Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732076
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732076/1
Verordening riool- en waterzorgheffing Brummen 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Verordening riool- en waterzorgheffing Brummen 2025DE RAAD VAN DE GEMEENTE BRUMMEN;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 oktober 2024, nummer Z106325/D445521;
gelet op de artikelen 156, tweede lid, aanhef en onderdeel h, en artikel 228a van de Gemeentewet;
B E S L U I T:
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en de invordering van riool- en waterzorgheffing Brummen 2025.
Artikel 1 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
De belasting wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven van de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water, niet zijnde hemelwater, direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
- 2.
Voor de belasting wordt:
- a.
gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 232, vierde lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar (hierna: heffingsambtenaar) aangewezen lid van dat huishouden;
- b.
gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- c.
het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld;
- d.
onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van water, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
- e.
onder garagebox verstaan: een geheel overdekte en afsluitbare ruimte met een gebruiksoppervlakte van maximaal 30 m2.
- a.
Artikel 3 Voorwerp van de belasting
- 1.
Voorwerp van de belasting is een perceel.
- 2.
Als perceel wordt aangemerkt:
- a.
de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;
- b.
de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats gebonden is;
- c.
een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
- d.
een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
- e.
een geheel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen, of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan, of in onderdeel d bedoelde samenstellen, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd;
- f.
het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan, van een in onderdeel d bedoeld samenstel of van een in onderdeel e bedoeld geheel.
- a.
Artikel 4 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven van een perceel dat uitsluitend bestaat uit:
- a.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- b.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;
- c.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;
- d.
garageboxen.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft.
- 2.
De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid wordt de belasting tevens geheven naar het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd.
- 4.
Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater of oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Als de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald.
- 5.
Als gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:
- a.
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of
- b.
bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen;
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.
- a.
- 6.
Als de belastingplichtige aantoont dat meer dan 30% van de berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water niet is afgevoerd, wordt de niet afgevoerde hoeveelheid op de berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water in mindering gebracht.
- 7.
Als de gegevens bedoeld in het derde lid voor een perceel niet bekend zijn, stelt de heffingsambtenaar het aantal kubieke meters water voor dat perceel vast op 45 m3 per persoon per jaar.
- 8.
Als meerdere percelen gebruik maken van één watermeter en geen tussenmeters aanwezig zijn, verdeelt de heffingsambtenaar de hoeveelheid water – voor zover mogelijk – naar evenredigheid van het aantal personen over de verschillende percelen.
- 9.
Voor de toepassing van het zevende en achtste lid is het aantal personen dat bij aanvang van de belastingplicht in de basisregistratie personen staat ingeschreven op een perceel bepalend.
Artikel 6 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting, bedoeld in artikel 5, tweede lid, bedraagt € 142,00.
- 2.
Het tarief van de belasting, bedoeld in artikel 5, derde lid, bedraagt voor een perceel met een waterafvoer van:
- a.
niet meer dan 50 m3: € 50,00;
- b.
50 m3 tot 75 m3: € 85,00;
- c.
75 m3 tot 100 m3: € 125,00;
- d.
100 m3 tot 125 m3: € 175,00;
- e.
125 m3 tot 150 m3: € 235,00;
- f.
150 m3 tot 175 m3: € 315,00
- g.
175 m3 tot 200 m3: € 420,00;
- h.
200 m3 of meer: € 420,00, vermeerderd met € 165,00 voor elke 50 m3 of gedeelte daarvan boven 200 m3, met dien verstande dat de belasting in totaal niet meer bedraagt dan € 88.000,00.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Aangifte
- 1.
In afwijking van artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet geschiedt het uitnodigen tot het doen van aangifte door het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan.
- 2.
In afwijking van artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet wordt aangifte gedaan door het op de in de aangiftebrief aangegeven wijze, inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden.
- 3.
De aangiftebrief kan langs elektronische weg verzonden worden.
Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, als dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 3.
Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,-.
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als de belastingschuldige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.
- 5.
Belastingbedragen van minder dan € 10,- worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 11 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, als het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dat € 50,-, maar minder is dan € 10.000,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
- 3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 11 Overdracht van bevoegdheden
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van deze verordening, indien wijzigingen:
- a.
van zuiver redactionele aard zijn;
- b.
een gevolg zijn van nieuwe of gewijzigde rijksregelgeving die in werking treedt binnen drie maanden na de officiële bekendmaking van de inwerkingtreding ervan in het Staatsblad of de Staatscourant;
een en ander voor zover de met deze wijzigingen niet al bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden.
Artikel 12 Overgangsrecht
De Verordening riool- en waterzorgheffing Brummen 2024 van 18 november 2023, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 13 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.
Artikel 14 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening riool- en waterzorgheffing Brummen 2025.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 03 december 2024.
de Vice-voorzitter, L. Tuiten
de griffier, M.E.A. Knook
Toelichting Verordening riool- en waterzorgheffing Brummen 2025
Met ingang van 2025 vindt de rioolheffing plaats via Tribuut en niet langer via de waternota van Vitens. De verordening is geharmoniseerd in Tribuutverband, waarbij mede gebruik is gemaakt van het VNG-model.
Algemene toelichting
1. Inleiding
Gemeenten hebben zorgplichten voor afval-, hemel- en grondwater. De landelijke wetgever vindt de uitvoering van deze zorgplichten dusdanig belangrijk dat er een zelfstandig bekostigingsinstrument voor is opgenomen in Gemeentewet: ‘de rioolheffing’. Het nakomen van de zorgplichten is in de loop van de tijd zodanig breder geworden dan de enkele rioleringszorg, dat aan de citeertitel van de modelverordening naast de verplichte naam ook de term ‘waterzorg’ is toegevoegd.
1.1 Achtergrond
Toen gemeenten in de eerste helft van de 20e eeuw binnensteden rioleerden steeg de levensverwachting aanmerkelijk. Het ondergronds afvoeren van afvalwater had een zeer gunstig effect op de volksgezondheid in de steden. Aanleg van riolering werd bij de bouw van de naoorlogse wijken gemeengoed. De aanleg van de riolering werd toen nog bekostigd uit de grondexploitatie bij de bouw. Een rioolstelsel is een langjarige investering waarbij het gevaar bestaat dat goed onderhoud op de lange baan wordt geschoven. Als er politieke keuzes nodig zijn, bestaat het risico dat het onderhoud even een tandje minder gaat. Vanwege het belang voor de volksgezondheid konden de kosten voortaan rechtstreeks bij de aangesloten percelen in rekening worden gebracht door middel van een retributie; het rioolrecht.
In de loop van de tijd wordt de benadering van de rioleringszorg breder. Naast de volksgezondheid in de bebouwde kom komt de totale kwaliteit van het oppervlaktewater in beeld. Om die te verbeteren komen er twee nieuwe ontwikkelingen.
Allereerst krijgt de gemeente een basisinspanningsverplichting om ook percelen in het buitengebied op de riolering aan te sluiten. Bij percelen waar de kosten van een aansluiting echt hoog zijn wordt veelal gekozen voor een individuele behandeleenheid afvalwater (IBA).
Ten tweede is het voor de waterkwaliteit nodig om overstorten te saneren. Om te voorkomen dat afvalwater bij piekbelasting uit het toilet omhoog komt heeft een rioleringsstelsel een ventiel nodig, zogenoemde overstorten. Als er te veel water in het stelsel komt gaat het afvalwater via de overstort het oppervlaktewater in. Om piekbelasting te voorkomen is het belangrijk om regenwater zoveel mogelijk uit het rioleringsstelsel te houden. Het zijn namelijk intensieve regenbuien die veel aanbod ineens veroorzaken. Om het hemelwater zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater worden er bij nieuwbouw en vervanging -waar mogelijk- gescheiden stelsels aangelegd.
1.2 Rioolheffing
De bredere benadering van de rioleringszorg knelt bij de bekostiging via een retributie. In 2008 wordt de bredere benadering wettelijk vastgelegd. De hemel- en grondwaterzorgplichten worden wettelijk verankerd en in de Gemeentewet wordt een artikel opgenomen waardoor de bekostiging mogelijk wordt via de huidige bestemmingsbelasting: ‘de rioolheffing’.
Na de introductie van de rioolheffing staan de ontwikkelingen niet stil. Klimaatverandering zorgt voor langdurige drogere perioden en zeer intensieve neerslag. De uitvoering van de zorgplichten richt zich meer en meer op maatregelen ter voorkoming van overlast in de publieke ruimte en het voorkomen van schade aan eigendommen. Daarnaast zijn er maatregelen nodig om te voorkomen dat hemel- en grondwater problemen geven voor de aan de ondergrond gegeven bestemming. Als voorkeursvolgorde geldt hierbij vasthouden-bergen-afvoeren. De klassieke functie van rioleren (transport, afvoer) staat bij deze zorgplichten zelfs achteraan. Om die reden heeft de verordening een benaming die meer is dan enkel een verwijzing naar de rioleringsgedachte en echt recht doet aan de brede gemeentelijke watertaken.
2. Wettelijk basis
Artikel 132 Grondwet, zesde lid, bepaalt dat gemeentelijke belastingen alleen mogen worden geheven als dat in een landelijke wet is toegestaan. De mogelijkheid de kosten te verhalen die verbonden zijn aan het nakomen van de gemeentelijke zorgplichten staat in artikel 228a Gemeentewet. Dat artikel is de wettelijke basis van de verordening. Om de verordening beter leesbaar te maken is de tekst van hogere wettelijke regelingen waar nodig overgenomen.
2.1 Zorgplichten
De zorgplichten waarvan de kosten mogen worden verhaald zijn sinds 1 januari 2024 in de Omgevingswet vastgelegd.
De hemelwaterzorgplicht is opgenomen in artikel 2.16 lid 1, sub a onder 1° Omgevingswet. Bij deze zorgplicht staat een doelmatige aanpak centraal. De gemeente zamelt hemelwater in vanaf percelen waarvan het redelijkerwijs niet gevraagd kan worden het zelf vast te houden. Vervolgens zorgt de gemeente voor een doelmatige verwerking van het ingezamelde hemelwater. Doelmatige verwerking betekent in de huidige opvattingen niet meer het simpelweg afvoeren van het hemelwater. Bij intensieve neerslag kun je denken aan maatregelen om schade zoveel mogelijk te voorkomen. Bij reguliere neerslag kunnen de maatregelen erop gericht zijn om hemelwater van verhardingen in de buurt te bergen zodat het de tijd krijgt in de bodem te bezinken.
De grondwaterzorgplicht is opgenomen in artikel 2.16 lid 1, sub a onder 2° Omgevingswet. Deze zorgplicht is voorwaardelijk en alleen van toepassing als de zorg voor het grondwater niet bij een ander ligt. Dat de grondwaterzorgplicht een inspanningskarakter heeft is logisch omdat het grondwaterpeil door vele factoren wordt bepaald waarop de gemeente geen beslissende invloed heeft. Ook is de plicht gekoppeld aan de aan de grond gegeven bestemming. Die bestemming maakt uit voor het wenselijke peil van het grondwater.
De zorgplicht voor afvalwater staat in artikel 2.16 lid 1, sub a onder 3° en 5° Omgevingswet. Deze zorgplicht is een resultaatsverplichting. De gemeente moet ervoor zorgen dat het afvalwater bij de rioolwaterzuivering komt.
3. Uitgangspunten verordening
De landelijke wetgever heeft gemeenten een ruime vrijheid gegeven bij het inrichten van de heffing. Binnen Brummen is gekozen voor een benadering die uitgaat van zowel een vast bedrag als een bedrag afhankelijk van de hoeveelheid water. Een groot deel van de verhaalbare lasten zijn vaste lasten. Daarbij past een vast tarief. Het tarief afhankelijk van het waterverbruik. Beiden worden van de gebruiker geheven. Deze benadering zoekt aansluiting bij de voormalige situatie waarin de heffing via de waternota van Vitens verliep.
3.2. Bestemmingsbelasting
De riool- en waterzorgheffing heeft het karakter van een bestemmingsbelasting. De opbrengsten van de heffing zijn bestemd om de kosten van de waterzorgplichten te dekken. Het karakter betekent niet dat de heffing een verband moet leggen met het veroorzaken van kosten of het trekken van profijt van de voorzieningen. De gemeente heeft grote beleidsvrijheid bij het vormgeven van de heffing. De belasting kan worden geheven van de eigenaar van het perceel en bij de gebruiker van het perceel of bij een van beide. Ook de maatstaf waarover de belasting wordt geheven valt binnen de keuzevrijheid van de gemeente, net als het toepassen van vrijstellingen.
4. Opbrengstlimiet
De tarieven moeten zodanig worden vastgesteld dat de raming van de opbrengsten van de heffing de raming van de kosten van de uitvoering van de zorgplichten niet overtreft.
4.1 Last ter zake
Er is sprake van een last ter zake als een activiteit meer dan zijdelings verband houdt met het nakomen van de zorgplichten. De juridische vertaling van ‘meer dan zijdelings’ is in kwantitatieve zin 10% of meer. Als een activiteit meer dan zijdelings aan het nakomen van de zorgplichten bijdraagt, kan de volledige kostenpost die daarvoor in de begroting is opgenomen worden meegenomen in de ramingen. Bijvoorbeeld als het baggeren van watergangen meer dan zijdelings bijdraagt aan de watertaken kunnen alle kosten van het baggeren worden opgenomen. Ook als het baggeren mede andere doelen dient mag dit. De kosten mogen echter maar één keer in de begroting worden opgenomen, want ze worden ook maar één keer gemaakt. De totale optelling van geraamde baten en lasten voor de riool- en waterzorgheffing wordt opgenomen in de paragraaf lokale heffingen in de begrotingsstukken.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Aanhef
De verordening Riool- en waterzorgheffing is gebaseerd op artikel 228a Gemeentewet. Het gaat om de bekostiging van de wettelijke (gemeentelijke) zorgplichten:
inzameling en transport huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater (stedelijk afvalwater) en zuivering van huishoudelijk afvalwater, inzameling en verwerking hemelwater,maatregelen tegen overlast van grondwater.
(De zorgplichten staan in de Omgevingswet artikel 2.16).
De citeertitel doet recht aan de brede gemeentelijke watertaak die met deze heffing wordt bekostigd. De officiële juridische benaming ‘rioolheffing’ komt terug in artikel 1: “Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven…”. Hiermee voldoet deze verordening aan de verplichte naam uit de Gemeentewet.
Artikel 1 Aard van de belasting
De rioolheffing is een directe belasting. Met de heffing worden kosten verhaald die de gemeente maakt voor uitvoering van de waterzorgplichten waaronder inzameling, transport en zuivering van afvalwater, inzameling en verwerking van hemelwater, en voorzieningen voor problemen met de grondwaterstand.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
De rioolheffing wordt geheven van gebruikers van percelen. Een fysieke aansluiting op het riool is geen vereiste om in de heffing betrokken te kunnen worden. Een voorwaarde is wel dat er water wordt afgevoerd. Het is mogelijk om alle percelen te belasten, ook als deze niet afvoeren. Verder is een heffing van een eigenaar ook mogelijk. Een voordeel daarvan is dat er altijd een eigenaar is en leegstand geen rol speelt. Op dit moment is ervoor gekozen dicht bij de voormalige systematiek te blijven, om de overgang naar de nieuwe wijze van heffing niet te gecompliceerd te maken. Omdat er zowel een vast tarief als een tarief afhankelijk van de waterafvoer wordt geheven is de zinsnede ‘naar afzonderlijke grondslagen’ toegevoegd. Daarmee is het mogelijk om afzonderlijke aanslagen op te leggen voor het vaste tarief als het tarief afhankelijk van de waterafvoer.
Tweede lid, onderdeel a gebruik van een perceel door een huishouden
De heffingsambtenaar wijst een lid van een huishouden aan als belastingplichtige. Dat gaat volgens de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie.
Tweede lid, onderdeel b gebruik van een onzelfstandig deel van een perceel
Als een onzelfstandig deel van een perceel in gebruik is gegeven wordt de persoon die het onzelfstandige deel in gebruik heeft gegeven als gebruiker aangemerkt. Dat betekent dat de verhuurder belastingplichtig is voor de verhuur van onzelfstandige studentenkamers. Voor de rioolheffing is dat mogelijk omdat sprake is van een bestemmingsheffing en niet van een gebruiksretributie. Bovendien is niet wettelijk voorgeschreven wie als belastingplichtige wordt aangemerkt. Dat geeft de ruimte om voor deze situaties een praktisch werkbare oplossing te kiezen.
Voor aanwijzing in een keuzesituatie worden de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie gebruikt.
Tweede lid, onderdeel c volgtijdig gebruik van een perceel
De verhuurder wordt als gebruiker aangemerkt als een perceel voor korte perioden wordt verhuurd. Als bij volgtijdige verhuur een bemiddelingsbureau wordt ingeschakeld is het de vraag voor wiens rekening en risico de verhuur plaatsvindt. Het antwoord op die vraag bepaalt wie de belastingplichtige is.
