Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR752768
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR752768/1
Verordening riool- en waterzorgheffing 2026 gemeente Brummen
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2026
Intitulé
Verordening riool- en waterzorgheffing 2026 gemeente BrummenKenmerk Z119639/D469512
DE RAAD VAN DE GEMEENTE BRUMMEN;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 oktober 2025, nummer D469512;
gelet op de artikelen 156, tweede lid, aanhef en onderdeel h, en 228a van de Gemeentewet;
B E S L U I T:
vast te stellen de volgende verordening:
- 1.
Verordening op de heffing en de invordering van riool- en waterzorgheffing 2026 gemeente Brummen.
Artikel 1 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
De belasting wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven van de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water, niet zijnde hemelwater, direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
- 2.
Voor de belasting wordt:
- a.
gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 232, vierde lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar (hierna: heffingsambtenaar) aangewezen lid van dat huishouden;
- b.
gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- c.
het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld;
- d.
onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van water, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
- e.
onder garagebox verstaan: een geheel overdekte en afsluitbare ruimte met een gebruiksoppervlakte van maximaal 30 m2.
- a.
Artikel 3 Voorwerp van de belasting
- 1.
Voorwerp van de belasting is een perceel.
- 2.
Als perceel wordt aangemerkt:
- a.
de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;
- b.
de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats gebonden is;
- c.
een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
- d.
een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
- e.
een geheel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen, of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan, of in onderdeel d bedoelde samenstellen, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd;
- f.
het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan, van een in onderdeel d bedoeld samenstel of van een in onderdeel e bedoeld geheel.
- a.
Artikel 4 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven van een perceel dat uitsluitend bestaat uit:
- a.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- b.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;
- c.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;
- d.
garageboxen.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft.
- 2.
De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid wordt de belasting tevens geheven naar het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd.
- 4.
Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater of oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Als de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald.
- 5.
Als gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:
- a.
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of
- b.
bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen;
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.
- a.
- 6.
Als de belastingplichtige aantoont dat meer dan 30% van de berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water niet is afgevoerd, wordt de niet afgevoerde hoeveelheid op de berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water in mindering gebracht.
- 7.
Als de gegevens bedoeld in het derde lid voor een perceel niet bekend zijn, stelt de heffingsambtenaar het aantal kubieke meters water voor dat perceel vast op 45 m3 per persoon per jaar.
- 8.
Als meerdere percelen gebruik maken van één watermeter en geen tussenmeters aanwezig zijn, verdeelt de heffingsambtenaar de hoeveelheid water – voor zover mogelijk – naar evenredigheid van het aantal personen over de verschillende percelen.
- 9.
Voor de toepassing van het zevende en achtste lid is het aantal personen dat bij aanvang van de belastingplicht in de basisregistratie personen staat ingeschreven op een perceel bepalend.
Artikel 6 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting, bedoeld in artikel 5, tweede lid, bedraagt € 161,88.
- 2.
Het tarief van de belasting, bedoeld in artikel 5, derde lid, bedraagt voor een perceel met een waterafvoer van:
- a.
niet meer dan 50 m3: € 57,00;
- b.
50 m3 tot 75 m3: € 96,96;
- c.
75 m3 tot 100 m3: € 142,56;
- d.
100 m3 tot 125 m3: € 199,56;
- e.
125 m3 tot 150 m3: € 267,96;
- f.
150 m3 tot 175 m3: €359,16
- g.
175 m3 tot 200 m3: € 478,80;
- h.
200 m3 of meer: € 478,80, vermeerderd met € 188,16 voor elke 50 m3 of gedeelte daarvan boven 200 m3, met dien verstande dat de belasting in totaal niet meer bedraagt dan € 100.320,00.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Aangifte
- 1.
In afwijking van artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet geschiedt het uitnodigen tot het doen van aangifte door het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan.
- 2.
In afwijking van artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet wordt aangifte gedaan door het op de in de aangiftebrief aangegeven wijze, inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden.
- 3.
De aangiftebrief kan langs elektronische weg verzonden worden.
Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, als dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 3.
Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,-.
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als de belastingschuldige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.
- 5.
Belastingbedragen van minder dan € 10,- worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 11 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, als het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dat € 50,-, maar minder is dan € 10.000,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
- 3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 11 Overdracht van bevoegdheden
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van deze verordening, indien wijzigingen:
- a.
van zuiver redactionele aard zijn;
- b.
een gevolg zijn van nieuwe of gewijzigde rijksregelgeving die in werking treedt binnen drie maanden na de officiële bekendmaking van de inwerkingtreding ervan in het Staatsblad of de Staatscourant;
een en ander voor zover de met deze wijzigingen niet al bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden.
Artikel 12 Overgangsrecht
De Verordening riool- en waterzorgheffing Brummen 2025 van 3 december 2024, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 13 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2026.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2026.
Artikel 14 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening riool- en waterzorgheffing 2026 gemeente Brummen.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2025.
de voorzitter, G.J.M. van Rumund
de griffier, M.E.A. Knook
Toelichting Verordening riool- en waterzorgheffing 2026 gemeente Brummen
De verordening is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van 2025. Die verordening was uitgebreid toegelicht en die toelichting geldt nog steeds.
Alleen de tarieven zijn aangepast.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl