Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Geldend van 02-09-2024 t/m 03-09-2024

Intitulé

Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Bekendmaking van het besluit van 15 november 2022 - zaaknummer 2022-007425 tot vaststelling van een regeling

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Gedeputeerde Staten

gelet op artikel 3 van de Algemene Subsidieverordening Gelderland 2016

Besluiten

vast te stellen de volgende regeling:

Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Begripsomschrijvingen en toepassingsbereik

Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

AGVV: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

AsG: Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

daadwerkelijke samenwerking: samenwerkingsproject dat voldoet aan de voorwaarden uit paragraaf 2.2.2 van de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2022/C 414/01 (PbEU 2022, C 414);

De-minimisverordening : Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L, 2023/2831);

directe arbeidskosten: kosten van niet in loondienst verrichte arbeid als ZZP-er of als directeur-grootaandeelhouder;

directe loonkosten: totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 86, van de AGVV;

industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 85, van de AGVV;

innovatie: proces waarbij kennis en technologie worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is;

kosten van derden: kosten voor het uitbesteden van diensten en het inlenen van personeel voor de subsidiabele activiteit;

kosten van materialen: kosten voor verbruiksgoederen;

LVV: Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327/1);

MKB-onderneming: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als bedoeld in bijlage I van de AGVV of LVV;

onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden en die gecertificeerd is bij een passende kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs;

onderneming in moeilijkheden: onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, randnummer 18 van de AGVV, artikel 2, randnummer 59 van de LVV of de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

publiekrechtelijke rechtspersoon: rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

rechtspersoon met een wettelijke taak: rechtspersoon voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daarvoor geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen;

sluitende begroting: begroting waaruit blijkt dat de totale inkomsten en uitgaven voor de activiteiten met elkaar in evenwicht zijn;

specifieke infrastructuur: infrastructuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel 33 van de AGVV.

Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 1 is ook van toepassing op andere besluiten over subsidie die op grond van artikel 3 van de AsG of op grond van een bijzonder besluit worden genomen.

Paragraaf 1.2 De aanvraag

Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen

Voor het indienen van aanvragen om subsidie kan een tijdvak worden vastgesteld.

Artikel 1.2.2 Aanvraagformulier

Voor het indienen van aanvragen om subsidie wordt een aanvraagformulier vastgesteld.

Artikel 1.2.3 Inhoud van aanvraag om subsidie

  • 1. Bij de aanvraag om subsidie worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een sluitende begroting, voorzien van een toelichting;

    • c.

      als de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan en de gevraagde subsidie € 2.500.000 of meer bedraagt: een planning van de uitvoering van de activiteiten over de totale projectperiode en de daaraan verbonden kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. Als subsidie wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid dan wordt, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, een verklaring bij de aanvraag verstrekt waaruit blijkt dat de aanvrager over voldoende middelen beschikt om eventuele resterende kosten te dekken.

  • 3. Als voor dezelfde activiteiten subsidie is verstrekt door of aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, deelt de aanvrager dat mee in de aanvraag.

Artikel 1.2.4 Boekjaarsubsidies

  • 1. De aanvraag om een subsidie voor een boekjaar wordt ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het boekjaar.

  • 2. Als voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar al subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 30 september worden ingediend.

Artikel 1.2.5 Ontvangstbevestiging

Aanvrager wordt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging toegezonden, waarin de ontvangstdatum is vermeld.

Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 1.3.1 Wijze van verdeling

  • 1. Bij het verlenen van subsidie wordt de volgorde in acht genomen waarin de aanvragen om subsidie zijn ingediend. Een aanvraag wordt alleen in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 2. Wanneer als gevolg van het verlenen van subsidie op grond van een aanvraag die is ingediend op een dag waarop meerdere ontvankelijke aanvragen zijn ingediend het subsidieplafond zou worden bereikt, wordt de volgorde van die aanvragen bepaald door loting. Een aanvraag wordt alleen in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan, voor aanvragen die binnen een bepaald tijdvak moeten worden ingediend, worden bepaald dat bij het verlenen van subsidie de volgorde in acht wordt genomen die tot stand is gekomen door onderlinge vergelijking van de aanvragen. Een aanvraag wordt alleen in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 4. Als het vanwege technische storingen gedurende een onafgebroken periode van twee uur direct voorafgaand aan het einde van het tijdvak, genoemd in het derde lid, niet mogelijk is om met het online subsidieportal een subsidieaanvraag in te dienen, wordt het tijdvak waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend met 24 uur verlengd.

Artikel 1.3.2 Communautair toetsingskader

  • 1. Als de verstrekking van subsidie een steunmaatregel betreft in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en geen andere staatssteunoplossing voorhanden is, wordt de subsidie alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt als tegen een subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als gevolg van een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend aan een onderneming in moeilijkheden, tenzij steunverlening expliciet is toegestaan op grond van het op de betreffende paragraaf van toepassing zijnde onderdeel van de AGVV, de LVV of het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie.

Artikel 1.3.3 Sluitende begroting

  • 1. Een subsidie wordt alleen verstrekt als de begroting van de activiteit sluitend is.

  • 2. Als toepassing wordt gegeven aan artikel 1.2.3, tweede lid, wordt de begroting geacht sluitend te zijn.

Artikel 1.3.4 Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • a.

    kosten voor het opstellen van de aanvraag;

  • b.

    kosten die worden gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen;

  • c.

    verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

  • d.

    kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, provinciale leges, boetes en sancties;

  • e.

    legeskosten als de aanvraag wordt gedaan door een bestuursorgaan;

  • f.

    kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

  • g.

    kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager;

  • h.

    kosten gemaakt na afloop van de in de verleningsbeschikking opgenomen projectperiode met uitzondering van accountantskosten, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de AsG;

  • i.

    fooien, geschenken, gratificaties en bonussen;

  • j.

    kosten voor representatie, personeelsactiviteiten, overboekingen, annuleringen en outplacementtrajecten;

  • k.

    niet-noodzakelijke of bovenmatige kosten.

Artikel 1.3.5 Methoden voor berekening van kosten

  • 1. De aanvrager kiest voor het berekenen van de kosten een van de volgende methoden:

    • a.

      de vaste uurtariefsystematiek;

    • b.

      de loonkosten plus vaste opslagsystematiek;

    • c.

      de integrale kostensystematiek.

  • 2. Bij publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak, met uitzondering van instellingen voor hoger onderwijs en academische ziekenhuizen als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, wordt de vaste uurtariefsystematiek toegepast.

  • 3. Op verzoek van de aanvrager kan een andere methode worden vastgesteld.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.

Artikel 1.3.6 Vaste uurtariefsystematiek

  • 1. De kosten bij de vaste uurtariefsystematiek zijn:

    • a.

      een vast uurtarief van € 60 als vergoeding voor de directe loon- en arbeidskosten en de indirecte kosten;

    • b.

      kosten van apparatuur;

    • c.

      kosten van materialen; en

    • d.

      kosten van derden.

  • 2. Voor subsidies vanaf € 125.000 bedraagt het aantal gewerkte uren op jaarbasis ten hoogste 1.600 en wordt het aantal gewerkte uren per betrokken medewerker in de administratie vastgelegd.

Artikel 1.3.7 Loonkosten plus vaste opslagsystematiek

  • 1. De kosten bij de loonkosten plus vaste opslagsystematiek zijn:

    • a.

      een uurtarief voor directe loonkosten;

    • b.

      een opslag van 20% over de directe loonkosten als vergoeding voor de indirecte kosten;

    • c.

      een vast uurtarief van € 60 als vergoeding voor de directe arbeidskosten;

    • d.

      kosten van apparatuur;

    • e.

      kosten van materialen; en

    • f.

      kosten van derden.

  • 2. Het uurtarief voor de directe loonkosten wordt bepaald door de directe loonkosten per jaar te delen door de productieve uren. Het aantal productieve uren wordt bepaald door het aantal van 1.600 uren te vermenigvuldigen met de deeltijdfactor. Het uurtarief bedraagt ten hoogste € 93.

  • 3. Bij de verstrekking van subsidies vanaf € 125.000 met een structureel karakter, waarbij voor activiteiten gedurende een periode van drie jaar of meer jaarlijks subsidie wordt verstrekt, bedraagt in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, de opslag voor indirecte kosten 25%.

  • 4. Van het in het derde lid genoemde percentage voor de opslag voor indirecte kosten kan worden afgeweken als de noodzaak van de afwijking aannemelijk is gemaakt.

  • 5. Het aantal gewerkte uren bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600 op basis van een voltijd dienstverband en wordt per betrokken medewerker in de administratie met bijhorende loonkosten vastgelegd.

Artikel 1.3.8 Berekeningswijzen kosten

  • 1. Bij de toepassing van de artikelen 1.3.6 en 1.3.7 worden de kosten van apparatuur, materialen, kosten van derden en vergoedingen voor vrijwilligers berekend aan de hand van het tweede tot en met achtste lid.

  • 2. De kosten voor apparatuur die speciaal is aangeschaft voor de subsidiabele activiteit worden berekend door het werkelijke gebruik van het apparaat te vermenigvuldigen met het machine-uurtarief.

  • 3. Het machine-uurtarief wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de normale bezetting van het apparaat en de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 4. Het werkelijke gebruik van het apparaat wordt vastgelegd in een controleerbare gebruiksadministratie.

  • 5. De kosten voor het gebruik apparatuur ten bate van de subsidiabele activiteit worden berekend door lineaire afschrijving van het apparaat.

  • 6. De lineaire afschrijving wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 7. De kosten van materialen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 8. De kosten van vergoedingen voor vrijwilligers bedraagt per vrijwilliger maximaal het bedrag per uur, per maand en per jaar als door de Belastingdienst voor dat jaar is vastgesteld en zijn subsidiabel voor zover:

    • a.

      deze aan de vrijwilliger zijn uitbetaald;

    • b.

      het aantal gewerkte uren in de administratie met bijhorende vergoeding per vrijwilliger is vastgelegd.

Artikel 1.3.9 Integrale kostensystematiek

  • 1. De kosten bij de integrale kostensystematiek zijn:

    • a.

      een tarief voor de directe en indirecte kosten van de voor de uitvoering van de activiteiten ingezette kostendragers; en

    • b.

      kosten van derden.

  • 2. De kosten per kostendrager worden berekend in een tarief per eenheid van deze kostendrager.

  • 3. Het tarief wordt gebaseerd op een positief besluit van het Tarieventeam van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland over de Eigen verklaring integrale kostensystematiek en het rapport van bevindingen van de accountant.

  • 4. De kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met het berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van dat tarief.

Artikel 1.3.10 Hoogte van de subsidie

  • 1. Als bij de beoordeling van de subsidieaanvraag blijkt dat door het verlenen van de gevraagde subsidie een overschot op de begroting ontstaat, wordt de subsidie verminderd met het bedrag dat gelijk staat aan het positief resultaat op de begroting.

  • 2. Als subsidie wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid, is het eerste lid niet van toepassing.

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1 Administratieplicht

De subsidieontvanger is verplicht alle op de gesubsidieerde activiteit betrekking hebbende bewijsstukken gedurende minimaal tien jaren na vaststelling van de subsidie te bewaren.

Artikel 1.4.2 Administratie bij subsidies vanaf € 125.000

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht bij subsidieverstrekking vanaf € 125.000 een administratie te voeren die alle relevante informatie bevat voor het afleggen van rekening en verantwoording over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en inkomsten.

  • 2. Het voeren van een administratie houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle ontvangsten en kosten in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie, aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en uit die bewijsstukken de aard en hoeveelheid van de geleverde goederen en diensten blijkt; en

    • c.

      uit de urenregistratie blijkt dat de gedeclareerde mensuren daadwerkelijk zijn gemaakt en rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG is voorgeschreven.

Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage

Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kan de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de verplichting worden opgelegd om jaarlijks een voortgangsrapportage te overleggen.

Artikel 1.4.4 Meldingsplicht en aanleveren van bewijsstukken

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om onverwijld schriftelijk meedelen als de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel of gewijzigd zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2. De beschikking tot subsidieverstrekking kan naar aanleiding van een melding worden gewijzigd als dit past binnen de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften en niet onredelijk laat is gedaan.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht op eerste verzoek met bewijsstukken aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 1.4.5 Vervreemding van goederen en rechten

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht, als met subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na de subsidievaststelling worden vervreemd of op een andere manier aan derden ter beschikking worden gesteld, dit melden en de verstrekte subsidie terug te betalen.

  • 2. Het bedrag van de terug te betalen subsidie wordt binnen dertien weken na ontvangst van de melding vastgesteld.

  • 3. Van de verplichting om de subsidie terug te betalen kan ontheffing worden verleend.

Artikel 1.4.6 Vermogensvorming

  • 1. De hoogte van de vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Awb is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale opbrengsten dat gedurende de laatste tien jaar door de subsidie is gevormd.

  • 2. Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, waarbij bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 3. De waarde van onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer en die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder opgenomen banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 4. De waarde van onroerende goederen wordt voor rekening van de provincie vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen die daarvoor in overeenstemming met de subsidieontvanger worden aangewezen.

  • 5. Als minder dan tien achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt, wordt de vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke subsidie is verstrekt.

  • 6. Op verzoek van de subsidieontvanger kan besloten worden dat geen vergoeding verschuldigd is als:

    • a.

      de activiteiten door een ander worden overgenomen;

    • b.

      de realisatie van de doelstelling niet in gevaar komt; en

    • c.

      de activa en passiva tegen boekwaarde, bepaald op grond van historische kostprijs, worden overgenomen door de rechtsopvolger.

Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten

De subsidieontvanger houdt gedurende minimaal vijf jaren na vaststelling van de subsidie, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.

Artikel 1.4.8 Medewerking aan evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan een onderzoek dat erop gericht is de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking te evalueren.

  • 2. Aan het besluit tot subsidieverlening of tot subsidievaststelling kunnen voorschriften worden verbonden over het verstrekken van inlichtingen, gegevens en stukken voor een evaluatie.

Paragraaf 1.5 Vaststelling

Artikel 1.5.1 Vaststelling van subsidie tussen € 25.000 en € 125.000

  • 1. De subsidieontvanger van een subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 geeft bij de aanvraag om subsidievaststelling aan:

    • a.

      of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht;

    • b.

      of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 2. De subsidieontvanger geeft in de verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG aan:

    • a.

      wat het totaal van de subsidiabele kosten is;

    • b.

      in voorkomend geval wat de stand van de egalisatiereserve is;

    • c.

      wat het totaal van de opbrengsten is, inclusief bijdragen van derden is; en

    • d.

      wat het totaal van de eigen bijdragen is.

Artikel 1.5.2 Vaststelling door middel van jaarrekening bij subsidies vanaf € 125.000

De aanvraag om vaststelling, bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de AsG, wordt ingediend uiterlijk vier weken na het verschijnen van de jaarrekening van het jaar waarin de activiteiten zijn geëindigd.

Paragraaf 1.6 Overige bepalingen

Artikel 1.6.1 Cofinanciering EFRO

Wanneer subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is hierop in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29 en paragraaf 6 van de AsG de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.

Paragraaf 1.7 Subsidie SPUK

Artikel 1.7.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

SPUK: specifieke uitkering van het Rijk;

SPUK-beschikking: beschikking van een Minister op aanvraag van Gedeputeerde Staten van Gelderland op grond waarvan middelen worden verstrekt;

SPUK-regeling: regeling op grond waarvan de SPUK-beschikking is verstrekt.

Artikel 1.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor een activiteit waarvoor het Rijk op grond van een SPUK middelen aan de provincie beschikbaar heeft gesteld.

Artikel 1.7.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de SPUK-beschikking de subsidieontvanger, de subsidiabele activiteit en het bedrag vermeldt waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Artikel 1.7.4 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf het moment de SPUK-beschikking is ontvangen.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, als de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan en de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt, bij de aanvraag een planning van de uitvoering van de activiteiten over de totale projectperiode en de daaraan verbonden kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd bijgevoegd.

  • 3. Van het tweede lid kan worden afgeweken als de SPUK-regeling of SPUK-beschikking dit toestaat.

Artikel 1.7.5 Aanvrager

Subsidie wordt alleen verstrekt aan een subsidieontvanger die vermeld staat in de SPUK-beschikking.

Artikel 1.7.6 Subsidiabele kosten

Als de SPUK-regeling of de SPUK-beschikking afwijkt van artikel 1.3.4, geldt wat in de SPUK-regeling of SPUK-beschikking over de berekening van de subsidiabele kosten is bepaald.

Artikel 1.7.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat in de SPUK-beschikking staat vermeld.

Artikel 1.7.8 Verplichting

In aanvulling op of in afwijking van paragraaf 1.4 kunnen bij besluit tot subsidieverlening nadere eisen worden gesteld aan de verantwoording voor zover dit op grond van de SPUK-regeling of SPUK-beschikking wenselijk is.

Artikel 1.7.9 Vaststelling

Als de subsidieontvanger een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb, dient deze in afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG binnen 18 maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, de aanvraag tot vaststelling van de subsidie volgens artikel 17a van deFinanciële-verhoudingswet in.

Hoofdstuk 2 Natuur en landbouw

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

agrarisch collectief: vereniging als bedoeld in artikel 3.1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

agrarisch natuurbeheer: natuurbeheer op landbouwgronden;

agrarisch leefgebied: in het vigerende Natuurbeheerplan begrensde landbouwgronden waarop planten of dieren voorkomen die bepaalde eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving of waarop het voorkomen van zulke planten of dieren wordt nagestreefd;

ambitiekaart: kaart behorende bij het vigerende Natuurbeheerplan waarop de begrenzing is vastgelegd van bestaande en nieuwe natuur;

biodiversiteitsplan: plan dat is gericht op het vergroten van de biodiversiteit en door een orgaan van de gemeente is vastgesteld;

De-minimisverordening voor de landbouwsector:Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 over de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (Pb EU L 352/9);

eigenaar van een bos of landgoed: eigenaar van een houtopstand met een oppervlakte van tenminste 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, van een houtopstand die bestaat uit meer dan 20 bomen gelegen buiten een bebouwingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, of van een landgoed dat is gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928, maar geen onderneming die actief is in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten;

faunaschade: schade als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet;

functieverandering: feitelijk en publiekrechtelijk wijzigen van het gebruik van grond van landbouw naar natuur en het vestigen van een kwalitatieve verplichting op die grond;

gebouw: opstal en het kadastrale perceel waarop deze opstal is gelegen;

gecertificeerde begunstigde: begunstigde die beschikt over of gebruik maakt van een certificaat als bedoeld in artikel 1.11 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

GNN: Gelders natuurnetwerk zoals begrensd door Provinciale Staten en nadien door Gedeputeerde Staten gewijzigde begrenzing;

grote onderneming: onderneming die niet aan de in bijlage I bij Verordening (EU) 2022/2470 vastgestelde criteria voldoet;

hagen en heggen: opgaande lijnvormige elementen bestaande uit loofhoutsoorten, maar geen vlecht-, knip- of scheerheggen;

inrichting: uitvoering van maatregelen die de fysieke kenmerken van het natuurterrein wijzigen;

invasieve exoot: soort planten of dier dat is geïntroduceerd buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied, waarvan is vastgesteld dat de introductie of verspreiding ervan een bedreiging of nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten in Nederland;

investeringskaart: kaart behorende bij het natuurbeheerplanwaarop is aangegeven welke ambitie voor subsidie in aanmerking komt; 

knelpunt: locatie waarvan door onderzoek is gebleken dat daar regelmatig dieren worden aangereden of verdrinken of waarbij het voor ter plaatse levende dieren onmogelijk is om openbare infrastructuur te passeren;

landbouwbedrijf: eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt als bedoeld in artikel 2, onder 6, van de LVV, maar geen glastuinbouwbedrijf;

landbouwbedrijfsgebouw: gebouw met bijbehorende voorzieningen bestemd voor de uitoefening van een landbouwbedrijf;

Landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);

landelijk gebied: gebied buiten de begrenzing van het stedelijk gebied;

landschapselementen: groene opgaande elementen bestaande uit inheemse loofhoutsoorten;

Landschapsbeheertype: landschapselementtype zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;

leefgebied: gebied waarin alle fasen in de levenscyclus van een of meer prioritaire soorten zich kunnen afspelen;

marktwaarde: waarde in het vrije economische verkeer;

MKB-onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming die voldoet aan de criteria uit bijlage 1 van de LVV;

modernisering: vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw of van bestaande voorzieningen op een nieuwe locatie door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;

Natura 2000-gebied: door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden;

Natura 2000-doelstellingen: instandhoudings- en ontwikkeldoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied;

Natura 2000-maatregelen: maatregelen voor herstel van de natuurkwaliteiten zoals beschreven in Natura 2000-beheerplannen;

natuurambitieterrein: terrein dat op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan is aangeduid als N00.01 en waarvoor is aangegeven welke beheertypen op deze grond van toepassing zijn na functieverandering van landbouw naar natuur;

Natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

natuurbeheertype: natuurtype zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap

natuurgebied: gebied bestaande uit meerdere natuurterreinen;

natuurterrein: grond die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan is begrensd als bestaande of als nieuwe natuur als eenheid is weergegeven, of waarvoor een subsidie voor functieverandering als bedoeld in artikel 2.8.1 is verstrekt;

niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;

nieuwe natuur: op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 of nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;

primaire landbouwproductie: productie van in bijlage I bij het Verdrag over de werking van de Europese Unie vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;

prioritaire soort: soort als bedoeld in bijlage 2 bij deze regels;

programma-aanvraag: aanvraag van een voor natuurbeheer gecertificeerd begunstigde voor meerdere, niet aaneengesloten natuurterreinen.

stedelijk gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1 van Bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

Paragraaf 2.2 Biodiversiteit en landschap

Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende onderdelen:

  • a.

    het opstellen van een biodiversiteitsplan;

  • b.

    het uitvoeren van groenblauwe maatregelen of fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen in het landelijk gebied;

  • c.

    het aanleggen van groen en water of het omvormen van bestaand groen om biodiversiteit te verhogen in stedelijk gebied;

  • d.

    inwonerparticipatie;

  • e.

    het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen in een agrarisch leefgebied; of

  • f.

    inrichting met landschapselementen, al dan niet in combinatie met functieverandering van landbouwgrond naar landschapselement.

Artikel 2.2.2 Gecombineerde aanvraag

  • 1. Een gecombineerde aanvraag is een aanvraag waarbij subsidie voor meerdere activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.1, de onderdelen a, b, c en d, wordt aangevraagd.

  • 2. In een gecombineerde aanvraag wordt in ieder geval onderdeel d gecombineerd met de onderdelen b of c of met beide.

  • 3. Uitsluitend gemeenten kunnen een gecombineerde aanvraag indienen.

  • 4. Subsidie op basis van een gecombineerde aanvraag wordt niet meer dan eenmaal per drie kalenderjaren verstrekt.

  • 5. Het maximale subsidiebedrag van een gecombineerde aanvraag bedraagt € 200.000.

Paragraaf 2.2a Biodiversiteitsplan

Artikel 2.2a.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het opstellen van een biodiversiteitsplan.

Artikel 2.2a.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als in het biodiversiteitsplan in ieder geval de volgende onderwerpen worden beschreven:

  • a.

    de in het gebied voorkomende planten en dieren;

  • b.

    de in het gebied gewenste planten en dieren;

  • c.

    de aanpak voor het actief beschermen van de in het plan genoemde soorten;

  • d.

    de aanpak voor natuurinclusief bouwen en vergunnen;

  • e.

    de aanpak voor het inrichten en ecologisch beheren van openbaar groen en bermen;

  • f.

    de aanpak om tot 10% groenblauwe dooradering te komen in het landelijk gebied; en

  • g.

    de aanpak voor het betrekken van inwoners bij het bevorderen van biodiversiteit.

Artikel 2.2a.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 2.2a.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

Artikel 2.2a.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor het opstellen van een biodiversiteitsplan.

Artikel 2.2a.6 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor interne loonkosten van een gemeente.

Paragraaf 2.2b Biodiversiteit en landschap in het landelijk gebied

Artikel 2.2b.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen; of

  • b.

    het uitvoeren van overige fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen.

Artikel 2.2b.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als de groenblauwe landschapselementen worden aangelegd in het landelijk gebied.

  • 2. Subsidie voor het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen wordt voorts alleen verstrekt als:

  • 3. Subsidie voor het uitvoeren van overige fysieke maatregelen wordt voorts alleen verstrekt als wordt onderbouwd dat de maatregelen het foerageren, het verblijf en de voortplanting van inheemse diersoorten mogelijk maken of verbeteren.

Artikel 2.2b.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    een gemeente; of

  • b.

    een eigenaar van een bos of landgoed met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.2b.4 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag in ieder geval een kaart waarop is aangegeven waar de subsidiabele activiteiten plaatsvinden.

Artikel 2.2b.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    50% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die worden aangevraagd door een gemeente met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000;

  • b.

    75% van de subsidiabele kosten die worden aangevraagd door een eigenaar van een bos of landgoed met een minimum van € 7.500 en een maximum van € 200.000.

Artikel 2.2b.6 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    interne loonkosten van een gemeente;

  • b.

    aan- of verkoop van grond;

  • c.

    aanschaf van machines; en

  • d.

    het verwijderen van verharding, drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2b.7 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht om de landschapselementen die worden aangelegd tenminste tien jaar na afronding van de activiteiten duurzaam in stand te houden.

Artikel 2.2b.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op of binnen:

  • a.

    terreinen waarvoor subsidie op grond van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 is verleend;

  • b.

    een nieuw of bestaand bedrijventerrein;

  • c.

    een nieuwe woningbouwlocatie; of

  • d.

    de begrenzing van een buitenplaats met de status rijksmonument.

Artikel 2.2b.9 Communautair toetsingskader

Subsidie aan een eigenaar van een bos of landgoed wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.2c Biodiversiteit in stedelijk gebied

Artikel 2.2c.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het aanleggen van groen en water of voor het omvormen van bestaand groen om de biodiversiteit te vergroten in stedelijk gebied.

Artikel 2.2c.2 Criteria

Subsidie voor de aanleg van groen en water en het omvormen van bestaand groen wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    wordt onderbouwd hoe de activiteiten bijdragen aan biodiversiteit;

  • b.

    de activiteiten bestaan uit het aanleggen, herstellen of omvormen van groen en water in het stedelijk gebied op gemeentelijke grond of particuliere gronden;

  • c.

    gebruik wordt gemaakt van inheemse beplanting of beplanting die de biodiversiteit verhogen.

Artikel 2.2c.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 2.2c.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000.

Artikel 2.2c.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    interne loonkosten van een gemeente;

  • b.

    aan- of verkoop van grond;

  • c.

    aanschaf van machines; en

  • d.

    kosten voor het weghalen van verharding.

Artikel 2.2c.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd voor zover:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd op een nieuw of bestaand bedrijventerrein.

  • b.

    de activiteiten betrekking hebben op structureel beheer van openbaar groen.

Paragraaf 2.2d Inwonerparticipatie

Artikel 2.2d.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor een of meer activiteiten die inwonerparticipatie bij biodiversiteit en landschap bevorderen:

  • a.

    het informeren en enthousiasmeren van inwoners om deel te nemen aan de projecten door middel van communicatie;

  • b.

    het ontwikkelen en geven van cursussen;

  • c.

    het organiseren en houden van bijeenkomsten;

  • d.

    het werven van, coördineren van en contact houden met projectdeelnemers;

  • e.

    het oprichten van vrijwilligerswerkgroepen en de oprichting van een vrijwilligersnetwerk;

  • f.

    het organiseren en uitvoeren van participatieve ontwerptrajecten;

  • g.

    het organiseren en houden van uitdeel- en plantdagen;

  • h.

    het opstellen en uitvoeren van een communicatieplan.

Artikel 2.2d.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de aanvraag onderdeel uitmaakt van een gecombineerde aanvraag als bedoeld in artikel 2.2.2.

Artikel 2.2d.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 2.2d.4 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor de interne loonkosten van een gemeente.

Artikel 2.2d.5 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 2.2e Herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied

Artikel 2.2e.1 Criteria

Subsidie voor het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de maatregel niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het bedrijf;

  • b.

    de maatregel bijdraagt aan de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer; en

  • c.

    de maatregel wordt uitgevoerd op een perceel waarvoor subsidie op grond van artikel 3.2 van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016 is aangevraagd.

Artikel 2.2e.2 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    aan- of verkoop van onroerende goederen;

  • b.

    inkomstenderving;

  • c.

    afwateringswerkzaamheden; en

  • d.

    het verwijderen van drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2e.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een agrarisch collectief.

Artikel 2.2e.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 95% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per hectare.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Artikel 2.2e.5 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.2f Functieverandering en inrichting

Artikel 2.2f.1 Criteria

  • 1. Subsidie voor inrichting wordt alleen verstrekt voor de volgende landschapselementtypen:

    • a.

      L01.01 poel en klein historisch water, mits:

      • i.

        de oppervlakte van de poel of het water minimaal 50 m2 en maximaal 3000 m2 bedraagt; en

      • ii.

        de diepte van de poel of het water minimaal 0,5 meter bedraagt in de periode tussen 1 oktober en 1 april;

    • b.

      L01.02 houtwal, mits:

      • i.

        sprake is van een op een wallichaam gelegen lijnvormige opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken; en

      • ii.

        de houtwal maximaal 5 meter breed en minimaal 50 meter lang is;

    • c.

      L01.06 struweelhaag, mits:

      • i.

        sprake is van een lijnvorige, aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse struiken; en

      • ii.

        de haag minimaal 25 meter lang is;

    • d.

      struweelrand, mits:

      • i.

        sprake is van een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen;

      • ii.

        maximaal 10% van de rand wordt ingenomen door bomen of struiken, die inheems moeten zijn;

      • iii.

        de rand minimaal 1 meter en maximaal 5 meter breed is;

      • iv.

        de rand minimaal 25 meter lang is; en

      • v.

        de mantel en de zoom zijn gelegen langs een bos;

    • e.

      bosje, mits:

      • i.

        sprake is van een vlakvormig element met een begroeiing van inheemse bomen en struiken; en

      • ii.

        het bosje minimaal 2000 m2 en maximaal 10.000 m2 groot is.

  • 2. Subsidie voor functieverandering wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de landbouwproductiecapaciteit van de grond in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt;

    • b.

      de subsidieontvanger die productiecapaciteit sloopt of onherroepelijk sluit; en

    • c.

      het perceel wordt ingericht met een of meer landschapselementtypenuit het eerste lid.

Artikel 2.2f.2 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    aan- of verkoop van onroerende goederen;

  • b.

    inkomstenderving; en

  • c.

    het verwijderen van verharding, drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2f.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door de deelnemers aan een samenwerkingsverband dat bestaat uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren.

Artikel 2.2f.4 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag vermeld:

  • a.

    als sprake is van een grote onderneming: de grootte van de onderneming;

  • b.

    als sprake is van een grote onderneming: een beschrijving van de levensvatbaarheid van het project door de situatie te schetsen waarin er geen steun verleend wordt;

  • c.

    of en welke andere subsidies de aanvrager ontvangt voor het project en door wie die subsidies worden verstrekt;

  • d.

    een beschrijving van de locatie; en

  • e.

    de start- en einddatum van het project.

Artikel 2.2f.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor inrichting bedraagt 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie functieverandering bedraagt 100% van het verschil tussen de marktwaarde voor en na de functieverandering en inrichting blijkend uit een in opdracht van Gedeputeerde Staten uitgevoerde taxatie.

Artikel 2.2f.6 Verplichtingen

De grondeigenaar in het samenwerkingsverband moet:

  • a.

    binnen twaalf weken na verlening met de provincie Gelderland een overeenkomst afsluiten, waarin is opgenomen:

    • i.

      de plicht dat de eigenaar de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert volgens het te realiseren landschapsbeheertype op grond van het Natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van het landschapsbeheertype verstoort; en

    • ii.

      dat deze plicht zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat ook gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen;

  • b.

    binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen, op kosten van de provincie, de overeenkomst in laten schrijven als kwalitatieve verplichting over het terrein in de openbare registers;

  • c.

    een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe zenden aan de Gedeputeerde Staten;

  • d.

    bij de gemeenteraad een verzoek indienen om aan de locatie waarop het landschapselement staat de functie van natuur of landschap toe te delen; en

  • e.

    de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in natuurgebied landschapselement om zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden op grond van titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.

Artikel 2.2f.7 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd:

  • a.

    als voor dezelfde activiteit al eerder subsidie is verstrekt;

  • b.

    als subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoet en op basis daarvan de productie hoe dan ook moet stopzetten;

  • c.

    als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren over staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

  • d.

    voor zover op de landbouwgrond of het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling op grond waarvan een subsidie is verstrekt voor agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer.

Artikel 2.2f.8 Vaststelling

In afwijking van artikel 25 van de AsG wordt een subsidie niet vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverlening.

Artikel 2.2f.9

Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.

Artikel 2.2f.10 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Paragraaf 2.3 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

DAEB Kaderregeling: EU-kaderregeling over staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PbEU 2012, C8);

natuur- of landschapsbeheertype: beheertype genoemd in bijlage 1 of 2 van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

verwerven: verkrijgen van het recht van eigendom door koop of ruil.

Artikel 2.3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie wordt verleend voor:

  • a.

    het verwerven van grond;

  • b.

    het pachtvrij of erfpachtvrij maken van grond;

  • c.

    het verwerven van de grond in combinatie met het voor die grondverwerving noodzakelijke verwerven van op die grond gevestigde gebouwen.

Artikel 2.3.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als het project betrekking heeft op grond:

    • a.

      die deel uitmaakt van het Gelders natuurnetwerk;

    • b.

      die is aangeduid als N00.01 op de ambitiekaart bij het natuurbeheerplan;

    • c.

      die is aangewezen als subsidiabel op functieverandering en/of inrichting op de investeringskaart bij het natuurbeheerplan; en

    • d.

      die op grond van een ecologische onderbouwing aantoonbaar geschikt is om op voorzienbare termijn toe te voegen aan het Gelders natuurnetwerk.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel b, alleen verleend als:

    • a.

      de subsidieaanvrager eigenaar is van de grond waarop de pacht of erfpacht is gevestigd;

    • b.

      de pacht of erfpacht al was gevestigd op de grond op het moment dat de subsidieaanvrager het recht op eigendom van de grond verkreeg, of al was gevestigd voor 1990; en

    • c.

      de beëindiging van de pacht of erfpacht noodzakelijk is om natuurbeheer volgens het beheertype als aangegeven in het Natuurbeheerplan, mogelijk te maken.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel c, alleen verleend als:

    • a.

      het project minimaal 10 hectare grond betreft, en

    • b.

      de grond en de gebouwen deel uit maken van hetzelfde en aaneengesloten perceel.

Artikel 2.3.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    het project betrekking heeft op grond waarvan al duurzaam geborgd is dat deze als natuur in stand wordt gehouden; of

  • b.

    de subsidieontvanger een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in punt 20 van de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (Pb EU 2014 C49).

Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de waardevermindering van de grond;

  • b.

    kosten voor het vrijmaken van het terrein van pacht of erfpacht tegen een reële vergoeding, blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur;

  • c.

    de waardevermindering van de gebouwen als gevolg van het uit productie halen van de landbouwgrond;

  • d.

    veilingkosten;

  • e.

    overdrachtsbelasting voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

  • f.

    kosten voor historisch of milieukundig bodemonderzoek volgens respectievelijk NEN 5725 of NEN 5740;

  • g.

    kadasterkosten;

  • h.

    notariskosten;

  • i.

    taxatiekosten;

  • j.

    kosten voor de afkoop van landinrichtingsrente, voor zover niet meegenomen in de waardevermindering van de grond; en

  • k.

    bemiddelingskosten.

Artikel 2.3.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager in ieder geval:

  • a.

    een kadastrale omschrijving van de grond en een kaart met topografische ondergrond met een schaal van ten hoogste 1:10.000 met daarop de ligging van de grond; en

  • b.

    gegevens waaruit het beoogde beheertype en de oppervlakte van de te realiseren natuur blijkt.

Artikel 2.3.7 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een ieder die volgens haar statutaire doelstellingen duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt duurzaam natuurbeheer te kunnen verrichten of te laten verrichten volgens het Natuurbeheerplan.

Artikel 2.3.8 Subsidiehoogte

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel a, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onderdeel a en d tot en met j.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onderdeel b en g tot en met j.

  • 3. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel c, bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onderdeel a en d tot en met j;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onder c, tot een maximum van € 25.000 per hectare met een maximum van € 500.000 per aanvraag.

  • 4. De subsidie voor kosten bodemonderzoek, bedoeld in artikel 2.3.5, onder f, bedraagt maximaal € 4.500.

  • 5. De subsidie voor bemiddelingskosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onder k, bedraagt 90% van de subsidiabele kosten.

  • 6. Subsidies als bedoeld in de voorgaande leden worden zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of de maximaal toelaatbare vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen.

Artikel 2.3.9 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger:

    • a.

      verwerft de grond of beëindigt de pacht of erfpacht binnen 12 weken na subsidieverlening;

    • b.

      richt de verworven of pachtvrij gemaakte gronden binnen twee jaar in volgens:

      • i.

        de indicatieve verhouding beheertypen zoals opgenomen in het Natuurbeheerplan; of

      • ii.

        door Gedeputeerde Staten vastgestelde beheertypen;

    • c.

      dient bij het bevoegd gezag een aanvraag in tot wijziging van de functie die inhoudt dat de grond alleen als natuur mag worden gebruikt;

    • d.

      houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze op verzoek aan Gedeputeerde Staten; en

    • e.

      laat eventuele opbrengsten van economische activiteiten van het project ten goede komen aan het project.

  • 2. Voorts sluit de subsidieontvanger binnen 12 weken na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting van de eigenaar om voor onbepaalde tijd de ontwikkeling of instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype te dulden;

    • b.

      de verplichting van de eigenaar deze grond na inrichting niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en datgene na te laten wat de ontwikkeling en instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype in gevaar brengt of verstoort;

    • c.

      dat deze verplichtingen overgaan op degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel verkrijgen en dat ook gebonden zijn degene die van de rechthebbende een recht op gebruik van het goed krijgt, en

    • d.

      dat deze verplichtingen als kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 BW binnen de daarvoor geldende termijn worden ingeschreven in de openbare registers.

  • 3. Als het wegens onvoorziene omstandigheden niet mogelijk is binnen de gestelde termijn de vermelde verplichtingen na te komen, kan de subsidieontvanger uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van die termijn.

Artikel 2.3.10 Subsidievaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 27 van de AsG stellen Gedeputeerde Staten de subsidie volgens de DAEB-kaderregeling vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2. De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan met de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een afschrift van de notariële akte over de kwalitatieve verplichting en de inschrijving daarvan in de openbare registers;

    • b.

      als sprake is van economische activiteiten, een overzicht van de wijze waarop de opbrengsten ten goede zijn gekomen aan het project; en

    • c.

      een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2.3.9, eerste lid, onder c.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid overlegt de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in:

    • a.

      artikel 2.3.2, onderdeel a: een afschrift van de leveringsakte van de grond en de inschrijving daarvan in de openbare registers;

    • b.

      artikel 2.3.2, onderdeel b: een afschrift van de overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek; en

    • c.

      artikel 2.3.2, onderdeel c: een afschrift van de leveringsakte van de grond en de gebouwen en de inschrijving daarvan in de openbare registers.

  • 4. Artikel 27, derde lid, van de AsG is niet van toepassing. Er wordt vrijstelling verleend van de verplichting, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de AsG.

Artikel 2.3.11 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 3 juni 2022, (C2022) 3485, over steunmaatregel SA.64168.

Paragraaf 2.4 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.

Artikel 2.4.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verleend als door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    minimaal 5 hectares natuurambitieterrein gelegen binnen een Natura 2000-gebied beschikbaar komen die daarna ingericht kunnen worden voor de Natura 2000-doelstellingen van dat gebied; of

  • b.

    minimaal 15 hectares natuurambitieterrein gelegen in het GNN beschikbaar komen in een gebied, die daarna ingericht kunnen worden voor de doelstellingen genoemd in het Natuurbeheerplan.

Artikel 2.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen de kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen in aanmerking.

  • 2. Als sprake is van een modernisering van voorzieningen of een verhoging van de productiecapaciteit, komen de kosten bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de LVV voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.4.4 Aanvrager

Subsidie wordt aangevraagd door een MKB-onderneming met of zonder rechtspersoonlijkheid die eigenaar is of die op grond van pacht of erfpacht zeggenschap heeft over het te verplaatsen landbouwbedrijfsgebouw.

Artikel 2.4.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.4.3, eerste lid;

    • b.

      65% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.4.3, tweede lid.

  • 2. Het percentage genoemd in het eerste lid, onder b, kan worden verhoogd tot 80% als:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g, van de LVV; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de LVV.

  • 3. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per aanvraag.

Artikel 2.4.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger moet binnen 12 maanden na subsidieverlening:

    • a.

      zijn landbouwbedrijfsgebouw verplaatsen;

    • b.

      op de als gevolg van de verplaatsing vrijkomende natuurambitieterrein gelegen binnen het Natura 2000-gebied of het GNN een kwalitatieve verplichting vestigen of doen vestigen, die inhoudt dat het perceel niet gebruikt zal worden als landbouwgrond.

  • 2. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de termijn genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, worden verlengd.

  • 3. Het eerste lid, onder b, geldt niet voor zover de provincie binnen 12 maanden na de subsidieverlening de gronden aankoopt.

Artikel 2.4.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 in samenhang met artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.5 Behoud van prioritaire soorten

Artikel 2.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verleend voor:

  • a.

    kweek in combinatie met introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • b.

    introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • c.

    handmatig bestuiven van een prioritaire plantensoort in een leefgebied;

  • d.

    onderzoek gericht op het in kaart brengen van het voorkomen van een prioritaire soort in een leefgebied en het in kaart brengen van plekken waar maatregelen voor die specifieke soort genomen moeten worden;

  • e.

    onderzoek gericht op de effectiviteit van maatregelen ten aanzien van het behoud van een prioritaire soort;

  • f.

    onderzoek gericht op het bepalen van maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behoud van een prioritaire soort in een leefgebied; of

  • g.

    inrichtingsmaatregelen voor het behoud of versterking van het leefgebied van een prioritaire soort.

Artikel 2.5.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend voor activiteiten en locaties die zijn opgenomen in Bijlage 2.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verleend voor activiteiten en locaties waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten en locaties aanvullend of gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten en locaties die zijn opgenomen in Bijlage 2.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a en b, wordt alleen verstrekt als de aanvrager bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet of een vrijstelling als bedoeld in artikel 11.61 van het Besluit activiteiten leefomgeving in verbinding met artikel 4.30 van de Regeling leefomgeving overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.

  • 4. Subsidie bestemd voor onderzoek en bescherming van flora en fauna wordt alleen verleend voor maatregelen die uitgevoerd moeten worden in een leefgebied als voor die uitvoering toestemming en medewerking is verkregen van de eigenaar van het leefgebied, of van degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied.

Artikel 2.5.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    de eigenaar van het leefgebied of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied;

  • b.

    een organisatie gericht op onderzoek en bescherming van flora en fauna.

Artikel 2.5.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 30.000 per activiteit als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a tot en met f.

  • 2. Subsidie voor meerdere activiteiten als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a tot en met g, kan gestapeld worden tot een maximum van € 300.000 per aanvraag.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 95.000 per activiteit als bedoeld in artikel 2.5.1, onder g.

  • 4. Artikel 1.3.5, tweede lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.5.5 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd voor maatregelen die zijn opgelegd bij of krachtens de Omgevingswet.

Paragraaf 2.6 Rustgebieden voor ganzen

Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het bieden van rust voor trekganzen in de winter.

Artikel 2.6.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verleend als:

  • a.

    de subsidiabele activiteit betrekking heeft op het niet verjagen van ganzen in de periode tussen 1 november en 1 april op percelen die zijn aangewezen als ganzenrustgebied;

  • b.

    een aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade is ingediend via www.faunaschade.nl;

  • c.

    door of in opdracht van Gedeputeerde Staten schade is getaxeerd die is veroorzaakt door overwinterende natuurlijk in het wild levende ganzen van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn in het betreffende seizoen; en

  • d.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 2.6.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door de geregistreerde grondgebruiker van de percelen volgens de jaarlijkse Gecombineerde Opgave van RVO.

Artikel 2.6.4 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie ingediend voor 1 juli van het jaar waarin de periode, bedoeld in artikel 2.6.1 eindigt waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de subsidie met toepassing van artikel 4:44 Algemene wet bestuursrecht ambtshalve te verlenen.

Artikel 2.6.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 50 per hectare waarop zich schade heeft voorgedaan per winter.

Artikel 2.6.6 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.7 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.7.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    de inrichting van nieuwe natuur;

  • b.

    het uitvoeren van Natura 2000-maatregelen;

  • c.

    het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur;

  • d.

    de eenmalige verhoging van de natuurkwaliteit van een bestaand natuurbeheertype;

  • e.

    een haalbaarheidsonderzoek.

Artikel 2.7.2 Criteria

  • 1. Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, wordt alleen verstrekt als de inrichtingsmaatregelen de gewenste natuurkwaliteit zoals aangegeven als indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart van het natuurterrein realiseren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een subsidie worden verstrekt voor een ander natuurbeheertype of een indicatieve verhouding beheertype dan is opgenomen op de ambitiekaart, als:

    • a.

      de aanvrager met een landschapsecologische onderbouwing aantoont dat het vigerende natuurbeheertype of indicatieve verhouding beheertype van het natuurgebied niet realiseerbaar of doelmatig is; of

    • b.

      het voorgestelde nieuwe natuurbeheertype invulling geeft aan hogere potenties die in het natuurterrein voorkomen en doelmatig zijn; en

    • c.

      met het door de aanvrager voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied wordt geborgd.

  • 3. Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van de niet-stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren.

  • 4. Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder c, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur binnen de gebieden aangegeven als natte landnatuur.

  • 5. Subsidie voor de verhoging van de natuurkwaliteit, bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      voor het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland of N12.05 Kruiden- en faunarijke akker;

    • b.

      zaden worden ingebracht voor herintroductie van een natuurbeheertype;

    • c.

      de kwaliteitsverhoging niet leidt tot een ander natuurbeheertype;

    • d.

      geen grondbewerking plaatsvindt op veengrond; en

    • e.

      grondbewerking van een perceel niet in één keer perceel dekkend plaatsvindt, maar minimaal 10% van het perceel pas een jaar later bewerkt wordt.

  • 6. In aanvulling op het vijfde lid wordt subsidie voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland alleen verstrekt als een of meer van de volgende maatregelen worden toegepast:

    • a.

      inbreng van zaden of maaisel passend bij het bodemtype die geen bestrijdingsmiddelen, cultivars of exoten bevatten, inclusief het openwerken van graszoden;

    • b.

      openwerken van graszoden, anders dan op veengrond, waarvan de bedekking met kruiden minder is dan 30%.

  • 7. In aanvulling op het vijfde lid wordt subsidie voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker alleen verstrekt als:

    • a.

      een of meer van de volgende maatregelen worden toegepast:

      • i.

        inbreng van zaden of maaisel die geen bestrijdingsmiddelen, cultivars of exoten bevatten;

      • ii.

        aangepaste grondbewerking voor bedreigde akkerplanten;

    • b.

      de maatregelen volgen uit onderzoek met daarbij gestelde doelen voor akkerflora, -fauna en -beheer;

    • c.

      de verhoging van de natuurkwaliteit wordt gemonitord; en

    • d.

      professionele ecologische en landbouwkundige coaching plaatsvindt bij de verhoging van de natuurkwaliteit.

  • 8. Subsidie voor haalbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 2.7.1, onder e, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      bij de voorbereiding van een programma-aanvraag;

    • b.

      met het oog op:

      • i.

        het inrichten van nieuwe natuur;

      • ii.

        het uitvoeren van Natura 2000-maatregelen, of

      • iii.

        het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur; en

    • c.

      als het onderzoek is gericht op het treffen van maatregelen die nodig en haalbaar zijn om te komen tot systeemherstel van de natuurgebieden.

  • 9. Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie alleen verstrekt als de aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.7.3 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.3.4, onder a en b, komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    inrichtingskosten en kosten voor herstelmaatregelen en voor kwalitatieve herstelmaatregelen;

  • b.

    voorbereidingskosten die gemaakt zijn voor het opstellen van het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, of het opstellen van een programma-aanvraag met een maximum van 15% van de totale subsidiabele kosten;

  • c.

    onderzoekskosten die nodig zijn voor het bepalen van de te nemen inrichtingsmaatregelen of Natura 2000-herstelmaatregelen;

  • d.

    accountantskosten, als de subsidiebeschikking een accountantsverklaring voorschrijft;

  • e.

    beheerkosten voor agrarische natuurterreinen die gemaakt zijn in een periode direct voorafgaand aan de omvorming van agrarisch natuurbeheer tot natuurbeheer, waarvoor geen vergoeding voor agrarisch natuurbeheer is ontvangen; en kosten voor beheer dat nodig is na afloop van de inrichting, totdat voor de terreinen een subsidie voor natuurbeheer kan worden aangevraagd.

Artikel 2.7.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd krachtens eigendom of erfpacht.

  • 2. Een programma-aanvraag kan alleen worden aangevraagd door een gecertificeerde begunstigde.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan ook een gecertificeerde begunstigde een programma-aanvraag indienen voor gronden waarover deze begunstigde geen zeggenschap heeft, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.

Artikel 2.7.5 Aanvraag

  • 1. Als het natuurterrein is belast met erfpacht gaat de aanvraag vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar of de erfpachter.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 gaat een aanvraag vergezeld van een investeringsplan bestaande uit:

    • a.

      een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • b.

      een beschrijving van het op de ambitiekaart opgenomen natuurbeheertype ter uitvoering van de onder 2.7.1, onder a, genoemde activiteiten;

    • c.

      een beschrijving van de uit te voeren maatregelen;

    • d.

      een beschrijving van het te voeren beheer nadat de maatregelen zijn uitgevoerd;

    • e.

      een opgave van de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • f.

      een tijdplanning waarbinnen de maatregelen zullen worden uitgevoerd en een planning van de uitgaven;

    • g.

      een gespecificeerde begroting;

    • h.

      topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop de locatie van de te treffen maatregelen is weergegeven.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.2.3 gaat een aanvraag voor een programma-aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een opgave van het aantal hectares nieuwe natuur per natuurgebied waarop de maatregelen ter uitvoering van de activiteiten, bedoeld onder 2.7.1, onder a, zullen worden uitgevoerd voorzien van een jaarplanning voor de looptijd van het programma;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren activiteiten , bedoeld in artikel 2.7.1, onder b tot en met d, met per activiteit en per natuurgebied per natuurbeheertype een beknopte beschrijving van:

      • i.

        de uit te voeren maatregelen binnen het natuurgebied;

      • ii.

        de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd, afgerond in hectares;

      • iii.

        een begroting;

      • iv.

        een jaarplanning van de realisatie voor de looptijd van het programma en een planning van de uitgaven;

    • c.

      een GIS-kaart met daarop aangegeven de buitengrenzen van het natuurgebied waarin de maatregelen, bedoeld in artikel 2.7.1, worden gerealiseerd.

  • 4. Voor een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag overlegt, als de aanvrager geen zeggenschap heeft over het natuurgebied, de aanvrager op verzoek van het bevoegd gezag een verklaring waaruit blijkt dat de eigenaar of de erfpachter instemt met de subsidieaanvraag.

  • 5. Een programma-aanvraag kan alleen worden ingediend als het een aanvraag betreft voor:

    • a.

      minimaal 40 hectare inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a;

    • b.

      minimaal 150 hectare uitvoering herstelmaatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b en c; of

    • c.

      minimaal 20 hectare voor het verhogen van de natuurkwaliteit van een bestaand natuurbeheertype als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d.

  • 6. Als de aanvrager een grote onderneming is, bevat de aanvraag een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

  • 7. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend voor 1 oktober 2027.

Artikel 2.7.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      95% van de subsidiabele kosten voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, met een maximum van € 15.000 per hectare per subsidieaanvraag.

    • b.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b en c, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

    • c.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel of kostenpost zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels met een minimum van:

      • i.

        € 950 voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland;

      • ii.

        € 25.000 voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker; of

    • d.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder e.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de maximale bedragen , bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat:

    • a.

      de aanvrager aantoont dat de inrichting meer kost dan de maxima; en

    • b.

      de kosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project of het programma.

  • 3. Artikel 1.3.5, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.7.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt niet verleend voor het verwijderen van bodemverontreiniging of afval.

  • 2. Subsidie voor de verhoging van de natuurkwaliteit, bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, wordt niet verstrekt als voor hetzelfde perceel al eerder subsidie voor verhoging van de natuurkwaliteit, bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, is verstrekt.

Artikel 2.7.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger houdt na de uitvoering van de inrichting de gerealiseerde natuur in stand.

  • 2. De ontvanger van subsidie voor inrichting van nieuwe natuur binnen een programma-aanvraag als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, richt het natuurterrein in volgens de indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart zoals die luidt op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 3. De subsidieontvanger realiseert de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend uiterlijk 31 december 2027.

Artikel 2.7.9 Looptijd

[vervallen]

Artikel 2.7.10 Gescheiden boekhouding

Als de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1 ook economische activiteiten verricht, moet hij een gescheiden boekhouding voeren in overeenstemming met punt 44 van de EU-kaderregeling als staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).

Artikel 2.7.11 Communautair toetsingskader

  • 1. Artikel 1.3.2, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie wordt alleen verleend voor zover de verstrekking niet in strijd is met het besluit van de Europese Commissie inzake SA.101117 (2021/N) van 24 februari 2022.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1, onderdeel e, wordt alleen verleend voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 53 van de AGVV.

Artikel 2.7.12 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Paragraaf 2.8 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.8.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor functieverandering.

Artikel 2.8.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de grond waarvoor subsidie is aangevraagd, is begrensd als N00.01 op de ambitiekaart bij het natuurbeheerplan en aangewezen als subsidiabel op functieverandering en/of inrichting op de investeringskaart bij het natuurbeheerplan;

  • b.

    de landbouwproductiecapaciteit van de grond in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt;

  • c.

    op de grond waarvoor subsidie is aangevraagd ook inrichting plaatsvindt als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a; en

  • d.

    de taxatie uitgevoerd wordt door:

    • 1e.

      1e. een door Gedeputeerde Staten in te schakelen onafhankelijke taxateur als de aanvraag alleen betrekking heeft op functieverandering; of

    • 2e.

      een door aanvrager in te schakelen onafhankelijk taxateur als de aanvraag ook betrekking heeft op de beëindiging van pachtovereenkomsten over een natuurambitieterrein als bedoeld in artikel 2.3.1, aanhef en onder b.

  • e.

    Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie alleen verstrekt als de aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.8.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komt in aanmerking de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de voorgenomen functieverandering en inrichting.

Artikel 2.8.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 2.8.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 gevoegd waarop de grenzen van de grond zijn aangegeven; en de op die grond gelegen wegen en paden.

  • 2. Als op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, wordt in aanvulling op artikel 1.2.3 bij de aanvraag een verklaring van geen bezwaar gevoegd van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

  • 3. Als de aanvrager een grote onderneming is, bevat de aanvraag een met bewijsstukken onderbouwing van de situatie zonder steun.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend voor 1 oktober 2027.

Artikel 2.8.6 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.3.

  • 2. Als voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein al op grond van deze of een andere regeling subsidie is verleend, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk is om te voorkomen dat het totaal aan subsidie voor die activiteit meer bedraagt dan:

    • a.

      de werkelijke kosten die de activiteiten met zich meebrengen; of

    • b.

      de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven.

Artikel 2.8.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor functieverandering die dient tot uitvoering van wettelijke of contractuele verplichtingen.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor gronden die om niet van de overheid zijn verkregen.

  • 3. Subsidie kan worden geweigerd voor gronden die niet tegen marktwaarde van de overheid zijn verkregen.

  • 4. Subsidie wordt niet verstrekt voor gronden waarop nog verplichtingen rusten op grond van:

    • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland;

    • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister van economische zaken;

    • c.

      hoofdstuk 4 of afdeling 5.1.3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

    • d.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden; of

    • e.

      de Beschikking voor het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 2.8.8 Verplichtingen

  • 1. Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert volgens het .natuurbeheertype op grond van het Natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van het natuurbeheertype verstoort; en

    • b.

      dat de verplichting, bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat ook gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

  • 2. De verplichtingen worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting voor het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3. Subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de Gedeputeerde Staten.

  • 4. Op gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger kunnen de in de voorafgaande leden genoemde termijnen worden verlengd.

  • 5. Subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd minimaal 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft voor het publiek, tenzij daarvan op aanvraag ontheffing wordt verleend.

  • 6. Ontheffing als bedoeld in lid 5 wordt verleend als:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het terrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Omgevingswet gestelde regels voor soortenbescherming of voor Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen;

    • b.

      het terrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is;

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het terrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; of

    • d.

      andere belangen gehele of gedeeltelijke sluiting rechtvaardigen.

  • 7. Subsidieontvanger dient binnen twaalf weken na subsidieverlening bij het bevoegd gezag een aanvraag in tot aanpassing van de functie, die inhoudt dat de grond alleen als natuur mag worden gebruikt.

  • 8. Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.8.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het omgevingsplan.

Artikel 2.8.10 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.

Artikel 2.8.11 Communautair toetsingskader

Artikel 1.3.2, eerste lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.8.12 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Paragraaf 2.9 Inwonersinitiatieven voor biodiversiteit

Artikel 2.9.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor:

    • a.

      het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten door inwoners in hun leefomgeving;

    • b.

      het activeren van inwoners om aan de slag te gaan met het vergroten van de biodiversiteit in hun leefomgeving; of

    • c.

      het verstrekken van financiële bijdragen aan inwonersinitiatieven voor het vergroten van de biodiversiteit in hun leefomgeving.

  • 2. Onder het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het planten van inheemse bomen, struiken en planten;

    • b.

      maatregelen die het voortplanten, opgroeien en foerageren van inheemse diersoorten mogelijk maken of verbeteren;

    • c.

      beheermaatregelen, zoals snoeien, maaien en dunnen.

  • 3. Onder het activeren van inwoners wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het organiseren van bijeenkomsten en werkdagen;

    • b.

      het opstellen en verspreiden van informatiemateriaal, maar geen boeken;

    • c.

      het geven van voorlichting.

Artikel 2.9.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend voor activiteiten die worden uitgevoerd:

    • a.

      op openbaar en kosteloos toegankelijke plekken; of

    • b.

      vanaf de openbare weg zichtbare plekken.

  • 2. Subsidie voor het verstrekken van financiële bijdragen aan inwonersinitiatieven wordt alleen verleend als:

    • a.

      de ontvanger per inwonersinitiatief maximaal € 5.000 bijdraagt; en

    • b.

      het inwonersinitiatief een financiële bijdrage levert van minstens 35% van het bedrag bedoeld in onderdeel a.

Artikel 2.9.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    aankoop van onroerende goederen;

  • b.

    waardedaling van grond of opbrengstderving;

  • c.

    gebouwen of inrichting daarvan; of

  • d.

    aankoop van machines of apparatuur die benodigd zijn om de activiteiten uit te voeren.

Artikel 2.9.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, kan alleen worden aangevraagd door een samenwerkingsverband van minimaal vijf natuurlijke personen of aan een rechtspersoon.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder b of c, kan alleen worden aangevraagd door een vereniging of stichting met een statutaire doelstelling tot inzet voor biodiversiteit, maar niet door een bos- of landgoedeigenaar.

Artikel 2.9.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, aanhef en onder a, in ieder geval:

    • a.

      een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het perceel waarop de aanleg of het beheer betrekking heeft;

    • b.

      een kaart waarop is aangegeven waar de activiteit wordt gerealiseerd.

  • 2. Een aanvrager kan maximaal éénmaal per kalenderjaar subsidie ontvangen.

Artikel 2.9.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a of b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 100.000.

  • 3. Ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten bij de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, mag bestaan uit kosten voor externe ondersteuning.

  • 4. Ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten bij de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder b, mag bestaan uit kosten voor personele inzet.

  • 5. Ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten bij de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, mag bestaan uit kosten voor personele inzet.

Artikel 2.9.7 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, kan niet worden verleend voor zover de activiteit betrekking heeft op:

  • a.

    terreinen die zijn opgenomen in het Natuurbeheerplan;

  • b.

    het periodiek inzaaien van terreinen en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden;

  • c.

    fruit, noten, sier- en groenteteelt; of

  • d.

    privé tuinen.

Artikel 2.9.8 Verplichtingen

  • 1. Als de subsidie direct is vastgesteld in overeenstemming met artikel 25, eerste lid, onder a, van de AsG, voert de ontvanger de activiteit binnen twee jaar na de vaststelling van de subsidie uit.

  • 2. De ontvanger geeft binnen vier weken na het afronden van de activiteit publiciteit aan de activiteit via een website of de sociale media en toont daarop beelden van de activiteit.

Paragraaf 2.10 Innovatie Agrifood

Artikel 2.10.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Kadernota Agrifood : Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030”, zoals vastgesteld door Provinciale Staten bij besluit van 31 maart 2021, inclusief de nadien aangebrachte wijzigingen;

kringlooplandbouw: vorm van duurzame landbouw waarbij de kringloop van mineralen gesloten is;

natuurinclusieve landbouw: economisch rendabel landbouwsysteem, dat optimaal beheer van natuurlijke hulpbronnen duurzaam integreert in bedrijfsvoering, inclusief zorg voor ecologische functies en de biodiversiteit op en om het bedrijf.

Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteit

Voor subsidie komen in aanmerking projecten die gericht zijn op het bevorderen van de ontwikkeling van een kringlooplandbouw of natuurinclusieve landbouw en die bijdragen aan de doelen van de Kadernota Agrifood Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030 in de vorm van:

  • a.

    met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in activa op landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 14 van de LVV;

  • b.

    marktonderzoek, productontwerp en productdesign of het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de LVV;

  • c.

    kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties als bedoeld in artikel 21 van de LVV; of

  • d.

    afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten als bedoeld in artikel 24 van de LVV.

Artikel 2.10.3 Criteria

Subsidie kan alleen verleend worden als:

  • a.

    het project een bijdrage levert aan minimaal twee van de volgende aspecten:

    • i.

      de verduurzaming van de fysieke leefomgeving;

    • ii.

      het tot waarde brengen van producten en diensten van het agrarische bedrijf met nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten;

    • iii.

      de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector of aantrekkelijk landbouwondernemerschap;

  • b.

    het project een innovatief karakter heeft;

  • c.

    het project een slagingskans heeft, gelet op onder meer het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid van ondernemers bij het project;

  • d.

    het project zich richt op een praktijkrijp resultaat en zich leent voor grootschalige toepassing.

Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10% van de totale subsidiabele kosten;

    • b.

      kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot ten hoogste de marktwaarde van de activa;

    • c.

      algemene kosten in verband met de uitgaven, bedoeld onder a of b;

    • d.

      kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    • e.

      kosten van uitgaven voor niet-productieve investeringen in verband met de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d, van de LVV.

  • 2. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder b, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van marktonderzoek;

    • b.

      kosten van productontwerp en productdesign;

    • c.

      kosten voor het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen , bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de LVV.

  • 3. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder c, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching; en kosten van voorlichtingsacties;

    • b.

      kosten van demonstratieactiviteiten, waarbij demonstratieprojecten in verband met investeringen subsidiabel zijn op grond van het eerste lid, onder a tot en met d, en alleen voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt, waardoor het alleen de afschrijvingskosten betreft die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen.

  • 4. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder d, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de LVV;

    • b.

      kosten van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 24, derde en vijfde lid, van de LVV.

Artikel 2.10.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 kan geen subsidie worden verleend voor:

  • a.

    kosten voor werkkapitaal;

  • b.

    kosten voor de aankoop van productierechten, betalingsrechten, dieren en eenjarige gewassen;

  • c.

    kosten voor de aanplant van eenjarige gewassen;

  • d.

    kosten voor afwateringswerkzaamheden;

  • e.

    kosten voor investeringen om aan Europese wetgeving te voldoen; en

  • f.

    kosten voor reguliere vervangingsinvesteringen.

Artikel 2.10.6 Aanvrager

  • 1. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

  • 2. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder b, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die aanbieder van onderzoeksdiensten of adviesverstrekker zijn;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

  • 3. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder c, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die activiteiten over kennisoverdracht of voorlichting aanbieden;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

  • 4. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder d, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

Artikel 2.10.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichtingen bedoeld in artikel 2.10.9.

Artikel 2.10.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000 als:

    • a.

      het activiteiten betreft gericht op de verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of normen voor dierenwelzijn;

    • b.

      de investering verder gaat dan de investering die nodig is om aan de Europese wetgeving te voldoen; en

    • c.

      de verbetering niet leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit.

  • 3. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder b tot en met d, bedraagt ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000.

Artikel 2.10.9 Verplichtingen

In aanvulling op paragraaf 1.4 gelden de volgende verplichtingen:

  • a.

    de subsidieontvanger draagt de innovaties uit en verspreidt ze naar sectorgenoten en partners in de landbouwketen;

  • b.

    de subsidieontvanger maakt de resultaten van het project toegankelijk voor derden.

Artikel 2.10.10 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als aan de aanvrager op grond van deze paragraaf al eerder subsidie in hetzelfde kalenderjaar of voor dezelfde activiteit is verstrekt.

Paragraaf 2.11 Medegebruik van graslanden door edelherten

Artikel 2.11.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het toestaan van medegebruik van graslanden door edelherten gedurende het hele kalenderjaar.

Artikel 2.11.2 Criteria

Subsidie kan alleen worden verleend als:

  • a.

    de subsidiabele activiteit betrekking heeft op percelen die zijn gelegen in een gebied dat door Gedeputeerde Staten is aangewezen als gebied waarvoor geen aanvraag hoeft te worden ingediend voor een tegemoetkoming voor faunaschade;

  • b.

    door of in opdracht van Gedeputeerde Staten faunaschade aan graslanden is getaxeerd die is veroorzaakt door edelherten; en

  • c.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregel faunaschade Gelderland 2024 gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 2.11.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door agrariërs.

Artikel 2.11.4 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG dient de aanvrager een aanvraag om subsidie in tijdens het kalenderjaar waarin faunaschade is geleden.

  • 2. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt de aanvraag om subsidie tijdens of na uitvoering van de subsidiabele activiteit ingediend.

  • 3. Artikel 1.2.3, eerste lid, onder b tot en met e, is niet van toepassing.

Artikel 2.11.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 50 per hectare waarop in het betreffende kalenderjaar faunaschade is getaxeerd.

Artikel 2.11.6 Weigeringsgrond

De subsidie wordt geweigerd voor percelen waarvoor al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.

Artikel 2.11.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.12 Aanpak invasieve exoten

Artikel 2.12.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    een project om gedurende drie jaren een of meer invasieve exoten op een of meer locaties te verwijderen en verwijderd houden of te beheersen;

  • b.

    een programma om binnen een periode van zes jaren meerdere projecten als bedoeld onder a uit te voeren;

  • c.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de bestrijding van een of meer invasieve exoten.

Artikel 2.12.2 Criteria

  • 1. Subsidie kan alleen worden verleend voor de volgende soorten invasieve exoten: zonnebaars, Aziatische duizendknopen, reuzenbalsemien, reuzenberenklauw, Canadese guldenroede en late guldenroede.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, kan alleen worden verleend als op basis van een projectplan wordt aangetoond dat de subsidiabele activiteit bijdraagt aan de bescherming van de biodiversiteit in een Gelderse natuurparel, als opgenomen in bijlage 1 bij de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming.

  • 3. In afwijking van het vorige lid is de bestrijding van de zonnebaars mogelijk buiten een Gelderse natuurparel mits de soort gevestigd is in geïsoleerd water.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, kan alleen worden verleend als:

    • a.

      de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in het Gelders Natuurnetwerk; en

    • b.

      een programma-aanpak wordt overgelegd waaruit in ieder geval de planning van de uit te voeren projecten gedurende zes jaren blijkt.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, kan alleen worden verleend als het plan van aanpak betrekking heeft op het totale grondgebied van een gemeente.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, kan alleen worden verleend als het plan van aanpak betrekking heeft op het totale beheergebied van het waterschap of een deel daarvan, waarbij het waterschap maximaal vier deelgebieden aanwijst.

Artikel 2.12.3 Plan van aanpak

Het plan van aanpak, bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, brengt in beeld:

  • a.

    de locaties van de aan te pakken invasieve exoten;

  • b.

    de te nemen maatregelen en een prioritering daarvan; en

  • c.

    met welke partijen binnen het grondgebied of beheergebied kan worden samengewerkt om tot een effectieve bestrijding te komen.

Artikel 2.12.4 Subsidiabele kosten

Kosten voor het opstellen van een projectplan als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen, komen in afwijking van artikel 1.3.4, onder b, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.12.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, wordt aangevraagd door een organisatie die:

    • a.

      minimaal 5.000 hectare natuurterrein beheert; of

    • b.

      een organisatie die grondeigenaren vertegenwoordigd die gezamenlijk minimaal 5.000 hectare natuurterrein beheren.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, wordt aangevraagd door een gemeente of waterschap.

Artikel 2.12.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000 per aanvrager.

  • 2. De subsidie voor het projectplan als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, bedraagt maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 3. De subsidie, bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 600.000 per aanvrager per zes jaar.

  • 4. De subsidie, bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, bedraagt € 10.000.

Artikel 2.12.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijding of beheersing van exoten plaatsvindt met chemische bestrijdingsmiddelen, tenzij de aanvrager aantoont dat er geen andere bestrijdingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijdingsmethode aantoonbaar ineffectief is.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a of b, wordt geweigerd als voor hetzelfde perceel voor dezelfde activiteit al subsidie op grond van de paragraaf 2.7 is verstrekt.

  • 4. Subsidie voor een project als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, wordt geweigerd als aan dezelfde aanvrager al subsidie voor een programma als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, is verstrekt.

Artikel 2.12.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger monitort en evalueert de effecten van de getroffen maatregelen, bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, en rapporteert hierover twee jaar na de start van de uitvoering van het project aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. De subsidieontvanger monitort en evalueert de effecten van de projecten, bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, gedurende de looptijd van het programma en rapporteert hierover elke drie jaar na de start van de uitvoering aan Gedeputeerde Staten.

  • 3. De subsidieontvanger stuurt het plan van aanpak, bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, naar Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 2.13 Voorkomen van schade door wolven

Artikel 2.13.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

kwetsbare hoefdieren: buiten verblijvende runderen, schapen, geiten, varkens, paarden, ezels, pony’s, lama’s en alpaca’s en gehouden damherten en edelherten;

wolfwerende afrastering: afrastering om aanvallen van wolven op kwetsbare hoefdieren te voorkomen die ten minste voldoet aan paragraaf 2.2 van de Faunaschade Preventiekit module wolven zoals gepubliceerd op Wolven - BIJ12.

Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het aanschaffen of aanpassen van een vaste wolfwerende afrastering;

  • b.

    het aanschaffen van een verplaatsbare wolfwerende afrastering; en

  • c.

    het aanschaffen van een automatisch oprolsysteem bij een verplaatsbaar wolfwerende afrastering met draden.

Artikel 2.13.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als de vaste of verplaatsbare wolfwerende afrastering wordt geplaatst en gebruikt in Gelderland.

  • 2. Subsidie voor een automatisch oprolsysteem wordt alleen verstrekt als het systeem wordt gebruikt om minimaal 100 schapen of geiten te beschermen.

Artikel 2.13.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door:

    • a.

      een eigenaar van kwetsbare hoefdieren; of

    • b.

      een pensionstalhouder.

  • 2. Onder toepassing van artikel 5, tweede lid, van de AsG kan subsidie ook worden aangevraagd door andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.13.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag om subsidie in ieder geval:

    • a.

      een opgave van het aantal gehouden kwetsbare hoefdieren waarvoor een afrastering is of wordt geplaatst;

    • b.

      een kaart waarop is aangegeven waar de afrastering is of wordt geplaatst;

    • c.

      een opgave van de totale lengte in meters van de vaste afrastering.

  • 2. De opgave van het aantal gehouden kwetsbare hoefdieren wordt berekend aan de hand van:

    • a.

      voor schapen of geiten: het gemiddelde aantal geregistreerde schapen en geiten dat op peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november is vastgelegd in het door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beheerde Identificatie- en Registratiesysteem Dieren in het jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • b.

      voor overige kwetsbare hoefdieren: het aantal kwetsbare hoefdieren op het moment van de aanvraag.

Artikel 2.13.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een vaste afrastering bedraagt:

    • a.

      € 570; en

    • b.

      € 3,40 per strekkende meter met een maximum van € 680 per dier, voor zover het runderen, paarden, ezels en pony's betreft, en een maximum van € 114 per dier, voor zover het een van de overige kwetsbare hoefdieren betreft. 

  • 2. De subsidie voor een verplaatsbare afrastering bedraagt:

    • a.

      € 34 per dier; en

    • b.

      € 4.500 voor een automatisch oprolsysteem voor een verplaatsbare afrastering met draden.

  • 3. De subsidie bedraagt maximaal € 20.000 per aanvrager.

Artikel 2.13.7 Subsidiabele kosten 

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.13.2, die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder f, komen kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.13.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger 

De subsidieontvanger is verplicht binnen 3 maanden na subsidieverstrekking de aangeschafte vaste of verplaatsbare wolfwerende afrastering te plaatsen of aan te passen of het automatische oprolsysteem in gebruik te nemen.

Artikel 2.13.9 Weigeringsgronden 

Een subsidie voor een verplaatsbare wolfwerende afrastering wordt geweigerd als hiervoor aan de dezelfde subsidieontvanger in de afgelopen drie kalenderjaren al eerder een subsidie is verstrekt.

Artikel 2.13.10 Communautair toetsingskader 

Subsidie die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.14 Groene icoonprojecten

Artikel 2.14.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    het ontwerp van een groen icoonproject; of

  • b.

    het realiseren van een groen icoonproject.

Artikel 2.14.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1 kan alleen worden verleend als een ruimte in de bebouwde kom van in ieder geval 1.000 m2 beschikbaar is voor de realisatie.

  • 2. Subsidie kan alleen worden verleend als het icoonproject:

    • a.

      bijdraagt aan klimaatadaptatie, waarbij relevante aspecten zijn:

      • i.

        de verhouding met de gemeentelijke of regionale stresstest klimaatadaptatie volgens het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie;

      • ii.

        het voorkomen van opwarming van de omgeving;

      • iii.

        het voorkomen van overstroming op de locatie en in de directe omgeving; en

      • iv.

        het voorkomen van droogte op de locatie en in de directe omgeving;

    • b.

      bijdraagt aan biodiversiteit, waarbij relevante aspecten zijn:

      • i.

        het beplanten met inheemse kruiden, struiken of bomen;

      • ii.

        de variatie aan inheemse soorten;

      • iii.

        de aansluiting van het icoonproject op andere groene structuren in de omgeving, als onderdeel van een groter natuurlijk systeem;

      • iv.

        het treffen van voorzieningen voor diersoorten, bijvoorbeeld nestkasten, vleermuiskasten of insectenhotels; en

      • v.

        het opstellen van een beheerplan;

    • c.

      maatschappelijke waarde heeft, waarbij relevante aspecten zijn:

      • i.

        de beleefbaarheid voor een breed publiek;

      • ii.

        het inrichten van het project met recreatieve voorzieningen;

      • iii.

        ontmoeten en bewegen;

      • iv.

        de verhouding met de omgeving; en

      • v.

        het betrekken van inwoners en bedrijven bij de planvorming, uitvoering en beheer;

    • d.

      iconisch is, waarbij relevante aspecten zijn:

      • i.

        de creativiteit van het project;

      • ii.

        de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

      • iii.

        beeldbepalend voor de omgeving; en

      • iv.

        vernieuwende of inspirerende inzichten geeft in energietransitie, circulariteit, klimaatadaptatie of biodiversiteit.

Aan de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, wordt een score van maximaal 100 punten toegekend, waarbij de punten als volgt over de in het tweede lid genoemde criteria worden verdeeld:

  • a.

    maximaal 30 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium klimaatadaptatie;

  • b.

    maximaal 30 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium biodiversiteit;

  • c.

    maximaal 20 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium maatschappelijke waarde; en

  • d.

    maximaal 20 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium iconisch.

Artikel 2.14.3 Weigeringsgronden

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, wordt geweigerd voor zover het ontwerp of de realisatie betrekking heeft op een terrein dat vanwege aan die locatie toegedeelde functie geschikt is voor handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening door meer dan één bedrijf.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, wordt geweigerd als aan de activiteit minder dan 60 punten worden toegekend.

Artikel 2.14.4 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 kan geen subsidie worden aangevraagd voor:

  • a.

    grondverwerving;

  • b.

    ambtelijke inzet;

  • c.

    kosten voor gebouwen, tenzij het de vergroening van het gebouw betreft; en

  • d.

    marketing voor commerciële doeleinden.

Artikel 2.14.5 Aanvrager

De subsidie kan alleen worden aangevraagd door een gemeente of een samenwerkingsverband bestaande uit minimaal een gemeente en de grondeigenaar.

Artikel 2.14.6 Hoogte

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 7.500 en een maximum van € 15.000.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 30.000 en een maximum van € 100.000.

Artikel 2.14.7 Adviescommissie

  • 1. Volledige aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, worden voor advies voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie beoordeelt of een aanvraag voldoet aan artikel 2.14.2, tweede lid, en adviseert over de toekenning van het aantal punten.

Artikel 2.14.8 Wijze van verdeling

  • 1. Aanvragen als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, die voor subsidie in aanmerking komen, worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 2. De rangorde wordt bepaald door toepassing van de in artikel 2.14.2 opgenomen selectiecriteria met de daaraan gegeven weging van die criteria. Het totaal aantal punten dat na toepassing van deze criteria wordt behaald, bepaalt de plaats in de rangorde.

Artikel 2.14.9 Verplichtingen

  • 1. De ontvanger van subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder a, moet in het ontwerp:

    • a.

      aandacht besteden aan klimaatadaptatie door:

      • i.

        de uitkomsten van gemeentelijke of regionale stresstest klimaatadaptatie volgens het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie te verwerken; en

      • ii.

        bij te dragen aan het voorkomen van droogte, wateroverlast op de locatie of in de omgeving en opwarming van de omgeving;

    • b.

      aandacht besteden aan biodiversiteit door:

      • i.

        minimaal 500 m2 te beplanten met inheemse kruiden, struiken of bomen;

      • ii.

        gebruik te maken van een variatie aan inheemse kruiden, struiken of bomen;

    • c.

      voorzieningen treffen voor diersoorten, bijvoorbeeld nestkasten, vleermuiskasten of insectenhotels, en het opstellen van een beheerplan.

    • d.

      aandacht besteden aan maatschappelijke waarde door:

      • i.

        het realiseren van recreatieve voorzieningen; en

      • ii.

        inwoners uit de omgeving te betrekken bij het ontwerp; en

      • iii.

        aandacht besteden aan het iconische van het project.

  • 2. De ontvanger van subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, onder b, stelt het icoonproject kosteloos toegankelijk voor het publiek.

Artikel 2.14.10 Aanvraagtermijn

Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, onderdeel b, kan worden ingediend vanaf 6 februari 2023 tot en met 31 maart 2023.

Paragraaf 2.15 Uitvoering specifieke uitkering programma Natuur

Subparagraaf 2.15.1 Algemeen

Artikel 2.15.1.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    natuurherstelmaatregelen;

  • b.

    bestrijding invasieve exoten in Natura-2000 gebied;

  • c.

    revitalisering bos;

  • d.

    apparaatskosten;

  • e.

    realisatie van bos, al dan niet in combinatie met functieverandering; of

  • f.

    recreatiezonering.

Artikel 2.15.1.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend als de activiteit:

    • a.

      bijdraagt aan de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of gebied van soorten die beschermd worden op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn in Natura 2000-gebieden;

    • b.

      bijdraagt aan en niet strijdig is met de doelen van het Natura 2000-beheerplan;

    • c.

      toekomstige natuurherstelmaatregelen niet in de weg staat;

    • d.

      gericht is op structureel systeemherstel van een natuurgebied;

    • e.

      aan de hand van een conceptaanvraag vooroverleg heeft plaatsgevonden.

    • f.

      Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt als de aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.15.1.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder a, b en f, komen de kosten voor het opstellen van de aanvraag, de voorbereidingskosten voordat de aanvraag is ontvangen en de kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Kosten voor het opstellen van de aanvraag zijn subsidiabel vanaf 1 januari 2022.

  • 4. Als de aanvrager Staatsbosbeheer is, wordt in afwijking van artikel 1.3.5, tweede lid, de vaste uurtariefsystematiek niet toegepast.

Artikel 2.15.1.4 Aanvrager

Subsidie kan alleen worden aangevraagd door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over de gronden waarvoor subsidie wordt aangevraagd of door een begunstigde van die gronden, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.

Artikel 2.15.1.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 gaat een aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een beschrijving waaruit blijkt dat de aanvraag voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 2.15.1.2;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren activiteiten, met per activiteit en per natuurgebied een beschrijving van:

      • i.

        de uit te voeren activiteiten binnen het natuurgebied;

      • ii.

        de oppervlakte waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd;

      • iii.

        een begroting;

      • iv.

        een tijdplanning waarbinnen de activiteiten zullen worden uitgevoerd en een planning van de uitgaven;

    • c.

      een GIS-kaart waarop de activiteiten zijn aangeduid.

  • 2. Als de aanvrager een grote onderneming is, bevat de aanvraag een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.15.1.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten en wordt gemaximeerd door de in bijlage 5 opgenomen normkosten.

  • 2. De subsidie wordt niet verleend als deze minder dan € 50.000 bedraagt.

  • 3. Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de in bijlage 5 opgenomen normkosten als:

    • a.

      de activiteiten aantoonbaar meer kosten; en

    • b.

      de meerkosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project.

Artikel 2.15.1.7 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, worden uiterlijk 1 juli 2026 gerealiseerd.

  • 2. De subsidieontvanger moet na de uitvoering van de activiteit de nieuwe herstelde of verbeterde natuur gedurende zes jaar in stand houden.

  • 3. De subsidieontvanger levert de gegevens aan die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording op de SPUK.

Artikel 2.15.1.8 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt niet verleend voor zover de eigenaar van de grond een rechtspersoon is die waterwinning als doelstelling heeft.

  • 2. Subsidie wordt niet verleend:

Artikel 2.15.1.9 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Subparagraaf 2.15.2 Natuurherstel

Artikel 2.15.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden aangevraagd voor:

  • a.

    het uitvoeren van eenmalige natuurherstelmaatregelen;

  • b.

    het uitvoeren van hydrologische maatregelen;

  • c.

    onderzoekskosten voor nog uit te voeren of uitgevoerde natuurherstelmaatregelen of hydrologische maatregelen.

Artikel 2.15.2.2 Criteria

Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel b, die wordt uitgevoerd op landbouwgronden, wordt alleen verstrekt als het gaat om een niet-productieve investering.

Artikel 2.15.2.3 Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • b.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • c.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • d.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

  • e.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan voor de subsidiabele activiteit;

  • f.

    afwateringswerkzaamheden, als sprake is van een hydrologische maatregel op landbouwgrond.

Artikel 2.15.2.4 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel a en onderdeel b, voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op natuurgronden, wordt alleen verstrekt als wordt voldaan aan het besluit van de Europese Commissie inzake SA.101117 (2021/N) van 24 februari 2022.).

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel b, die wordt uitgevoerd op landbouwgronden wordt alleen versterkt voor zover dit niet in strijd is met artikel 14 van de LVV.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel c, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de AGVV.

Subparagraaf 2.15.3 Bestrijding invasieve exoten in Natura 2000-gebied

Artikel 2.15.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het verwijderen, verwijderd houden of beheersen van één of meer invasieve exoten.

Artikel 2.15.3.2 Criteria

Subsidie kan alleen worden verleend als de activiteit:

  • a.

    wordt uitgevoerd in een Natura 2000-gebied;

  • b.

    wordt uitgevoerd op minimaal één van de volgende locaties:

    • i.

      in een kwalificerend habitat;

    • ii.

      op een locatie waar het voorkomen van exoten een directe bedreiging vormt voor kwalificerend habitat;

    • iii.

      op een geïsoleerde plaats waar de exoot recent is gevestigd en nog niet wijdverspreid aanwezig is; en

  • c.

    ziet op een of meer van de volgende soorten: Aziatische duizendknopen, reuzenbalsemien, reuzenberenklauw, Canadese guldenroede, late guldenroede, watercrassula, hemelboom en dijkviltbraam.

Artikel 2.15.3.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor:

  • a.

    het verwijderen, verwijderd houden of beheersen van een invasieve exoot;

  • b.

    het planten of zaaien van inheemse plantensoorten voor zover dat nodig is voor het verwijderd houden van de exoot;

  • c.

    onderzoekskosten voor de onder a of b genoemde activiteiten.

Artikel 2.15.3.4 Verplichting

Op de locatie waar een invasieve exoot is verwijderd, worden zo spoedig mogelijk na het verwijderen inheemse plantensoorten geplant of gezaaid, als dat voor het verwijderd houden van de invasieve exoot nodig is.

Artikel 2.15.3.5 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijding of beheersing van exoten plaatsvindt met chemische bestrijdingsmiddelen, tenzij de aanvrager aantoont dat er geen andere bestrijdingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijdingsmethode aantoonbaar ineffectief is.

Subparagraaf 2.15.4 Revitalisering bos

Artikel 2.15.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor revitalisering van of omvorming naar bos voor de volgende onderdelen:

  • a.

    hydrologisch herstel;

  • b.

    aanbrengen wildkerend raster;

  • c.

    verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten;

  • d.

    aanplanten van inheemse loofbomen;

  • e.

    inbrengen rijkstrooiselsoorten;

  • f.

    het maken van een plan voor een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

  • g.

    omvorming naar bos;

  • h.

    natuurtechnisch boomveiligheidsbeheer.

Artikel 2.15.4.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder a, wordt alleen verleend voor:

    • a.

      het uitvoeren van onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de kringloop van grond- en oppervlaktewater gericht op:

      • i.

        hydrologisch systeemherstel; en

      • ii.

        het tegengaan van verdroging of herstel van vochtige en natte boshabitats voor een Natura 2000-gebied; of

    • b.

      het uitvoeren van herstelmaatregelen voor vochtige of natte boshabitats voor een Natura 2000-gebied.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder b, wordt alleen verleend:

    • a.

      op locaties:

      • i.

        waar meer loofbomen nodig zijn voor behoud of uitbreiding van Natura 2000-boshabitats;

      • ii.

        waar meer loofbomen nodig zijn voor brandpreventie, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

        • 1.

          het aanplanten van loofbomen draagt bij aan het minimaliseren op de kans op onbeheersbare natuurbranden; en

        • 2.

          het aanplanten van loofbomen is noodzakelijk in het kader van de hoofdcompartimentering Veluwe of Achterhoek; of

        • 3.

          het aanplanten van loofbomen is opgenomen in een natuurbrandpreventieplan opgesteld voor gebiedsgerichte aanpak natuurbrandbeheersing;

      • iii.

        waar de taakstelling voor het jachtveld dat van toepassing is op het perceel waarop subsidie is aangevraagd, met minimaal 90% is behaald voor de soorten edelhert en ree;

    • b.

      voor de aanplant van inheems loofbos of het bevorderen van natuurlijke verjonging van inheems loofhout.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder c, wordt alleen verleend:

    • a.

      binnen kwalificerende habitattypen bos als alle op het lokale eigendom van aanvrager in het kwalificerend habitat aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de duurzame instandhouding van het habitat vormen, worden verwijderd;

    • b.

      buiten kwalificerende habitattypen onder de volgende voorwaarden:

      • i.

        bestemd voor de uitbreidingen van kwalificerende habitattypen;

      • i.

        het perceel is gelegen op of rond een oude bosgroeiplaats of bos te kwalificeren als kraaihei-dennebos; en

      • ii.

        alle op het lokale eigendom van aanvrager in het potentieel kwalificerend habitat aanwezige of verjonging van uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de ontwikkeling van het habitat vormen worden verwijderd;

    • c.

      als het verwijderen effectief en doelmatig wordt uitgevoerd zonder onevenredige bodemschade.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder d, wordt alleen verleend:

    • a.

      binnen bestaande bossen;

    • b.

      buiten een kwalificerend habitattype;

    • c.

      voor zover het de aanplant inheemse loofbomen betreft;

    • d.

      als aanplant kleinschalig en groepsgewijs wordt uitgevoerd om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen;

    • e.

      als:

      • i.

        individuele wildbescherming wordt aangebracht, of

      • ii.

        wildbescherming in de vorm van een raster wordt aangebracht, mits wordt voldaan aan de criteria genoemd in het tweede lid; en

    • f.

      als het leefgebied van soorten als bedoeld in het Natura 2000-beheerplan niet wordt aangetast.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder e, wordt alleen verleend:

    • a.

      binnen bestaande bossen aangeduid als natuurtype N14, N15 of N16;

    • b.

      buiten een kwalificerend habitattype;

    • c.

      als de soorten groepsgewijs worden aangeplant om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen;

    • d.

      als:

      • i.

        individuele wildbescherming wordt aangebracht, of

      • ii.

        wildbescherming in de vorm van een raster wordt aangebracht, mits wordt voldaan aan de criteria genoemd in het tweede lid;

    • e.

      voor zover het de aanplant van de volgende soorten autochtoon inheemse boom- en struiksoorten betreft: boswilg, linde, ratelpopulier, hazelaar, haagbeuk, zoete kers, fladderiep;

    • f.

      als het leefgebied van soorten, bedoeld in het Natura 2000-beheerplan niet wordt aangetast; en

    • g.

      plantgatbemesting met steenmeel wordt toegepast, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit niet noodzakelijk is.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder f, wordt alleen verstrekt als in het plan:

    • a.

      concrete doelstellingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat het omschreven netwerk voldoende is voor de gekozen doelsoorten;

    • b.

      rekening is gehouden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de gekozen soorten;

    • c.

      een concrete planning is opgenomen waarin is uitgewerkt wanneer de doelstellingen zijn bereikt.

  • 7. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder g, wordt alleen verleend als:

    • a.

      het om te vormen perceel:

      • i.

        natuurtype N12.02 betreft;

      • ii.

        is gelegen binnen een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied;

      • iii.

        weinig meerwaarde heeft voor biodiversiteit en ook de actuele en potentiële ecologische waarde van het perceel gering is; en

      • iv.

        minimaal 0,5 hectare groot is;

    • b.

      wordt aangeplant met autochtone inheemse boom- en struiksoorten of door het handhaven en het bevorderen van spontane opslag;

    • c.

      het perceel voor maximaal 80% wordt beplant; en

    • d.

      het te realiseren bos voldoet aan de afbakening van natuurtype N14 of N15; en

    • e.

      geen verplichtingen op grond van subsidie natuurbeheer of agrarisch natuurbeheer op het perceel rusten;

  • 8. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder h, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen kwalificerende habitattypen bos;

    • b.

      voor de volgende maatregelen:

      • i.

        lieren,

      • ii.

        lippen,

      • iii.

        geheel of gedeeltelijk kandelaberen met behulp van breuksnoei, en

    • c.

      voor maatregelen aan bomen met een diameter van minimaal 50 centimeter, gemeten op een hoogte van 1,30 meter vanaf maaiveld.

Artikel 2.15.4.3 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a.

    waardedaling van de grond bij omvorming naar bos;

  • b.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • c.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • d.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • e.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud; en

  • f.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan voor de subsidiabele activiteit.

Artikel 2.15.4.4 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder b, moet:

    • a.

      binnen het raster voldoende opvolgend beheer uitvoeren om de in het beheerplan N2000 opgenomen doelen te behalen, tenzij het gaat om houtige opslag met een diameter borsthoogte van minder dan 10 centimeter;

    • b.

      binnen het wildraster geen bodembewerking, anders dan maken van plantgaten, uit te voeren.

  • 2. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder c en h, moet:

    • a.

      vrijkomend hout laten liggen;

    • b.

      geen houtoogst toepassen;

    • c.

      geen chemische bestrijdingsmiddelen toepassen.

  • 3. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder d en g, moet bij de realisatie geen inheemse spontane opslag verwijderen.

  • 4. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 4.21.4.1, onder d, e en g, moet bij aanplant gebruik maken van:

    • a.

      op oude bosgroeiplaatsen, autochtone herkomsten van de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

    • b.

      buiten oude bosgroeiplaatsen, autochtone herkomsten van een Europese Rassenlijst Bomen.

Artikel 2.15.4.5 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de AGVV.

Subparagraaf 2.15.5 Apparaatskosten

Artikel 2.15.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor kosten die samenhangen met de regievoering of organisatie van voorbereiding en uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Gelderland 2021-2025.

Artikel 2.15.5.2 Criteria

Subsidie kan alleen worden verleend voor:

  • 1.

    kosten gemaakt vanaf 1 januari 2022;

  • 2.

    activiteiten die betrekking hebben op:

    • a.

      coördinatie en programmaleiding op het uitvoeringsprogramma;

    • b.

      communicatie en afstemming met leden en derden over het uitvoeringsprogramma;

    • c.

      opmaken inhoudelijke en financiële tussen- en eindrapportages en verantwoording prestaties in GIS; of

    • d.

      een bijdrage leveren aan het voorbereiden van projecten voor de jaren 2024 – 2030.

Artikel 2.15.5.3 Aanvrager

Subsidie kan alleen worden aangevraagd door een natuurbeheerder die beschikt over een certificaat als bedoeld in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.

Artikel 2.15.5.4 Hoogte

  • 1. De subsidie wordt geweigerd voor zover het minder bedraagt dan € 50.000.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 800.000 per aanvrager.

Artikel 2.15.5.5 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt niet verstrekt voor kosten die rechtstreeks samenhangen met de uitvoering van activiteiten als bedoeld in paragraaf 2.15.2 tot en met 2.15.4.

  • 2. Subsidie wordt niet verstrekt voor apparaatskosten bestemd voor gebiedsprocessen en overgangsgebieden.

  • 3. Subsidie wordt niet verstrekt aan een gemeente of waterschap.

Subparagraaf 2.15.6 Aanleg nieuw bos buiten GNN

Artikel 2.15.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    functieverandering van landbouwgrond naar bos;

  • b.

    realisatie van bos.

Artikel 2.15.6.2 Criteria

  • 1. Subsidie kan alleen worden verleend als:

    • a.

      het bos bij aanplant wordt aangelegd met minimaal 80% inheemse soorten;

    • b.

      het project een omvang heeft van minimaal:

      • i.

        één hectare, als het wordt aangelegd op een locatie grenzend aan het Gelders natuurnetwerk of wordt aangelegd geheel of gedeeltelijk binnen de Groene ontwikkelingszone;

      • ii.

        drie hectare, als het wordt aangelegd op een andere locatie;

      • iii.

        één hectare, als het wordt aangelegd op een andere locatie en het project een duidelijk onderbouwde ecologische meerwaarde heeft;

    • c.

      bij de aanvraag een intentieverklaring van het gemeentebestuur wordt overgelegd waaruit blijkt:

      • i.

        de intentie het bos planologisch te borgen;

      • ii.

        de juridische mogelijkheden hiertoe, met name de landschappelijke inpassing; en

    • d.

      het bos in overeenstemming is met de vigerende Omgevingsverordening Gelderland.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.15.6.1, onderdeel a, wordt alleen verleend als:

    • a.

      de productiecapaciteit wordt gesloopt of onherroepelijk gesloten;

    • b.

      de productiecapaciteit in de laatste vijf jaar voor de aanvraag om subsidie onafgebroken is gebruikt;

    • c.

      op de grond waarop subsidie wordt aangevraagd ook realisatie van bos plaatsvindt;

    • d.

      de taxatie wordt uitgevoerd door een door Gedeputeerde Staten in te schakelen onafhankelijke taxateur.

  • 3. Artikel 2.15.1.2, eerste lid, onderdeel a tot en met d, is niet van toepassing.

Artikel 2.15.6.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a.

    kosten voor natuurbeheer;

  • b.

    kosten voor grondaankoop;

  • c.

    kosten voor pachtafkoop.

Artikel 2.15.6.4 Aanvrager

In afwijking van artikel 2.15.1.4, eerste lid, wordt subsidie voor functieverandering alleen verleend aan de eigenaren van het terrein waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2.15.6.5 Aanvraag

De aanvraag bevat in aanvulling op de artikelen 1.2.3 en 2.15.1.5 de volgende gegevens:

  • a.

    de grootte van de onderneming;

  • b.

    een verklaring of en welke andere subsidies aanvrager voor de activiteit ontvangt en door wie die subsidies worden verstrekt;

  • c.

    als op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, een verklaring van geen bezwaar van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

Artikel 2.15.6.6 Hoogte

  • 1. De subsidie voor functieverandering bedraagt maximaal de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de voorgenomen functieverandering en inrichting.

  • 2. Subsidie voor de realisatie van bos bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 per hectare.

Artikel 2.15.6.7 Verplichtingen

  • 1. Ontvanger van subsidie voor functieverandering moet, in aanvulling op artikel 2.15.1.7,:

    • a.

      binnen twaalf weken na verlening van de subsidie met provincie een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb af sluiten, waarin is opgenomen:

      • i.

        de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert en datgene nalaat wat de veiligstelling van het bos verstoort; en

      • ii.

        dat de verplichting, bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat ook gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen;

    • b.

      er voor zorg te dragen dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de Gedeputeerde Staten;

    • c.

      de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in bos om te zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden op grond van titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.

  • 2. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting voor het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3. Op gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger kunnen de in de voorafgaande leden genoemde termijnen eenmalig worden verlengd.

  • 4. Subsidieontvanger voor realisatie van bos moet:

    • a.

      bij aanplant gebruik maken van soorten genoemd op de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

    • b.

      het bos voor zover nodig beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

    • c.

      aanlegwerkzaamheden in de periode tussen 1 september en 1 april uitvoeren.

    • d.

      aanlegwerkzaamheden pas na planologische borging uitvoeren;

    • e.

      na aanleg van het bos bij Gedeputeerde Staten een verzoek indienen om dit bos op te nemen op de kaart van het Natuurbeheerplan.

  • 5. Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.15.6.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd voor zover:

  • a.

    het bos zou worden aangelegd op een locatie binnen de begrenzing van een weidevogelgebied of het Gelders natuurnetwerk, bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland;

  • b.

    de onderneming van aanvrager in moeilijkheden verkeert als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

  • c.

    er een bevel tot terugvordering is op grond van een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • d.

    op de landbouwgrond of op het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze of andere regeling op grond waarvan subsidie is verstrekt voor agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer;

  • e.

    voor dezelfde activiteit al eerder subsidie is verleend of verstrekt;

  • f.

    subsidie wordt aangevraagd door ondernemingen die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoen en op basis daarvan hun productie hoe dan ook moeten stopzetten;

  • g.

    subsidie wordt aangevraagd met door bedrijven uit de houtsector voor commercieel levensvatbare houtwinning, vervoer hout of de verwerking van hout of andere bosrijkdommen tot producten of energiebronnen;

  • h.

    het voedselbossen betreft.

Artikel 2.15.6.9 Communautair toetsingskader

Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.

Subparagraaf 2.15.7 Recreatiezonering Veluwe

Artikel 2.15.7.1 Begripsomschrijving

(gereserveerd)

Artikel 2.15.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    het aanpassen van de paden- of routestructuur of de toegankelijkheid van gebieden;

  • b.

    het aanpassen, verwijderen, plaatsen of verplaatsen van een recreatieve voorziening, uitgezonderd de aanleg van een nieuwe routestructuur;

  • c.

    het doen van onderzoek naar de activiteiten, bedoeld onder a en b, of naar het aanpassen van openbare wegen, fietspaden of parkeerplaatsen;

  • d.

    communicatie over de uit te voeren recreatiezoneringsactiviteiten.

Artikel 2.15.7.3 Criteria

  • 1. In aanvulling op artikel 2.15.1.2 kan subsidie alleen worden verleend als de activiteit:

    • a.

      bijdraagt aan de doelen van het recreatiezoneringsplan;

    • b.

      deze uitgevoerd wordt in het Natura 2000-gebied Veluwe; en

    • c.

      in overeenstemming is met de karakteristieken van de aangegeven zone op de recreatiezoneringskaart waarin de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 2. In aanvulling op het vorige lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder c, alleen verleend als het onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de onderzochte maatregelen op de natuur en de aanvrager voornemens is de onderzochte maatregelen uit te voeren.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de aanvrager afwijken van het eerste lid, onder b, als de activiteit bijdraagt aan de vermindering van verstoring binnen het Natura 2000-gebied Veluwe.

Artikel 2.15.7.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. In aanvulling op artikel 2.15.1.6 bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder a, c en d, 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder b, bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten als de recreatieve voorziening wordt verwijderd of beperkt;

    • b.

      75% van de subsidiabele kosten als de recreatieve voorziening primair de natuurkwaliteit dient;

    • c.

      50% van de subsidiabele kosten als de recreatieve voorziening primair het verbeteren van de belevingskwaliteit dient.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen het subsidiebedrag, bedoeld in het tweede lid, onder b of c, met 25% van de subsidiabele kosten verhogen als de activiteit uitgevoerd wordt in combinatie met voldoende andere fysieke maatregelen die gericht zijn op het verminderen van het recreatief gebruik elders op het terrein. Gedeputeerde Staten betrekken in hun afweging de omvang van het terrein, het geheel van fysieke maatregelen, de mate van de vermindering van de verstoring, de natuurwaarden en het habitattype van het terrein.

  • 4. Artikel 2.15.1.6, tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.15.7.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking de interne loonkosten van een gemeente of waterschap.

Artikel 2.15.7.6 Aanvraag

  • 1. Artikel 2.15.1.5, eerste lid, onder b, sub ii, is niet van toepassing.

  • 2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder c, gaat vergezeld van een verklaring dat de aanvrager voornemens is de maatregelen waarnaar onderzoek wordt gedaan uit te voeren.

Artikel 2.15.7.7 Verplichtingen

  • 1. Artikel 2.15.1.7, tweede lid, is niet van toepassing.

  • 2. De aanvrager moet een verwijderde recreatieve voorziening verwijderd houden.

Artikel 2.15.7.8 Weigeringsgronden

  • 1. Artikel 2.15.1.8 is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder a en b, wordt niet verstrekt voor beheer en onderhoud.

Paragraaf 2.16 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000

Artikel 2.16.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    revitalisering van bos voor:

    • i.

      hydrologisch herstel;

    • ii.

      het aanbrengen van een wildkerend raster;

    • iii.

      het verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten;

    • iv.

      het aanplanten van inheemse loofbomen en rijkstrooiselsoorten;

    • v.

      het maken van een plan voor een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

  • b.

    het omvormen van kruiden- en faunarijk grasland naar bos.

Artikel 2.16.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1 wordt alleen verstrekt als de activiteiten plaatsvinden op percelen binnen het Gelders natuurnetwerk en buiten een Natura 2000-gebied.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op het mitigeren of wegnemen van knelpunten ten aanzien van de vitaliteit van bos.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, eerste lid, onder a, sub i, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op uitvoeren van:

    • a.

      onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de kringloop van grond- en oppervlaktewater gericht op:

      • i.

        hydrologisch systeemherstel; en

      • ii.

        het tegengaan van verdroging of herstel van vochtige en natte boshabitats; of

    • b.

      herstelmaatregelen in vochtige of natte boshabitats.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub ii, wordt alleen verstrekt op locaties waar meer inheemse loofbomen nodig zijn voor brandpreventie, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het raster is noodzakelijk in verband met graasdruk door in het wild levende soorten;

    • b.

      het aanplanten of bevorderen van natuurlijke verjonging van inheemse loofbomen is noodzakelijk in het kader van de hoofdcompartimentering zoals opgenomen in een natuurbrandpreventieplan; of

    • c.

      het aanplanten van inheemse loofbomen is opgenomen in een natuurbrandpreventieplan opgesteld voor gebiedsgerichte aanpak natuurbrandbeheersing.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iii, wordt alleen verstrekt voor zover:

    • a.

      het perceel is gelegen op een oude bosgroeiplaats; en

    • b.

      alle op het lokale eigendom van aanvrager aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de natuurlijke bosontwikkeling vormen worden verwijderd.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iv, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen bestaande bossen:

      • i.

        aangeduid als natuurtype N14 of N15, voor zover het aanplant van autochtoon inheemse boom- en struiksoorten betreft; of

      • ii.

        binnen bestaande bossen aangeduid als N16, voor zover het aanplant van inheemse boom- en struiksoorten betreft; en

    • b.

      als de soorten groepsgewijs worden aangeplant om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen.

  • 7. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub v, wordt alleen verstrekt als in het plan:

    • a.

      concrete doelstellingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat het omschreven netwerk voldoende is voor de gekozen doelsoorten;

    • b.

      rekening is gehouden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de gekozen soorten;

    • c.

      een concrete planning is opgenomen waarin is uitgewerkt wanneer de doelstellingen zijn bereikt.

  • 8. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het om te vormen perceel:

      • i.

        natuurtype N12.02 betreft;

      • ii.

        weinig meerwaarde heeft voor biodiversiteit en ook de actuele en potentiële ecologische waarde van het perceel gering is; en

      • iii.

        minimaal 0,5 hectare groot is;

    • b.

      de aanplant bestaat uit autochtone inheemse boom- en struiksoorten of sprake is van het handhaven en het bevorderen van spontane opslag;

    • c.

      het perceel voor maximaal 60% wordt beplant; en

    • d.

      het te realiseren bos gaat voldoen aan de eisen van natuurtype N14 of N15.

Artikel 2.16.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd of gemachtigd is door een persoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over het terrein.

  • 2. Subsidie voor omvorming van kruiden- en faunarijk grasland naar bos kan worden aangevraagd door de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 2.16.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. Artikel 1.3.5, tweede lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.16.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    functieverandering;

  • b.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • c.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • d.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • e.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

  • f.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan voor de subsidiabele activiteit.

Artikel 2.16.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een beschrijving van het voldoen aan de criteria;

  • b.

    een beschrijving per natuurgebied van de gegevens, bedoeld in artikel 1.2.3, eerste lid;

  • c.

    een beschrijving van de oppervlakte waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd;

  • d.

    een GIS-kaart waarop de maatregelen zijn aangeduid.

Artikel 2.16.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 95% van de subsidiabele kosten en wordt gemaximeerd door de in bijlage 5 opgenomen normkosten.

  • 2. Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de in bijlage 5 opgenomen normkosten als de activiteiten aantoonbaar meer kosten en die meerkosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project.

  • 4. Subsidie wordt niet verleend als deze minder bedraagt dan € 5.000.

Artikel 2.16.8 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager van de subsidie, bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub ii, moet:

    • a.

      binnen het raster voldoende opvolgend beheer uitvoeren om de voorgenomen doelen te behalen; en

    • b.

      binnen het wildraster geen bodembewerking, anders dan maken van plantgaten, uitvoeren.

  • 2. De aanvrager van de subsidie, bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iii, moet:

    • a.

      vrijkomend hout laten liggen, tenzij het struikvormers betreft;

    • b.

      geen houtoogst toe passen;

    • c.

      niet-mechanisch verwijderen, tenzij onderbouwd wordt dat het noodzakelijk is; en

    • d.

      geen glyfosaat toepassen.

  • 3. De aanvrager moet na de uitvoering van de activiteit de herstelde of verbeterde natuur duurzaam in stand houden.

  • 4. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iv moet bij de realisatie geen inheemse spontane opslag verwijderen.

  • 5. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iv, en onder b, moet bij aanplant gebruik maken van herkomsten genoemd op de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

Artikel 2.16.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de AGGV.

Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering stalemissies

Artikel 2.17.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

emissiewaarde: effect van uitstoot van milieuvervuilende stoffen in de atmosfeer als gevolg van menselijke activiteiten;

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86 van de AGGV;

onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 50, van de LVV;

methaanemissie: uitstoot van methaan;

Rav: Regeling Ammoniak en Veehouderij;

Rav -code: code per huisvestingssysteem, opgenomen in bijlage 1 van de Rav, waarvoor een emissiefactor is vastgesteld;

referentiewaarde: waarde behorend bij een Rav-code die de hoogte van de emissie die zonder investeringen en managementmaatregelen vanuit het stalsysteem voortkomt, weergeeft;

stalsysteem: mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderij;

stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;

stikstofemissie: uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak;

veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire landbouwproductie of vermeerdering van de die dieren.

Subparagraaf 2.17a Investeringen in niet-bewezen brongerichte stikstofreducerende innovaties in stalsystemen

Artikel 2.17a.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor een innovatieproject gericht op brongerichte reductie van stikstofemissie en methaanemissie vanuit een stalsysteem.

  • 2. Het innovatieproject bestaat uit een of meer van de volgende fasen:

    • a.

      een onderzoeks- en ontwikkelingsfase;

    • b.

      een emissiemetingenfase;

    • c.

      een resterende productieve levensduurfase.

Artikel 2.17a.2 Criteria subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan alleen worden verleend als:

    • a.

      het innovatieproject bestaat uit

      • i.

        alle drie de fasen, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid; of

      • ii.

        de emissiemetingenfase en resterende productieve levensduurfase, als de onderzoeks- en ontwikkelingsfase niet meer dan twee jaar voor de aanvraag is gerealiseerd;

    • b.

      aanvrager deelneemt in een samenwerkingsverband en aan dit samenwerkingsverband in ieder geval één veehouderij, die potentieel eindgebruiker is van de investeringen, en één onderzoeksorganisatie deelnemen;

    • c.

      het innovatieproject wordt uitgevoerd op een of meerdere veehouderijlocaties;

    • d.

      het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie, volgend uit Rav-code in bijlage 1 van de Rav, in ieder geval bedraagt:

      • i.

        bij melkvee: 50% ten opzichte van Rav-code A1.100;

      • ii.

        bij vleeskalveren: 60% ten opzichte van Rav-code A4.100;

      • iii.

        bij melkgeiten: 25% ten opzichte van 3,4 kg NH3 per dierplaats;

      • iv.

        bij varkens: 60% ten opzichte van Rav-codes: D1.1.100, D1.2.100, D1.3.100, D1.3.101, D2.100 of D3.100;

      • v.

        bij leghennen en grootouder- en ouderdieren van leghennen: 50% ten opzichte van Rav-code E2.100;

      • vi.

        bij vleeskuikens : 50% ten opzichte van Rav-code E5.100;

      • vii.

        bij grootouder- en ouderdieren van vleeskuikens: 60% ten opzichte van Rav-code E4.100;

    • e.

      de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op een van de volgende Natura 2000- gebieden, voor de aanvraag minimaal bedraagt:

      • i.

        3.914 mol per jaar in de Veluwe;

      • ii.

        137 mol per jaar in Rijntakken;

      • iii.

        12 mol per jaar in de Achterhoek;

    • g.

      het innovatieproject gericht is op reductie van methaanemissie;

    • h.

      de emissiereductie van het innovatieproject realtime wordt gemeten en gemonitord met sensoren.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, kan alleen worden verleend:

    • a.

      voor investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die naar verwachting leiden tot reductie van stikstof- en methaanemissie in bestaande stalsystemen of nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen en voor sensoren voor werkelijke en continue meting van stikstof- en methaanemissie;

    • b.

      als de investeringen, bedoeld onder a, zijn gericht op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder b, kan alleen worden verleend:

    • a.

      voor het meten van het effect dat de investeringen bedoeld in het tweede lid, onder a, hebben op de stikstof- en methaanemissie op een veehouderij; en

    • b.

      voor technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting als bedoeld in het tweede lid, onder a, die nog geen Rav-code hebben.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c, kan alleen worden verleend:

    • a.

      voor de afschrijving van de investeringen, bedoeld in het tweede lid, onder a, na het afronden van de onderzoeks- en ontwikkelfase en de emissiemetingenfase;

    • b.

      als de investeringen gebruiksklaar zijn voor het gebruik bij de primaire landbouwproductie op die veehouderijlocatie;

    • c.

      als deze investeringen passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde lid en tiende lid, van de LVV.

Artikel 2.17a.3 Aanvrager

  • 1. De subsidie kan worden aangevraagd door de veehouderij die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder namens het samenwerkingsverband.

  • 2. Subsidie ook worden verstrekt aan veehouderijen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.17a.4 Aanvraag

  • 1. De subsidie kan worden aangevraagd door de veehouderij die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder namens het samenwerkingsverband.

  • 2. Subsidie ook worden verstrekt aan veehouderijen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.17a.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, bedraagt:

    • a.

      50% van de subsidiabele kosten voor zover deze kosten betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b.

      25% van de subsidiabele kosten voor zover deze kosten betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a.

      10%, als de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die onderneming;

    • b.

      20%, als de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die onderneming.

  • 3. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt op grond van artikel 25, zesde lid, onder b, van de AGVV verhoogd met 15% als:

    • a.

      in de onderzoeks- en ontwikkelingsfase daadwerkelijk wordt samengewerkt en voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de AGVV;

    • b.

      de projectresultaten uit de onderzoeks- en ontwikkelingsfase ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories of gratis of opensource-software.

  • 4. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, bedraagt ten hoogste € 180.000 per veehouderijlocatie, met een maximum van € 720.000 per aanvraag.

  • 5. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 120.000 per veehouderijlocatie en maximaal € 480.000 per aanvraag.

  • 6. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 7. Voor de resterende productieve levensduurfase bedraagt de subsidie ten hoogste € 200.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject en maximaal € 800.000 per aanvraag.

Artikel 2.17a.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, komen de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de AGVV voor subsidie in aanmerking voor zover deze kosten betrekking hebben op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek.

  • 2. Voor de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder b, komen de kosten, bedoeld in artikel 38, zevende lid, van de LVV voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voor de resterende productieve levensduurfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c, komen de afschrijvingskosten van de investeringen voor subsidie in aanmerking voor zover deze kosten vallen onder de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de LVV.

Artikel 2.17a.7 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor dezelfde activiteiten al subsidie is verstrekt;

  • b.

    met de uitvoering van het innovatieproject de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • c.

    het innovatieproject naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn of van brandveiligheid.

Artikel 2.17a.8 Verplichtingen

  • 1. Als het innovatieproject bestaat uit alle drie de fasen, bedoeld in artikel 2.17a.2, eerste lid, onder a, sub i, worden de onderzoek- en ontwikkelingsfase en de emissiemetingenfase uiterlijk op 31 maart 2028 voltooid.

  • 2. Als het innovatieproject bestaat uit de emissiemetingenfase en de resterende productieve levensduurfase, bedoeld in artikel 2.17a.2, eerste lid, onder a, sub ii, wordt de emissiemetingenfase uiterlijk op 31 maart 2028 voltooid.

  • 3. Voor de uitvoering van de emissiemetingenfase maakt de subsidieontvanger gebruik van meetprotocollen die voldoen aan de internationale stand van onderzoek of techniek.

  • 4. Voorafgaand aan de uitvoering van de emissiemetingenfase maakt de onderzoeksorganisatie de informatie, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de LVV bekend op een openbaar toegankelijke website op nationaal of regionaal niveau.

  • 5. Na afloop van emissiemetingenfase stelt de onderzoeksorganisatie de resultaten van onderzoek overeenkomstig artikel 38, vierde lid van de LVV beschikbaar op een openbaar toegankelijke website op nationaal of regionaal niveau.

  • 6. De resultaten van de emissiemetingenfase worden door de onderzoeksorganisatie gedurende vijf jaar beschikbaar gehouden vanaf de datum waarop de resultaten op internet beschikbaar zijn gesteld.

  • 7. Als voor de emissiemetingenfase een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de LVV, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject verleend voor de datum waarop de investering wordt uitgevoerd en de resterende productieve levensduurfase van start gaat.

Subparagraaf 2.17b Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen

Artikel 2.17b.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor een project gericht op de inrichting of herinrichting van een stalsysteem waarvan de toepassing leidt tot reductie van stikstofemissie binnen de veehouderijlocatie.

Artikel 2.17b.2 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie kan alleen worden verleend:

  • a.

    voor de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een of meer nieuwe bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die leiden tot brongerichte reductie van stikstofemissie in een stalsysteem; of

  • b.

    voor een combinatie van een van de brongerichte maatregelen, bedoeld onder a, en een nageschakelde techniek;

  • c.

    als de investeringen, bedoeld onder a en b, passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde en tiende lid, van de LVV;

  • d.

    als aannemelijk is dat het reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie, volgend uit Rav-code in bijlage 1 van de Rav, in ieder geval bedraagt:

    • i.

      bij melkvee: 30% ten opzichte van Rav-code A1.100;

    • ii.

      bij vleeskalveren: 60% ten opzichte van Rav-code A4.100;

    • iii.

      bij varkens: 60% ten opzichte van Rav-codes: D1.1.100, D1.2.100, D1.3.100, D1.3.101, D2.100 of D3.100;

    • iv.

      bij pluimvee: 50% ten opzichte van Rav-codes: E1.100, E2.100, E3.100, E4.100, E5.100

    • v.

      bij overig: 60% ten opzichte van Rav-codes: B1.100, F1.100, F2.100, F3.100, F4.100, G1.100, G2.1.100, I2.100, K1.100, L3.100;

  • e.

    als de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op een van de volgende Natura 2000-gebieden, voor de aanvraag minimaal bedraagt:

    • i.

      3.914 mol per jaar in de Veluwe;

    • ii.

      137 mol per jaar in Rijntakken;

    • iii.

      12 mol per jaar in de Achterhoek.

Artikel 2.17b.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een veehouderij.

Artikel 2.17b.4 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag de volgende gegevens:

  • a.

    een onafhankelijke en door onderzoeksorganisatie onderbouwde berekening ter onderbouwing van het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie;

  • b.

    benaming van de investering en Rav-code of de benaming en het reductiepercentage van de techniek zoals onderbouwd en gebleken in de praktijk; en

  • c.

    offertes van de investeringen, bedoeld in artikel 2.17b.2, onder a.

Artikel 2.17b.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De maximale subsidie is afhankelijk van het percentage waarmee de in de omgevingsvergunning toegestane stikstofemissie wordt verlaagd en bedraagt ten hoogste:

    • a.

      € 75.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met 30% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • b.

      € 90.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 45% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • c.

      € 105.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 60% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • d.

      € 120.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 75% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • e.

      € 135.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 90% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • f.

      € 150.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met meer dan 90% van het reductiepercentage van stikstofemissie.

Artikel 2.17b.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, de onderdelen a tot en met d, van de LVV.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking de kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen, waaronder verplichtingen op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij.

Artikel 2.17b.7 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    met de uitvoering van de activiteit de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • b.

    de activiteit naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn of van brandveiligheid; of

  • c.

    voor dezelfde activiteiten subsidie is verleend op grond van paragraaf 2.21.

Artikel 2.17b.8 Verplichtingen

  • 1. De activiteit is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn op verzoek verlengen.

  • 3. Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit, dient aanvrager een verzoek in tot wijziging van omgevingsvergunning om de daarin toegestane stikstofemissie te verlagen met het percentage, bedoeld in artikel 2.17b.5, tweede lid, waarop de subsidie is verleend.

Artikel 2.17b.9 Opschortende voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de verlening aantoont dat een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject is verleend als voor de uitvoering van het project een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de LVV.

  • 2. Op verzoek kunnen Gedeputeerde Staten deze termijn verlengen tot een periode van maximaal twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. De subsidieontvanger verstrekt de stukken binnen één maand na de uitvoering van de milieueffectbeoordeling of ontvangst van de benodigde vergunning, bedoeld in het eerste lid, aan Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 2.18 Aanleg agroforestry

Artikel 2.18.1 Begripsomschrijvingen

(gereserveerd)

Artikel 2.18.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de aanleg van een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw of groententeelt van eenjarige gewassen, of veeteelt op eenzelfde perceel.

Artikel 2.18.3 Criteria

Subsidie kan alleen worden verstrekt als:

  • a.

    het perceel waarop de bomen en houtige, meerjarige gewassen worden aangeplant een minimale oppervlakte heeft van één hectare; en een minimum van 30 bomen of houtige, meerjarige gewassen per hectare wordt aangeplant; of

  • b.

    de aangeplante bomen of houtige, meerjarige gewassen worden geplaatst in een of meer rijen van ieder minimaal 20 meter.

Artikel 2.18.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten van de aankoop van bomen en houtige, meerjarige gewassen;

  • b.

    de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van de activiteit voor zover deze kosten niet zijn betrokken in een andere subsidieaanvraag;

  • c.

    de kosten van huur van machines in verband met de aanplant;

  • d.

    de kosten voor de inhuur van personeel;

  • e.

    directe arbeidskosten.

Artikel 2.18.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector.

Artikel 2.18.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een projectplan volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format;

  • b.

    offertes voor de aankoop van de bomen en houtige, meerjarige gewassen;

  • c.

    een topografische kaart waarop de ligging van het perceel is aangegeven.

Artikel 2.18.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 20.000.

Artikel 2.18.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als de aanleg is gericht op aanplant van invasieve soorten die een bedreiging zijn voor de biodiversiteit zoals opgenomen in Unielijst bij Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 over de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.

Artikel 2.18.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.19 Adviezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw

Artikel 2.19.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het geven van een bedrijfsspecifiek advies voor natuurinclusieve kringlooplandbouw aan een landbouwonderneming.

Artikel 2.19.2 Criteria

Subsidie kan alleen worden verstrekt als:

  • a.

    het advies wordt gegeven aan een landbouwonderneming die gevestigd is in Gelderland;

  • b.

    het advies wordt gegeven aan een landbouwonderneming die actief is in de primaire landbouwproductie met SBI-code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of 01.5;

  • c.

    het advies is gericht op minimaal één van de volgende onderwerpen:

    • i.

      brongerichte vermindering van emissies;

    • ii.

      duurzaam landgebruik;

    • iii.

      toename biodiversiteit;

    • iv.

      gesloten voedselsysteem of gesloten mineralenkringloop;

    • v.

      reductie middelengebruik; of

    • vi.

      beter verdienmodel zonder toename veestapel;

  • d.

    het advies ingaat op minimaal de volgende elementen:

    • i.

      de veranderingen die noodzakelijk zijn in het bedrijf;

    • ii.

      de positieve effecten die met de veranderingen worden bereikt op de fysieke leefomgeving van het bedrijf;

    • iii.

      de marktkansen en het verdienmodel van de landbouwonderneming, nadat de veranderingen hebben plaatsgevonden; en

    • iv.

      een indicatieve kostenbegroting voor de realisatie van de veranderingen;

  • e.

    de aanvrager onafhankelijk is van de te adviseren landbouwonderneming;

  • f.

    de aanvrager voor 1 mei 2022 stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met SBI-code 62, 66.1, 70.2, 71, 72.1, 73.2, 74.9, 85.41 of 85.42;

  • g.

    er voorafgaand aan het advies minimaal één bedrijfsbezoek is afgelegd.

Artikel 2.19.3 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een aanbieder van adviesdiensten.

Artikel 2.19.4 Aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een volledig ingevulde adviesvoucher, die door de provincie beschikbaar is gesteld aan landbouwondernemingen;

  • b.

    een offerte, die is ondertekend door de aanvrager en de opdracht gevende landbouwonderneming en een voorbehoud van het verkrijgen van de subsidie bevat.

Artikel 2.19.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 1.500 per advies.

Artikel 2.19.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger legt het advies schriftelijk vast.

  • 2. Binnen zes maanden na subsidieverlening wordt het advies gegeven aan de landbouwonderneming.

Artikel 2.19.7 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt verstrekt onder toepassing van artikel 22 van de LVV.

Paragraaf 2.20 Soortenmanagementplan

Artikel 2.20.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Soortenmanagementplan: beleidsplan gericht op het versterken van de staat van instandhouding van beschermde soorten als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving binnen een gemeente of enkele gemeenten, berustend op ecologisch onderzoek, dat wordt opgesteld met als doel het dienen als onderbouwing van de aanvraag om een gebiedsgerichte omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in de artikelen 11.37, 11.46 en 11.54, van het Besluit activiteiten leefomgeving ter versnelling van de energiebesparende isolatie van de thermische schil van gebouwen.

Artikel 2.20.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor activiteiten die zijn gericht zijn op het voorbereiden, opstellen, implementeren of monitoren van soortenmanagementplannen, die ten minste de informatie bevat genoemd in bijlage 1 van de Beleidsregels soortenbescherming Gelderland.

Artikel 2.20.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de activiteiten ten minste het volledige stedelijk gebied van een gemeente beslaan.

Artikel 2.20.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen de kosten die vanaf 1 januari 2021 zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.20.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor interne loonkosten van een gemeente.

Artikel 2.20.6 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 2.20.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    de offerte-uitvraag voor de subsidiabele activiteit;

  • b.

    een offerte van een adviesbureau voor de kosten als bedoeld in artikel 2.20.4;

  • c.

    een kaart en een beknopte beschrijving van het plangebied.

Artikel 2.20.8 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten en bedraagt maximaal de in bijlage II onderdeel 4 van de Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren genoemde bedrag per gemeente.

Artikel 2.20.9 Verplichtingen

De activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, moeten uiterlijk 31 december 2027 zijn gerealiseerd.

Paragraaf 2.21 Circulaire mestverwerking

Artikel 2.21.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

circulaire mestverwerking: behandeling van mest waarbij nutriënten of andere herbruikbare bestanddelen uit de mest worden gehaald ten behoeve van hergebruik in een gesloten kringloop of het zoveel mogelijk voorkomen van verliezen naar het milieu;

stikstofstripper: technische installatie voor het terugwinnen van stikstof uit mest of digestaat;

veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire landbouwproductie of vermeerdering van de desbetreffende dieren.

Artikel 2.21.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten voorcirculaire mestverwerking:

  • a.

    het aanpassen van een stalvloer inclusief apparatuur voor het verzamelen van mest; of

  • b.

    het plaatsen van een stikstofstripper eventueel samen met een mestscheider.

Artikel 2.21.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteit aantoonbaar bijdraagt aan een van de volgende doelstellingen:

    • i.

      de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en een betere koolstofvastlegging, en bevorderen van duurzame energie en energie-efficiëntie;

    • ii.

      een duurzame circulaire bio-economie en bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door het verminderen van de afhankelijkheid van chemische middelen;

  • b.

    de activiteit wordt uitgevoerd in de provincie Gelderland.

Artikel 2.21.4 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteiten al eerder subsidie is verleend op grond van deze regeling.

Artikel 2.21.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:

  • a.

    kosten van de aanpassing van de stalvloer inclusief apparatuur voor het verzamelen van mest;

  • b.

    kosten van de aanschaf en installatie van de stikstofstripper en mestscheider;

  • c.

    accountantskosten, als de subsidiebeschikking een accountantsverklaring voorschrijft.

Artikel 2.21.6. Niet-subsidiabele kosten

Directe loon- en arbeidskosten komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.21.7 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een veehouderij met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.21.8. Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een projectplan volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format waarin ten minste is opgenomen:

    • i.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder a, de hoeveelheid m3 drijfmest of vaste mest en urine die jaarlijks opgevangen gaat worden na aanpassing van de stalvloer en de bijbehorende emissiefactor volgens de fabrikant van het stalvoersysteem;

    • ii.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder b, de hoeveelheid m3 mest die jaarlijks door de stikstofstripper bewerkt gaat worden, het te verwachten gehalte minerale stikstof uit het stikstofconcentraat en de soorten en hoeveelheid herbruikbare bestanddelen die naar verwachting vrijkomen voor hergebruik in een gesloten kringloop;

  • b.

    een begroting volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format;

  • c.

    offertes voor de aanschaf en uitvoering van de subsidiabele activiteiten, inclusief technische specificaties van de apparatuur.

Artikel 2.21.9 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder a, 60% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder b, 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De totale subsidie per aanvraag bedraagt minimaal €26.000 en maximaal €250.000.

Artikel 2.21.10 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten zijn binnen 12 maanden na subsidieverlening voltooid.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen deze termijn op verzoek van de subsidieontvanger met maximaal 12 maanden verlengen.

  • 3. Voor de start van de activiteit draagt aanvrager zorg voor wijziging van omgevingsvergunning, om ten minste de omschrijving van de activiteiten waarvoor de vergunning is verleend, aan te passen aan de met deze subsidie te realiseren investeringen.

Artikel 2.21.11 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, met dien verstande dat voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG ondersteund met facturen van de gerealiseerde kosten.

Artikel 2.21.12 Communautair toetsingskader

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.22 Beëindigen van de houtoogst

Artikel 2.22.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe: uitwerking van de herstelmaatregel M17a en M17b van het Beheerplan Natura 2000 Veluwe (057) vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 9 mei 2023 Herstelprogramma Bossen (gelderland.nl);

kwalificerende boshabitats: boshabitattypen H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H9190 Oude eikenbossen binnen de begrenzing van de herstelmaatregelengebieden Herstel historische boscomplexen en Herstel (en uitbreiding) eikenstrubbenboscomplexen zoals aangegeven op de kaarten houtoogstbeperking en -verbod deelgebied in bijlage 8 van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.

Artikel 2.22.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verstrekt voor het beëindigen van de houtoogst in kwalificerende boshabitats zoals omschreven in paragraaf 6.1.2, onder 2 en 3, van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.

Artikel 2.22.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de aanvrager eigenaar is van het perceel; en

  • b.

    de totale omvang van de kwalificerende boshabitats minimaal 1 hectare bedraagt.

Artikel 2.22.4 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.

    € 6.250 per hectare voor H9190 Oude eikenbossen;

  • b.

    € 6.550 per hectare voor H9120 Beuken-eikenbossen met hulst.

Artikel 2.22.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak.

Artikel 2.22.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3, eerste en tweede lid, bevat de aanvraag een overzicht van de gronden met kwalificerende boshabitats en hun oppervlakte.

Artikel 2.22.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor het beëindigen van de houtoogst op hetzelfde perceel subsidie is verleend of nadeelcompensatie is verkregen.

Artikel 2.22.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      binnen twaalf weken na verlening met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 Algemene wet bestuursrecht af te sluiten waarin is opgenomen:

      • i.

        de verplichting dat de subsidieontvanger de kwalificerende boshabitats niet gebruikt of doet gebruiken voor de houtoogst en nalaat activiteiten te verrichten of te laten verrichten strijdig met paragraaf 6.1.2, onder 2 en 3, van het Herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe; en

      • ii.

        dat deze verplichting overgaat op al degenen die het perceel onder bijzondere of algemene titel verkrijgen en dat ook gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het perceel krijgen;

    • b.

      binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen de overeenkomst in te laten schrijven als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het perceel in de openbare registers; en

    • c.

      een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe te zenden aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.22.9 Staatsteun

De subsidieontvanger mag de subsidie niet inzetten voor het verrichten van economische activiteiten.

Artikel 2.22.10 Vaststelling

Onder toepassing van artikel 26, vijfde lid, van de AsG is artikel 26 van toepassing op de vaststelling van alle subsidies op grond van deze paragraaf, waarbij voor het activiteitenverslag kan worden volstaan met de overeenkomst, bedoeld in artikel 2.22.8, eerste lid.

Paragraaf 2.23

(gereserveerd)

Paragraaf 2.24

(gereserveerd)

Paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij

Artikel 2.25.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

agromilieuklimaatverbintenis: verbintenis als bedoeld in artikel 34 van de LVV, die door een melkveehouderij wordt aangegaan voor een periode van vier jaar en die gericht is op het reduceren van stikstof- en methaanemissie en het monitoren daarvan;

melkveehouderij: landbouwbedrijf waarin melkkoeien worden gehouden voor de productie van melk of de vermeerdering van melkkoeien.

Artikel 2.25.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een agromilieuklimaatverbintenis voor een of meer van de volgende managementmaatregelen:

  • a.

    het verminderen van eiwit in het rantsoen;

  • b.

    meer uren weidegang.

Artikel 2.25.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de managementmaatregelen worden uitgevoerd in de provincie Gelderland binnen het gebied dat wordt begrensd door de Nederrijn, de IJssel en de Veluwerandmeren.

Artikel 2.25.4 Aanvrager

Subsidie kan aangevraagd worden door een melkveehouderij met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.25.5 Aanvraag

De aanvraag om subsidie bevat:

  • a.

    de meest recente Kringloopwijzer van de betreffende melkveehouderij;

  • b.

    de meest recente Gecombineerde opgave;

  • c.

    indien van toepassing: een offerte voor de aankoop van de meetsensoren of andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang;

  • d.

    als subsidie wordt aangevraagd voor het verminderen van eiwit in het rantsoen: het meest recente jaaroverzicht Melkleverantie.

Artikel 2.25.6 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de extra kosten en de gederfde inkomsten door de uitvoering van de managementmaatregelen;

    • b.

      de kosten van meetsensoren of andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang.

  • 2. Als in de nationale wetgeving of in het recht van de Europese Unie nieuwe voorschriften in werking treden waardoor de managementmaatregel als bedoeld in artikel 2.25.2, onder b, niet langer als bovenwettelijk is te beschouwen, komen de kosten van de uitvoering van deze managementmaatregel vanaf dat moment niet meer voor subsidie in aanmerking.

  • 3. In afwijking van het tweede lid komen bedoelde kosten nog maximaal twee jaar voor subsidie in aanmerking, voor zover het gaat om nieuwe nationale voorschriften die verder gaan dan de betrokken minimumvoorschriften van het recht van de Europese Unie.

Artikel 2.25.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie voor het verrichten van de managementmaatregel, bedoeld in artikel 2.25.2, aanhef en onder a, wordt in overeenstemming met bijlage 6 bij deze regels berekend op basis van het gemeten ureumgehalte van de tankmelk, en is een bedrag per hectare, tot een maximum van 75 hectaren, en bedraagt maximaal € 20.000.

  • 2. De subsidie voor het verrichten van de managementmaatregel, bedoeld in artikel 2.25.2, onder b, wordt in overeenstemming met bijlage 6 bij deze regels berekend met een bedrag per jaar per hectare, tot een maximum van 75 hectare, gebaseerd op het aantal uren weidegang per jaar per koe.

  • 3. Subsidie voor de kosten van meetsensoren en andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 19.500.

  • 4. Als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onderdeel 31, van de LVV, bedraagt de subsidie voor de aanschaf van meetsensoren en andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang in afwijking van het derde lid maximaal 80% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 24.000.

  • 5. De totale subsidie bedraagt minimaal € 25.001 en maximaal € 80.000 per aanvrager.

Artikel 2.25.8 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht om:

  • a.

    binnen één maand na de verlening van de subsidie met de provincie een agromilieuklimaatverbintenis aan te gaan voor de managementmaatregelen waarvoor subsidie is verleend;

  • b.

    tijdens de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis doorlopend het aantal uren weidegang van de koeien te registreren;

  • c.

    als de subsidieontvanger ervoor kiest om tijdens de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis de stikstof- en methaanemissies te meten met meetsensoren, dan is de subsidieontvanger verplicht om doorlopend te meten en daarbij een meetprotocol te gebruiken dat voldoet aan de internationale stand van onderzoek of techniek; en

  • d.

    de gegevens aan te leveren die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording in het kader van de Regeling specifieke uitkering provinciale versnellingsvoorstellen transitie landelijk gebied.

Artikel 2.25.9 Weigeringsgrond

De subsidie wordt geweigerd als voor het verrichten van een van de in artikel 2.25.2 genoemde managementmaatregelen al eens subsidie is verstrekt.

Artikel 2.25.10 Bevoorschotting

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de kosten, bedoeld in artikel 2.25.6, onder a, vindt de bevoorschotting als volgt plaats:

  • a.

    20% bij verlening van de subsidie;

  • b.

    20% na afloop van het eerste jaar;

  • c.

    20% na afloop van het tweede jaar;

  • d.

    20% na afloop van het derde jaar.

Artikel 2.25.11 Subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.1 gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld van de volgende bewijsstukken over de vier jaren waarop de in artikel 2.25.2 bedoelde agromilieuklimaatverbintenis betrekking heeft:

  • a.

    de Kringloopwijzer van de betreffende melkveehouderij;

  • b.

    de Gecombineerde opgave;

  • c.

    de gegevens, bedoeld in artikel 2.25.8, onder b en indien van toepassing de meetgegevens, bedoeld in artikel 2.25.8, onder c; en

  • d.

    als subsidie wordt aangevraagd voor het verminderen van eiwit in het rantsoen: het meest recente jaaroverzicht Melkleverantie.

Artikel 2.25.12 Communautair toetsingskader

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.25.2, onder a, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector .

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.25.2, onder b, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 34 van de LVV.

  • 3. De subsidie voor de kosten, bedoeld in 2.25.6, eerste lid, onder b, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.26 Stikstofreductie via aanpassing van veehouderijen

Artikel 2.26.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

natuurvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming of omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit;

stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;

veehouderij: onderneming voor het houden van landbouwhuisdieren.

Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1. De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2. Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, genoemd in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend, zijn gehouden.

  • 3. Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in het kalenderjaar drie of vier jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend.

Artikel 2.26.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van een veehouderij in Gelderland naar:

  • a.

    een nieuw landbouwbedrijf, of

  • b.

    een nieuw, ander type bedrijf.

Artikel 2.26.4 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    op de veehouderij na de aanpassing geen of minder landbouwhuisdieren worden gehouden;

  • b.

    de aanpassing leidt tot een reductie van in ieder geval 85% van de stikstofdepositie op een Natura2000-gebied in Gelderland; en

  • c.

    gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag de veehouderij onafgebroken en op bedrijfseconomische gangbare wijze in gebruik is geweest.

Artikel 2.26.5 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.26.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een afschrift van de natuurvergunning van aanvrager.

Artikel 2.26.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal:

  • a.

    € 20.000 in geval van gehele of gedeeltelijke aanpassing naar een nieuw landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2.26.3, onder a; of

  • b.

    € 300.000 in geval van gehele of gedeeltelijke aanpassing naar een nieuw bedrijf, maar geen landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2.26.3, onder b.

Artikel 2.26.8 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van het landbouwbedrijf.

Artikel 2.26.9 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de aanvrager de vrijkomende stikstofdepositie vanwege extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning;

  • b.

    met de uitvoering van de activiteit de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • c.

    de activiteit naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn of van brandveiligheid.

Artikel 2.26.10 Verplichtingen

  • 1. Binnen zes maanden na de subsidieverlening voldoet de subsidieontvanger aan de volgende verplichtingen:

    • a.

      het indienen van een verzoek tot gedeeltelijke intrekking of wijziging van de natuurvergunning;

    • b.

      het indienen van een verzoek tot functiewijziging in het omgevingsplan;

    • c.

      het doen van een kennisgeving overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet van de vervallen productierechten;

    • d.

      het doen van een melding van het verminderen van het aantal landbouwhuisdieren;

    • e.

      het indienen van een verzoek tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets; of

    • f.

      het indienen van een verzoek tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning milieu vanwege het verminderen van het aantal landbouwhuisdieren.

  • 2. De aanpassing is binnen twee jaar na de start ervan voltooid.

  • 3. Onder de administratieplicht, bedoeld in artikel 1.4.1, vallen in ieder geval de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een kopie van de uitkomsten van de berekening van de reductie van stikstofdepositie op één of meer Natura 2000-gebieden;

    • b.

      een kopie van de administratie voor het voor de berekening van de reductie van stikstofdepositie gebruikte referentiejaar, voor zover deze administratie betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de termijnen, genoemd in het eerste en tweede lid, verlengen.

Artikel 2.26.11 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.26.2, onder a, wordt alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.26.2, onder b, wordt alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening.

Paragraaf 2.27 Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen door PAS-melders

Artikel 2.27.1 Begripsomschrijvingen

(gereserveerd)

Artikel 2.27.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een of meer bewezen technieken, uit de lijst in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die leiden tot reductie van stikstofemissie in het stalsysteem.

Artikel 2.27.3 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd in de provincie Gelderland;

  • b.

    aanvrager onder het Programma Aanpak Stikstof een rechtmatige melding heeft gedaan van de berekende stikstofdepositie op kwetsbare natuur en hiermee kon volstaan;

  • c.

    de activiteit, al dan niet in combinatie met andere maatregelen aantoonbaar leidt tot zicht op legalisatie;

  • d.

    de investeringen passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde en tiende lid, van de LVV.

Artikel 2.27.4 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.27.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag de benaming van de investering en de Rav-code.

Artikel 2.27.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 65% van de subsidiabele kosten met een minimum van €25.001 en een maximum van €200.000.

  • 2. Het percentage kan worden verhoogd tot 80% als:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g, van de LVV; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de LVV.

Artikel 2.27.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de LVV.

Artikel 2.27.8 Weigeringsgrond

De subsidie wordt geweigerd als met het gebruik van de technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden.

Artikel 2.27.9 Verplichtingen

  • 1. De activiteit is binnen twee jaar na start ervan voltooid.

  • 2. Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit dient de subsidieaanvrager voor zover nodig een aanvraag in voor de voor legalisatie benodigde omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.27.10 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij

Artikel 2.28.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

natuurvergunning: vergunning als bedoeld artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving.

Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1. De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2. Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend, zijn gehouden.

  • 3. Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in het kalenderjaar drie of vier jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend.

Artikel 2.28.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen van een veehouderij ten behoeve van reductie van stikstofdepositie op een of meer Natura 2000-gebieden in Gelderland naar een andere locatie.

Artikel 2.28.4 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    85% reductie van stikstofdepositie op een Natura 2000- gebied in Gelderland wordt gerealiseerd;

  • b.

    voor de nieuwe locatie gebruik gemaakt kan worden van een bestaande natuurvergunning; en

  • c.

    de stikstofdepositie op de nieuwe locatie niet hoger wordt door de verplaatsing.

Artikel 2.28.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.28.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag offertes voor de te maken subsidiabele kosten.

Artikel 2.28.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen, als sprake is van modernisering van voorzieningen of verhoging van productiecapaciteit, ook voor subsidie in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de LVV.

Artikel 2.28.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen, bedoeld in artikel 2.28.7, eerste lid;

    • b.

      65% van de subsidiabele kosten van modernisering van voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 2.28.7, tweede lid.

  • 2. De subsidie bedraagt in ieder geval € 25.001 en maximaal € 600.000 per aanvraag.

  • 3. Het percentage genoemd in het eerste lid, onder b, kan worden verhoogd tot 80% als:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g, van de LVV; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de LVV.

Artikel 2.28.9 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager de vrijkomende stikstofdepositie door extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt aan een grote onderneming.

Artikel 2.28.10 Verplichtingen

  • 1. Voor de achterblijvende locatie dient aanvrager binnen één jaar na het besluit tot subsidieverlening een verzoek tot intrekking van de natuurvergunning in.

  • 2. Voor de nieuwe locatie dient subsidieontvanger een verzoek tot wijziging van de natuurvergunning in.

  • 3. De verplaatsing is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het derde lid genoemde termijn verlengen.

Artikel 2.28.11 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 in samenhang met artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.29 Gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties

Artikel 2.29.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

marktwaarde: geschatte bedrag waartegen een onroerende zaak tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke markwerking in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld;

melkvee: dieren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, van de Meststoffenwet;

natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

omgevingsvergunning milieu: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet;

overgangsgebieden N2000: landbouwareaal in een Natura 2000-gebied en in een zone van maximaal 2.500 meter rond een Natura 2000-gebied;

productiecapaciteit: onroerende zaken die volgens de normale agrarische praktijk direct verbonden zijn met en noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering van de veehouderij evenals de met die onroerende zaken verbonden bestanddelen die niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een of meer van deze bestanddelen, niet zijnde het erf, de cultuurgrond, de bedrijfswoning en de mestvergister die voor minder dan 50% van de totaal te behandelen dierlijke meststoffen afhankelijk is van de dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van de volledig of gedeeltelijk te sluiten veehouderijlocatie van de betreffende veehouderij;

productierecht: productierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet, dat wordt uitgedrukt in:

  • a.

    voor fosfaatrecht: kilogrammen fosfaat;

  • b.

    voor varkensrecht: varkenseenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;

  • c.

    voor pluimveerecht: pluimvee-eenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;

referentiejaar: voor de berekening van de stikstofemissie van een veehouderijlocatie gebruikte kalenderjaar;

stikstofemissie: totaal van de stikstofemissie, uitgedrukt in kilogram ammoniak per jaar, die door een veehouderijlocatie wordt veroorzaakt;

veehouder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft;

veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of vermeerdering van de desbetreffende dieren;

veehouderij met productierecht: veehouderij voor het houden of het mede houden van diersoorten met productierecht;

veehouderijlocatie: vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;

vleesrunderen: diercategorieën met codes HA2, HA4, HA5 en HA6, bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling.

Artikel 2.29.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het onomkeerbaar volledig of gedeeltelijk beëindigen van veehouderijactiviteiten op een veehouderijlocatie.

Artikel 2.29.3 Vooroverleg

Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

Artikel 2.29.4 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de veehouderijlocatie is gelegen in de provincie Gelderland, specifiek in de Natura 2000-gebieden Veluwe, Bruuk, St.-Jansberg, Stelkampsveld, Willinks Weust, Wooldse Veen, Korenburgerveen, Bekendelle, Binnenveld of Landgoed Brummen of de bijbehorende overgangsgebieden van 2,5 kilometer;

  • b.

    de stikstofemissie van de veehouderijlocatie meer bedraagt dan de volgende drempelwaarde:

    • i.

      250 kilogram ammoniak per kalenderjaar, als de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee en voor het houden van maximaal 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;

    • ii.

      750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie uitsluitend wordt gebruikt voor het houden van andere landbouwhuisdieren dan vleesrunderen of melkvee;

    • iii.

      750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee en voor het houden van meer dan 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;

  • c.

    voor zover het een veehouderij met productierecht betreft, is het voor de veehouderijlocatie benodigde productierecht zonder beperking in eigendom van de veehouderij:

    • i.

      ten minste 80% van het productierecht dat is benodigd voor het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden in geval van varkens en pluimvee;

    • ii.

      ten minste 95% van het productierecht dat is benodigd voor het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden in geval van melkvee;

  • d.

    op de veehouderijlocatie daadwerkelijk een veehouderij wordt gedreven en gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag de veehouderij onafgebroken en op bedrijfseconomische gangbare wijze in gebruik is geweest.

Artikel 2.29.5 Bepaling drempelwaarde stikstofemissie

  • 1. De stikstofemissie per diercategorie als bedoeld in artikel 2.29.4, onder b, wordt bepaald op basis van de op grond van artikel 4.6, eerste en tweede lid, van de Omgevingsregeling berekende emissiefactor die van toepassing is op de datum waarop de subsidieaanvraag wordt ingediend, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren die behoren tot de betreffende diercategorie, die twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, werden gehouden.

  • 2. Bij het bepalen van de stikstofemissie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren dat twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin een subsidieaanvraag wordt ingediend op de locatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, vermeld in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het in onderdeel a genoemde kalenderjaar zijn gehouden.

  • 3. Als de veehouder aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar, twee kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in een kalenderjaar of twee kalenderjaar, voorafgaand aan het in lid 2, onder a, genoemde kalenderjaar.

Artikel 2.29.6 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.29.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een taxatierapport;

  • b.

    de uitkomsten van de bepaling van de stikstofemissie;

  • c.

    de offertes ter onderbouwing van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder d.

Artikel 2.29.8 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen van productierecht voor zover sprake is van een veehouderij met productierecht;

    • b.

      het waardeverlies van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit als gevolg van de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, tenzij ontheffing van de verplichting tot afbraak en verwijdering van de productiecapaciteit is verleend als bedoeld in artikel 2.29.12, tiende lid, of artikel 2.29.13, negende lid;

    • c.

      de kosten van het volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit;

    • d.

      de kosten voor de inhuur van deskundigen en overige kosten derden die direct verbonden zijn met de uitvoering van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde activiteiten.

  • 2. Onder kosten derden, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt verstaan:

    • a.

      leges voor vergunningen en planologische procedures;

    • b.

      kosten voor de accountant en de financiële instelling in verband met het volledig of gedeeltelijk sluiten van een veehouderijlocatie;

    • c.

      een door een fiscalist uitgevoerd onderzoek naar de fiscale gevolgen van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie voor de veehouder;

    • d.

      een door een bedrijfseconomisch geschoold deskundige gegeven bedrijfseconomisch advies over de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie.

  • 3. Subsidie voor de in het tweede lid genoemde kosten voor advisering en gelijkwaardige diensten wordt alleen verstrekt, als het advies of de dienst:

    • a.

      wordt gegeven of verleend door een onafhankelijke, gediplomeerde adviseur;

    • b.

      niet van permanente of periodieke aard is; en

    • c.

      niet behoort tot de gewone bedrijfsuitgaven van de veehouderij.

Artikel 2.29.9 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 komen accountantskosten, ten behoeve van de vaststelling van de subsidie, niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.29.10 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder a, bedraagt 100% van de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen productierecht voor zover dat vervallen productierecht niet meer bedraagt dan het productierecht dat vereist is voor het aantal dieren, dat gemiddeld in het referentiejaar op de veehouderijlocatie is gehouden en wordt bepaald in opdracht van de provincie door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk op basis van:

    • a.

      de marktwaarde van het productierecht benodigd voor een varkenseenheid, respectievelijk een pluimvee-eenheid of een kilogram fosfaat; en

    • b.

      de omvang van het productierecht dat vervalt.

  • 2. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder b, bedraagt 100% van het waardeverlies van de productiecapaciteit en wordt uitsluitend bepaald op basis van een in opdracht van de provincie uit te voeren taxatie van de marktwaarde door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk.

  • 3. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder c, bedraagt 100%, met dien verstande dat onvoorwaardelijk ontvangen gelden voor bij de sloop vrijgekomen materialen die worden vervreemd, worden verrekend met de subsidie die wordt ontvangen.

  • 4. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder d, bedraagt 100%, tot een maximum van € 5.000.

  • 5. Bij het taxeren van de in het eerste lid, onder a, en tweede lid genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van het vooroverleg.

  • 6. Indien al door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens deze regeling kan worden verstrekt en is toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.

Artikel 2.29.11 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de veehouder zich al heeft verplicht om de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk te sluiten;

  • b.

    de veehouder de vrijkomende ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning na de datum van publicatie van deze regeling;

  • c.

    de veehouder niet voldoet of niet heeft voldaan aan de Unienormen of aan de wettelijke vereisten voor het drijven van een veehouderij;

  • d.

    de veehouder failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem is de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

  • f.

    de veehouder artikel 19, eerste lid, artikel 20, eerste lid, of artikel 21b, eerste lid, van de Meststoffenwet heeft overtreden;

  • g.

    de veehouderij van de veehouder niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij de LVV vastgestelde criteria.

Artikel 2.29.12 Verplichtingen bij volledige sluiting van een veehouderijlocatie

  • 1. Binnen 18 maanden na subsidieverlening worden niet langer landbouwhuisdieren gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 2. Binnen 18 maanden na subsidieverlening worden de dierlijke meststoffen verwijderd van de veehouderijlocatie.

  • 3. De subsidieontvanger, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, doet in overeenstemming met artikel 31, eerste lid van de Meststoffenwet binnen 14 maanden na subsidieverlening een kennisgeving van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden:

    • a.

      varkens: 80%;

    • b.

      pluimvee 80%;

    • c.

      melkvee: 95%.

  • 4. Al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving doet de subsidieontvanger binnen 14 maanden:

    • a.

      een omgevingsrechtelijke melding bij het bevoegd gezag dat hij op de locatie niet langer landbouwhuisdieren houdt; of

    • b.

      een verzoek bij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning milieu voor de locatie in te trekken of zodanig aan te passen dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden.

  • 5. In het geval de subsidieontvanger beschikt over een natuurvergunning, verzoekt de subsidieontvanger binnen 14 maanden na subsidieverlening om intrekking van de natuurvergunning, tenzij het negende lid van toepassing is.

  • 6. De subsidieontvanger dient binnen 16 maanden na subsidieverlening bij de gemeente een verzoek in voor aanpassing van het omgevingsplan, zodanig dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd.

  • 7. De subsidieontvanger sluit uiterlijk 12 maanden na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst waarin hij zich verbindt:

    • a.

      niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

    • b.

      zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en

    • c.

      niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband.

  • 8. Binnen 30 maanden na subsidieverlening wordt de voor de veehouderij op de locatie gebruikte productiecapaciteit afgebroken en verwijderd.

  • 9. In afwijking van het vijfde lid is de veehouder niet verplicht een verzoek tot intrekking van de natuurvergunning in te dienen, als hij op de locatie na de sluiting andere activiteiten gaat verrichten die stikstofemissie veroorzaken, waarbij:

    • a.

      Gedeputeerde Staten een besluit hebben genomen op grond van artikel 11.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of

    • b.

      door het bevoegd gezag een natuurvergunning is verleendop grond waarvan (etc. ⭢)

    op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend.

  • 10. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste in het achtste lid, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in het zevende lid, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

  • 11. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de in dit artikel genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.29.13 Verplichtingen bij gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie

  • 1. In geval van een veehouderijlocatie die wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot één diercategorie, wordt:

    • a.

      een deel van de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit verwijderd van de veehouderijlocatie; en

    • b.

      het aantal landbouwhuisdieren dat op de veehouderijlocatie aanwezig was in het referentiejaar in omvang teruggebracht en afgevoerd met het in onderdeel a genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd;

  • 2. In geval van een veehouderijlocatie die wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot twee of meer diercategorieën wordt:

    • a.

      voor ten minste één diercategorie, maar niet voor alle diercategorieën, de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit volledig verwijderd; en

    • b.

      het aantal landbouwhuisdieren in omvang teruggebracht en afgevoerd met het in onderdeel a genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd.

  • 3. Binnen 18 maanden na subsidieverlening worden de landbouwhuisdieren waarmee het aantal landbouwhuisdieren wordt teruggebracht, niet langer gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 4. De subsidieontvanger, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, doet in overeenstemming met artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet binnen 14 maanden na subsidieverlening een kennisgeving van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat op de veehouderijlocatie in overeenstemming met de verwijderde stalcapaciteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, wordt teruggebracht:

    • a.

      varkens: 80%;

    • b.

      pluimvee 80%;

    • c.

      melkvee: 95%.

  • 5. Al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving doet de subsidieontvanger binnen 14 maanden:

    • a.

      een omgevingsrechtelijke melding bij het bevoegd gezag dat hij op de locatie minder landbouwhuisdieren houdt; of

    • b.

      een verzoek bij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning milieu voor de locatie zodanig aan te passen dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt.

  • 6. In het geval de subsidieontvanger beschikt over een natuurvergunning verzoekt de subsidieontvanger binnen 14 maanden na subsidieverlening tot aanpassing van de natuurvergunning, zodanig dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt.

  • 7. De subsidieontvanger sluit uiterlijk 12 maanden na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst waarin hij zich verbindt:

    • a.

      niet meer landbouwhuisdieren te houden dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

    • b.

      zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie meer landbouwhuisdieren worden gehouden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt; en

    • c.

      niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband

  • 8. Onder de in het eerste en tweede lid genoemde verwijdering van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit wordt verstaan het afbreken en verwijderen van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte dierenverblijven, voor zover zij zijn te relateren aan het aantal landbouwhuisdieren dat niet langer wordt gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 9. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste van het verwijderen van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover de veehouderij de productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken:

    • a.

      voor de veehouderij, mits de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit gebruikt wordt voor het houden van landbouwhuisdieren tot een maximum van het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdeel b;

    • b.

      voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in het zevende lid, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

  • 10. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de in dit artikel genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.29.14 Vaststelling

Onverminderd artikel 26, eerste lid, en 27, eerste lid, van de AsG gaat de aanvraag om vaststelling vergezeld van:

  • a.

    een kopie van de kennisgeving over het geheel of gedeeltelijk vervallen van het productierecht, bedoeld in artikel 2.29.12, tweede lid;

  • b.

    de omgevingsrechtelijke melding, dan wel het verzoek tot intrekking of aanpassing van de omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.29.12, derde lid;

  • c.

    een kopie van het verzoek tot intrekking van de natuurvergunning, bedoeld in artikel 2.29.12, vierde lid;

  • d.

    een kopie van het verzoek aan de gemeente voor aanpassing van het omgevingsplan en van een bericht van de gemeente waaruit blijkt dat het verzoek in behandeling is genomen.

Artikel 2.29.15 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken na de datum van de subsidievaststelling de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 10.000.

Artikel 2.29.16 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie genomen op DATUM, over steunmaatregel SA.PM, op het verzoek van de Minister voor Natuur en Stikstof voor de regeling houdende specifieke uitkeringen aan provincies ten behoeve van de beëindiging van veehouderijlocaties ter ondersteuning van het Nationaal Programma Landelijk Gebied.

Hoofdstuk 3 Water en bodem

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

(gereserveerd)

Paragraaf 3.2 Subsidieregeling samenwerkingsovereenkomsten waterschappen 2022-2027

Artikel 3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder projectenlijst: door het bevoegd gezag van het waterschap Rijn en IJssel, van het waterschap Vallei en Veluwe of van het waterschap Rivierenland en Gedeputeerde Staten periodiek vastgestelde lijst met uit te voeren projecten, waarvoor door het waterschap subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 3.2.2 Samenwerkingsovereenkomst

In de samenwerkingsovereenkomst tussen gedeputeerde staten en het bevoegd gezag van het waterschap Rijn en IJssel, van het waterschap Vallei en Veluwe of van het waterschap Rivierenland worden in ieder geval afspraken vastgelegd:

  • a.

    hoe partijen gezamenlijk werken aan de realisatie van verschillende doelen;

  • b.

    hoe partijen gezamenlijk komen tot één projectenlijst;

  • c.

    hoe de subsidiabele kosten worden bepaald;

  • d.

    hoe de te behalen resultaten kunnen worden bepaald; en

  • e.

    over een periodiek overleg over de voortgang, financiering, monitoring en evaluatie van projecten en over de verslaglegging van dat overleg.

Artikel 3.2.3 Projectenlijst

In de projectenlijst wordt in ieder geval voor ieder project opgenomen:

  • a.

    de projectnaam;

  • b.

    de resultaten per financieringsbron;

  • c.

    de geraamde kosten per beoogd resultaat;

  • d.

    de gevraagde subsidie.

Artikel 3.2.4 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van projecten die zijn beschreven op de projectenlijst waarvoor middelen worden gevraagd op grond van:

  • a.

    provinciale middelen;

  • b.

    een door de Provincie Gelderland ontvangen Specifieke Uitkering van het Rijk;

  • c.

    het Natuurpact 2013-2027.

Artikel 3.2.5 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.4, aanhef en onder b, zijn de kosten bij subsidieverstrekking op grond van artikel 3.2.4 vanaf 1 januari 2021 subsidiabel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, tweede lid, geldt het uurtarief zoals vastgelegd in de Handleiding overheidstarieven.

Artikel 3.2.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag of percentage dat in de projectenlijst is opgenomen.

Artikel 3.2.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een planning met de te behalen resultaten inclusief een tijds- en uitgavenplanning.

Artikel 3.2.8 Voorschotverlening

  • 1. Het voorschot voor subsidie op grond van artikel 3.2.4, eerste lid, bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het voorschot voor subsidie op grond van artikel 3.2.4, tweede lid en derde lid, bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De betalingstermijnen worden aan de hand van de uitgavenplanning bepaald.

Artikel 3.2.9 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van artikel 3.2.4, onderdeel a, zijn uiterlijk 31 december 2027 gerealiseerd.

  • 2. Voor subsidies die zijn verstrekt op grond van grond artikel 3.2.4, onderdeel b, gelden de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van de Specifieke Uitkering Programma Natuur, zijn uiterlijk 30 juni 2026 gerealiseerd;

    • b.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van de Specifieke Uitkering Versnelling NPLG, zijn uiterlijk 31 december 2027 gerealiseerd;

    • c.

      de subsidieontvanger houdt na de uitvoering van de activiteit de herstelde of verbeterde natuur gedurende zes jaar in stand;

    • d.

      de subsidieontvanger levert de gegevens aan die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording.

  • 3. De activiteiten waarvoor subsidie is verleend op grond van artikel 3.2.4, onderdeel c, zijn uiterlijk 31 december 2027 gerealiseerd.

Artikel 3.2.10 Vaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 27 van de AsG is artikel 26 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3.2.4, eerste lid.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 3.2.4, tweede lid, wordt in afwijking van artikel 27 van de AsG op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verantwoord.

Paragraaf 3.3 Overdracht bodemtaken onder de Omgevingswet

Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het oplossen van knelpunten rondom de overname van bodemtaken in het kader van de Omgevingswet; of

    • b.

      advies en kennisdeling over het inrichten van de gemeentelijke organisatie in het kader van de overname van de bodemtaken bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2. Onder het oplossen van knelpunten wordt in ieder geval verstaan het implementeren van bodem en ondergrond in:

    • a.

      de omgevingsvisie, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • b.

      het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet; of

    • c.

      een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.

Artikel 3.3.2 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen zes maanden na subsidieverlening te starten en af te ronden vóór 1 januari 2025.

Artikel 3.3.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.1 komen niet in aanmerking de kosten van saneringsprojecten.

Artikel 3.3.4 Hoogte subsidie

De subsidie, bedoeld in artikel 3.3.1, bedraagt € 50.000.

Artikel 3.3.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door gemeenten.

Paragraaf 3.4 Ondergrond in beeld bestemd voor ruimtelijke ontwikkeling

Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van bodemonderzoek of opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied en het delen van opgedane kennis hierover.

Artikel 3.4.2 Verplichtingen

De subsidieontvanger maakt het rapport openbaar via internet.

Artikel 3.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen niet in aanmerking de kosten van wettelijk verplicht bodemonderzoek.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel f, kan subsidie worden verstrekt voor de onderzoekskosten naar stoffen die voorkomen op de Europese lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen en de onderzoekskosten voor niet genormeerde stoffen.

Artikel 3.4.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.4.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie, bedoeld in artikel 3.4.1, bedraagt € 10.000.

Hoofdstuk 4 Verkeer en vervoer

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland: door Provinciale Staten op 31 januari 2018 (PS2017-766) vastgesteld beleidskader voor het bepalen van het hoogwaardig regionaal fietsnet in Gelderland;

openbaar vervoer: vervoer per trein, bus, tram of regiotaxi dat wordt verzorgd door een vervoerder waaraan op grond van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend;

SSK-raming: Standaardsystematiek voor Kostenramingen: systematiek voor kostenramingen zoals deze is vastgelegd in publicatie 137 van het door het CROW uitgegeven handboek Kostenramingen – SSK 2010 of de kennismodule kostenmanagement – SSK 2018.

Paragraaf 4.2 Infrastructurele Maatregelen Hoogwaardig Openbaar Vervoer

Artikel 4.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

hoogwaardig openbaar vervoer: openbaar vervoer per bus met een storingsvrije afwikkeling, gestrekte routes met waar nodig vrij liggende infrastructuur voor de bus, een hoge frequentie, herkenbare en goed bereikbare halte- en knooppuntvoorzieningen, een hoog niveau van dynamische reizigersinformatie en beschikbaarheid van goede en voldoende stallingsvoorzieningen voor de fiets;

HOV-lijn: buslijn die hoogwaardig openbaar vervoer biedt en opgenomen is in het Plan HOV;

plan HOV: plan van gemeenten in een regio en de provincie op het gebied van hoogwaardig openbaar vervoer.

Artikel 4.2.2 Plan HOV

Gedeputeerde Staten stellen een plan HOV vast als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

  • a.

    het plan HOV bevat activiteiten ter verbetering van de infrastructuur voor hoogwaardig openbaar vervoer;

  • b.

    de activiteiten passen in de OV-visie;

  • c.

    het vervoerberaad heeft ingestemd met het plan HOV;

  • d.

    de activiteiten zijn uitgesplitst per HOV-lijn en gemeente.

Artikel 4.2.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die zijn opgenomen in een plan HOV.

Artikel 4.2.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van het bedrag dat voor die activiteit in het plan HOV is opgenomen.

Artikel 4.2.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten zoals die zijn vastgelegd in de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.3.4 komen kosten voor personele inzet van de aanvrager niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen de kosten die gemaakt zijn in het jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen voor subsidie in aanmerking.

  • 4. De artikelen 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.2.6 Aanvrager

Subsidie kan alleen worden aangevraagd door de gemeente die in het plan HOV opgenomen is en op wier grondgebied de activiteit plaatsvindt.

Artikel 4.2.7 Aanvraag

De aanvraag bevat een SSK-raming waarin geen kosten voor personele inzet zijn opgenomen.

Artikel 4.2.8 Verplichting

De aanvrager geeft binnen een jaar vanaf de datum van de beschikking tot subsidieverlening opdracht voor realisatie van de subsidiabele activiteiten.

Artikel 4.2.9 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteit al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 5.5 Overstappunten mobiliteit zoals die bestond in de RRvG 2016 die gold t/m 31 december 2022.

Paragraaf 4.3 Duurzame vrachtauto’s

Vervallen

Paragraaf 4.4 Slimme en Schone Mobiliteit

Artikel 4.4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Slimme en Schone Mobiliteit: toepassing of gebruik van nieuwe techniek, data, diensten, kennis en mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding met als doel bestaande infrastructuur beter te benutten.

Artikel 4.4.2 Regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit

  • 1. Op verzoek van een regio kunnen Gedeputeerde Staten een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit goedkeuren.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen goedkeuring aan het plan als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

    • a.

      het plan bevat projecten gericht op Slimme en Schone Mobiliteit;

    • b.

      het plan bevat een beschrijving van de voorgenomen aanpak voor het verrichten van de beschreven projecten;

    • c.

      het plan bevat een sluitende begroting; en

    • d.

      het plan past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Uitvoeringsagenda Slimme en Schone Mobiliteit 2023 en verder.

Artikel 4.4.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit.

Artikel 4.4.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    de Regio Arnhem-Nijmegen;

  • b.

    de Regio FoodValley;

  • c.

    de Regio Achterhoek;

  • d.

    de Regio Rivierenland;

  • e.

    de Regio Stedendriehoek;

  • f.

    een samenwerkingsverband van de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten.

Artikel 4.4.5 Subsidiabele kosten

Kosten voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen in afwijking van artikel 1.3.4, aanhef en onder b, voor subsidie in aanmerking als deze zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 4.4.6 Indieningstermijn

De aanvraag om subsidie wordt ingediend binnen 13 weken nadat Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 4.4.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal de bijdrage van de provincie Gelderland die in het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit is opgenomen.

Artikel 4.4.8 Aanvraag

Als de aanvraag door een bij het samenwerkingsverband betrokken gemeente ook namens de andere gemeenten wordt ingediend, dan wordt bij de aanvraag in aanvulling op artikel 1.2.3 een verklaring van alle samenwerkende gemeenten overgelegd.

Artikel 4.4.9 Vaststelling

In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidies op grond van deze paragraaf, waarbij voor subsidies tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Artikel 4.4.10 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 4.14.

Paragraaf 4.5 Grootschalige maatregelen hoofdfietsnet

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

grootschalige maatregel: aanleg van fietsbrug, fietstunnel, fietsstraat of vrijliggend fietspad, een verbeterde fietskruising, het verbreden van een bestaand fietspad;

hoofdfietsnet: netwerk van fietsroutes als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland;

doorfietsroute: snelle fietsroute als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland.

Artikel 4.5.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het nemen van een grootschalige maatregel om het hoofdfietsnet te verbeteren.

Artikel 4.5.3 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt vooroverleg plaats aan de hand van het ontwerp dat door de aanvrager wordt aangeleverd.

  • 2. Het doel van het vooroverleg is het bespreken van het ontwerp aan de hand van de geldende CROW-richtlijnen.

  • 3. Het vooroverleg vindt plaats binnen 4 weken na ontvangst van het ontwerp.

Artikel 4.5.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente of door de gemeente of regio die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder van samenwerkende gemeenten.

Artikel 4.5.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd:

    • a.

      een kaart met de Basisregistratie Grootschalige Topografie als onderlegger;

    • b.

      een dwarsprofiel van de huidige situatie op de weg en een ontwerp en dwarsprofiel van de maatregel;

    • c.

      een SSK-raming waarin geen interne loonkosten zijn opgenomen; en

    • d.

      een beschrijving van de huidige verkeerssituatie op locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde grootschalige maatregel het hoofdfietsnet verbetert.

  • 2. Op de kaart zijn de locatie van de maatregel, de lengte van de maatregel en de aanduiding van de grootschalige maatregel op de fietsroute of een deel daarvan ingetekend.

Artikel 4.5.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een grootschalige maatregel anders dan voor een doorfietsroute bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000.

  • 2. De subsidie voor een grootschalige maatregel voor een doorfietsroute bedraagt ten hoogste 65% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.000.000.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan subsidie tot ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten worden verleend als dat in een samenwerkingsovereenkomst tussen de provincie en aanvrager is vastgelegd.

Artikel 4.5.7 Subsidiabele kosten

  • 1. De kosten op basis van de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4 komen de kosten die zijn gemaakt voor de datum van de aanvraag ook voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aankoop van grond;

    • b.

      kosten voor onderhoud van het traject;

    • c.

      de interne loonkosten van de aanvrager.

  • 4. Artikel 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.5.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger start binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening met het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. In afwijking van artikel 1.4.7 moet de subsidieontvanger de grootschalige maatregel minimaal tien jaar in stand te houden.

Artikel 4.5.9 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor het traject waarop de grootschalige maatregel wordt genomen op grond van deze regeling al eerder subsidie is verleend; of

  • b.

    naar het oordeel van de provincie het ontwerp niet in afdoende mate voldoet aan de geldende CROW-richtlijnen.

Paragraaf 4.6 Hoogwaardige fietsroute

Vervallen

Paragraaf 4.7 Rapport en training duurzaam goederenvervoer over de weg

Artikel 4.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

goederenvervoer: vervoer van goederen over de weg en over water;

vervoerder: rechtspersoon die openbaar vervoer verricht, waaronder ook begrepen regiotaxi.

Artikel 4.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een rapport over het verduurzamen van het wagenpark voor goederenvervoer;

  • b.

    het opstellen van een rapport over laadinfra voor logistieke voertuigen;

  • c.

    het volgen van een training over het verduurzamen van het wagenpark voor goederenvervoer; of

  • d.

    het volgen van een training over laadinfra voor logistieke voertuigen.

Artikel 4.7.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder a, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het rapport minimaal inzicht geeft in:

      • i.

        het gebruik van het wagenpark op het gebied van goederenvervoer;

      • ii.

        de alternatieven voor het verduurzamen van het wagenpark;

      • iii.

        de financiële consequenties van het verduurzamen van het wagenpark, en

    • b.

      uit het rapport blijkt dat de externe deskundige die het rapport heeft opgesteld ervaring heeft met het adviseren en begeleiden van vervoerders en verladers op het gebied van het verduurzamen van hun wagenpark.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het rapport inzicht geeft in:

      • i.

        de huidige en toekomstige situatie van het wagenpark en de energiebehoefte;

      • ii.

        de mogelijkheden voor het zelf opwekken van energie;

      • iii.

        de mogelijkheden voor energieopslag en de mogelijkheden van laden bij netcongestie;

      • iv.

        de financiële consequenties van het gebruik van energie vanuit eigen opwek en investeren in laadinfrastructuur; en

    • b.

      uit het rapport blijkt dat de externe deskundige die het rapport heeft opgesteld ervaring heeft met het adviseren van bedrijven over eigen opwek van duurzame energie.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder c, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de training minimaal inzicht geeft in:

      • i.

        het gebruik van het wagenpark op het gebied van goederenvervoer;

      • ii.

        de alternatieven voor het verduurzamen van het wagenpark;

      • iii.

        de financiële consequenties van het verduurzamen van het wagenpark, en

    • b.

      de training wordt gegeven door een externe deskundige die ervaring heeft met het adviseren en begeleiden van vervoerders en verladers op het gebied van het verduurzamen van hun wagenpark.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder d, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de training minimaal inzicht geeft in:

      • i.

        de huidige en toekomstige situatie van het wagenpark en de energiebehoefte;

      • ii.

        de mogelijkheden voor het zelf opwekken van energie;

      • iii.

        de mogelijkheden voor energieopslag en de mogelijkheden van laden bij netcongestie;

      • iv.

        de financiële consequenties van het gebruik van energie vanuit eigen opwek en investeren in laadinfrastructuur; en

    • b.

      de training wordt gegeven door een externe deskundige die ervaring heeft met het adviseren van bedrijven over eigen opwek van duurzame energie.

Artikel 4.7.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland of die zoals blijkt uit het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland.

Artikel 4.7.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van het rapport of de kosten van de training.

Artikel 4.7.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.2, onder a, bedraagt € 3.000.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.2, onder b, bedraagt € 6.000.

  • 3. De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.2, onder c of d, bedraagt maximaal € 1.250.

Artikel 4.7.7 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder a en b, de offerte voor het rapport waarin ook de ervaring van de externe deskundige wordt vermeld.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder c en d, de offerte van de training waarin ook de ervaring van de externe deskundige wordt vermeld.

  • 3. Per aanvrager, inclusief een met de aanvrager organisatorisch samenhangende of verbonden rechtspersoon, wordt maximaal twee keer subsidie verstrekt, waarbij geldt dat:

    • a.

      als eerst subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.2, onder a, geen subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder c, en andersom; of

    • b.

      als eerst subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.2, onder b, geen subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder d, en andersom.

Artikel 4.7.8 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht het rapport bedoeld in artikel 4.7.2, onder a en b, aan de provincie te verstrekken.

Paragraaf 4.8 Buurtbus

Artikel 4.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

buurtbus: vorm van openbaar vervoer per achtpersoonsbus, waarmee dunbevolkte gebieden of wijken volgens vaste route en dienstregeling verbonden worden;

buurtbuslijn: vaste route en dienstregeling die door de concessiehouder is vastgesteld;

buurtbusvereniging: rechtspersoon die een buurtbuslijn verzorgt.

Artikel 4.8.2 Subsidie

Subsidie kan worden verstrekt voor de activiteiten van vrijwilligers die zich inzetten voor een buurtbusvereniging.

Artikel 4.8.3 Criteria

De subsidie wordt alleen verstrekt aan een aanvrager die in de vigerende dienstregeling een buurtbuslijn verzorgt.

Artikel 4.8.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    € 8.200 per buurtbus in 2024, € 8.500 per buurtbus in 2025 en € 8.900 per buurtbus in 2026;

  • b.

    € 550 per buurtbusvereniging als sprake is van een lustrum.

Artikel 4.8.5 Beslissing op de aanvraag

Artikel 25, derde lid, van de AsG is op de subsidie van toepassing.

Artikel 4.8.6 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een buurtbusvereniging in Gelderland.

Artikel 4.8.7 Periode

De subsidie wordt verstrekt voor een periode van maximaal drie jaar.

Artikel 4.8.8 Weigeringsgrond

Subsidie voor een extra bus die incidenteel wordt ingezet als de beschikbare capaciteit niet toereikend is, wordt geweigerd.

Paragraaf 4.9 Bushalte

Artikel 4.9.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

instapper: in- of uitstappende reiziger;

vervoerplan: plan van de concessiehouder waarin beschreven is waar de bus gaat rijden en waar de bus stopt bij welke halte;

wegbeheerder: Rijkswaterstaat, gemeente of waterschap, die verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de weg.

Artikel 4.9.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren, verwijderen of aanpassen van een bushalte.

Artikel 4.9.3 Criteria

  • 1. Subsidie voor het realiseren of aanpassen van een bushalte wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      deze ligt aan de route van een buslijn die opgenomen is in het geldende vervoerplan; en

    • b.

      de route van de buslijn nieuw is ten opzichte van het vorige vervoerplan, of

    • c.

      de bestaande bushalte volgens het geldende vervoerplan door meer of minder instappers wordt bezocht ten opzichte van het vorige vervoerplan.

  • 2. Subsidie voor het verwijderen van een bushalte wordt alleen verstrekt als de halte volgens het geldende vervoerplan niet meer aan de route van een buslijn ligt.

Artikel 4.9.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4.9.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten zoals die zijn vastgelegd in de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming

  • 2. In aanvulling op artikel 1.3.4 komen kosten voor personele inzet van de aanvrager niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen de kosten die gemaakt zijn in het jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen voor subsidie in aanmerking.

  • 4. De artikelen 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.9.6 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan een wegbeheerder.

Paragraaf 4.10 Eenvoudige maatregelen fietsveiligheid

Artikel 4.10.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een eenvoudige maatregel die de fietsveiligheid verbetert.

  • 2. Als eenvoudige maatregel wordt aangemerkt:

    • a.

      het aanbrengen van kantmarkering op een fietspad;

    • b.

      het aanbrengen van asmarkering op een fietspad;

    • c.

      het saneren van onnodig geplaatste paaltjes (inclusief het dichten van het gat) en verticale elementen op of vlak naast het fietspad;

    • d.

      het saneren van verticale stoepranden en hoogteverschillen tussen verharding en berm op of langs een fietsstrook of fietspad;

    • e.

      een fietsstrook aanleggen;

    • f.

      gesloten verharding aanbrengen op fietsstroken en -paden zodat het wegdek vervlakt;

    • g.

      een drempel aanleggen op een fietskruispunt op een gebiedsontsluitingsweg of erftoegangsweg;

    • h.

      het verbeteren van de zichtbaarheid van de overgebleven noodzakelijke paaltjes en verticale elementen op of vlak naast het fietspad;

    • i.

      verlichting aanbrengen langs fietspaden.

Artikel 4.10.2 Criteria

  • 1. Subsidie voor een eenvoudige maatregel wordt alleen verstrekt als deze minimaal voldoet aan de richtlijnen van de Ontwerpwijzer fietsverkeer 2016 van het CROW.

  • 2. Subsidie voor een fietsstrook wordt alleen verstrekt als de aanvrager aantoont dat een vrijliggend fietspad in de fysieke ruimte niet haalbaar is.

  • 3. Van het eerste lid kan worden afgeweken in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 4.10.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 4.10.4 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd een overzicht van de eenvoudige maatregelen en de locatie daarvan.

  • 2. Per aanvrager wordt alleen eenmaal per kalenderjaar subsidie verstrekt.

  • 3. Een aanvraag kan een bundeling van eenvoudige maatregelen bevatten.

Artikel 4.10.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Per aanvraag wordt maximaal € 100.000 verstrekt.

Artikel 4.10.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de fysieke uitvoeringskosten van de maatregel.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking de interne loonkosten van de aanvrager.

  • 3. Kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend komen voor subsidie in aanmerking als zij zijn gemaakt in hetzelfde kalenderjaar als de aanvraag is ingediend.

  • 4. Artikel 1.3.4, aanhef en onder b, is niet van toepassing.

Paragraaf 4.11 Kruisingen en fietsoversteken

Artikel 4.11.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het nemen van:

  • a.

    een infrastructurele maatregel;

  • b.

    een maatregel die gebaseerd is op technieken voor gedragsbeïnvloeding.

Artikel 4.11.2 Criteria

Subsidie kan worden verstrekt als de maatregel is gericht op het verbeteren van de verkeersveiligheid op of direct te relateren aan een kruising of fietsoversteek die vermeld staat op https://atlas.gelderland.nl/gevaarlijke_fietsoversteekplaatsen.

4.11.3 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt vooroverleg plaats aan de hand van het ontwerp van de beoogde maatregel dat door de aanvrager wordt aangeleverd.

  • 2. Het doel van het vooroverleg is het bespreken van het ontwerp aan de hand van de geldende CROW-richtlijnen.

  • 3. Het vooroverleg vindt plaats binnen 4 weken na ontvangst van het ontwerp.

Artikel 4.11.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 4.11.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd een beschrijving van de huidige verkeersveiligheidssituatie op de locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde maatregel de verkeersveiligheid van die locatie verbetert en de kans op verkeersongevallen verkleint.

  • 2. In aanvulling op het vorige lid wordt bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder a, bijgevoegd:

    • a.

      een ontwerp en een dwarsprofiel van de weg;

    • b.

      een SSK-raming waarin geen interne loonkosten zijn opgenomen.

Artikel 4.11.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

Artikel 4.11.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder a, komen in aanmerking de kosten op basis van de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming.

  • 2. Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder a, komen niet in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aankoop van grond;

    • b.

      de interne loonkosten van de aanvrager.

  • 3. Artikel 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.11.8 Verplichting

De subsidieontvanger start binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening met het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

Artikel 4.11.9 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de kruising of fietsoversteek is gelegen op het hoofdfietsnet, bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland; of

  • b.

    naar het oordeel van de provincie het ontwerp niet in afdoende mate voldoet aan de geldende CROW-richtlijnen.

Paragraaf 4.12 DC-snellader en stationaire batterij voor logistieke voertuigen

Artikel 4.12.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

DC- snellader: laadsysteem voor het opladen van elektrische voertuigen uit categorie N2 en N3, waarvoor gebruik wordt gemaakt van gelijkstroom tussen het laadsysteem en het voertuig, waarbij de benodigde omvormer zich buiten het voertuig bevindt;

semi-publieke opstelling: DC-snellader die minimaal zes uur per werkdag beschikbaar is voor derden tegen een marktconforme vergoeding;

stationaire batterij: systeem voor het opslaan en op een later tijdstip leveren van elektriciteit, dat zich niet bevindt in een elektrisch voertuig.

Artikel 4.12.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor de koop of lease, installatie en servicediensten van een DC-snellader in een semi-publieke opstelling voor:

  • a.

    logistieke voertuigen, of

  • b.

    logistieke voertuigen in combinatie met een stationaire batterij.

Artikel 4.12.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als de DC-snellader:

    • a.

      een CCS2 of MCS stekker heeft;

    • b.

      een laadvermogen heeft van 250 kW of meer;

    • c.

      fysieke ruimte biedt voor het laden van een trekker met oplegger combinatie van 16,5 meter;

    • d.

      alleen via vooruit inrijden en wegrijden te bereiken is; en

    • e.

      in de provincie Gelderland wordt geïnstalleerd.

  • 2. Een subsidie voor de DC-snellader in combinatie met een stationaire batterij wordt alleen verstrekt als de stationaire batterij:

    • a.

      een opslagcapaciteit heeft van minimaal 300 kWh;

    • b.

      een vermogen heeft van minimaal 150 kW;

    • c.

      communiceert met de DC-snellader;

    • d.

      geschikt is voor portfoliomanagement, balancering van het elektriciteitsnet of netcongestiemanagement.; en

    • e.

      in de provincie Gelderland wordt geïnstalleerd.

Artikel 4.12.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de koop- of leaseovereenkomst voor de DC-snellader en stationaire batterij voor ontvangst van de aanvraag is ondertekend;

  • b.

    deze is aangevraagd door een rechtspersoon voor wie het verkopen van stroom volgens de statuten het primaire doel is; of

  • c.

    de DC-snellader niet op het grondgebied van de provincie Gelderland wordt geïnstalleerd.

Artikel 4.12.5 Subsidiabele kosten

Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten die zijn opgenomen in de offertes van de koop- of leaseovereenkomst voor de DC-snellader en de daaraan eventueel verbonden stationaire batterij.

Artikel 4.12.6 Steunintensiteit

  • 1. Subsidie voor een DC-snellader met een semi-publieke opstelling bedraagt 30% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 60.000.

  • 2. Subsidie voor een DC-snellader met een semi-publieke opstelling in combinatie met een stationaire batterij bedraagt 30% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 100.000.

Artikel 4.12.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3, eerste lid, bevat de aanvraag:

  • a.

    een afschrift van de offertes voor de koop of lease en installatie, die maximaal zes maanden voor het indienen van de aanvraag zijn opgesteld; en

  • b.

    schriftelijke instemming van de grondeigenaar, als de aanvrager geen eigenaar is van de grond waarop de DC-snellader of de stationaire batterij wordt geplaatst.

Artikel 4.12.8 Verplichtingen

De DC-snellader met daarbij eventueel de stationaire batterij moet binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening zijn geïnstalleerd en beschikbaar gesteld voor gebruik door eigenaren van logistieke voertuigen.

Artikel 4.12.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verleend voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening

Paragraaf 4.13 Ondersteuning exploitatie veerdiensten

Artikel 4.13.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

oevergemeente: gemeente die in de provincie Gelderland ligt, een rivier, kanaal of meer binnen haar grenzen heeft en waar een veerdienst op aansluit;

veerdienst: personenvervoer per boot van de ene naar de andere oever.

Artikel 4.13.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor cofinanciering achteraf van het exploitatietekort van een veerdienst.

Artikel 4.13.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de veerdienst door de oevergemeente is aangewezen als dienst van algemeen economisch belang;

  • b.

    het exploitatietekort van de veerdienst hoger is dan € 50.000;

  • c.

    het exploitatietekort van de veerdienst is gedekt door de oevergemeenten; en

  • d.

    een gesprek tussen de oevergemeenten en de exploitant van de veerdienst heeft plaatsgevonden over het terugdringen van het exploitatietekort.

Artikel 4.13.4 Aanvrager

Per veerdienst kan slechts door één oevergemeente subsidie worden aangevraagd.

Artikel 4.13.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat een aanvraag voor subsidie:

    • a.

      een bewijs van de aanwijzing door de oevergemeente van de veerdienst als dienst van algemeen economisch belang aan de veerexploitant;

    • b.

      de subsidiebeschikking of een ander document van de oevergemeenten waaruit het exploitatietekort van de veerdienst blijkt en dat de oevergemeente het tekort heeft gefinancierd; en

    • c.

      het gespreksverslag tussen de exploitant van de veerdienst en de oevergemeenten waarin het terugdringen van het exploitatietekort is besproken.

  • 2. Een aanvraag om subsidie kan van 1 september tot 15 oktober worden ingediend over het vaarseizoen van het vorige kalenderjaar.

Artikel 4.13.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van het exploitatietekort van de veerdienst boven € 50.000.

  • 2. Als de veerdienst tussen provincies vaart, bedraagt de hoogte van de subsidie maximaal 25% van het exploitatietekort van de veerdienst boven € 50.000.

  • 3. Als de exploitatietekorten van alle aanvragen tezamen het subsidieplafond overschrijden, dan worden de middelen in afwijking van artikel 1.3.1 naar rato van het totaalbedrag van de aanvragen over de aanvragers verdeeld.

Artikel 4.13.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de dekkingskosten van het exploitatietekort van de veerdienst per kalenderjaar.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel b, komen de kosten van het vorige kalenderjaar in aanmerking voor subsidie.

Artikel 4.13.8 Vaststelling

Subsidies worden vastgesteld op grond van artikel 25 van de AsG.

Paragraaf 4.14 Deelmobiliteithubs Groene Metropoolregio

Artikel 4.14.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder

deelmobiliteithub: fysieke plek waar deelvoertuigen worden opgehaald, ingeleverd en, in het geval van elektrische auto’s, opgeladen.

Artikel 4.14.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren of uitbreiden van een deelmobiliteithub.

Artikel 4.14.3 Criteria

Subsidie kan alleen worden verstrekt als:

  • a.

    de deelmobiliteithub in de openbare ruimte ligt en toegankelijk is zonder kaartje of toegangscontrole;

  • b.

    de deelmobiliteithub wordt ontworpen met de nationale identiteit (Handboek en toolkit Mijksenaar);

  • c.

    de deelmobiliteithub minimaal een ondergrond, belijning en bebording bevat;

  • d.

    bij een deelmobiliteithub met elektrische auto’s: als de deelmobiliteithub laadinfrastructuur bevat; en

  • e.

    na realisatie of uitbreiding de deelmobiliteithub ruimte heeft voor minimaal vijf deelvoertuigen.

Artikel 4.14.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente die onderdeel is van de Groene Metropoolregio.

Artikel 4.14.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat een aanvraag een ontwerp van de deelmobiliteithub.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend tot en met 31 december 2025.

Artikel 4.14.6 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.

    50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 20.661 als de deelmobiliteithub minimaal vijf en maximaal negen plaatsen voor deelvoertuigen heeft;

  • b.

    50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 41.322 als de deelmobiliteithub minimaal tien en maximaal veertien plaatsen voor deelvoertuigen heeft;

  • c.

    50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 61.983 als de deelmobiliteithub minimaal vijftien plaatsen voor deelvoertuigen heeft.

Artikel 4.14.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van derden voor het voorbereiden, realiseren of uitbreiden van de deelmobiliteithub.

  • 2. Interne kosten van de aanvrager, kosten voor het plaatsen van laadpalen en kosten van de exploitant van de deelmobiliteithub komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4.14.8 Verplichting

De subsidieontvanger voert de subsidiabele activiteit uiterlijk 1 juli 2026 uit.

Hoofdstuk 5 Cultuur en erfgoed

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

artistieke productie: creatie, ontwikkeling of uitvoering van een uiting op het terrein van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, dans, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur;

begeleider: persoon die de professional begeleidt in zijn artistieke ontwikkeling en die aantoonbaar in staat is tot deze begeleiding;

cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;

duurzaam: wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard of opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevordert;

erfgoed: monument(en), maar geen woonhuis, dat door de Rijksoverheid of een gemeente is aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening;

erkend aannemer: in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijf of een bedrijf dat is aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie;

gemeentelijk monument: door de gemeente aangewezen beschermd monument op grond van een gemeentelijke verordening;

groen erfgoed: parken, tuinen, vestingwerken en begraafplaatsen die door de Rijksoverheid of een gemeente zijn aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening;

hernieuwbare energiebronnen: hernieuwbare energiebronnen zoals bedoeld in artikel 2 onder 110 van de AGVV;

historische organisaties: organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland;

professional: artistiek talent wonende in Gelderland, op het gebied van muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur, dat zijn talent bewezen heeft blijkend uit diploma’s of curriculum vitae;

monumentnummer: het unieke nummer en de daaraan gekoppelde beschrijving waaronder het erfgoed staat ingeschreven in het Rijks- of gemeentelijk monumentenregister:

kleine musea: musea met een personele bezetting van minder dan drie fte, vrijwilligers niet meegerekend;

woonhuis: beschermd monument dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning, waarbij niet als woonhuizen worden aangemerkt voor bewoning gebruikte onderdelen van: geregistreerde musea, kerkgebouwen, pastorieën, kastelen, paleizen, buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.

Paragraaf 5.2 Talentontwikkeling van professionals

Artikel 5.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van minimaal één artistieke productie.

Artikel 5.2.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    er een plan is waarin beschreven staat welke ontwikkelstap wordt beoogd en hoe de professional hierin begeleid wordt;

  • b.

    de ontwikkelstap past binnen de beoogde ontwikkeling van de professional;

  • c.

    uit het plan van het ontwikkeltraject blijkt dat evaluatie en borging van het ontwikkeltraject belangrijke elementen vormen van de begeleiding;

  • d.

    het ontwikkeltraject leidt tot een artistieke productie; en

  • e.

    de artistieke productie geen herhaling of een heropvoering van een muziek- of een theatervoorstelling betreft;

  • f.

    de begeleider van de professional niet werkzaam is voor een culturele instelling die al structurele subsidie ontvangt van de provincie Gelderland.

Artikel 5.2.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt € 4.500.

  • 2. De subsidie wordt per aanvrager eens per vier jaar verstrekt.

Artikel 5.2.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een professional, zijn begeleider, of de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam is.

Artikel 5.2.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

  • a.

    diploma’s en curriculum vitae van die professional en de begeleider; en

  • b.

    een plan voor het ontwikkeltraject.

Artikel 5.2.6 Verplichtingen

De artistieke productie moet binnen 2 jaar gerealiseerd of uitgevoerd zijn.

Paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed

Artikel 5.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    restauratie van erfgoed;

  • b.

    onlosmakelijk met restauratie verbonden maatregelen ter vermindering van energieverbruik van erfgoed of onlosmakelijk met restauratie verbonden maatregelen die energiedistributie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken en die gericht zijn op behoud van monumentale waarden;

  • c.

    herbestemming van erfgoed;

  • d.

    een combinatie van de activiteiten onder a, b en c;

  • e.

    onderzoek of procesondersteuning ter voorbereiding van de activiteiten, genoemd in de onderdelen a, b, c, of d, waaronder onderzoek of procesondersteuning in gebieden met erfgoedwaarden of beeldbepalende panden.

Artikel 5.3.2 Vooroverleg en procedure

  • 1. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, wordt alleen in behandeling genomen als bij de voorbereiding van de aanvraag de volgende stappen zijn gevolgd:

    • a.

      er is een verkennend gesprek gevoerd over de mogelijkheden om de activiteiten anders dan met een subsidie op grond van deze paragraaf te ondersteunen, waarbij in ieder geval aan de orde komen de mogelijkheden om de activiteiten met expertise, een lening of op een andere manier te ondersteunen;

    • b.

      als uit het verkennend gesprek blijkt dat een subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, aan de orde is, wordt een intakegesprek gevoerd aan de hand van het door de provincie beschikbaar gesteld intakeformulier.

  • 2. Aan de hand van het intakegesprek wordt een onderscheid gemaakt tussen categorie I en categorie II aanvragen:

    • a.

      in categorie I vallen aanvragen voor reguliere restauratiewerkzaamheden en energiemaatregelen aan één object;

    • b.

      in categorie II vallen complexe restauraties en energiemaatregelen in combinatie met herbestemming.

  • 3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder e, wordt alleen in behandeling genomen als bij de voorbereiding van de aanvraag een verkennend gesprek is gevoerd.

Artikel 5.3.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie voor categorie I-aanvragen bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 250.000 per aanvraag.

  • 2. De hoogte van de subsidie voor categorie II-aanvragen bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 500.000 per aanvraag.

  • 3. De hoogte van de subsidie voor onderzoek en procesondersteuning bedraagt maximaal 50% van de kosten van de subsidiabele activiteit met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 5.3.4 Criteria aanvragen categorie I en II

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend als:

    • a.

      met de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd het erfgoed haar bestendige functie en cultuurhistorische waarde houdt of krijgt;

    • b.

      de voor de activiteit noodzakelijke vergunningen onherroepelijk zijn;

    • c.

      de activiteit bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit;

    • d.

      het erfgoed beleefbaar is;

    • e.

      door de activiteit leegstand wordt voorkomen of opgeheven;

    • f.

      de activiteit met betrekking tot het erfgoed, bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, onderdeel uitmaakt van een integrale instandhoudingsvisie op en financiering van het erfgoed;

    • g.

      de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van achterstallig onderhoud ontstaan door aan de huidige eigenaar verwijtbare verwaarlozing;

    • h.

      de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten niet op een andere wijze bekostigd kunnen worden.

  • 2. Subsidie voor categorie II aanvragen wordt voorts alleen verleend als, in aanvulling op het eerste lid, in het intakegesprek aan de hand van een financiële onderbouwing door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een tekort in de financiering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat de te plegen investeringen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden terugverdiend.

Artikel 5.3.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, kan worden aangevraagd door de eigenaar van of de zakelijk gerechtigde tot het erfgoed waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder e, kan worden aangevraagd door de partij die opdracht geeft tot het verrichten van onderzoek en procesondersteuning.

Artikel 5.3.6 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1 onder a tot en met d:

    • a.

      het ingevulde intakeformulier, bedoeld in artikel 5.3.2, eerste lid, onder b;

    • b.

      een projectplan, inclusief kaart van de locatie en toelichting, op de voorgenomen maatregelen in verhouding met de omgeving;

    • c.

      een financiële onderbouwing en toelichting, inclusief een overzicht van de kosten en opbrengsten en een exploitatiebegroting, voor de komende vijf jaren;

    • d.

      een onafhankelijk bouwkundig inspectierapport niet ouder dan vier jaar;

    • e.

      een restauratiebestek volgens de stabu-systematiek bij projecten waarvoor een subsidie van € 50.000 of meer gevraagd wordt; als de gevraagde subsidie minder dan € 50.000 bedraagt, of bij groen erfgoed of orgels, volstaat een werkbeschrijving;

    • f.

      een afschrift van de onherroepelijke omgevingsvergunning;

    • g.

      een instemmende verklaring van de eigenaar als de aanvraag door een zakelijk gerechtigde wordt ingediend;

    • h.

      in geval van energiemaatregelen, een energiescan of rapport van een bedrijf dat aantoonbare ervaring heeft met het opstellen van energiescans voor monumenten.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 en het eerste lid bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie voor categorie II-aanvragen bij herbestemming een onafhankelijk taxatierapport van het erfgoed.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, aanhef en onder e:

    • a.

      een onderzoeksplan waarin in ieder geval het doel en het resultaat van de activiteit is aangegeven;

    • b.

      offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden;

    • c.

      een instemmende verklaring van de eigenaar als de aanvraag door een ander wordt ingediend.

  • 4. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, voor monumenten die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor particuliere bewoning, een onafhankelijke taxatie van zowel de waarde voor als na de restauratie, herbestemming of verduurzaming.

  • 5. Per monumentnummer kan maximaal één keer per kalenderjaar een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, worden ingediend.

Artikel 5.3.7 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van de artikelen 1.3.5 tot en met 1.3.9 wordt de subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, berekend op basis van bijlage 3 bij deze regeling.

  • 2. Voor subsidie komen in aanmerking alleen de kosten voor uitgevoerde werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het erfgoed, de functie ervan en het behoud van monumentale waarden.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt voor de kosten van regulier onderhoud en voor de kosten van exploitatie en beheer van het erfgoed.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt voor verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de financiële onderbouwing van het project zijn opgenomen en waarvan de waarde hoger is dan getaxeerd dan de actuele marktwaarde op basis van het huidige gebruik.

  • 5. Bij de berekening van het tekort, bedoeld in artikel 5.3.4, tweede lid, wordt geen rekening gehouden met bruto aanvangsrendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5% bij de toedeling van een hoofdfunctie wonen of een commerciële functie en met een bruto aanvangsrendement van 8% bij de toedeling van een andere functie.

  • 6. Geen subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder e, wordt verstrekt voor onderzoek ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vergunningen en voor plankosten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken.

  • 7. Geen subsidie wordt verstrekt voor restauratie van een woonhuis.

Artikel 5.3.8 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag, bedoeld in artikel 5.3.6, eerste lid, zijn binnen twee jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 2. De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag, bedoeld in artikel 5.3.6, tweede lid, zijn binnen drie jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in artikel 5.3.1, onder e, zijn binnen één jaar na de subsidieverlening verricht.

  • 4. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de in het eerste, tweede en derde lid gestelde termijn.

  • 5. De activiteiten, bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, voldoen aan de in bijlage 4 opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden.

  • 6. De werkzaamheden worden uitgevoerd door een erkend aannemer in de restauratiebouw, waarbij een inspanningsverplichting geldt om bij de uitvoering van de werkzaamheden één of meer leerwerkplekken te realiseren.

  • 7. Als de werkzaamheden betrekking hebben op groen erfgoed, dan worden deze uitgevoerd door een hovenier met aantoonbare ervaring met groen erfgoed.

  • 8. Als de werkzaamheden betrekking hebben op orgels, dan worden deze uitgevoerd door een bouwer met aantoonbare ervaring met de restauratie van monumentale orgels.

  • 9. De subsidieontvanger stelt het erfgoed meerdere dagen per jaar open voor een breed publiek. De exacte wijze van openstelling wordt in het vooroverleg, bedoeld in artikel 5.3.2, bepaald.

  • 10. Bij vervreemding van het erfgoed binnen drie jaar na de datum van subsidievaststelling doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld melding aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 5.3.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt verstrekt onder toepassing van artikel 53 AGVV.

Paragraaf 5.4 Instandhouding gemeentelijke monumenten

Artikel 5.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten.

Artikel 5.4.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de gemeente op het moment van het indienen van de aanvraag een geldende verordening heeft voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten; en

  • b.

    de gemeente voor het onder a bedoelde doel een budget heeft opgenomen in de vastgestelde begroting.

Artikel 5.4.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door gemeenten.

Artikel 5.4.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen worden ingediend voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor het budget als bedoeld in artikel 5.4.2, aanhef en onder b, is vastgelegd.

  • 2. De aanvraag bevat een afschrift van het onderdeel van de vastgestelde begroting waarin het budget is opgenomen als bedoeld in artikel 5.4.2, aanhef en onder b. Artikel 1.2.3 is niet van toepassing.

  • 3. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend.

Artikel 5.4.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag dat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van het berekende uitkomst, met een maximum per gemeente tot € 125.000.

Artikel 5.4.6 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor de uitvoeringskosten van de gemeentelijke organisatie.

Artikel 5.4.7 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager moet in de subsidieverordening, bedoeld in artikel 5.4.2, aanhef en onder a, bepaald hebben dat geen subsidie wordt verstrekt voor instandhouding van monumenten die in eigendom zijn van de gemeente, de Staat of een provincie.

  • 2. De gemeente bepaalt bij het verlenen van subsidie dat bij werkzaamheden aan een gemeentelijk monument voldaan moet worden aan de in bijlage 4 opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden of daarvoor in de plaats vastgestelde voorschriften.

Paragraaf 5.5 Historische molens en stoomgemalen

Artikel 5.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

historische molen: door wind, water of ros aangedreven krachtwerktuig inclusief het bouwwerk, geschikt of bedoeld voor een historisch maalproductieactiviteitbedrijf.

Artikel 5.5.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.

Artikel 5.5.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de historische molen of het stoomgemaal:

  • a.

    is aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument; en

  • b.

    draaivaardig is.

Artikel 5.5.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door eigenaren van historische molens of stoomgemalen.

Artikel 5.5.5 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen jaarlijks worden ingediend in het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een afschrift van de beschikking van het Rijk die de eigenaar heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten of, in het geval het een gemeentelijk monument betreft, een meerjarig onderhoudsplan.

Artikel 5.5.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per historische molen of stoomgemaal € 2.000 per jaar.

Artikel 5.5.7 Weigeringsgronden

Geen subsidie wordt verstrekt als:

  • a.

    de historische molen of stoomgemaal in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem is gelegen; of

  • b.

    voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 5.4.

Paragraaf 5.6 Gelderse thematische verhaallijnen

Artikel 5.6.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor een publieksactiviteit over de Gelderse thematische verhaallijnen.

  • 2. Tot de thematische verhaallijnen behoren in ieder geval:

    • a.

      prehistorie;

    • b.

      Romeinen;

    • c.

      koninklijk;

    • d.

      kastelen, buitenplaatsen en landgoederen;

    • e.

      Hanzesteden;

    • f.

      80-jarige oorlog;

    • g.

      Gelderse Gouden Eeuw;

    • h.

      Nieuwe Hollandse Waterlinie;

    • i.

      herinneringstoerisme;

    • j.

      menselijke migratie; of

    • k.

      “mens, natuur en klimaat” in het licht van historie en actualiteit.

Artikel 5.6.2 Criteria

De subsidie wordt verstrekt als de publieksactiviteit bestaat uit:

  • a.

    het presenteren van collecties;

  • b.

    het houden van een tentoonstelling;

  • c.

    het uitvoeren van educatieve activiteiten;

  • d.

    het uitvoeren van een interactief programma, of

  • e.

    het presenteren van een digitaal beeld.

Artikel 5.6.3 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    Een door alle deelnemende musea en organisaties ondertekend document waarin voor iedere deelnemer is uitgewerkt welk onderdeel van de publieksactiviteit hij zal uitvoeren;

  • b.

    Een onderbouwing waaruit blijkt dat de publieksactiviteit past binnen de Gelderse thematische verhaallijnen;

  • c.

    Inzicht in de wijze waarop:

    • i.

      het publieksbereik en de toegankelijkheid is of zal worden onderzocht;

    • ii.

      de publieksactiviteit door iedere deelnemer zelf wordt vormgegeven en uitgevoerd; en

    • iii.

      de met de publieksactiviteit verkregen kennis en ervaring zal worden geborgd en gedeeld met andere aanvragers van een subsidie voor een publieksactiviteit.

Artikel 5.6.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een organisatie uit de evenementenbranche, horeca of dag- of verblijfsrecreatie.

Artikel 5.6.5 Weigeringsgronden

  • 1. Een aanvrager kan maximaal eenmaal per kalenderjaar subsidie ontvangen.

  • 2. De subsidie wordt niet verstrekt als:

    • a.

      de activiteit niet wordt georganiseerd en uitgevoerd door in ieder geval twee musea en in ieder geval één organisatie uit de evenementenbranche, horeca of dag- of verblijfsrecreatie; en

    • b.

      niet alle bij de publieksactiviteit betrokken musea geregistreerd staan in het Museumregister of geen lid zijn van de coöperatie Erfgoed Gelderland.

  • 3. Als de publieksactiviteit betrekking heeft op een andere thematische verhaallijn, wordt de subsidie niet verstrekt, tenzij de publieksactiviteit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten aantoonbaar bijdraagt aan de identiteitsvorming van een deel van Gelderland en daarmee specifiek is voor dat gebied.

  • 4. De subsidie wordt niet verstrekt als het thema of het geheel van de thema’s van de publieksactiviteit alleen een plaatselijk karakter heeft.

Artikel 5.6.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van de kosten met een maximum van € 100.000.

Artikel 5.6.7 Verplichtingen

  • 1. De publieksactiviteit wordt binnen 27 maanden na de datum van het indienen van de aanvraag gerealiseerd.

  • 2. De subsidieontvanger moet om de kennis en de ervaring die met gesubsidieerde activiteit is opgedaan tot één jaar na afloop van de subsidiabele activiteit delen met andere aanvragers van een subsidie voor een publieksactiviteit.

Artikel 5.6.8 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de AGVV.

Paragraaf 5.7 Kleine musea en historische organisaties

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

historische organisaties: organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland;

kleine musea: musea met een personele bezetting van minder dan drie fte, vrijwilligers niet meegerekend.

Artikel 5.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het organiseren van vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

  • b.

    het nemen van maatregelen op het gebied van bedrijfsvoering, toegankelijkheid, automatisering, digitalisering, professionalisering van communicatie, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid om het publieksbereik te vergroten;

  • c.

    het aangaan van samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen of het tot stand brengen van samenwerking met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijds- of welzijnssector om het netwerk te versterken; of

  • d.

    het organiseren van activiteiten die bijdragen aan het beleefbaar maken van de geschiedenis van Gelderland, maar geen festivals als bedoeld in artikel 7.11.1, aanhef en onder c, uit de Regels Ruimte voor Gelderland 2016 zoals die gold tot en met 31 december 2022.

Artikel 5.7.3 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 wordt alleen verstrekt als de aanvrager geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.

Artikel 5.7.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door kleine musea en historische organisaties.

Artikel 5.7.5 Aanvraag

Een aanvrager kan jaarlijks tot 1 oktober één aanvraag indienen voor eigen activiteiten. Naast de aanvraag bedoeld in de vorige zin kan een aanvrager als penvoerder ook namens andere musea of organisaties voor gezamenlijke activiteiten een keer per kalenderjaar een aanvraag indienen.

Artikel 5.7.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van € 10.000.

Artikel 5.7.7 Verplichtingen

De subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 5.7.2 worden binnen 27 maanden na de datum van het indienen van de aanvraag gerealiseerd.

Paragraaf 5.8 Jeugdpodiumkunsten

Artikel 5.8.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

BIS-instelling: instelling die meerjarig gesubsidieerd wordt vanuit de Culturele Basis Infrastructuur;

fondsinstelling: instelling die meerjarig gesubsidieerd wordt vanuit één van de Rijkscultuurfondsen;

jeugdpodiumkunsten: professioneel aanbod op het gebied van muziek, muziektheater, theater en dans voor jeugd in de leeftijd van 0 tot en met 18 jaar.

Artikel 5.8.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het ontwikkelen en uitvoeren of alleen het uitvoeren van voorstellingen en producties op het gebied van jeugdpodiumkunsten.

Artikel 5.8.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de subsidiabele activiteit wordt ontwikkeld en uitgevoerd of wordt uitgevoerd door een samenwerking:

  • a.

    bestaande uit in ieder geval twee professionele aanbieders of afnemers van jeugdpodiumkunsten;

  • b.

    waarvan in ieder geval één partij een aanbieder is die ten tijde van de aanvraag een BIS- of een fondsinstelling is.

Artikel 5.8.4 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als sprake is van een herhaling van een voorstelling of productie in Gelderland.

Artikel 5.8.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een BIS-instelling, een fondsinstelling of een andere professionele aanbieder of afnemer van jeugdpodiumkunsten.

Artikel 5.8.6 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een door de samenwerkende partijen ondertekend document waarin zij verklaren hoe de samenwerking bijdraagt aan de artistieke kwaliteit van de activiteiten;

    • b.

      een projectplan dat inzicht geeft in de wijze waarop:

      • i.

        de activiteiten bijdragen aan talentontwikkeling of innovatie binnen de jeugdpodiumkunsten in Gelderland en de artistieke begeleiding hiervan;

      • ii.

        de activiteiten bijdragen aan regionale spreiding en verscheidenheid van jeugdpodiumkunsten in Gelderland;

      • iii.

        actief kennis en ervaring zal worden gedeeld in het Netwerk Jeugdpodiumkunsten Gelderland anders dan door het louter informeren van andere aanbieders en afnemers van jeugdpodiumkunsten.

  • 2. Een aanvrager mag maximaal twee aanvragen per jaar doen, mits sprake is van wisselende samenwerkingsverbanden voor te onderscheiden voorstellingen en producties.

Artikel 5.8.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 60 % van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000.

Artikel 5.8.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteiten starten in het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De aanvrager voert de subsidiabele activiteiten binnen 24 maanden na de subsidieverlening uit.

  • 3. De aanvrager bereikt met de activiteiten een publiek van minstens 1000 jeugdigen.

  • 4. De aanvrager onderschrijft de Fair Practice Code, de Governance Code Cultuur en de Code Diversiteit en Inclusie.

Artikel 5.8.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de AGVV.

Paragraaf 5.9

Vervallen.

Paragraaf 5.10 Cultuur- en erfgoedpacten

Artikel 5.10.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;

duurzame culturele infrastructuur: culturele infrastructuur zoals beschreven in statenbrief PS2021-321;

regioplannen: plannen zoals beschreven in statenbrief PS2021-676.

Artikel 5.10.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een intergemeentelijk programma in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2024 dat is gericht op de volgende doelen en resultaten:

    • a.

      de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie;

    • b.

      een transformatie naar een bovenlokale duurzame culturele infrastructuur in combinatie met de uitvoering van de regioplannen;

    • c.

      de versterking van de regionale identiteit, of;

    • d.

      een combinatie van de elementen genoemd onder a, b en c.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, kan subsidie worden verstrekt voor kosten gemaakt voorafgaand aan de aanvraag in verband met de uitvoering van een intergemeentelijk programma in de periode bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.10.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de aanvrager samen met een of meerdere gemeenten uitvoering geeft aan de subsidiabele activiteit; en

  • b.

    in het programma staat beschreven:

    • i.

      wat de gezamenlijke doelen en resultaten als bedoeld in artikel 5.10.2, eerste lid, van de samenwerkende gemeenten zijn;

    • ii.

      hoe de gemeenten deze doelen en resultaten willen realiseren;

    • iii.

      hoe de provincie wordt geïnformeerd over de voortgang en de resultaten.

Artikel 5.10.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door de gemeente die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.

Artikel 5.10.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van de subsidie het intergemeentelijk programma als bedoeld in artikel 5.10.2, eerste lid.

Artikel 5.10.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 per gemeente per jaar.

  • 2. Het subsidiebedrag kan per intergemeentelijk programma eenmalig worden verhoogd met een bedrag van maximaal € 15.000 per jaar in verband met bijdragen in de kosten door andere partijen dan de samenwerkende gemeenten waarbij de totale subsidie niet meer is dan 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.10.7 Uitbetaling van de subsidie

De subsidie wordt jaarlijks verstrekt in gelijke delen, onder de voorwaarde dat voldoende middelen ter beschikking worden gesteld.

Hoofdstuk 6 Wonen

Paragraaf 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.1.1 Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder Besluit Woningbouwimpuls 2020: besluit van onze minister van 11 mei 2020, met regels over verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten bestemd voor het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving.

Paragraaf 6.2 Collectieve wooninitiatieven

Artikel 6.2.1 Begripsomschrijvingen

collectief wooninitiatief: groep natuurlijke personen die zich verenigd hebben in een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die beoogt hun belangen in een woningbouwproject te behartigen;

duurzaam projectplan: projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject waarbij natuurinclusief, klimaatadaptief en circulair wordt gebouwd met behulp van concrete maatregelen in het ontwerp van de woningen en in de woonomgeving;

woningbouwproject: bouw en realisatie van minimaal drie woningen door een collectief wooninitiatief waarin de leden ervan gaan wonen.

Artikel 6.2.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    procesbegeleiding voordat de aanvraag is ontvangen voor het oprichten van een collectief wooninitiatief en in afwijking van artikel 1.3.4 onder a. voor het opstellen van de subsidieaanvraag;

  • b.

    het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectieve wooninitiatief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding.

Artikel 6.2.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      een namens het college van burgemeester en wethouders van die gemeente afgegeven intentieverklaring beschikbaar is waaruit blijkt dat door de gemeente wordt meegewerkt aan de realisering van een woningbouwproject op die locatie; en

    • b.

      de procesbegeleiding wordt uitgevoerd door een onafhankelijke begeleider met ervaring in procesbegeleiding.

  • 2. Subsidie wordt voorts alleen verstrekt als de eigenaar van de grond waarop het gebouw waarin het woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief wooninitiatief te verkopen of te verhuren.

  • 3. [vervallen]

Artikel 6.2.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door het collectieve wooninitiatief.

Artikel 6.2.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een verklaring van de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het woningbouwproject wordt gerealiseerd, waaruit blijkt dat hij de intentie heeft de grond of het gebouw te verkopen of te verhuren aan de leden van het collectieve wooninitiatief;

    • b.

      een lijst van deelnemers aan het collectieve wooninitiatief;

    • c.

      offertes voor procesbegeleiding als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder b en c.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 en het eerste lid wordt bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2, aanhef en onder b, een offerte voor een duurzaam projectplan verstrekt.

  • 3. [vervallen]

Artikel 6.2.6 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.3.4, onder a en b, zijn subsidiabel:

  • a.

    kosten die voordat de aanvraag is ontvangen worden gemaakt aan procesbegeleiding voor het opstellen van de subsidieaanvraag; en

  • b.

    kosten die voordat de aanvraag is ontvangen worden gemaakt voor de formele oprichting van een collectief wooninitiatief.

Artikel 6.2.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie, bedoeld in artikel 6.2.2, bedraagt:

  • a.

    € 2.500 voor procesbegeleiding ter voorbereiding van de aanvraag en de formele oprichting van een collectief wooninitiatief;

  • b.

    € 15.000 voor het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject als het nieuwbouw betreft;

  • c.

    € 17.500 voor het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject, als het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

Artikel 6.2.8 Verplichtingen

  • 1. Het projectplan, bedoeld in artikel 6.2.2, aanhef en onder b, wordt binnen één jaar na het verlenen van de subsidie voltooid en na voltooiing binnen een maand aan Gedeputeerde Staten overlegd.

  • 2. Op aanvraag kunnen deze termijnen worden verlengd.

Artikel 6.2.9 Weigeringsgrond

[vervallen]

Artikel 6.2.10 Vaststelling

[vervallen]

Paragraaf 6.3 SteenGoed benutten – SteenGoed Realiseren

Artikel 6.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

BAR: in de vastgoedsector gehanteerde bruto aanvangsrendement waarmee de verhouding wordt weergegeven tussen huuropbrengsten in het eerste jaar en de stichtingskosten;

bebouwde kom: door de overheid aangewezen gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven;

exploitatiegebied: gebied waarbinnen de activiteit wordt gerealiseerd;

exploitatietekort: negatief saldo op grond van de berekening van kosten en opbrengsten op basis van:

  • a.

    nominale waarden direct verband houdende met en noodzakelijk voor de ontwikkeling en realisatie van de activiteit;

  • b.

    een BAR van maximaal 5% bij geplande verhuur van woningen en een BAR van maximaal 8% bij geplande verhuur van niet-woningen; en

  • c.

    een Winst/Risicovoorziening van maximaal 5%.

footprint: totale oppervlakte van de begane grond van een gebouw aan de buitenzijde van de gevel gemeten;

gebouw: gebouw of meerdere aaneengesloten gebouwen;

herontwikkelen: na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie, al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;

leegstand: structurele leegstand van vastgoed dat om diverse redenen geen invulling of herinvullingheeft gekregen met uitzondering van tijdelijk gebruik zoals anti-kraak;

sloop: afbreken van een gebouw en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

niet-primaire grondstoffen: secundaire, hernieuwbare en hergebruikte grondstoffen;

nominale waarde: waarde in een exploitatie op basis van prijspeil heden, waarbij geen rekening wordt gehouden met toekomstige kosten- of opbrengstenstijging en toekomstige rentewinsten of renteverliezen;

ruimtelijke kwaliteitsimpuls: bij het gebruik en de functie passende verbetering van de fysieke inrichting van de ruimte;

transformeren gebied: door herontwikkeling gerealiseerde functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte binnen de bebouwde kom met als resultaat een andere functie;

transformeren gebouw: in verband met een functiewijziging noodzakelijke ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw.

Artikel 6.3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    een integrale gebiedsgerichte aanpak binnen de bebouwde kom, waarbij het gaat om het herontwikkelen of transformeren van een gebouw of gronden in een gebied, gecombineerd met een aanpak van de openbare ruimte;

  • b.

    het transformeren van een gebouw binnen de bebouwde kom; of

  • c.

    het herontwikkelen binnen de bebouwde kom van een gebouw dat door een combinatie van het ontbreken van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur of door de slechte staat van onderhoud een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld.

Artikel 6.3.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      na aftrek van de niet-subsidiabele kosten sprake is van een exploitatietekort;

    • b.

      minimaal een deel van het gebouw of de gronden door uitvoering van de activiteit een andere toekomstbestendige functie krijgt;

    • c.

      de activiteit uitvoeringsgereed is en in een aaneengesloten bouwstroom binnen 3 jaar opgeleverd kan worden;

    • d.

      de activiteit bijdraagt aan het voorkomen of het beperken van binnenstedelijke leegstand;

    • e.

      de activiteit leidt tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls van de bebouwde omgeving die de leefbaarheid bevordert of de lokale economie versterkt;

    • f.

      de activiteit niet leidt tot nieuwe leegstand op vrijkomende locaties binnen en buiten het exploitatiegebied;

    • g.

      de activiteit past binnen de regionale programmering wonen, werken en detailhandel; en

    • h.

      sprake is van een functiegericht programma met een duurzaam karakter, waarvoor marktvraag is.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a, alleen verstrekt in geval van herontwikkeling als de noodzaak van sloop wordt aangetoond.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoel in artikel 6.3.2, aanhef en onder b, alleen verstrekt als:

    • a.

      minimaal 75% van de dragende constructie van het gebouw behouden blijft;

    • b.

      minimaal gedurende een periode van 5 jaar sprake is van leegstand van het gebouw;

    • c.

      het gebouw een footprint van minimaal 1.000 m2 heeft; en

    • d.

      de voorgevel van het gebouw minimaal 25 meter breed is.

  • 4. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als:

    • a.

      de noodzaak van sloop wordt aangetoond;

    • b.

      minimaal gedurende een periode van 5 jaar sprake is van leegstand van het gebouw;

    • c.

      het gebouw een footprint van minimaal 1.000 m2 heeft; en

    • d.

      de voorgevel van het gebouw minimaal 25 meter breed is.

  • 5. Op aanvraag kan ontheffing worden verleend van de in het eerste lid, onderdeel c, opgenomen termijn en de in het derde en vierde lid opgenomen afmetingen en perioden van leegstand.

Artikel 6.3.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door gemeenten.

Artikel 6.3.5 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg wordt gepland binnen 8 weken na ontvangst van het vooroverlegformulier.

Artikel 6.3.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een opgave van de financiële bijdragen van de aan de activiteit deelnemende partijen;

  • b.

    een onderbouwing van de manier waarop leegstand op vrijkomende locaties, zowel binnen als buiten het exploitatiegebied, wordt voorkomen;

  • c.

    een realistische planning die aantoont dat de uitvoering van de activiteit in een aaneengesloten bouwstroom kan worden gerealiseerd en opgeleverd;

  • d.

    een kaart waarop het exploitatiegebied is aangegeven;

  • e.

    grond- en opstalexploitaties, waarbij uitgegaan wordt van nominale waarden, inclusief verwachte en verleende subsidies, behorende bij het exploitatiegebied;

  • f.

    door onafhankelijke taxateurs opgestelde taxatierapporten van de gronden en opstallen die verband houden met de realisering van de activiteit;

  • g.

    documenten waaruit de afspraken tussen de aan de activiteit deelnemende partijen blijken ten aanzien van planning, uitvoering, financiën en regionale programmeringsafspraken; en

  • h.

    het ingevulde vooroverlegformulier en informatie die bij het vooroverleg is verzocht overeenkomstig artikel 6.3.5.

Artikel 6.3.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a, wordt bepaald op basis van het grondexploitatietekort en bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan de activiteit deelnemende partijen, met een maximum van € 500.000.

  • 2. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder b, wordt bepaald op basis van het opstalexploitatietekort en bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan de activiteit deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000.

  • 3. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder c, wordt bepaald op basis van het grondexploitatietekort en bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan de activiteit deelnemende partijen, met een maximum van € 150.000.

  • 4. In afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel b, mogen bij de berekening van het exploitatietekort kosten van voor de datum waarop de aanvraag is ingediend worden meegenomen.

Artikel 6.3.8 Aanvullende subsidie

  • 1. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a, kan een aanvullende subsidie van € 25.000 per gebouw worden verleend als de dragende constructie van het gebouw voor minimaal 75% behouden wordt.

  • 2. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a en c, kan een aanvullende subsidie worden verleend van € 25.000 per gebouw als minimaal 25% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet-primaire grondstoffen bestaat of € 50.000 per gebouw als minimaal 40% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet primaire grondstoffen bestaat.

  • 3. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder b, kan een aanvullende subsidie worden verleend van € 25.000 per gebouw als minimaal 20% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet-primaire grondstoffen bestaat of € 50.000 per gebouw als minimaal 35% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet primaire grondstoffen bestaat.

  • 4. De hoogte van de aanvullende subsidie bedraagt maximaal:

    • a.

      € 100.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a;

    • b.

      € 50.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder b; of

    • c.

      € 50.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder c.

  • 5. De in het tweede en derde lid genoemde percentages worden berekend overeenkomstig de uitgangspunten van de uniforme meetmethode uit de leidraad van Platform CB’23.

Artikel 6.3.9 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als verlening ervan leidt tot lagere prijzen dan de actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van de activiteit.

Artikel 6.3.10 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    kosten die worden gemaakt tot en met het definitief ontwerp;

  • b.

    kosten die buiten het exploitatiegebied van de activiteit vallen;

  • c.

    kosten voor kwalitatieve ingrepen in de openbare ruimte die uitstijgen boven hetgeen in de gemeente gangbaar is;

  • d.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • e.

    in de exploitatie van de activiteit opgenomen verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken met een hogere waarde dan de actuele getaxeerde marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand;

  • f.

    kosten van nadeelcompensatie; en

  • g.

    kosten van bovenwijkse voorzieningen.

Artikel 6.3.11 Verplichtingen

  • 1. De activiteit wordt binnen drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking opgeleverd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2. Als sprake is van monumentale gebouwen, wordt voldaan aan de provinciale Uitvoeringsvoorschriften voor duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden.

  • 3. Als sprake is van monumentale gebouwen, worden eventuele werkzaamheden aan deze gebouwen uitgevoerd door een erkend aannemer of door een aannemer die voldoet aan de aan een erkend aannemer gestelde eisen.

Artikel 6.3.12 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, waarbij voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Paragraaf 6.4 Steengoed benutten – Procesondersteuning

Artikel 6.4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

centrumgebied: binnenstad, stadsdeelcentrum of dorpskern;

stadsdeelcentrum: planmatig ontwikkeld winkelcentrum met meer dan 50 winkelpanden dat

een aanvulling is op de binnenstad;

transformatiemanager: onafhankelijke expert op het gebied van transformatiemanagement in een centrumgebied.

Artikel 6.4.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek naar de ruimtelijke en financiële haalbaarheid van een herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling van een gebouw of een gebied;

  • b.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de realisatie van een herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling van een gebouw of een gebied;

  • c.

    de procesbegeleiding of advisering in het kader van een herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling van een gebouw of een gebied;

  • d.

    het versterken en professionaliseren van de organisatiegraad in een centrumgebied;

  • e.

    het opstellen van een integrale toekomstvisie inclusief uitvoeringsplan voor een toekomstbestendig centrumgebied; of

  • f.

    transformatiemanagement in een centrumgebied, gericht op het uitvoeren van een door de gemeente vastgestelde integrale toekomstvisie voor een toekomstbestendig centrumgebied.

Artikel 6.4.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder a, b en c, wordt alleen verstrekt als de gemeente en de betrokken vastgoedeigenaren de intentie hebben om hun medewerking te verlenen aan de voorgenomen subsidiabele activiteiten.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder d, e en f, wordt alleen verstrekt als de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in samenwerking met de gemeente, de betrokkenvastgoedeigenaren en de ondernemers die in het centrumgebied gevestigd zijn.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder f, alleen verstrekt als de activiteit wordt uitgevoerd door een transformatiemanager.

Artikel 6.4.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder a, b en c, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • c.

      stichtingen; of

    • d.

      verenigingen.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder d, e en f, wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 6.4.5 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt er een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg vindt plaats binnen zes weken na ontvangst van het vooroverlegformulier.

Artikel 6.4.6 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      het vooroverlegformulier en eventuele informatie waar bij het vooroverleg om is verzocht;

    • b.

      offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden;

    • c.

      als de aanvrager niet een gemeente is, een schriftelijke verklaring van het gemeentebestuur dat de gemeente medewerking verleent aan de voorgenomen subsidiabele activiteit.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder a, b en c, ook de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      een onderbouwing hoe en in welke mate de herbestemming, transformatie of herontwikkeling leegstand verkleint of voorkomt;

    • c.

      als de aanvrager niet de eigenaar is van het onder de herbestemming, transformatie of herontwikkeling vallende vastgoed: een schriftelijke verklaring van de eigenaar waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan voorgenomen subsidiabele activiteit.

Artikel 6.4.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 6.4.8 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van externe deskundigen.

Artikel 6.4.9 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger moet:

    • a.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder a en b, binnen zes maanden na het verlenen van de subsidie hebben voltooid, welke termijn op verzoek met maximaal zes maanden kan worden verlengd;

    • b.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder c, d en e, binnen 12 maanden na het verlenen van de subsidie hebben voltooid, welke termijn op verzoek met maximaal twaalf maanden kan worden verlengd;

    • c.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder f, binnen achttien maanden na het verlenen van de subsidie hebben voltooid, welke termijn op verzoek met maximaal negen maanden kan worden verlengd.

  • 2. De subsidieontvanger moet de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit overleggen bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie of, op verzoek van de provincie, in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.

Artikel 6.4.10 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    geen vooroverleg heeft plaats gevonden;

  • b.

    voor dezelfde subsidiabele activiteit al subsidie is verstrekt voor hetzelfde gebouw, gebied of centrumgebied.

Paragraaf 6.5

Vervallen.

Paragraaf 6.6 Realiseren sociale huurwoningen

Artikel 6.6.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

publiek financieel tekort: financieel tekort op het totaal van kosten en opbrengsten van een project dat ontstaat door publieke maatregelen en verminderde opbrengsten vanwege de realisatie van sociale huurwoningen;

publieke maatregelen: maatregelen die bijdragen aan en noodzakelijk zijn voor het realiseren van het woningbouwproject en bestaan uit het uitvoeren van werken, werkzaamheden en maatregelen die op grond van afdeling 16.3 van de Omgevingswet verband houden met de kostenverhaalplicht;

sociale huurwoning: huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

stedelijk groen: bosplantsoen met inheemse bomen en struiken of na inrichting ecologisch te beheren grasland met inheems bloemenmengsel dat bestaat uit grassen met éénjarige kruidachtige soorten en overblijvende bloeiende vegetatie.

Artikel 6.6.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor het uitvoeren van publieke maatregelen bij projecten die gericht zijn op de realisatie van de bouw van sociale huurwoningen.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid kan subsidie worden verstrekt als de publieke maatregelen ook gericht zijn op klimaatadaptie en biodiversiteit.

Artikel 6.6.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2, eerste lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      het project voorziet in de bouw van woningen waarvan minimaal een derde sociale huurwoning is;

    • b.

      het project voorziet in de netto-toevoeging van minimaal 10 sociale huurwoningen in het projectgebied;

    • c.

      de sociale huurwoningen worden gerealiseerd bestemd voor exploitatie en instandhouding door woningcorporaties of wooncoöperaties, mits de wooncoöperaties

      • i.

        een rechtspersoon zonder winstoogmerk is; en

      • ii.

        zich richt op verhuur en het toewijzen van sociale huurwoningen aan huurders die in aanmerking komen voor een sociale huurwoning;

    • d.

      het project wordt gerealiseerd in een gebied dat zich kenmerkt door minimaal twee van de volgende onderdelen:

      • i.

        financiële samenhang;

      • ii.

        geografische samenhang;

      • iii.

        organisatorische samenhang;

    • e.

      de publieke maatregelen gericht zijn op:

      • i.

        de infrastructurele ontsluiting;

      • ii.

        verlaging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden;

      • iii.

        bodemsanering in het projectgebied;

      • iv.

        uitplaatsing van activiteiten die hinder veroorzaken voor de woningbouw;

      • v.

        de inrichting van de openbare ruimte in het projectgebied;

    • f.

      het project voldoet aan in ieder geval een van de volgende criteria voor klimaatadaptatie:

      • i.

        in het plangebied treedt geen schade op aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag;

      • ii.

        in het plangebied wordt 50% van de jaarlijkse neerslag geïnfiltreerd;

      • iii.

        in het plangebied is sprake van in ieder geval 50% schaduw op de hoogste zonnestand voor verblijfsplekken en gebieden waar langzaam verkeer zich verplaatst;

      • iv.

        voor overstromingen met een waterdiepte tot 20 cm treedt geen schade aan gebouwen op en blijven hoofdwegen begaanbaar;

    • g.

      het project voldoet aan het criterium van biodiversiteit dat in ieder geval 30 % van het onbebouwde grondoppervlak in de openbare ruimte wordt beplant met stedelijk groen;

    • h.

      de realisatie van het project haalbaar is;

    • i.

      het project nog niet in de realisatiefase is;

    • j.

      het project past binnen de regionale woonagenda’s;

    • k.

      er sprake is van een publiek financieel tekort; en

    • l.

      de aanvrager minimaal 50 % van het publiek financieel tekort van het project financiert.

  • 2. Over de criteria, bedoeld in het eerste lid, onder h en k, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan een externe ter zake deskundige.

  • 3. Er kan ontheffing worden verleend van:

    • a.

      het aandeel sociale huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onder a;

    • b.

      het opgenomen percentage stedelijk groen, bedoeld in het eerste lid, onder g.

  • 4. De aanvullende subsidie, bedoeld in artikel 6.6.2, tweede lid, wordt alleen verleend als de publieke maatregelen voldoen aan twee van de volgende criteria voor klimaatadaptatie en biodiversiteit:

    • a.

      de inrichting van het plangebied is afgestemd op de verwachte grondwaterstanden en de zoetwaterbeschikbaarheid tijdens droogte;

    • b.

      voor overstromingen met een waterdiepte tot 50 cm worden maatregelen in de openbare ruimte getroffen om schade aan gebouwen te beperken;

    • c.

      realisatie of aanwezigheid van een poel of vijver met minimaal een meter waterdiepte, drie meter diameter en flauw talud en beplant met inheemse oeverplanten en inheemse waterplanten;

    • d.

      in ieder geval 50 % van het onbebouwde grondoppervlak in de openbare ruimte wordt beplant met stedelijk groen.

  • 5. In aanvulling op het vierde lid, wordt de opslag op de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2, tweede lid, alleen verleend in combinatie met de subsidie, bedoeld in artikel 6.6.2, eerste lid.

Artikel 6.6.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 6.6.5 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg vindt plaats binnen vier weken na ontvangst van het ingevulde vooroverlegformulier en onderliggende stukken.

  • 3. Tijdens het vooroverleg worden in ieder geval de onderwerpen van het vooroverlegformulier aan de orde gesteld.

Artikel 6.6.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a.

    Een overzicht van publieke kosten en opbrengsten waarmee het financiële tekort wordt onderbouwd;

  • b.

    een toelichting op de noodzaak, toerekenbaarheid en proportionaliteit van de activiteiten voor de te realiseren woningen;

  • c.

    kaarten van het project en beeldmateriaal, bouwtekeningen of situatieschetsen van het project;

  • d.

    actuele taxatierapporten of waardebepaling ter onderbouwing van inbreng- of verwervingswaarde van gronden;

  • e.

    bewijs dat aan de instandhoudingsplicht als bedoeld in artikel 6.6.9 wordt voldaan;

  • f.

    een ingevuld vooroverlegformulier als bedoeld in artikel 6.6.5;

  • g.

    een verslag van het vooroverleg;

  • h.

    de informatie die bij het vooroverleg is verzocht.

Artikel 6.6.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 6.6.2, eerste lid, bedraagt maximaal € 12.500 per sociale huurwoning binnen het project tot ten hoogste 50% van het publiek financieel tekort met een totaal maximum van € 500.000 per project.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, bedraagt de opslag op de subsidie, bedoeld in artikel 6.6.2, tweede lid, 8% van de subsidie op grond van het eerste lid, tot een maximum van € 1.000 per sociale huurwoning.

Artikel 6.6.8 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verleend voor:

  • a.

    waardedaling van gronden of opstallen;

  • b.

    kosten van planschade.

Artikel 6.6.9 Verplichtingen

  • 1. De bouw van de woningen start uiterlijk drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking.

  • 2. De bouw van de woningen wordt in een aangesloten bouwstroom gerealiseerd en uiterlijk binnen 10 jaar na de start van de bouw opgeleverd.

  • 3. De subsidieontvanger neemt maatregelen om te zorgen dat de exploiterende wooncoöperatie of woningcorporatie, bedoeld in artikel 6.6.3, eerste lid, onder c, gedurende minimaal 20 jaren na de start van de bouw van het project, het netto aantal met deze subsidie gerealiseerde sociale huurwoningen in stand houden.

Artikel 6.6.10 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor de subsidiabele activiteit een aanvraag is ingediend of subsidie is verleend op grond van paragraaf 6.7 of het Besluit Woningbouwimpuls 2020;

  • b.

    voor het project al subsidie is verleend op grond van deze paragraaf.

Paragraaf 6.7 Cofinanciering Besluit Woningbouwimpuls 2020

Artikel 6.7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

betaalbare woning: betaalbare woning als bedoeld in artikel 1, onder c van het Besluit Woningbouwimpuls 2020;

project: project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit Woningbouwimpuls 2020;

publieke onrendabele top: aan te vragen uitkering als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit Woningbouwimpuls 2020.

Artikel 6.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de cofinanciering van één of meerdere projecten die in aanmerking komen voor een uitkering uit het Besluit Woningbouwimpuls 2020.

Artikel 6.7.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    het project voldoende bijdraagt aan één of meerdere provinciale doelen uit de vigerende omgevingsvisie;

  • b.

    het aandeel betaalbare woningen in ieder geval 50% van de door het project toegevoegde woningen betreft.

Artikel 6.7.4 Aanvragers

Subsidie kan worden aangevraagd door aan een gemeente.

Artikel 6.7.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag bijgevoegd een afschrift van de conceptaanvraag zoals die wordt voorbereid op grond van het Besluit Woningbouwimpuls 2020.

Artikel 6.7.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 25% van de publieke onrendabele top met een maximum van € 1.000 per gerealiseerde woning.

Artikel 6.7.7 Opschortende voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager aantoont dat de bijbehorende uitkering uit het Besluit Woningbouwimpuls 2020 is verstrekt.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken als niet binnen tien maanden na subsidieverlening is voldaan aan de opschortende voorwaarde.

Artikel 6.7.8 Verplichtingen

Uiterlijk drie jaar na de beschikking tot uitkering uit het Besluit Woningbouwimpuls 2020 wordt met de eerste bouwwerkzaamheden binnen het project gestart en de bouw van de laatste woningen start uiterlijk binnen tien jaren na die datum.

Paragraaf 6.8 Verhuisvergoeding huurwoning

Artikel 6.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

huurder: natuurlijke persoon of personen die als huurder op de huurovereenkomst met de woningcorporatie staat of staan en waarvan één persoon ouder is dan 55 jaar;

verhuiscoach: natuurlijk persoon die huurder ondersteunt bij vragen rondom verhuizen en die als zodanig is aangemerkt door de provincie Gelderland en participeert in de intervisiegroep voor verhuiscoaches van de provincie Gelderland;

verhuistraject: traject dat de huurder aflegt en dat bestaat uit een aanmelding en een intakegesprek tussen huurder en verhuiscoach eventueel aangevuld met een woonadviesgesprek tussen huurder en verhuiscoach, en eventueel een opvolggesprek;

woningcorporatie: rechtspersoon als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet.

Artikel 6.8.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verhuizing naar een kleinere huurwoning.

Artikel 6.8.3 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de woning die de aanvrager verlaat:

    • i.

      in de provincie Gelderland staat;

    • ii.

      eigendom is van een woningcorporatie;

    • iii.

      als huurwoning beschikbaar blijft voor de woningcorporatie;

    • iv.

      in ieder geval drie slaapkamers en minimaal 65 m2 bruto vloeroppervlakte heeft; en

  • b.

    de woning die de aanvrager gaat betrekken:

    • i.

      kleiner is dan de te verlaten woning;

    • ii.

      een zelfstandige huurwoning is;

    • iii.

      maximaal twee slaapkamers heeft;

    • iv.

      geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor senioren.

  • c.

    een verhuistraject is doorlopen;

  • d.

    de aanvrager:

    • i.

      de huurovereenkomst voor de te betrekken woning heeft ondertekend;

    • ii.

      in ieder geval één jaar woonachtig is geweest in de vrijkomende woning.

Artikel 6.8.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een huurder.

Artikel 6.8.5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend in een periode van vier weken na de ondertekening van de huurovereenkomst van de te betrekken woning.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een verklaring van de woningcorporatie dat de vrijkomende woning voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 6.8.3, onder a;

    • b.

      een verklaring van de verhuiscoach dat de te betrekken woning en aanvrager voldoen aan de criteria als bedoeld in artikel 6.8.3, onder b, c en d.

Artikel 6.8.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 2.000.

Artikel 6.8.7 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 wordt geweigerd als de aanvrager:

  • a.

    in de afgelopen drie jaar al een tegemoetkoming in de verhuiskosten van ten minste € 1.000 heeft ontvangen;

  • b.

    op de datum van aanmelding van het verhuistraject al een woning heeft geaccepteerd, of al een aanbod heeft ontvangen voor een woning als bedoeld in artikel 6.8.3 onder b.

Artikel 6.8.8 Overgangsrecht

Een aanvraag om subsidie waarbij de te betrekken woning groter dan 65 m², maar kleiner is dan de woning die wordt verlaten en waarvan de huurovereenkomst is getekend in de periode 4 september 2023 tot 29 november 2023 kan worden ingediend tot en met 30 december 2023.

Paragraaf 6.9 SteenGoed Challenge: mijn huis staat in Gelderland

Artikel 6.9.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

deelnemer: groep natuurlijke personen, al dan niet verenigd in een rechtspersoon, die meedoet aan de SteenGoed Challenge en zich ten doel heeft gesteld haar SteenGoed Challenge locatie gezamenlijk te transformeren tot woning(en);

SteenGoed Challenge: challenge ‘Mijn huis staat in Gelderland’ (PS2019-696);

SteenGoed Challenge locatie: onroerende zaak die door een deelnemer aan de SteenGoed Challenge wordt getransformeerd tot woning(en).

Artikel 6.9.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het delen van kennis en ervaring op het gebied van transformatie van een SteenGoed Challenge locatie.

Artikel 6.9.3 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een deelnemer aan de SteenGoed Challenge.

Artikel 6.9.4 Criterium

Subsidie wordt alleen verstrekt als de deelnemer gedurende de SteenGoed Challenge actief kennis heeft gedeeld op de website https://www.gelderland.nl/projecten/challenge-mijn-huis-staat-in-gelderland.

Artikel 6.9.5 Subsidiabele kosten

Artikelen 1.3.3 en 1.3.4, eerste lid, onder b, zijn niet van toepassing.

Artikel 6.9.6 Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt € 3.000 per SteenGoed Challenge locatie.

  • 2. Per SteenGoed Challenge locatie wordt eenmaal subsidie verstrekt.

Hoofdstuk 7 Economie

Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

bedrijventerrein: terrein dat vanwege zijn functie geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening door meer dan één bedrijf;

haalbaarheidsproject: project bestemd voor een innovatie dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van in ieder geval 60% een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;

haalbaarheidsstudie: onderzoek en analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

KIA: kennis- en innovatieagenda uit het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid;

Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid: programma als bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies of daarvoor in de plaats tredende programma’s;

toekomstbestendig bedrijventerrein: terrein waar bedrijven, overheden en beheerders samenwerken aan toekomstige kansen en aanpak van knelpunten op het gebied van (circulaire) economie, duurzame energie, klimaat, veiligheid, gezondheid & biodiversiteit, waarmee een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd en wordt toegewerkt naar een energieneutraal en klimaatbestendig bedrijventerrein in 2050.

Paragraaf 7.2 MIT-Haalbaarheidsprojecten

Artikel 7.2.1

(gereserveerd)

Artikel 7.2.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject passend binnen een of meer van de volgende missies uit het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid:

  • a.

    KIA Klimaat en Energie;

  • b.

    KIA Circulaire Economie;

  • c.

    KIA Landbouw, Water en Voedsel;

  • d.

    KIA Gezondheid en Zorg;

  • e.

    KIA Veiligheid;

  • f.

    KIA Sleuteltechnologieën;

  • g.

    KIA Digitalisering;

  • h.

    KIA Maatschappelijk Verdienvermogen.

Artikel 7.2.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als de subsidiabele activiteit:

    • a.

      innovatief is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie uniek is voor Nederland;

      • ii.

        de innovatie zich onderscheidt ten opzichte van internationale ontwikkelingen; of alternatieven;

      • iii.

        de innovatie een technologisch of organisatorisch risico met zich meebrengt om het project als innovatie te rechtvaardigen;

    • b.

      economisch perspectief heeft, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie marktperspectief heeft;

      • ii.

        het beoogde verdienmodel haalbaar is;

      • iii.

        het intellectueel eigendom beschermd kan worden;

      • iv.

        de aanvrager kan aantonen dat hij een marktbenadering kan uitvoeren; en

    • c.

      technisch-financieel uitvoerbaar is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de subsidiabele activiteit binnen de in artikel 7.2.8 gestelde termijn gerealiseerd kan worden;

      • ii.

        de uitvoerders vakbekwaam zijn om de subsidiabele activiteit uit te voeren;

      • iii.

        de risico’s voor de uitvoering en bijbehorende beheersmaatregelen zijn uitgewerkt.

  • 2. Aan de subsidiabele activiteit wordt een score van maximaal 50 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 7.2.3, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 7.2.3, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 7.2.3, eerste lid, aanhef en onder c.

  • 4. Over de criteria, bedoeld in het eerste lid, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan een externe deskundige.

Artikel 7.2.4 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond al subsidie heeft aangevraagd of ontvangen op grond van deze regeling of van vergelijkbare regelingen van andere provincies.

  • 2. De subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      er voor enig criterium, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend, of

    • b.

      aan de subsidiabele activiteit niet een score van minimaal 30 punten wordt toegekend.

Artikel 7.2.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een MKB-onderneming met of zonder rechtspersoonlijkheid.

  • 2. Onder een MKB-onderneming vallen de daarmee verbonden partnerondernemingen bedoeld in artikel 3, tweede lid, van Bijlage 1 behorende bij de AGVV en verbonden ondernemingen bedoeld in artikel 3, derde lid van Bijlage 1 behorende bij de AGVV.

Artikel 7.2.6 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt hoe aan de criteria als bedoeld in artikel 7.2.2 wordt voldaan. De aanvrager maakt daarvoor gebruik van het format projectplan voor MIT-haalbaarheidsprojecten, dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland. Hij verschaft alle informatie, die in dit formulier wordt gevraagd.

  • 2. De aanvraag kan worden ingediend van 9:00 uur op 9 april 2024 tot 17:00 uur op 17 september 2024.

Artikel 7.2.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 20.000.

Artikel 7.2.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen twaalf maanden na start van de subsidiabele activiteit afgerond.

  • 2. Met de uitvoering van de subsidiabele activiteit wordt binnen zes maanden na subsidieverlening gestart.

  • 3. Op verzoek van de aanvrager kan de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal zes maanden worden verlengd.

Paragraaf 7.2a MIT-R&D-samenwerkingsprojecten

Artikel 7.2a.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

MIT-R&D-samenwerkingsproject: project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking uitgevoerd door een MIT-R&D-samenwerkingsverband;

MIT-R&D-samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, dat is opgericht voor de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject;

ondersteunende sector: sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie;

startende onderneming: kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan en als een onderneming zich niet hoeft te laten registreren de periode van vijf jaar nadat de onderneming haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten.

Artikel 7.2a.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject.

Artikel 7.2a.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend als:

    • a.

      de subsidiabele activiteit plaatsvindt binnen een of meer van de volgende missies uit het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid:

      • i.

        KIA Klimaat en Energie;

      • ii.

        KIA Circulaire Economie;

      • iii.

        KIA Landbouw, Water en Voedsel;

      • iv.

        KIA Gezondheid en Zorg;

      • v.

        KIA Veiligheid;

      • vi.

        KIA Sleuteltechnologieën;

      • vii.

        KIA Digitalisering;

      • viii.

        KIA Maatschappelijk Verdienvermogen.

    • b.

      geen van de partijen in het MIT-R&D-samenwerkingsverband meer dan 70% van de subsidiabele kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening neemt; en

    • c.

      minimaal 50% van de subsidiabele kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor rekening komt van deelnemers aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband met een vestiging in Gelderland.

  • 2. De subsidiabele activiteit wordt beoordeeld op de mate waarin:

    • a.

      er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;

    • b.

      er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het MIT-R&D-samenwerkingsverband of de Gelderse economie;

    • c.

      de kwaliteit van het MIT-R&D-samenwerkingsverband hoger is, minimaal blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie; en

    • d.

      maatschappelijke impact wordt gerealiseerd voor een of meer KIA’s.

  • 3. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 4. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder d.

  • 5. Over de criteria wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan een externe deskundige.

Artikel 7.2a.4 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond al subsidie heeft aangevraagd of ontvangen op grond van deze regeling of vergelijkbare regelingen in het kader van MIT R&D samenwerkingsprojecten bij andere provincies.

  • 2. Voor zover door verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

  • 3. De subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 7.2a.3, tweede lid, aanhef en onder a, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

    • b.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 7.2a.3, tweede lid, aanhef en onder b, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

    • c.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 7.2a.3, tweede lid, aanhef en onder c, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend,

    • d.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 7.2a.3, tweede lid, aanhef en onder d, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend; of

    • e.

      aan de subsidiabele activiteit niet minimaal een score van 50 punten wordt toegekend.

Artikel 7.2a.5 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de AGVV.

Artikel 7.2a.6 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een MKB-onderneming die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder van het MIT-R&D-samenwerkingsverband.

  • 2. De aanvraag kan worden ingediend van 9:00 uur op 11 juni 2024 tot 17:00 uur op 17 september 2024.

Artikel 7.2a.7 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt hoe aan de criteria als bedoeld in artikel 7.2a.3 wordt voldaan.

  • 2. Aanvragen worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

Artikel 7.2a.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie per MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband bedraagt ten hoogste 35% van zijn subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie per MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband bedraagt:

    • a.

      minimaal € 25.000 en maximaal € 100.000 als het subsidiebedrag per MIT-R&D-samenwerkingsproject maximaal € 200.000 is; en

    • b.

      minimaal € 25.000 en maximaal € 175.000 als het subsidiebedrag per MIT-R&D-samenwerkingsproject meer dan € 200.000 en maximaal € 350.000 is.

  • 3. De totale subsidie per MIT-R&D-samenwerkingsproject bedraagt minimaal € 50.000 en maximaal € 350.000.

Artikel 7.2a.9 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen twee jaar na start van de subsidiabele activiteit voltooid.

  • 2. De uitvoering van de subsidiabele activiteit start binnen zes maanden na subsidieverlening gestart.

  • 3. Op verzoek van de aanvrager kan de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal 12 maanden worden verlengd.

Artikel 7.2a.10 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 25 van de AGVV.

Paragraaf 7.3 Cofinanciering Europese thematische fondsen

Artikel 7.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Europese thematische fondsen 2021-2027: Horizon Europe, LIFE, INTERREG-B Noord West-Europa, INTEREG-B North Sea Region, INTERREG-Europe, Connecting Europe Facility, the Vanguard Initiative, European Urban Initiative, Creative Europe, Digital Europe en Interregional Innovation Investments instrument (I3).

Artikel 7.3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de cofinanciering van projecten die in aanmerking komen voor steun uit de Europese thematische fondsen 2021-2027.

Artikel 7.3.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    het project voldoet aan de voorwaarden die gelden voor dit thematische fonds; en

  • b.

    het project draagt voldoende bij aan één of meerdere provinciale doelen uit de vigerende omgevingsvisie.

Artikel 7.3.4 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er vooroverleg plaats aan de hand van een concept projectplan.

  • 2. Het vooroverleg wordt gepland na ontvangst van het concept projectplan en vindt plaats binnen 12 weken.

Artikel 7.3.5 Weigeringsgrond

Voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

Artikel 7.3.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50 % van de verplichte cofinanciering die de aanvrager moet aantrekken of zelf inbrengen voor de bijdrage die hij kan ontvangen uit het Europees thematisch fonds 2021-2027.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 150.000.

Artikel 7.3.7 Opschortende voorwaarde

De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager binnen zes maanden na de subsidieverlening aantoont dat de bijbehorende Europese steunverlening uit het Europese thematische fonds 2021-2027 is verstrekt.

Paragraaf 7.4 Toekomstbestendige bedrijventerreinen - Procesondersteuning

Artikel 7.4.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

collectieve fysieke maatregelen: fysieke maatregelen die door samenwerking tussen meerdere bedrijven en andere stakeholders efficiënter of effectiever uitgevoerd kunnen worden en impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein.

Artikel 7.4.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor procesondersteuning voor het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen voor:

  • a.

    het opzetten of verbeteren van het organiserend vermogen op een bedrijventerrein; of

  • b.

    het bevorderen van publiek private samenwerking zodat de ondernemers op een bedrijventerrein zich beter kunnen weren tegen criminele activiteiten waardoor de veiligheid verbetert; en

  • c.

    de planvorming van collectieve fysieke maatregelen op bedrijventerreinen die zich richt op het opzetten en uitvoeren van een gebiedsproces, het analyseren van knelpunten en kansen, het onderzoeken van de haalbaarheid of het uitwerken van plannen en businesscases over één of meerdere van de volgende thema’s:

    • i.

      herstructurering of intensivering;

    • ii.

      energietransitie inclusief gebiedsgerichte aanpak energiebesparing of netcongestie bij bedrijven;

    • iii.

      duurzaam watergebruik inclusief gebiedsgerichte aanpak waterbesparing bij bedrijven;

    • iv.

      circulariteit;

    • v.

      klimaatadaptatie;

    • vi.

      biodiversiteit;

    • vii.

      digitale ontsluiting;

    • viii.

      weerbaarheid tegen criminaliteit;

    • ix.

      buitenruimte die aanzet tot sporten en bewegen;

    • x.

      collectieve vormen van vervoer van en naar bedrijventerreinen;

    • xi.

      gedeelde (slimme) laadinfrastructuur of collectief aanbod van duurzame brandstoffen/energiedragers;

    • xii.

      slimme en schone vervoers- en transportconcepten;

    • xiii.

      gedeelde truck parkings;

    • xiv.

      fysieke voorzieningen voor onderwijs en ontmoeting.

Artikel 7.4.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de activiteit betrekking heeft op minimaal één bedrijventerrein in Gelderland;

    • b.

      er draagvlak voor de activiteiten is bij een of meer gemeenten en het bedrijfsleven, dat onder meer bestaat uit op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven, betrokken ondernemersverenigingen of brancheorganisatie, en;

    • c.

      de activiteiten de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein vergroten.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.4.2, eerste lid, aanhef en onder c, onderdeel i, voor het thema herstructurering alleen verstrekt als maatregelen voor het vergroten van de biodiversiteit en voor klimaatadaptatie onderdeel uitmaken van de activiteit.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.4.2, eerste lid, aanhef en onder c, onderdeel ii, alleen verstrekt als uit een schriftelijke onderbouwing blijkt dat er afstemming tussen de Omgevingsdienst en aanvrager heeft plaatsgevonden over de voorgenomen activiteiten in verhouding tot eventuele toezichts- en handhavingsactiviteiten.

Artikel 7.4.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door rechtsvormen met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 7.4.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt hoe aan de criteria, bedoeld in artikel 7.4.3 wordt voldaan. De aanvrager maakt gebruik van het vooroverlegformulier, bedoeld in artikel 7.4.9, eerste lid.

Artikel 7.4.6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor inhuur van externe deskundigen.

Artikel 7.4.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.4.2, aanhef en onder a, ten hoogste 70% voor bedrijventerreinen waarvan:

    • a.

      het organiserend vermogen niet is geformaliseerd in een rechtspersoon en ook niet in enige vorm georganiseerd is in een samenwerkingsverband; en

    • b.

      de subsidiabele kosten niet meer dan € 25.000 bedragen.

Artikel 7.4.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen 24 maanden na de startdatum van de activiteit afgerond. Deze termijn kan met maximaal 12 maanden worden verlengd.

  • 2. De subsidieontvanger overlegt de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie, of als een dergelijk verzoek niet vereist is, op verzoek van de provincie in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.

  • 3. De subsidieontvanger communiceert tijdens de uitvoering van de activiteit over de voortgang, resultaten en leerervaringen van het project met als doelgroep bedrijven op bedrijventerreinen en gemeenten.

Artikel 7.4.9 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt een vooroverleg plaats dat aangevraagd wordt met het daarvoor vastgestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg vindt plaats binnen zes weken na ontvangst van het vooroverlegformulier.

  • 3. Tijdens het vooroverleg wordt in ieder geval aan de orde gesteld:

    • a.

      het organiserend vermogen op het bedrijventerrein;

    • b.

      de collectiviteit van de activiteit;

    • c.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein;

    • d.

      investeringsbereidheid van betrokken ondernemers;

    • e.

      overige financieringsmogelijkheden;

    • f.

      realistische planning en uitvoeringstermijn;

    • g.

      welke informatie bij de aanvraag wordt ingediend;

    • h.

      draagvlak voor de activiteit.

Paragraaf 7.5 Toekomstbestendige bedrijventerreinen – Realisatie fysieke maatregelen

Artikel 7.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

circulaire sloop: afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem voor toekomstig gebruik;

industrieel, flexibel en demontabel bouwen: toepassen van (industrieel ontwikkelde en geproduceerde) bouwcomponenten in nieuwe en te verbeteren gebouwen en constructies voor vormen van bouwen die gericht zijn op gebouwen en installaties, op het bouwproces en op de organisatie.

Artikel 7.5.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van fysieke collectieve maatregelen met inbegrip van de procesbegeleiding voor het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen door:

  • a.

    (circulaire) herstructurering, intensivering of modernisering en noodzakelijke bedrijfsverplaatsingen of sloop voor verbetering van het bedrijventerrein;

  • b.

    de aanleg van duurzame warmte- en koelsystemen;

  • c.

    elektriciteitsopslag op een bedrijventerrein;

  • d.

    het vergroten van weerbaarheid tegen criminaliteit;

  • e.

    klimaatadaptatie;

  • f.

    het vergroten van de biodiversiteit;

  • g.

    de aanleg van buitenruimten die aanzet tot sporten en bewegen.

Artikel 7.5.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      aantoonbaar sprake is van een financieel tekort;

    • b.

      de activiteit betrekking heeft op minimaal één bedrijventerrein in de provincie Gelderland;

    • c.

      er draagvlak voor de activiteiten is bij een of meer gemeenten en het bedrijfsleven, dat onder meer bestaat uit op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven, betrokken ondernemersverenigingen of brancheorganisaties;

    • d.

      de activiteit de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein vergroot;

    • e.

      het organiserend vermogen van het bedrijfsleven op dit bedrijventerrein toereikend is of er een plan wordt voorgelegd waaruit blijkt dat er stappen worden gezet om dit in orde te maken;

    • f.

      de uitvoering van het project kan starten binnen 6 maanden na indienen van de aanvraag; en

    • g.

      de aanvrager aannemelijk heeft kunnen maken dat voor de financiering van de activiteiten geen of onvoldoende aanspraak kan worden gemaakt op financiering van Oost NL, het Perspectieffonds Gelderland of de Ontwikkelings- en Herstructureringsmaatschappij Gelderland.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder a, alleen verstrekt als maatregelen zijn genomen voor het vergroten van de biodiversiteit en voor klimaatadaptatie.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als sprake is van een gecombineerd project voor hernieuwbare energie en opslag ‘achter de meter’, waarbij de opslag op jaarbasis in ieder geval 75% van de energie ontvangt uit rechtstreeks aangesloten installaties voor opwekking van hernieuwbare energie, en:

    • a.

      de hernieuwbare energie en de opslag deel uitmaken van één investering; of

    • b.

      wanneer de opslag wordt gekoppeld aan een bestaande installatie voor opwekking van hernieuwbare energie.

  • 4. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als de aanvrager aannemelijk maakt dat de aan het project deelnemende partijen bij de start van de exploitatie beschikken over een passende overeenkomst met de netbeheerder voor toegang tot het elektriciteitsnetwerk.

Artikel 7.5.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door rechtsvormen met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 7.5.5 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt een vooroverleg plaats dat aangevraagd wordt met het daarvoor vastgestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg vindt plaats binnen zes weken na ontvangst van het vooroverlegformulier.

  • 3. Tijdens het vooroverleg wordt in ieder geval aan de orde gesteld:

    • a.

      het organiserend vermogen op het bedrijventerrein;

    • b.

      de collectiviteit van de activiteit;

    • c.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein;

    • d.

      de onderbouwing en de berekeningswijze van het financiële tekort;

    • e.

      investeringsbereidheid van betrokken ondernemers;

    • f.

      overige financieringsmogelijkheden;

    • g.

      realistische planning en uitvoeringstermijn;

    • h.

      hoe deelnemende partijen kosten kunnen maken voor het project;

    • i.

      welke informatie bij de aanvraag wordt ingediend;

    • j.

      draagvlak voor de activiteit.

Artikel 7.5.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt hoe aan de criteria, bedoeld in artikel 7.5.3 wordt voldaan. De aanvrager maakt gebruik van het vooroverlegformulier, bedoeld in artikel 7.5.5, eerste lid.

Artikel 7.5.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 en nooit meer dan het financieel tekort.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bedraagt de subsidie niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten.

  • 3. Als kosten zijn gemaakt voor circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop, kan de subsidie verhoogd worden met een bedrag ter hoogte van 5% van de voormelde kosten, waarbij de subsidie in afwijking van het eerste lid maximaal € 525.000 kan bedragen.

  • 4. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder a, niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen.

  • 5. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder b, maximaal 30% van de subsidiabele kosten voor zover de subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.

  • 6. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder c, maximaal 30% van de subsidiabele kosten.

  • 7. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder e, maximaal 40% van de subsidiabele kosten voor zover de subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.

  • 8. De subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder e, bedraagt voor:

    • a.

      de aanleg van een extensief groen dak maximaal € 30 per m2 tot een maximum van € 10.000 per pand;

    • b.

      de aanleg van een intensief groen dak maximaal € 50 per m2 tot een maximum van € 20.000 per pand;

    • c.

      de aanleg van een groene gevel maximaal € 30 per m2 tot een maximum van € 10.000 per pand.

  • 9. Van de in het tweede, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid genoemde subsidiepercentages en maximale bedragen kan worden afgeweken als de AGVV ruimte biedt voor een hoger percentage of bedrag.

Artikel 7.5.8 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      geen vooroverleg heeft plaats gevonden;

    • b.

      verstrekking van de subsidie zou leiden tot lagere dan actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van het project.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt de subsidie geweigerd als voor de subsidiabele activiteit, genoemd in artikel 7.5.2, aanhef en onder a, sprake is van specifieke infrastructuur.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.3.4, aanhef en onder f en het eerste lid, wordt subsidie geweigerd als voor de subsidiabele activiteiten, genoemd in artikel 7.5.2, aanhef en onder e, de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan al vastgestelde en nog niet in werking getreden Unienormen of kosten geen rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming.

Artikel 7.5.9 Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • a.

    kosten die worden gemaakt tot en met het definitief ontwerp;

  • b.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • c.

    kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het gebied waarbinnen het project wordt gerealiseerd vallen;

  • d.

    verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de exploitatie van het project zijn opgenomen en met een hogere waarde dan de actuele getaxeerde marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand; en

  • e.

    kosten van planschade.

Artikel 7.5.10 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen drie jaar na startdatum van de activiteit afgerond. Deze termijn kan met maximaal 18 maanden worden verlengd.

  • 2. De subsidieontvanger communiceert tijdens de uitvoering van de activiteit over de voortgang, resultaten en leerervaringen van het project met als doelgroep bedrijventerreinen en gemeenten.

  • 3. De subsidieontvanger legt bij het verzoek tot vaststelling foto’s over van voor en na afronding van het project.

Artikel 7.5.11 Communautair toetsingskader

Als subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geldt dat:

  • a.

    subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder a, alleen wordt verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 56 van de AGVV.

  • b.

    subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder b, alleen wordt verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 46 van de AGVV.

  • c.

    subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder c, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 41 van de AGVV.

  • d.

    subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder e, alleen wordt verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 36 van de AGVV.

  • e.

    de aanvullende subsidie voor circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop, bedoeld in artikel 7.5.7, derde lid, alleen wordt verstrekt voor zover dit niet in strijd is met de De-minimisverordening.

Paragraaf 7.6 Perspectieffonds Gelderland

Artikel 7.6.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

PFG: Perspectieffonds Gelderland, een fonds dat door het financieren van een meerjarige businesscase een bijdrage kan leveren aan grote maatschappelijke vraagstukken;

PFG-financiering: financieringsvorm bestaande uit een bijdrage van de aanvrager, bijdrage uit het PFG-fonds en een subsidie.

Artikel 7.6.2 Subsidie

Subsidie wordt verstrekt als onderdeel van de PFG-financiering.

Artikel 7.6.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de fondsbeheerder van het PFG positief heeft geadviseerd over de business case, waaruit blijkt dat er een onrendabele top is die niet op een andere wijze gefinancierd kan worden;

  • b.

    minimaal 50% van de activiteit gefinancierd wordt door de aanvrager; en

  • c.

    een deel van de activiteit gefinancierd wordt uit het PFG.

Artikel 7.6.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 20% van het totale gefinancierde bedrag uit het LTI-fonds.

Artikel 7.6.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een rechtspersoon met een vestiging in Gelderland.

Artikel 7.6.6 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als op grond van een andere paragraaf subsidie kan worden verstrekt.

Hoofdstuk 8 Milieu, energietransitie en klimaatadaptie

Paragraaf 8.1 Algemene bepalingen

Artikel 8.1.1 Begripsomschrijvingen

(gereserveerd)

Paragraaf 8.2 Lokale hernieuwbare energieprojecten

Artikel 8.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

exploitatiekosten: kosten die voortkomen uit het bezit of in gebruik hebben van een hernieuwbare-energieproject, zoals afschrijvingskosten, rente, onderhouds- en beheerkosten en verzekeringskosten;

hernieuwbare-energiegemeenschap: entiteit als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 16 van de Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking).

Artikel 8.2.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een lokaal hernieuwbare-energieproject.

Artikel 8.2.3 Criteria

  • 1. Subsidie aan een hernieuwbare-energiegemeenschap of een rechtspersoon zonder winstoogmerk wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      minimaal 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen deelnemen met een financiële bijdrage;

    • b.

      de financiële bijdrage van de deelnemende natuurlijke personen gezamenlijk minimaal 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      de financiële bijdrage per natuurlijke persoon minimaal € 50 bedraagt; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar.

  • 2. Subsidie aan een VvE wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de VvE bestaat uit minimaal 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen;

    • b.

      de financiële bijdrage van de VvE minimaal 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject onderdeel vormt van en aard en nagelvast is verbonden met het gebouw of een groep van gebouwen van de VvE.

Artikel 8.2.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een hernieuwbare-energiegemeenschap, een rechtspersonen zonder winstoogmerk en een VvE.

  • 2. Als VvE’s samenwerken bij het lokale hernieuwbare energieproject kan de aanvraag door één van die VvE’s ook namens de andere VvE’s worden ingediend.

Artikel 8.2.5 Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • a.

    de verwerving van grond of gebouwen;

  • b.

    kosten voor dakrenovatie, dakversteviging of asbestverwijdering;

  • c.

    exploitatiekosten; of

  • d.

    kosten voor beëindiging of ontmanteling van het lokale hernieuwbare energieproject.

Artikel 8.2.6 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een hernieuwbare-energiegemeenschap of een rechtspersoon zonder winstoogmerk verstrekt:

    • a.

      een document met een overzicht van NAW-gegevens van de deelnemende natuurlijke personen;

    • b.

      een opgave van de hoogte van de financiële bijdrage per natuurlijke persoon; en

    • c.

      offertes ter ondersteuning van de projectbegroting.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een VvE verstrekt:

    • a.

      een document met een overzicht van NAW-gegevens van haar leden en van de hoogte van de gezamenlijke financiële bijdrage;

    • b.

      een besluit van de VvE tot financiële deelname met een bedrag dat minimaal 25% van de kosten van het lokaal hernieuwbare-energieproject bedraagt;

    • c.

      offertes ter ondersteuning van de projectbegroting; en

    • d.

      als de aanvraag namens samenwerkende VvE’s wordt ingediend: een verklaring van alle betrokken VvE’s waaruit de aard en de omvang van de samenwerking blijkt of een kopie van de samenwerkingsovereenkomst.

  • 3. Een aanvraag voor subsidie wordt voor 1 oktober ingediend.

Artikel 8.2.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 3.500 en een maximum van € 100.000.

  • 2. Voor waterkrachtinstallaties bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 3.500 en een maximum van € 200.000.

Artikel 8.2.8 Wijze van berekening subsidiebedrag

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 8.2.7 wordt gekoppeld aan het geïnstalleerde vermogen dat is opgegeven in de aanvraag.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt bij de vaststelling naar verhouding aangepast als het feitelijk geïnstalleerde vermogen lager is dan in de aanvraag is opgegeven.

Artikel 8.2.9 Verplichting

De subsidieontvanger start in het kalenderjaar waarin de subsidie wordt aangevraagd met het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

Paragraaf 8.3 Voorfinanciering ontwikkelkosten

Artikel 8.3.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    windpark: één of meer windturbines die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen met een gezamenlijk vermogen van minimaal 5 MW;

    zonnepark: grondgebonden zonnepanelen die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen met een gezamenlijk vermogen van minimaal 1 MW;

    waterenergie-installatie: installatie die elektriciteit opwekt met waterkracht of aquathermie;

  • 2. Deze paragraaf is niet van toepassing op de hernieuwbare-energiegemeenschap, genoemd in paragraaf 8.2.

Artikel 8.3.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de voorbereiding van de aanleg en het gebruik van een windpark, een zonnepark of een waterenergie-installatie.

Artikel 8.3.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het windpark, het zonnepark of de waterenergie-installatie niet in strijd is met het provinciale omgevingsbeleid;

    • b.

      de realisatie van het windpark, het zonnepark of de waterenergie-installatie naar verwachting gefinancierd kan worden en een positief bedrijfseconomisch resultaat verwacht wordt binnen een termijn van drie jaar na het in gebruik nemen ervan;

    • c.

      natuurlijke personen direct of indirect minimaal voor 50% zeggenschap hebben over de exploitatie en minimaal voor 50% delen in de winst;

    • d.

      de aanvrager in staat is om voldoende gekwalificeerde personen aan te trekken of in te zetten om de realisatie en de exploitatie van het windpark, zonnepark of de waterenergie-installatie te verzekeren; en

    • e.

      het bevoegde bestuursorgaan bereid is mee te werken aan het windpark, zonnepark of de waterenergie-installatie.

  • 2. Over de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan Oost NL, tenzij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of de aanvraag moet worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan enig ander criterium voor het verstrekken van subsidie.

Artikel 8.3.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een duurzaam energiebedrijf, waarbij minimaal 50 op afzonderlijke adressen wonende natuurlijke personen met een lidmaatschap, aandelenbezit of op andere wijze zijn aangesloten, en door een onderneming die voor minimaal 50% in eigendom is van zo’n duurzaam energiebedrijf.

Artikel 8.3.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000.

  • 2. Bij toepassing van artikel 8.3.6, eerste lid, gaat de som van de subsidies voor de afzonderlijke aanvragen het maximum van € 400.000 niet te boven.

  • 3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie maximaal het bedrag dat wordt berekend naar rato van het aandeel dat de natuurlijke personen direct of indirect gezamenlijk hebben in het vermogen van de aanvrager.

  • 4. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldlening met een looptijd van maximaal vijf jaar en een rente van 3% per jaar.

Artikel 8.3.6 Aanvraag

  • 1. Als de voorbereiding van een windpark, zonnepark of waterenergie-installatie in fasen plaatsvindt, kunnen voor elke fase afzonderlijke aanvragen worden ingediend.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de gegevens verstrekt, waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de criteria, genoemd in artikel 8.3.3, eerste lid.

Artikel 8.3.7 Verplichtingen

De subsidie wordt verstrekt op voorwaarde dat de ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een privaatrechtelijke overeenkomst van geldlening als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb.

Artikel 8.3.8 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 22 van de AGVV.

Artikel 8.3.9 Terugbetaling subsidie

Als blijkt dat het windpark, het zonnepark of de waterenergie-installatie niet kan worden gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening of het weigeren van een aanvraag voor een watervergunning, wordt op een gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger de plicht tot terugbetaling van de lening en de rente ingetrokken.

Paragraaf 8.4 Procesondersteuning wijktransitieplan

Artikel 8.4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

wijk: geografische eenheid van minimaal 400 woningen in een gemeente met meer dan 10.000 woningen of van minimaal 150 woningen in een gemeente met minder dan 10.000 woningen;

wijktransitieplan: integraal plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik in een wijk, waaronder in ieder geval het energieverbruik bij bestaande gebouwen, dat wordt opgesteld met actieve betrokkenheid van de wijkbewoners en voor de wijk relevante partijen.

Artikel 8.4.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor opdrachtverlening aan een onafhankelijke externe deskundige voor:

    • a.

      het ontwerpen, voorbereiden en in gang zetten van een proces gericht op het opstellen van een wijktransitieplan voor de verduurzaming van een wijk;

    • b.

      het uitvoeren van een proces gericht op het opstellen van een wijktransitieplan.

  • 2. Subsidie kan worden verstrekt voor een proces dat is gericht op een wijk of meerdere aaneengesloten wijken.

Artikel 8.4.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de externe deskundige is geselecteerd uit minimaal drie offertes;

    • b.

      de externe deskundige aantoonbaar ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld.

  • 2. Van het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder a, kan op aanvraag ontheffing worden verleend.

Artikel 8.4.4 Verplichtingen

Subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b, wordt alleen verstrekt als de aanvrager een document overlegt waaruit blijkt:

  • a.

    hoe het proces wordt ingericht en welke partijen hierbij worden betrokken;

  • b.

    hoeveel energie in de wijk wordt gebruikt vóór het treffen van maatregelen en een inschatting van het energiegebruik nadat die maatregelen getroffen zijn; en

  • c.

    dat er bereidheid is bij de wijkbewoners en andere betrokken partijen om deel te nemen aan het proces om een wijktransitieplan op te stellen.

Artikel 8.4.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 8.4.6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van:

  • a.

    de externe deskundige; en

  • b.

    andere kosten die rechtstreeks verband houden met het proces om een wijktransitieplan op te stellen met een maximum van 15% van de totale kosten.

Artikel 8.4.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 40.000.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 30.000 als voor die wijk subsidie is verleend als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid 1, onder a.

Artikel 8.4.8 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      de offertes, bedoeld in artikel 8.4.3, eerste lid, onder a;

    • b.

      documenten waaruit blijkt dat de externe deskundige ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld; en

    • c.

      een aanduiding op kaart van de wijk of wijken, waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b, het document, bedoeld in artikel 8.4.4, overlegd.

Artikel 8.4.9 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager brengt binnen zes weken na beëindiging van de activiteiten verslag uit aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Het verslag van de activiteiten, bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder a, bevat minimaal een beschrijving van:

    • a.

      de gevolgde aanpak;

    • b.

      de bereidheid van die partijen, met name de wijkbewoners, om deel te nemen aan het beperken van het fossiele energieverbruik; en

    • c.

      de wijze waarop de externe deskundige het proces heeft begeleid.

  • 3. Het verslag over de activiteiten, bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b, bevat minimaal een beschrijving van:

    • a.

      de gevolgde aanpak;

    • b.

      het verloop van het proces;

    • c.

      de gemaakte afspraken;

    • d.

      de deelnemende partijen aan het proces en hun inbreng;

    • e.

      het netwerk van die partijen in de wijk;

    • f.

      het draagvlak voor een transitie bij deze partijen;

    • g.

      de risico’s en de wijze waarop deze gemitigeerd kunnen worden; en

    • h.

      de wijze waarop is deelgenomen aan het kennis- en leerprogramma Wijk van de Toekomst.

  • 4. Als de subsidie € 25.000 of meer bedraagt wordt het verslag, bedoeld in derde lid, aangemerkt als een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de AsG.

Paragraaf 8.5 Ondersteuning van gemeenten bij toezicht op energiebesparing 2021-2024

Artikel 8.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

energieverbruiker: bedrijf waarop paragraaf 5.4.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing is;

toezicht: toezicht op de naleving van paragraaf 5.4.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 8.5.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitoefenen van toezicht in de periode van 2021 tot en met 2024.

Artikel 8.5.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de aanvrager de Gelderse aanpak volgt;

    • b.

      de aanvrager een overeenkomst heeft gesloten met een omgevingsdienst over toezicht.

  • 2. Subsidie wordt voorts alleen verstrekt als de aanvrager in de periode van 2021 tot en met 2024 bij minimaal 50% van het aantal energieverbruikers in de gemeente toezicht uitoefent.

  • 3. Het aantal energieverbruikers in een gemeente wordt bepaald aan de hand van gegevens van de Gelderse omgevingsdiensten.

Artikel 8.5.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door gemeenten.

  • 2. Een omgevingsdienst kan optreden als aanvrager namens een of meerdere gemeenten.

Artikel 8.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt € 400 per energieverbruiker waar in de periode van 2021 tot en met 2024 toezicht wordt uitgeoefend.

  • 2. Artikel 1.3.4, aanhef en onder b, is niet van toepassing.

Artikel 8.5.6 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een plan waarin wordt beschreven hoe gedurende de periode van 2021 tot en met 2024 bij minimaal 50% van de energieverbruikers in de gemeente toezicht is of wordt uitgeoefend;

    • b.

      de overeenkomst, bedoeld in artikel 8.5.3, eerste lid, aanhef en onder b; en

    • c.

      een opgave van het aantal energieverbruikers.

  • 2. Subsidie wordt aangevraagd uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar of van het eerste kalenderjaar als de aanvraag betrekking heeft op meerdere kalenderjaren.

Paragraaf 8.6 Energieloketten 2021-2024

Artikel 8.6.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

actieve marktbenadering: door de aanvrager geregisseerde planmatige aanpak waarin particuliere woningeigenaren in een wijk of een buurt, of bepaalde doelgroepen in een wijk, een buurt of in de gemeente, worden benaderd om energiebesparende maatregelen aan hun woningen te treffen of om hernieuwbare energie op te wekken;

energieloket: informatiepunt gericht op het informeren van bewoners over energiebesparing en energiebesparende maatregelen aan en opwekking van hernieuwbare energie bij bestaande woningen en mogelijkheden om die maatregelen te financieren;

professionalisering: activiteiten gericht op het vergroten van de bekendheid, zichtbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van het energieloket, toepassing van marketing, het ontwikkelen of doorontwikkelen van een klantvolgsysteem, het monitoren van het bereik en de effecten van het energieloket, het inspelen op ontwikkelingen in de energietransitie binnen de bebouwde omgeving en het structureel inrichten en aansturen van het energieloket gedurende het tijdvak waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 8.6.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het financieren van een energieloket.

Artikel 8.6.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt verstrekt voor een of meerdere kalenderjaren in de periode 2021 tot en met 2024.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het energieloket een of meerdere kalenderjaren in de periode 2021 tot en met 2024 operationeel is;

    • b.

      het energieloket fysiek, telefonisch en via e-mail of een website bereikbaar is voor het verstrekken van informatie;

    • c.

      het energieloket gebruik maakt van een klantvolgsysteem en een monitoringssysteem;

    • d.

      de aanvrager met het energieloket afspraken heeft gemaakt over het uitvoeren van een actieve marktbenadering; en

    • e.

      professionalisering wordt doorgevoerd.

Artikel 8.6.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door gemeenten.

  • 2. Als gemeenten gezamenlijk een energieloket opzetten en in stand houden kan de aanvraag door een van de deze gemeenten ook namens de andere gemeenten worden ingediend.

Artikel 8.6.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt de som van het inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, vermenigvuldigd met een bedrag van € 0,50 en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal jaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt het inwoneraantal bepaald aan de hand van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 3. Aanvullend op het eerste lid en in afwijking van artikel 1.3.4, aanhef en onder b, zijn ook de kosten die worden gemaakt in het kalenderjaar of de kalenderjaren waarin het energieloket operationeel is, zijn subsidiabel.

Artikel 8.6.6 Aanvraag

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar of van het eerste kalenderjaar als de aanvraag betrekking heeft op meerdere kalenderjaren.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een plan van aanpak met een beschrijving van de activiteiten die het energieloket zal gaan uitvoeren, waarin minimaal ook wordt ingegaan op de actieve marktbenadering;

    • b.

      een beschrijving van de professionalisering van het energieloket, waarin wordt ingegaan op wijze waarop de continuïteit van het energieloket wordt geborgd;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop het energieloket bereikbaar is;

    • d.

      als de aanvraag namens samenwerkende gemeenten wordt ingediend: een verklaring van alle samenwerkende gemeenten of een kopie van de samenwerkingsovereenkomst waaruit de aard en de omvang van de samenwerking blijkt.

Artikel 8.6.8 Verplichtingen

  • 1. In afwijking van artikel 1.4.3 legt de subsidieontvanger jaarlijks uiterlijk in maart een rapportage over het voorafgaande kalenderjaar over met een beschrijving van:

    • a.

      de activiteiten van het energieloket in het voorafgaande kalenderjaar; en

    • b.

      de daarbij behaalde resultaten.

  • 2. Bij de beschrijving van de resultaten wordt gebruik gemaakt van de data uit het klantvolgsysteem en monitoringsysteem.

Paragraaf 8.7 Opruiming drugsafval 2021 - 2024

Artikel 8.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

bodem: bodem, inclusief de bodem en oevers van een oppervlaktewater;

drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs;

dumping van drugsafval: in strijd met wet- en regelgeving achterlaten van drugsafval in of op de bodem, of het lozen of storten van drugsafval in oppervlaktewater;

oppervlaktewater: vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen;

sanering van de bodem: nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om verontreiniging van de bodem en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;

synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen.

Artikel 8.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op herstel van bodem en oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:

  • a.

    afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval;

  • b.

    afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; of

  • c.

    sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval.

Artikel 8.7.3 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager verantwoordelijk of medeverantwoordelijk is voor de productie of dumping van het drugsafval of voor de bodemverontreiniging waarop de aanvraag is gericht;

    • b.

      het drugsafval is aangetroffen binnen een ruimte waar de productie van de synthetische drugs plaatsvond;

    • c.

      het drugsafval is gedumpt via het rioolstelsel, of

    • d.

      voor hetzelfde project eerder subsidie is verstrekt op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder d, wordt de subsidie niet geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager in 2021 of 2022 een subsidie heeft ontvangen voor hetzelfde project op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling; en

    • b.

      de subsidiabele kosten € 24.999 of meer bedroegen.

Artikel 8.7.4 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het project is uitgevoerd in de provincie Gelderland;

    • b.

      het project is gericht op herstel van bodem of oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:

      • i.

        afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval;

      • ii.

        afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater, of

      • iii.

        sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval;

    • c.

      de locatie waarop drugsafval is gedumpt:

      • i.

        in geval van een aanvrager als bedoeld in artikel 8.7.5, eerste lid, aanhef en onder a, is gelegen binnen de territoriale bevoegdheid van de aanvrager, of

      • ii.

        in geval van een aanvrager als bedoeld in artikel 8.7.5, eerste lid, aanhef en onder b of c, tot het eigendom respectievelijk erfpachtrecht van de aanvrager behoort;

    • d.

      afvoer en verwijdering van drugsafval heeft plaatsgevonden in de periode 1 december 2020 tot en met 31 december 2024; en

    • e.

      aan het project ten grondslag ligt:

      • i.

        een bewijs van melding of aangifte bij de politie van de dumping van het drugsafval in de vorm van een meldingsnummer of proces-verbaalnummer;

      • ii.

        een beschrijving en foto’s van het gedumpte drugsafval en een kaart met de locatie waar het drugsafval is aangetroffen; en

      • iii.

        een bewijs van de gemaakte kosten voor de afvoer, verwijdering of sanering.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 8.7.2, aanhef en onder a of b, alleen verstrekt als:

    • a.

      het aangetroffen drugsafval of het door drugsafval verontreinigde oppervlaktewater is afgevoerd en verwijderd volgens de daarvoor geldende wet- en regelgeving; en

    • b.

      aan het project een bewijs van afvoer en verwijdering van het drugsafval of van het door drugsafval verontreinigde oppervlaktewater ten grondslag ligt in de vorm van een afvoerbon.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 8.7.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als:

    • a.

      de bodem is gesaneerd volgens de daarvoor geldende wet- en regelgeving; en

    • b.

      aan het project een bewijs van sanering van de bodem ten grondslag ligt in de vorm van een saneringsverslag.

Artikel 8.7.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    gemeenten, omgevingsdiensten of waterschappen;

  • b.

    natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of erfpachter zijn van een locatie waar drugsafval is gedumpt; en

  • c.

    Staatsbosbeheer als eigenaar van een locatie waar drugsafval is gedumpt.

Artikel 8.7.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000 als de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon, privaatrechtelijke rechtspersoon of Staatsbosbeheer, of de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 25.000 en 100% van de bovenliggende subsidiabele kosten tot een maximum van € 175.000 als de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 8.7.5, onder a.

  • 2. Als de aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, in 2021 of 2022 een subsidie heeft ontvangen op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling terwijl de subsidiabele kosten voor het project € 25.000 of meer bedroegen, wordt de maximaal te verstrekken subsidie van € 200.000 verminderd met de eerder verstrekte subsidie.

Artikel 8.7.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de daadwerkelijk gemaakte kosten van door de subsidieaanvrager ingeschakelde derden voor:

    • a.

      het afvoeren en verwijderen van gedumpt drugsafval;

    • b.

      het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; en

    • c.

      het saneren van de uit de dumping voortvloeiende verontreinigde bodem.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen de kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.7.2 die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.7.8 Verdelingswijze

  • 1. In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt subsidie verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.3.1, tweede lid:

    • a.

      vindt de loting plaats in aanwezigheid van een notaris en minimaal twee onafhankelijke waarnemers; en

    • b.

      wordt de trekking schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen van hoog naar laag worden gerangschikt in volgorde van trekking.

Artikel 8.7.9 Indieningsperiode

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend tot en met 31 december 2025.

Paragraaf 8.8 Naderingsdetectie Gelderse windturbineparken

Artikel 8.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

radartechniek: technische toepassing waarbij een radar nabij het windturbinepark wordt geïnstalleerd om vliegtuigen in de nabijheid van windturbines te detecteren;

transpondertechniek: technische toepassing waarbij transponders in vliegtuigen worden uitgelezen door ontvangers in windturbines;

windturbinepark: twee of meer windturbines met een minimale tiphoogte van 150 meter, waarvoor uiterlijk in 2022 subsidie is verstrekt op basis van het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie.

Artikel 8.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de aanschaf en installatie van transpondertechniek of radartechniek; en

  • b.

    het uitvoeren van een vliegtest.

Artikel 8.8.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de windturbines waarvoor de transpondertechniek of radartechniek wordt aangeschaft en geïnstalleerd een minimale tiphoogte van 150 meter hebben; en

  • b.

    de windturbines in de provincie Gelderland staan.

Artikel 8.8.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door:

    • a.

      een exploitant van een windturbinepark;

    • b.

      een consortium van windturbineparken; of

    • c.

      een samenwerkingsverband van exploitanten van windturbineparken.

  • 2. Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c, geen rechtspersoonlijkheid bezit, wordt subsidie aangevraagd door de penvoerder.

Artikel 8.8.5 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aanschaf van de transpondertechniek of radartechniek;

    • b.

      kosten voor de installatie van de transpondertechniek of radartechniek; en

    • c.

      het uitvoeren van een vliegtest.

  • 2. Kosten voor het onderhoud van de transpondertechniek of radartechniek komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.8.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000 per windturbine.

Artikel 8.8.7 Aanvraag

Een aanvraag bevat een offerte voor:

  • a.

    de aanschaf en installatie van de transpondertechniek of radartechniek; of

  • b.

    het uitvoeren van een vliegtest.

Artikel 8.8.8 Verplichtingen

  • 1. De transpondertechniek of radartechniek wordt na installatie van het systeem nog minimaal 10 jaar toegepast.

  • 2. De subsidieontvanger toont bij de subsidievaststelling aan dat de Inspectie Leefomgeving en Transport toestemming heeft verleend voor de toepassing van de naderingsdetectie.

Artikel 8.8.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 36 van de AGVV.

Paragraaf 8.9 Transitieplan industriële productieprocessen

Artikel 8.9.1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    beste beschikbare technieken: beste beschikbare technieken als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet;

    guickscan: onderzoek waaruit blijkt dat op een productielocatie van een onderneming voldoende mogelijkheden bestaan voor reductie van CO2- of NOx-uitstoot door verandering van het productieproces op een productielocatie van de aanvrager;

    transitieplan: plan voor verandering van het productieproces op een productielocatie van de aanvrager dat als doel heeft reductie van CO2- of NOx-uitstoot.

  • 2. Onder verandering van het productieproces wordt niet verstaan standaardbesparingsopties zoals LED-verlichting, isolatie van het gebouw of het plaatsen van zonnepanelen.

Artikel 8.9.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het opstellen van een transitieplan.

Artikel 8.9.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      uit een quickscan blijkt dat door veranderingen van het productieproces de CO2- of NOx-reductie samen minimaal 20% kan bedragen ten opzichte van de huidige uitstoot; en

    • b.

      de productielocatie waarvoor het transitieplan wordt opgesteld in de provincie Gelderland ligt.

  • 2. Het transitieplan wordt opgesteld door een ter zake deskundige adviseur en omvat:

    • a.

      een nulmeting van het energieverbruik, de energie-efficiëntie en de kosten van de CO2- en NOx-uitstoot bij volledige productiecapaciteit;

    • b.

      een beschrijving van de mogelijke verduurzamingsopties, waaronder wijzigingen van het productieproces, met berekeningen van de realiseerbare CO2- en NOx-reductie;

    • c.

      een toetsing van deze verduurzamingsopties aan de beste beschikbare technieken;

    • d.

      een uitwerking van de beste verduurzamingsoptie, met in ieder geval de minimaal benodigde implementatieperiode en investeringen en de terugverdientijd;

    • e.

      risico’s en beheersmaatregelen met betrekking tot de implementatie van de beste verduurzamingsoptie; en

    • f.

      een overzicht van subsidiemogelijkheden en de benodigde vergunningen voor implementatie van de beste verduurzamingsoptie.

Artikel 8.9.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een onderneming met een aardgasverbruik op de betreffende productielocatie in 2022 van minimaal 2.000.000 m3.

  • 2. Subsidie kan worden aangevraagd voor meer dan een productielocatie.

  • 3. Subsidie kan niet worden aangevraagd door glastuinbouwbedrijven.

Artikel 8.9.5 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de kosten voor het opstellen van het transitieplan.

  • 2. Interne kosten van de aanvrager komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.9.6 Aanvraag

  • 1. Bij de aanvraag wordt een offerte voor het opstellen van een transitieplan overgelegd waarin de gegevens uit de quickscan zijn verwerkt.

  • 2. Bij de aanvraag wordt informatie overgelegd waaruit blijkt dat het adviesbureau ter zake deskundig is.

Artikel 8.9.7 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten voor het opstellen van een transitieplan met een maximum van € 50.000 per productielocatie.

Artikel 8.9.8 Verplichtingen

De subsidieontvanger stuurt bij zijn verzoek tot vaststelling van de subsidie het transitieplan toe.

Artikel 8.9.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 49 van de AGVV.

Paragraaf 8.10 Fonds verduurzaming maatschappelijk vastgoed

Artikel 8.10.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

eigenaar: rechtspersoon zonder winstoogmerk die eigenaar, erfpachter of opstalhouder is van maatschappelijk vastgoed;

maatschappelijk vastgoed:

  • a.

    door het Rijk bekostigd schoolgebouw of nevenvestiging als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

  • b.

    gebouwde onroerende zaak in eigendom van een culturele instelling, waaronder in ieder geval een bibliotheek, theater of museum;

  • c.

    gebouwde onroerende zaak in eigendom van een zorgaanbieder binnen de deelsectoren ouderenzorg, gehandicaptenzorg, jeugdzorg, revalidatie en welzijn, voor zover deze zorgaanbieder geen aanspraak kan maken op borging via het Waarborgfonds voor de Zorgsector;

  • d.

    gebouwde onroerende zaak met een publieksfunctie, waaronder in ieder geval een buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum, gebedshuis, levensbeschouwelijke instelling of gemeenschapscentrum;

  • e.

    onroerende zaak in eigendom van een sportclub, waaronder ook een zwembad;

maar geen gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1, onderdeel B, van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

verduurzamingsmaatregelen: maatregelen die leiden tot energieopslag, de productie van duurzame energie of energiebesparende maatregelen, waaronder isolatie, beglazing en constructieonderdelen.

Artikel 8.10.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor verduurzamingsmaatregelen voor maatschappelijk vastgoed.

  • 2. Subsidie kan worden gecombineerd met subsidie voor maatregelen ten behoeve van biodiversiteit of klimaatadaptatie.

Artikel 8.10.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteit wordt gerealiseerd in de provincie Gelderland;

  • b.

    de activiteit wordt uitgevoerd door of in opdracht van de aanvrager; en

  • c.

    de activiteit betrekking heeft op bestaand maatschappelijk vastgoed.

Artikel 8.10.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een eigenaar van maatschappelijk vastgoed waarop de subsidiabele activiteit betrekking heeft.

  • 2. Gemeenten en woningcorporaties kunnen geen subsidie aanvragen.

Artikel 8.10.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat een aanvraag:

    • a.

      een offerte van de verduurzamingsmaatregelen;

    • b.

      een offerte van de maatregelen voor biodiversiteit of klimaatadaptatie, als daarvoor subsidie wordt aangevraagd.

    • c.

      voor subsidies vanaf € 50.000 een energieadvies, opgesteld door een externe deskundige, waarin minimaal het volgende wordt beschreven:

      • i.

        een technische en functionele beschrijving van het maatschappelijk vastgoed;

      • ii.

        een overzicht van de energiehuishouding van het maatschappelijk vastgoed van de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag;

      • iii.

        een overzicht van mogelijke energiebesparings- en verduurzamingsmaatregelen en een kwantificering van de beoogde energiebesparing of koolstofdioxide-emissiereductie; en

      • iv.

        een inschatting van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten (energielastenverlichting).

  • 2. De externe deskundige moet in het bezit zijn van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, of een daarmee vergelijkbaar certificaat.

  • 3. Een aanvrager mag meerdere aanvragen indienen, waarbij de subsidiabele kosten van de aanvragen samen niet hoger zijn dan € 250.000.

Artikel 8.10.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 250.000.

  • 2. De investeringen voor biodiversiteit of klimaatadaptatie omvatten maximaal 5% van de subsidiabele kosten van de verduurzamingsmaatregelen bedoeld in artikel 8.10.2, eerste lid.

  • 3. Subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldlening met een looptijd van maximaal vijftien jaar en een rente van 2% per jaar.

Artikel 8.10.7 Subsidiabele kosten

  • 1. De kosten voor de verduurzamingsmaatregelen en maatregelen voor biodiversiteit of klimaatadaptatie komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4 komen de afsluitkosten van de geldlening voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voorts komen de kosten voor het energieadvies, bedoeld in artikel 8.10.5, eerste lid, onderdeel c, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.10.8 Opschortende voorwaarde

  • 1. Subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde van het sluiten van een overeenkomst van geldlening tussen Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten en subsidieontvanger.

  • 2. Als geen overeenkomst van geldlening wordt gesloten tussen Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten en subsidieontvanger, dan wordt de subsidie op nihil vastgesteld.

Artikel 8.10.9 Vaststelling

In afwijking van de artikelen 26 en 27 van de AsG is artikel 25 van de AsG van toepassing op de vaststelling van subsidies op grond van deze paragraaf.

Artikel 8.10.10 Verplichtingen

Artikel 1.4.4 is niet van toepassing op deze paragraaf.

Hoofdstuk 9 Overheid en regionale samenwerking

Paragraaf 9.1 Algemene bepalingen

Artikel 9.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit in ieder geval meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt.

Paragraaf 9.2 Gelderse Gebiedsagenda’s

Artikel 9.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

doelen: doelen per gebied als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384); en de daaropvolgende doelen uit het coalitieakkoord en de daarop gebaseerde beleidsprogramma’s die door Provinciale Staten zijn vastgesteld en de daarop door Gedeputeerde Staten vastgestelde uitvoeringsprogramma’s;

gebiedsagenda: regionale samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen zoals voor de Achterhoek, de Veluwe, Arnhem-Nijmegen, Foodvalley, Cleantech Regio Stedendriehoek, de Gelderse Corridor, Regio Zwolle en de FruitDelta;

gebiedsbreed overleg: orgaan voor regionale samenwerking, ingesteld en operationeel gehouden door de samenwerkende partijen, dat actief is in het kader van de gebiedsagenda;

samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit in ieder geval meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt;

uitvoeringsagenda: document van de gebiedsagenda waaruit blijkt hoe invulling wordt gegeven aan de doelen per gebied en de provinciale doelen.

Artikel 9.2.2 Voorstel van gebiedsbreed overleg

  • 1. Een gebiedsbreed overleg kan periodiek bij Gedeputeerde Staten een schriftelijk voorstel met initiatieven indienen, die bijdragen aan de doelen per gebied en de provinciale doelen.

  • 2. Het voorstel bevat over elk initiatief in ieder geval:

    • a.

      een omschrijving van het initiatief;

    • b.

      de door de initiatiefnemer aan het gebiedsbreed overleg overgelegde informatie;

    • c.

      gegevens van de initiatiefnemer;

    • d.

      een inhoudelijke beoordeling door het gebiedsbreed overleg van het initiatief over:

      • i.

        de uitvoerbaarheid van het initiatief;

      • ii.

        de planning voor de uitvoering;

      • iii.

        de bijdrage aan de doelen per gebied en de provinciale doelen;

    • e.

      een onderbouwing van de besluitvorming van het gebiedsbreed overleg.

Artikel 9.2.3 Lijst met initiatieven

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen naar aanleiding van het voorstel, bedoeld in artikel 2.9.2, periodiek en voor ieder gebied een lijst van initiatieven vast die passen binnen de uitvoeringsagenda en in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

  • 2. Ter uitvoering van artikel 4 van de AsG bevat de lijst over elke activiteit het maximale bedrag waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

  • 3. De lijst met initiatieven wordt bekendgemaakt in het Provinciaal Blad.

Artikel 9.2.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 9.2.3.

Artikel 9.2.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een penvoerder namens een samenwerkingsverband.

Artikel 9.2.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000.

Artikel 9.2.7 Subsidiabele kosten

Artikel 1.3.4, eerste lid, onder b, is niet van toepassing.

Paragraaf 9.3 Subsidieregeling Regio Deal Foodvalley en Regio Deal Veluwe

Artikel 9.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

proeffabriek: innovatiecluster als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92 van de AGVV;

Regio Deal Foodvalley: Regio Deal Foodvalley als bedoeld in de bijlage bij Kamerstukken II 2018/2019, 29697, nr. 68, waarin middelen zijn beschikbaar gesteld voor proeffabrieken onder spoor 3a;

Regio Deal Veluwe: Regio Deal Veluwe als bedoeld in de bijlage bij de kamerbrief van 13 juli 2020 met als kenmerk DGNVLG/20172283 waarin afspraken zijn gemaakt ter financiering van de uitvoering van 4 actielijnen, waarvoor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij een subsidie aan de provincie Gelderland heeft verstrekt;

regionaal adviesorgaan Veluwe: Regionale Regiegroep Veluwe als bedoeld in artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Veluwe;

regionaal adviesorgaan Foodvalley: Stichting FoodvalleyNL, aangevuld met vertegenwoordigers van de triple helix uit de provincies Utrecht en Gelderland;

samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Foodvalley: tussen de regionale partijen en regionale samenwerkingspartners bij de Regio Deal gesloten overeenkomst waarbij onder meer afspraken zijn gemaakt over het waarborgen van de realisatie van de programma’s of projecten van Regio Deal Foodvalley;

samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Veluwe: tussen de regionale partijen en regionale samenwerkingspartners bij de Regio Deal Veluwe gesloten overeenkomst waarbij onder meer afspraken zijn gemaakt over het waarborgen van de realisatie van de actielijnen en daar onder vallende projecten van de Regio Deal Veluwe;

samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit in ieder geval meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt.

Artikel 9.3.2 Subsidie

Subsidie kan alleen worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan:

  • a.

    de realisatie van de doelen zoals omschreven in het onderdeel proeffabrieken van spoor 3a van de Regio Deal Foodvalley, voor zover de activiteiten betrekking hebben op investeringen in en de exploitatie van proeffabrieken, de experimentele ontwikkeling van één of meer bedrijfsmiddelen die worden gebruikt in proeffabrieken, of een combinatie hiervan; of

  • b.

    de uitvoering van de Regio Deal Veluwe.

Artikel 9.3.3 Criteria en voorwaarden

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt als het regionaal adviesorgaan Veluwe of het regionaal adviesorgaan Foodvalley een advies heeft gegeven over de activiteiten en de wijze waarop de activiteiten zich verhouden tot de beoogde resultaten van de Regio Deal Foodvalley of de Regio Deal Veluwe en als is voldaan aan aanvullende afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst voor de Regio Deal Foodvalley of de Regio Deal Veluwe.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat aan de provincie voldoende middelen ter beschikking zijn gesteld om subsidie op grond van deze regeling volgens de afspraken zoals vastgelegd in de Regio Deal Foodvalley en de Regio Deal Veluwe te verlenen.

Artikel 9.3.4 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

    • a.

      een advies van het regionaal adviesorgaan;

    • b.

      een planning met de te behalen resultaten per periode inclusief een uitgavenplanning.

  • 2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 9.3.2, onderdeel a, kan worden ingediend tot 31 december 2024.

Artikel 9.3.4a Subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op artikel 1.3.5, derde lid, geldt bij subsidieverlening op grond van artikel 9.3.2, onder b, voor publiekrechtelijke rechtspersonen het uurtarief gehanteerd, zoals vastgelegd in de Handleiding overheidstarieven zoals die geldt ten tijde van de aanvraag.

  • 2. Bij subsidiestrekking op grond van artikel 9.3.2, onder a, worden, in afwijking van artikel 1.3.8, vijfde lid, de kosten van apparatuur bepaald aan de hand van de werkelijke investeringskosten.

Artikel 9.3.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen of een penvoerder namens een samenwerkingsverband.

Artikel 9.3.6 Voortgangsrapportage

  • 1. In afwijking van artikel 1.4.3 legt de subsidieontvanger jaarlijks uiterlijk 1 mei een rapportage over het voorafgaande kalenderjaar over waarin is opgenomen:

    • a.

      een overzicht van de behaalde resultaten op grond van de in de Regio Deal, de subsidieaanvraag en de in de beschikking tot subsidieverlening benoemde resultaten en indicatoren;

    • b.

      een financieel verslag;

    • c.

      een actuele projectplanning en uitgavenplanning.

  • 2. De voortgangsrapportage wordt door Gedeputeerde Staten ook gebruikt om de voortgang van de Regio Deal Foodvalley en de Regio Deal Veluwe te monitoren volgens de afspraken die hierin zijn vastgelegd.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen, gedurende de looptijd van het project waarvoor subsidie is verleend, nadere eisen stellen aan de voortgangsrapportage als dit noodzakelijk is voor de monitoring van de voortgang van de Regio Deal Foodvalley en de Regio Deal Veluwe.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen een format voor de voortgangsrapportage vaststellen.

Artikel 9.3.7 Melding

  • 1. In aanvulling op artikel 1.4.4, eerste lid, meldt de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten als de wijze van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend essentieel wordt gewijzigd. Van een essentiële wijziging is in ieder geval sprake als in de uitvoering van de activiteiten blijkt dat de subsidiabele kosten meer dan 20% afwijken dan zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening of de op grond van artikel 9.3.6, eerste lid, onder c, geactualiseerde projectplanning en uitgavenplanning.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen voor het vertragen van of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op grond van een voorafgaand schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Gedeputeerde Staten kunnen hierbij een nader advies vragen van het regionaal adviesorgaan.

  • 3. Toestemming wordt niet verleend als door de vertraging of wijziging afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen als omschreven in de aanvraag en de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 9.3.8 Voorschotverlening en looptijd

  • 1. De subsidie wordt verleend op basis van voorschotten die worden bepaald aan de hand van de volgens artikel 9.3.4, onder b, in de aanvraag opgenomen uitgavenplanning of de volgens artikel 9.3.6, eerste lid, onder c, geactualiseerde uitgavenplanning.

  • 2. De subsidieontvanger heeft recht op uitbetaling van het volgende voorschot als de activiteiten waarvoor eerder een voorschot is ontvangen, zijn uitgevoerd.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen bij het niet voldoen aan enige bepaling uit deze paragraaf een lager voorschot toekennen voor het volgende jaar.

  • 4. De activiteiten waarvoor subsidie onder de Regio Deal Foodvalley wordt aangevraagd zijn voor 31 mei 2029 afgerond.

  • 5. De activiteiten waarvoor subsidie onder de Regio Deal Veluwe wordt aangevraagd zijn uiterlijk 31 december 2025 afgerond.

Artikel 9.3.9 Communautair kader

  • 1. Subsidie voor investeringen in en de exploitatie van proeffabriekenwordt verstrekt onder toepassing van artikel 27 van de AGVV.

  • 2. Subsidie voor de experimentele ontwikkeling, bedoeld in artikel 9.3.2, onder a, wordt verstrekt onder toepassing van artikel 25 van de AGVV.

  • 3. Het maximale subsidiepercentage voor een subsidie als bedoeld in artikel 9.3.2, onder a, is afhankelijk van de subsidiabele activiteiten en de staatssteungrondslag en bedraagt niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 9.4 Vitaal openbaar bestuur

Artikel 9.4.1

(gereserveerd)

Artikel 9.4.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor maatregelen die een gemeente uitvoert ter versterking van de bestuurskracht.

Artikel 9.4.3 Criteria

De subsidie wordt verstrekt als de maatregelen die een gemeente uitvoert ter versterking van de bestuurskracht:

  • a.

    bijdragen aan de structurele verbetering van de bestuurskracht bij het uitvoeren van overheidstaken, of

  • b.

    bijdragen aan het in partnerschap met anderen realiseren van regionale of provinciale maatschappelijke opgaven; en

  • c.

    passen binnen de kaders van de Statenbrief Vitaal openbaar bestuur (PS2020-244).

Artikel 9.4.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt in ieder geval 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.4.5 Subsidiabele kosten

Artikel 1.3.4, onder g, is niet van toepassing.

Artikel 9.4.6 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 9.4.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de schriftelijke resultaten van de overleggen met Gedeputeerde Staten over de maatregelen gevoegd.

Artikel 9.4.8 Verplichtingen

In afwijking van de artikelen 1.4.3 en 1.4.4 informeert de subsidieontvanger Gedeputeerde Staten over de voortgang en de resultaten via de periodieke contactmomenten in het kader van de Statenbrief Vitaal openbaar bestuur.

Paragraaf 9.5 Samenwerking Gelderland – Lubelskie

Artikel 9.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten betreffende samenwerking voor, educatie over en ondersteuning van het Herinneringscentrum Sobibor;

  • b.

    uitwisselingen rond prioritaire thema’s in het kader van de samenwerking tussen de regio Lubelskie en de provincie Gelderland.

Artikel 9.5.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de subsidiabele activiteit past binnen de doelstellingen in de samenwerkingsovereenkomst van 14 maart 2014 tussen de provincie Gelderland en de regio Lubelskie voor de periode 2014-2017 of daarvoor in de plaats tredende samenwerkingsafspraken.

Artikel 9.5.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 25.000.

Paragraaf 9.6 Regiodeal Arnhem Nijmegen

Artikel 9.6.1 Begripsbepalingen 

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Regio Deal Arnhem-Nijmegen: convenant van 1 november 2023 tussen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister van Economische Zaken en Klimaat, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Gemeenschappelijke Regeling Groene Metropoolregio, Gedeputeerde staten van de provincie Gelderland en Stichting The Economic Board;

regionaal adviesorgaan: adviesorgaan bestaande uit een vertegenwoordiging van de Gemeenschappelijke Regeling Groene Metropoolregio, de provincie Gelderland en Stichting The Economic Board.

Artikel 9.6.2 Subsidiabele activiteit 

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan de realisatie van de doelen van de volgende programmalijnen uit de Regiodeal Arnhem-Nijmegen:

  • a.

    Gezond Leven;

  • b.

    Toekomstbestendig wonen;

  • c.

    Sterke bedrijvigheid;

  • d.

    Werkende arbeidsmarkt;

  • e.

    Grenzeloos samenwerken;

  • f.

    Wijk- en dorpsgerichte aanpak.

Artikel 9.6.3 Criteria 

Subsidie wordt alleen verleend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Het regionaal adviesorgaan heeft een advies uitgebracht over de wijze waarop de in de aanvraag omschreven activiteiten en begroting voldoet aan de inhoudelijke en financiële afspraken zoals vastgelegd in de Regio Deal Arnhem-Nijmegen en of de in de aanvraag omschreven activiteiten zorgen voor een voldoende regionale spreiding.

  • b.

    De subsidiabele activiteiten bestaan uit:

    • i.

      Het al dan niet in daadwerkelijke samenwerking verrichten van onafhankelijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten gericht op het opdoen van meer kennis en een beter inzicht, verricht door een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder ff, van de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2022/C 414/01 (PbEU 2022, C 414);

    • ii.

      Het geven van algemene voorlichting en brede kennisdeling en -verspreiding, op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis, in ieder geval door middel van een openbaar toegankelijk platform;

    • iii.

      Het organiseren en aanbieden van voor het publiek openbaar toegankelijke masterclasses, workshops, conferenties of het delen of uitwisselen van informatie via een website om kennisdeling en het netwerken tussen stakeholders te initiëren, bevorderen of verbeteren;

    • iv.

      Het verrichten van onderzoek ten behoeve van de beleidsvorming door overheden;

    • v.

      Het doen van fysieke ingrepen in de openbare ruimte, met uitzondering van investeringen in specifieke infrastructuur;

    • vi.

      Activiteiten ter verhoging van de organisatiegraad van bedrijventerreinen;

    • vii.

      De ontwikkeling en verbetering van opleidingen binnen een onderwijsprogramma dat (grotendeels) door de overheid wordt bekostigd en onder overheidstoezicht staat.

    • viii.

      De ontwikkeling en verbetering van opleidingen gericht op professionals buiten het reguliere onderwijsprogramma;

    • ix.

      Scholing van werkenden en werkzoekenden;

    • x.

      Het inhuren van consultancydiensten aan MKB-ondernemingen als bedoeld in artikel 18 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en consultancydiensten aan grote ondernemingen;

    • xi.

      Het uitvoeren van experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • xii.

      Het uitvoeren van overige maatregelen en het doen van overige investeringen gericht op duurzaamheid.

Artikel 9.6.4 Aanvrager 

Subsidie wordt verstrekt aan rechtspersonen of een penvoerder namens een samenwerkingsverband.

Artikel 9.6.5 Aanvraag 

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag: 

    • a.

      Een advies van het regionaal adviesorgaan;

    • b.

      Als de subsidie wordt aangevraagd door een penvoerder: een overeenkomst waaruit blijkt dat de aanvrager namens het samenwerkingsverband als penvoerder optreedt;

    • c.

      Als subsidie wordt aangevraagd voor het in daadwerkelijke samenwerking verrichten van onafhankelijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten: een overeenkomst waaruit de samenwerking blijkt;

    • d.

      Als subsidie wordt gevraagd voor de activiteiten bedoeld in artikel 9.6.3 onder b, onder xii: een onderbouwing van de beoogde staatssteunoplossing.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3, eerste lid onder c: een planning met de te behalen resultaten per periode inclusief een uitgavenplanning, als het uitvoeren van de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaat en de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt.

Artikel 9.6.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Als geen sprake is van staatssteun of wanneer de gekozen staatssteunoplossing dit toestaat, zijn in afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel b, kosten die zijn gemaakt vanaf 1 januari 2024 subsidiabel. 

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.8, vijfde lid, worden de kosten van apparatuur bepaald aan de hand van de werkelijke investeringskosten.

Artikel 9.6.7 Niet subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 9.6.8 Hoogte van de subsidie 

Het maximale subsidiepercentage bedraagt maximaal 50%, tenzij op basis van het communautair kader een lager percentage van de subsidiabele kosten is voorgeschreven. De eigen bijdrage in uren wordt berekend aan de hand van artikel 1.3.5, eerste lid.

Artikel 9.6.9 Verplichtingen 

  • 1. Onder toepassing van artikel 26, vijfde lid AsG wordt de subsidie verantwoord op grond van artikel 27 AsG.

  • 2. Als de subsidieontvanger een publiekrechtelijke rechtspersoon is dan wordt de subsidie verantwoord overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 3. De subsidieontvanger dient een voortgangsrapportage in vóór 1 mei van het eerstvolgende kalenderjaar. De voortgangsrapportage omvat het volgende:

    • a.

      Een overzicht van de op grond van de in de Regio Deal Arnhem-Nijmegen, de subsidieaanvraag en de in de beschikking tot subsidieverlening benoemde resultaten;

    • b.

      Een financieel verslag;

    • c.

      Bij een afwijking van de projectplanning en uitgavenplanning van meer dan 20%: een herziene projectplanning en uitgavenplanning.

  • 4. De voortgangsrapportage en de verantwoording worden gebruikt om de voortgang te monitoren van en om verantwoording overeenkomstig de afspraken die zijn vastgelegd in de Regio Deal Arnhem-Nijmegen. Als dat nodig is voor de verantwoording, kunnen nadere eisen worden gesteld aan de vorm en inhoud van de voortgangsrapportage.

  • 5. Voordat Gedeputeerde Staten toepassing geven aan artikel 1.4.4, tweede lid, kan advies worden gevraagd aan het regionaal adviesorgaan.

Artikel 9.6.10 Voorschotverlening en looptijd 

  • 1. De hoogte van de voorschotten worden vastgesteld op basis van de in de aanvraag opgenomen uitgavenplanning of de geactualiseerde uitgavenplanning.

  • 2. De subsidiabele activiteiten zijn voor 31 december 2027 afgerond. 

Artikel 9.6.11 Communautair kader 

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 9.6.3, onderdeel b, sub i tot en met vii kwalificeert niet als staatssteun omdat dit activiteiten zijn die niet economisch of zijn zuiver lokaal van aard zijn.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 9.6.3 onderdeel b, sub viii tot en met x, voor zover sprake is van consultancyadviesdiensten aan grote ondernemingen, wordt verleend als is voldaan aan de De-minimisverordening.

  • 3. Subsidie voor activiteiten als genoemd in artikel 9.6.3, onderdeel b, sub x, voor zover sprake is van consultancyadviesdiensten aan MKB-ondernemingen, wordt verleend als is voldaan aan hoofdstuk 1 en artikel 18 van de AGVV.

  • 4. Subsidie voor activiteiten als genoemd in artikel 9.6.3, onderdeel b, sub xi wordt verleend als is voldaan aan hoofdstuk 1 en artikel 25 van de AGVV.

  • 5. Activiteiten als genoemd in artikel 9.6.3, onderdeel b, sub xii betreffen maatwerk, waarbij de staatssteunoplossing per aanvraag wordt beoordeeld.

Paragraaf 9.7 Provinciale cofinanciering Regio Deals

Artikel 9.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

kassier: publieke regiopartner die op grond van de Regio Deal ten behoeve van de uitvoering van de Regio Deal de taak van kassier vervult;

Regio Deal: convenant dat door de Minister en één of meer regiopartners in of na 2023 is gesloten om de kwaliteit van leven, wonen en werken van inwoners en ondernemers in een regio te verbeteren waarbij de provincie Gelderland partij is of middelen voor heeft gereserveerd;

rijksbijdrage: door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekte uitkering ter uitvoering van het doel, de aanpak of de beoogde resultaten in een Regio Deal.

Artikel 9.7.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    cofinanciering van een Regio Deal; of

  • b.

    cofinanciering van activiteiten die in aanmerking komen voor een rijksbijdrage.

Artikel 9.7.3 Criteria

Subsidie als genoemd in artikel 9.7.2, onder b, wordt alleen verleend als de aanvrager aannemelijk kan maken dat:

  • a.

    hij in aanmerking komt voor een rijksbijdrage; en

  • b.

    de te subsidiëren activiteiten voldoende bijdragen aan één of meerdere provinciale doelen uit de vigerende omgevingsvisie.

Artikel 9.7.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, genoemd in artikel 9.7.2, onder a, bedraagt maximaal:

    • a.

      voor de Regio Achterhoek: € 2.000.000;

    • b.

      voor de Regio Stedendriehoek: € 2.000.000.

  • 2. De subsidie, genoemd in artikel 9.7.2, onder b, bedraagt maximaal 50% van de totale subsidiabele kosten, tenzij op basis van het communautair kader een lager percentage van de subsidiabele kosten is voorgeschreven.

  • 3. Van het percentage uit het tweede lid kan in overleg met de kassier worden afgeweken.

Artikel 9.7.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie voor cofinanciering als genoemd in artikel 9.7.2, onder a, kan worden aangevraagd door de kassier van de betreffende Regio Deal.

  • 2. Subsidie voor cofinanciering als genoemd in artikel 9.7.2, onder b, kan worden aangevraagd door rechtspersonen of een penvoerder namens een samenwerkingsverband.

Artikel 9.7.6 Aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.7.2, onder b:

  • a.

    Een kopie van de aanvraag die aan de kassier van de betreffende Regio Deal is of wordt verzonden.

  • b.

    Een begroting die onderscheid maakt tussen de bijdrage die aan de kassier van de betreffende Regio Deal wordt gevraagd en de gevraagde bijdrage op grond van deze paragraaf.

  • c.

    Een onderbouwing van de beoogde staatssteunoplossing als de aanvraag betrekking heeft op een economische activiteit.

Artikel 9.7.7 Opschortende voorwaarde

De subsidie, bedoeld in artikel 9.7.2, onder b, wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager binnen zes maanden na de subsidieverlening aantoont dat de kassier de bij de betreffende Regio Deal aangevraagde rijksbijdrage heeft verstrekt.

Artikel 9.7.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als subsidieverstrekking op grond van de overige paragrafen in deze regeling, met uitzondering van paragraaf 9.6, mogelijk is.

Artikel 9.7.9 Communautair kader

  • 1. Voor subsidie als genoemd in artikel 9.7.2, onderdeel a, is de kassier verantwoordelijk voor de toepassing van de staatssteunkaders.

  • 2. Voor subsidie als genoemd in artikel 9.7.2, onderdeel b, geldt dat sprake is van maatwerk, waarbij de staatssteunoplossing per aanvraag wordt beoordeeld.

  • 3. Als subsidie als genoemd in artikel 9.7.2, onderdeel b, wordt gevraagd voor activiteiten die vallen onder de Regio Deal Arnhem Nijmegen is artikel 9.6.11 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 10 Leefbaarheid

Paragraaf 10.1 Algemene bepalingen

Artikel 10.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

wijken- en dorpendeal: set van samenwerkingsafspraken om de sociale cohesie van een wijk of dorp te versterken die voldoen aan de volgende criteria:

  • a.

    het initiatief voor de afspraken is mede afkomstig van de lokale gemeenschap en de afspraken hebben een breed draagvlak bij die lokale gemeenschap;

  • b.

    de gemeente is partner bij de wijken- en dorpendeal;

  • c.

    de belangen van de bij de wijken- en dorpendeal betrokken partijen zijn beschreven;

  • d.

    de wijze waarop wordt geborgd dat iedereen mee kan doen en iedereen wordt betrokken, die betrokken wil of kan worden, is beschreven;

  • e.

    er zijn afspraken opgenomen over de activiteiten en minimale inbreng van partijen; en

  • f.

    de wijze waarop de kennis en bevindingen worden gedeeld, is beschreven.

Paragraaf 10.2 Aanpassingen gemeenschapsvoorziening

Artikel 10.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

aanpassen: aanpassen of verbouwen;

duurzaamheidsmaatregel: maatregel die een of meer van de activiteiten binnen de volgende categorieën bevat:

  • a.

    besparing van energie door het aanbrengen van isolatie of energiezuinige installaties in een gemeenschapsvoorziening voor zover deze maatregelen niet verplicht zijn op grond van vigerende wet- en regelgeving;

  • b.

    opwekking van duurzame energie door onder andere het plaatsen van zonnepanelen;

  • c.

    bijdrage aan circulariteit door het gebruik van herbruikbare, natuurlijke of losmaakbare materialen in gebouwen of het hergebruik van materiaal bij de inrichting van de openbare ruimte;

  • d.

    bijdrage aan klimaatadaptie door onder andere:

    • i.

      het plaatsen van zonwering aan de buitenzijde;

    • ii.

      het aanleggen van een groen dak;

    • iii.

      het aanbrengen van verticaal groen of geveltuinen;

    • iv.

      het realiseren van een opvangmogelijkheid voor hemelwater op eigen terrein; of

    • v.

      het realiseren van zoveel mogelijk waterdoorlatende verharding of groen binnen de buitenruimte.

  • e.

    bijdrage aan biodiversiteit door het aanbrengen van faunavoorzieningen of een diversiteit aan inheemse beplanting op of aan gebouwen of in de buitenruimte, zodanig dat die beplanting is afgestemd op de omliggende groenstructuren en de diersoorten die voorkomen in de omgeving.

energiescan: onderbouwd overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen worden om maximale energiebesparing of -opwekking te bewerkstelligen, met een schatting van de kosten van de maatregelen en het effect van de uit te voeren maatregelen op de energierekening van de aanvrager en een verklaring dat de energiescan is opgesteld door een adviseur in het bezit van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, dan wel een daarmee vergelijkbaar certificaat;

gemeenschapsvoorziening: gebouw, gedeelte of buitenruimte van een gebouw of een openbaar gebied dat voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    er vinden in een gebouw en daarbuiten respectievelijk minimaal drie en minimaal twee verschillende activiteiten plaats op het gebied van zorg, welzijn, cultuur, educatie en sport voor gebruikers;

  • b.

    het gebouw, de buitenruimte of het openbaar gebied is bestemd voor brede en meerdere gebruikersgroepen;

  • c.

    de gebruikers zijn op niet-commerciële basis betrokken bij de activiteiten in de gemeenschapsvoorziening;

  • d.

    de gebruikers die op structurele basis gebruikmaken van de gemeenschapsvoorziening zijn in meerderheid non-profitorganisaties; en

  • e.

    het gebouw, de buitenruimte of het openbaar gebied staat minimaal zes dagen per week ter beschikking van de gebruikers.

Artikel 10.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    het verbeteren van de toegankelijkheid van een gemeenschapsvoorziening voor mensen met een handicap of een chronische ziekte;

  • b.

    het aanpassen van een gemeenschapsvoorziening, als dit noodzakelijk is voor het kunnen uitvoeren van nieuwe activiteiten;

  • c.

    het verbouwen van een gebouw, een gedeelte of de buitenruimte van een gebouw of een openbaar gebied tot gemeenschapsvoorziening; of

  • d.

    activiteiten als bedoeld onder a, b of c, waarbij een duurzaamheidsmaatregel wordt toegepast.

Artikel 10.2.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder a, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      een onderbouwd overzicht wordt overlegd van de bouwkundige en technische maatregelen die worden genomen om toegankelijkheid voor mensen met een handicap of chronische ziekte te bewerkstelligen; en

    • b.

      de kosten van het uitvoeren van deze maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder b en c, wordt alleen verstrekt als een onderbouwd overzicht wordt overlegd van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen zullen worden en de kosten van de uitvoering van deze maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder c, wordt voorts alleen verstrekt als een verklaring van het college van burgemeester en wethouders van die gemeente wordt overlegd waaruit blijkt dat het geen bezwaar heeft tegen de subsidiabele activiteit.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder d, wordt alleen verstrekt als een projectplan duurzaamheid wordt overlegd. Als sprake is van besparing van energie of van opwekking van duurzame energie als bedoeld in de definitie van duurzaamheidsmaatregel uit artikel 10.2.1, onder a en b, dan bevat het projectplan duurzaamheid ook een energiescan van maximaal een jaar oud.

Artikel 10.2.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een privaatrechtelijke rechtspersoon die zich zoals blijkt uit statuten en feitelijke werkzaamheden tot doel stelt om een gemeenschapsvoorziening te beheren en ondersteuning te bieden bij de programmatische invulling van de activiteiten binnen een gemeenschapsvoorziening.

Artikel 10.2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2 onder a, b of c, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder d, bedraagt 70% van de subsidiabele kosten voor zover het een duurzaamheidsmaatregel betreft.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2 bedraagt in totaal minimaal € 25.000 en maximaal € 350.000

Artikel 10.2.6 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.4, onder f, zijn de kosten voor het verbeteren van de toegankelijkheid, bedoeld in de Wet gelijke behandeling, op grond van handicap en chronische zieken subsidiabel.

  • 2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2 zijn niet subsidiabel de kosten voor:

    • a.

      advies over en aanschaf van goederen bestemd voor de inrichting en stoffering van het gebouw; of

    • b.

      regulier beheer en onderhoud.

Artikel 10.2.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger voert de subsidiabele activiteit binnen 36 maanden na de subsidieverlening uit, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2. De subsidieontvanger zendt na de realisatie van de subsidiabele activiteit een actuele lijst van doelgroepen en het activiteitenprogramma voor het eerstvolgende kalenderjaar aan Gedeputeerde Staten. Als de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling indient, maken de actuele lijst en het activiteitenprogramma daarvan onderdeel uit.

  • 3. Als het gebouw een beschermd monument betreft, moet de subsidieontvanger de activiteiten als bedoeld in artikel 10.2.2. uit laten voeren:

    • a.

      volgens de in bijlage 4 opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden; en

    • b.

      door een erkend aannemer in de restauratiebouw, waarbij een inspanningsplicht geldt om bij de uitvoering van de werkzaamheden één of meer leerwerkplekken te realiseren.

Paragraaf 10.3 Wijken- en dorpendeal

Artikel 10.3.1 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Artikel 10.3.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor een of meer onderdelen uit een wijken- en dorpendeal.

Artikel 10.3.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 10.3.4 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3, eerste lid, wordt bij de aanvraag het volgende verstrekt:

  • a.

    een kopie van de ondertekende wijken- en dorpendeal; en

  • b.

    informatie waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de geldende staatssteun- en aanbestedingsregels.

Artikel 10.3.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt minimaal € 25.000 en ten hoogste € 400.000.

Artikel 10.3.6 Vaststelling

In afwijking van artikel 27 van de AsG is artikel 26 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidies op grond van deze paragraaf.

Paragraaf 10.4 Bevorderen inwonerparticipatie in kwetsbare wijken en dorpen

Artikel 10.4.1 Subsidiabele activiteit

[vervallen]

Artikel 10.4.2 Criteria

[vervallen]

Artikel 10.4.3 Aanvrager

[vervallen]

Artikel 10.4.4 Hoogte van de subsidie

[vervallen]

Artikel 10.4.5 Verplichtingen

[vervallen]

Paragraaf 10.5 Procesregeling wijken- en dorpendeals

Artikel 10.5.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van een onderzoek naar de ruimtelijke en financiële haalbaarheid van herbestemming, transformatie of nieuwbouw van een gemeenschapsvoorziening die onderdeel uitmaakt van een voorgenomen wijken- en dorpendeal;

  • b.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de realisatie van herbestemming, transformatie of nieuwbouw van een gemeenschapsvoorziening die onderdeel uitmaakt van een voorgenomen wijken- en dorpendeal;

  • c.

    de procesbegeleiding of advisering in het kader van herbestemming, transformatie of nieuwbouw van een gemeenschapsvoorziening die onderdeel uitmaakt van een voorgenomen wijken- en dorpendeal.

Artikel 10.5.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als de eigenaar van het onder de herbestemming of transformatie vallende vastgoed of de grond waarop de nieuwbouw wordt gebouwd medewerking verleent aan de subsidiabele activiteiten en de voorgenomen wijken- en dorpendeal.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt als de subsidieontvanger de activiteiten binnen twaalf maanden na het verlenen van de subsidie voltooit.

Artikel 10.5.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 10.5.4 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Tijdens het vooroverleg wordt een schriftelijke verklaring verstrekt van de eigenaar van het onder de herbestemming of transformatie vallende vastgoed of grond waarop de nieuwbouw wordt gebouwd, waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan de subsidiabele activiteiten en de voorgenomen wijken- en dorpendeal.

Artikel 10.5.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    de offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden;

  • b.

    een beschrijving van de herbestemming, transformatie of nieuwbouw van de gemeenschapsvoorziening in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

  • c.

    een onderbouwing hoe en in welke mate de herbestemming, transformatie of nieuwbouw bijdraagt aan versterking van de sociale verbondenheid;

  • d.

    als de aanvrager niet de eigenaar is van het onder de herbestemming of transformatie vallende vastgoed of van de grond waarop de nieuwbouw wordt gebouwd: een schriftelijke verklaring van de eigenaar waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan de subsidiabele activiteiten en de voorgenomen wijken- en dorpendeal.

Artikel 10.5.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 10.5.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de subsidiabele activiteiten uitgevoerd door externe deskundigen.

Artikel 10.5.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt niet verstrekt:

  • a.

    voor de buitenruimte van een gebouw of openbaar gebied; of

  • b.

    als er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden.

Artikel 10.5.9 Verplichtingen

De subsidieontvanger overlegt de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie of, op verzoek van de provincie, in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.

Hoofdstuk 11 Sport

Paragraaf 11.1 Algemene bepalingen

Artikel 11.1.1 Begripsomschrijvingen

(gereserveerd)

Paragraaf 11.2 Sportevenementen

Artikel 11.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

lijst topsport- en internationale wedstrijdsportdisciplines: door NOC*NSF gehanteerde lijst met de wedstrijdsportdisciplines die gedurende een periode van 4 jaar als olympische of paralympische sport zijn aangemerkt;

nationaal topniveau: hoogste nationale competitieniveau voor senioren;

programma van side events: plan tot uitvoering van twee of meer side events;

side event: evenement-versterkende activiteit voor, tijdens of na het sportevenement, dat een duidelijke verbinding heeft met het sportevenement en gericht is op het vergroten van de maatschappelijk of economische spin-off van het sportevenement;

sportbond: overkoepelende organisatie van sportverenigingen die op nationaal niveau representatief is voor een of meer takken van sport en aangesloten is bij een internationale sportbond;

Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport: Uitvoeringsbeleid van Gedeputeerde Staten ter uitvoering van de Beleidsagenda Gelderland Sport! 2020-2023 (PS2020-400).

Artikel 11.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de voorbereiding en uitvoering van:

  • a.

    een sportevenement dat minder dan 7.500 deelnames en bezoeken trekt;

  • b.

    een sportevenement dat 7.500 of meer deelnames en bezoeken trekt; of

  • c.

    een programma van side events bij een sportevenement.

Artikel 11.2.3 Criteria

Voor een sportevenement of bijbehorend programma van side events wordt subsidie verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het sportevenement en het programma van side events worden hoofdzakelijk in Gelderland uitgevoerd;

  • b.

    het sportevenement heeft betrekking op een of meerdere olympische of paralympische sporten die zijn opgenomen op de lijst topsport- en internationale wedstrijdsportdisciplines;

  • c.

    het sportevenement is een Nederlands kampioenschap op nationaal topniveau onder auspiciën van een sportbond of een wedstrijd met een internationaal deelnemersveld met een sportief niveau dat minimaal vergelijkbaar is met nationaal topniveau;

  • d.

    het sportevenement past in de evenementenstrategie van de betreffende sportbond;

  • e.

    het programma van side events omvat minimaal twee side events, die in minimaal drie thema’s van het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport passen;

  • f.

    het programma van side events omvat activiteiten die gericht zijn op breedtesport of sporten door mensen met een beperking;

  • g.

    de uitvoering van het programma van side events start minimaal zes weken voor het sportevenement;

  • h.

    bij de organisatie en uitvoering van het programma van side events worden ten minste twee sportorganisaties of andere maatschappelijke organisaties uit de regio betrokken;

  • i.

    de aanvrager verklaart dat de gemeente of gemeenten, waarin het sportevenement plaatsvindt, dit ondersteunen door beschikbaarstelling van subsidie of inzet van andere middelen;

  • j.

    het sportevenement vindt voor 1 maart 2025 plaats. 

Artikel 11.2.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    het sportevenement een Europees kampioenschap of een wereldkampioenschap betreft;

  • b.

    het sportevenement uitsluitend wedstrijden voor junioren, veteranen of amateurs betreft;

  • c.

    het sportevenement een of meer wedstrijden voor clubteams betreft;

  • d.

    op voorhand vaststaat dat geen Nederlandse deelnemers in actie komen bij het sportevenement. 

Artikel 11.2.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door de organisator van een sportevenement.

Artikel 11.2.6 Aanvraag

  • 1. Subsidie voor een sportevenement of bijbehorend programma van side events kan vanaf negen maanden voorafgaand aan het sportevenement worden aangevraagd.

  • 2. De aanvraag voor een subsidie voor een sportevenement of bijbehorend programma van side events bevat een verklaring van de kernsportbond waaruit blijkt of het sportevenement past in zijn evenementenstrategie.

Artikel 11.2.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een sportevenement als bedoeld in artikel 11.2.2, aanhef en onder a, bedraagt € 10.000. 

  • 2. De subsidie voor een sportevenement als bedoeld in artikel 11.2.2, aanhef en onder b, bedraagt € 30.000.

  • 3. De subsidie voor een programma van side events bij een sportevenement bedraagt € 6.000 per side event en wordt voor minimaal twee en ten hoogste vier side events verstrekt.

Artikel 11.2.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger draagt ervoor zorg dat de accommodatie of locatie waar het sportevenement wordt georganiseerd, toegankelijk is voor mensen met een beperking.

  • 2. De subsidieontvanger overlegt de resultaten van de gesubsidieerde activiteit op verzoek van de provincie in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.

Paragraaf 11.3 Sportieve buitenruimte in het kader van 3x3 basketbal

Artikel 11.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

basketbalplein: sportveld in de openlucht met een omvang van minimaal 15 bij 11 meter met een uitloopgebied van minimaal één meter aan elke zijde, dat in ieder geval geschikt is voor het beoefenen van de 3x3 basketbalsport voor alle leeftijdscategorieën;

.

Artikel 11.3.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren van een basketbalplein, al dan niet met inbegrip van spelmateriaal voor gebruik op het plein.

Artikel 11.3.3 Criteria

Subsidie wordt verstrekt als:

  • a.

    het basketbalplein wordt gerealiseerd in een samenwerking van:

    • i.

      een ter plaatse actieve basketbalvereniging of personen die de 3x3 Leader Course gaan volgen, volgen of gevolgd hebben of andere personen die verantwoordelijkheid willen nemen voor het beheer en onderhoud van het basketbalplein of de programmering;

    • ii.

      minimaal één organisatie met rechtspersoonlijkheid uit de sector overheid, sport, recreatie, onderwijs, zorg of welzijn of uit het bedrijfsleven;

    • iii.

      Stichting 3x3 Unites, te Amsterdam; en

    • iv.

      de Nederlandse Basketball Bond;

  • b.

    het basketbalplein voldoet aan daaraan te stellen sporttechnische en kwaliteitsvoorwaarden, ter beoordeling van de Nederlandse Basketball Bond;

  • c.

    het basketbalplein wordt aangelegd op een voor het publiek toegankelijke plaats binnen de bebouwde kom, bedoeld in de Wegenverkeerswet;

  • d.

    het basketbalplein toegankelijk is voor mensen met een beperking;

  • e.

    er voor het basketbalplein een programmering is voor in ieder geval drie jaar na ingebruikname;

  • f.

    de programmering ook voorziet in activiteiten die specifiek zijn gericht op mensen uit de directe omgeving van het basketbalplein met een lage sociaaleconomische status; en

  • g.

    de gemeente bereid is medewerking te verlenen aan de realisatie van het basketbalplein, voor zover deze is benodigd.

Artikel 11.3.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    een ter plaatse actieve basketbalvereniging;

  • b.

    een organisatie met rechtspersoonlijkheid uit de sector overheid, sport, recreatie, onderwijs, zorg of welzijn of uit het bedrijfsleven.

Artikel 11.3.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt welke partijen samenwerken bij de realisatie van het basketbalplein, hoe zij samenwerken en welke waarborgen bestaan voor de continuïteit van de samenwerking. Partijen maken voor de samenwerkingsovereenkomst gebruik van de modelovereenkomst, die beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 11.3.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt € 15.000 per basketbalplein.

  • 2. Per gemeente wordt voor ten hoogste één basketbalplein subsidie verstrekt.

  • 3. De subsidie wordt verhoogd met € 1.500 als het basketbalplein wordt uitgerust met voorzieningen die de beoefening van andere sporten mogelijk maakt zonder afbreuk te doen aan het gebruik van het plein voor de basketbalsport.

Artikel 11.3.7 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger moet ervoor zorgen dat het basketbalplein uiterlijk twaalf maanden na verstrekking van de subsidie in gebruik wordt genomen en minimaal drie jaar in gebruik blijft.

  • 2. De subsidieontvanger moet het basketbalplein gedurende minimaal drie jaar na ingebruikname deugdelijk beheren en onderhouden en ervoor zorgen dat hierop regelmatig activiteiten worden georganiseerd.

  • 3. De subsidieontvanger moet ervoor zorgen dat het basketbalplein publiek toegankelijk is.

Paragraaf 11.4 Regionale sporttalentenprogramma’s

Artikel 11.4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

olympische sport: wedstrijdsport, geprogrammeerd voor de Olympische Spelen in 2021, 2022 of 2024;

paralympische sport: wedstrijdsport, geprogrammeerd voor de Paralympische Spelen in 2021, 2022 of 2024;

regionaal sporttalentenprogramma: trainingsprogramma voor een of meer olympische sporten of een of meer paralympische sporten dat ontwikkelkansen biedt voor sporttalenten;

sportbond: overkoepelende organisatie van sportverenigingen die op nationaal niveau representatief is voor een of meer takken van sport en aangesloten is bij een internationale sportbond;

sporttalent: in Gelderland woonachtige sporter aan wie door NOC*NSF of de sportbond de Topsport Talentstatus is toegekend of aan wie door Stichting Topsport Gelderland de status van Gelders sporttalent is toegekend.

Artikel 11.4.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verstrekt voor het ontwikkelen of verder ontwikkelen en uitvoeren van een regionaal sporttalentenprogramma met een looptijd van minimaal drie jaar.

Artikel 11.4.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt verstrekt als het regionaal sporttalentenprogramma aan de volgende criteria voldoet:

    • a.

      in het programma worden ten minste vijftien sporttalenten in een olympische sport of vijf sporttalenten in een paralympische sport opgeleid om te kunnen deelnemen aan nationale topsportprogramma’s;

    • b.

      het programma houdt een kwalitatief hoogwaardig en veilig ontwikkelingsplan in;

    • c.

      het programma besteedt structureel aandacht aan de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling van de sporttalenten;

    • d.

      het programma omvat op die sport of sporten toegesneden leerlijnen voor sport generieke thema’s als voeding, prestatiegedrag en anti-doping, gebaseerd op de generieke leerlijnen van NOC*NSF;

    • e.

      voor het programma is een stabiel management gewaarborgd; en

    • f.

      het programma wordt uitgevoerd door trainers en coaches die beschikken over het kwalificatieprofiel trainer-coach van de Kwalificatiestructuur Sport van NOC*NSF, waarbij voor olympische sport geldt dat de trainers en coaches minimaal over het kwalificatieprofiel trainer-coach 3 beschikken.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt als de aanvrager:

    • a.

      verklaart de Gedragscode voor trainer/coaches en begeleiders van het Centrum Veilige Sport Nederland te onderschrijven en daarnaar te handelen; en

    • b.

      bij de Stichting Topsport Gelderland advies heeft ingewonnen over de kwaliteit van het programma.

  • 3. Subsidie wordt voorts alleen verstrekt:

    • a.

      als de aanvrager met ten minste vijf sportclubs in Gelderland voor een olympische of twee sportclubs in Gelderland voor een paralympische sport samenwerkt aan het verbeteren van de jeugdopleiding bij deze clubs;

    • b.

      in geval de aanvrager geen sportbond is, als de betreffende sportbond of sportbonden hebben verklaard of het regionaal sporttalentenprogramma in het meerjarenopleidingsplan van de bond of bonden past, of, als de aanvraag een paralympische sport betreft, in hun beleidsplan;

    • c.

      in geval de aanvrager een sportbond is, als het regionaal sporttalentenprogramma in het meerjarenopleidingsplan van de betreffende sportbond of sportbonden past of, als de aanvraag een paralympische sport betreft, in hun beleidsplan.

Artikel 11.4.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een sportbond, een gemeente of een rechtspersoon die zich de beoefening van sport ten doel stelt.

Artikel 11.4.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende documenten verstrekt:

  • a.

    een schriftelijke onderbouwing waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de criteria van artikel 11.4.3, voor zover deze van toepassing zijn;

  • b.

    een beschrijving van de wijze van kennisdeling als bedoeld in artikel 11.4.8;

  • c.

    het advies van de Stichting Topsport Gelderland, bedoeld in artikel 11.4.3, tweede lid, onder b; en

  • d.

    de verklaring van een sportbond, bedoeld in artikel 11.4.3, derde lid, onder b.

Artikel 11.4.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 55.000.

Artikel 11.4.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie voor een regionaal sporttalentenprogramma wordt geweigerd als voor een regionaal sporttalentenprogramma voor sporttalenten in dezelfde sport al twee keer subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager een betaald voetbalorganisatie is of een daarmee verbonden organisatie.

Artikel 11.4.8 Plicht

De subsidieontvanger deelt zijn kennis en ervaring tot één jaar na afloop van het programma actief met het regionaal sporttalentenprogramma en met andere sportclubs in Gelderland op de in de aanvraag beschreven wijze.

Hoofdstuk 12 Vrijheid en herdenken

Paragraaf 12.1 Algemene bepalingen

Artikel 12.1.1

(gereserveerd)

Paragraaf 12.2 80 jaar Vrijheid

Artikel 12.2.1 Algemene bepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Programma Vrijheid: programma 80 jaar Vrijheid, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 26 september 2023 en eventueel nadien gewijzigd;

regio: regio's Veluwe, Achterhoek/Liemers, Airborne Region, Rivierengebied en Rijk van Nijmegen. Een regio is een verband van gemeenten in een gebied, aangegeven op de regiokaart die is opgenomen in het Programma Vrijheid, die samenwerken bij de opstelling en uitvoering van een regioprogramma in het kader van 80 jaar Vrijheid en worden vertegenwoordigd door een door hen aangewezen gemeente;

regioprogramma: beleid van de samenwerkende gemeenten in de regio in het kader van 80 jaar Vrijheid, gericht op het vergroten van het bewustzijn van de waarde van vrijheid en projecten ter uitvoering van dit beleid;

regioproject: project ter uitvoering van een regioprogramma.

Artikel 12.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden aangevraagd voor de voorbereiding en uitvoering van:

  • 1.

    een regioproject;

  • 2.

    een groot Gelders evenement.

Artikel 12.2.3 Criteria regioproject

Subsidie voor een regioproject wordt verstrekt als het aan de volgende criteria voldoet:

  • a.

    de Tweede Wereldoorlog is het uitgangspunt;

  • b.

    de actualiteit rond het thema vrijheid en herdenken maakt substantieel deel uit van de activiteiten;

  • c.

    het beoogt het bewustzijn van de waarde van vrijheid bij de inwoners van Gelderland te vergroten;

  • d.

    het heeft een bovenlokaal of regionaal bereik;

  • e.

    het stimuleert ontmoeting en moedigt deelnemers aan met elkaar in gesprek te gaan over vrijheid en herdenken;

  • f.

    bij de realisatie van het project worden ten minste twee van de volgende groepen actief betrokken:

    • i.

      veteranen die hebben deelgenomen aan een vredesmissie;

    • ii.

      jongeren;

    • iii.

      ooggetuigen van oorlogsgeweld of hun nabestaanden;

    • iv.

      Nederlanders met een migratieachtergrond.

  • g.

    het past in het regioprogramma van de betreffende regio.

Artikel 12.2.4 Criteria grote Gelderse evenementen

Subsidie voor een groot Gelders evenement wordt verstrekt als het project aan de volgende criteria voldoet:

  • a.

    de Tweede Wereldoorlog is het uitgangspunt;

  • b.

    de actualiteit rond het thema vrijheid en herdenken maakt substantieel deel uit van de activiteiten;

  • c.

    het beoogt het bewustzijn van de waarde van vrijheid te vergroten;

  • d.

    het heeft bovenregionaal bereik en provinciebrede uitstraling;

  • e.

    het is aannemelijk dat het grote media-aandacht genereert;

  • f.

    de organisator heeft over de uitvoering schriftelijke afspraken gemaakt met de provincie en de betrokken gemeente of gemeenten.

Artikel 12.2.5 Advies over regioproject

Gedeputeerde Staten vragen de regio advies uit te brengen of een regioproject in het regioprogramma past.

Artikel 12.2.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      voor regioprojecten ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 15.000;

    • b.

      voor grote Gelderse evenementen een maximumbedrag dat per evenement wordt vastgesteld.

  • 2. De maximumbedragen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, worden bij afzonderlijk besluit vastgesteld.

Artikel 12.2.7 Aanvrager groot Gelders evenement

Subsidie voor een groot Gelders evenement wordt aangevraagd door de organisator van het evenement.

Artikel 12.2.8 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als het regioproject of groot Gelders evenement niet binnen het programma Vrijheid past.

  • 2. Subsidie voor een regioproject wordt geweigerd als de regio geen regioprogramma heeft.

Artikel 12.2.9 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de activiteit in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 augustus 2025 uit te voeren.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht bij online en offline uitingen over de activiteit en bij de uitvoering van de activiteit gebruik te maken van het logo van het programma Vrijheid en het logo van de provincie Gelderland.

  • 3. De subsidieontvanger stelt beeld- of audiomateriaal van de activiteit aan de provincie beschikbaar voor publicatie door de provincie.

Hoofdstuk 13 Onderwijs en arbeidsmarkt

Paragraaf 13.1 Goed werkgeverschap

Artikel 13.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

hybride banen: situatie waarbij mensen meerdere banen combineren, dat kan zijn twee banen in loondienst of de combinatie van een baan in loondienst en een baan als zelfstandige;

inclusie op de werkvloer: werkvloer waarbij obstakels voor de capaciteiten, mogelijkheden en waardigheid van elk individu worden verwijderd, zodat elk individu volledig en op gelijke voet aan de organisatie kan deelnemen;

leercultuur: werkomgeving die in de dagelijkse activiteiten ruimte biedt voor leren, ontwikkelen en het maken van fouten en die zorgt voor meer betrokkenheid en persoonlijke groei, met een bijpassend investeringsniveau in menselijk kapitaal;

strategische personeelsplanning: proactief plannen en sturen op de beschikbaarheid van human resources die optimaal aansluit bij de behoefte van de organisatie, namelijk lange termijn, voldoende, kwalitatief, gezond en gemotiveerd personeel op de juiste plek.

Artikel 13.1.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het nemen van kwalitatief hoogstaande maatregelen voor minimaal twee van de volgende onderdelen, inclusief het borgen ervan:

  • a.

    het ontwikkelen, verbeteren en implementeren van maatregelen die inclusie op de werkvloer bevorderen;

  • b.

    het ontwikkelen, verbeteren en implementeren van een leercultuur;

  • c.

    het ontwikkelen, verbeteren en implementeren van een strategische personeelsplanning;

  • d.

    het stimuleren van de digitale vaardigheden van werknemers;

  • e.

    het maximaliseren van arbeidsparticipatie door het mogelijk te maken om hybride banen te hebben en het voor de werknemer makkelijker te maken om meer of minder uren te werken.

Artikel 13.1.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door werkgevers in het openbaar bestuur en aan ondernemingen, die minimaal 10 en maximaal 250 medewerkers in dienst hebben, binnen de sectoren:

  • a.

    energie(transitie);

  • b.

    land- en tuinbouw;

  • c.

    logistiek;

  • d.

    bouw;

  • e.

    zorg;

  • f.

    onderwijs;

  • g.

    techniek; en

  • h.

    ICT.

Artikel 13.1.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per onderdeel van goed werkgeverschap € 8.500 en bedraagt niet meer dan € 25.000.

Artikel 13.1.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 maakt de aanvrager gebruik van het door Gedeputeerde Staten ter beschikking gestelde aanvraagformulier Goed Werkgeverschap.

Artikel 13.1.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen één jaar na start van uitvoering van de activiteiten afgerond.

  • 2. De aanvrager moet zijn kennis en bevindingen delen met de provincie en maakt daarvoor gebruik van het format Evaluatie project Goed Werkgeverschap.

Paragraaf 13.2 Bovenregionale samenwerking arbeidsmarktregio’s

Artikel 13.2.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder arbeidsmarktregio: regionaal samenwerkingsverband dat tenminste bestaat uit alle gemeenten en het UWV binnen de desbetreffende regio.

Artikel 13.2.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor activiteiten binnen één of meerdere bovenregionale projecten.

  • 2. Aanvullend op de subsidie, bedoeld in het eerste lid, kan subsidie worden verleend voor:

    • a.

      activiteiten binnen één of meerdere regionale projecten.

    • b.

      activiteiten gericht op het versterken van de samenwerking tussen de arbeidsmarktregio’s en het stimuleren van praktische samenwerking tussen een arbeidsmarktregio en een Economic Board mede gericht op de uitvoering van de Human Capital Agenda’s.

Artikel 13.2.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend als alle activiteiten van kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen zijn voorzien.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, eerste of tweede lid, onder a, wordt alleen verleend als de activiteiten bijdragen aan:

    • a.

      het aanpakken van de mismatch op de arbeidsmarkt; of

    • b.

      het ontwikkelen van een aanpak voor het activeren van onbenut arbeidspotentieel.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, eerste lid, wordt voorts alleen verleend als in ieder geval vier van de in artikel 13.2.4 benoemde arbeidsmarktregio’s deelnemen aan een bovenregionaal project.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, tweede lid, wordt alleen verleend aan de arbeidsmarktregio als aan die arbeidsmarktregio ook een subsidie wordt verleend voor activiteiten als bedoeld in artikel 13.2.2, eerste lid.

Artikel 13.2.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door de centrumgemeente van:

  • a.

    arbeidsmarktregio Achterhoek;

  • b.

    arbeidsmarktregio FoodValley;

  • c.

    arbeidsmarktregio Midden-Gelderland;

  • d.

    arbeidsmarktregio Rijk van Nijmegen;

  • e.

    arbeidsmarktregio Rivierenland;

  • f.

    arbeidsmarktregio Veluwe Stedendriehoek.

Artikel 13.2.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt volgens het door de provincie beschikbaar gestelde formatprojectplan, waaruit blijkt hoe aan de criteria, genoemd in artikel 13.2.3, wordt voldaan.

Artikel 13.2.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, eerste lid, bedraagt per aanvrager per jaar maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 84.000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, tweede lid, onder a, bedraagt per aanvrager per jaar maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € € 46.000.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, tweede lid, onder b, bedraagt per aanvrager per jaar maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 7.000.

Artikel 13.2.7 Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • a.

    kosten waarvoor al eerder subsidie is verstrekt;

  • b.

    kosten die worden gemaakt voor activiteiten die buiten het werkgebied vallen van de arbeidsmarktregio’s, genoemd in artikel 13.2.4.

Hoofdstuk 14 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14.1

De regeling Regels Ruimte voor Gelderland 2016 wordt ingetrokken.

Artikel 14.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.

Artikel 14.3 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

  • 2. De in artikel 14.1 bedoelde regelingen blijven van kracht op aanvragen om subsidie die zijn ingediend en besluiten over subsidie die zijn genomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Henri Lenferink

Commissaris van de Koning

Frederik van Ardenne

Secretaris

Bijlage 1. Maximale subsidiebedragen paragraaf 2.7 Inrichting Gelders Natuurnetwerk

Maximale subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 2.7 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk, artikel 2.7.1 onderdeel a tot en met e, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Inrichting nieuwe natuur

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Inrichting nieuwe natuur

ha

€ 15.000

PAS- of Natura 2000 herstelmaatregelen

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Kleinschalig plaggen of vrijstellen venoever

m2

€ 4

Lokale drukbegrazing met schapen of vee

ha

€ 90

Verwijderen organische sedimenten

ha

€ 13.000

Bodem geschikt maken voor kieming jeneverbes (door plaggen)

ha

€ 11.000

Opschonen vennen (verwijderen slib)

m3

€ 11

Bekalken van inzijggebied of na plaggen

ha

€ 160

Belemen van heischrale graslanden

ha

€ 160

Verwijderen strooisellaag

ha

€ 8.000

Maaien en afvoeren (met bosmaaier)

ha

€ 2.500

Planten bosplantsoen

Ontwikkeling corridors (bos kappen + strooisel verwijderen)

ha

ha

€ 11.000

€ 10.000

Bosopslag verwijderen in herstellend hoogveen of galigaanmoeras

ha

€ 45.000

Bosopslag verwijderen in overige habitattypen

ha

€ 2.000

Vervolgbeheer na bosopslag verwijderen in overige habitattypen, maximaal 3 jaar

Per jaar per ha

€ 200

Bosopslag verwijderen, bos kappen en afvoeren onder andere voor: ingrijpen boomsoortensamenstelling, ontwikkeling van corridors/windwerking, omvorming dennenbos op oude bosgronden, terugdringen beuk in eikenbossen, bosrandenbeheeer

ha

€ 2.000

Verwijderen exoten kleinschalig (grote dichtheid < 5 ha)

ha

€ 27.000

Verwijderen exoten grootschalig (> 100 ha)

ha

€ 2.000

Verwijderen exoten: Japanse Duizendknoop

m2

€ 10

Verondiepen/dempen van sloten (met grond uit het gebied)

m

€ 4

Overige herstelmaatregelen in bestaande natuur bestemd voor Natura 2000 en herstel natte landnatuur

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Uitvoeren van inrichtingsmaatregelen binnen bestaande natuur

ha

€ 6.000

Verhoging kwaliteit bestaand natuurbeheertype

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker:

Professionele ecologische een landschappelijke begeleiding, aangepaste grondbewerking, zaden oogsten in bronakker en uitzaaien in doelakker, monitoring en overige maatregelen die nodig zijn om het doel te behalen

ha

€ 6.000

Natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland:

Inbreng zaden of maaisel, openwerken graszoden en ecologisch advies

ha

€ 2.500

Natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland:

Openwerken graszoden

ha

€ 1.500

Bijlage 2. Lijst van prioritaire soorten behorende bij paragraaf 2.5 Behoud van prioritaire soorten

Naam

Voorkomen in Gelderland (locaties)

Concrete, plaatselijke maatregelen

Granietspelden-kussentje (Pertusaria corallina)

Putterzeedijk en Arkemheense zeedijk = kust Veluwemeer (Waterschap Vallei en Veluwe)

Zorgen dat het steenoppervlak van de dijk niet door gras en riet wordt overgroeid. Eenmalig verwijderen van de opslag door o.a. maaien + afvoeren, daarna iedere vijf jaar branden

Kielmos (Anastrophyllum minutum) & Dwergmos (Diphyscium foliosum) & Klein schoffelmos (Scapania curta)

De Dellen bij Heerde (GL)

Afsteken van steilkanten zodat geheel met gras begroeide steilkanten deels weer in kale, humeuze bodem veranderen (heeft alleen effect waar stikstofdepositie laag is)

Gekapt haartandmos (Trichostomum crispulum)

Steengroeve Winterswijk (SBB) (enige kalkplek in de provincie!)

Gebied zo inrichten dat er voor de langere termijn kale wanden van kalksteen in de groeve aanwezig zijn

Zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum)

Leusveld (NM), Wylerberg/Duivelsberg (SBB), Berg en Dal, Nijmegen (groenstrook Van Apelterenweg-Aldenhof), omgeving Loil-Nieuw Wehl

Huidige populatie goed in kaart brengen. Bestuiving onderzoeken (bloembezoek door insecten). Deze kleine geisoleerde populaties in bosranden en hooilanden moeten urgente behandeling krijgen ter bescherming. Hierbij moeten planten meer directe leefruimte krijgen (evt handmatig bestuiven). Aansluitend kleinschalige en handmatig plaggen ter stimulering van kieming en vestiging. Bosrandbeheer: structuur aanbrengen met dunnen/kappen en strooisellaag verwijderen. In bosrand en hooiland verwijderen van schaduwgevende struiken en bomen. Nectarvoorzienende maatregelen treffen om meer bestuivers te lokken (meeliftende soorten). Geen volwassen planten verplaatsen (alleen als groeiplaats door bouwwerkzaamheden verloren gaat). Uitwisseling tussen geisoleerde populaties door uitzaai van zaden, of bijplaatsing jonge opgekweekte planten, uit andere populaties. Bekalken is bij deze soort niet echt nodig. Stikstofwegnemende maatregelen noodzakelijk.

Heidezegge (Carex ericetorum) & Kleine schorseneer (Scorzonera humilis)

Braamsveldje (De Hoge Veluwe), Kootwijkerzand & Radio Kootwijk (SBB), Epe (SBB), misschien nog Kleine schorseneer bij Vierhouten (SBB)

Bij Kleine schorseneer bloembezoek door insecten onderzoeken; eventueel handmatig kruisbestuiven bij planten die niet door insekten bezocht worden of te ver van elkaar verwijderd zijn voor insekten(kruis)bestuiving). Planten groeien nu deels al langs paden, waar de bodem beter gebufferd is door wegverhardingsmateriaal. Dit handhaven of uitbreiden. Leem en schelpen verstuiven beter dan beton. Niet meteen heide gaan bekalken. Soorten groeien deels ook waar in het verleden (oorlog) de heide omgeploegd is (ontkalkte uitspoelingshorizont heidepodzol ondergeploegd). Begrazingsdynamiek (konijnen) terugbrengen -> konijnen beschadigen de wortels die vervolgens weer uitlopen -> rommelen in de bodem. Populaties kleine schorseneer verbinden.

Zandwolfsmelk (Euphorbia seguieriana)

stroomdalgrasland (Erlecomse waard, SBB) en spoortalud (Arnhem Schuytgraaf, Prorail)

Verwijderen dikke strooisellagen op bestaande groeiplaatsen (Afbranden in de winter ?). Herstel rivierdynamiek (oeverwalvorming). Creëren van open vestigingsplekken. Verwijderen opslag houtige gewassen. Het gaat niet alleen om herstel van bestaande rivierduinen en stroomdalgraslanden, maar vooral om het regelmatig ontstaan van nieuwe verse (voedselarm, basisch) afzettingen waarop stroomdalgraslanden kunnen ontstaan. In ons klimaatgebied (neerslagoverschot in de winter) is ontkalking een natuurlijk proces waardoor alle hooggelegen goed doorlatende bodems op de lange duur toch uitlogen (verzuren).

Duitse brem (Genista germanica)

Groesbeek, rond begraafplaats, misschien nog exemplaren op de Veluwe (Hoenderloo & omgeving Kroondomein)

Huidige populatie in kaart brengen. Bestuiving onderzoeken (bloembezoek door insecten). Eventueel handmatig bestuiven. Kleinschalig, handmatig plaggen nabij ouderplanten ter stimulering kieming en vestiging. Verwijderen opslag houtige gewassen.

Berghertshooi (Hypericum montanum)

Heveadorp (Duno, GL) en leemputten Soerel (SBB)

Kleinschalig, handmatig oppervlakkig plaggen (strooisel verwijderen) nabij ouderplanten ter stimulering kieming en vestiging (zaadbank!). Kleinschalig dunnen/ringen van schaduwgevende bomen en struiken. Kappen en dunnen bij voorkeur in combinatie met verwijderen strooisellaag. Laat (wanneer bovengronds afgestorven) maaien en afvoeren. Beperken stikstofdepositie.

Knollathyrus (Lathyrus linifolius)

Speuld (SBB), Hoog-Soeren, Staverdense leemputten (GL), De Hoge Veluwe

Huidige populatie in kaart brengen. Bestuiving onderzoeken (bloembezoek door insecten). Eventueel handmatig bestuiven. Planten tussen populaties verplaatsen voor genetische uitwisseling en/of kweekprogramma opzetten. Kleinschalig, handmatig plaggen nabij ouderplanten ter stimulering kieming en vestiging. Kleinschalig dunnen/ringen van schaduwgevende bomen en struiken. Kappen en dunnen bij voorkeur in combinatie met verwijderen strooisellaag. Laat (wanneer bovengronds afgestorven) maaien en afvoeren. Beperken stikstofdepositie.

Karwijselie (Selinum carvifolia)

Willinks Weust (SBB)

Eénmaal per jaar laat in het seizoen (na bloei en vruchtzetting) maaien en afvoeren. Tegengaan verdroging en te sterke beschaduwing.

Geoorde veldsla (Valerianella rimosa) & Akkerboterbloem (Ranunculus arvensis ) & Vroege ereprijs (Veronica praecox)

Cortenoever (SBB), Geoorde veldsla ook langs Boven-Rijn bij Kekerdom en Ewijk

wintergraan akkerbeheer, vergroten/behouden dynamiek langs rivieroevers.

Besanjelier (Silene baccifera)

Millingerwaard (Colenbrandersbos), Cortenoever, Aerdt (Oude Waal-Bijland)

groeiplaatsen ontzien bij maaien. Heggen met groeiplaatsen alleen snoeien af afzetten buiten groeiseizoen. Groeiplaatsen uitrasteren.

Korensla (Arnoseris minima)

Veluwe, Hoge Veluwe, Bennekomse Meent, Montferland, omgeving Overasseltsche en Hatertse vennen, Hoge Veluwe, De Groene Grens

wintergraan akkerbeheer, (randen) matig bemesten en gewas dun zaaien

Drijvende waterweegbree ( Luronium natans)

Plas van Gent (gem Ede), Kroondomein, Empesche en Tondensche heide (NM), Leuvenumsche beek, Overasseltsche en Hatertse vennen (SBB), Kruisbergsche bossen, Apeldoorns kanaal, recent ook in Oosterhuizerspreng

periodiek gefaseerd verwijderen van opgehoopt organisch materiaal op de bodem, inwaaien blad voorkomen en beschaduwing opheffen door houtige gewassen op de oever te verwijderen, inwaaien meststoffen voorkomen, herstellen hydrologie (heeft baat bij natuurlijke peilschommelingen, 's zomers droogvallende oevers).

Wilde appel (Malus sylvestris) & Wilde peer (Pyrus pyraster )

Onvolledig bekend (wilde vorm moeilijk te onderscheiden). Appel: Otterlo, stuwwal Nijmegen, omgeving Winterswijk (Muggenhoek & Reirink). Peer: nabij Winterswijk (Lammers & Muggenhoek)

Ontzien bij kap of afzetten houtwallen. Vrijstellen van te zwaar beschaduwde exemplaren. Versterking kleine populaties door aanplant autochtoon materiaal uit andere populaties.

Speerwaterjuffer (Coenagrion hastulatum)

Korenburgerveen, Meddosche Veen

Hoogveenherstel, d.m.v. herstel regionaal hydrologisch systeem (anti-verdrogingsmaatregelen, vaak ook in omliggende landbouwgronden). Soms bos verwijderen. Doel is dat de van nature aanwezige randzone van het hoogveen (met een gradiënt van zuur, oligotroof regenwater naar meer gebufferd, mesotroof grondwater) hersteld wordt. Daarnaast (gefaseerd) opschonen van vennen die de potentie hebben om zich te ontwikkelen tot (zeer) zwak gebufferde vennen (periodieke lokale of regionale grondwatertoevoer).

Bosbeekjuffer (Calopteryx virgo)

Verschillende beken in de Achterhoek, met name Slinge, Willinkbeek en Ratumsebeek

Alles wat bijdraagt aan het verhogen van de zuurstofspanning in het water: terugdringen meststoffen, meer variatie in stroming (bv. door inbrengen van dood hout), onbeschaduwde trajecten inplanten. Anti-verdrogingsmaatrgelen, zodat er voldoende koud, schoon grondwater in de beek komt en de beek ook in de zomer goed blijft stromen.

Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica)

Vragenderveen, Meddosche Veen, Mosterdveen, Wooldse Veen, (Lankheet, Gld)

Hoogveenherstel, d.m.v. herstel regionaal hydrologisch systeem (anti-verdrogingsmaatregelen, vaak ook in omliggende landbouwgronden). Soms bos verwijderen en kleine nieuwe veenputjes graven die snel volledig dichtgroeien met veenmossen. Bij vernatting oppassen dat dit niet te snel gebeurt i.v.m. risico resterende hoogveenvegetatie en vestiging van concurrerende libellensoorten en vissen in open water. Hoogveenglanslibel komt met name voor in veensystemen met enige minerale aanrijking. Vaak zijn dit doorstroomveentjes waar oppervlakkige beweging van water zorgt voor die aanrijking. Deze veentjes zijn over het algemeen ook soortenrijker en zijn vaak te herkennen aan de aanwezigheid van helofyten in het veen. Ook gagel is een goede indicatorsoort. Duurzaam herstel van populaties van hoogveenglanslibel kan alleen door herstel van hydrologie. Maximaal vasthouden van water kan de doorstroomsituaties laten stagneren en leidt tot verslechtering van leefgebied (en verslechtering van de gehele overgangsveensituatie)

Kleine heivlinder (Hipparchia statilinus)

Kootwijkerzand

Herstel stuifzanden: - tot op het kale zand plaggen en verwijderen van de organische laag, verwijderen van jonge opslag, maar wel rekening houden met de ontwikkeling van kleine boomgroepen in de toekomst), bestrijding grijs kronkelsteeltje, bevorderen mozaïekvegetatie van bunt/schapengras - open zand - een enkele boom en struikheide) - zuidelijke bosrand terugzetten om inzijggebied te vergoten (N depositie terugdringen) - gefaseerd nieuwe kleine stuifplekken van 50m x 50m aanleggen

Bosparelmoervlinder ( Melitaea athalia) & Bruine eikenpage ( Satyrium ilicis)

Bosparelmoervlinder: Hoge Veluwe, Kroondomein, Vierhouten-Elspeet, Asselse heide, Deelen e.o. Bruine eikenpage: Mulderskop/Molenhoek, (Vierhouten)

Gefaseerd en cyclisch hakhoutbeheer: Cyclus van bosvakken van 0,5 - 1 ha per 15-20 jaar (met enkele overstaanders). Alterneren met aansluitende bosvakken. Monitoring bosontwikkeling en om het jaar opslag verwijderen Bosrandbeheer: structuur en variatie aanbrengen, invasieve exoten verwijderen en ruigte ontwikkeling, cyclisch proces van vijf jaar. Stimuleren van nectarontwikkeling (voldoende zonlicht, ruigte en bloemrijke weiden)

Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon)

Kruishaarsche heide, Speulderveld, Elspeet, Uddel, Kootwijkerveen, Maalberg, Radio Kootwijk, Hoge Veluwe, leemputten bij Staverden

Kleinschalig plaggen, verwijderen van opslag, bekalken, vernatten. Herstel van hydrologie (grondwater), buffering met omgeving Vergroten van inzijggebied (tegengaan N-depositie) Verbinden (robuust) van natte heideterreinen met klokjesgentiaan en knoopmieren

Zilveren maan (Boloria selene)

De Bruuk, Korenburgerveen, (Gelderse vallei)

Maaibeheer 2x per jaar, verbinden van graslanden met brede corridors van in ieder geval 50m Kleinschalig en gefaseerd plaggen (voedselrijkdom en verruiging verminderen) Hydrologie: plas-dras in de winter en grondwater in de zomer net onder maaiveld Vasthouden van kwel (maar niet tot stagnerende niveaus! kwel moet doorstromen) Voorkomen van inlaat gebiedsvreemd water Dit ook toepassen in voormalig leefgebied, eventueel gecombineerd met herintroductie.

Knautiabij (Andrena hattorffiana) & Knautiawespbij (Nomada armata)

Rivierengebied (Rijn), o.a. Gelderse Poort

Maaibeheer afstemmen op bloeiperiode knautia en op knautiabij. Gericht uitbreiden van populaties beemdkroon door uitzaaien op geschikte locaties met zaad uit dichtstbijzijnde populaties.

Eikenzandbij (Andrena ferox)

Berg & Dal (populatie); Rheden (1 vondst)

Eikenbomen op de vindplaats veiligstellen, begrazing afstemmen, vaststellen of bij Rheden ook populatie aanwezig is. Eventueel aanplanten jonge eiken als opvolgers van de oude eiken.

Heidehommel (Bombus humilis)

De Bruuk

In 2013 teruggevonden en zekerheid over aanwezigheid populatie ontbreekt. Acties: vaststellen aanwezigheid, localiseren nesten en voorkomen dat deze uitgemaaid worden (bovengrondse nesten!), evalueren of maairegiem niet leidt tot periodieke afwezigheid van bloeiende planten.

Bosdoorntje (Tetrix bipunctata)

Hoge Veluwe

Het betreft een zeer kleine en kwetsbare populatie en het voorkomen van dichtgroeien van geschikt biotoop heeft prioriteit. Daarnaast moet door kleinschalige kap van bos geschikt biotoop in nabije omgeving worden gecreëerd. De huidige populatie bevindt zich bij een brandplek en het is te overwegen om in de nabije omgeving van de populatie nieuwe brandplekken te creëren. Aanvullend veldwerk is nodig voor het vinden van eventuele andere resterende populaties en het vaststellen van de afwezigheid voordat maatregelen worden uitgevoerd.

Kleine wrattenbijter (Gamsocleis glabra)

Oldebroekse Heide

Continuering van brandbeheer waarbij het van belang is dat het doelengebied niet grootschalig gebrand wordt maar wel regelmatig beschoten wordt. Verbinden Oldebroekse Heide met de ten oosten gelegen heidesnippers. Wanneer niet beschieten: voortdurend mineralenrijk dagzomende bodem bevorderen en ruderaalsituaties creëeren (met o.a. veel brem, bochtige smele, etc.).

Wrattenbijter (Decticus verrucivorus )

Hoge Veluwe, Hatertse & Overasseltse Vennen

Evaluatie maatregelen uitgevoerd in afgelopen 10 jaar; voorkomen dichtgroeien heischrale vegetatie; Hatertse & Overasseltse Vennen: uitbreiden areaal aan extensieve graanakkers en onderzoeken of inwaaien van stikstof tegen gegaan kan worden.

Zadelsprinkhaan (Ephippiger ephippiger )

Mulderskop en de Veluwe (Doornspijkse Heide, Groevenbeekse Heide, Harskampse Zand, Nationaal Park de Hoge Veluwe, Nationaal Park de Veluwe Zoom, Oldenbroekse Heide, Planken WambuisRozendaalse Veld, De Zanding).

Voorkomen dichtgroeien terreinen zonder dat de hei daarbij geheel open wordt (ruimte laten voor struiken en braamstruwelen), kleinschalig plaggen, ruimte laten voor structuur in de vegetatie (heide van verschillende ouderdom afgewisseld met gras, kruiden, struiken en open zand).

Rivierkreeft (Astacus astacus )

Landgoed Warnsborn, Arnhem

Kweek en herintroductie (maatregelen worden momenteel in gang gezet)

Knotwilgslak ( Clausilia dubia) & Schorshorentje (Balea perversa)

Linge bij Deil en Tricht (beide soorten), Winssensche waarden langs Waal bij Winssen (Knotwilgslak), Uiterwaarden bij Doesburg (Knotwilgslak), IJssel bij Rheden (Schorshorentje)

Onderhoud bestaande knotopstanden, voorkomen van een te frequent snoeibeheer, aanplant nieuwe knotwilgen.

Oeverlookslak ( Pseudotrichia rubiginosa)

Drutensche waarden, Blauwe kamer, Uiterwaarden IJssel tussen Dieren en Velp

Bepalen status, afhankelijk daarvan het lokaal toestaan van het ontstaan van struweel in overstroomde uiterwaarden

Oeverlookslak ( Nemoura dubitans )

Bekende populaties: Wisselse veen, dal van de Hierdense beek. Kansrijke locaties met mogelijkheden voor verbetering: Beekbergerbeek

Projecten in Twente hebben laten zien dat deze soort kan profiteren van herstelprojecten op kwelrijke plekken (beperking van de afstroom van kwel, natuurlijke landinrichting en afscherming van intensieve landbouw).

Oeverlookslak ( Limnephilus incisus )

zeggemoeras nabij Hall; Kansrijke locaties met mogelijkheden voor verbetering: Beekbergerbeek, Wisselse veen, dal van de Hierdense beek.

Zie Nemoura dubitans. Ook deze soort profiteert van het beter benutten (vasthouden) van kwelwater.

Beekprik (Lampetra planeri )

Oost-Veluwe (sprengen tussen Beekbergen en Epe en de Grift; en een enkele waarneming in de Eerbeekse beek), geïsoleerde populatie op de NW-Veluwe (Hierdense Beek), Achterhoek (Boven-Slinge, zijbeek Osink Bemersbeek, Ratumse beek, Willinkbeek), Berkel grensstreek (uitgespoelde exemplaren uit Duitsland)

Hermeandering en herprofilering, waardoor heterogeniteit in substraattypen optreedt (vrijspoelen grind/ aanslibben zand/slib/detritusbanken). Inbrengen (of laten liggen) dood hout, om afwisseling in stroomsnelheid en substraat in de hand te spelen. Met beleid (en onder begeleiding) baggeren om de ingegraven larven te sparen. Terugdringen riooloverstorten om lage zuurstofconcentraties te voorkomen.

Elrits ( Phoxinus phoxinus )

Geïsoleerde populatie Oost-Veluwe, Verloren Beek, Klaarbeek en enkele waarnemingen in nabije omgeving (dichtstbijzijnde populatie in Zuid-Limburg)

Hermeandering en herprofilering, waardoor heterogeniteit in stroomsnelheid en substraattypen optreedt (vrijspoelen grind). Aanleggen vismigratievoorzieningen bij barrières.

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis)

Diverse kleine versnipperde populaties en geïsoleerde waarnemingen in de achterhoek (o.a. uitspoelende exemplaren in Koffijgoot vanuit Haaksbergerveen en in het stroomgebied van de Oude IJssel, Veengoot, Eefse Beek en Groenlose Slinge). Grotere onderling geïsoleerd liggende populaties in de uiterwaarden van de IJssel en in het rivierengebied (kerngebieden o.a. Diefdijk-Zouweboezem, Land van Maas en Waal-West, Rijnstrangen Zevenaar, Gebied ten oosten van Elst)

Herstellen natuurlijk peil, waardoor habitat geschikter wordt. Minder intensief schonen, meer vegetatie laten staan. Met beleid (en onder begeleiding) schonen en baggeren, zodat grote modderkruipers niet op de kant komen te liggen. Aanleg natuurvriendelijke oevers en moerasgedeeltes.

Kwabaal (Lota lota)

Enkele waarnemingen uit Waal, Maas en Nederrijn. Grotere populatie in de IJssel

Hermeandering en toelaten natuurlijke structuren in rivieren: zoals holle oevers en dood hout. Toelaten/aanleggen overstromingsvlaktes. Migratiebarrières opheffen.

Beekdonderpad (Cottus rhenanus)

Kleine geïsoleerde populaties in de Berkel en de Aastrang, ook grensoverschrijdend in Duitsland (Berkel), dichtstbijzijne populatie in de Limburgse Geul

Verhogen heterogeniteit in stroomsnelheid, waardoor grindbanken en stenen schoongespoeld blijven in snelstromende stukken en het water voldoende zuurstof blijft bevatten. Juist niet opheffen van migratiebarrières, i.v.m. competitie met exoten en rivierdonderpad.

Kamsalamander (Triturus cristatus)

Rivierengebied (Waal, Rijn, IJssel, Maas), Achterhoek, plaatselijk op Veluwe. De populaties op de Veluwe zijn alle geïsoleerde populaties.

Ontwikkelen van metapopulaties door doordachte aanleg en herstel van voortplantingsplaatsen en realisatie van landhabitat in de vorm van houtwallen, hagen, struwelen en bosjes in de directe omgeving van de voortplantingswateren

Knoflookpad (Pelobates fuscus)

Kernpopulaties: Overasseltse en Hatertse vennen; Gorssel; Landgoed de Pol. Geïsoleerde populaties: Ewijk, Zieuwent, Wilhelminahoeve, Sterrebos, Groot Soerel, De Ziele, Hattem

Aanleg en herstel van voortplantingswateren en realisatie van geschikt landhabitat met vergraafbare bodems in de directe omgeving van voortplantingswateren. Dit door aanleg van kruidenrijke graanakkers in agrarische gebieden met houtwallen en meer dynamiek op oude rivierduinen. Bijplaatsing van eigen genetisch materiaal in zeer kleine populaties om genetische variatie te vergroten.

Boomkikker (Hyla arborea)

Achterhoek, GLD herbergt ruim 50% van landelijke populatie. Na sterke groei door habitatherstel lijkt nu stand weer(plaatselijk) af te nemen

Ontwikkelen van metapopulaties door doordachte aanleg en herstel van voortplantingsplaatsen en realisatie van landhabitat in de vorm van houtwallen, hagen, struwelen en bosjes in de directe omgeving van de voortplantingswateren. Ook juiste vervolgbeheer om pionierstadium te behouden is van cruciaal belang. Lokaal kan visbezetting van wateren een probleem zijn (periodiek doogleggen/leegvissen zijn dan optionele maatregelen)

Adder (Vipera berus)

Veluwe (Veluwemassief, Kootwijk, Gerritsfles, Hoog Buurlo, Hoge Veluwe, Ermelose Heide)

Tegengaan van verdroging en versnippering; kleinschalig beheer zonder of met zeer extensieve begrazing; tegen gaan verbossing van heide

Gladde slang ( Coronella austriaca)

Kernpopulaties op de Veluwe (park de Hoge Veluwe, Veluwezoom en Kroondomeinen. Geïsoleerde populaties op de stuwwal Nijmegen-Groesbeek, Montferland en Wooldse veen

Onwikkelen van structuurrijke en gevarieerde heideterreinten; ontwikkelen van verbindingszones (door bossen) om isolatie op te heffen

Woudaap (Ixobrychus minutus) & Roerdomp (Botaurus stellaris)

Gelderse Poort

Natuurlijke fluctuatie waterstand terugbrengen om ontwikkeling van waterriet te bevorderen. Verhogen algehele waterpeil van moerasgebieden om verbossing tegen te gaan en oppervlakte (water)riet te bevorderen. Terugzetten successie in moerasgebieden.

Draaihals (Jynx torquilla)

Veluwe, Achterhoek

Vergrassing tegengaan door begrazing met schapen (verschraling), kleinschaligheid van gebieden van belang, dode berken laten staan, instandhouding geschikte locaties voor (glans)mieren, bijvoorbeeld door verharding van zandwegen te voorkomen. Compacte, vergraste bodem lokaal openscheuren, hoge grasvegetaties maaien, akker- en braaklegbeheer: alle vormen van maatregelen die kale bodem bevorderen kunnen bijdragen. Maatregelen om mierendichtheid te verhogen: akkerbeheer en/of verzuringsbestrijdende maatregelen in droge schraallanden.

Tapuit (Oenanthe oenanthe)

Hoge Veluwe (1 van 2 populaties in binnenland)

Herstel stuifzanden: tot op het kale zand plaggen en verwijderen van de organische laag, verwijderen van deel jonge opslag, bevorderen mozaiek, gefaseerd nieuwe stuifplekken creëeren. Korte termijn om uitsterven te voorkomen voordat stuifzanden functioneel hersteld zijn: eventueel gebrek aan nestgelegenheid opheffen door nestkasten te plaatsen. Biodiversitieit en turnover (fauna) in graslanden verhogen door kort houden grasmat in combinatie met verzuringsbestrijding. Brongerichte maatregelen: Stikstofdepositie verminderen, konijnenpopulatie herstellen.

Otter (Lutra lutra )

recent weer rond Doesburg

aanleg otterpassages; inrichten leefgebieden (stepping stones) tussen Doesburg en populatie in regio Weerribben/Wieden; otters uitzetten

Waterspitsmuis (Neomys fodiens )

verspreid voorkomend in de beek- en riviersystemen in Midden-, Oost- en Zuid-Gelderland; niet op de Veluwe

beekdalherstel (met name aanleg natuurlijk gevormde oeverzones); extensivering terreingebruik in leefgebieden; uitrasteren kwetsbare oeverzones (hier extensief maaibeheer i.p.v. begrazing)

Boombewonende vleermuizen

bossen en landgoederen verspreid over provincie

voorafgaand aan kap bomen onderzoeken op verblijfplaatsen en bomen met verblijfplaatsen sparen; zorgen voor gevarieerde leeftijdsopbouw boombestanden; bij aanleg wegen of andere doorsnijdingen van vliegroutes hop-overs of vleermuistunnels aanleggen; winterverblijfplaatsen ontoegankelijk maken voor bezoekers (hekwerk of deur in toegang); bouwwerken met overwinterende vleermuizen geheel of gedeeltelijk bestemmen voor deze soortgroep (andere functies dan niet of hooguit beperkt mogelijk)

Bijlage 3. Lijst van subsidiabele kosten behorende bij paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed

Subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 5.3.7 zijn:

  • 1.

    Directe kosten:

    • a.

      uurloon;

    • b.

      materiaal- en materieelkosten.

Het uurloon is het gemiddelde uurloon dat is vermeld op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: https://cultureelerfgoed.nl/dossiers/subsidies/instandhoudingssubsidie-sim-aanvragen. Het gemiddelde uurloon is exclusief algemene bouwplaatskosten, algemene bedrijfskosten, winst, risico en BTW.

  • 2.

    Indirecte kosten:

    • a.

      algemene bouwplaatskosten: ten hoogste 9% van de subsidiabele directe kosten;

    • b.

      algemene bedrijfskosten: ten hoogste 7% van de som van de subsidiabele directe kosten en de algemene bouwplaatskosten;

    • c.

      winst en risico: ten hoogste 3% van de som van de subsidiabele directe kosten, de algemene bouwplaatskosten en de algemene bedrijfskosten.

De subsidiabele indirecte kosten zijn in totaal ten hoogste 20% van de subsidiabele directe kosten als bedoeld onder nummer 1.

De algemene bouwplaatskosten betreffen de kosten van de hoofdaannemer die niet direct aan een onderdeel zijn toe te wijzen en die onder meer betrekking hebben op verzorgend, uitvoerend en administratief personeel op het werk, tijdgebonden materieel, keten, loodsen en dergelijke, bouwplaats en dergelijke, verbruikskosten, bewaking, verletbestrijding, bereken- en tekenwerk en dergelijke.

  • 3.

    Het niet-terugvorderbare gedeelte van de BTW: ten hoogste het wettelijke percentage.

  • 4.

    Onvoorziene kosten: ten hoogste 5% van de op grond van nummers 1 en 2 subsidiabel gestelde kosten.

  • 5.

    Constructeurskosten: alle kosten voor zover zij betrekking hebben op de berekening van sterkte of stabiliteit van de constructie voor het functionele gebruik.

  • 6.

    Kosten van de CAR-verzekering: ten hoogste 0,4% van de op grond van nummers 1 tot en met 5 subsidiabel gestelde kosten.

  • 7.

    Directiekosten: ten hoogste de onderstaande percentages van de op grond van de nummers 1 tot en met 6 subsidiabel gestelde kosten:

    • a.

      tot een bouwsom van € 50.000: ten hoogste 15%;

    • b.

      tot een bouwsom van € 100.000: ten hoogste 14%;

    • c.

      tot een bouwsom van € 150.000: ten hoogste 13%;

    • d.

      tot een bouwsom van € 200.000: ten hoogste 12%;

    • e.

      tot een bouwsom van € 250.000: ten hoogste 11%;

    • f.

      bij een bouwsom groter dan € 250.000: ten hoogste 10%.

Directiekosten zijn alleen subsidiabel als zij betrekking hebben op de levering van een totaalpakket aan werkzaamheden zoals omschreven in de DNR-2011 (standaard voorwaarden, 2011 herzien 2013, rechtsverhoudingen opdrachtgever-architect). De percentages worden berekend aan de hand van de bouwsom. Tot de bouwsom behoren zowel de subsidiabele kosten als de niet-subsidiabele kosten.

Bijlage 4 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 5.3.9, vierde lid, artikel 5.4.7, tweede lid en artikel 10.2.7, derde lid

Artikel 1 Algemeen

  • 1.

    Restauratiewerkzaamheden worden volgens de door de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg vastgestelde uitvoeringsrichtlijnen uitgevoerd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen deze uitvoeringsvoorschriften buiten toepassing laten of afwijking daarvan toestaan voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze voorschriften beogen te beschermen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 3.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies worden volgens bestaande, of oorspronkelijke historisch juiste vormgeving en detaillering uitgevoerd.

  • 4.

    Alle te vervangen herbruikbare onderdelen die niet ter plekke worden opgeslagen worden in overleg met de subsidieverlener aangemeld bij het bouwhistorisch depot in beheer bij de Stichting Monumentenwacht Gelderland.

  • 5.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies worden met behulp van bestaande, historisch juiste materialen en technieken vervaardigd en afgewerkt. Uitgangspunt hierbij is dat sobere en doelmatige ingrepen en conserveren/repareren voor vernieuwen gaan.

  • 6.

    Voorzieningen voor geriefs- of functieverbetering, zoals isolatie voor warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie; energieopwekking etc., worden op zodanige wijze ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering. Vooraf wordt contact opgenomen met de gemeente over de vergunningplicht van dit soort voorzieningen.

  • 7.

    Voor aanvang van de werkzaamheden informeert de subsidieaanvrager alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen, zoals de eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren bouw- en woningtoezicht etc., over deze uitvoeringsvoorschriften. Al deze partijen houden zich aan deze uitvoeringsvoorschriften.

  • 8.

    De aannemer ondertekent de uitvoeringsvoorschriften. Hiermee geeft deze er blijk van goed nota te hebben genomen van deze uitvoeringsvoorschriften.

  • 9.

    Bij de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten, zoals muurplanten, vleermuizen, kerkuilen, etc. wordt contact opgenomen met het Provincieloket van de provincie Gelderland, telefonisch bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 16.30 uur via nummer: 026 – 359 99 99. Voor meer informatie raadpleeg de website https://www.gelderland.nl/Wet-Natuurbescherming-Beschermde-soorten-ontheffing

Artikel 2 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk

  • 1.

    Gevelreiniging is niet toegestaan. Onder gevelreiniging en het verwijderen van graffiti wordt onder meer verstaan: agressieve gevelreiniging, zoals stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen. De reden hiervoor is dat de “bakhuid” niet mag worden beschadigd. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten onder bepaalde voorwaarden gevelreiniging toe te staan.

  • 2.

    Hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan.

  • 3.

    Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.

  • 4.

    Het inboeten van het metselwerk wordt uitgevoerd met bijpassende steen, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk wordt in het bestaande metselverband uitgevoerd met metselmortel aangepast aan het historisch juiste metselwerk. Metselmortel komt in samenstelling, hardheid en kleur overeen met het bestaande, historisch juiste metselwerk. Hiertoe wordt bij de aanvang van het werk aan Gedeputeerde Staten opgegeven wat de samenstelling is van de metselmortel.

  • 5.

    Nieuw voegwerk is qua samenstelling, kleur en uitvoering gelijk aan het bestaande, historisch juiste voegwerk. Hiertoe wordt voor de aanvang van het werk aan de subsidieverlener opgegeven wat de samenstelling is van de voegmortel. Bij herstel van voegwerk wordt eerst een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het voegwerk. Ter hoogte van het maaiveld wordt het voegwerk tot minimaal 30 cm beneden het maaiveld nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De voegen worden in verband met een goede hechting van de voegspecie kantig en voldoende diep uitgehakt opdat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2. Het uithakken van voegen geschiedt alleen met de hand, of als pneumatisch, met een fijne beitel. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen alleen toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

  • 6.

    Nieuw pleisterwerk komt in samenstelling, kleur en uitvoering overeen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk, tenzij de gesteldheid van de ondergrond een ander pleistersysteem nodig heeft. Het pleisterwerk wordt onder het maaiveld tot op de eerste funderingsversnijding nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De samenstelling van het pleisterwerk is aan de hardheid van de onderliggende steen aangepast. Hierbij wordt een opgave gegeven van de samenstelling. Voor het herstel van het pleisterwerk wordt een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het pleisterwerk.

Artikel 3 Timmerwerk

  • 1.

    De te vervangen houten onderdelen worden op historisch verantwoorde wijze uitgevoerd. De bestaande detaillering en vormgeving, mits juist, is daarbij uitgangspunt.

  • 2.

    De te vervangen houten onderdelen hebben eenzelfde zwaarte en profilering als de bestaande. De vervangen houten onderdelen worden ter controle bewaard tot en met de oplevering en/of subsidievaststelling.

  • 3.

    Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk wordt minimaal tweemaal voorbehandeld met houtmenie of grondverf.

  • 4.

    De toe te passen houtsoorten zijn in overeenstemming met het bestaande werk en historisch juist.

  • 5.

    Toepassing van multiplex, kunststof, kunststofverlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen bij herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel- en dakbeschietingen is niet toegestaan.

  • 6.

    Gaten in houten gootbodems met metalen gootbekleding zijn in ieder geval 0,5 cm wijder dan die tapeinden.

Artikel 4 Schilderwerk

  • 1.

    Nieuw schilderwerk wordt in een passend verfsysteem uitgevoerd in kleur en uitvoering dat overeenkomt met het bestaande, historisch juiste schilderwerk.

  • 2.

    Uitvoeren van buitenschilderwerk in de periode eind oktober tot eind maart is niet toegestaan, dit in verband met de overwegend heersende weersomstandigheden. Het in deze periode behandelen van het houtwerk met grondverf is wel toegestaan.

  • 3.

    Verwijderen van oude verflagen is niet toegestaan tenzij dit voor het schilderwerk noodzakelijk is. Bij verwijderen van oude verflagen en bij kleurwijziging wordt kleurhistorisch onderzoek uitgevoerd.

  • 4.

    Verwijderen van oude verflagen door afbranden is niet toegestaan. Verwijderen van oude verflagen met hete lucht föhnen is toegestaan.

  • 5.

    Schilderen van pleisterwerk of natuursteen wordt alleen met een glad opdrogende verf uitgevoerd. In verband met de waterhuishouding in de constructie wordt het verfsysteem aangepast aan het te schilderen type pleisterwerk of natuursteen.

  • 6.

    Naden en kieren in geveltimmerwerk worden opgevuld en strak afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel als dat technisch noodzakelijk is. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen worden afgedicht met voegmortel. Purschuim of kit is niet toegestaan.

Artikel 5 Zinkwerk, koperwerk en loodwerk

  • 1.

    Bevestiging van lood, koper- en zinkbekleding geschiedt zodanig dat het materiaal volledig vrij kan werken.

  • 2.

    Zinkwerk wordt in de dikte 1,1 mm STZ 16 en met voldoende overlap ca.15 mm uitgevoerd. Waar nodig, in verband met de lengte, wordt het zink in bakgoten van een broek- of rekstuk voorzien. Dit is noodzakelijk omdat rekening moet worden gehouden met een uitzetting van 1 mm per strekkende meter vaste gootlengte.

  • 3.

    Het zink in kilgoten wordt in meterstukken uitgevoerd en aan de bovenzijde vernageld. De zijkanten worden voorzien van een felsnaad.

  • 4.

    Nieuw zink mag aan alleen aan oud zink worden gesoldeerd als het oude zink nog geen sporen van diepe corrosie vertoont.

  • 5.

    Staande hemelwaterafvoeren in zink worden uitgevoerd in de dikte 0,8 mm STZ 14, met opgesoldeerde wrongen in meterstukken. Zij worden aan beugels met roestvast staal schroefoog, vrij van de muur opgehangen. Niet staande afvoeren worden uitgevoerd in dikte 1,1 mm STZ 16.

  • 6.

    Tapeinden van zinken, koperen en loden goten zijn 100 mm langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse.

  • 7.

    De hemelwaterafvoeren worden in zink, koper of lood uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan.

  • 8.

    Toepassing van pvc-hemelwaterafvoeren is niet toegestaan.

  • 9.

    Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren worden met gesoldeerde valse verstekken geformuleerd. Het gebruik van gebogen standaard hulpstukken is niet toegestaan. Wanneer dakgoten in combinatie met rietbedekking worden toegepast is het gebruik van zinken goten niet toegestaan.

  • 10.

    Koperen goten worden volgens de methode beschreven in het info-blad "Koperen goten" van de Monumentenwacht Gelderland uitgevoerd.

  • 11.

    Het loodwerk wordt in minimaal 20 kg/m2, alleen met koper vernageld uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

  • 12.

    Het loodwerk wordt ter plaatse van muuraansluitingen met loodproppen of voegklemmen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, minimaal 3 cm diep, vastgezet. En daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk. Bij het toepassen van voegklemmen bestaat het metselwerk boven de klemmen uit minstens 3 strekken.

  • 13.

    Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. worden met muurlood en loketten uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 NHL 20 en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, minimaal 3 cm diep, vastgezet. Het lood tussen de proppen of klemmen wordt platgeslagen en daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

  • 14.

    Het lood op hoekkepers en nokken wordt in minimaal 25 kg/m2 NHL 25, in meterstukken met gefelste naden of met voldoende overlap ca. 10 cm uitgevoerd. Op iedere felsnaad wordt een koperen klang ter bevestiging aangebracht. In het zicht blijvende koperen klangen worden voor montage vertind. Ieder stuk lood wordt alleen in het midden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels worden met trotseerloodjes afgedekt.

  • 15.

    Alle loden onderdelen worden voor het aanbrengen behandeld met patineerolie. Na verwerking van het lood wordt dit nogmaals uitgevoerd.

Artikel 6 Dakdekkerswerk

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van panbedekking worden nieuw aan te brengen pannen toegepast die in vorm, type en kleur overeenkomen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen.

  • 2.

    Het dak wordt met keramische dakpannen gelegd. Toepassing van betonpannen is niet toegestaan, tenzij historisch juist.

  • 3.

    Bij voorkeur worden oude gebruikte pannen toegepast in plaats van nieuw gebakken pannen.

  • 4.

    Alle aan te brengen keramische dakpannen worden met de bij de pansoort behorende hulpstukken aangebracht.

  • 5.

    De nok- en hoekkepervorsten worden met behulp van een vezelversterkte kalkmortel aangebracht. Bevestiging aan de ruiter mag alleen verdekt en met roestvaste middelen. De mortel kan, als nodig, door toevoeging van zogenaamd kleur poeder iets worden bijgekleurd naar de kleur van de pan. De nok- en hoekkeperruiters worden minimaal in hoogte uitgevoerd. Wanneer de onderconstructie is gewijzigd en er twijfel bestaat over de afwerking van de vorsten met mortel, wordt dit eerst voorgelegd aan de subsidieverlener.

  • 6.

    De eventueel toe te passen panhaken en -klemmen worden in roestvast staal uitgevoerd.

Artikel 7 Leien

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van leibedekking komen de nieuw aan te brengen leien in kleur, afmeting, vorm en de wijze waarop het dak wordt gedekt, overeen met de bestaande, historisch juiste leibedekking.

  • 2.

    De leien worden alleen met koper vernageld of met roestvast stalen leihaken type 316 bevestigd.

  • 3.

    De levering van leien geschiedt onder verlening van een bewijs van herkomst en garantie van kwaliteit en dikte, afgegeven door de groeve.

  • 4.

    De toe te passen leien zijn vrij van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen.

Artikel 8 Riet

  • 1.

    Rietdekkerswerk wordt met zoetwaterriet uitgevoerd.

  • 2.

    Het rietwerk wordt uitgevoerd met eenjarig riet met een fris gele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel, behalve een zeer dunne spreilaag die bestaat uit dikker en langer riet. De in de bossen aanwezige dullen worden zo veel mogelijk verwijderd. Het riet wordt altijd droog opgeslagen.

  • 3.

    Bij het dekken van het riet wordt gebruik gemaakt van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Voor binddraad wordt gebruikt nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn ook toegestaan. Voor rietbedekking op en aan molens gelden andere bindmethoden.

  • 4.

    Voor zover herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, wordt ook weer handgeschild rondhout toegepast. Doorsneden in het algemeen 100 mm, h.o.h. 75 cm.

  • 5.

    Bij killen worden geen zinken goten toegepast maar wordt in plaats daarvan het riet steeds in de killen doorgedekt.

  • 6.

    Rietvorsten worden in kalkspecie met een wapeningsvezel gelegd. De wijze van nokafwerking komt in materiaal, vorm en kleur overeen met de oorspronkelijke en historisch juiste nokafwerking.

  • 7.

    Het brandvertragend behandelen van riet door impregneren is niet toegestaan.

Artikel 9 Natuursteen

  • 1.

    Toe te passen natuursteen wordt op ambachtelijke wijze door hakken, frijnen e.d. bewerkt.

  • 2.

    Te vervangen natuursteenonderdelen of -constructies worden volgens bestaande, historisch juiste detaillering uitgevoerd. De bevestiging met doken of krammen wordt uitgevoerd in roestbestendig materiaal. De vervangen onderdelen worden altijd ter controle bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

  • 3.

    Natuursteenreiniging is niet toegestaan.

  • 4.

    Het impregneren en toepassen van steenverstevigers voor gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

Artikel 10 Houtaantasting

  • 1.

    Houtaantaster bestrijding wordt met een middel op basis van pyrethroïde en volgens de URL 5001, “Bestrijding houtaantasting door insecten en zwammen in historische gebouwen” uitgevoerd.

  • 2.

    Injecteren onder hoge druk met injectiepluggen is niet toegestaan; alleen onder lage druk en alleen bij actieve aantastingen.

  • 3.

    Door het uitvoerend bedrijf wordt na uitvoering van de bestrijding een schriftelijke garantie van minimaal vijf jaar afgeven; dit in verband met de cyclustijd van de larven.

  • 4.

    Het uitvoerend bedrijf bevestigd bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaatje met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.

Artikel 11 Diversen

  • 1.

    Enkelglas wordt in stopverf gezet zonder gebruikmaking van glaslatten. Glaslatten worden alleen toegepast in situaties waar dit historisch juist is. Voor de detaillering van glaslatten wordt verwezen naar artikel 3, lid 1 en 2 van deze bijlage.

  • 2.

    Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk wordt al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest ontdaan en uitgevoerd.

  • 3.

    Bij demonteren van tuinhekken blijven de hoofdstaanders staan in de voetmuur. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan.

  • 4.

    Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken wordt volgens bestaande oorspronkelijke modellen uitgevoerd.

Bijlage 5 Normkosten paragraaf 2.15 en 2.16

Normkosten paragraaf 2.15 en 2.16 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

eenheid normkosten

2.15.2 Natuurherstel

Veluwe

Bekalken en steenmeel heide

€ 7.500

hectare

Stuifzandherstel

€ 7.100

hectare

Herstel droge en natte heide

€ 5.000

hectare

Kwaliteitsverbetering heischraalgrasland

€ 5.000

hectare

paragraaf 2.15.4 en 2.16 Revitalisering bos

aanbrengen wildkerend raster

€ 25

meter

verwijdering uitheemse soorten

€ 2.500

hectare

planten van inheemse loofbomen

€ 5.000

hectare

inbrengen rijkstrooiselsoorten

€ 5.000

hectare

realiseren van een OADnetwerk ( betreft onderzoek/planvorming)

€ 20.000

onderzoek

omvorming naar bos

€ 12.000

hectare

Natuurtechnisch boomveiligheidsbeheer

€ 150

boom

Paragraaf 2.15.7 Recreatiezonering

Maatregel

Activiteit

Eenheid

Normtarief (exclusief BTW)

Paden weghalen of ontoegankelijkheid maken

Frezen toplaag pad

ha

€ 3.100

Pad doorplanten met boom of struikvormers

(> 1000m2 - <5000m2)

m2

€ 1,05

of open terrein; vegetatieplaggen aanbrengen

( van 1 m2 /st)

m2

€ 3,25

dichtleggen met tak- en tophout

10-15m

€ 13,25

Paden periodiek ontoegankelijk maken

Plaatsen slagboom (hout - eenvoudig)

stuk

€ 233

Plaatsen bord

stuk

€ 120

Touwtjes spannen in heideterreinen

Plaatsen paaltjes en touw/draad (incl. materiaal)

100 meter

€ 369

Plaatsen houten begeleidingsrailing (hoog ca 1 m) of laag (ca 40 cm).

Hoog (1m)

100 meter

€ 1.400

Laag (40cm)

100 meter

€ 1.100

Boomstammen langs het pad plaatsen

Plaatsen boomstam (<30cm dm)

meter

€ 4,75

Aanbrengen houten balken in geaccidenteerd wandelpad (trede)

plaatsen houtenbalk 2m breed

stuk

€ 55

Raster plaatsen

Grofwild raster (roodwild en zwijnkerend)

100 meter

€ 1.210

Veekerend raster

100 meter

€ 403

Schapenraster

100 meter

Verleggen bestaande routes

verwijderen bestaande routepaal

stuk

€ 14

plaatsen nieuwe routepaal

stuk

€ 14

verwijderen/ verplaatsen richtingwijzer route

stuk

€ 14

(tijdelijk) omleiden bestaande routes

verwijderen bestaande routepaal

stuk

€ 14

plaatsen nieuwe routepaal

stuk

€ 14

verwijderen/ verplaatsen richtingwijzer route

stuk

€ 14

Nieuwe routes realiseren

zie activiteiten verleggen bestaande routes

Plaatsen van picknicktafels in zone A of B

Voorbereiding locatie (evt. maai- en grondwerk)

stuk

€ 45

Plaatsen standaard picknicktafel (incl. materiaal)

stuk

€ 1.103

Borden met openstellingsbepalingen plaatsen

Plaatsen openstellingsbord (incl. materiaal)

stuk

€ 120

Afsluiting terrein met borden

Plaatsen bord 'geen toegang' (incl. materiaal)

stuk

€ 120

Aanpassen of verplaatsen hondenlosloopterrein

zie activiteiten bebording

stuk

Bijlage 6 Subsidiebedragen paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij

Subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij, artikel 2.25.7, eerste en tweede lid, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.

Verminderen van eiwit in het rantsoen (artikel 2.25.2, onder a)

Gemiddeld ureumgehalte tankmelk (mg/dL)

Vergoeding per hectare:

Maximum subsidie melkveehouder per jaar (max 75 ha)

≥19,5

€ 0

€ 0

19 ,0- 19,4

€ 35

€ 2.625

18,5 - 18,9

€ 69

€ 5.175

18,0 - 18,4

€ 104

€ 7.800

17,5 - 17,9

€ 138

€ 10.350

<17,5

€ 173

€ 12.975

Toelichting bij Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.

Algemene toelichting

Verhouding tot de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

Met ingang van 1 januari 2016 is de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (AsG 2016) in werking. De AsG 2016 is ontstaan door samenvoeging van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998, de Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011 en de Subsidieverordening meerjarenprogramma’s Gelderland 2012. Door deze samenvoeging, waarbij ook stappen zijn gezet in de sfeer van uniformering en deregulering, is het stelsel van subsidieregels van de provincie aanzienlijk vereenvoudigd.

De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor aanvragers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Subsidieverstrekking vindt onder andere met het oog daarop plaats op wettelijke grondslag. De AsG 2016 en de bijbehorende bijlage vormen de door de Algemene wet bestuursrecht vereiste wettelijke grondslag.

De AsG 2016 bepaalt in artikel 3, eerste lid, dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het nemen van besluiten over subsidie als zij daarvoor in de AsG 2016, in een bijzondere verordening of bij besluit van Provinciale Staten bevoegd zijn verklaard. Als Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, zijn zij op grond van artikel 3, zesde lid, van de AsG 2016 ook bevoegd om nadere regels te stellen. De Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 voorzien in die nadere regels voor de onderwerpen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de AsG 2016 bevoegd zijn. De nadere regels gelden voor alle besluiten over subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens de ASG 2016 het bevoegde gezag zijn. Dat zijn 1) subsidies ter uitvoering van een gewoon programma (artikel 11 AsG 2016), subsidies ter uitvoering van een bijzonder programma (artikel 12 AsG 2016), 2) subsidies waarvoor Provinciale Staten in de begroting de ontvanger en de maximale subsidie hebben vastgelegd (artikel 3, tweede lid, AsG2016), 3) besluiten tot afwijzing van incidentele subsidies (artikel 3, derde lid, AsG 2016) en 4) waarderingssubsidies (artikel 31 AsG 2016). Voor zover het betreft subsidies waarvoor niet in de hoofdstukken 2 tot en met 12 specifieke nadere regels zijn opgenomen, is de relevantie van deze bepaling gelegen in het van toepassing zijn van hoofdstuk 1 op die subsidies.

Daarnaast bevat de AsG 2016 diverse en uiteenlopende algemeen geldende bepalingen in verband met subsidieverstrekking, waaronder het uitgangspunt van subsidieverstrekking aan rechtspersonen, diverse termijnen, algemene weigeringsgronden, het Uniform subsidiekader, regels over bevoorschotting en vaststelling. Verwezen wordt op deze plaats naar de AsG 2016 en de daarbij behorende toelichting.

Staatssteun

Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels over staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag over de werking van de Europese Unie). Voor de toets aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:

  • a.

    er is sprake van een steunmaatregel die een selectief voordeel verschaft, in welke vorm dan ook;

  • b.

    dit voordeel wordt direct of indirect bekostigd met overheidsmiddelen;

  • c.

    hierdoor worden één of meer ondernemingen begunstigd;

  • d.

    dit vervalst de mededinging of dreigt dat te doen; en

  • e.

    hierdoor kan de handel tussen de Europese lidstaten ongunstig worden beïnvloed.

Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.

Dit is het geval bij de paragrafen 2.2 (voor wat betreft 2.2.1 onderdeel a, b (als steun aan gemeenten), c en d), 2.5, 2.9, 2.12, 2.13 (als steun aan particulieren), 2.14, 2.15.3, 2.15.5, 2.15.7, 2.20, 2.22, 3.4, 4.7, 4.8, 4.13, 5.4, 5.5, 5.7, 5.10, 6.2, 6.4, 6.8, 6.9, 7.4, 8.4, 8.5, 8.6, 8.7, 9.4, 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub i tot en met vii), 9.7 (voor wat betreft artikel 9.7.2, onderdeel a), 10.2, 10.3, 10.5, 11.2 (voor wat betreft de programma’s van side events), 11.3, 11.4 en 12.2.

De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden of door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 3.2, 3.3, 6.6 en 6.7.

De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 4.2, 4.5, 4.6, 4.9, 4.10, 4.11 en 4.14.

In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de verhouding met genoemde derden zo moeten vormgeven dat de staatssteunregels niet worden overtreden.

Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellings- en de-minimisverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de AGVV, de LVV en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b (als de onderneming actief is in primaire landbouwproductie) en e), 2.4, 2.6, 2.7 (voor wat betreft artikel 2.7.1, onderdeel e), 2.10, 2.11, 2.13 (als onderneming actief is in primaire landbouwproductie), 2.15.2, onderdeel b voor zover uitgevoerd op landbouwgronden en onderdeel c, 2.15.4, 2.16, 2.17, 2.18, 2.19, 2.21, 2.25, 2.27, 2.28, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1, onderdelen a tot en met d), 5.6, 5.8, 7.2a, 7.5 (voor wat betreft artikel 7.5.1, onderdelen a, b, c en e), 8.3, 8.8, 8.9, 9.3 en 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub x en xi).

In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels over staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 2.2.1, onderdeel f, 2.3, 2.7, 2.8, 2.15.2, onderdeel a en onderdeel b voor zover niet uitgevoerd op landbouwgronden, 2.15.6 en (onder voorbehoud van een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie) 2.29.

Voor aanvragen onder de paragrafen 1.7, 4.4, 6.3, 7.3, 7.6, 9.2, 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub xii), 9.7 (voor wat betreft artikel 9.7.2, onderdeel b), 11.2 (voor wat betreft de sportevenementen) en 13.2 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.

Voor alle overige paragrafen geldt dat als de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 300.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b (als steun aan bos- en landgoedeigenaren)), 2.18, 2.26.2, onderdeel b, 4.12, 5.2, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1 onder e en f), 7.2, 7.5 (artikel 7.5.7, derde lid), 8.2, 8.10, artikel 9.6.3 onderdeel b, sub viii tot en met x, voor zover sprake is van consultancyadviesdiensten aan grote ondernemingen, en 13.1 geldt, volgens de vangnetbepaling van artikel 1.3.2, eerste lid, dat de subsidie alleen wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.3.1, derde lid

Bij subsidietenders moet op transparante wijze een onderlinge beoordeling van de aanvragen plaatsvinden. De aanvragen worden als het ware bevroren op het moment van sluiting van de openstellingsperiode. Dit betekent dat aanvragers na deze datum geen gelegenheid meer hebben om onvolledige aanvragen te completeren. De onvolledigheid kan gelegen zijn in het niet bijvoegen van verplichte bijlagen, in het niet onderbouwen van kosten van activiteiten op de begroting of het niet voldoen aan criteria die in deze regels zijn opgenomen. Wanneer een onderdeel van de begroting niet is onderbouwd kan niet beoordeeld worden of de daarbij behorende activiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn. Vaste praktijk is dat aanvragers die minimaal 10 werkdagen voor de sluiting van de aanvraagperiode een aanvraag indienen, in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te completeren. Aanvragers die later een aanvraag indienen, ontnemen zichzelf de mogelijkheid om aanvragen aan te vullen. Een aanvulling na de sluitingsdatum is in strijd met de transparantie van de onderlinge beoordeling van de aanvragen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan in deze situatie praktisch gezien niet worden toegepast.

Artikel 1.3.1, vierde lid.

Als de indieningsperiode wordt verlengd, dan wordt dit op de openbaar toegankelijke digitale kanalen van de provincie bekendgemaakt.

Artikel 1.3.7 eerste lid.

Kosten van derden: kosten voor het uitbesteden van diensten en het inlenen van personeel voor de subsidiabele activiteit.

Artikel 1.3.7, derde en vierde lid.

Deze afwijking is van toepassing op partijen die uitvoering geven aan structurele activiteiten en daarvoor ook structureel een subsidie ontvangen. De opslag voor de indirecte kosten voor deze subsidieontvangers mag 25% bedragen in plaats van 20%. Dit percentage mag zelfs meer bedragen als de subsidieontvanger de noodzaak daarvan aannemelijk kan maken. Indirecte kosten zijn indirecte loonkosten en kosten voor overhead.

Kosten van apparatuur zijn:

  • i.

    kosten van apparatuur die speciaal is aangeschaft voor de subsidiabele activiteit;

  • ii.

    kosten voor het gebruik van overige apparatuur ten bate van de subsidiabele activiteit.

Artikel 1.4.8.

Op grond van de AsG worden subsidieregelingen eens per vier jaar geëvalueerd. Om de evaluatie mogelijk te maken bestaat de behoefte om de subsidieontvanger te verplichten om bepaalde informatie over te leggen. Om inzicht te kunnen krijgen in de doeltreffendheid van een subsidieregeling kan andere informatie nodig zijn dan die bij de aanvraag voor de verlening of vaststelling wordt gevraagd. Die laatste gegevens zijn gericht op de beoordeling of de gesubsidieerde activiteit conform de regeling en beschikking is uitgevoerd. Niet of en in welke mate met de subsidie het doel van de regeling - en het achterliggende beleid - is bereikt is. Met een expliciete grondslag kan het provinciebestuur sturen op de informatie die het nodig heeft voor de evaluatie en vanaf welk moment die informatie gewenst is. Toepassing van dit artikel moet in verhouding te staan tot onder andere artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1

Bij de definities van ‘landelijk gebied’ en ‘stedelijk gebied' werd voorheen gesproken van een gebied buiten of buiten de grenzen van de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Paragraaf 2.2 Biodiversiteit en landschap

Paragraaf 2.2a

Een gemeente kan subsidie krijgen voor het (laten) opstellen van een biodiversiteitsplan. Is het oude plan verlopen, dan kan opnieuw subsidie worden aangevraagd om een nieuw plan te (laten) maken. In het biodiversiteitsplan moet ook een aanpak worden beschreven om tot 10% groenblauwe dooradering (GBDA) te komen in het landelijk gebied, in 2050. De ambitie van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) om toe te werken naar 10% groenblauwe dooradering is overgenomen uit het Aanvalsplan Landschap van september 2022. Daarom kiest Gelderland ervoor om voor GBDA de definitie van het Aanvalsplan Landschap te hanteren. GBDA wordt hier als volgt omschreven: onder groenblauwe dooradering (GBDA) verstaan we de ‘kleine’ natuurelementen die ons landschap in belangrijke mate vormgeven. Deze kunnen als punten, lijnen of vlakken aanwezig zijn. Naast houtige elementen zoals singels, bomenrijen, houtwallen, heggen, hagen, knotbomen, graften, griendjes en hoogstam-boomgaarden, gaat het om elementen met een begroeiing van kruiden en ruigten en natte elementen zoals slootkanten, natuurvriendelijke oevers en poelen. Ecologisch beheerde sloten kunnen ook tot landschapselementen gerekend worden evenals elementen als keverbanken of kruidenrijke akkerranden. Deze hebben een meer dynamisch karakter dat past bij de kenmerken van akkerbouwlandschappen. Bekijk de webpagina over het Vitaal landelijk gebied Gelderland voor meer informatie.

Paragraaf 2.2b

Voor de subsidiabele activiteiten van deze paragraaf wordt de aanvrager gevraagd een projectplan op te stellen. In het projectplan dient te worden onderbouwd hoe de activiteiten bijdragen aan het herstellen of vergroten van de lokale biodiversiteit. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat alleen landschapselementen worden gesubsidieerd die van nature of cultuurhistorisch voorkomen in het gebied. Er moet worden aangegeven hoe de activiteiten passen in het omliggende landschap en de al aanwezige of gewenste plant- en diersoorten die hiermee gebaat zijn. Bijvoorbeeld: “de aan te leggen houtwal en houtsingel zijn lijnvormige landschapselementen waarmee een bestaande onderbreking in het landschap wordt gevuld. Hierdoor wordt een aaneengesloten ecologische verbindingszone gecreëerd voor de lokaal aanwezige das en gewone dwergvleermuis”.

Indien een maatregel voor een specifieke soort(groep) wordt genomen, dient in het projectplan te zijn aangegeven dat alle vier V’s aanwezig zijn of daarmee juist worden gecreëerd. De vier V’s staan voor voedsel, voortplanting, veiligheid en verplaatsing. Dieren stellen aan hun leefomgeving eisen voor voedsel, voortplanting, veiligheid en verplaatsing (zie voor toelichting de website Natuurkennis ontwikkeld door OBN Natuurkennis). Aan alle vier de V’s dient te worden voldaan om het gebied voor een diersoort geschikt te maken of te houden. Zo is bijvoorbeeld het ophangen van een nestkast voor de huismus zonder voldoende schuilplaatsen en voedsel in de nabije omgeving een ineffectieve maatregel. Daarom verlenen Gedeputeerde Staten pas subsidie voor het uitvoeren van dergelijke fysieke maatregelen wanneer uit het projectplan blijkt dat deze elementen aanwezig zijn of daarmee juist worden gecreëerd.

Subsidie wordt niet verstrekt voor de aanleg van alle landschapselementen, maar alleen van groenblauwe landschapselementen. Een overzicht, omschrijving en maatvoering van deze landschapselementen is de vinden in bijlage 1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016. Belangrijk: voor een aantal landschapselementen staat dat deze vervallen zijn. Deze landschapselementen zijn echter onder paragraaf 2.2 wél subsidiabel.

Subsidie voor realisatie van kruidenrijke akker- en struweelranden en bermen door het inzaaien van zaadmengsels is toegestaan. Uit de praktijk blijkt bovendien dat aanpassingen in maaibeheer kostenneutraal kunnen worden doorgevoerd. Informatievoorziening aan omwonenden door bijvoorbeeld informatiebijeenkomsten te organiseren of informatiemateriaal te ontwikkelen is subsidiabel onder artikel 2.2d.

Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op terreinen waar al via Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer Gelderland (SNL) subsidie voor wordt verleend of wanneer het binnen een rijksmonument valt. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Zie voor rijksmonumenten paragraaf 5.3 functioneel gebruik erfgoed en voor SNL (Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016).

Het is mogelijk om zowel subsidie aan te vragen voor het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen én overige fysieke maatregelen die bijdragen aan de biodiversiteit in een subsidieaanvraag.

Paragraaf 2.2c

Subsidiabele activiteiten bestaan uit het aanleggen, herstellen of omvormen van groen en water in het stedelijk gebied op gemeentelijke grond en particuliere gronden, zoals – maar niet beperkt tot – schoolpleinen, tuinen, begraafplaatsen, parkeerplaatsen, sportparken, trottoirs, winkelcentra, parken en speelplekken. Bij water kan gedacht worden aan het aanleggen of herstellen van natuurlijke oevers, beekjes, poelen of vijvers die een bijdrage leveren aan de lokale inheemse flora en fauna. Projecten die in aanmerking komen voor subsidie zijn bijvoorbeeld initiatieven voor het vergroenen van straten, parken, sportvelden en schoolpleinen, wat door middel van paragraaf 2.2d ook aan te vragen, ook samen in samenwerking met inwoners kan.

Voor het vergroenen van steden zien we twee sporen: het aanleggen van groen en water en de ecologische waarde van het bestaande groen verbeteren. In dat eerste geval is er vaak sprake van de noodzaak om eerst te onttegelen of verharding weg te halen met bijgaande kosten. De kosten voor onttegelen en ontharden dekt deze regeling niet. Binnen de bebouwde kom zien we kansen om dit in de nabije toekomst op te pakken met middelen en doelstellingen voor klimaatadaptatie. Het onttegelen draagt in eerste instantie bij aan verbeterde wateropvang. Pas als je vervolgens groen aanlegt van ecologische waarde, draagt het bij aan de biodiversiteit.

Subsidie wordt geweigerd voor het vergroenen van een nieuw of bestaand bedrijventerrein. Gemeenten en ondernemers kunnen hiervoor een beroep doen op de subsidieregeling Toekomstbestendige bedrijventerreinen (Regels Subsidieverlening Gelderland 2023, Paragraaf 7.4 en 7.5).

Subsidie wordt ook geweigerd op woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen.

Paragraaf 2.2d

Subsidie kan aangevraagd worden voor allerlei ondersteunende communicatie- en organisatie activiteiten om inwoners te werven en enthousiasmeren deel te nemen aan activiteiten. Deze paragraaf is alleen aan te vragen indien onderdelen b en/of c ook aangevraagd worden. Dit is zodat de inwonerparticipatie ondersteunend is aan de subsidiabele activiteiten onder 2.2b en c.

Een voorbeeld van de organisatie van een participatief ontwerptraject is wanneer een partij wordt ingehuurd om inwoners samen te brengen om gezamenlijk een inrichtingsplan van bijvoorbeeld een schoolplein of buurttuin te maken.

Paragraaf 2.e

Subsidie voor het uitvoeren van niet-productieve herstel- of inrichtingsmaatregelen is bedoeld om het agrarisch natuurbeheer (Anlb) effectiever te maken. Dit natuurbeheer is gericht op het creëren, verbeteren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbaar beheer vraagt. Het gaat hierbij vaak om akker- of weidevogels. De kosten zullen vooral betrekking hebben op het wijzigen van de oppervlaktewaterstand, grondverzet, verwijderen van begroeiing en beplanting, verwerven van een plasdraspomp of uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie.

Paragraaf 2.2f

Deze regeling valt qua staatssteun onder de Catalogus Groenblauwe Diensten. Subsidie voor het landschapselement Poel en klein historisch water valt onder cluster Natte begroeiing van de Catalogus Groenblauwe Diensten. Houtwal, struweelrand en bosje vallen onder het cluster Opgaande begroeiing. Struweelhaag valt onder het cluster Ruigte en randen. In artikel 2.2f.3 wordt gesproken van een samenwerkingsverband bestaande uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren. Dit betekent dat de aanvrager formeel moet bestaan uit deze partijen. In de praktijk zal het agrarisch collectief optreden als penvoerder en zal de subsidie voor de functieverandering terecht komen bij de betreffende grondeigenaar.

Paragraaf 2.3

Artikel 2.3.3

Eerste lid, onderdeel b. In beginsel is de regeling opgesteld om gronden te verwerven of pachtvrij te maken vanwege natuurrealisatie voor gronden die al op grond van het Natuurbeheerplan als zodanig zijn aangewezen. Maar in sommige gevallen zal het ook wenselijk zijn bepaalde grond te subsidiëren zodat deze kan worden opgenomen in het natuurnetwerk. Voor deze gronden geldt echter aanvullend als vereiste dat dit ecologisch onderbouwd moet worden. Dit houdt in dat bijvoorbeeld aangetoond moet worden dat het natuurbeheertype aansluit op het natuurbeheer van aangrenzende binnen het GNN gelegen percelen, dat het landschappelijk inpasbaar is en dat het past in de leefgebiedenbenadering.

Tweede lid, onder b. De subsidie om pacht af te kopen staat alleen open voor eigenaren die niet zelf hun gronden hebben verpacht, maar deze in verpachte staat in eigendom hebben verkregen. Een uitzondering geldt voor pacht die is gevestigd vóór 1990. Voor die tijd was het GNN nog niet vastgelegd en konden eigenaren dus niet weten welke gronden als te realiseren natuur zouden worden aangemerkt. Met het landelijke Natuurbeleidsplan 1990 werd dit vastgelegd.

Artikel 2.3.4

Subsidie wordt niet verstrekt voor de verwerving of het pachtvrij maken van grond die al natuur is. Of dit het geval is kan blijken uit de functie van de grond als natuur, al dan niet in combinatie met wat er in de praktijk voor beheer wordt gevoerd op die grond. Wanneer al een kwalitatieve verplichting is opgelegd waarin de eigenaar wordt verplicht tot natuurbeheer, dan is voldoende geborgd dat de grond als natuur in stand wordt gehouden.

Artikel 2.3.7

De doelgroep van deze regeling is ruim: eenieder kan een subsidie aanvragen. Zowel natuurbeheerorganisaties, Staatsbosbeheer, particuliere grondbezitters als agrariërs of agrarische collectieven kunnen een aanvraag indienen. Voorwaarde is dat zij duurzaam natuurbeheer kunnen respectievelijk laten verrichten. De wijze waarop een subsidieaanvrager kan aantonen dat hij duurzaam natuurbeheer kan verrichten, is in beginsel vrij. Als de aanvrager niet beschikt over een certificaat SNL, zal in ieder geval moeten worden aangetoond dat meerjarig beheer mogelijk is (gezien tijd, middelen, expertise die ter beschikking staan). Daarnaast kan aan de hand van de werkzaamheden die op dat moment al worden verricht (in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap of om een andere reden) worden aangetoond dat de aanvrager in staat is tot duurzaam natuurbeheer. Ook kan de subsidieaanvrager dit aannemelijk maken door te verklaren dat hij voornemens is zich aan te sluiten bij een collectief en hij redelijkerwijs ook kan voldoen aan het Programma van Eisen voor een certificaat.

Paragrafen 2.7 en 2.8 Inrichting en functieverandering natuur

De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid en bepaalt waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. De doelen zijn vastgelegd in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en het provinciale Natuurbeheerplan dat uitwerking geeft aan de beleidsuitwerking. De Ambitiekaart van het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen over de ontwikkeling van nieuwe natuur en vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies. Het soortenbeschermingsplan, de beheerplannen Natura 2000 en herstel van natte landnatuur uit de Omgevingsvisie vormen het beleidskader voor de subsidie voor kwaliteitsverbetering voor bestaand natuur.

Artikel 2.7.1

De omschrijving van de activiteiten geeft inzicht in de te onderscheiden activiteiten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Subsidie kan worden verstrekt voor inrichting van nieuwe natuur. Subsidie is mogelijk voor kwaliteitsverbetering in bestaande natuur voor Natura 2000 maatregelen in de niet stikstofgevoelige gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren; en herstelmaatregelen voor natte landnatuur. Om te bepalen welke maatregelen voor kwaliteitsverbetering nodig zijn kan subsidie worden verstrekt voor de haalbaarheidsonderzoeken.

Artikel 2.7.2

Lid 1

Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, als uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt.

Lid 5

Bij herintroductie gaat het om soorten die voor 1950 voorkwamen in dezelfde regio, op dezelfde grondsoort (dat bodemtype kan in naastgelegen perceel anders zijn maar 10 km verderop weer hetzelfde) en in hetzelfde landschapstype en landschappelijk ligging.

Lid 6

Als de bedekking met kruiden op een perceel meer is dan 30% is er onvoldoende verhoging van de biodiversiteit te verwachten als alleen grondbewerking wordt toegepast. Daarom is bij deze percelen alleen een combinatie van grondbewerking en opbrengen van maaisel of zaden subsidiabel. De combinatie van grondbewerking met maaisel/zaad inbrengen is altijd effectiever dan alleen grondbewerking. Bij percelen met een erg lage kruidenbedekking (minder dan 30%) is met alleen grondbewerking echter ook al enige biodiversiteitswinst te behalen. Daarom is bij deze percelen het openwerken van graszoden, zonder het inbrengen van maaisel/zaad, subsidiabel.

Lid 7

De subsidie voor het verhogen van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker wordt alleen verleend als er een onderzoek (bodemprofiel, grondsoort of bodemchemische toestand, in combinatie met waarnemingen aan het ingezaaide gewas en de aanwezigheid van doelsoorten, indicatorsoorten en ongewenste soorten tijdens een veldbezoek) aan ten grondslag ligt. Middels dit onderzoek worden doelen gesteld. Uit dit onderzoek volgt een soortendoelstelling en een beheerdoelstelling op hoofdlijnen. Idealiter krijgt een derde van de percelen de hoofddoelstelling kruidenrijke akker (hoofddoeltype K), een derde fauna-akker (hoofddoeltype F) en een derde Natuurakker met gewasopbrengst (hoofddoeltype N), conform het document Doeltypen Gelderse natuurakkers. Andere criteria voor deze subsidie zijn monitoring (in ieder geval ter evaluatie van de kwaliteitsimpuls, daarnaast zo nodig om tussentijds te evalueren en beheer bij te stellen) en ecologische begeleiding. De kosten die hiervoor gemaakt worden zijn subsidiabel. Bij herintroductie gaat het om soorten die voor 1950 voorkwamen in dezelfde regio, op dezelfde grondsoort (dat bodemtype kan in naastgelegen perceel anders zijn maar 10 km verderop weer hetzelfde) en in hetzelfde landschapstype en landschappelijk ligging.

Artikel 2.7.4

Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen, die zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gecertificeerde begunstigden kunnen daarnaast een programma-aanvraag indienen voor gronden, waarover zij geen zeggenschap hebben. Bij de aanvraag wordt in dat geval een verklaring gevoegd waarin de eigenaar aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de inrichting als natuur.

Artikel 2.7.8

De subsidieontvanger is verplicht om de door de inrichting gerealiseerde natuur in stand te houden. Hiervoor kan een subsidie voor natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Gelderland 2016 worden aangevraagd.

Artikel 2.7.10

Het kan voorkomen dat de ontvanger naast de gesubsidieerde activiteiten ook andere activiteiten verricht die als economisch van aard kwalificeren. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de ontvanger in het kader van de subsidie bijkomende activiteiten verricht die economisch van aard zijn. Om te zorgen dat er geen subsidie toevloeit naar economische activiteiten is de ontvanger verplicht een gescheiden boekhouding te voeren. Dit betekent dat op projectniveau de kosten in de boekhouding apart moeten worden bijgehouden. Het houden van een gescheiden boekhouding heeft dus als doel de gesubsidieerde activiteiten te kunnen onderscheiden van economische activiteiten van de aanvrager. Dit is nodig om te voldoen aan de staatssteunregels.

Paragraaf 2.8 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.8.2: Onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden en die gecertificeerd is bij een passende kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs

Artikel 2.8.3 (functieverandering) Voor subsidie komt in aanmerking het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering van landbouwgrond die wordt omgevormd naar natuurterrein. Hierbij wordt rekening gehouden met de feitelijke restwaarde van het natuurterrein, die bijvoorbeeld bij natuurlijke graslanden hoger is dan bij een moeras. Als de aanvraag om functieverandering wordt gecombineerd met een aanvraag om pachtafkoop, zorgt de onafhankelijke taxateur van de aanvrager ook voor de taxatie functieverandering. Deze kosten zijn subsidiabel. De functieverandering wordt getaxeerd op basis van de grond in verpachte staat.

Artikel 2.8.5 Het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering wordt voor 100% gesubsidieerd, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.

Artikel 2.8.7 Als functieverandering onderdeel is van een wettelijke of contractuele verplichtingen zoals ontgronding of compensatie voor ruimtelijke ontwikkeling is geen subsidie mogelijk. Geen subsidie is mogelijk als de grond om niet is verkregen van de overheid, minder subsidie als deze voor minder dan de marktwaarde van de overheid is verkregen. In die gevallen heeft de eigenaar de gronden immers al met overheidssteun verkregen voornatuurrealisatie.

Artikel 2.8.8 Na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een kwalitatieve verbintenis die wordt ingeschreven bij het kadaster. In de verbintenis is de verplichting opgenomen dat de grond niet gebruikt wordt voor landbouw en beheerd wordt zodat de gerealiseerde natuur in ieder geval in stand blijft en zo mogelijk verder ontwikkelt. Deze verplichting geldt niet alleen voor de huidige gebruiker maar ook voor alle toekomstige gebruikers. De grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet minimaal 358 dagen per jaar toegankelijk zijn voor het publiek. Subsidieontvanger is verplicht na subsidieverlening bij de gemeente een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de functietoedeling in het omgevingsplan, die inhoudt dat de grond de functie krijgt van natuur.

Artikel 2.8.10 Na ontvangst van vestiging van de kwalitatieve verplichting wordt een voorschot van 90% uitgekeerd, de resterende 10% wordt uitbetaald bij vaststelling van de beschikking als ook de inrichting is afgerond.

Paragraaf 2.9 Inwonersinitiatieven voor biodiversiteit

De regeling geeft invulling aan bestaande doelen van het Gelderse beleid voor natuur en biodiversiteit. De subsidie is bedoeld om de betrokkenheid van Gelderlanders bij ‘groen’ te vergroten. Dat kan zijn doordat inwoners samen maatregelen nemen om de biodiversiteit in hun leefomgeving te vergroten. Of doordat zij meer kennis opdoen over natuur en biodiversiteit; en deze kennis vervolgens inzetten en verspreiden in de samenleving.

Artikel 2.9.2

Als een subsidieontvanger zoals bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, een bijdrage verstrekt, dan geldt dat het inwonersinitiatief zelf ook een bijdrage levert aan de kosten van de activiteiten voorde biodiversiteit. Als de subsidieontvanger bijvoorbeeld € 5.000 verstrekt, dan bedraagt de bijdrage van het inwonersinitiatief € 1.750 (35% van € 5.000). De totale kosten van het initiatief bedragen in dat geval € 6.750. Als de bijdrage van het inwonersinitiatief ontbreekt, zijn de kosten van € 5.000 die de subsidieontvanger in de vaststellingsaanvraag opneemt niet subsidiabel.

Artikel 2.9.3

Video kan ook worden gebruikt als middel om inwoners te activeren om aan de slag te gaan met het vergroten van de biodiversiteit in hun omgeving. Voor het maken van video’s kan zodoende subsidie aangevraagd worden. Aankoop van apparatuur voor het opnemen van de video’s is daartegen niet subsidiabel.

Artikel 2.9.5

Een aanvrager kan maximaal eenmaal per kalenderjaar subsidie aanvragen. Het is wel mogelijk om in een kalenderjaar zowel een aanvraag voor onderdeel a als onderdeel b in te dienen.

Artikel 2.9.6

Om de gewenste efficiëntie te stimuleren, geldt dat de personeelskosten van de subsidieontvanger zijn gemaximeerd. Bij de subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, bedraagt dit maximum bijvoorbeeld 20%. Als de subsidieontvanger € 40.000 aan bijdragen verstrekt, bedragen de personeelskosten dus maximaal € 10.000 (20% van de maximale kosten van € 50.000). Het gaat bij de personeelskosten bijvoorbeeld om de kosten voor personele inzet voor het promoten van vouchers, het beoordelen van initiatieven van inwoners en het begeleiden van initiatieven.

Paragraaf 2.12 Aanpak invasieve exoten

Artikel 2.12.1 Subsidiabele activiteit

Het gaat om het verwijderen van invasieve exoten in combinatie met het gedurende drie jaar verwijderd houden. Dit om te voorkomen dat exoten na het verwijderen weer terugkeren. Onder verwijderen wordt verstaan dat de invasieve exoot wordt uitgeroeid op de groeiplaats. Als hierna de plant nog steeds niet helemaal lokaal is uitgeroeid kan voor dezelfde locatie opnieuw subsidie worden aangevraagd. De subsidie wordt ook verstrekt voor het beheersen van invasieve exoten. Onder beheersen wordt verstaan het treffen van maatregelen om te voorkomen dat de groeiplaatsen van de invasieve exoten zich verder uitbreiden.

Artikel 2.12.2 Criteria

De subsidiabele activiteit draagt bij aan de bescherming van de biodiversiteit in de Gelderse natuurparel. Dit betekent dat de activiteit ook buiten de parel kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door bestrijding van de duizendknoop op een oever die bovenstrooms van de parel ligt.

In het derde lid wordt gesproken over een geïsoleerd water. Dit is bijvoorbeeld een ven, meer of poel.

Paragraaf 2.13 Voorkomen van schade door wolven

Algemeen

De subsidie heeft tot doel het stimuleren van het gebruik van een wolfwerende afrastering ter voorkoming van schade door wolven aan kwetsbare gehouden hoefdieren.

Als uitvloeisel van het nieuwe wolvenbeleid zijn de mogelijkheden om subsidie voor een wolfwerende afrastering aan te vragen verruimd. Het werkingsgebied van de subsidieregeling is uitgebreid naar heel Gelderland. De regeling beperkt zich niet meer tot schapen- en geitenhouders. Ook andere hoefdierenhouders en pensionstalhouders kunnen subsidie voor een wolfwerende afrastering aanvragen.

Artikel 2.13.1 Begripsomschrijving 

Kwetsbare hoefdieren:

Voor de uitbreiding van de regeling zijn de kwetsbare hoefdieren op de huis- en hobbydierenlijst van RVO als uitgangspunt genomen. Gehouden damherten en edelherten staan niet op de lijst, maar mogen op basis van een vrijstelling voorlopig wel worden gehouden. Lama’s en alpaca’s zijn kameelachtigen die voor de toepassing van de subsidieregeling worden beschouwd als kwetsbare hoefdieren.

Artikel 2.13.4 Aanvrager

Eerste lid onder a

Het maakt voor de aanvraag niet uit of de eigenaar van kwetsbare hoefdieren deze bedrijfsmatig of hobbymatig houdt.

Eerste lid onder b

Een pensionstalhouder is een houder of exploitant van een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland, het verzorgen van paarden en de mogelijkheid voor derden om hun ter plaatse gestalde paarden te berijden.

Artikel 2.13.5 Aanvraag

Eerste lid onder d

De lengte in meters betreft de lengte van de afrastering in zijn geheel, dus bij meerdere draden boven elkaar gaat het niet om de totale lengte van de draad.

Tweede lid onder a

Met het geregistreerd aantal schapen en geiten wordt bedoeld het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten. Aantonen van dit gemiddelde gebeurt aan de hand van uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem Dieren, ook stallijsten genoemd. Met de peildata is aangesloten bij de peildata die RVO hanteert voor de heffing aan het Diergezondheidsfonds. Het gemiddeld aantal schapen en geiten wordt naar boven afgerond op hele aantallen.

Artikel 2.13.7 Subsidiabele kosten

Het is mogelijk om achteraf subsidie aan te vragen voor een wolfwerende afrastering. Een aanvrager hoeft niet te wachten met het nemen van preventieve maatregelen tegen de wolf op de afhandeling van de subsidieaanvraag.

Op grond van het Besluit houders van dieren moeten dieren beschermd worden tegen onder andere roofdieren. Het treffen van preventieve maatregelen tegen een wolf kan dan ook worden gezien als een wettelijke verplichting.

Paragraaf 2.15 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur

Artikel 2.15.1.2

Maatregelen moeten onomstotelijk bijdragen aan de Natura 2000-doelen. Dit wordt ook wel ‘no regret’ genoemd. Als twijfel bestaat of de maatregel bijdraagt aan de doelen is deze maatregel niet subsidiabel. Dit komt ook tot uitdrukking in het criterium dat het toekomstige natuurherstelmaatregelen niet in de weg mag staan. Meer specifiek moet de maatregel bijdragen aan het herstel van stikstofgevoelige habitats of leefgebieden. Elk Natura 2000-gebied in Gelderland is stikstofgevoelig en overbelast, met uitzondering van Arkemheen en de Veluwerandmeren. Een maatregel die niet bijdraagt aan stikstofgevoelige habitats of gebieden is niet subsidiabel onder deze regeling. Deze maatregel kan mogelijk wel subsidiabel zijn onder paragraaf 2.7 van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023. De natuurherstelmaatregel wordt meestal uitgevoerd in een kwalificerend habitat of leefgebied van een Natura 2000-gebied. Een maatregel kan ook daarbuiten worden uitgevoerd, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de criteria in dit artikel.

Artikel 2.15.1.3

Alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de activiteit zijn subsidiabel. Hieronder vallen bijvoorbeeld de inrichtingskosten, voorbereidingskosten, uitwerking en begeleiding, projectmanagement, leges, onderzoekskosten, kosten voor de accountant.

Artikel 2.15.2.1

Wat betreft natuurherstelmaatregelen zijn eenmalige maatregelen subsidiabel waarbij de fysieke condities of kenmerken van de natuur worden gewijzigd met als doel herstel of versterking van de natuur. Als de fysieke condities of kenmerken niet wijzigen, is geen sprake van een fysieke natuurherstelmaatregel. De benodigde onderzoekskosten (bijvoorbeeld naar soortenbescherming of archeologie) zijn ook subsidiabel. Ook kosten voor nazorg zijn subsidiabel, wij kwalificeren de uitvoeringsactiviteiten inclusief nazorg dus als een eenmalig project. Onder nazorg verstaan wij ook monitoring van het effect van de uitgevoerde activiteit en of mogelijk aanvullende maatregelen nodig zijn. Het gaat om de lokale monitoring van de maatregel dus niet op gebiedsniveau of landschapsschaal. Het uitvoeren van beheer is subsidiabel onder de SNL en dus niet onder deze regeling.

Een hydrologische maatregel is gericht op de wijziging van de waterhuishouding. Het betreft vernatting of op het voorkomen van verdroging. Voorbeelden zijn het aanpassen van sloten, het verondiepen van beken of watergangen of het aanpassen van het waterpeil.

Voorbeelden van onderzoekskosten zijn onderzoek naar een nulmeting, flora- en fauna of archeologie. Ook een haalbaarheidsonderzoek, bijvoorbeeld een landschapsecologische systeem analyse (lesa) of een watersysteemanalyse (wasa), valt hieronder.

Artikel 2.15.2.2

Een hydrologische maatregel is een specifieke vorm van een natuurherstelmaatregel. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden. Een hydrologische maatregel die wel bijdraagt aan bijvoorbeeld natte landnatuur maar niet voldoet aan de criteria in dit artikel, is niet subsidiabel. Voor investeringen op landbouwgronden gelden de vereisen van artikel 14 LVV, waaronder de eis van niet-productiviteit.

Het haalbaarheidsonderzoek heeft als doel te beoordelen welke maatregelen nodig en haalbaar zijn om te komen tot systeemherstel van de natuurgebieden. Hierbij wordt gekeken naar abiotische omstandigheden als de kwaliteit van water of bodem en ecologische potentie. Het onderzoek moet dus altijd betrekking hebben op een concreet project en kan geen algemeen onderzoek zijn. Dit laatste zou niet voldoen aan de vereisten die volgen uit de staatssteungrondslag van artikel 53 AGVV.

Artikel 2.15.2.3

Deze kosten komen niet voor subsidie in aanmerking omdat zij zijn uitgesloten in het goedkeuringsbesluit staatssteun voor de SKNL of LVV. Kosten voor aanschaf machines zijn niet subsidiabel, wel kunnen de afschrijvingskosten worden gesubsidieerd. Onder afwateringswerkzaamheden verstaan wij het afvoeren van water uit de bodem over en door de grond, met als gevolg het verlagen van het grondwaterpeil. Hierbij kan het water worden afgevoerd via drains, kleine sloten of greppels. Afwateringswerkzaamheden zijn als gevolg van de LVV uitgesloten.

Artikel 2.15.3

Op grond van deze paragraaf wordt subsidie verstrekt voor het verwijderen, verwijderd houden en beheersen van invasieve exoten. Om de exoten verwijderd te houden is het monitoren van eventuele terugkeer van exoten van belang. Een van de subsidiabele kostenposten is onderzoekskosten. Het kan hierbij gaan om een inventarisatie waar de exoten aanwezig zijn of een beschrijving van de methode van het aanpakken van de invasieve exoten. Aan de subsidie is de verplichting gekoppeld dat op de plek waar de invasieve exoot verwijderd is, inheemse plantensoorten worden geïntroduceerd als dat voor het verwijderd houden van de invasieve exoot nodig is. De groei van inheemse plantensoorten moeten voorkomen dat invasieve exoten dominant terugkomen. Subsidie voor het verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten kan worden aangevraagd via paragraaf 2.15.4

Artikel 2.15.4

Onder revitalisering wordt verstaan het nemen van maatregelen gericht op het mitigeren of wegnemen van knelpunten ten aanzien van de vitaliteit van bos, gericht op herstel van bodem en hydrologie en op het bijsturen van de boomsoortensamenstelling en de bosstructuur.

Artikel 2.15.4.1

Onder het verwijderen van uitheemse soorten valt ook de nabehandeling. Sommige soorten lopen opnieuw uit en het verwijderen van deze nieuwe soorten valt ook onder de subsidiabele activiteit.

Onder rijkstrooiselsoorten wordt verstaan boom-en struiksoorten die relatief veel nutriënten in hun blad opslaan en/of snel verteren wanneer ze op de bosbodem liggen.

Het realiseren van het netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (OAD-netwerk) betreft het creëren van verbindingen van liggend en staand dood hout. Het gaat dus om het laten liggen van dood hout of het bevorderen van staand dood hout. Alleen de planvorming is subsidiabel. De uitvoering hiervan is al subsidiabel onder de SNL en dus niet onder deze subsidieregeling.

Artikel 2.15.4.2

Naast de voorwaarden in dit artikel gelden ook de voorwaarden genoemd in artikel 2.15.1.2.

Lid 2: Subsidie wordt ook verstrekt direct rondom oude bosgroeiplaatsen voor het verkrijgen van een logische begrenzing op basis van perceels- of eigendomsgrens. De subsidie voor het wildkerend raster is bedoeld om jong inheems loofhout te beschermen tegen in het wild levende dieren. Om in aanmerking te komen voor subsidie moet zowel aan onderdeel a als onderdeel b zijn voldaan. Aan onderdeel a is al voldaan als één van de drie in dat onderdeel genoemde situaties van toepassing is. Onder compartimenteren verstaan wij het opdelen van een risicovol terrein in kleinere delen die worden gescheiden door stroken of elementen (speciaal aangelegd of onderhouden) om brand tegen te houden of op die locatie te bestrijden.

Lid 3: Met het type kraaihaai-dennenbos worden bossen bedoeld die worden gekenmerkt door grove dennen met een onderbegroeiing van kraaihei, (korst-)mossen van het stuifzandlandschap en plaatselijk jeneverbesstruwelen. Binnen het habitattype geldt als aanvullende voorwaarde dat alle aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de duurzame instandhouding van het habitat vormen worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat alleen een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen het kwalificerende habtitattypen worden verwijderd. Een oude bosgroeiplaats is een boslocatie die in het midden van de negentiende eeuw als bos op de historische kaarten staat aangegeven.

Lid 4 en 5: Om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen wordt de aanplant alleen groepsgewijs en dus niet vlaktegewijs gesubsidieerd. Een richtlijn daarbij is maximaal 25 stuks per groep en maximaal 20 groepen per ha. Individuele plantbescherming kan worden uitgevoerd middels plantkokers of kleinschalig groepsgewijs uitrasteren.

Lid 6: Een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (NOAD) is een ruimtelijk netwerk van oude bomen en boselementen dat ervoor zorgt dat soorten afhankelijk van de verschillende fasen van veroudering en aftakeling zich voldoende door het boslandschap kunnen verplaatsen. Dit is met name van belang binnen de multifunctioneel beheerde delen van het bos, omdat hier door houtoogstactiviteiten (op termijn) een tekort aan deze elementen kan ontstaan. In een NOAD is ruimtelijk vastgelegd waar, binnen een beheerd boslandschap, oude bomen en bosdelen gehandhaafd worden zodat voldoende oude, aftakelende en dode bomen aanwezig zijn voor bijvoorbeeld soorten als vliegend hert en zwarte specht. Bij het uitwerken van een NOAD moet voldoende rekening gehouden te worden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de aanwezige soorten.

De habitatbossen en andere natuurbossen op de Veluwe dienen binnen het NOAD als robuuste ecologische stapstenen, doordat binnen deze bossen het noodzakelijke extensieve beheer wordt gevoerd om, ook zonder NOAD, tot voldoende oude, aftakelende en dode bomen te komen.

Lid 7: Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 80% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moeten deze verplichtingen worden stopgezet omdat door de omvorming het kruiden- en faunarijk grasland niet langer wordt beheerd. Dit kan door het indienen van een melding in het kader van de subsidie natuurbeheer. Deze melding moet worden ingediend in het jaar voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. De beschikking natuurbeheer wordt hierop aangepast. Na omvorming kan het nieuwe natuurtype worden toegevoegd aan het Natuurbeheerplan en kan subsidie natuurbeheer voor het nieuwe natuurtype worden verleend.

Lid 8: Boomveiligheidsbeheer kan een knelpunt vormen voor het halen van de Natura 2000-doelen wanneer dit leidt tot het grootschalig verwijderen van risicovolle, niet-vitale, oude en/of dode bomen langs wandelpaden op oude bosgroeiplaatsen (de kwalificerende boshabitats en omliggende potentiële uitbreidingsgebieden). Boomveiligheidsbeheer is onderdeel van de SNL-beheersubsidie, maar de hoogte van deze subsidie is ontoereikend om bij grootschalige aanwezigheid van oude, aftakelende en dode bomen voldoende maatwerk te kunnen leveren om deze belangrijke boomhabitats veilig en zo lang mogelijk te kunnen behouden. Provincie Gelderland ondersteunt daarom natuurtechnische boomveiligheidsmaatregelen binnen bossen gelegen op oude bosgroeiplaatsen, aanvullend op het regulier boomveiligheidsbeheer.

Artikel 2.15.4.4

Een voorbeeld van opvolgend beheer is het verwijderen van uitheemse soorten die gelijktijdig met het inheemse loofhout opkomen. Plantsoenbonnen met daarop de herkomst van het plantsoen moeten op aanvraag van de provincie beschikbaar zijn.

Artikel 2.15.6.1

De subsidie is bedoeld voor boscompensatie. In het verleden zijn bossen gekapt om doelstellingen voor Natura 2000 te realiseren. Het Rijk heeft via de SPUK-geld beschikbaar gesteld om deze bossen, buiten natuurgebieden, te compenseren. Subsidie wordt verstrekt voor functieverandering in combinatie met realisatie van bos. Subsidie voor alleen realisatie van bos is ook mogelijk. Onder de realisatie van bos wordt verstaan het planten van bomen en struikvormers of spontane begroeiing. Bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten verspreid over de eerste jaren van de aanplant. Wij subsidiëren alleen bos met een minimale omvang van één tot drie hectare en geen landschapselementen als singels, houtwallen of rijen bomen. De definitie landbouwgrond is vertaald naar de registratie in de database landbouwgrond van RVO / EZ. Alleen grond die als beteelde oppervlakte en als agrarische grond in de databases van EZ is geregistreerd komt in aanmerking voor de waardedaling functieverandering. De functieverandering wordt gewaarborgd door zowel de kwalitatieve verplichting als het planologisch borgen. In de praktijk betekent dit dat de gemeente het perceel bestemt als bos of een omgevingsvergunning afwijken omgevingsplan afgeeft.

Artikel 2.15.6.2

De functieverandering en aanleg van bos wordt alleen gesubsidieerd als het bos wordt uitgevoerd met minimaal 80% inheemse soorten. Dit is de belangrijkste eis voor het realiseren van een natuurbeheertype N14 (vochtig bos) of N15 (droog bos). Bij spontane opslag moeten activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie, die ook subsidiabel zijn en geschaard kunnen worden onder de aanlegkosten, gericht zijn op het bevorderen van inheemse begroeiing en bestrijden van uitheemse begroeiing. Een aanvullend criterium, artikel 2.15.1.2, onderdeel e, is dat verplicht vooroverleg plaatsvindt. De minimale omvang betreft een aaneengesloten bos.

Het realiseren van bos is planologisch niet overal toegestaan. Wij verlenen daarom alleen subsidie als het college van burgemeester en wethouders de intentie uitspreekt op deze locatie een bos planologisch te willen borgen. Deze intentieverklaring moet ingaan op zowel de wil als de juridische mogelijkheden. Vanuit landschappelijk oogpunt is bos niet overal mogelijk. In de Omgevingsverordening Gelderland worden gebieden als ganzenrustgebied, Groene ontwikkelingszone, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Limes, waardevol open gebieden en nationale landschappen beschermd. Voor de Groene ontwikkelingszone gelden ook de door Gedeputeerde Staten vast te stellen nadere regels. Aanvrager moet onderbouwen dat het bos op deze locatie in overeenstemming is met de regels die vanuit de omgevingsverordening gelden. Deze onderbouwing moet opnieuw geleverd worden bij de planologische toestemming van de gemeente. Bossen zijn vaak niet toegestaan in een waardevol open gebied, in de delen van de Groene ontwikkelingszone met kernkwaliteit openheid en in de cultuurhistorische gebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes. Het college kan de intentie uitspreken, maar de bevoegdheid ligt soms bij de gemeenteraad. Daarom kunnen activiteiten pas starten nadat de planologische procedure is doorlopen.

Artikel 2.15.6.3

In beginsel zijn alle overige kosten wel subsidiabel. Natuurbeheer is niet subsidiabel, maar bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten van de aanplant.

Artikel 2.15.6.7

Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.

Opname op de kaart van het Natuurbeheerplan betekent niet automatisch dat het bos ook als subsidiabel op de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan komt te staan.

Paragraaf 2.15.7 Recreatiezonering

Artikel 2.15.7.2 Subsidiabele activiteit

Onderdeel a. Het aanpassen van de paden- en routestructuur en de toegankelijkheid van gebieden zijn maatregelen die betrekking hebben op de aanwezigheid van paden en op de mate waarin terreinen door recreanten betreden mogen worden. Het kan daarbij gaan om het omleiden, verleggen of weghalen van paden, het verleggen van routes, om (tijdelijk) beperkte toegang van terreinen, etc. Deze maatregelen zijn vooral bedoeld om meer, grotere en ‘goed-getimede’ kernen van rust te creëren op die plekken op de Veluwe waar zich verstoringsgevoelige natuur bevindt. De maatregelen zijn vaak kleinschalig en eenvoudig uit voeren, maar hebben potentieel een grote impact op de kwaliteit van het leefgebied van verstoringsgevoelige plant- en diersoorten.

Onder het aanpassen van de paden- en routestructuur valt niet alleen het verleggen van paden of het aanleggen van paden, maar onder meer ook de aanleg van de daarbij behorende bewegwijzering, slagbomen, paaltjes, het afwaarderen of opwaarderen van paden.

Onderdeel b. Het aanpassen, plaatsen of verplaatsen van een recreatieve voorziening wordt nooit gedaan alleen voor de recreatieve beleving van de Veluwe. Die maatregel draagt ook bij aan de natuurkwaliteit doordat recreanten zo geleid of verleid worden naar plekken waar de natuur minder gevoelig is voor verstoring of omdat die maatregel wordt genomen in combinatie met maatregelen in de nabijheid die tot vermindering van verstoring leiden.

Onderdeel c. Voorafgaand aan het uitvoeren van maatregelen zal onderzocht worden welke maatregelen nodig zijn, welk effect ze hebben op de natuur en de toepasbaarheid van de maatregel. Op grond van deze regeling wordt voor dergelijk onderzoek subsidie verstrekt. Subsidie voor de aanleg of veranderen van infrastructuur wordt op grond van deze regels niet verstrekt.

Onderdeel d. Subsidie voor standaard openstellingsborden wordt niet verstrekt, deze worden gezien als onderdeel van het reguliere beheer. Inhoudelijke aanpassing van borden vanwege een wijziging in het (gewenste) gebruik van terreinen wel, evenals borden met voorlichting over recreatiezonering en borden die aangeven dat een terrein of pad niet mag worden betreden.

Paragraaf 2.16 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000

De inhoud van deze paragraaf komt grotendeels overeen met paragraaf 2.15.4. Paragraaf 2.15.4 is gericht op aanvragen binnen een Natura 2000-gebied, paragraaf 2.16 is gericht op aanvragen buiten een Natura 2000-gebied en binnen het Gelders natuurnetwerk.

Artikel 2.16.2

Derde lid

Met betrekking tot hydrologisch herstel kan subsidie worden aangevraagd voor onderzoek of herstelmaatregelen. In het onderzoek staat het bos centraal, maar de directe omgeving van het bos mag ook worden meegenomen als dat noodzakelijk is voor het onderzoek. Datzelfde geldt voor de herstelmaatregelen: ook deze mogen buiten het bos worden getroffen mits de uitvoering direct effect heeft op vochtige of natte boshabitats.

Vijfde lid

Het verwijderen vindt plaats op oude bosgroeiplaatsen. Om te voorkomen dat de oude bosgroeiplaats weer gekoloniseerd kan worden na het verwijderen, mogen soorten op direct nabijgelegen randpercelen ook worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen de oude bosgroeiplaats worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat alleen een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd.

Zevende lid

Een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (NOAD) is een ruimtelijk netwerk van oude bomen en boselementen dat ervoor zorgt dat soorten afhankelijk van de verschillende fasen van veroudering en aftakeling zich voldoende door het boslandschap kunnen verplaatsen. Dit is met name van belang binnen de multifunctioneel beheerde delen van het bos, omdat hier door houtoogstactiviteiten (op termijn) een tekort aan deze elementen kan ontstaan.

In een NOAD is ruimtelijk vastgelegd waar, binnen een beheerd boslandschap, oude bomen en bosdelen gehandhaafd worden zodat voldoende oude, aftakelende en dode bomen aanwezig zijn voor bijvoorbeeld soorten als vliegend hert en zwarte specht. Bij het uitwerken van een NOAD dient voldoende rekening gehouden te worden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de aanwezige soorten.

De habitatbossen en andere natuurbossen op de Veluwe dienen binnen het NOAD als robuuste ecologische stapstenen, doordat binnen deze bossen het noodzakelijke extensieve beheer wordt gevoerd om, ook zonder NOAD, tot voldoende oude, aftakelende en dode bomen te komen.

Achtste lid

Het gaat hier om natuurgronden N12.02, deze gronden hebben dus een natuurfunctie en geen agrarische functie. Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 60% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moet een melding worden ingediend om de kaart van het Natuurbeheerplan aan te passen.

Artikel 2.16.8

Niet-mechanisch verwijderen is een verplichting om de bodem te beschermen. Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK-tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.

De zesjarige instandhoudingsverplichting houdt in dat de natuur in stand blijft en redelijkerwijs wordt beheerd. Dit betreft regulier vervolgbeheer.

Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering

Algemeen

Deze subsidieregeling is onderdeel van de Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). GMS staat voor een provinciale stikstofaanpak gericht op het werken aan een hernieuwde balans tussen Gelderse welvaart en draagkracht van de natuur. Deze aanpak richt zich op een clustering van drie prioritaire Natura 2000-gebieden: de Veluwe, de Achterhoek en de Rijntakken. Stikstofuitstoot en -neerslag in Gelderland wordt veroorzaakt door de bouw, industrie, mobiliteit maar ook door de landbouw. Deze regeling focust zich op de landbouw. Binnen de N2000-gebieden willen Gedeputeerde Staten met deze regeling verouderde stallen moderniseren en innovaties binnen de agrarische sector aanjagen.

De regeling omvat een paragraaf innovatie en een paragraaf modernisering. Innovatie is gericht op het voorkomen van stikstofemissie: brongerichte maatregelen. Modernisering richt zich op het voorkomen van stikstofemissie of om het voorkomen en zuiveren van emissie: dus zowel brongerichte als nageschakelde technieken. Deze paragraaf biedt ruimte voor technieken die bewezen zijn omdat ze op bijlage 1 van de Rav voorkomen of omdat deze zijn onderbouwd door een onafhankelijke onderzoeksorganisatie.

Artikel 2.17.1. Begripsomschrijvingen

brongerichte maatregelen:

Deze definitie laat ruimte voor alle innovaties en bewezen technieken die zorgen voor voorkomen van emissie mits deze niet nageschakeld zijn. Hierdoor kunnen ook de maatregelen om emissie bij de bron voor pluimvee te verminderen, onder de werking van de regeling worden gebracht, omdat het in de praktijk bij de pluimvee niet mogelijk is om mest en urine van elkaar te scheiden.

Artikel 2.17a.2 Criteria subsidiabele activiteit

Eerste lid

Als gevolg van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt als de aanvraag betrekking heeft op een van de afzonderlijke fasen of uit een combinatie van de onderzoeks- en ontwikkelingsfase met ofwel alleen de emissiemetingenfase ofwel alleen de fase van resterende productieve levensduur.

Als de aanvraag bestaat uit een combinatie van de emissiemetingenfase en de resterende productieve levensduurfase, dient aanvrager aan te tonen dat de onderzoeks- en ontwikkelingsfase in de afgelopen twee jaar is uitgevoerd.

Onderdeel g

Onderdeel g bepaalt dat een innovatieproject ook gericht is op reductie van methaanemissie. Hiermee wordt bedoeld dat een innovatieproject naast de minimaal te verwachte reductiepercentages voor stikstofemissie, ook enige reductie van methaanemissie verwezenlijkt. Reductie van methaanemissie is dus niet het hoofddoel van een innovatieproject. De regeling is hoofdzakelijk gericht op het reduceren van stikstofemissie. In artikel 2.17a2 eerste lid onder d zijn om die reden minimaal te verwachten reductiepercentages voor stikstofemissie opgenomen.

Paragraaf 2.18 Aanleg agroforestry

Algemeen

Agroforestry is gericht op het verhogen van de veerkracht en weerbaarheid van het landbouwsysteem. In tegenstelling tot een monocultuur, waarbij op eenzelfde perceel één gewas wordt verbouwd, is agroforestry een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw, groenteteelt of veeteelt. Het kent verschillende vormen zoals strokenlandbouw, bosweides, oeverstroken, voederhagen, schaduwbomen en voedselbossen. Deze lijst is als gezegd niet volledig. Strokenlandbouw is een combinatie van houtige gewassen en eenjarige gewassen. Bij bosweides wordt veeteelt zoals pluimvee en graasdieren gecombineerd met noten- en fruitbomen. Oeverstroken zijn lijnvormige beplantingen langs bijvoorbeeld watergangen. Voedselbossen zijn landbouwsystemen bestaande uit een gelaagde structuur met een hoge biodiversiteit die qua functies dicht bij een natuurlijk bos staan.

Artikel 2.18.4 Subsidiabele kosten

Onder de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van agroforestry worden bijvoorbeeld verstaan afrastering om begrazing tegen te gaan of hulpmiddelen om water te geven.

Paragraaf 2.19 Adviezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw

Algemeen

Deze regeling ondersteunt het beleid uit de Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030“.Met het inleveren van een door de provincie verstrekte adviesvoucher bij een aanbieder van adviesdiensten naar keuze, krijgt de landbouwondernemer een onafhankelijk advies over één van de genoemde onderwerpen in artikel 2.19.2, onder c.

Doel van deze regeling is landbouwondernemers inzicht te geven over mogelijke aanpassingen in hun specifieke bedrijfssituatie en bedrijfsvoering om tot natuurinclusieve kringlooplandbouw over te gaan en daarbij een duurzaam verdienmodel te behouden.

Artikel 2.19.2

Dat wordt voldaan aan de criteria genoemd onder c, d en g moet uit de offerte blijken.

Onder c

Om als aanbieder van adviesdiensten in aanmerking te komen voor subsidie, dient het advies te gaan over minimaal één van de genoemde onderwerpen onder c. Een aantal voorbeelden bij de genoemde onderwerpen:

Onderwerp

Voorbeelden

Brongerichte vermindering van emissies

Emissiereductie van stikstof, fijnstof, broeikasgassen en/of geur, bijvoorbeeld met duurzame huisvestingssystemen

Duurzaam landgebruik

Opslag van CO2-koolstof, versterken van duurzaam bodembeheer, vasthouden van water, omgaan met klimaatverandering en droogte

Toename biodiversiteit

Vergroten biodiversiteit op en/of om de percelen, denk daarbij aan kruidenrijk grasland, stroken, landschapselementen

Gesloten voedselsysteem of gesloten mineralenkringloop

Betere benutting toegediende mineralen, toepassing ‘groene kunstmest’, verlaging transport van mineralen over grote afstand, verhogen van het aandeel circulair veevoer

Reductie middelengebruik

Reductie gebruik antibiotica en andere diergeneesmiddelen, reductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen.

Beter verdienmodel zonder toename veestapel

Korte ketenconcepten of andere meerwaardeconcepten, introductie van andere functies op het bedrijf (zoals energieopwekking of recreatie), nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan.

Onder d

Denk bij d, onder ii, aan effecten op natuur, bodem en water, landschap en fysieke leefomgeving.

Onder e

Financieel, juridisch en organisatorisch onafhankelijk.

Artikel 2.19.4

De adviesvoucher is een document van de provincie Gelderland die op meerdere manieren aan landbouwondernemingen in Gelderland wordt uitgegeven. De landbouwondernemer overhandigt de adviesvoucher aan een aanbieder van een adviesdienst naar keuze en samen vullen zij de adviesvoucher volledig in. De ingevulde adviesvoucher moet als bijlage worden toegevoegd om subsidie op grond van deze regeling aan te kunnen vragen. Subsidie wordt verstrekt, zolang het subsidieplafond niet is bereikt.

Artikel 2.19.7

De aanvraag past binnen de regels van de LVV. Dit betekent ook dat het advies nog niet aan de landbouwonderneming mag zijn verstrekt, voor de subsidie wordt aangevraagd.

Paragraaf 2.20 Soortenmanagementplan

Nederland heeft zich op diverse manieren gebonden aan afspraken rondom het energiezuiniger maken van de gebouwde omgeving. Deze doelstellingen zijn vervat in bijvoorbeeld het Klimaatakkoord van Parijs en de Klimaatwet. Er ligt daarmee een grote opgave in de gebouwde omgeving om uiteindelijk in 2050 CO2-neutrale woningen te hebben. De gemeenten in de provincie Gelderland zetten zich in, om via het Nationaal Isolatie Programma (NIP) de isolatie van woningen van onze inwoners te versnellen. In spouwmuren en daken van de te isoleren woningen verblijven regelmatig vleermuis- en vogelsoorten. Het verstoren en doden van de gebouwbewonende soorten en het vernielen van hun verblijfplaatsen is op basis van de Omgevingswet (Ow) verboden. Als er geen compenserende maatregelen worden gerealiseerd verdwijnen bij het uitvoeren van isolatiewerkzaamheden verblijfplaatsen van deze soorten en als er vooraf niet de juiste maatregelen worden getroffen vinden deze dieren bij werkzaamheden als na-isolatie de dood. Kortom de wettelijke bescherming van deze gebouwbewonende soorten staat – zeker bij particuliere verduurzaming van woningen– op gespannen voet met de energietransitie. Provincies zijn het bevoegd gezag voor de vergunningverlening voor flora- en fauna-activiteiten op grond van de Omgevingswet (voorheen: de Wnb). Provincie Gelderland heeft gesteld dat de oplossing voor deze tegenstelling gevonden wordt in een gebiedsgerichte ontheffingen op basis van een Soortenmanagementplan (SMP). Een SMP heeft echter een ontwikkeltijd van 2-3 jaar en is daarmee als instrument niet op korte termijn inzetbaar. Tijdens deze periode kunnen gemeenten en hun inwoners gebruik maken van een pre-soortenmanagementplan (pre-SMP). De provincie kan op basis van dit pre-SMP een tijdelijke gebiedsgerichte omgevingsvergunning verlenen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aan de provincies middelen ter beschikking gesteld om gemeenten te ondersteunen bij de financiering van soortenmanagementplannen om daarmee vertraging van verduurzaming te voorkomen (Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren, Stcrt. 2023, nr. 32727). Provincies stellen de middelen beschikbaar aan de gemeenten. Deze regeling voorziet

Artikel 2.20.1 Begripsbepalingen

Soortenmanagementplan

De omschrijving van wat wordt verstaan onder soortenmanagementplan is afkomstig uit de SPUK-regeling. Daaruit volgt dat een SMP zich uitsluitend richt op na-isolatie. Hetgeen in lijn is met de doelstelling van de SPUK-regeling. Echter, dit is een te nauwe definitie van het instrument SMP. Met een SMP maakt een gemeente op basis van uitgebreid ecologisch onderzoek een biodiversiteitplan voor de gehele gemeente. Zo’n plan voorziet niet alleen in de wettelijke bescherming van kwetsbare dieren, maar ook in een “plus” voor duurzame bescherming van populaties. Hiermee kan een gemeente een gebiedsgerichte omgevingsvergunning aanvragen bij de provincie welke op diverse activiteiten, waaronder na-isoleren van toepassing kan zijn.Omdat het opstellen van een SMP 2-3 jaar kan duren mogen gemeenten, en hun inwoners, tijdens de onderzoeksperiode gebruik maken van een pre-soortenmanagementplan (pre-SMP). De provincie kan op basis van dit pre-SMP een tijdelijke gebiedsgerichte omgevingsvergunning verlenen. In lijn met de doelstelling van de SPUK-regeling vallen activiteiten benodigd voor een pre-SMP eveneens onder de doelstelling van deze regeling.

Artikel 2.20.8 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie die een gemeente kan ontvangen is gebaseerd op een basisbedrag van €50.000 met daarbovenop een bedrag dat per gemeente varieert, gebaseerd op het aantal koopwoningen met een bouwjaar van voor 1992.

Paragraaf 2.21 Circulaire mestverwerking

Algemeen

De regeling beoogt een integrale aanpak van de mestketen van stal tot gewas. Er wordt ingezet op circulaire mestverwerking met als doel de in mest aanwezige grondstoffen zo optimaal mogelijk in te kunnen zetten voor hergebruik in een gesloten kringloop en te voorkomen dat deze herbruikbare bestanddelen ongewenst verloren gaan naar het milieu. Hiervoor zijn investeringen nodig voor het opvangen van mest en het ontdoen van mest van o.a. stikstof. De stikstof die wordt teruggewonnen wordt opgeslagen als ammoniumzout bijvoorbeeld in de vorm van ammoniumsulfaat of ammoniumnitraat.

Artikel 2.21.2 Subsidiabele activiteit

Een stalvloer kan ingezet worden bij circulaire mestverwerking als deze geschikt is om de mest frequent te kunnen afschuiven naar een afgesloten opvang. In de praktijk betekent dit dat de vloer in ieder geval dicht moet zijn. Het afschuiven kan via een schuif of robot.

Artikel 2.21.4 Weigeringsgrond

De subsidie wordt dan in ieder geval geweigerd als subsidie is verleend op grond van deze paragraaf of op grond van paragraaf 2.17b van deze regeling.

Artikel 2.21.7 Aanvrager

De groep van aanvragers is beperkt tot veehouderijen omdat alleen daar mest vrijkomt.

Artikel 2.21.9 Hoogte van de subsidie

De staatssteunregels, in dit geval artikel 14 van de LVV, bieden de mogelijkheid 80% steun te verstrekken als de activiteit is gericht op een van de doelstellingen van artikel 2.21.3, eerste lid, onder b.

De investering in een stikstofstripper is nog niet rendabel. Om die reden wordt een dergelijk ruim percentage noodzakelijk geacht om de aanvragers daadwerkelijk te stimuleren tot de activiteiten over te gaan.

Artikel 2.21.10 Verplichtingen

Derde lid

De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend zijn bedoeld om in ieder geval niet tot meer stikstofuitstoot te leiden. Deze nieuwe omgevingsvergunning leidt hoogstwaarschijnlijk op dit moment nog niet tot aanpassing van de toegestane stikstofdepositie. Wel wordt hierdoor beperkt dat ruimte die eventueel ontstaat in de toekomst, kan worden ingezet voor het houden van meer dieren.

Paragraaf 2.22 Beëindigen van de houtoogst

Algemeen

In het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe zijn beheerrandvoorwaarden opgenomen voor bosbeheer in kwalificerend boshabitats. In kwalificerend boshabitats (H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H9190 Oude eikenbossen) binnen de begrenzing van de herstelmaatregelgebieden Herstel historische boscomplexen en Herstel (en uitbreiding) eikenstrubbenboscomplexen is het niet langer toegestaan om houtige biomassa af te voeren. Deze maatregel wordt in het herstelprogramma aangeduid als houtoogstverbod.

Het houtoogstverbod heeft financiële consequenties voor boseigenaren. Ook medeoverheden (waaronder Staatsbosbeheer) worden hierdoor getroffen. Zij hebben een groot deel van de bossen, waarvoor een verbod gaat gelden, in hun bezit. Deze medeoverheden komen niet in aanmerking voor nadeelcompensatie, terwijl zij net als andere eigenaren nadelige effecten kunnen ondervinden van het houtoogstverbod. Reden om voor deze categorie boseigenaren te kiezen voor compensatie in de vorm van een subsidie voor het beëindigen van de houtoogst.

Artikel 2.22.4 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie bestaat een vast normbedrag per hectare voor het betreffende boshabitattype.

Artikel 2.22.9 Staatsteun

Ter voorkoming van ongeoorloofde staatsteun is de verplichting opgenomen dat de subsidie niet mag worden ingezet voor het verrichten van economische activiteiten. Het pachten van grond, het oogsten, bewerken en verkopen van hout, het commercieel exploiteren van een bezoekerscentrum en het commercieel exploiteren van een parkeerplaats zijn voorbeelden van economische activiteiten. Voorbeelden van niet-economische activiteiten zijn activiteiten gericht op de bescherming en het behoud van de natuur of de inrichting van de openbare ruimte.

Paragraaf 2.26 Stikstofreductie via aanpassing van veehouderijen

Algemeen

Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op N2000. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regelingen voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.

Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers te stimuleren om (in ieder geval een deel van) hun veehouderij te staken en ruimte te bieden voor het doorgaan met een ander bedrijf op dezelfde locatie. Dit kan een agrarisch bedrijf zijn, maar dan is de maximale subsidie € 20.000. Bij een niet-agrarisch bedrijf wordt een subsidie van maximaal € 200.000 verstrekt. De subsidie wordt verstrekt voor de investeringen in de nieuwe activiteiten. De vrijkomende stikstofruimte kan afhankelijk van het budget dat wordt benut worden ingezet voor de natuur, PAS-melders of de stikstofbank.

Paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij

Algemeen

De subsidieregeling beoogt melkveehouders ertoe te bewegen managementmaatregelen te treffen die zorgen voor een reductie van de stikstof- en methaanemissie. Voor deze aanpassingen in de bedrijfsvoering gaat een melkveehouder voor een periode van vier jaar een vrijwillige agromilieuklimaatverbintenis aan met de provincie. De verbintenis gaat over maatregelen waartoe de veehouders niet al op basis van de bestaande nationale en Europese regelgeving verplicht zijn, en zijn in die zin bovenwettelijk. Het gaat om maatregelen waarvan het positieve effect op de natuur wetenschappelijk is aangetoond.

Artikelsgewijs

Artikel 2.25.5 Aanvraag

De Kringloopwijzer is ontwikkeld voor melkveehouders voor het in beeld brengen van een efficiënte mineralenbenutting en de uitstoot van broeikasgassen en ammoniak. Met dit instrument krijgt een melkveehouder inzicht in de mineralenprestatie van het bedrijf. De Gecombineerde opgave is de jaarlijkse opgave voor agrariërs. Met deze opgave leveren zij gegevens aan bij RVO.nl voor de Landbouwtelling, de mestwetgeving en diverse subsidies.

Artikel 2.25.6 Subsidiabele kosten

Tweede en derde lid

Deze bepalingen zijn opgenomen in verband met artikel 34, vijfde en elfde lid, van de LVV (LVV). Als nieuwe voorschriften ertoe leiden dat de managementmaatregel wettelijk verplicht wordt, komt deze – afhankelijk van de desbetreffende managementmaatregel – niet meer of nog maar voor een beperkte periode van maximaal 2 jaar voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.25.7 Hoogte van de subsidie

Algemeen

De kosten van de managementmaatregelen worden berekend op basis van gemiddelde extra kosten en gederfde inkomsten in plaats van op basis van individuele kosten en gederfde inkomsten. De standaardvergoedingen voor de extra kosten en gederfde inkomsten zijn berekend door een onafhankelijk adviesbureau (DLV Advies, ‘Onderbouwing bedragen subsidie Gelderland’, 25 oktober 2023). Dit is gebeurd op basis van gegevens uit het handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN-V), onderzoeken van Wageningen University & Research (WUR) en informatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Bij de wijziging van de regeling in 2024 is de standaardvergoeding in Bijlage 6 Verminderen van eiwit in het rantsoen (artikel 2.25.2, onder a) door een onafhankelijk adviesbureau (Boerenverstand) aangepast. Uit wetenschappelijke literatuur volgt op welke wijze tankmelkureum gecorreleerd is aan het eiwitgehalte van het rantsoen. Op basis hiervan is een effect bepaald van 2,8 mg/dL van het tankmelkureum per 10 g/kg RE-daling.

Artikel 2.25.8 Verplichtingen

Eerste lid

De agromilieuklimaatverbintenis bevat (nadere) afspraken over de managementmaatregelen die de melkveehouder zal treffen, zoals over het aantal koeien en het aantal hectaren. De agromilieuklimaatverbintenis is een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36, eerste lid, van de Awb.

Artikel 2.25.9 Weigeringsgrond

Deze bepaling is er in het bijzonder op gericht te voorkomen dat cumulatie plaatsvindt met betalingen op basis van de Eco-regeling in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Die beperking is specifiek voor agromilieuklimaatverbintenissen van belang vanwege het bepaalde in artikel 8, zesde lid van de LVV.

Artikel 2.25.12 Communautair toetsingskader

De Rijksoverheid voorziet er met onder meer SABE-vouchers voor bedrijfsadviezen in dat bedrijven die steun ontvangen met toepassing van artikel 34 van de LVV, toegang hebben tot de voor de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis vereiste kennis en informatie en dat zij indien nodig een passende opleiding kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen. Daarmee wordt voldaan aan artikel 34, zesde lid, van de LVV.

Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie

De AERIUS Calculator is een rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl.

Hierbij wordt uitgegaan van de stikstofdepositie vanaf een veehouderijlocatie, zijnde een vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het erf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging.

Artikel 2.26.5 Aanvrager

Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.

Artikel 2.26.5 Criteria subsidiabele activiteit

Door de subsidiabele activiteit ontstaan een geheel nieuw bedrijf, landbouwbedrijf of ander soort bedrijf, of een veehouderij wordt voor een deel omgebouwd tot een ander bedrijf, landbouw of ander soort. Hier worden geen eisen aangesteld, mits de vereiste stikstofreductie wordt behaald en het aantal landbouwhuisdieren afneemt.

Artikel 2.26.6 Hoogte van de subsidie

Het onderscheid in subsidiehoogte is afhankelijk van het type bedrijf dat na aanpassing en door de aanpassing ontstaat. Als er sprake is van een aanpassing naar een ander landbouwbedrijf is de subsidie op grond van de Europese staatssteunregels, beperkt tot 20.000 euro mits aanvrager daarmee over een periode van drie jaren, niet meer dan 20.000 euro de-minimissteun heeft ontvangen.

Als sprake is van aanpassing naar een bedrijf dat niet actief is in de primaire landbouwproductie, is de steunruimte 200.000 euro.

Artikel 2.26.7 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten worden niet voorgeschreven in de Europese staatssteunregels. Wel is aanvrager gehouden aan de regels in hoofdstuk 1.

Artikel 2.26.10 Communautair toetsingskader

De subsidie voor het aanpassen van het landbouwbedrijf is aan te merken als staatssteun. Er zijn geen vrijstellingen voorhanden die steun voor deze categorie mogelijk maken. Om die reden wordt teruggevallen op zogeheten de-minimissteun. Dit is een algemeen maximum bedrag steun die aan een ondernemer mag worden verstrekt, over een periode van drie jaar zonder dat sprake is van staatssteun. Dit betekent dat de aanvrager bij de aanvraag om subsidie, dient aan te geven of en in welke mate in de afgelopen drie jaren al de-minimissteun is ontvangen.

In de Europese staatsteunregels wordt onderscheid gemaakt tussen de-minimis voor de landbouwsector en overige sectoren (reguliere de-minimis).

Paragraaf 2.27 Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen door PAS-melders

Algemeen

Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op N2000. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regelingen voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.

Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers die een PAS-melding en een legalisatieverzoek hebben gedaan te stimuleren om de emissie van hun veehouderij te verminderen door te investeren in een emissiebeperkende maatregel. De subsidie wordt verstrekt voor de investering. Voorwaarde is dat ook door de investering legalisatie mogelijk is. Op korte termijn zal de regeling maar beperkt gebruikt kunnen worden omdat de werking van de meeste emissiebeperkende maatregel wordt betwijfeld en daarom er beperkt tot niet in wordt geïnvesteerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.27.2 Subsidiabele activiteit

De bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting kunnen zowel zien op nageschakelde als op brongerichte technieken. Het stalsysteem is de mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderij.

Onder stikstofemissie wordt de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak verstaan.

Artikel 2.27.3 Criteria subsidiabele activiteit

Onder b

Als de aanvrager geen PAS-melding heeft gedaan kan hij gebruik maken van de regeling in paragraaf 2.17. Als de aanvrager onder het PAS een rechtmatige melding heeft gedaan die niet volstaat voor de activiteiten, is legalisatie van de PAS melding niet voldoende voor aanvrager om te komen tot legale bedrijfsvoering.

Onder stikstofdepositie wordt de neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving verstaan.

Onder c

Voorwaarde om subsidie te kunnen ontvangen is dat mede door de investering legalisatie van de activiteiten die onder de PAS-melding vallen, mogelijk is.

Onder d

In artikel 14, vijfde lid van de LVV is bepaald:

Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad27 een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag alleen worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

In artikel 14, tiende lid van de LVV is bepaald:

De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen alleen betrekking hebben op steun van de Unie waarin die verordening voorziet.

Artikel 2.27.5 Aanvrager

Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.

Artikel 2.27.5 Aanvraag

De subsidie is gericht op bewezen technieken, dit zijn technieken die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij. De code die in deze bijlage aan de techniek of per huisvestingssysteem wordt toegekend, is de zogeheten Rav-code. Zie voor de Rav-code ook artikel 2.17.1.

Artikel 2.27.6 Hoogte van de subsidie

Tweede lid

Alleen als de stikstofreductie verder reikt dan nodig voor intern salderen voorlegalisatie van de activiteiten die onder de PAS-melding vallen, zou aan een van de genoemde doelstellingen voldaan kunnen worden.

Voor de definitie van jonge landbouwer wordt in de vrijstellingsverordening verwezen naar het strategische GLB-plan van iedere lidstaat. Hierover is in Nederland opgenomen:

Een jonge landbouwer is jonger dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, is bedrijfshoofd, heeft zich voor het eerst gevestigd en beschikt over een adequate vakbekwaamheid of vaardigheden.

Artikel 2.27.7 Subsidiabele kosten

In artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d van de LVV zijn de volgende kostensoorten opgenomen:

  • (a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, zo nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij aangekochte grond alleen in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;

  • (b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • (c)

    de algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, duurzame energie, energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energie, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

  • (d)

    de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

Artikel 2.27.8 Weigeringsgronden

Onder emissiewaarde wordt het effect van uitstoot van milieuvervuilende stoffen in de atmosfeer als gevolg van menselijke activiteiten, verstaan.

Artikel 2.27.9 Verplichtingen

De natuurvergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet).

Aanvrager dient een wijziging van het legalisatieverzoek in. Als gevolg daarvan kan aanvrager:

  • -

    een natuurvergunning ontvangen en wijziging van het legalisatieverzoek;

  • -

    een positieve weigering omdat geen natuurvergunning nodig blijkt; of

  • -

    geen vergunning omdat niet wordt voldaan aan de daarvoor gestelde vereisten.

De natuurvergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming of omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a, van het Besluit omgevingsrecht (vanaf 1 januari 2024: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet).

Artikel 2.27.10 Communautair toetsingskader

Subsidie in het kader van deze regeling dient te worden aangemerkt als staatssteun. In de LVV is hiervoor een vrijstelling in artikel 14, steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven, opgenomen. Deze vrijstelling biedt de mogelijkheid 65% van de kosten te subsidiëren mits hiermee wordt voldaan aan een van de doelstellingen uit artikel 14, derde lid.

Het is aannemelijk dat moderniseren met een bewezen techniek past binnen de doelstelling van artikel 14, derde lid onder a:

“verbeteren van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie”.

Omdat de reductie van stikstofdepositie in eerste instantie wordt gebruikt om de PAS-melding van aanvrager te legaliseren, ligt het niet voor de hand dat voldaan wordt aan een van de doelstellingen uit artikel 14, derde lid, onder f, g, of h. Het voldoen aan deze doelstelling geeft de mogelijkheid tot een hoger subsidiepercentage. Deze doelstellingen zien op bijdragen aan matiging van klimaatverandering, duurzame circulaire bio economie en tot staan brengen van biodiversiteitsverlies. Om de ruimte te laten aan investeringen die verder gaan dan alleen legalisatie, is evenwel in de subsidiehoogte de mogelijkheid opgenomen dat de steun wordt verhoogd tot 80% als deze bijdraagt aan de doelstellingen in het derde lid, onder f, g of h.

Paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij

Algemeen

Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie, uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak, bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof. De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regeling voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.

Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers te stimuleren om hun veehouderij te staken op de huidige locatie en ruimte te bieden voor het doorgaan met hetzelfde bedrijf op een nieuwe locatie. De subsidie wordt verstrekt voor het slopen van gebouwen op de oude locatie, het verhuizen naar de nieuwe locatie en modernisering op de nieuwe locatie. Voorwaarde is dat op de oude locatie de natuurvergunning wordt ingeleverd en dat op de nieuwe locatie de activiteiten passen binnen een voor die nieuwe locatie geldende vergunning. De vrijkomende stikstofruimte kan worden ingezet voor de natuur, PAS-melders of de stikstofbank. De regeling kan in combinatie worden ingezet met bijvoorbeeld de aankoop door derden van de locatie die wordt verlaten.

Artikelsgewijs

Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie

De AERIUS Calculator is een rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl.

Hierbij wordt uitgegaan van de stikstofdepositie vanaf een veehouderijlocatie, zijnde een vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het erf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging.

Artikel 2.28.4 Criteria subsidiabele activiteit

De verplaatsing moet leiden tot reductie van stikstofdepositie vanuit de oorspronkelijke locatie. Dit wordt berekend met de AERIUS Calculator. Het betreft de reductie op Natura-2000 gebieden in Gelderland. De criteria vereisen niet dat de locaties van waar wordt verplaatst of waar naar toe wordt verplaatst, zijn gelegen in Gelderland.

Artikel 2.28.5 Aanvrager

Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.

Artikel 2.28.7 Subsidiabele kosten

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn in dit geval voorgeschreven in artikel 16 van de LVV en hierdoor beperkt tot demonteren, verplaatsen en weer opbouwen.

In dit artikel zijn geen kosten opgenomen die zien op het aanpassen van de voorzieningen op de nieuwe locatie, tenzij dit gaat om modernisering of ophogen van de productiecapaciteit. Die kosten mogen vanwege artikel 14 van de LVV als subsidiabele kosten worden opgevoerd. Dit zijn niet alleen de kosten van de investeringen maar ook algemene kosten in verband met de investeringen, zoals inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs enzovoorts.

Conform artikel 16, vierde lid, tweede alinea van de LVV wordt loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd, niet geacht met modernisering gepaard te gaan.

Artikel 2.28.8 Hoogte van de subsidie

Voor de definitie van jonge landbouwer wordt in de LVV verwezen naar het strategische GLB-plan van iedere lidstaat. Hierover is in Nederland opgenomen:

Een jonge landbouwer is jonger dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, is bedrijfshoofd, heeft zich voor het eerst gevestigd en beschikt over een adequate vakbekwaamheid of vaardigheden.

Artikel 2.28.11 Communautair toetsingskader

Subsidie voor verplaatsing dient te worden aangemerkt als staatssteun. In de LVV is hiervoor een vrijstelling opgenomen in artikel 16. Die vrijstelling biedt de mogelijkheid om 100% van de reële kosten van demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen te subsidiëren. Modernisering of verhoging van productiecapaciteit valt hier niet onder, dit kan onder artikel 14 van de LVV tot 65% en in gevallen tot 80% worden gesubsidieerd.

Paragraaf 2.29 Gebiedsgerichte beëindiging veehouderijen

Deze regeling is enerzijds gericht op het realiseren van een structurele, blijvende reductie van de stikstofbelasting en stikstofemissie vanuit veehouderijlocaties en anderzijds om via het sluiten van veehouderijlocaties een bijdrage te leveren aan gebiedsprocessen die gericht zijn op het realiseren van opgaven voor stikstof, water, klimaat en natuur. 

Via deze regeling wordt het budget ingezet dat van het Rijk is verkregen voor de beëindiging van veehouderijen. Omdat voor beëindiging geen afdoende staatssteunkader is, heeft het Rijk mede op ons verzoek de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging opgesteld en voor notificatie aan de Europese Commissie aangeboden. Op grond van deze provinciale regeling zullen we het geld uit deze SPUK besteden, maar ook het resterende deel van het budget dat we eind 2022 van het Rijk hebben gekregen in het kader van de Versnellingsgelden Transitie Landelijk gebied.

Veehouders die hun veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk willen sluiten, kunnen middels deze regeling een subsidie hiervoor aanvragen. Een veehouderijlocatie moet om in aanmerking te komen voldoen aan een drempelwaarde en in een specifiek aangewezen gebied van de provincie liggen, namelijk in of nabij Natura 2000-gebieden in Gelderland die stikstofgevoelig zijn. Het gaat daarbij om de gebieden Veluwe, Bruuk, St.-Jansberg, Stelkampsveld, Willinks Weust, Wooldse Veen, Korenburgerveen, Bekendelle, Binnenveld of Landgoed Brummen of de bijbehorende overgangsgebieden van 2,5 kilometer. De subsidie is met name gebaseerd op de getaxeerde waarde van het vastgoed van de onderneming. De aanvraag kan worden ingediend nadat een vooroverleg met de provincie heeft plaatsgevonden en de provincie op grond daarvan een taxatie heeft laten uitvoeren.

De regeling kent een lage drempel voor toetreding om zoveel mogelijk bedrijven in de gelegenheid te stellen om van deze regeling gebruik te maken. De regeling zal na elke openstelling worden geëvalueerd en zo nodig worden aangepast. 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.29.3 Vooroverleg

Het doel van het vooroverleg is een beeld te krijgen van de omvang van de aanvraag. Op grond van het vooroverleg laat Gedeputeerde Staten een taxatie uitvoeren.

Artikel 2.29.5 Bepaling drempelwaarde stikstofemissie

Derde lid

Dit lid maakt het mogelijk rekening te houden met bijzondere omstandigheden in de bedrijfsvoering twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, zoals een lager gemiddeld aantal vanwege een dierziektenuitbraak.

Artikel 2.29.8 Subsidiabele kosten

Veehouders zonder productierechten, komen niet in aanmerking voor vergoeding van de kosten in het eerste lid, onder a.

Eerste lid, onder d

Het gaat hier om vergoeding voor advieskosten en proceskosten die samenhangen met sloop, afvoer en waardeverlies.

Artikel 2.29.10 Hoogte van de subsidie

Vijfde lid

Deze peildatum is opgenomen zodat de waarde van het productierecht en/of de productiecapaciteit wordt gewaardeerd op de meest actuele marktwaarde.

Artikel 2.29.11 Weigeringsgronden

Onder c

Met Unienormen wordt hier bedoeld: norm van de Unie als bedoeld in randnummer 33, onder 64, van het landbouwsteunkader;

Onder e

De activiteiten moeten bijdragen aan de volgende doelstellingen: stikstof, water, klimaat of natuur.

Artikel 2.29.12 Verplichtingen volledige sluiting veehouderijlocatie

Derde lid

Voor de berekening van de omvang van het minimaal door te halen productierecht wordt het referentiejaar gebruikt. Het te vervallen varkens- of pluimveerecht bedraagt minimaal 80% van dat varkens- of pluimveerecht. Het te vervallen fosfaatrecht bedraagt minimaal 95% van dat fosfaatrecht.

Zevende lid

Het Rijk heeft in het kader van de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging een modelovereenkomst hiervoor opgesteld.

Artikel 2.29.13 Verplichtingen gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie

Zevende lid

Het Rijk heeft in het kader van de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging een modelovereenkomst hiervoor opgesteld.

Paragraaf 3.3 Overdracht bodemtaken onder de Omgevingswet

Deze subsidieregeling is bedoeld voor gemeenten in het kader van de warme overdracht van de bodemtaken. Door het vervallen van de Wet bodembescherming en de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan de taken rondom bodem en ondergrond over van de provincie naar gemeenten. Met deze subsidieregeling wil de provincie gemeenten ondersteunen bij het oplossen van knelpunten, het inrichten van de organisatie, het delen van kennis bij de overdracht van de bodemtaken. Daarmee is deze regeling onderdeel van een breder pakket waarmee richting wordt gegeven aan de zogenaamde ‘warme overdracht’ van de bodemtaken van provincie naar gemeenten.

De subsidie is bedoeld voor ondersteuning die helpt bij het wegnemen van weerstanden en het implementeren van bodem en ondergrond in Omgevingsvisies, -plannen en -programma’s. Ook kennisontwikkeling en organisatorische processen kunnen daar onderdeel van uitmaken. De gemaakte kosten moeten een duidelijke verhouding hebben met bodem en ondergrond. Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.3 komen niet in aanmerking de kosten van fysieke projecten zoals bodemsaneringen.

Paragraaf 3.4 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling

Artikel 3.4.1

Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op:

  • a.

    het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een omgevingsvisie of omgevingsplan.

Paragraaf 4.2 Infrastructurele maatregelen Hoogwaardig Openbaar Vervoer

Artikel 4.2.2

De OV-visie uit onderdeel b is vastgesteld door Provinciale Staten op 28 mei 2014 (PS2014-248). Het vervoerberaad, genoemd in onderdeel c, is een bestuurlijk overleg tussen de regio en de provincie Gelderland.

Paragraaf 4.10 Eenvoudige maatregelen fietsveiligheid

Artikel 4.10.2

In dit artikel is uitgewerkt voor welke eenvoudige maatregelen subsidie kan worden aangevraagd. Daaronder valt ook de fietsstrook. Een fietsstrook bevordert niet altijd de verkeersveiligheid, maar kan de onveiligheid zelfs vergroten. Gedeputeerde Staten hebben daarom een voorkeur voor vrijliggende fietspaden. Er kunnen omstandigheden in de fysieke ruimte zijn waardoor een vrijliggend fietspad niet haalbaar is. Van die omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als de benodigde grond niet in eigendom is van de gemeente, een brug niet breed genoeg is, of dat de ruimte voor een vrijliggend fietspad er niet is. Voor subsidie voor een fietsstrook toont de aanvrager aan dat de fietsstrook de veiligheid verbetert en dat een vrijliggend fietspad niet haalbaar is. Alleen het argument van (hoge) kosten voor de aanleg van een vrijliggend fietspad is daarbij niet voldoende. Het is wel mogelijk dat de kosten van de aanleg van een vrijliggend fietspad niet proportioneel zijn.

Paragraaf 4.13 Ondersteuning exploitatie veerdiensten

Artikel 4.13.3 Criteria

Diensten van algemeen economisch belang (DAEB) zijn economische activiteiten die een publiek belang dienen. Het exploiteren van een veerdienst is een voorbeeld van zo’n DAEB. Exploitanten van veren kunnen door middel van een DAEB-toewijzing door een gemeente worden belast met de uitvoering van een DAEB.

Door het toewijzen van een veerdienst als DAEB aan de veerexploitant kan een oevergemeente op basis van de DAEB De-minimisverordening of, als aan alle voorwaarden uit het Altmark-arrest is voldaan, subsidie verlenen in overeenstemming met de staatssteunregels.

De DAEB-toewijzing moet gelden vanaf het kalenderjaar waarover subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 4.13.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door één van de twee oevergemeenten per veerdienst.

Artikel 4.13.5 Aanvraag

Aanvragen voor subsidie kunnen ieder jaar van 1 september tot 15 oktober worden ingediend. Daarna worden alle aanvragen in samenhang bekeken in verband met de hoogte van het subsidieplafond.

Artikel 4.13.6 Hoogte van de subsidie

Als de tekorten van de Gelderse veren in een vaarseizoen hoger zijn dan het plafond, dan wijken wij af van de standaardverdeling van de middelen uit artikel 1.3.1 van de RSG (verlening op volgorde van binnenkomst). Dit om te voorkomen dat één veerdienst met een omvangrijk exploitatietekort alle middelen krijgt.

Artikel 4.13.8 Vaststelling

Alle subsidies op grond van deze regeling worden direct vastgesteld, aangezien het definitieve tekort ten tijde van de aanvraag al bekend is.

Paragraaf 5.2 Talentontwikkeling van professionals

Artikel 5.2.2, onderdeel f:

Culturele organisaties die op basis van dit artikel zijn uitgesloten, zijn: Stichting Toneelgroep Oostpool, Stichting Introdans, Stichting De Nieuwe Oost, Stichting Phion, Stichting Nationale Jeugdorkesten Nederland, De Ereprijs, Stichting Nederlandse Reisopera, Stichting Go Short, Stichting Museum Arnhem, Stichting Museum Het Valkhof-Kam, Stichting IJsselbiënnale en Stichting Music Meeting.

Paragraaf 6.6 Realiseren sociale huurwoningen

Artikel 6.6.2

De bijdrage aan het publiek financieel tekort kan worden ingezet om tekorten te dekken op de verschillende publieke maatregelen noodzakelijk voor de bouw van sociale huurwoningen of als dekking dienen voor het vergroten van het aandeel sociale huurwoningen. Welke publieke maatregelen dit zijn hangt af van de specifieke locatie van het project of van de gemeentelijke voorwaarden die worden gesteld op het gebied van bouwen. Bijvoorbeeld de samenstelling en de kwaliteit van het programma, de in te richten openbare ruimte, de noodzakelijke infrastructurele ontsluiting van het gebied, of kosten die gepaard gaan met de bouw van sociale huurwoningen waar ondanks de toepassing van het maximale kostenverhaal of de opbrengst uit grondverkoop een publiek tekort blijft voor de gemeente. De kosten noodzakelijk voor de bouw van sociale huurwoningen zijn bijvoorbeeld gericht op de verwerving/inbrengwaarde, sanering en bodemverbetering, sloop, bouw- en woonrijp maken, plankosten en VTU (Voorbereiding, Toezicht op Uitvoering) voor het project.

Artikel 6.6.3 vierde lid

Onderdeel a

Dit is een vrij open vereiste waarbij aangetoond moet worden dat in het ontwerp rekening gehouden wordt met mogelijke droogte en dat schade voorkomen wordt. Voor het grondwater wordt rekening gehouden met de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) en de verwachting van de grondwaterstand in extreme jaren. Dit betekent dat het uitzakken van het grondwaterpeil niet leidt tot extra bodemdaling, sterfte van (openbare) groenvoorzieningen en bomen. Noodmaatregelen als het bewateren met schaars drink- of oppervlaktewater zijn ongewenst. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met beperkte beschikbaarheid van het oppervlaktewater tijdens droogte.

Onderdeel b

Bij een grotere waterdiepte tot 50 cm worden maatregelen genomen om schade aan het gebouw te voorkomen of wordt er aangetoond dat voorkomen van schade doelmatig is.

Paragraaf 8.3 Voorfinanciering ontwikkelkosten

Deze regeling is er om lokale energie coöperaties in staat te stellen grootschalige energieprojecten te ontwikkelen. Zij voorziet in subsidie voor de kosten van de ruimtelijke voorbereiding van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark, de technische voorbereiding daarvan en de kosten van projectleiding, marketing en communicatie.

De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening. De lening moet na realisatie (financial close) van het project worden terugbetaald uit de opbrengsten van het project (doorgaans verkoop van energie en SDE+-subsidie).

Artikel 8.3.1

Onder hernieuwbare-energiegemeenschap kunnen ook ondernemingen vallen die nog in de voorbereidende fase zijn van de productie van waterenergie, windenergie of zonne-energie.

De definities van windpark en zonnepark onder b en c zijn in overeenstemming met de Omgevingsvisie. In het tweede lid is de definitie van hernieuwbare energiegemeenschap buiten toepassing gelaten, waarvoor andere subsidiemogelijkheden bestaan in paragraaf 8.2. In onderdeel e is het bevoegde bestuursorgaan gedefinieerd. Het bevoegde bestuursorgaan is de gemeenteraad of Provinciale Staten als artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 van toepassing is.

Artikel 8.3.2

Onder de voorbereiding van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark vallen onder andere kosten voor projectleiding, kosten voor het opstellen van aanvragen voor ruimtelijke planvorming zoals een MER en het aanvragen van een omgevingsvergunning, kosten voor een marketing- of communicatieplan, kosten voor het uitvoeren van onderzoek voorde financiering van de realisatie van het zonnepark, de waterenergie-installatie of het windpark, kosten voor het opstellen en beoordelen van contracten voor de levering van turbines en panelen, kosten voor het voorbereiden en regelen van de netaanpassing en kosten voor overig juridisch en financieel advies.

Artikel 8.3.3

De ontwikkeling van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark maakt alleen kans van slagen als er sprake is van een gedegen voorbereiding. Er wordt dan ook niet alleen verwacht dat de aanvrager op het moment van de aanvraag aannemelijk kan maken dat het park ruimtelijk en financieel kan worden gerealiseerd. Maar ook dat aanvrager qua kennis en organisatie in staat is om een complex project als de realisatie van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark te realiseren.

Artikel 8.3.4

De praktijk wijst uit dat particulier (lokaal) eigenaarschap van windparken en zonneparken draagvlakverhogend werken. Het oogmerk van de regeling is dan ook om initiatieven van particulieren te ondersteunen. Door in het eerste lid te bepalen dat natuurlijke personen ook op andere wijze aangesloten kunnen zijn bij de aanvrager, wordt de mogelijk gecreëerd dat ook deelname van particuliere verenigingen en andere vormen van samenwerking tussen particulieren kunnen deelnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voetbalverenigingen, wijkverenigingen en dergelijke. Het zal vaak voorkomen dat ook bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in het tweede lid bepaald dat die onderneming voor ten minste 50% in eigendom is van en het bedrijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.3.5

Het tweede lid kan ertoe leiden dat de subsidie minder bedraagt dan 90% van de subsidiabele kosten. Dat is het geval als het aandeel van de gezamenlijke natuurlijke personen in het eigen vermogen van de aanvrager ten opzichte van eventuele investeerders of andere commerciële ondernemingen minder is dan 90%. De hoogte van de subsidie houdt gelijke tred met het genoemde percentage.

De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening. De lening wordt doorgaans na de financial close van het project terugbetaald. Als een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark niet wordt gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan zijn Gedeputeerde Staten gehouden om de verplichting tot terugbetaling van de subsidie en de tot op dat moment opgebouwde rente in te trekken. Daarbij hebben zij geen beleidsruimte voor een nadere afweging. Voor het bepalen van strijd met een goede ruimtelijke ordening wordt aangesloten bij de inhoud die dat begrip in de jurisprudentie over afdeling 16.3 van de Omgevingswet heeft. Daaronder vallen bijvoorbeeld zaken als slagschaduw, landschappelijke kwaliteit en geluidhinder. Het ontbreken van draagvlak bij omwonenden is geen aspect van goede ruimtelijke ordening en kan daarom geen grond zijn de verplichting tot terugbetaling te laten vallen. Dat geldt evenzeer voor het ontbreken van medewerking van de gemeenteraad, omdat de Elektriciteitswet 1998 voorziet in een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om een projectbesluit vast te stellen.

Artikel 8.3.6

In artikel 8.3.6, tweede lid, onderdeel f staat dat de aanvrager informatie moet verstrekken waaruit blijkt dat het bevoegd bestuursorgaan van het windpark, de waterenergie-installatie of het zonnepark wil meewerken aan de realisatie ervan. Het is niet noodzakelijk dat deze informatie aantoont dat de besluitvormingsprocedure bij het bevoegde bestuursorgaan over het windpark of zonnepark al geheel is doorlopen.

Artikel 8.3.7

De aanvrager is verplicht om mee te werken aan een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de geldlening zijn opgenomen. De provincie vraagt zekerheden van de aanvrager die in de overeenkomst worden vastgelegd. Die zullen, samen met andere relevante aspecten van de lening, worden vastgelegd in die overeenkomst als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht. De zekerheden vervallen op het moment dat de lening is terugbetaald. De duur van de lening wordt in overleg met de aanvrager bepaald en is afhankelijk van de planning van het project of projectonderdeel.

Artikel 8.3.8

De lening in deze paragraaf kwalificeert als staatssteun. Zij wordt alleen verstrekt als dat geoorloofd is op basis van hoofdstuk I en artikel 22 van de AGVV. Artikel 22 maakt het mogelijk dat leningen worden verstrekt aan startende kleine ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal kleiner is dan € 10 miljoen en die bovendien minder dan vijf jaar geleden zijn ingeschreven, nog geen winst hebben uitgekeerd en die niet uit een fusie zijn ontstaan. In het geval er andere ondernemingen betrokken zijn bij het duurzame energiebedrijf (als zogenaamde partneronderneming of verbonden onderneming), worden de gegevens geheel of gedeeltelijk betrokken om te bepalen of het duurzame energiebedrijf nog kwalificeert als een kleine onderneming.

Paragraaf 8.4

Subsidies op grond van deze paragraaf moeten in een eerste fase (fase 1) stimuleren dat op het niveau van een of meerdere wijken onderzocht wordt in hoeverre verduurzaming van de wijk kans van slagen heeft. Verduurzaming kan bijvoorbeeld worden bereikt door het besparen van energie of het gebruik van duurzame energiebronnen. De vervolgfase (fase 2) richt zich op het opstellen van een concreet en integraal transitieplan. Het plan bevat bij voorkeur koppelingen met andere onderwerpen zoals (duurzame) mobiliteit, (ondergrondse) infrastructuur, herstructurering, biodiversiteit, klimaatadaptatie, leefbaarheid en sociale cohesie. Onder de definitie van ‘wijk’ vallen in verband met de leesbaarheid van deze paragraaf tevens geografische eenheden die in de praktijk ook wel buurt, buurtschap, kern of dorpskern worden genoemd.

Onder een integraal transitieplan wordt verstaan: een plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik van bestaande gebouwen. Bij voorkeur bevat een transitieplan ook andere wijk verduurzamende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, klimaatadaptatie en sociale cohesie. Een integraal transitieplan dient steeds tot stand te komen in interactie met die partijen, in het bijzonder de bewoners.

Artikel 8.4.2

In artikel 8.4.2 en verder wordt gesproken over de externe deskundige. Met extern is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het gaat om een deskundige die noch aan de subsidieverstrekker, noch aan de subsidieontvanger gelieerd zijn. De externe adviseur vervult een onafhankelijke rol ten opzichte van alle partijen die worden betrokken bij het integraal transitieplan.

Paragraaf 8.7

Artikel 8.7.6 Hoogte van de subsidie

Eerste lid

De opruimkosten van drugsafval omvatten, kort samengevat, de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval, daardoor verontreinigd oppervlaktewater en bodemsanering. In het kader van de subsidieregeling die hiervoor gold, kregen particulieren (plus Staatsbosbeheer) de opruimkosten volledig vergoed tot een bedrag van maximaal € 25.000. Gemeenten, provincies en waterschappen kregen de helft van de kosten vergoed, dit tot een bedrag van € 25.000. Voor de meeste dumpingen voldeed deze regeling. Soms zijn de opruimkosten echter hoger dan € 25.000. Om schrijnende situaties te voorkomen, is de vergoeding van de opruimkosten verruimd. Private partijen kunnen daardoor nu hun opruimkosten volledig vergoed krijgen tot een maximumbedrag van € 200.000. Decentrale overheden krijgen de opruimkosten tot € 50.000 voor 50% vergoed. Opruimkosten die daarbovenop komen, worden tot aan € 175.000 volledig vergoed. Het maximumbedrag voor decentrale overheden is daardoor eveneens € 200.000: 50% van € 50.000 = € 25.000 + € 175.000.

Tweede lid

Met deze wijziging worden ongewenste situaties tegengegaan die zich eerder konden voordoen wanneer de kosten hoger waren dan de maximale vergoeding van € 24.999 die voorheen gold. Te denken valt aan de situatie dat een particulier daardoor een hoge rekening uit eigen zak moest betalen. Daarom wordt het voor aanvragers die eerder de maximale vergoeding ontvingen nu mogelijk om een aanvraag in te dienen zodat zij alsnog een subsidie kunnen ontvangen voor de kosten die zij eerder niet gesubsidieerd konden krijgen. De totale subsidie voor het project bedraagt, net als voor aanvragen onder het eerste lid, maximaal € 200.000. Bij een aanvraag op basis van het tweede lid gaat het om € 24.999 aan eerder verstrekte subsidie, plus maximaal € 175.001 via een nieuwe aanvraag. Om dit te waarborgen, bevat het tweede lid de bepaling dat de maximale subsidie van € 200.000 wordt verminderd met de eerder ontvangen subsidie. Voor drugsdumpingen waarbij de opruimkosten het plafond van deze subsidieregeling overstijgen, geldt dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de kosten van deze saneringen financiert. Deze zogenaamde megadumpingen vragen om een oplossing buiten deze subsidieregeling om.

Paragraaf 8.8

Artikel 8.8.1 (Begripsomschrijvingen)

In het geval van radardetectie staat een kleine radarinstallatie in de buurt van het windturbinepark. Windturbines met obstakelverlichting worden aangesloten op dit systeem.

Transponderdetectie werkt anders. Bij transponderdetectie herkent een ontvanger bij een windturbinepark de transponder van een vliegtuig, Als een vliegtuig het windturbinepark in de avond of nacht nadert, dan schakelt de obstakelverlichting in. Het doel van beide technieken is om de obstakelverlichting op windturbines alleen in te schakelen wanneer een vliegtuig zich in de nabijheid van windturbines bevindt, zodat de verlichting het overige deel van de nacht uitgeschakeld kan zijn.

Artikel 8.8.2 (Subsidiabele activiteiten)

Het is niet toegestaan om een naderingsdetectiesysteem te gebruiken zonder toestemming van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Om deze reden zijn ook de kosten die verbonden zijn aan het krijgen van deze toestemming subsidiabel. Op deze website zijn de huidige toetsingscriteria van de Inspectie Leefomgeving en Transport te vinden.

Artikel 8.8.4 (Aanvrager)

De penvoerder is één van de deelnemers in het samenwerkingsverband, die door alle andere deelnemers gemachtigd is een aanvraag voor subsidie in te dienen. De penvoerder is de contactpersoon voor de provincie namens het samenwerkingsverband.

Paragraaf 8.10

Artikel 8.10.8 (Opschortende voorwaarde)

Lid 1: SVn voert voor iedere aanvrager een CDD-check uit. Bij subsidies hoger dan € 50.000 voert SVn ook een kredietwaardigheidstoets uit, voordat zij een overeenkomst van geldlening aangaat met de subsidieontvanger. Een negatieve uitkomst van de CDD-check of de kredietwaardigheidstoets is aanleiding voor SVn om de aanvraag voor een lening af te wijzen en de overeenkomst niet te sluiten. SVn brengt de provincie hiervan op de hoogte.

Lid 2: De aanvraag voor een lening dient binnen drie maanden te zijn afgerond. Als na verloop van deze termijn nog geen overeenkomst van geldlening is getekend tussen SVn en de subsidieontvanger, dan beëindigt SVn de aanvraagprocedure en wordt geen overeenkomst van geldlening getekend. SVn brengt de provincie hiervan op de hoogte.

Paragraaf 9.7

Gelderland is aangesloten bij verschillende Regio Deals. Voor de uitvoering van verschillende Regio Deals heeft de provincie generieke middelen beschikbaar gesteld. Naast deze generieke middelen bestaat de mogelijkheid dat ook programmatische middelen kunnen worden gebruikt om activiteiten ter uitvoering van de Regio Deals te subsidiëren. Deze middelen worden ingezet als cofinanciering. Om dit voor alle Regio Deals op eenzelfde wijze te organiseren is ervoor gekozen om deze cofinancieringsregeling op te stellen.

Artikel 9.7.2

Deze regeling kent twee soorten subsidiabele activiteiten. Allereerst is er de cofinanciering op Regio Deal-niveau, wat betekent dat de betreffende kassier subsidie krijgt ter cofinanciering van de rijksmiddelen. Deze middelen zullen door de kassier worden doorgezet naar de partijen die de projecten uitvoeren ten behoeve van de betreffende Regio Deal.

Als tweede is er de cofinanciering op projectniveau. In dat geval zal aan de aanvrager die subsidiabele activiteiten uitvoert cofinanciering krijgen op die activiteiten.

Artikel 9.7.4

Afhankelijk van de Regio Deal wordt gestuurd op 50% cofinanciering op projectniveau of op Regio deal niveau. Is het laatste aan de orde, dan kan het voorkomen dat het rijksdeel lager is dan 50%. In dergelijke gevallen kan in overleg het maximale subsidiepercentage worden verhoogd. Het is ook mogelijk dat de Rijksbijdrage onvoldoende is om 50% te financieren, maar dat de partijen in de regio en de provincie toch van mening zijn dat een project moeten kunnen worden gerealiseerd. Ook dan kan in overleg gekozen worden voor een hoger percentage.

Paragraaf 10.2

Artikel 10.2.1

De definitie van duurzaamheidsmaatregel, onderdeel e, gaat over een bijdrage aan de biodiversiteit door het aanbrengen van onder meer faunavoorzieningen. Een faunavoorziening is een voorziening die het dieren mogelijk maakt bij openbare infrastructuur veiliger over te steken.

Artikel 10.2.3

Een projectplan duurzaamheid is een onderbouwd overzicht van een duurzaamheidsmaatregel die genomen wordt om de gemeenschapsvoorziening te verduurzamen en een opgave van de kosten van de maatregel.