De aanwijzing van de belastingplichtige gebruiker van een woning wordt meestal gebaseerd op gegevens uit de basisregistratie personen (BRP). Bij bedrijfsgebouwen en andere niet-woningen is dit uiteraard niet mogelijk. Daar - maar ook bij woningen - kan bijvoorbeeld de administratie van nutsbedrijven een hulpmiddel zijn. Ook in het handelsregister kan de gemeente informatie vinden over de (naam van de) gebruiker.
Tweede lid, onderdeel d gemeentelijke riolering
Omdat eerder artikel 3 ‘gemeentelijke riolering’ wordt gebruikt, is hiervoor een definitie opgenomen.
Tweede lid, onderdeel e garagebox
Er is een definitie opgenomen van het begrip garagebox in verband met de vrijstelling daarvan.
Artikel 3 Voorwerp van de belasting
Objectafbakening
Voor de objectafbakening van het perceel is voor onroerende zaken aangesloten bij de objectafbakening van de Wet WOZ. Voor de afbakening van roerende percelen is aangesloten bij de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten.
Tweede lid, onderdeel a (afbakening onroerende zaken)
Onderdeel a betreft de afbakening volgens Hoofdstuk III van de Wet WOZ. Het gebruik van de WOZ-objectafbakening zorgt voor uniformering en duidelijkheid. Voor recreatieterreinen die als zodanig worden geëxploiteerd wordt het perceel als een samenstel afgebakend voor de rioolheffing. Dit is gedaan om de huidige situatie m.b.t. recreatieterreinen in Brummen te bestendigen. Die betalen nu één keer rioolheffing.
Tweede lid, onderdelen b tot en met e (afbakening van roerende zaken)
Voor roerende zaken zijn dezelfde regels gebruikt als voor de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten (BRWBR). De omschrijving is wel ruimer dan bij de BRWBR. In de omschrijving is niet de voorwaarde uit artikel 221 Gemeentewet overgenomen dat de percelen permanent bewoond dienen te worden. Ook eigenaren en gebruikers van recreatieve roerende woon- en bedrijfsruimten profiteren van de aanwezigheid van de gemeentelijke watervoorzieningen en zijn daarom belastbaar. De afbakening voor roerende zaken is vergelijkbaar met de afbakening voor de Wet WOZ, maar onderscheidt zich door de toevoeging dat die duurzaam aan een plaats moet zijn gebonden. Het gaat om roerende zaken die drijven. Zaken op de grond zijn in de regel onroerend. Roerende zaken zijn vooral drijvende woon- of bedrijfsruimten. Met duurzaam aan een plaats gebonden wordt bedoeld het hebben van een vaste ligplaats. Een vaste ligplaats is er als een roerende zaak ten minste een jaar met niet meer dan incidentele onderbrekingen aanwezig is.
Door de uniformering van de afbakening is het eenvoudiger om de percelen af te bakenen, omdat die uit de WOZ-administratie overgenomen worden. Er is ook minder uitleg nodig aan belastingplichtigen omdat er minder verschil is tussen de verschillende belastingen. Het aantal belastingobjecten kan kleiner worden dan zonder aansluiting bij de WOZ-objectafbakening. Zo verdwijnen kamers in verpleeg- en verzorgingshuizen als percelen omdat het tehuis in het geheel als perceel wordt afgebakend. Boerderijen met bedrijfsgebouwen, woningen met garage en recreatieterreinen worden door het gebruik van de WOZ-afbakening vaker als één perceel gezien. Ook bij niet-woningen kan de samenstelbepaling ervoor zorgen dat aparte percelen door de WOZ-afbakening als een perceel worden aangemerkt. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een elektriciteitsnetwerk. Het aantal percelen zal afnemen door gebruik van de WOZ-afbakening. Bij de tariefstelling kan daarmee rekening worden gehouden.
Als de afbakening van een object wijzigt door aanpassing in de verordening, zal wel uitleg nodig zijn aan belastingplichtigen.
Artikel 4 Vrijstellingen
Vrijstellingen verhouden zich niet goed met het brede karakter van de heffing en de taken die daarmee bekostigd worden. Zoveel mogelijk percelen dienen daarom in de heffing betrokken te worden. Voor bepaalde percelen is dat echter ondoelmatig omdat die:
niet zijn geregistreerd in de WOZ-administratie, en/of
een publieke functie hebben, en/of
specifieke overheidsvoorzieningen betreffen waarbij het uitgangspunt is dat overheden elkaar onderling geen belastingaanslagen sturen, en/of
onderdeel zijn van het geheel van voorzieningen dat wordt gebruikt voor de waterzorgtaken.
In artikel 4 is daarom een beperkt aantal vrijstellingen opgenomen voor publieke percelen die een beperkt belang hebben of bijdragen aan het waterbeheer of waar dit ten goede komt aan de doelmatigheid van de uitvoering van de heffing.
Het in de heffing betrekken van desbetreffende percelen zou alleen maar tot een verhoging van de rioolheffing of van andere lokale heffingen kunnen leiden. Daarom is ervoor gekozen om de hier genoemde publieke percelen buiten de heffing te laten als het perceel in het geheel voldoet aan de kwalificatie. Daarbij is aangesloten bij die percelen die in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken zijn vrijgesteld. Andere percelen zoals landbouw- en natuurterreinen zijn niet vrijgesteld omdat daarbij wel een belang aanwezig is bij de stand van het grondwater en de verwerking van hemelwater.
Garageboxen zijn vrijgesteld. Veel van deze garageboxen hebben in de regel geen eigen watermeter. Veelal zal voornamelijk hemelwater worden afgevoerd van zo'n perceel. Het zijn vaak situaties die vergelijkbaar zijn met woningen die een (aangebouwde) garage hebben. Die garages worden niet afzonderlijk in de heffing betrokken. Niet alle woningen bieden ruimte om een garage op eigen terrein te realiseren. Dergelijke gevallen maken soms gebruik van een garagebox die een stuk verderop staat. Het is dan een zelfstandig perceel, zonder dat de garagebox op zich veel verschilt van een garage. Tegen die achtergrond is het redelijk om deze vrij te stellen. Om te voorkomen dat grotere opslagruimten, zoals loodsen, hangars e.d. ook hieronder zouden kunnen vallen is deze beperkt tot ruimten met een gebruiksoppervlakte van 30 m2.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
Eerste lid, definities voor verbruiksperiode
In het eerste lid staat een definitie van het begrip “verbruiksperiode”. Deze definitie is opgenomen in artikel 5 omdat die definitie alleen ziet op artikel 5 en 6 en zodoende op een andere plek verwarring zou kunnen veroorzaken.
Tweede lid, vast bedrag
De belasting is een vast bedrag per perceel. Daarnaast is aangesloten bij de toevoer van water, niet zijnde hemelwater. Er is gekozen voor relatief kleine klassen van waterverbruik. Een heffing per kubieke meter zou het beste aansluiten bij de voormalige situatie, maar is arbeidsintensief en conflictgevoelig. Bovendien doet zo’n maatstaf minder recht aan de gedachte achter de verbrede rioolheffing. De keuze van de klassen is het vinden van evenwicht tussen doelmatigheid, lastenverdeling en continuïteit.
Vierde lid
Uitgangspunt is de laatste verbruiksperiode die aan het belastingjaar voorafgaat. Dat betekent dat mensen die nieuw binnen de gemeente komen wonen geconfronteerd (kunnen) worden met een afrekening van de vorige bewoners. Dit kan ertoe leiden dat zij aangeslagen worden voor een verbruik dat niet overeenkomt met hun eigen verbruik. Omdat er gewerkt wordt met relatief kleine klassen waterverbruik is deze situatie niet denkbeeldig, maar zal zich naar verwachting daadwerkelijk voordoen. In welke mate is niet bekend. Het kan zowel in het voordeel van de belastingplichtige zijn als in het nadeel. De verordening voorziet bewust niet in een regeling daarvoor. Het gaat immers om een eenmalige situatie. Het jaar erop krijgt iemand voor zijn eigen gebruik een aanslag. Het zou administratief en bewijstechnisch gecompliceerd zijn en een te groot beslag leggen op de uitvoering om hiervoor een vermindering of teruggaafbepaling op te nemen.
Bij een apert onredelijke uitkomst, kan het college de aanslag verminderen (op grond van de hardheidsclausule uit de AWR) tot een verbruik dat (naar verwachting) overeenkomt met het daadwerkelijke verbruik.
Dit artikel is aangevuld met een bepaling hoe het verbruik wordt bepaald als er geen waterverbruik bekend is. Daarbij wordt uitgegaan van een verbruik van 45 m3 per persoon per jaar. Deze aanname is gebaseerd op gegevens hiervan op de websites gemiddelden.nl en die van het Nibud. Vanwege de uitvoerbaarheid is gekozen voor een verondersteld vast verbruik per persoon.
Daarnaast is een bepaling opgenomen voor de gevallen dat meerdere percelen gebruik maken van één watermeter. In die gevallen zal het verbruik verdeeld moeten worden. In geval van twee woningen, waarbij mensen staan ingeschreven wordt het de verhouding tussen het aantal personen gebruikt. Bijvoorbeeld perceel A heeft 5 bewoners, perceel B heeft 3 bewoners. Het totale waterverbruik is 350 m3. Pand A krijgt dan 5/8 x 350 = 219 m3 toebedeeld en pand B 3/8 x 350 =131 m3.
In situaties waarin geen personen staan ingeschreven, zoals bij bedrijven, zal een redelijke verdeling moeten plaatsvinden. In de praktijk zal dit maatwerk zijn. Uitgangspunt kan zijn dat aan het perceel waar wel personen staan ingeschreven 45 m3 per persoon wordt toegerekend en de rest aan het perceel zonder ingeschreven personen. Mocht het onduidelijk zijn hoe te verdelen, dan bestaat de mogelijkheid om via een aangifte of het opvragen van inlichtingen helderheid te verkrijgen.
Artikel 6 Belastingtarieven
Omdat de hoogte van de heffing wordt gebaseerd op het waterverbruik, worden de gegevens gebruikt die bekend zijn bij het waterbedrijf. Voor het gemak en duidelijkheid wordt dan aangesloten bij de verbruiksperiode van het waterbedrijf. Via de riolering wordt water afgevoerd, maar water wordt ook op diverse manieren aangevoerd of opgepompt. Omdat alle vormen van waterafvoer, -aanvoer en water oppompen mogelijk zijn, worden deze alle hier benoemd.
Grote lozers betalen meer, omdat zij ook meer profijt hebben van de riolering. Er is een maximum opgenomen dat zijn oorsprong vindt in de huidige systematiek waarbij één grote lozer een dergelijk bedrag betaalt.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar loopt gelijk met het kalenderjaar. Hier is vooral om doelmatigheidsredenen voor gekozen.
Artikel 8 Wijze van heffing
In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag. Dit sluit aan bij o.a. de OZB en afvalstoffenheffing en bij de andere gemeenten binnen Tribuutverband.
Artikel 9 Aangifte
Deze bepaling is opgenomen zodat desgewenst gebruik kan worden gemaakt van aangiftebrieven. Dit voorkomt dat allerlei modellen vastgesteld moeten worden en sluit ook aan bij de werkwijze van de Rijksbelastingdienst. Aangiftes kunnen (m.n.) voor bedrijven nodig zijn om opgepompt water te achterhalen.
Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Eerste lid (belasting verschuldigd aan begin belastingjaar, of bij begin belastingplicht)
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het variabele deel, als dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Omdat de materiële belastingschuld ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.
Voor heffing naar waterhoeveelheid val je terug op de verbruiksperiode die eindigt vóór de aanvang van het belastingjaar. Voor wijzigingen in de belastingplicht voor het gebruikersdeel in de loop van het kalenderjaar is de regeling naar tijdsgelang opgenomen. Bij ingebruikneming van het perceel in de loop van het belastingjaar, ontstaat de belastingschuld op het moment van ingebruikneming.
Tweede en derde lid ontstaan of beëindiging gebruik in de loop van het belastingjaar:
Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of eindigt wordt een berekening van het belastingbedrag gemaakt, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend. Er is geen recht op ontheffing als het bedrag van de ontheffing beneden een bepaald bedrag blijft. Dit is een efficiencybepaling.
Vierde lid minimumbedrag voor heffing
Als het belastingbedrag lager is dan het in dit artikellid ingevulde bedrag, dan wordt dit bedrag niet geheven. Het is een efficiencybepaling.
Om te voorkomen dat bij verhuizing binnen de gemeente een vermindering en aanslag moet worden opgelegd aan iemand die al een belastingaanslag ontvangt, is daarvoor een bepaling opgenomen.
Artikel 1 1 Termijnen van betaling
De betaaltermijnen sluiten aan bij die van de OZB en afvalstoffenheffing en zijn geharmoniseerd in Tribuutverband.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl