Voorbereidingsbesluit bodem gemeente Lelystad

Deze tijdelijke regeling hoort bij Omgevingsplan gemeente Lelystad.
Geldend van 26-04-2024 t/m heden

Voorrangsbepaling

Voor zover de voorbeschermingsregels in dit hoofdstuk afwijken van de regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 Voorbeschermingsregels

Afdeling 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Overgangsrecht

De voorbeschermingsregels in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op activiteiten die al werden verricht voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bodemgevoelig gebouw: bodemgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 5.89g van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • b.

    bodemgevoelige locatie: bodemgevoelige locatie als bedoeld in artikel 5.89h van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en,

  • c.

    zeer bodemgevoelig gebruik: woning met tuin, gebouw anders dan een woning waar sprake is van aanwezigheid van kinderen tot 6 jaar, plaats waar kinderen tot 6 jaar spelen of moestuin.

Afdeling 1.2 Bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie

Artikel 1.3 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bouwwerk.

Artikel 1.4 Waarden toelaatbare bodemkwaliteit

  • 1.

    In aanvulling op artikel 22.29, eerste lid, zijn de waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor PFOS, PFOA en GenX opgenomen in tabel 1.4a.

    Tabel 1.4a Waarden toelaatbare kwaliteit PFOS, PFOA en GENX

    Stof

    Waarden

    PFOS

    110 µg/kg d.s.

    PFOA

    1100 µg/kg d.s

    GenX

    97 µg/kg d.s

     
  • 2.

    In aanvulling op of in afwijking van artikel 22.29, eerste lid, zijn de waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem bij zeer bodemgevoelig gebruik opgenomen in tabel 1.4b.

    Tabel 1.4b Waarden toelaatbare bodemkwaliteit bij zeer gevoelig bodemgebruik

    Stof

    Gebouwen, anders dan een woning, waar kinderen tot 6 jaar aanwezig zijn 

    Wonen met tuin

    Lood

    390 mg/kg d.s.

    370 mg/kg d.s.

    PFOS

    3 µg/kg d.s.

    3 µg/kg d.s.

    PFOA

    7 µg/kg d.s.

    7 µg/kg d.s.

    GenX

    3 µg/kg d.s.

    3 µg/kg d.s.

    Overige PFAS

    3 µg/kg d.s.

    3 µg/kg d.s.

    Overige stoffen

    Maximale waarde klasse wonen als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit.

    Maximale waarde klasse wonen als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit.

     
  • 3.

    Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de waarde, bedoeld in het eerste of tweede lid.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, is het zinsdeel “in meer dan 25 m3 bodemvolume” bij zeer bodemgevoelig gebruik niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van lood.

Artikel 1.5 Aanvullende aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

  • 1.

    In aanvulling op artikel 22.34, onder j, wordt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk PFAS meegenomen in het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in dat onderdeel.

  • 2.

    Het voorafgaand bodemonderzoek wordt ook aangeleverd in een .xml-bestand.

Artikel 1.6 Meldplicht bouwen op een bodemgevoelige locatie 

  • 1.

    Het is verboden een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    een melding bevat:

    • a.

      de resultaten van een voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;

    • c.

      het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;

    • d.

      de dagtekening; en,

    • e.

      bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29 of artikel 1.4: de gegevens en bescheiden over sanerende of andere beschermende maatregelen die worden getroffen.

  • 3.

    PFAS wordt meegenomen in het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in het tweede lid, onder a.

  • 4.

    Het voorafgaand bodemonderzoek wordt ook aangeleverd in een .xml-bestand.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing als de bouwactiviteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit omgevingsplan.

Artikel 1.7 Maatregelen bij overschrijding toelaatbare bodemkwaliteit

  • 1.

    Bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit wordt een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik genomen als er één of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen.

  • 2.

    Een sanerende maatregel is in ieder geval een sanering als bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften bouwen op bodemgevoelige locatie

Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen over bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 1.6

Afdeling 1.3 Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico

Artikel 1.9 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het verrichten van een activiteit op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico als bedoeld in artikel 22.125, welke zijn te raadplegen via deze viewer

Artikel 1.10 Meldplicht activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico

  • 1.

    Het is verboden een activiteit te verrichten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat:

    • a.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • b.

      het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;

    • c.

      de dagtekening; en,

    • d.

      gegevens en bescheiden over maatregelen om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen, beperken of ongedaan te maken.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de activiteit als vergunningplichtig of meldingsplichtig is aangewezen in dit omgevingsplan.

  • 4.

    Dit artikel is ook niet van toepassing als het een milieubelastende activiteit betreft die als vergunningplichtig of meldingsplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 of 4 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Afdeling 1.4 Starten of wijzigen zeer bodemgevoelig gebruik

Artikel 1.11 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het starten van zeer bodemgevoelig gebruik en het wijzigen van gebruik naar zeer bodemgevoelig gebruik.

Artikel 1.12 Meldplicht zeer bodemgevoelig gebruik

  • 1.

    Het is verboden zeer bodemgevoelig gebruik te starten of gebruik te wijzigen naar een zeer bodemgevoelig gebruik zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat:

    • a.

      de resultaten van een voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;

    • c.

      het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;

    • d.

      de dagtekening; en,

    • e.

      bij overschrijding van de toelaatbare bodemkwaliteit: de gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen.

  • 3.

    PFAS wordt meegenomen in het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in het tweede lid, onder a.

  • 4.

    Het voorafgaand bodemonderzoek wordt ook aangeleverd in een .xml-bestand.

  • 5.

    Gegevens en bescheiden hoeven niet te worden aangeleverd als het bevoegd gezag er al over beschikt.

Artikel 1.13 Toelaatbare bodemkwaliteit

  • 1.

    De waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem bij zeer bodemgevoelig gebruik zijn opgenomen in tabel 1.13.

    Tabel  1.13: Waarden toelaatbare bodemkwaliteit bij zeer bodemgevoelig gebruik

    Stof

    Gebouwen, anders dan een woning, waar kinderen tot 6 jaar aanwezig zijn, plaats waar kinderen tot 6 jaar spelen

    Wonen met tuin, kleine moestuin (≤ 200 m2)

    Grote moestuin (> 200 m2)

    Lood

    390 mg/kg d.s.

    370 mg/kg d.s.

    260 mg/kg d.s.

    PFOS

    3 µg/kg d.s.

    3 µg/kg d.s.

    3 µg/kg d.s.

    PFOA

    7 µg/kg d.s.

    7 µg/kg d.s.

    7 µg/kg d.s.

    GenX

    3 µg/kg d.s.

    3 µg/kg d.s.

    3 µg/kg d.s.

    Overige PFAS

    3 µg/kg d.s.

    3 µg/kg d.s.

    3 µg/kg d.s.

    Overige stoffen

    Maximale waarde klasse wonen als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit

    Maximale waarde klasse wonen als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit

    Maximale waarde klasse wonen als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit

     
  • 2.

    Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de waarde, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is het zinsdeel “in meer dan 25 m3 bodemvolume” bij zeer bodemgevoelig gebruik niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van lood.

Artikel 1.14 Maatregelen bij overschrijding toelaatbare bodemkwaliteit

  • 1.

    Bij overschrijding van de toelaatbare bodemkwaliteit wordt het gebruik alleen gestart of gewijzigd als er één of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen.

  • 2.

    Een sanerende maatregel is in ieder geval een sanering als bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.15 Maatwerkvoorschriften bij zeer bodemgevoelig gebruik

Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen over activiteiten als bedoeld in deze paragraaf. 

Afdeling 1.5 Saneren van de bodem

Artikel 1.16 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het saneren van de bodem, bedoeld in artikel 3.48h van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.17 Maatwerkregel voorafgaand bodemonderzoek

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1239 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt PFAS meegenomen in het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van dat besluit.

  • 2.

    Het voorafgaand bodemonderzoek wordt ook aangeleverd in een .xml-bestand.

Artikel 1.18 Maatwerkregel afdekken als saneringsaanpak bij bodemfunctieklasse industrie

In afwijking van artikel 4.1241, derde lid en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving voldoet, als de bodem is ingedeeld in de bodemfunctieklasse industrie, de aangebrachte laag grond of baggerspecie aan de kwaliteitsklasse wonen, als:

  • a.

    de sanering plaatsvindt op een bodemgevoelige locatie; of,

  • b.

    sprake is van een zeer bodemgevoelig gebruik.

Artikel 1.19 Maatwerkregel verwijderen van verontreiniging als saneringsaanpak bij bodemfunctie industrie

In afwijking van artikel 4.1242, tweede lid, van Besluit activiteiten leefomgeving wordt, als de bodem is ingedeeld in de bodemfunctieklasse industrie, de verontreiniging verwijderd door te graven tot de stof niet meer voorkomt in een concentratie hoger dan het niveau van de waarde die gelijk is aan de waarde voor de bodemfunctieklasse wonen, als:

  • a.

    de sanering plaatsvindt op een bodemgevoelige locatie; of,

  • b.

    sprake is van een zeer bodemgevoelig gebruik.

Artikel 1.20 Terugsaneerwaarde voor lood bij zeer bodemgevoelig gebruik

Met het oog op het beschermen van de gezondheid wordt bij het saneren van de bodem voor lood voldaan aan de waarden van de bodem, opgenomen in tabel 1.20, als de locatie in gebruik is of gaat worden als zeer bodemgevoelig gebruik.

Tabel  1.20: Terugsaneerwaarde bij saneren van de bodem voor lood op een locatie die in gebruik is of gaat worden als zeer bodemgevoelig gebruik

Stof

Gebouwen, anders dan een woning, waar kinderen tot 6 jaar aanwezig zijn, plaatsen waar kinderen tot 6 jaar spelen

Wonen met tuin en kleine moestuin (≤ 200 m2)

Grote moestuin (> 200 m2)

Lood

100 mg/kg d.s.

90 mg/kg d.s.

60 mg/kg d.s.

 

Artikel 1.21 Terugsaneerwaarde voor PFAS 

Met het oog op het beschermen van de gezondheid wordt bij saneren van de bodem voor PFAS voldaan aan de waarden van de bodem, opgenomen in tabel 1.21.

Tabel  1.21: Terugsaneerwaarde bij saneren van de bodem voor PFAS 

Stof

Bodemfunctieklasse industrie of wonen/bodemkwaliteit wonen of industrie

Bodemfunctieklasse industrie of wonen/bodemkwaliteit landbouw of natuur

Bodemfunctieklasse en bodemkwaliteit landbouw/natuur

PFOS

3 µg/kg d.s.

1,4 µg/kg d.s.

1,4 µg/kg d.s.

PFOA

7 µg/kg d.s.

1,9 µg/kg d.s.

1,9 µg/kg d.s.

Overige PFAS

3 µg/kg d.s.

1,4 µg/kg d.s.

1,4 µg/kg d.s.

 

Afdeling 1.6 Graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit

Artikel 1.22 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.23 Aanvullende indieningsvereisten meldplicht

In aanvulling op artikel 4.1225, tweede lid en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving worden de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van dat besluit, aangeleverd in een .xml-bestand. 

Afdeling 1.7 Toepassen van bouwstoffen

Artikel 1.24 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het op of in de bodem toepassen van bouwstoffen, bedoeld in artikel 3.48m van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.25 Meldingsplicht toepassen van staalslakken 

  • 1.

    Het is verboden staalslakken toe te passen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat:

    • a.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit;

    • b.

      de verwachte datum waarop het werk zal zijn voltooid;

    • c.

      een milieuverklaring bodemkwaliteit die betrekking heeft op de toe te passen staalslakken;

    • d.

      de herkomst van de staalslakken;

    • e.

      de kwaliteit van de staalslakken;

    • f.

      de hoeveelheid staalslakken in kubieke meters die in totaal in het werk zal worden toegepast; en,

    • g.

      de coördinaten van de ontvangende landbodem, tenzij het adres daarvan is vermeld, of de coördinaten van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam.

  • 3.

    Het tweede lid, onder b, d, e, f en g, is niet van toepassing als de gegevens en bescheiden al eerder voor het werk zijn verstrekt en zich geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan.

Artikel 1.26 Nadelige gevolgen bij verwijderen bouwstoffen

Er is in ieder geval sprake van grotere nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving bij het verwijderen van de bouwstoffen, bedoeld in artikel 4.1262, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, dan het niet-verwijderen, als een waterkerende bodemlaag of een waterkering aanzienlijk wordt aangetast.

Afdeling 1.8 Toepassen van grond of baggerspecie

Artikel 1.27 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het toepassen van grond en baggerspecie, bedoeld in artikel 3.48o van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.28 Kwaliteitseisen PFAS-houdende grond en baggerspecie

Met het oog op het beschermen van het milieu wordt bij het toepassen van grond en baggerspecie voor PFAS voldaan aan de waarden, opgenomen in tabel 1.28.

Tabel  1.28: Kwaliteitseisen PFAS-houdende grond en baggerspecie

Stof

Bodemfunctieklasse industrie of wonen/bodemkwaliteit wonen of industrie

Bodemfunctieklasse industrie of wonen/bodemkwaliteit landbouw of natuur

Bodemfunctieklasse en bodemkwaliteit landbouw/natuur

PFOS

3 µg/kg d.s.

1,4 µg/kg d.s.

1,4 µg/kg d.s.

PFOA

7 µg/kg d.s.

1,9 µg/kg d.s.

1,9 µg/kg d.s.

Overige PFAS

3 µg/kg d.s.

1,4 µg/kg d.s.

1,4 µg/kg d.s.

 

Toelichting

Algemene toelichting

1 Voorbereidingsbesluit, voorrangsbepaling

In het tijdelijke deel van dit omgevingsplan worden zowel ruimtelijke besluiten (artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet) als de omgevingsplanregels van rijkswege (artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet) opgenomen. Deze omgevingsplanregels van rijkswege worden ook wel de bruidsschat genoemd. Daarnaast is in artikel 22.1, onder b, Omgevingswet geregeld dat een bodemkwaliteitskaart (artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit) en een bodemfunctieklassenkaart (artikel 55 van het Besluit bodemkwaliteit) deel uitmaken van het tijdelijk deel omgevingsplan. 

Met dit voorbereidingsbesluit wordt zowel afgeweken van ruimtelijke besluiten als de bruidsschat. Om die reden is in dit artikel bepaald dat de regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan niet van toepassing zijn voor zover die regels in strijd zijn met de voorbeschermingsregels in dit hoofdstuk. De toets of er sprake is van ‘strijd’ omvat ook een toets of wel of niet sprake is van regels met hetzelfde oogmerk. Als de regels een ander oogmerk hebben, doet ‘strijd’ in de zin van de bepaling zich niet voor.

Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1.1 Overgangsrecht

Het doel van deze voorbeschermingsregels is dat nieuwe activiteiten die in voorbereiding zijn en die (mogelijk) strijdig zijn met nieuwe regels in het omgevingsplan, worden voorkomen. Artikel 4.14 van de Omgevingswet bepaalt dat met een voorbereidingsbesluit alleen activiteiten mogen worden gereguleerd die op grond van het omgevingsplan zijn toegestaan, maar nog niet plaatsvinden. Om die reden is in dit artikel bepaald dat de voorbeschermingsregels in dit hoofdstuk niet van toepassing zijn op activiteiten die al werden verricht voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Daarnaast blijft voor een aantal situaties, ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet, de Wet bodembescherming of onderliggende uitvoeringsregelgeving gelden. Zo geldt er overgangsrecht voor lopende saneringen, het toepassen van bouwstoffen en het toepassen van grond en baggerspecie.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in het omgevingsplan worden gebruikt. De begrippen bodemgevoelig gebouw en bodemgevoelige locatie zijn al gedefinieerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Daar wordt in dit artikel bij aangesloten. 

Het begrip zeer bodemgevoelig gebruik komt niet voor in de Omgevingswet en de hierop gebaseerde regelgeving. In dit hoofdstuk zijn regels opgesteld die gekoppeld zijn aan activiteiten die extra gevoelig zijn voor bodemverontreinigingen. Daarom is dit begrip opgenomen in dit artikel. Voor de definitie van een zeer bodemgevoelig gebruik sluiten we aan bij de gebruiksfuncties die de GGD onderscheidt bij de gezondheidskundige advieswaarden voor lood. In dit advies (p. 33) wordt onderscheid gemaakt tussen moestuinen, wonen met tuin, en plaatsen waar kinderen spelen. Hierbij wordt er rekening mee gehouden dat dit plaatsen zijn waar kinderen jonger dan 6 jaar spelen, omdat zij het meeste risico op blootstelling lopen. De gebruiksfuncties wonen met tuin en de moestuin zijn direct overgenomen uit de begripsbepaling van dit artikel. Bij wonen met tuin is geen onderscheid gemaakt in aan- of afwezigheid van kinderen. Het is namelijk niet te achterhalen bij welke woningen kinderen aanwezig zijn. Voor plaatsen waar kinderen spelen is deze leeftijdsduiding wel overgenomen, omdat dit makkelijker te achterhalen is, bijvoorbeeld bij een speelplaats. Tot slot is een ‘gebouw anders dan een woning waar sprake is van aanwezigheid van kinderen tot 6 jaar’ toegevoegd aan de definitie zeer bodemgevoelig gebruik. Hiermee worden gebouwen bedoeld waarbij vanwege bedrijfsmatige activiteiten kinderen tot (in ieder geval) 6 jaar aanwezig zijn, zoals een kinderdagverblijf of een buitenschoolse opvang. Dit is aanvullend op de gebruiksfuncties die de GGD gebruikt. De reden hiervan is dat bij de activiteiten in dit voorbereidingsbesluit, waar de begripsbepaling van een zeer bodemgevoelig gebruik wordt toegepast, onderscheid gemaakt wordt tussen het bouwen van een bodemgevoelige gebouw en overige activiteiten.

Artikel 1.3 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bouwwerk. Hierbij is aangesloten bij de formulering van paragraaf 22.2.7. In deze afdeling zijn aanvullende en afwijkende eisen opgenomen ten opzichte van de regels in paragraaf 22.2.7 voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie.

Artikel 1.4 Waarden toelaatbare bodemkwaliteit

Eerste lid

Dit lid voegt voor PFAS-houdende stoffen de waarde voor de toelaatbare bodemkwaliteit toe in aanvulling op artikel 22.29, omdat deze waarde ontbreekt in bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). 

Per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) zijn chemische stoffen die door de mens zijn gemaakt. Zij komen van nature niet in het milieu voor. Voorbeelden van PFAS zijn GenX, PFOA (perfluoroctaanzuur) en PFOS (perfluoroctaansulfonaten). PFAS kunnen een negatief effect hebben op milieu en gezondheid. Van een aantal PFAS is bekend dat ze ongewenste eigenschappen hebben. Dit zijn bijvoorbeeld PFOS en PFOA. Ook over de ongewenste eigenschappen van GenX-stoffen is steeds meer informatie beschikbaar. 

Van deze stoffen is bekend dat ze:

  • a.

    niet of nauwelijks afbreken in het milieu (ze zijn persistent),

  • b.

    schadelijke effecten kunnen geven in mensen en het milieu (ze zijn toxisch),

  • c.

    zich gemakkelijk en snel verspreiden in het milieu (ze zijn mobiel) en/of

  • d.

    zich ophopen in het menselijk lichaam, in dieren en planten (ze zijn bioaccumulerend)

De kennis over PFAS en gezondheid is en blijft in ontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat de risico’s van PFAS worden beperkt, is het van belang dat bij het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bouwwerk voldoende zicht is op de aanwezigheid van PFAS. Tevens moet rekening gehouden worden met de best beschikbare wetenschappelijke kennis ten aanzien van de risico’s. Om die reden worden waardes voor de toelaatbare bodemkwaliteit voor PFAS opgenomen. 

Het RIVM heeft indicatieve niveaus voor ernstige bodem- en grondwaterverontreiniging (INEV’s) afgeleid voor de PFAS-verbindingen PFOS, PFOA en GenX. In tabel 1.4a zijn de INEV’s uit tabel 2 van het RIVM-rapport voor deze PFAS overgenomen, te weten 110 µk/kg d.s. voor PFOS, 1100 µg/kg d.s. voor PFOA en 97 µg/kg d.s. voor GenX. Voor overige PFAS zijn geen INEV’s beschreven in dit RIVM-rapport. 

Tweede lid

Specifiek voor lood geldt er bij een zeer bodemgevoelig gebruik een andere toelaatbare bodemkwaliteit dan opgenomen in artikel 22.29. In artikel 22.29 wordt verwezen naar de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor lood is bij een zeer bodemgevoelig gebruik aangesloten bij de gezondheidskundige waarden van de GGD. De toelaatbare bodemkwaliteit is afgeleid van de bovengrens van de gezondheidskundig matige bodemkwaliteit. Een zeer bodemgevoelig gebruik gaat om gebouwen waar in ieder geval kinderen jonger dan 6 jaar verblijven, aansluitend bij het RIVM-rapport uit de vorige alinea. Denk hierbij aan een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang.

Ook bij andere stoffen dan lood biedt de interventiewaarde bodemkwaliteit als toelaatbare bodemkwaliteit, of INEV’s als het gaat om PFOS, PFOA en GenX bedoeld in het eerste lid van artikel 1.2, onvoldoende bescherming als er sprake is van een zeer bodemgevoelig gebruik. Voor deze andere stoffen dan lood, wordt verwezen naar de maximale waarde voor klasse wonen overgenomen uit artikel 25d van het Besluit Bodemkwaliteit. Voor PFAS wordt verwezen naar de toepassingswaarden voor het toepassen van grond of baggerspecie op landbodem, klasse wonen of industrie, zoals opgenomen in het handelingskader PFAS.

Derde lid

Gelijkwaardig met de regels van de voormalige Wet bodembescherming en het Bal is hierbij opgenomen dat sprake is van overschrijding van de toelaatbare bodemkwaliteit als de bodem een kwaliteit heeft boven de waarden toelaatbare bodemkwaliteit in het eerste of tweede lid en het bodemvolume meer is dan 25 m3. Voorheen werd dit ‘het geval van verontreiniging’ genoemd. Hierbij kan sprake zijn van onaanvaardbare risico’s en moet de bodem, afhankelijk van de functie en het gebruik, wellicht worden gesaneerd of moet er een andere beschermende maatregel worden getroffen.

Anders dan bij een saneringsgeval onder de Wet bodembescherming is het niet noodzakelijk om de exacte hoeveelheid verontreiniging of de contour voor een bepaalde concentratie stoffen in beeld te brengen; de grens van 25 m3 is alleen bedoeld om te voorkomen dat de beoordelingsregel elke emmer verontreiniging vangt. De regel is niet gericht op het opsporen en aanpakken van hele kleine verontreinigingen en vereist daarom alleen maatregelen als het om meer dan 25 m3 verontreiniging binnen een perceel gaat.

Vierde lid

De grens van 25 m3 uit het derde lid geldt niet voor lood als er sprake is van een zeer bodemgevoelig gebruik. Dit komt doordat lood ook in kleine hoeveelheden een gevaar voor de gezondheid van met name jonge kinderen (< 6 jaar) kan opleveren. Ook bij een kleinere hoeveelheid dan 25 m3 moeten de in het omgevingsplan omschreven maatregelen worden getroffen.

Artikel 1.5 Aanvullende aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Artikel 22.34 bevat de aanvraagvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk. In onderdeel j van dat artikel zijn de aanvraagvereisten voor het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie opgenomen. In aanvulling daarop zijn in dit artikel extra aanvraagvereisten opgenomen voor PFAS, aangezien artikel 1.4, eerste lid een toelaatbare bodemkwaliteit voor PFAS kent. Voor het onderzoek naar PFAS kan de handreiking PFAS bemonsteren gebruikt worden. In dit artikel wordt ook geregeld dat de gegevens uit het voorafgaand bodemonderzoek aangeleverd moeten worden in een .xml-bestand zodat het opgenomen kan worden in het bodeminformatiesysteem (BIS).

Artikel 1.6 Meldplicht bouwen op een bodemgevoelige locatie 

Niet alle bouwwerken zijn als vergunningplichtige activiteit aangewezen in dit omgevingsplan. Om die reden is in dit artikel een meldingsplicht geïntroduceerd voor het niet-vergunningplichtig bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Zo lang de melding niet is gedaan, is de activiteit verboden. Dit artikel is toegevoegd ter uitvoering van artikel 5.89l van het Besluit kwaliteit leefomgeving. 

Ter bescherming van de gezondheid van de gebruikers van een bodemgevoelig gebouw, is het van belang om te waarborgen dat de in artikel 1.4 voorgeschreven maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Daarom moeten bij de melding gegevens aangeleverd worden indien de toelaatbare bodemkwaliteit wordt overschreden, waaruit blijkt dat maatregelen getroffen moeten worden. Indien een sanering op grond van Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) als maatregel getroffen gaat worden, dan volstaat de melding bij de activiteit saneren, als bedoeld in artikel 4.1236 Bal.

Ook wordt in dit artikel gevraagd om de gegevens uit voorafgaand bodemonderzoek, waarin het onderzoek naar PFAS-houdende stoffen wordt meegenomen, aangezien artikel 1.4, eerste lid voor PFAS een toelaatbare bodemkwaliteit kent. Voor het onderzoek naar PFAS kan de handreiking PFAS bemonsteren gebruikt worden. 

In dit artikel wordt ook geregeld dat de gegevens uit het voorafgaand bodemonderzoek ook aangeleverd moeten worden in een .xml-bestand zodat het opgenomen kan worden in het bodeminformatiesysteem (BIS). Dit artikel is niet van toepassing als de bouwactiviteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in het omgevingsplan, omdat dan de regels in paragraaf 22.2.7.2 van de bruidsschat omgevingsplan gelden.

Artikel 1.7 Maatregelen bij overschrijding toelaatbare bodemkwaliteit

Wanneer de toelaatbare bodemkwaliteit, zoals bedoeld in artikel 22.29 en 1.4 wordt overschreden, moeten sanerende of andere beschermende maatregelen getroffen worden voor bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Een sanerende maatregel is in ieder geval saneren van de bodem overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften bouwen op bodemgevoelige locatie

Met dit artikel wordt het stellen van maatwerkvoorschriften in individuele gevallen mogelijk gemaakt. Zo kunnen per individueel geval de maatregelen uit artikel 1.7 aangevuld worden, als het bevoegd gezag van mening is dat de risico’s nog niet afdoende zijn afgedekt.

Artikel 1.9 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het verrichten van een activiteit op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico als bedoeld in artikel 22.125. Het gaat hierbij om locaties waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming is verleend. In deze beschikking is vastgesteld dat het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging niet leidt tot zodanige risico's voor mens, plant of dier, dat spoedige sanering noodzakelijk is. 

De locaties waar sprake is van een geval van historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico, zijn te raadplegen via deze viewer. Deze viewer bevat de meest actuele situatie

Artikel 1.10 Meldplicht activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico

Met dit artikel wordt een meldingsplicht geïntroduceerd voor alle activiteiten die plaatsvinden op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico. Zo lang de melding niet is gedaan, is de activiteit verboden. In dit artikel worden naast de algemene gegevens ook gegevens vereist die aangeven welke maatregelen worden getroffen om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Dit maakt dat het bevoegd gezag kan besluiten of het noodzakelijk is om met maatwerkvoorschriften de mitigerende maatregelen als bedoeld in art. 22.126 van het omgevingsplan aan te vullen.

De meldplicht is niet van toepassing wanneer de activiteit al bekend is bij bevoegd gezag doordat er een meldings- en vergunningplicht is op grond van dit omgevingsplan, of als de activiteit meldings- en vergunningplichtig is op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). 

Artikel 1.11 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het starten van zeer bodemgevoelig gebruik en het wijzigen van gebruik naar zeer bodemgevoelig gebruik. Deze afdeling is niet van toepassing op het bouwen van een gebouw waarvoor in paragraaf 22.2.7.2 en afdeling 1.2 regels zijn opgenomen. Het gaat wel om het wijzigingen van het gebruik van een reeds gebouwd gebouw waarbij een zeer bodemgevoelig gebruik ontstaat. Denk bijvoorbeeld aan een boerderij die in gebruik genomen gaat worden als kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang. Ook gaat het om situaties waar er geen gebouw gebouwd wordt, maar waarbij er een zeer bodemgevoelig gebruik gestart wordt. Denk bijvoorbeeld aan het aanleggen van een kinderspeelplaats of een moestuin.

Artikel 1.12 Meldplicht zeer bodemgevoelig gebruik

Met dit artikel wordt een meldingsplicht geïntroduceerd voor het starten van zeer bodemgevoelig gebruik of het wijzigen van gebruik naar zeer bodemgevoelig gebruik. Zo lang de melding niet is gedaan, is de activiteit verboden. Ter bescherming van de gezondheid van de gebruikers van een locatie met een zeer bodemgevoelig gebruik, is het van belang om te waarborgen dat de in artikel 1.14 voorgeschreven maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Daarom moeten bij de melding gegevens aangeleverd worden indien de toelaatbare bodemkwaliteit wordt overschreden, waaruit blijkt dat maatregelen getroffen moeten worden. Indien een sanering op grond van Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) als maatregel getroffen gaat worden, dan volstaat de melding bij de activiteit saneren, als bedoeld in artikel 4.1236 Bal.

Ook wordt in dit artikel gevraagd om bij het uitvoeren van voorafgaand bodemonderzoek, PFAS-houdende stoffen te onderzoeken en hiervan de resultaten te verstrekken. PFAS wordt meegenomen omdat artikel 1.13 voor PFAS een toelaatbare bodemkwaliteit kent. Voor het onderzoek naar PFAS kan de Handreiking PFAS bemonsteren gebruikt worden. In dit artikel wordt ook geregeld dat de gegevens uit het voorafgaand bodemonderzoek aangeleverd moeten worden in een .xml-bestand, zodat het opgenomen kan worden in het bodeminformatiesysteem (BIS).

Artikel 1.13 Toelaatbare bodemkwaliteit

Eerste lid

Bij een zeer bodemgevoelig gebruik geldt als toelaatbare bodemkwaliteit de maximale waarde klasse wonen, overgenomen uit artikel 25d van het Besluit Bodemkwaliteit, zoals bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) voor alle stoffen.

Specifiek voor lood biedt de maximale klasse wonen niet voldoende bescherming voor kinderen tot 6 jaar, volgens onderzoek van de GGD (p. 33). Daarom is voor lood een andere waarde als toelaatbare bodemkwaliteit vastgesteld aan de hand van de gezondheidskundige waarden van de GGD. De toelaatbare bodemkwaliteit is afgeleid van de bovengrens van de gezondheidskundig matige bodemkwaliteit. 

Daarnaast is gekozen voor het toevoegen van waarden voor PFAS, omdat die niet aanwezig zijn in bijlage IIA bij het Bal. Voor PFAS is gekozen voor de toepassingssituatie op landbodem, klasse wonen of industrie, zoals opgenomen in het handelingskader PFAS

Tweede lid

Gelijkwaardig aan de regels van de voormalige Wet bodembescherming, is in het tweede lid opgenomen dat sprake is van een overschrijding van de toelaatbare bodemkwaliteit als de bodem een kwaliteit heeft boven de waarden toelaatbare bodemkwaliteit in het eerste lid, en het bodemvolume meer is dan 25 m3. Voorheen werd dit ‘het geval van verontreiniging’ genoemd. Hierbij kan sprake zijn van onaanvaardbare risico’s en moet, afhankelijk van de functie en het gebruik, wellicht worden gesaneerd of een andere beschermende maatregel worden getroffen. 

Anders dan bij een saneringsgeval onder de Wet bodembescherming is het niet noodzakelijk om de exacte hoeveelheid verontreiniging of de contour voor een bepaalde concentratie stoffen in beeld te brengen; de grens van 25 m3 is alleen bedoeld om te voorkomen dat de regel van toepassing is op elke emmer verontreiniging. De regel is niet gericht op het opsporen en aanpakken van hele kleine verontreinigingen en vereist daarom alleen maatregelen als het om meer dan 25 m3 verontreiniging binnen een perceel gaat.

Derde lid

De grens van 25 m3 uit het tweede lid geldt niet voor lood, als er sprake is van een zeer bodemgevoelig gebruik. Dit komt doordat lood ook in kleine hoeveelheden een gevaar voor de gezondheid van met name jonge kinderen (< 6 jaar) kan opleveren. Ook bij een kleinere hoeveelheid dan 25 m3 moeten de in het omgevingsplan omschreven maatregelen worden getroffen.

Artikel 1.14 Maatregelen bij overschrijding toelaatbare bodemkwaliteit

Wanneer de toelaatbare bodemkwaliteit, zoals bedoeld in artikel 1.13 wordt overschreden, moeten voor het starten van zeer bodemgevoelig gebruik of het wijzigen van gebruik naar zeer bodemgevoelig gebruik, sanerende of andere beschermende maatregelen getroffen worden. Een sanerende maatregel is in ieder geval saneren van de bodem overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.15 Maatwerkvoorschriften bij zeer bodemgevoelig gebruik

Met dit artikel wordt het stellen van maatwerkvoorschriften in individuele gevallen mogelijk gemaakt. Zo kan in een individueel geval worden bepaald dat er, ten opzichte van de maatregelen genoemd in artikel 1.14, verdergaande maatregelen moeten worden genomen ter bescherming van de gezondheid. Daarnaast kan afgeweken worden van de toelaatbare bodemkwaliteit als daar een gemotiveerde reden voor is en de bescherming van de gezondheid en het milieu niet in gevaar komt.

Artikel 1.16 Toepassingsbereik

In deze afdeling staan regels in afwijking van of in aanvulling op de regels behorende bij de in artikel 3.48h van het Besluit activiteiten leefomgeving aangewezen milieubelastende activiteit saneren van de bodem. Voor meer uitleg over het toepassingsbereik van de milieubelastende activiteit wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting van artikel 3.48h van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.17 Maatwerkregel voorafgaand bodemonderzoek

Dit artikel vraagt om bij het uitvoeren van voorafgaand bodemonderzoek, zoals bedoeld in paragraaf 5.2.2. onderzoek naar PFAS-houdende stoffen, mee te nemen, aangezien artikel 1.21 voor PFAS een terugsaneerwaarde kent. Voor het onderzoek naar PFAS kan de handreiking PFAS bemonsteren gebruikt worden. In dit artikel wordt ook geregeld dat de gegevens uit het voorafgaand bodemonderzoek aangeleverd moeten worden in een .xml-bestand zodat het opgenomen kan worden in het bodeminformatiesysteem (BIS).

Artikel 1.18 Maatwerkregel afdekken als saneringsaanpak bij bodemfunctieklasse industrie

In dit artikel wordt met een maatwerkregel afgeweken van artikel 4.1241, derde lid en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarin kwaliteitseisen worden gesteld aan de afdeklaag. Deze afwijking geldt alleen als de bodem is ingedeeld in de bodemfunctieklasse industrie. 

Dit artikel bepaalt dat, wanneer er sprake is van een bodemgevoelige locatie of van zeer bodemgevoelig gebruik, een laag grond of baggerspecie met een minimale dikte van 1,0 meter (voor de afdeklaag) moet voldoen aan de maximale waarde klasse wonen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de bodem is ingedeeld in de bodemfunctie industrie, maar dat op deze locatie bodemgevoelige gebouwen gebouwd mogen worden. In bodemgevoelige gebouwen verblijven er minimaal 2 uur achtereen mensen en is er kans op blootstelling aan verontreiniging. Om bij dergelijke gebouwen de risico's als gevolg van blootstelling voor de gezondheid te beperken, is er gekozen om niet terug te saneren naar de kwaliteitsklasse industrie zoals artikel 4.1241 toestaat, maar naar de maximale waarde klasse wonen. Hierdoor sluit het beschermingsniveau aan bij het gebruik. De terugsaneerwaarde is van toepassing op de gehele bodemgevoelige locatie, omdat er sprake kan zijn van blootstelling in de onmiddellijk aan een gebouw grenzende aaneengesloten tuin of een daaraan grenzend aaneengesloten terrein.

Artikel 1.19 Maatwerkregel verwijderen van verontreiniging als saneringsaanpak bij bodemfunctie industrie

In dit artikel wordt met een maatwerkregel afgeweken van artikel 4.1242, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Deze afwijking geldt alleen als de bodem is ingedeeld in de bodemfunctie industrie. Dit artikel bepaalt dat, wanneer er sprake is van een bodemgevoelige locatie of van zeer bodemgevoelig gebruik, bij het ontgraven van de verontreiniging wordt voldaan aan de maximale waarde klasse wonen. Zie verder de toelichting bij artikel 1.18.

Artikel 1.20 Terugsaneerwaarde voor lood bij zeer bodemgevoelig gebruik

Uit artikel 4.1241 en art. 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving volgt dat bij saneren van de bodem de terugsaneerwaarde gelijk is aan de kwaliteitsklasse van bodemfunctie. Specifiek voor lood biedt deze terugsaneerwaarde niet genoeg bescherming bij een zeer bodemgevoelig gebruik. Daarom wordt in dit artikel aangesloten bij de gezondheidskundige grenswaarden van de GGD (p.33). Deze terugsaneerwaarde is afgeleid van de bovengrens van de gezondheidskundig voldoende bodemkwaliteit. Dit is 60 mg/kg d.s. voor een grote moestuin, 90 mg/kg d.s. voor wonen met tuin en kleine moestuin, en 100 mg/kg d.s voor plaatsen waar kinderen spelen. Bij dit laatste gebruik zijn ook de gebouwen, anders dan een woning waar kinderen tot 6 jaar aanwezig zijn, toegevoegd.

Artikel 1.21 Terugsaneerwaarde voor PFAS 

Bij artikel 4.141 en 4.142 is als terugsaneerwaarde de kwaliteitsklasse van de bodemfunctie opgenomen. De kwaliteitsklasse volgt uit artikel 25d, vierde lid, van het Besluit bodemkwaliteit, echter PFAS ontbreekt hierin. De maximale klasse behorende bij de bodemfunctie is afgeleid door het RIVM en opgenomen in het handelingskader PFAS. Als terugsaneerwaarde is in dit artikel de toepassingswaarden voor PFAS op landbodem, categorie 4.1 van het handelingskader opgenomen. In dit handelingskader wordt alleen onderscheid gemaakt tussen PFOS, PFOA en overige PFAS. 

Artikel 1.22 Toepassingsbereik

Deze afdeling bevat regels in aanvulling op de regels zoals opgenomen in paragraaf 4.120 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor de milieubelastende activiteit graven in bodem, met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit. 

Voor meer uitleg over het toepassingsbereik van de milieubelastende activiteit wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting van artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.23 Aanvullende indieningsvereisten meldplicht

Op grond van artikel 4.1225 van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt een meldingsplicht voor het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit. In dit artikel wordt ook geregeld dat de gegevens uit het voorafgaand bodemonderzoek aangeleverd moeten worden in een .xml-bestand zodat het opgenomen kan worden in het bodeminformatiesysteem (BIS).

Artikel 1.24 Toepassingsbereik

Deze afdeling bevat regels die de regels aanvullen zoals opgenomen in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving voor de milieubelastende activiteit toepassen van bouwstoffen.

Voor meer uitleg over het toepassingsbereik van de milieubelastende activiteit wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting van artikel 3.48m van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 1.25 Meldingsplicht toepassen van staalslakken 

Staalslakken zijn een bijproduct uit de staalindustrie. Ze worden vaker en in grotere hoeveelheden toegepast in grondwerken (bijv. wegen, grond-, geluidswallen) en om stortplaatsen op te vullen of op te hogen. Als staalslakken in contact komen met regen- of grondwater, komen er schadelijke stoffen vrij. Uit een studie van het RIVM blijkt dat in grootschalige toepassingen een extreem lage zuurgraad, en daardoor mobiliteit van zware metalen en andere schadelijke stoffen, ontstaat. Uitspoeling van deze stoffen kan onder andere leiden tot meer vissterfte en afsterven van water- en bodemleven.

Staalslakken zijn te herkennen als grijs, steenachtig materiaal met een fijne tot grove korrelgrootte. Onvoldoende afgedekte staalslakken kunnen in contact komen met water. Dit kan negatieve effecten hebben voor het milieu. Bij het toepassen kunnen mensen die in de buurt zijn klachten krijgen als bloedneuzen.

Om die reden moet het toepassen van staalslakken ten minste vier weken voor het begin ervan worden gemeld aan het bevoegd gezag. Zo lang de melding niet is gedaan, is de activiteit verboden. De termijn van vier weken is noodzakelijk voor het bevoegd gezag om de gegevens en bescheiden te beoordelen en wanneer nodig, maatwerkvoorschriften te stellen.

Artikel 1.26 Nadelige gevolgen bij verwijderen bouwstoffen

Bouwstoffen worden na (gehele of gedeeltelijke) buitengebruikstelling van het werk waarin ze zijn toegepast, weer verwijderd. Dit is nodig, omdat de bodem fysisch of chemisch verontreinigd kan raken of kan worden aangetast door het op of in de bodem brengen van materialen die niet van nature in de bodem voorkomen.

Onder omstandigheden kan verwijdering van bouwstoffen, na buitengebruikstelling van het werk, grotere nadelige gevolgen hebben voor de bodem of het oppervlaktewaterlichaam dan het daar laten van de bouwstoffen. Hier is in ieder geval sprake van indien een waterkerende bodemlaag of een waterkering aanzienlijk aangetast is.

De bovenste bodemlaag in Flevoland bestaat uit zeeklei. Klei is niet stevig genoeg om grote, hoge bouwwerken op te bouwen. Daarom zijn veel bouwwerken in Flevoland gefundeerd met heipalen. Deze staan tot in een draagkrachtige waterkerende zandlaag. Bij het plaatsen van heipalen worden diverse bodemlagen doorboord. Dit zijn watervoerende lagen en waterkerende lagen. De waterkerende lagen scheiden de watervoerende lagen van elkaar. Het grondwater in de verschillende watervoerende lagen hebben verschillende kwaliteit, met name voor wat betreft het zoutgehalte. Voorkomen moet worden dat water uit de verschillende lagen zich kan vermengen door lekkage van een scheidende waterkerende laag. Ook moet kwel voorkomen worden. Daarnaast zorgt de bodemopbouw, samen met de dijken, ervoor dat de polders droog blijven.

Als bouwwerken worden gesloopt verliezen de funderingspalen hun constructieve functie. Deze palen kunnen er echter nog wel voor zorgen dat er geen water door de waterkerende laag kan stromen. Ze verliezen dan wel hun constructieve functie, maar behouden de waterkerende functie. Bij het verwijderen van de funderingspalen zouden er gaten in deze bodemlaag kunnen ontstaan. Voorafgaand aan het verwijderen moet goed worden bekeken wat dit betekent voor het grondwater. Geadviseerd wordt om dit tijdig met het waterschap Zuiderzeeland te overleggen.

Er is sprake van een aanzienlijke aantasting als de funderingspalen een waterkerende functie hebben. Deze functie is van essentieel belang voor het drooghouden van de polders, voor het tegengaan van ongewenste kwel en verslechtering van de grondwaterkwaliteit (nodig voor beregening en of drinkwater voor vee). Ook kunnen de funderingspalen zich bevinden in een grondwaterbeschermingsgebied. Als ze daaruit verwijderd worden, kan dat leiden tot een verslechtering van het drinkwater (verontreiniging en of verzilting). 

Artikel 1.27 Toepassingsbereik

De regels in deze paragraaf gaan over het toepassen grond en baggerspecie op de landbodem. Deze regels gaan niet over het toepassen van grond of baggerspecie in een oppervaktewaterlichaam. Hiervoor is de waterbeheerder bevoegd gezag: waterschap Zuiderzeeland voor regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren. De regels in afdeling 1.8 zijn een aanvulling op de in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving opgenomen regels voor de milieubelastende activiteit toepassen van grond of baggerspecie. Voor meer uitleg over de milieubelastende activiteit toepassen van grond of baggerspecie, wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting van artikel 3.48o van het Besluit activiteiten leefomgeving. 

Artikel 1.28 Kwaliteitseisen PFAS-houdende grond en baggerspecie

De kwaliteitseisen voor het toepassen van grond en baggerspecie, bedoeld in artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving, ontbreken voor PFAS-houdende stoffen. Om ervoor te zorgen dat het milieu beschermd wordt bij het toepassen van PFAS-houdende grond of baggerspecie op landbodem, zijn er kwaliteitseisen voor PFAS opgenomen in tabel 24.48. De kwaliteitseisen zijn de toepassingswaarden voor PFAS op de landbodem, zoals opgenomen in het handelingskader PFAS. In dit handelingskader wordt alleen onderscheid gemaakt tussen PFOS, PFOA en overige PFAS. 

Flevoland kent een bodemkwaliteitskaart die sinds 20201maximale waarden voor PFAS bevat. De bodemkwaliteitskaart kan gebruikt worden door het toepassen van grond of baggerspecie die afkomstig is uit Flevoland. Voorwaarde is dat er voldaan is aan de vereisten zoals opgenomen in de Nota bodembeheer (Nota bodembeheer provinciebrede samenwerking bodembeleid Flevoland2). Daarmee zijn de regels in artikel 24.28 enkel van toepassing voor grond of baggerspecie die afkomstig is van buiten het bodembeheergebied zoals vastgesteld in de Nota Bodembeheer, of van binnen het bodembeheergebied, maar waarbij er geen gebruik gemaakt kan worden van de bodemkwaliteitskaart.  

1 = De voor PFAS aangepaste bodemkwaliteitskaart is op 14 januari 2020 door de gemeenteraad van Lelystad vastgesteld.

2 = De Nota Bodembeheer is vastgesteld in 2012 en op 24 september 2019 nogmaals bekrachtigd door de gemeenteraad van Lelystad.