Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Geldend van 04-09-2024 t/m heden

Intitulé

Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Bekendmaking van het besluit van 15 november 2022 - zaaknummer 2022-007425 tot vaststelling van een regeling

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Gedeputeerde Staten

gelet op artikel 3 van de Algemene Subsidieverordening Gelderland 2016

Besluiten

vast te stellen de volgende regeling:

Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Begripsomschrijvingen en toepassingsbereik

Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

AGVV: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

AsG: Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

daadwerkelijke samenwerking: samenwerkingsproject dat voldoet aan de voorwaarden uit paragraaf 2.2.2 van de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2022/C 414/01 (PbEU 2022, C 414);

De-minimisverordening : Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L, 2023/2831);

directe arbeidskosten: kosten van niet in loondienst verrichte arbeid als ZZP-er of als directeur-grootaandeelhouder;

directe loonkosten: totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 86, van de AGVV;

industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 85, van de AGVV;

innovatie: proces waarbij kennis en technologie worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is;

kosten van derden: kosten voor het uitbesteden van diensten en het inlenen van personeel voor de subsidiabele activiteit;

kosten van materialen: kosten voor verbruiksgoederen;

LVV: Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327/1);

MKB-onderneming: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als bedoeld in bijlage I van de AGVV of LVV;

onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden en die gecertificeerd is bij een passende kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs;

onderneming in moeilijkheden: onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, randnummer 18 van de AGVV, artikel 2, randnummer 59 van de LVV of de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

publiekrechtelijke rechtspersoon: rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

rechtspersoon met een wettelijke taak: rechtspersoon voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daarvoor geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen;

sluitende begroting: begroting waaruit blijkt dat de totale inkomsten en uitgaven voor de activiteiten met elkaar in evenwicht zijn;

specifieke infrastructuur: infrastructuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel 33 van de AGVV.

Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 1 is ook van toepassing op andere besluiten over subsidie die op grond van artikel 3 van de AsG of op grond van een bijzonder besluit worden genomen.

Paragraaf 1.2 De aanvraag

Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen

Voor het indienen van aanvragen om subsidie kan een tijdvak worden vastgesteld.

Artikel 1.2.2 Aanvraagformulier

Voor het indienen van aanvragen om subsidie wordt een aanvraagformulier vastgesteld.

Artikel 1.2.3 Inhoud van aanvraag om subsidie

  • 1. Bij de aanvraag om subsidie worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een sluitende begroting, voorzien van een toelichting;

    • c.

      als de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan en de gevraagde subsidie € 2.500.000 of meer bedraagt: een planning van de uitvoering van de activiteiten over de totale projectperiode en de daaraan verbonden kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. Als subsidie wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid dan wordt, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, een verklaring bij de aanvraag verstrekt waaruit blijkt dat de aanvrager over voldoende middelen beschikt om eventuele resterende kosten te dekken.

  • 3. Als voor dezelfde activiteiten subsidie is verstrekt door of aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, deelt de aanvrager dat mee in de aanvraag.

Artikel 1.2.4 Boekjaarsubsidies

  • 1. De aanvraag om een subsidie voor een boekjaar wordt ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het boekjaar.

  • 2. Als voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar al subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 30 september worden ingediend.

Artikel 1.2.5 Ontvangstbevestiging

Aanvrager wordt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging toegezonden, waarin de ontvangstdatum is vermeld.

Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 1.3.1 Wijze van verdeling

  • 1. Bij het verlenen van subsidie wordt de volgorde in acht genomen waarin de aanvragen om subsidie zijn ingediend. Een aanvraag wordt alleen in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 2. Wanneer als gevolg van het verlenen van subsidie op grond van een aanvraag die is ingediend op een dag waarop meerdere ontvankelijke aanvragen zijn ingediend het subsidieplafond zou worden bereikt, wordt de volgorde van die aanvragen bepaald door loting. Een aanvraag wordt alleen in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan, voor aanvragen die binnen een bepaald tijdvak moeten worden ingediend, worden bepaald dat bij het verlenen van subsidie de volgorde in acht wordt genomen die tot stand is gekomen door onderlinge vergelijking van de aanvragen. Een aanvraag wordt alleen in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 4. Als het vanwege technische storingen gedurende een onafgebroken periode van twee uur direct voorafgaand aan het einde van het tijdvak, genoemd in het derde lid, niet mogelijk is om met het online subsidieportal een subsidieaanvraag in te dienen, wordt het tijdvak waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend met 24 uur verlengd.

Artikel 1.3.2 Communautair toetsingskader

  • 1. Als de verstrekking van subsidie een steunmaatregel betreft in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en geen andere staatssteunoplossing voorhanden is, wordt de subsidie alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt als tegen een subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als gevolg van een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend aan een onderneming in moeilijkheden, tenzij steunverlening expliciet is toegestaan op grond van het op de betreffende paragraaf van toepassing zijnde onderdeel van de AGVV, de LVV of het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie.

Artikel 1.3.3 Sluitende begroting

  • 1. Een subsidie wordt alleen verstrekt als de begroting van de activiteit sluitend is.

  • 2. Als toepassing wordt gegeven aan artikel 1.2.3, tweede lid, wordt de begroting geacht sluitend te zijn.

Artikel 1.3.4 Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • a.

    kosten voor het opstellen van de aanvraag;

  • b.

    kosten die worden gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen;

  • c.

    verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

  • d.

    kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, provinciale leges, boetes en sancties;

  • e.

    legeskosten als de aanvraag wordt gedaan door een bestuursorgaan;

  • f.

    kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

  • g.

    kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager;

  • h.

    kosten gemaakt na afloop van de in de verleningsbeschikking opgenomen projectperiode met uitzondering van accountantskosten, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de AsG;

  • i.

    fooien, geschenken, gratificaties en bonussen;

  • j.

    kosten voor representatie, personeelsactiviteiten, overboekingen, annuleringen en outplacementtrajecten;

  • k.

    niet-noodzakelijke of bovenmatige kosten.

Artikel 1.3.5 Methoden voor berekening van kosten

  • 1. De aanvrager kiest voor het berekenen van de kosten een van de volgende methoden:

    • a.

      de vaste uurtariefsystematiek;

    • b.

      de loonkosten plus vaste opslagsystematiek;

    • c.

      de integrale kostensystematiek.

  • 2. Bij publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak, met uitzondering van instellingen voor hoger onderwijs en academische ziekenhuizen als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, wordt de vaste uurtariefsystematiek toegepast.

  • 3. Op verzoek van de aanvrager kan een andere methode worden vastgesteld.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.

Artikel 1.3.6 Vaste uurtariefsystematiek

  • 1. De kosten bij de vaste uurtariefsystematiek zijn:

    • a.

      een vast uurtarief van € 60 als vergoeding voor de directe loon- en arbeidskosten en de indirecte kosten;

    • b.

      kosten van apparatuur;

    • c.

      kosten van materialen; en

    • d.

      kosten van derden.

  • 2. Voor subsidies vanaf € 125.000 bedraagt het aantal gewerkte uren op jaarbasis ten hoogste 1.600 en wordt het aantal gewerkte uren per betrokken medewerker in de administratie vastgelegd.

Artikel 1.3.7 Loonkosten plus vaste opslagsystematiek

  • 1. De kosten bij de loonkosten plus vaste opslagsystematiek zijn:

    • a.

      een uurtarief voor directe loonkosten;

    • b.

      een opslag van 20% over de directe loonkosten als vergoeding voor de indirecte kosten;

    • c.

      een vast uurtarief van € 60 als vergoeding voor de directe arbeidskosten;

    • d.

      kosten van apparatuur;

    • e.

      kosten van materialen; en

    • f.

      kosten van derden.

  • 2. Het uurtarief voor de directe loonkosten wordt bepaald door de directe loonkosten per jaar te delen door de productieve uren. Het aantal productieve uren wordt bepaald door het aantal van 1.600 uren te vermenigvuldigen met de deeltijdfactor. Het uurtarief bedraagt ten hoogste € 93.

  • 3. Bij de verstrekking van subsidies vanaf € 125.000 met een structureel karakter, waarbij voor activiteiten gedurende een periode van drie jaar of meer jaarlijks subsidie wordt verstrekt, bedraagt in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, de opslag voor indirecte kosten 25%.

  • 4. Van het in het derde lid genoemde percentage voor de opslag voor indirecte kosten kan worden afgeweken als de noodzaak van de afwijking aannemelijk is gemaakt.

  • 5. Het aantal gewerkte uren bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600 op basis van een voltijd dienstverband en wordt per betrokken medewerker in de administratie met bijhorende loonkosten vastgelegd.

Artikel 1.3.8 Berekeningswijzen kosten

  • 1. Bij de toepassing van de artikelen 1.3.6 en 1.3.7 worden de kosten van apparatuur, materialen, kosten van derden en vergoedingen voor vrijwilligers berekend aan de hand van het tweede tot en met achtste lid.

  • 2. De kosten voor apparatuur die speciaal is aangeschaft voor de subsidiabele activiteit worden berekend door het werkelijke gebruik van het apparaat te vermenigvuldigen met het machine-uurtarief.

  • 3. Het machine-uurtarief wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de normale bezetting van het apparaat en de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 4. Het werkelijke gebruik van het apparaat wordt vastgelegd in een controleerbare gebruiksadministratie.

  • 5. De kosten voor het gebruik apparatuur ten bate van de subsidiabele activiteit worden berekend door lineaire afschrijving van het apparaat.

  • 6. De lineaire afschrijving wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 7. De kosten van materialen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 8. De kosten van vergoedingen voor vrijwilligers bedraagt per vrijwilliger maximaal het bedrag per uur, per maand en per jaar als door de Belastingdienst voor dat jaar is vastgesteld en zijn subsidiabel voor zover:

    • a.

      deze aan de vrijwilliger zijn uitbetaald;

    • b.

      het aantal gewerkte uren in de administratie met bijhorende vergoeding per vrijwilliger is vastgelegd.

Artikel 1.3.9 Integrale kostensystematiek

  • 1. De kosten bij de integrale kostensystematiek zijn:

    • a.

      een tarief voor de directe en indirecte kosten van de voor de uitvoering van de activiteiten ingezette kostendragers; en

    • b.

      kosten van derden.

  • 2. De kosten per kostendrager worden berekend in een tarief per eenheid van deze kostendrager.

  • 3. Het tarief wordt gebaseerd op een positief besluit van het Tarieventeam van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland over de Eigen verklaring integrale kostensystematiek en het rapport van bevindingen van de accountant.

  • 4. De kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met het berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van dat tarief.

Artikel 1.3.10 Hoogte van de subsidie

  • 1. Als bij de beoordeling van de subsidieaanvraag blijkt dat door het verlenen van de gevraagde subsidie een overschot op de begroting ontstaat, wordt de subsidie verminderd met het bedrag dat gelijk staat aan het positief resultaat op de begroting.

  • 2. Als subsidie wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid, is het eerste lid niet van toepassing.

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1 Administratieplicht

De subsidieontvanger is verplicht alle op de gesubsidieerde activiteit betrekking hebbende bewijsstukken gedurende minimaal tien jaren na vaststelling van de subsidie te bewaren.

Artikel 1.4.2 Administratie bij subsidies vanaf € 125.000

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht bij subsidieverstrekking vanaf € 125.000 een administratie te voeren die alle relevante informatie bevat voor het afleggen van rekening en verantwoording over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en inkomsten.

  • 2. Het voeren van een administratie houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle ontvangsten en kosten in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie, aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en uit die bewijsstukken de aard en hoeveelheid van de geleverde goederen en diensten blijkt; en

    • c.

      uit de urenregistratie blijkt dat de gedeclareerde mensuren daadwerkelijk zijn gemaakt en rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG is voorgeschreven.

Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage

Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kan de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de verplichting worden opgelegd om jaarlijks een voortgangsrapportage te overleggen.

Artikel 1.4.4 Meldingsplicht en aanleveren van bewijsstukken

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om onverwijld schriftelijk meedelen als de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel of gewijzigd zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2. De beschikking tot subsidieverstrekking kan naar aanleiding van een melding worden gewijzigd als dit past binnen de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften en niet onredelijk laat is gedaan.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht op eerste verzoek met bewijsstukken aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 1.4.5 Vervreemding van goederen en rechten

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht, als met subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na de subsidievaststelling worden vervreemd of op een andere manier aan derden ter beschikking worden gesteld, dit melden en de verstrekte subsidie terug te betalen.

  • 2. Het bedrag van de terug te betalen subsidie wordt binnen dertien weken na ontvangst van de melding vastgesteld.

  • 3. Van de verplichting om de subsidie terug te betalen kan ontheffing worden verleend.

Artikel 1.4.6 Vermogensvorming

  • 1. De hoogte van de vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Awb is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale opbrengsten dat gedurende de laatste tien jaar door de subsidie is gevormd.

  • 2. Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, waarbij bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 3. De waarde van onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer en die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder opgenomen banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 4. De waarde van onroerende goederen wordt voor rekening van de provincie vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen die daarvoor in overeenstemming met de subsidieontvanger worden aangewezen.

  • 5. Als minder dan tien achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt, wordt de vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke subsidie is verstrekt.

  • 6. Op verzoek van de subsidieontvanger kan besloten worden dat geen vergoeding verschuldigd is als:

    • a.

      de activiteiten door een ander worden overgenomen;

    • b.

      de realisatie van de doelstelling niet in gevaar komt; en

    • c.

      de activa en passiva tegen boekwaarde, bepaald op grond van historische kostprijs, worden overgenomen door de rechtsopvolger.

Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten

De subsidieontvanger houdt gedurende minimaal vijf jaren na vaststelling van de subsidie, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.

Artikel 1.4.8 Medewerking aan evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan een onderzoek dat erop gericht is de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking te evalueren.

  • 2. Aan het besluit tot subsidieverlening of tot subsidievaststelling kunnen voorschriften worden verbonden over het verstrekken van inlichtingen, gegevens en stukken voor een evaluatie.

Paragraaf 1.5 Vaststelling

Artikel 1.5.1 Vaststelling van subsidie tussen € 25.000 en € 125.000

  • 1. De subsidieontvanger van een subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 geeft bij de aanvraag om subsidievaststelling aan:

    • a.

      of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht;

    • b.

      of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 2. De subsidieontvanger geeft in de verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG aan:

    • a.

      wat het totaal van de subsidiabele kosten is;

    • b.

      in voorkomend geval wat de stand van de egalisatiereserve is;

    • c.

      wat het totaal van de opbrengsten is, inclusief bijdragen van derden is; en

    • d.

      wat het totaal van de eigen bijdragen is.

Artikel 1.5.2 Vaststelling door middel van jaarrekening bij subsidies vanaf € 125.000

De aanvraag om vaststelling, bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de AsG, wordt ingediend uiterlijk vier weken na het verschijnen van de jaarrekening van het jaar waarin de activiteiten zijn geëindigd.

Paragraaf 1.6 Overige bepalingen

Artikel 1.6.1 Cofinanciering EFRO

Wanneer subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is hierop in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29 en paragraaf 6 van de AsG de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.

Paragraaf 1.7 Subsidie SPUK

Artikel 1.7.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

SPUK: specifieke uitkering van het Rijk;

SPUK-beschikking: beschikking van een Minister op aanvraag van Gedeputeerde Staten van Gelderland op grond waarvan middelen worden verstrekt;

SPUK-regeling: regeling op grond waarvan de SPUK-beschikking is verstrekt.

Artikel 1.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor een activiteit waarvoor het Rijk op grond van een SPUK middelen aan de provincie beschikbaar heeft gesteld.

Artikel 1.7.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de SPUK-beschikking de subsidieontvanger, de subsidiabele activiteit en het bedrag vermeldt waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Artikel 1.7.4 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf het moment de SPUK-beschikking is ontvangen.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, als de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan en de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt, bij de aanvraag een planning van de uitvoering van de activiteiten over de totale projectperiode en de daaraan verbonden kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd bijgevoegd.

  • 3. Van het tweede lid kan worden afgeweken als de SPUK-regeling of SPUK-beschikking dit toestaat.

Artikel 1.7.5 Aanvrager

Subsidie wordt alleen verstrekt aan een subsidieontvanger die vermeld staat in de SPUK-beschikking.

Artikel 1.7.6 Subsidiabele kosten

Als de SPUK-regeling of de SPUK-beschikking afwijkt van artikel 1.3.4, geldt wat in de SPUK-regeling of SPUK-beschikking over de berekening van de subsidiabele kosten is bepaald.

Artikel 1.7.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat in de SPUK-beschikking staat vermeld.

Artikel 1.7.8 Verplichting

In aanvulling op of in afwijking van paragraaf 1.4 kunnen bij besluit tot subsidieverlening nadere eisen worden gesteld aan de verantwoording voor zover dit op grond van de SPUK-regeling of SPUK-beschikking wenselijk is.

Artikel 1.7.9 Vaststelling

Als de subsidieontvanger een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb, dient deze in afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG binnen 18 maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, de aanvraag tot vaststelling van de subsidie volgens artikel 17a van deFinanciële-verhoudingswet in.

Hoofdstuk 2 Natuur en landbouw

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

agrarisch collectief: vereniging als bedoeld in artikel 3.1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

agrarisch natuurbeheer: natuurbeheer op landbouwgronden;

agrarisch leefgebied: in het vigerende Natuurbeheerplan begrensde landbouwgronden waarop planten of dieren voorkomen die bepaalde eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving of waarop het voorkomen van zulke planten of dieren wordt nagestreefd;

ambitiekaart: kaart behorende bij het vigerende Natuurbeheerplan waarop de begrenzing is vastgelegd van bestaande en nieuwe natuur;

biodiversiteitsplan: plan dat is gericht op het vergroten van de biodiversiteit en door een orgaan van de gemeente is vastgesteld;

De-minimisverordening voor de landbouwsector:Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 over de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (Pb EU L 352/9);

eigenaar van een bos of landgoed: eigenaar van een houtopstand met een oppervlakte van tenminste 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, van een houtopstand die bestaat uit meer dan 20 bomen gelegen buiten een bebouwingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, of van een landgoed dat is gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928, maar geen onderneming die actief is in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten;

faunaschade: schade als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet;

functieverandering: feitelijk en publiekrechtelijk wijzigen van het gebruik van grond van landbouw naar natuur en het vestigen van een kwalitatieve verplichting op die grond;

gebouw: opstal en het kadastrale perceel waarop deze opstal is gelegen;

gecertificeerde begunstigde: begunstigde die beschikt over of gebruik maakt van een certificaat als bedoeld in artikel 1.11 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

GNN: Gelders natuurnetwerk zoals begrensd door Provinciale Staten en nadien door Gedeputeerde Staten gewijzigde begrenzing;

grote onderneming: onderneming die niet aan de in bijlage I bij Verordening (EU) 2022/2470 vastgestelde criteria voldoet;

hagen en heggen: opgaande lijnvormige elementen bestaande uit loofhoutsoorten, maar geen vlecht-, knip- of scheerheggen;

inrichting: uitvoering van maatregelen die de fysieke kenmerken van het natuurterrein wijzigen;

invasieve exoot: soort planten of dier dat is geïntroduceerd buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied, waarvan is vastgesteld dat de introductie of verspreiding ervan een bedreiging of nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten in Nederland;

investeringskaart: kaart behorende bij het natuurbeheerplanwaarop is aangegeven welke ambitie voor subsidie in aanmerking komt; 

knelpunt: locatie waarvan door onderzoek is gebleken dat daar regelmatig dieren worden aangereden of verdrinken of waarbij het voor ter plaatse levende dieren onmogelijk is om openbare infrastructuur te passeren;

landbouwbedrijf: eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt als bedoeld in artikel 2, onder 6, van de LVV, maar geen glastuinbouwbedrijf;

landbouwbedrijfsgebouw: gebouw met bijbehorende voorzieningen bestemd voor de uitoefening van een landbouwbedrijf;

Landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);

landelijk gebied: gebied buiten de begrenzing van het stedelijk gebied;

landschapselementen: groene opgaande elementen bestaande uit inheemse loofhoutsoorten;

Landschapsbeheertype: landschapselementtype zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;

leefgebied: gebied waarin alle fasen in de levenscyclus van een of meer prioritaire soorten zich kunnen afspelen;

marktwaarde: waarde in het vrije economische verkeer;

MKB-onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming die voldoet aan de criteria uit bijlage 1 van de LVV;

modernisering: vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw of van bestaande voorzieningen op een nieuwe locatie door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;

Natura 2000-gebied: door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden;

Natura 2000-doelstellingen: instandhoudings- en ontwikkeldoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied;

Natura 2000-maatregelen: maatregelen voor herstel van de natuurkwaliteiten zoals beschreven in Natura 2000-beheerplannen;

natuurambitieterrein: terrein dat op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan is aangeduid als N00.01 en waarvoor is aangegeven welke beheertypen op deze grond van toepassing zijn na functieverandering van landbouw naar natuur;

Natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

natuurbeheertype: natuurtype zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap

natuurgebied: gebied bestaande uit meerdere natuurterreinen;

natuurterrein: grond die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan is begrensd als bestaande of als nieuwe natuur als eenheid is weergegeven, of waarvoor een subsidie voor functieverandering als bedoeld in artikel 2.8.1 is verstrekt;

niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;

nieuwe natuur: op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 of nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;

primaire landbouwproductie: productie van in bijlage I bij het Verdrag over de werking van de Europese Unie vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;

prioritaire soort: soort als bedoeld in bijlage 2 bij deze regels;

programma-aanvraag: aanvraag van een voor natuurbeheer gecertificeerd begunstigde voor meerdere, niet aaneengesloten natuurterreinen.

stedelijk gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1 van Bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

Paragraaf 2.2 Biodiversiteit en landschap

Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende onderdelen:

  • a.

    het opstellen van een biodiversiteitsplan;

  • b.

    het uitvoeren van groenblauwe maatregelen of fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen in het landelijk gebied;

  • c.

    het aanleggen van groen en water of het omvormen van bestaand groen om biodiversiteit te verhogen in stedelijk gebied;

  • d.

    inwonerparticipatie;

  • e.

    het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen in een agrarisch leefgebied; of

  • f.

    inrichting met landschapselementen, al dan niet in combinatie met functieverandering van landbouwgrond naar landschapselement.

Artikel 2.2.2 Gecombineerde aanvraag

  • 1. Een gecombineerde aanvraag is een aanvraag waarbij subsidie voor meerdere activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.1, de onderdelen a, b, c en d, wordt aangevraagd.

  • 2. In een gecombineerde aanvraag wordt in ieder geval onderdeel d gecombineerd met de onderdelen b of c of met beide.

  • 3. Uitsluitend gemeenten kunnen een gecombineerde aanvraag indienen.

  • 4. Subsidie op basis van een gecombineerde aanvraag wordt niet meer dan eenmaal per drie kalenderjaren verstrekt.

  • 5. Het maximale subsidiebedrag van een gecombineerde aanvraag bedraagt € 200.000.

Paragraaf 2.2a Biodiversiteitsplan

Artikel 2.2a.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het opstellen van een biodiversiteitsplan.

Artikel 2.2a.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als in het biodiversiteitsplan in ieder geval de volgende onderwerpen worden beschreven:

  • a.

    de in het gebied voorkomende planten en dieren;

  • b.

    de in het gebied gewenste planten en dieren;

  • c.

    de aanpak voor het actief beschermen van de in het plan genoemde soorten;

  • d.

    de aanpak voor natuurinclusief bouwen en vergunnen;

  • e.

    de aanpak voor het inrichten en ecologisch beheren van openbaar groen en bermen;

  • f.

    de aanpak om tot 10% groenblauwe dooradering te komen in het landelijk gebied; en

  • g.

    de aanpak voor het betrekken van inwoners bij het bevorderen van biodiversiteit.

Artikel 2.2a.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 2.2a.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

Artikel 2.2a.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor het opstellen van een biodiversiteitsplan.

Artikel 2.2a.6 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor interne loonkosten van een gemeente.

Paragraaf 2.2b Biodiversiteit en landschap in het landelijk gebied

Artikel 2.2b.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen; of

  • b.

    het uitvoeren van overige fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen.

Artikel 2.2b.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als de groenblauwe landschapselementen worden aangelegd in het landelijk gebied.

  • 2. Subsidie voor het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen wordt voorts alleen verstrekt als:

  • 3. Subsidie voor het uitvoeren van overige fysieke maatregelen wordt voorts alleen verstrekt als wordt onderbouwd dat de maatregelen het foerageren, het verblijf en de voortplanting van inheemse diersoorten mogelijk maken of verbeteren.

Artikel 2.2b.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    een gemeente; of

  • b.

    een eigenaar van een bos of landgoed met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.2b.4 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag in ieder geval een kaart waarop is aangegeven waar de subsidiabele activiteiten plaatsvinden.

Artikel 2.2b.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    50% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die worden aangevraagd door een gemeente met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000;

  • b.

    75% van de subsidiabele kosten die worden aangevraagd door een eigenaar van een bos of landgoed met een minimum van € 7.500 en een maximum van € 200.000.

Artikel 2.2b.6 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    interne loonkosten van een gemeente;

  • b.

    aan- of verkoop van grond;

  • c.

    aanschaf van machines; en

  • d.

    het verwijderen van verharding, drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2b.7 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht om de landschapselementen die worden aangelegd tenminste tien jaar na afronding van de activiteiten duurzaam in stand te houden.

Artikel 2.2b.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op of binnen:

  • a.

    terreinen waarvoor subsidie op grond van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 is verleend;

  • b.

    een nieuw of bestaand bedrijventerrein;

  • c.

    een nieuwe woningbouwlocatie; of

  • d.

    de begrenzing van een buitenplaats met de status rijksmonument.

Artikel 2.2b.9 Communautair toetsingskader

Subsidie aan een eigenaar van een bos of landgoed wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.2c Biodiversiteit in stedelijk gebied

Artikel 2.2c.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het aanleggen van groen en water of voor het omvormen van bestaand groen om de biodiversiteit te vergroten in stedelijk gebied.

Artikel 2.2c.2 Criteria

Subsidie voor de aanleg van groen en water en het omvormen van bestaand groen wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    wordt onderbouwd hoe de activiteiten bijdragen aan biodiversiteit;

  • b.

    de activiteiten bestaan uit het aanleggen, herstellen of omvormen van groen en water in het stedelijk gebied op gemeentelijke grond of particuliere gronden;

  • c.

    gebruik wordt gemaakt van inheemse beplanting of beplanting die de biodiversiteit verhogen.

Artikel 2.2c.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 2.2c.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000.

Artikel 2.2c.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    interne loonkosten van een gemeente;

  • b.

    aan- of verkoop van grond;

  • c.

    aanschaf van machines; en

  • d.

    kosten voor het weghalen van verharding.

Artikel 2.2c.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd voor zover:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd op een nieuw of bestaand bedrijventerrein.

  • b.

    de activiteiten betrekking hebben op structureel beheer van openbaar groen.

Paragraaf 2.2d Inwonerparticipatie

Artikel 2.2d.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor een of meer activiteiten die inwonerparticipatie bij biodiversiteit en landschap bevorderen:

  • a.

    het informeren en enthousiasmeren van inwoners om deel te nemen aan de projecten door middel van communicatie;

  • b.

    het ontwikkelen en geven van cursussen;

  • c.

    het organiseren en houden van bijeenkomsten;

  • d.

    het werven van, coördineren van en contact houden met projectdeelnemers;

  • e.

    het oprichten van vrijwilligerswerkgroepen en de oprichting van een vrijwilligersnetwerk;

  • f.

    het organiseren en uitvoeren van participatieve ontwerptrajecten;

  • g.

    het organiseren en houden van uitdeel- en plantdagen;

  • h.

    het opstellen en uitvoeren van een communicatieplan.

Artikel 2.2d.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de aanvraag onderdeel uitmaakt van een gecombineerde aanvraag als bedoeld in artikel 2.2.2.

Artikel 2.2d.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 2.2d.4 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor de interne loonkosten van een gemeente.

Artikel 2.2d.5 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 2.2e Herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied

Artikel 2.2e.1 Criteria

Subsidie voor het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de maatregel niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het bedrijf;

  • b.

    de maatregel bijdraagt aan de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer; en

  • c.

    de maatregel wordt uitgevoerd op een perceel waarvoor subsidie op grond van artikel 3.2 van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016 is aangevraagd.

Artikel 2.2e.2 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    aan- of verkoop van onroerende goederen;

  • b.

    inkomstenderving;

  • c.

    afwateringswerkzaamheden; en

  • d.

    het verwijderen van drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2e.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een agrarisch collectief.

Artikel 2.2e.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 95% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per hectare.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Artikel 2.2e.5 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.2f Functieverandering en inrichting

Artikel 2.2f.1 Criteria

  • 1. Subsidie voor inrichting wordt alleen verstrekt voor de volgende landschapselementtypen:

    • a.

      L01.01 poel en klein historisch water, mits:

      • i.

        de oppervlakte van de poel of het water minimaal 50 m2 en maximaal 3000 m2 bedraagt; en

      • ii.

        de diepte van de poel of het water minimaal 0,5 meter bedraagt in de periode tussen 1 oktober en 1 april;

    • b.

      L01.02 houtwal, mits:

      • i.

        sprake is van een op een wallichaam gelegen lijnvormige opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken; en

      • ii.

        de houtwal maximaal 5 meter breed en minimaal 50 meter lang is;

    • c.

      L01.06 struweelhaag, mits:

      • i.

        sprake is van een lijnvorige, aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse struiken; en

      • ii.

        de haag minimaal 25 meter lang is;

    • d.

      struweelrand, mits:

      • i.

        sprake is van een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen;

      • ii.

        maximaal 10% van de rand wordt ingenomen door bomen of struiken, die inheems moeten zijn;

      • iii.

        de rand minimaal 1 meter en maximaal 5 meter breed is;

      • iv.

        de rand minimaal 25 meter lang is; en

      • v.

        de mantel en de zoom zijn gelegen langs een bos;

    • e.

      bosje, mits:

      • i.

        sprake is van een vlakvormig element met een begroeiing van inheemse bomen en struiken; en

      • ii.

        het bosje minimaal 2000 m2 en maximaal 10.000 m2 groot is.

  • 2. Subsidie voor functieverandering wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de landbouwproductiecapaciteit van de grond in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt;

    • b.

      de subsidieontvanger die productiecapaciteit sloopt of onherroepelijk sluit; en

    • c.

      het perceel wordt ingericht met een of meer landschapselementtypenuit het eerste lid.

Artikel 2.2f.2 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    aan- of verkoop van onroerende goederen;

  • b.

    inkomstenderving; en

  • c.

    het verwijderen van verharding, drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2f.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door de deelnemers aan een samenwerkingsverband dat bestaat uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren.

Artikel 2.2f.4 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag vermeld:

  • a.

    als sprake is van een grote onderneming: de grootte van de onderneming;

  • b.

    als sprake is van een grote onderneming: een beschrijving van de levensvatbaarheid van het project door de situatie te schetsen waarin er geen steun verleend wordt;

  • c.

    of en welke andere subsidies de aanvrager ontvangt voor het project en door wie die subsidies worden verstrekt;

  • d.

    een beschrijving van de locatie; en

  • e.

    de start- en einddatum van het project.

Artikel 2.2f.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor inrichting bedraagt 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie functieverandering bedraagt 100% van het verschil tussen de marktwaarde voor en na de functieverandering en inrichting blijkend uit een in opdracht van Gedeputeerde Staten uitgevoerde taxatie.

Artikel 2.2f.6 Verplichtingen

De grondeigenaar in het samenwerkingsverband moet:

  • a.

    binnen twaalf weken na verlening met de provincie Gelderland een overeenkomst afsluiten, waarin is opgenomen:

    • i.

      de plicht dat de eigenaar de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert volgens het te realiseren landschapsbeheertype op grond van het Natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van het landschapsbeheertype verstoort; en

    • ii.

      dat deze plicht zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat ook gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen;

  • b.

    binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen, op kosten van de provincie, de overeenkomst in laten schrijven als kwalitatieve verplichting over het terrein in de openbare registers;

  • c.

    een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe zenden aan de Gedeputeerde Staten;

  • d.

    bij de gemeenteraad een verzoek indienen om aan de locatie waarop het landschapselement staat de functie van natuur of landschap toe te delen; en

  • e.

    de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in natuurgebied landschapselement om zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden op grond van titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.

Artikel 2.2f.7 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd:

  • a.

    als voor dezelfde activiteit al eerder subsidie is verstrekt;

  • b.

    als subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoet en op basis daarvan de productie hoe dan ook moet stopzetten;

  • c.

    als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren over staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

  • d.

    voor zover op de landbouwgrond of het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling op grond waarvan een subsidie is verstrekt voor agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer.

Artikel 2.2f.8 Vaststelling

In afwijking van artikel 25 van de AsG wordt een subsidie niet vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverlening.

Artikel 2.2f.9

Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.

Artikel 2.2f.10 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Paragraaf 2.3 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

DAEB Kaderregeling: EU-kaderregeling over staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PbEU 2012, C8);

natuur- of landschapsbeheertype: beheertype genoemd in bijlage 1 of 2 van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

verwerven: verkrijgen van het recht van eigendom door koop of ruil.

Artikel 2.3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie wordt verleend voor:

  • a.

    het verwerven van grond;

  • b.

    het pachtvrij of erfpachtvrij maken van grond;

  • c.

    het verwerven van de grond in combinatie met het voor die grondverwerving noodzakelijke verwerven van op die grond gevestigde gebouwen.

Artikel 2.3.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als het project betrekking heeft op grond:

    • a.

      die deel uitmaakt van het Gelders natuurnetwerk;

    • b.

      die is aangeduid als N00.01 op de ambitiekaart bij het natuurbeheerplan;

    • c.

      die is aangewezen als subsidiabel op functieverandering en/of inrichting op de investeringskaart bij het natuurbeheerplan; en

    • d.

      die op grond van een ecologische onderbouwing aantoonbaar geschikt is om op voorzienbare termijn toe te voegen aan het Gelders natuurnetwerk.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel b, alleen verleend als:

    • a.

      de subsidieaanvrager eigenaar is van de grond waarop de pacht of erfpacht is gevestigd;

    • b.

      de pacht of erfpacht al was gevestigd op de grond op het moment dat de subsidieaanvrager het recht op eigendom van de grond verkreeg, of al was gevestigd voor 1990; en

    • c.

      de beëindiging van de pacht of erfpacht noodzakelijk is om natuurbeheer volgens het beheertype als aangegeven in het Natuurbeheerplan, mogelijk te maken.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel c, alleen verleend als:

    • a.

      het project minimaal 10 hectare grond betreft, en

    • b.

      de grond en de gebouwen deel uit maken van hetzelfde en aaneengesloten perceel.

Artikel 2.3.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    het project betrekking heeft op grond waarvan al duurzaam geborgd is dat deze als natuur in stand wordt gehouden; of

  • b.

    de subsidieontvanger een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in punt 20 van de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (Pb EU 2014 C49).

Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de waardevermindering van de grond;

  • b.

    kosten voor het vrijmaken van het terrein van pacht of erfpacht tegen een reële vergoeding, blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur;

  • c.

    de waardevermindering van de gebouwen als gevolg van het uit productie halen van de landbouwgrond;

  • d.

    veilingkosten;

  • e.

    overdrachtsbelasting voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

  • f.

    kosten voor historisch of milieukundig bodemonderzoek volgens respectievelijk NEN 5725 of NEN 5740;

  • g.

    kadasterkosten;

  • h.

    notariskosten;

  • i.

    taxatiekosten;

  • j.

    kosten voor de afkoop van landinrichtingsrente, voor zover niet meegenomen in de waardevermindering van de grond; en

  • k.

    bemiddelingskosten.

Artikel 2.3.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager in ieder geval:

  • a.

    een kadastrale omschrijving van de grond en een kaart met topografische ondergrond met een schaal van ten hoogste 1:10.000 met daarop de ligging van de grond; en

  • b.

    gegevens waaruit het beoogde beheertype en de oppervlakte van de te realiseren natuur blijkt.

Artikel 2.3.7 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een ieder die volgens haar statutaire doelstellingen duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt duurzaam natuurbeheer te kunnen verrichten of te laten verrichten volgens het Natuurbeheerplan.

Artikel 2.3.8 Subsidiehoogte

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel a, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onderdeel a en d tot en met j.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onderdeel b en g tot en met j.

  • 3. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel c, bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onderdeel a en d tot en met j;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onder c, tot een maximum van € 25.000 per hectare met een maximum van € 500.000 per aanvraag.

  • 4. De subsidie voor kosten bodemonderzoek, bedoeld in artikel 2.3.5, onder f, bedraagt maximaal € 4.500.

  • 5. De subsidie voor bemiddelingskosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onder k, bedraagt 90% van de subsidiabele kosten.

  • 6. Subsidies als bedoeld in de voorgaande leden worden zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of de maximaal toelaatbare vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen.

Artikel 2.3.9 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger:

    • a.

      verwerft de grond of beëindigt de pacht of erfpacht binnen 12 weken na subsidieverlening;

    • b.

      richt de verworven of pachtvrij gemaakte gronden binnen twee jaar in volgens:

      • i.

        de indicatieve verhouding beheertypen zoals opgenomen in het Natuurbeheerplan; of

      • ii.

        door Gedeputeerde Staten vastgestelde beheertypen;

    • c.

      dient bij het bevoegd gezag een aanvraag in tot wijziging van de functie die inhoudt dat de grond alleen als natuur mag worden gebruikt;

    • d.

      houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze op verzoek aan Gedeputeerde Staten; en

    • e.

      laat eventuele opbrengsten van economische activiteiten van het project ten goede komen aan het project.

  • 2. Voorts sluit de subsidieontvanger binnen 12 weken na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting van de eigenaar om voor onbepaalde tijd de ontwikkeling of instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype te dulden;

    • b.

      de verplichting van de eigenaar deze grond na inrichting niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en datgene na te laten wat de ontwikkeling en instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype in gevaar brengt of verstoort;

    • c.

      dat deze verplichtingen overgaan op degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel verkrijgen en dat ook gebonden zijn degene die van de rechthebbende een recht op gebruik van het goed krijgt, en

    • d.

      dat deze verplichtingen als kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 BW binnen de daarvoor geldende termijn worden ingeschreven in de openbare registers.

  • 3. Als het wegens onvoorziene omstandigheden niet mogelijk is binnen de gestelde termijn de vermelde verplichtingen na te komen, kan de subsidieontvanger uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van die termijn.

Artikel 2.3.10 Subsidievaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 27 van de AsG stellen Gedeputeerde Staten de subsidie volgens de DAEB-kaderregeling vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2. De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan met de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een afschrift van de notariële akte over de kwalitatieve verplichting en de inschrijving daarvan in de openbare registers;

    • b.

      als sprake is van economische activiteiten, een overzicht van de wijze waarop de opbrengsten ten goede zijn gekomen aan het project; en

    • c.

      een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2.3.9, eerste lid, onder c.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid overlegt de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in:

    • a.

      artikel 2.3.2, onderdeel a: een afschrift van de leveringsakte van de grond en de inschrijving daarvan in de openbare registers;

    • b.

      artikel 2.3.2, onderdeel b: een afschrift van de overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek; en

    • c.

      artikel 2.3.2, onderdeel c: een afschrift van de leveringsakte van de grond en de gebouwen en de inschrijving daarvan in de openbare registers.

  • 4. Artikel 27, derde lid, van de AsG is niet van toepassing. Er wordt vrijstelling verleend van de verplichting, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de AsG.

Artikel 2.3.11 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 3 juni 2022, (C2022) 3485, over steunmaatregel SA.64168.

Paragraaf 2.4 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.

Artikel 2.4.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verleend als door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    minimaal 5 hectares natuurambitieterrein gelegen binnen een Natura 2000-gebied beschikbaar komen die daarna ingericht kunnen worden voor de Natura 2000-doelstellingen van dat gebied; of

  • b.

    minimaal 15 hectares natuurambitieterrein gelegen in het GNN beschikbaar komen in een gebied, die daarna ingericht kunnen worden voor de doelstellingen genoemd in het Natuurbeheerplan.

Artikel 2.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen de kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen in aanmerking.

  • 2. Als sprake is van een modernisering van voorzieningen of een verhoging van de productiecapaciteit, komen de kosten bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de LVV voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.4.4 Aanvrager

Subsidie wordt aangevraagd door een MKB-onderneming met of zonder rechtspersoonlijkheid die eigenaar is of die op grond van pacht of erfpacht zeggenschap heeft over het te verplaatsen landbouwbedrijfsgebouw.

Artikel 2.4.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.4.3, eerste lid;

    • b.

      65% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.4.3, tweede lid.

  • 2. Het percentage genoemd in het eerste lid, onder b, kan worden verhoogd tot 80% als:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g, van de LVV; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de LVV.

  • 3. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per aanvraag.

Artikel 2.4.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger moet binnen 12 maanden na subsidieverlening:

    • a.

      zijn landbouwbedrijfsgebouw verplaatsen;

    • b.

      op de als gevolg van de verplaatsing vrijkomende natuurambitieterrein gelegen binnen het Natura 2000-gebied of het GNN een kwalitatieve verplichting vestigen of doen vestigen, die inhoudt dat het perceel niet gebruikt zal worden als landbouwgrond.

  • 2. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de termijn genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, worden verlengd.

  • 3. Het eerste lid, onder b, geldt niet voor zover de provincie binnen 12 maanden na de subsidieverlening de gronden aankoopt.

Artikel 2.4.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 in samenhang met artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.5 Behoud van prioritaire soorten

Artikel 2.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verleend voor:

  • a.

    kweek in combinatie met introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • b.

    introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • c.

    handmatig bestuiven van een prioritaire plantensoort in een leefgebied;

  • d.

    onderzoek gericht op het in kaart brengen van het voorkomen van een prioritaire soort in een leefgebied en het in kaart brengen van plekken waar maatregelen voor die specifieke soort genomen moeten worden;

  • e.

    onderzoek gericht op de effectiviteit van maatregelen ten aanzien van het behoud van een prioritaire soort;

  • f.

    onderzoek gericht op het bepalen van maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behoud van een prioritaire soort in een leefgebied; of

  • g.

    inrichtingsmaatregelen voor het behoud of versterking van het leefgebied van een prioritaire soort.

Artikel 2.5.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend voor activiteiten en locaties die zijn opgenomen in Bijlage 2.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verleend voor activiteiten en locaties waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten en locaties aanvullend of gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten en locaties die zijn opgenomen in Bijlage 2.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a en b, wordt alleen verstrekt als de aanvrager bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet of een vrijstelling als bedoeld in artikel 11.61 van het Besluit activiteiten leefomgeving in verbinding met artikel 4.30 van de Regeling leefomgeving overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.

  • 4. Subsidie bestemd voor onderzoek en bescherming van flora en fauna wordt alleen verleend voor maatregelen die uitgevoerd moeten worden in een leefgebied als voor die uitvoering toestemming en medewerking is verkregen van de eigenaar van het leefgebied, of van degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied.

Artikel 2.5.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    de eigenaar van het leefgebied of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied;

  • b.

    een organisatie gericht op onderzoek en bescherming van flora en fauna.

Artikel 2.5.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 30.000 per activiteit als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a tot en met f.

  • 2. Subsidie voor meerdere activiteiten als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a tot en met g, kan gestapeld worden tot een maximum van € 300.000 per aanvraag.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 95.000 per activiteit als bedoeld in artikel 2.5.1, onder g.

  • 4. Artikel 1.3.5, tweede lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.5.5 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd voor maatregelen die zijn opgelegd bij of krachtens de Omgevingswet.

Paragraaf 2.6 Rustgebieden voor ganzen

Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het bieden van rust voor trekganzen in de winter.

Artikel 2.6.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verleend als:

  • a.

    de subsidiabele activiteit betrekking heeft op het niet verjagen van ganzen in de periode tussen 1 november en 1 april op percelen die zijn aangewezen als ganzenrustgebied;

  • b.

    een aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade is ingediend via www.faunaschade.nl;

  • c.

    door of in opdracht van Gedeputeerde Staten schade is getaxeerd die is veroorzaakt door overwinterende natuurlijk in het wild levende ganzen van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn in het betreffende seizoen; en

  • d.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 2.6.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door de geregistreerde grondgebruiker van de percelen volgens de jaarlijkse Gecombineerde Opgave van RVO.

Artikel 2.6.4 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie ingediend voor 1 juli van het jaar waarin de periode, bedoeld in artikel 2.6.1 eindigt waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de subsidie met toepassing van artikel 4:44 Algemene wet bestuursrecht ambtshalve te verlenen.

Artikel 2.6.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 50 per hectare waarop zich schade heeft voorgedaan per winter.

Artikel 2.6.6 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.7 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.7.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    de inrichting van nieuwe natuur;

  • b.

    het uitvoeren van Natura 2000-maatregelen;

  • c.

    het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur;

  • d.

    de eenmalige verhoging van de natuurkwaliteit van een bestaand natuurbeheertype;

  • e.

    een haalbaarheidsonderzoek.

Artikel 2.7.2 Criteria

  • 1. Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, wordt alleen verstrekt als de inrichtingsmaatregelen de gewenste natuurkwaliteit zoals aangegeven als indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart van het natuurterrein realiseren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een subsidie worden verstrekt voor een ander natuurbeheertype of een indicatieve verhouding beheertype dan is opgenomen op de ambitiekaart, als:

    • a.

      de aanvrager met een landschapsecologische onderbouwing aantoont dat het vigerende natuurbeheertype of indicatieve verhouding beheertype van het natuurgebied niet realiseerbaar of doelmatig is; of

    • b.

      het voorgestelde nieuwe natuurbeheertype invulling geeft aan hogere potenties die in het natuurterrein voorkomen en doelmatig zijn; en

    • c.

      met het door de aanvrager voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied wordt geborgd.

  • 3. Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van de niet-stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren.

  • 4. Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder c, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur binnen de gebieden aangegeven als natte landnatuur.

  • 5. Subsidie voor de verhoging van de natuurkwaliteit, bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      voor het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland of N12.05 Kruiden- en faunarijke akker;

    • b.

      zaden worden ingebracht voor herintroductie van een natuurbeheertype;

    • c.

      de kwaliteitsverhoging niet leidt tot een ander natuurbeheertype;

    • d.

      geen grondbewerking plaatsvindt op veengrond; en

    • e.

      grondbewerking van een perceel niet in één keer perceel dekkend plaatsvindt, maar minimaal 10% van het perceel pas een jaar later bewerkt wordt.

  • 6. In aanvulling op het vijfde lid wordt subsidie voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland alleen verstrekt als een of meer van de volgende maatregelen worden toegepast:

    • a.

      inbreng van zaden of maaisel passend bij het bodemtype die geen bestrijdingsmiddelen, cultivars of exoten bevatten, inclusief het openwerken van graszoden;

    • b.

      openwerken van graszoden, anders dan op veengrond, waarvan de bedekking met kruiden minder is dan 30%.

  • 7. In aanvulling op het vijfde lid wordt subsidie voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker alleen verstrekt als:

    • a.

      een of meer van de volgende maatregelen worden toegepast:

      • i.

        inbreng van zaden of maaisel die geen bestrijdingsmiddelen, cultivars of exoten bevatten;

      • ii.

        aangepaste grondbewerking voor bedreigde akkerplanten;

    • b.

      de maatregelen volgen uit onderzoek met daarbij gestelde doelen voor akkerflora, -fauna en -beheer;

    • c.

      de verhoging van de natuurkwaliteit wordt gemonitord; en

    • d.

      professionele ecologische en landbouwkundige coaching plaatsvindt bij de verhoging van de natuurkwaliteit.

  • 8. Subsidie voor haalbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 2.7.1, onder e, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      bij de voorbereiding van een programma-aanvraag;

    • b.

      met het oog op:

      • i.

        het inrichten van nieuwe natuur;

      • ii.

        het uitvoeren van Natura 2000-maatregelen, of

      • iii.

        het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur; en

    • c.

      als het onderzoek is gericht op het treffen van maatregelen die nodig en haalbaar zijn om te komen tot systeemherstel van de natuurgebieden.

  • 9. Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie alleen verstrekt als de aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.7.3 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.3.4, onder a en b, komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    inrichtingskosten en kosten voor herstelmaatregelen en voor kwalitatieve herstelmaatregelen;

  • b.

    voorbereidingskosten die gemaakt zijn voor het opstellen van het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, of het opstellen van een programma-aanvraag met een maximum van 15% van de totale subsidiabele kosten;

  • c.

    onderzoekskosten die nodig zijn voor het bepalen van de te nemen inrichtingsmaatregelen of Natura 2000-herstelmaatregelen;

  • d.

    accountantskosten, als de subsidiebeschikking een accountantsverklaring voorschrijft;

  • e.

    beheerkosten voor agrarische natuurterreinen die gemaakt zijn in een periode direct voorafgaand aan de omvorming van agrarisch natuurbeheer tot natuurbeheer, waarvoor geen vergoeding voor agrarisch natuurbeheer is ontvangen; en kosten voor beheer dat nodig is na afloop van de inrichting, totdat voor de terreinen een subsidie voor natuurbeheer kan worden aangevraagd.

Artikel 2.7.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd krachtens eigendom of erfpacht.

  • 2. Een programma-aanvraag kan alleen worden aangevraagd door een gecertificeerde begunstigde.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan ook een gecertificeerde begunstigde een programma-aanvraag indienen voor gronden waarover deze begunstigde geen zeggenschap heeft, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.

Artikel 2.7.5 Aanvraag

  • 1. Als het natuurterrein is belast met erfpacht gaat de aanvraag vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar of de erfpachter.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 gaat een aanvraag vergezeld van een investeringsplan bestaande uit:

    • a.

      een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • b.

      een beschrijving van het op de ambitiekaart opgenomen natuurbeheertype ter uitvoering van de onder 2.7.1, onder a, genoemde activiteiten;

    • c.

      een beschrijving van de uit te voeren maatregelen;

    • d.

      een beschrijving van het te voeren beheer nadat de maatregelen zijn uitgevoerd;

    • e.

      een opgave van de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • f.

      een tijdplanning waarbinnen de maatregelen zullen worden uitgevoerd en een planning van de uitgaven;

    • g.

      een gespecificeerde begroting;

    • h.

      topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop de locatie van de te treffen maatregelen is weergegeven.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.2.3 gaat een aanvraag voor een programma-aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een opgave van het aantal hectares nieuwe natuur per natuurgebied waarop de maatregelen ter uitvoering van de activiteiten, bedoeld onder 2.7.1, onder a, zullen worden uitgevoerd voorzien van een jaarplanning voor de looptijd van het programma;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren activiteiten , bedoeld in artikel 2.7.1, onder b tot en met d, met per activiteit en per natuurgebied per natuurbeheertype een beknopte beschrijving van:

      • i.

        de uit te voeren maatregelen binnen het natuurgebied;

      • ii.

        de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd, afgerond in hectares;

      • iii.

        een begroting;

      • iv.

        een jaarplanning van de realisatie voor de looptijd van het programma en een planning van de uitgaven;

    • c.

      een GIS-kaart met daarop aangegeven de buitengrenzen van het natuurgebied waarin de maatregelen, bedoeld in artikel 2.7.1, worden gerealiseerd.

  • 4. Voor een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag overlegt, als de aanvrager geen zeggenschap heeft over het natuurgebied, de aanvrager op verzoek van het bevoegd gezag een verklaring waaruit blijkt dat de eigenaar of de erfpachter instemt met de subsidieaanvraag.

  • 5. Een programma-aanvraag kan alleen worden ingediend als het een aanvraag betreft voor:

    • a.

      minimaal 40 hectare inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a;

    • b.

      minimaal 150 hectare uitvoering herstelmaatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b en c; of

    • c.

      minimaal 20 hectare voor het verhogen van de natuurkwaliteit van een bestaand natuurbeheertype als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d.

  • 6. Als de aanvrager een grote onderneming is, bevat de aanvraag een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

  • 7. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend voor 1 oktober 2027.

Artikel 2.7.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      95% van de subsidiabele kosten voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, met een maximum van € 15.000 per hectare per subsidieaanvraag.

    • b.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b en c, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

    • c.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel of kostenpost zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels met een minimum van:

      • i.

        € 950 voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland;

      • ii.

        € 25.000 voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker; of

    • d.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder e.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de maximale bedragen , bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat:

    • a.

      de aanvrager aantoont dat de inrichting meer kost dan de maxima; en

    • b.

      de kosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project of het programma.

  • 3. Artikel 1.3.5, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.7.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt niet verleend voor het verwijderen van bodemverontreiniging of afval.

  • 2. Subsidie voor de verhoging van de natuurkwaliteit, bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, wordt niet verstrekt als voor hetzelfde perceel al eerder subsidie voor verhoging van de natuurkwaliteit, bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, is verstrekt.

Artikel 2.7.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger houdt na de uitvoering van de inrichting de gerealiseerde natuur in stand.

  • 2. De ontvanger van subsidie voor inrichting van nieuwe natuur binnen een programma-aanvraag als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, richt het natuurterrein in volgens de indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart zoals die luidt op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 3. De subsidieontvanger realiseert de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend uiterlijk 31 december 2027.

Artikel 2.7.9 Looptijd

[vervallen]

Artikel 2.7.10 Gescheiden boekhouding

Als de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1 ook economische activiteiten verricht, moet hij een gescheiden boekhouding voeren in overeenstemming met punt 44 van de EU-kaderregeling als staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).

Artikel 2.7.11 Communautair toetsingskader

  • 1. Artikel 1.3.2, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie wordt alleen verleend voor zover de verstrekking niet in strijd is met het besluit van de Europese Commissie inzake SA.101117 (2021/N) van 24 februari 2022.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1, onderdeel e, wordt alleen verleend voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 53 van de AGVV.

Artikel 2.7.12 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Paragraaf 2.8 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.8.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor functieverandering.

Artikel 2.8.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de grond waarvoor subsidie is aangevraagd, is begrensd als N00.01 op de ambitiekaart bij het natuurbeheerplan en aangewezen als subsidiabel op functieverandering en/of inrichting op de investeringskaart bij het natuurbeheerplan;

  • b.

    de landbouwproductiecapaciteit van de grond in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt;

  • c.

    op de grond waarvoor subsidie is aangevraagd ook inrichting plaatsvindt als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a; en

  • d.

    de taxatie uitgevoerd wordt door:

    • 1e.

      1e. een door Gedeputeerde Staten in te schakelen onafhankelijke taxateur als de aanvraag alleen betrekking heeft op functieverandering; of

    • 2e.

      een door aanvrager in te schakelen onafhankelijk taxateur als de aanvraag ook betrekking heeft op de beëindiging van pachtovereenkomsten over een natuurambitieterrein als bedoeld in artikel 2.3.1, aanhef en onder b.

  • e.

    Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie alleen verstrekt als de aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.8.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komt in aanmerking de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de voorgenomen functieverandering en inrichting.

Artikel 2.8.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 2.8.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 gevoegd waarop de grenzen van de grond zijn aangegeven; en de op die grond gelegen wegen en paden.

  • 2. Als op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, wordt in aanvulling op artikel 1.2.3 bij de aanvraag een verklaring van geen bezwaar gevoegd van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

  • 3. Als de aanvrager een grote onderneming is, bevat de aanvraag een met bewijsstukken onderbouwing van de situatie zonder steun.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend voor 1 oktober 2027.

Artikel 2.8.6 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.3.

  • 2. Als voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein al op grond van deze of een andere regeling subsidie is verleend, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk is om te voorkomen dat het totaal aan subsidie voor die activiteit meer bedraagt dan:

    • a.

      de werkelijke kosten die de activiteiten met zich meebrengen; of

    • b.

      de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven.

Artikel 2.8.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor functieverandering die dient tot uitvoering van wettelijke of contractuele verplichtingen.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor gronden die om niet van de overheid zijn verkregen.

  • 3. Subsidie kan worden geweigerd voor gronden die niet tegen marktwaarde van de overheid zijn verkregen.

  • 4. Subsidie wordt niet verstrekt voor gronden waarop nog verplichtingen rusten op grond van:

    • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland;

    • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister van economische zaken;

    • c.

      hoofdstuk 4 of afdeling 5.1.3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

    • d.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden; of

    • e.

      de Beschikking voor het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 2.8.8 Verplichtingen

  • 1. Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert volgens het .natuurbeheertype op grond van het Natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van het natuurbeheertype verstoort; en

    • b.

      dat de verplichting, bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat ook gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

  • 2. De verplichtingen worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting voor het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3. Subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de Gedeputeerde Staten.

  • 4. Op gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger kunnen de in de voorafgaande leden genoemde termijnen worden verlengd.

  • 5. Subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd minimaal 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft voor het publiek, tenzij daarvan op aanvraag ontheffing wordt verleend.

  • 6. Ontheffing als bedoeld in lid 5 wordt verleend als:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het terrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Omgevingswet gestelde regels voor soortenbescherming of voor Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen;

    • b.

      het terrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is;

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het terrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; of

    • d.

      andere belangen gehele of gedeeltelijke sluiting rechtvaardigen.

  • 7. Subsidieontvanger dient binnen twaalf weken na subsidieverlening bij het bevoegd gezag een aanvraag in tot aanpassing van de functie, die inhoudt dat de grond alleen als natuur mag worden gebruikt.

  • 8. Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.8.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het omgevingsplan.

Artikel 2.8.10 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.

Artikel 2.8.11 Communautair toetsingskader

Artikel 1.3.2, eerste lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.8.12 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Paragraaf 2.9 Inwonersinitiatieven voor biodiversiteit

Artikel 2.9.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor:

    • a.

      het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten door inwoners in hun leefomgeving;

    • b.

      het activeren van inwoners om aan de slag te gaan met het vergroten van de biodiversiteit in hun leefomgeving; of

    • c.

      het verstrekken van financiële bijdragen aan inwonersinitiatieven voor het vergroten van de biodiversiteit in hun leefomgeving.

  • 2. Onder het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het planten van inheemse bomen, struiken en planten;

    • b.

      maatregelen die het voortplanten, opgroeien en foerageren van inheemse diersoorten mogelijk maken of verbeteren;

    • c.

      beheermaatregelen, zoals snoeien, maaien en dunnen.

  • 3. Onder het activeren van inwoners wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het organiseren van bijeenkomsten en werkdagen;

    • b.

      het opstellen en verspreiden van informatiemateriaal, maar geen boeken;

    • c.

      het geven van voorlichting.

Artikel 2.9.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend voor activiteiten die worden uitgevoerd:

    • a.

      op openbaar en kosteloos toegankelijke plekken; of

    • b.

      vanaf de openbare weg zichtbare plekken.

  • 2. Subsidie voor het verstrekken van financiële bijdragen aan inwonersinitiatieven wordt alleen verleend als:

    • a.

      de ontvanger per inwonersinitiatief maximaal € 5.000 bijdraagt; en

    • b.

      het inwonersinitiatief een financiële bijdrage levert van minstens 35% van het bedrag bedoeld in onderdeel a.

Artikel 2.9.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    aankoop van onroerende goederen;

  • b.

    waardedaling van grond of opbrengstderving;

  • c.

    gebouwen of inrichting daarvan; of

  • d.

    aankoop van machines of apparatuur die benodigd zijn om de activiteiten uit te voeren.

Artikel 2.9.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, kan alleen worden aangevraagd door een samenwerkingsverband van minimaal vijf natuurlijke personen of aan een rechtspersoon.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder b of c, kan alleen worden aangevraagd door een vereniging of stichting met een statutaire doelstelling tot inzet voor biodiversiteit, maar niet door een bos- of landgoedeigenaar.

Artikel 2.9.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, aanhef en onder a, in ieder geval:

    • a.

      een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het perceel waarop de aanleg of het beheer betrekking heeft;

    • b.

      een kaart waarop is aangegeven waar de activiteit wordt gerealiseerd.

  • 2. Een aanvrager kan maximaal éénmaal per kalenderjaar subsidie ontvangen.

Artikel 2.9.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a of b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 100.000.

  • 3. Ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten bij de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, mag bestaan uit kosten voor externe ondersteuning.

  • 4. Ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten bij de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder b, mag bestaan uit kosten voor personele inzet.

  • 5. Ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten bij de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, mag bestaan uit kosten voor personele inzet.

Artikel 2.9.7 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, kan niet worden verleend voor zover de activiteit betrekking heeft op:

  • a.

    terreinen die zijn opgenomen in het Natuurbeheerplan;

  • b.

    het periodiek inzaaien van terreinen en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden;

  • c.

    fruit, noten, sier- en groenteteelt; of

  • d.

    privé tuinen.

Artikel 2.9.8 Verplichtingen

  • 1. Als de subsidie direct is vastgesteld in overeenstemming met artikel 25, eerste lid, onder a, van de AsG, voert de ontvanger de activiteit binnen twee jaar na de vaststelling van de subsidie uit.

  • 2. De ontvanger geeft binnen vier weken na het afronden van de activiteit publiciteit aan de activiteit via een website of de sociale media en toont daarop beelden van de activiteit.

Paragraaf 2.10 Innovatie Agrifood

Artikel 2.10.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Kadernota Agrifood : Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030”, zoals vastgesteld door Provinciale Staten bij besluit van 31 maart 2021, inclusief de nadien aangebrachte wijzigingen;

kringlooplandbouw: vorm van duurzame landbouw waarbij de kringloop van mineralen gesloten is;

natuurinclusieve landbouw: economisch rendabel landbouwsysteem, dat optimaal beheer van natuurlijke hulpbronnen duurzaam integreert in bedrijfsvoering, inclusief zorg voor ecologische functies en de biodiversiteit op en om het bedrijf.

Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteit

Voor subsidie komen in aanmerking projecten die gericht zijn op het bevorderen van de ontwikkeling van een kringlooplandbouw of natuurinclusieve landbouw en die bijdragen aan de doelen van de Kadernota Agrifood Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030 in de vorm van:

  • a.

    met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in activa op landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 14 van de LVV;

  • b.

    marktonderzoek, productontwerp en productdesign of het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de LVV;

  • c.

    kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties als bedoeld in artikel 21 van de LVV; of

  • d.

    afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten als bedoeld in artikel 24 van de LVV.

Artikel 2.10.3 Criteria

Subsidie kan alleen verleend worden als:

  • a.

    het project een bijdrage levert aan minimaal twee van de volgende aspecten:

    • i.

      de verduurzaming van de fysieke leefomgeving;

    • ii.

      het tot waarde brengen van producten en diensten van het agrarische bedrijf met nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten;

    • iii.

      de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector of aantrekkelijk landbouwondernemerschap;

  • b.

    het project een innovatief karakter heeft;

  • c.

    het project een slagingskans heeft, gelet op onder meer het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid van ondernemers bij het project;

  • d.

    het project zich richt op een praktijkrijp resultaat en zich leent voor grootschalige toepassing.

Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10% van de totale subsidiabele kosten;

    • b.

      kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot ten hoogste de marktwaarde van de activa;

    • c.

      algemene kosten in verband met de uitgaven, bedoeld onder a of b;

    • d.

      kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    • e.

      kosten van uitgaven voor niet-productieve investeringen in verband met de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d, van de LVV.

  • 2. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder b, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van marktonderzoek;

    • b.

      kosten van productontwerp en productdesign;

    • c.

      kosten voor het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen , bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de LVV.

  • 3. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder c, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching; en kosten van voorlichtingsacties;

    • b.

      kosten van demonstratieactiviteiten, waarbij demonstratieprojecten in verband met investeringen subsidiabel zijn op grond van het eerste lid, onder a tot en met d, en alleen voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt, waardoor het alleen de afschrijvingskosten betreft die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen.

  • 4. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder d, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de LVV;

    • b.

      kosten van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 24, derde en vijfde lid, van de LVV.

Artikel 2.10.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 kan geen subsidie worden verleend voor:

  • a.

    kosten voor werkkapitaal;

  • b.

    kosten voor de aankoop van productierechten, betalingsrechten, dieren en eenjarige gewassen;

  • c.

    kosten voor de aanplant van eenjarige gewassen;

  • d.

    kosten voor afwateringswerkzaamheden;

  • e.

    kosten voor investeringen om aan Europese wetgeving te voldoen; en

  • f.

    kosten voor reguliere vervangingsinvesteringen.

Artikel 2.10.6 Aanvrager

  • 1. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

  • 2. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder b, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die aanbieder van onderzoeksdiensten of adviesverstrekker zijn;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

  • 3. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder c, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die activiteiten over kennisoverdracht of voorlichting aanbieden;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

  • 4. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder d, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

Artikel 2.10.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichtingen bedoeld in artikel 2.10.9.

Artikel 2.10.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000 als:

    • a.

      het activiteiten betreft gericht op de verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of normen voor dierenwelzijn;

    • b.

      de investering verder gaat dan de investering die nodig is om aan de Europese wetgeving te voldoen; en

    • c.

      de verbetering niet leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit.

  • 3. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder b tot en met d, bedraagt ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000.

Artikel 2.10.9 Verplichtingen

In aanvulling op paragraaf 1.4 gelden de volgende verplichtingen:

  • a.

    de subsidieontvanger draagt de innovaties uit en verspreidt ze naar sectorgenoten en partners in de landbouwketen;

  • b.

    de subsidieontvanger maakt de resultaten van het project toegankelijk voor derden.

Artikel 2.10.10 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als aan de aanvrager op grond van deze paragraaf al eerder subsidie in hetzelfde kalenderjaar of voor dezelfde activiteit is verstrekt.

Paragraaf 2.11 Medegebruik van graslanden door edelherten

Artikel 2.11.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het toestaan van medegebruik van graslanden door edelherten gedurende het hele kalenderjaar.

Artikel 2.11.2 Criteria

Subsidie kan alleen worden verleend als:

  • a.

    de subsidiabele activiteit betrekking heeft op percelen die zijn gelegen in een gebied dat door Gedeputeerde Staten is aangewezen als gebied waarvoor geen aanvraag hoeft te worden ingediend voor een tegemoetkoming voor faunaschade;

  • b.

    door of in opdracht van Gedeputeerde Staten faunaschade aan graslanden is getaxeerd die is veroorzaakt door edelherten; en

  • c.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregel faunaschade Gelderland 2024 gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 2.11.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door agrariërs.

Artikel 2.11.4 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG dient de aanvrager een aanvraag om subsidie in tijdens het kalenderjaar waarin faunaschade is geleden.

  • 2. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt de aanvraag om subsidie tijdens of na uitvoering van de subsidiabele activiteit ingediend.

  • 3. Artikel 1.2.3, eerste lid, onder b tot en met e, is niet van toepassing.

Artikel 2.11.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 50 per hectare waarop in het betreffende kalenderjaar faunaschade is getaxeerd.

Artikel 2.11.6 Weigeringsgrond

De subsidie wordt geweigerd voor percelen waarvoor al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.

Artikel 2.11.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.12 Aanpak invasieve exoten

Artikel 2.12.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    een project om gedurende drie jaren een of meer invasieve exoten op een of meer locaties te verwijderen en verwijderd houden of te beheersen;

  • b.

    een programma om binnen een periode van zes jaren meerdere projecten als bedoeld onder a uit te voeren;

  • c.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de bestrijding van een of meer invasieve exoten.

Artikel 2.12.2 Criteria

  • 1. Subsidie kan alleen worden verleend voor de volgende soorten invasieve exoten: zonnebaars, Aziatische duizendknopen, reuzenbalsemien, reuzenberenklauw, Canadese guldenroede en late guldenroede.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, kan alleen worden verleend als op basis van een projectplan wordt aangetoond dat de subsidiabele activiteit bijdraagt aan de bescherming van de biodiversiteit in een Gelderse natuurparel, als opgenomen in bijlage 1 bij de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming.

  • 3. In afwijking van het vorige lid is de bestrijding van de zonnebaars mogelijk buiten een Gelderse natuurparel mits de soort gevestigd is in geïsoleerd water.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, kan alleen worden verleend als:

    • a.

      de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in het Gelders Natuurnetwerk; en

    • b.

      een programma-aanpak wordt overgelegd waaruit in ieder geval de planning van de uit te voeren projecten gedurende zes jaren blijkt.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, kan alleen worden verleend als het plan van aanpak betrekking heeft op het totale grondgebied van een gemeente.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, kan alleen worden verleend als het plan van aanpak betrekking heeft op het totale beheergebied van het waterschap of een deel daarvan, waarbij het waterschap maximaal vier deelgebieden aanwijst.

Artikel 2.12.3 Plan van aanpak

Het plan van aanpak, bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, brengt in beeld:

  • a.

    de locaties van de aan te pakken invasieve exoten;

  • b.

    de te nemen maatregelen en een prioritering daarvan; en

  • c.

    met welke partijen binnen het grondgebied of beheergebied kan worden samengewerkt om tot een effectieve bestrijding te komen.

Artikel 2.12.4 Subsidiabele kosten

Kosten voor het opstellen van een projectplan als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen, komen in afwijking van artikel 1.3.4, onder b, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.12.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, wordt aangevraagd door een organisatie die:

    • a.

      minimaal 5.000 hectare natuurterrein beheert; of

    • b.

      een organisatie die grondeigenaren vertegenwoordigd die gezamenlijk minimaal 5.000 hectare natuurterrein beheren.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, wordt aangevraagd door een gemeente of waterschap.

Artikel 2.12.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000 per aanvrager.

  • 2. De subsidie voor het projectplan als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, bedraagt maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 3. De subsidie, bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 600.000 per aanvrager per zes jaar.

  • 4. De subsidie, bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, bedraagt € 10.000.

Artikel 2.12.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijding of beheersing van exoten plaatsvindt met chemische bestrijdingsmiddelen, tenzij de aanvrager aantoont dat er geen andere bestrijdingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijdingsmethode aantoonbaar ineffectief is.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a of b, wordt geweigerd als voor hetzelfde perceel voor dezelfde activiteit al subsidie op grond van de paragraaf 2.7 is verstrekt.

  • 4. Subsidie voor een project als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, wordt geweigerd als aan dezelfde aanvrager al subsidie voor een programma als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, is verstrekt.

Artikel 2.12.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger monitort en evalueert de effecten van de getroffen maatregelen, bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, en rapporteert hierover twee jaar na de start van de uitvoering van het project aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. De subsidieontvanger monitort en evalueert de effecten van de projecten, bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, gedurende de looptijd van het programma en rapporteert hierover elke drie jaar na de start van de uitvoering aan Gedeputeerde Staten.

  • 3. De subsidieontvanger stuurt het plan van aanpak, bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, naar Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 2.13 Voorkomen van schade door wolven

Artikel 2.13.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

kwetsbare hoefdieren: buiten verblijvende runderen, schapen, geiten, varkens, paarden, ezels, pony’s, lama’s en alpaca’s en gehouden damherten en edelherten;

wolfwerende afrastering: afrastering om aanvallen van wolven op kwetsbare hoefdieren te voorkomen die ten minste voldoet aan paragraaf 2.2 van de Faunaschade Preventiekit module wolven zoals gepubliceerd op Wolven - BIJ12.

Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het aanschaffen of aanpassen van een vaste wolfwerende afrastering;

  • b.

    het aanschaffen van een verplaatsbare wolfwerende afrastering; en

  • c.

    het aanschaffen van een automatisch oprolsysteem bij een verplaatsbaar wolfwerende afrastering met draden.

Artikel 2.13.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als de vaste of verplaatsbare wolfwerende afrastering wordt geplaatst en gebruikt in Gelderland.

  • 2. Subsidie voor een automatisch oprolsysteem wordt alleen verstrekt als het systeem wordt gebruikt om minimaal 100 schapen of geiten te beschermen.

Artikel 2.13.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door:

    • a.

      een eigenaar van kwetsbare hoefdieren; of

    • b.

      een pensionstalhouder.

  • 2. Onder toepassing van artikel 5, tweede lid, van de AsG kan subsidie ook worden aangevraagd door andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.13.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag om subsidie in ieder geval:

    • a.

      een opgave van het aantal gehouden kwetsbare hoefdieren waarvoor een afrastering is of wordt geplaatst;

    • b.

      een kaart waarop is aangegeven waar de afrastering is of wordt geplaatst;

    • c.

      een opgave van de totale lengte in meters van de vaste afrastering.

  • 2. De opgave van het aantal gehouden kwetsbare hoefdieren wordt berekend aan de hand van:

    • a.

      voor schapen of geiten: het gemiddelde aantal geregistreerde schapen en geiten dat op peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november is vastgelegd in het door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beheerde Identificatie- en Registratiesysteem Dieren in het jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • b.

      voor overige kwetsbare hoefdieren: het aantal kwetsbare hoefdieren op het moment van de aanvraag.

Artikel 2.13.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een vaste afrastering bedraagt:

    • a.

      € 570; en

    • b.

      € 3,40 per strekkende meter met een maximum van € 680 per dier, voor zover het runderen, paarden, ezels en pony's betreft, en een maximum van € 114 per dier, voor zover het een van de overige kwetsbare hoefdieren betreft. 

  • 2. De subsidie voor een verplaatsbare afrastering bedraagt:

    • a.

      € 34 per dier; en

    • b.

      € 4.500 voor een automatisch oprolsysteem voor een verplaatsbare afrastering met draden.

  • 3. De subsidie bedraagt maximaal € 20.000 per aanvrager.

Artikel 2.13.7 Subsidiabele kosten 

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.13.2, die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder f, komen kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.13.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger 

De subsidieontvanger is verplicht binnen 3 maanden na subsidieverstrekking de aangeschafte vaste of verplaatsbare wolfwerende afrastering te plaatsen of aan te passen of het automatische oprolsysteem in gebruik te nemen.

Artikel 2.13.9 Weigeringsgronden 

Een subsidie voor een verplaatsbare wolfwerende afrastering wordt geweigerd als hiervoor aan de dezelfde subsidieontvanger in de afgelopen drie kalenderjaren al eerder een subsidie is verstrekt.

Artikel 2.13.10 Communautair toetsingskader 

Subsidie die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.14 Groene icoonprojecten

Artikel 2.14.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    het ontwerp van een groen icoonproject; of

  • b.

    het realiseren van een groen icoonproject.

Artikel 2.14.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1 kan alleen worden verleend als een ruimte in de bebouwde kom van in ieder geval 1.000 m2 beschikbaar is voor de realisatie.

  • 2. Subsidie kan alleen worden verleend als het icoonproject:

    • a.

      bijdraagt aan klimaatadaptatie, waarbij relevante aspecten zijn:

      • i.

        de verhouding met de gemeentelijke of regionale stresstest klimaatadaptatie volgens het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie;

      • ii.

        het voorkomen van opwarming van de omgeving;

      • iii.

        het voorkomen van overstroming op de locatie en in de directe omgeving; en

      • iv.

        het voorkomen van droogte op de locatie en in de directe omgeving;

    • b.

      bijdraagt aan biodiversiteit, waarbij relevante aspecten zijn:

      • i.

        het beplanten met inheemse kruiden, struiken of bomen;

      • ii.

        de variatie aan inheemse soorten;

      • iii.

        de aansluiting van het icoonproject op andere groene structuren in de omgeving, als onderdeel van een groter natuurlijk systeem;

      • iv.

        het treffen van voorzieningen voor diersoorten, bijvoorbeeld nestkasten, vleermuiskasten of insectenhotels; en

      • v.

        het opstellen van een beheerplan;

    • c.

      maatschappelijke waarde heeft, waarbij relevante aspecten zijn:

      • i.

        de beleefbaarheid voor een breed publiek;

      • ii.

        het inrichten van het project met recreatieve voorzieningen;

      • iii.

        ontmoeten en bewegen;

      • iv.

        de verhouding met de omgeving; en

      • v.

        het betrekken van inwoners en bedrijven bij de planvorming, uitvoering en beheer;

    • d.

      iconisch is, waarbij relevante aspecten zijn:

      • i.

        de creativiteit van het project;

      • ii.

        de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

      • iii.

        beeldbepalend voor de omgeving; en

      • iv.

        vernieuwende of inspirerende inzichten geeft in energietransitie, circulariteit, klimaatadaptatie of biodiversiteit.

Aan de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, wordt een score van maximaal 100 punten toegekend, waarbij de punten als volgt over de in het tweede lid genoemde criteria worden verdeeld:

  • a.

    maximaal 30 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium klimaatadaptatie;

  • b.

    maximaal 30 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium biodiversiteit;

  • c.

    maximaal 20 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium maatschappelijke waarde; en

  • d.

    maximaal 20 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium iconisch.

Artikel 2.14.3 Weigeringsgronden

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, wordt geweigerd voor zover het ontwerp of de realisatie betrekking heeft op een terrein dat vanwege aan die locatie toegedeelde functie geschikt is voor handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening door meer dan één bedrijf.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, wordt geweigerd als aan de activiteit minder dan 60 punten worden toegekend.

Artikel 2.14.4 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 kan geen subsidie worden aangevraagd voor:

  • a.

    grondverwerving;

  • b.

    ambtelijke inzet;

  • c.

    kosten voor gebouwen, tenzij het de vergroening van het gebouw betreft; en

  • d.

    marketing voor commerciële doeleinden.

Artikel 2.14.5 Aanvrager

De subsidie kan alleen worden aangevraagd door een gemeente of een samenwerkingsverband bestaande uit minimaal een gemeente en de grondeigenaar.

Artikel 2.14.6 Hoogte

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 7.500 en een maximum van € 15.000.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 30.000 en een maximum van € 100.000.

Artikel 2.14.7 Adviescommissie

  • 1. Volledige aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, worden voor advies voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie beoordeelt of een aanvraag voldoet aan artikel 2.14.2, tweede lid, en adviseert over de toekenning van het aantal punten.

Artikel 2.14.8 Wijze van verdeling

  • 1. Aanvragen als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, die voor subsidie in aanmerking komen, worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 2. De rangorde wordt bepaald door toepassing van de in artikel 2.14.2 opgenomen selectiecriteria met de daaraan gegeven weging van die criteria. Het totaal aantal punten dat na toepassing van deze criteria wordt behaald, bepaalt de plaats in de rangorde.

Artikel 2.14.9 Verplichtingen

  • 1. De ontvanger van subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder a, moet in het ontwerp:

    • a.

      aandacht besteden aan klimaatadaptatie door:

      • i.

        de uitkomsten van gemeentelijke of regionale stresstest klimaatadaptatie volgens het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie te verwerken; en

      • ii.

        bij te dragen aan het voorkomen van droogte, wateroverlast op de locatie of in de omgeving en opwarming van de omgeving;

    • b.

      aandacht besteden aan biodiversiteit door:

      • i.

        minimaal 500 m2 te beplanten met inheemse kruiden, struiken of bomen;

      • ii.

        gebruik te maken van een variatie aan inheemse kruiden, struiken of bomen;

    • c.

      voorzieningen treffen voor diersoorten, bijvoorbeeld nestkasten, vleermuiskasten of insectenhotels, en het opstellen van een beheerplan.

    • d.

      aandacht besteden aan maatschappelijke waarde door:

      • i.

        het realiseren van recreatieve voorzieningen; en

      • ii.

        inwoners uit de omgeving te betrekken bij het ontwerp; en

      • iii.

        aandacht besteden aan het iconische van het project.

  • 2. De ontvanger van subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, onder b, stelt het icoonproject kosteloos toegankelijk voor het publiek.

Artikel 2.14.10 Aanvraagtermijn

Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, onderdeel b, kan worden ingediend vanaf 6 februari 2023 tot en met 31 maart 2023.

Paragraaf 2.15 Uitvoering specifieke uitkering programma Natuur

Subparagraaf 2.15.1 Algemeen

Artikel 2.15.1.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    natuurherstelmaatregelen;

  • b.

    bestrijding invasieve exoten in Natura-2000 gebied;

  • c.

    revitalisering bos;

  • d.

    apparaatskosten;

  • e.

    realisatie van bos, al dan niet in combinatie met functieverandering; of

  • f.

    recreatiezonering.

Artikel 2.15.1.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend als de activiteit:

    • a.

      bijdraagt aan de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of gebied van soorten die beschermd worden op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn in Natura 2000-gebieden;

    • b.

      bijdraagt aan en niet strijdig is met de doelen van het Natura 2000-beheerplan;

    • c.

      toekomstige natuurherstelmaatregelen niet in de weg staat;

    • d.

      gericht is op structureel systeemherstel van een natuurgebied;

    • e.

      aan de hand van een conceptaanvraag vooroverleg heeft plaatsgevonden.

    • f.

      Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt als de aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.15.1.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder a, b en f, komen de kosten voor het opstellen van de aanvraag, de voorbereidingskosten voordat de aanvraag is ontvangen en de kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Kosten voor het opstellen van de aanvraag zijn subsidiabel vanaf 1 januari 2022.

  • 4. Als de aanvrager Staatsbosbeheer is, wordt in afwijking van artikel 1.3.5, tweede lid, de vaste uurtariefsystematiek niet toegepast.

Artikel 2.15.1.4 Aanvrager

Subsidie kan alleen worden aangevraagd door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over de gronden waarvoor subsidie wordt aangevraagd of door een begunstigde van die gronden, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.

Artikel 2.15.1.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 gaat een aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een beschrijving waaruit blijkt dat de aanvraag voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 2.15.1.2;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren activiteiten, met per activiteit en per natuurgebied een beschrijving van:

      • i.

        de uit te voeren activiteiten binnen het natuurgebied;

      • ii.

        de oppervlakte waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd;

      • iii.

        een begroting;

      • iv.

        een tijdplanning waarbinnen de activiteiten zullen worden uitgevoerd en een planning van de uitgaven;

    • c.

      een GIS-kaart waarop de activiteiten zijn aangeduid.

  • 2. Als de aanvrager een grote onderneming is, bevat de aanvraag een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.15.1.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten en wordt gemaximeerd door de in bijlage 5 opgenomen normkosten.

  • 2. De subsidie wordt niet verleend als deze minder dan € 50.000 bedraagt.

  • 3. Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de in bijlage 5 opgenomen normkosten als:

    • a.

      de activiteiten aantoonbaar meer kosten; en

    • b.

      de meerkosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project.

Artikel 2.15.1.7 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, worden uiterlijk 1 juli 2026 gerealiseerd.

  • 2. De subsidieontvanger moet na de uitvoering van de activiteit de nieuwe herstelde of verbeterde natuur gedurende zes jaar in stand houden.

  • 3. De subsidieontvanger levert de gegevens aan die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording op de SPUK.

Artikel 2.15.1.8 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt niet verleend voor zover de eigenaar van de grond een rechtspersoon is die waterwinning als doelstelling heeft.

  • 2. Subsidie wordt niet verleend:

Artikel 2.15.1.9 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Subparagraaf 2.15.2 Natuurherstel

Artikel 2.15.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden aangevraagd voor:

  • a.

    het uitvoeren van eenmalige natuurherstelmaatregelen;

  • b.

    het uitvoeren van hydrologische maatregelen;

  • c.

    onderzoekskosten voor nog uit te voeren of uitgevoerde natuurherstelmaatregelen of hydrologische maatregelen.

Artikel 2.15.2.2 Criteria

Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel b, die wordt uitgevoerd op landbouwgronden, wordt alleen verstrekt als het gaat om een niet-productieve investering.

Artikel 2.15.2.3 Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • b.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • c.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • d.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

  • e.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan voor de subsidiabele activiteit;

  • f.

    afwateringswerkzaamheden, als sprake is van een hydrologische maatregel op landbouwgrond.

Artikel 2.15.2.4 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel a en onderdeel b, voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op natuurgronden, wordt alleen verstrekt als wordt voldaan aan het besluit van de Europese Commissie inzake SA.101117 (2021/N) van 24 februari 2022.).

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel b, die wordt uitgevoerd op landbouwgronden wordt alleen versterkt voor zover dit niet in strijd is met artikel 14 van de LVV.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel c, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de AGVV.

Subparagraaf 2.15.3 Bestrijding invasieve exoten in Natura 2000-gebied

Artikel 2.15.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het verwijderen, verwijderd houden of beheersen van één of meer invasieve exoten.

Artikel 2.15.3.2 Criteria

Subsidie kan alleen worden verleend als de activiteit:

  • a.

    wordt uitgevoerd in een Natura 2000-gebied;

  • b.

    wordt uitgevoerd op minimaal één van de volgende locaties:

    • i.

      in een kwalificerend habitat;

    • ii.

      op een locatie waar het voorkomen van exoten een directe bedreiging vormt voor kwalificerend habitat;

    • iii.

      op een geïsoleerde plaats waar de exoot recent is gevestigd en nog niet wijdverspreid aanwezig is; en

  • c.

    ziet op een of meer van de volgende soorten: Aziatische duizendknopen, reuzenbalsemien, reuzenberenklauw, Canadese guldenroede, late guldenroede, watercrassula, hemelboom en dijkviltbraam.

Artikel 2.15.3.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor:

  • a.

    het verwijderen, verwijderd houden of beheersen van een invasieve exoot;

  • b.

    het planten of zaaien van inheemse plantensoorten voor zover dat nodig is voor het verwijderd houden van de exoot;

  • c.

    onderzoekskosten voor de onder a of b genoemde activiteiten.

Artikel 2.15.3.4 Verplichting

Op de locatie waar een invasieve exoot is verwijderd, worden zo spoedig mogelijk na het verwijderen inheemse plantensoorten geplant of gezaaid, als dat voor het verwijderd houden van de invasieve exoot nodig is.

Artikel 2.15.3.5 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijding of beheersing van exoten plaatsvindt met chemische bestrijdingsmiddelen, tenzij de aanvrager aantoont dat er geen andere bestrijdingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijdingsmethode aantoonbaar ineffectief is.

Subparagraaf 2.15.4 Revitalisering bos

Artikel 2.15.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor revitalisering van of omvorming naar bos voor de volgende onderdelen:

  • a.

    hydrologisch herstel;

  • b.

    aanbrengen wildkerend raster;

  • c.

    verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten;

  • d.

    aanplanten van inheemse loofbomen;

  • e.

    inbrengen rijkstrooiselsoorten;

  • f.

    het maken van een plan voor een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

  • g.

    omvorming naar bos;

  • h.

    natuurtechnisch boomveiligheidsbeheer.

Artikel 2.15.4.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder a, wordt alleen verleend voor:

    • a.

      het uitvoeren van onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de kringloop van grond- en oppervlaktewater gericht op:

      • i.

        hydrologisch systeemherstel; en

      • ii.

        het tegengaan van verdroging of herstel van vochtige en natte boshabitats voor een Natura 2000-gebied; of

    • b.

      het uitvoeren van herstelmaatregelen voor vochtige of natte boshabitats voor een Natura 2000-gebied.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder b, wordt alleen verleend:

    • a.

      op locaties:

      • i.

        waar meer loofbomen nodig zijn voor behoud of uitbreiding van Natura 2000-boshabitats;

      • ii.

        waar meer loofbomen nodig zijn voor brandpreventie, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

        • 1.

          het aanplanten van loofbomen draagt bij aan het minimaliseren op de kans op onbeheersbare natuurbranden; en

        • 2.

          het aanplanten van loofbomen is noodzakelijk in het kader van de hoofdcompartimentering Veluwe of Achterhoek; of

        • 3.

          het aanplanten van loofbomen is opgenomen in een natuurbrandpreventieplan opgesteld voor gebiedsgerichte aanpak natuurbrandbeheersing;

      • iii.

        waar de taakstelling voor het jachtveld dat van toepassing is op het perceel waarop subsidie is aangevraagd, met minimaal 90% is behaald voor de soorten edelhert en ree;

    • b.

      voor de aanplant van inheems loofbos of het bevorderen van natuurlijke verjonging van inheems loofhout.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder c, wordt alleen verleend:

    • a.

      binnen kwalificerende habitattypen bos als alle op het lokale eigendom van aanvrager in het kwalificerend habitat aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de duurzame instandhouding van het habitat vormen, worden verwijderd;

    • b.

      buiten kwalificerende habitattypen onder de volgende voorwaarden:

      • i.

        bestemd voor de uitbreidingen van kwalificerende habitattypen;

      • i.

        het perceel is gelegen op of rond een oude bosgroeiplaats of bos te kwalificeren als kraaihei-dennebos; en

      • ii.

        alle op het lokale eigendom van aanvrager in het potentieel kwalificerend habitat aanwezige of verjonging van uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de ontwikkeling van het habitat vormen worden verwijderd;

    • c.

      als het verwijderen effectief en doelmatig wordt uitgevoerd zonder onevenredige bodemschade.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder d, wordt alleen verleend:

    • a.

      binnen bestaande bossen;

    • b.

      buiten een kwalificerend habitattype;

    • c.

      voor zover het de aanplant inheemse loofbomen betreft;

    • d.

      als aanplant kleinschalig en groepsgewijs wordt uitgevoerd om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen;

    • e.

      als:

      • i.

        individuele wildbescherming wordt aangebracht, of

      • ii.

        wildbescherming in de vorm van een raster wordt aangebracht, mits wordt voldaan aan de criteria genoemd in het tweede lid; en

    • f.

      als het leefgebied van soorten als bedoeld in het Natura 2000-beheerplan niet wordt aangetast.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder e, wordt alleen verleend:

    • a.

      binnen bestaande bossen aangeduid als natuurtype N14, N15 of N16;

    • b.

      buiten een kwalificerend habitattype;

    • c.

      als de soorten groepsgewijs worden aangeplant om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen;

    • d.

      als:

      • i.

        individuele wildbescherming wordt aangebracht, of

      • ii.

        wildbescherming in de vorm van een raster wordt aangebracht, mits wordt voldaan aan de criteria genoemd in het tweede lid;

    • e.

      voor zover het de aanplant van de volgende soorten autochtoon inheemse boom- en struiksoorten betreft: boswilg, linde, ratelpopulier, hazelaar, haagbeuk, zoete kers, fladderiep;

    • f.

      als het leefgebied van soorten, bedoeld in het Natura 2000-beheerplan niet wordt aangetast; en

    • g.

      plantgatbemesting met steenmeel wordt toegepast, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit niet noodzakelijk is.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder f, wordt alleen verstrekt als in het plan:

    • a.

      concrete doelstellingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat het omschreven netwerk voldoende is voor de gekozen doelsoorten;

    • b.

      rekening is gehouden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de gekozen soorten;

    • c.

      een concrete planning is opgenomen waarin is uitgewerkt wanneer de doelstellingen zijn bereikt.

  • 7. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder g, wordt alleen verleend als:

    • a.

      het om te vormen perceel:

      • i.

        natuurtype N12.02 betreft;

      • ii.

        is gelegen binnen een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied;

      • iii.

        weinig meerwaarde heeft voor biodiversiteit en ook de actuele en potentiële ecologische waarde van het perceel gering is; en

      • iv.

        minimaal 0,5 hectare groot is;

    • b.

      wordt aangeplant met autochtone inheemse boom- en struiksoorten of door het handhaven en het bevorderen van spontane opslag;

    • c.

      het perceel voor maximaal 80% wordt beplant; en

    • d.

      het te realiseren bos voldoet aan de afbakening van natuurtype N14 of N15; en

    • e.

      geen verplichtingen op grond van subsidie natuurbeheer of agrarisch natuurbeheer op het perceel rusten;

  • 8. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder h, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen kwalificerende habitattypen bos;

    • b.

      voor de volgende maatregelen:

      • i.

        lieren,

      • ii.

        lippen,

      • iii.

        geheel of gedeeltelijk kandelaberen met behulp van breuksnoei, en

    • c.

      voor maatregelen aan bomen met een diameter van minimaal 50 centimeter, gemeten op een hoogte van 1,30 meter vanaf maaiveld.

Artikel 2.15.4.3 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a.

    waardedaling van de grond bij omvorming naar bos;

  • b.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • c.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • d.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • e.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud; en

  • f.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan voor de subsidiabele activiteit.

Artikel 2.15.4.4 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder b, moet:

    • a.

      binnen het raster voldoende opvolgend beheer uitvoeren om de in het beheerplan N2000 opgenomen doelen te behalen, tenzij het gaat om houtige opslag met een diameter borsthoogte van minder dan 10 centimeter;

    • b.

      binnen het wildraster geen bodembewerking, anders dan maken van plantgaten, uit te voeren.

  • 2. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder c en h, moet:

    • a.

      vrijkomend hout laten liggen;

    • b.

      geen houtoogst toepassen;

    • c.

      geen chemische bestrijdingsmiddelen toepassen.

  • 3. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder d en g, moet bij de realisatie geen inheemse spontane opslag verwijderen.

  • 4. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 4.21.4.1, onder d, e en g, moet bij aanplant gebruik maken van:

    • a.

      op oude bosgroeiplaatsen, autochtone herkomsten van de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

    • b.

      buiten oude bosgroeiplaatsen, autochtone herkomsten van een Europese Rassenlijst Bomen.

Artikel 2.15.4.5 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de AGVV.

Subparagraaf 2.15.5 Apparaatskosten

Artikel 2.15.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor kosten die samenhangen met de regievoering of organisatie van voorbereiding en uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Gelderland 2021-2025.

Artikel 2.15.5.2 Criteria

Subsidie kan alleen worden verleend voor:

  • 1.

    kosten gemaakt vanaf 1 januari 2022;

  • 2.

    activiteiten die betrekking hebben op:

    • a.

      coördinatie en programmaleiding op het uitvoeringsprogramma;

    • b.

      communicatie en afstemming met leden en derden over het uitvoeringsprogramma;

    • c.

      opmaken inhoudelijke en financiële tussen- en eindrapportages en verantwoording prestaties in GIS; of

    • d.

      een bijdrage leveren aan het voorbereiden van projecten voor de jaren 2024 – 2030.

Artikel 2.15.5.3 Aanvrager

Subsidie kan alleen worden aangevraagd door een natuurbeheerder die beschikt over een certificaat als bedoeld in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.

Artikel 2.15.5.4 Hoogte

  • 1. De subsidie wordt geweigerd voor zover het minder bedraagt dan € 50.000.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 800.000 per aanvrager.

Artikel 2.15.5.5 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt niet verstrekt voor kosten die rechtstreeks samenhangen met de uitvoering van activiteiten als bedoeld in paragraaf 2.15.2 tot en met 2.15.4.

  • 2. Subsidie wordt niet verstrekt voor apparaatskosten bestemd voor gebiedsprocessen en overgangsgebieden.

  • 3. Subsidie wordt niet verstrekt aan een gemeente of waterschap.

Subparagraaf 2.15.6 Aanleg nieuw bos buiten GNN

Artikel 2.15.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    functieverandering van landbouwgrond naar bos;

  • b.

    realisatie van bos.

Artikel 2.15.6.2 Criteria

  • 1. Subsidie kan alleen worden verleend als:

    • a.

      het bos bij aanplant wordt aangelegd met minimaal 80% inheemse soorten;

    • b.

      het project een omvang heeft van minimaal:

      • i.

        één hectare, als het wordt aangelegd op een locatie grenzend aan het Gelders natuurnetwerk of wordt aangelegd geheel of gedeeltelijk binnen de Groene ontwikkelingszone;

      • ii.

        drie hectare, als het wordt aangelegd op een andere locatie;

      • iii.

        één hectare, als het wordt aangelegd op een andere locatie en het project een duidelijk onderbouwde ecologische meerwaarde heeft;

    • c.

      bij de aanvraag een intentieverklaring van het gemeentebestuur wordt overgelegd waaruit blijkt:

      • i.

        de intentie het bos planologisch te borgen;

      • ii.

        de juridische mogelijkheden hiertoe, met name de landschappelijke inpassing; en

    • d.

      het bos in overeenstemming is met de vigerende Omgevingsverordening Gelderland.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.15.6.1, onderdeel a, wordt alleen verleend als:

    • a.

      de productiecapaciteit wordt gesloopt of onherroepelijk gesloten;

    • b.

      de productiecapaciteit in de laatste vijf jaar voor de aanvraag om subsidie onafgebroken is gebruikt;

    • c.

      op de grond waarop subsidie wordt aangevraagd ook realisatie van bos plaatsvindt;

    • d.

      de taxatie wordt uitgevoerd door een door Gedeputeerde Staten in te schakelen onafhankelijke taxateur.

  • 3. Artikel 2.15.1.2, eerste lid, onderdeel a tot en met d, is niet van toepassing.

Artikel 2.15.6.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a.

    kosten voor natuurbeheer;

  • b.

    kosten voor grondaankoop;

  • c.

    kosten voor pachtafkoop.

Artikel 2.15.6.4 Aanvrager

In afwijking van artikel 2.15.1.4, eerste lid, wordt subsidie voor functieverandering alleen verleend aan de eigenaren van het terrein waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2.15.6.5 Aanvraag

De aanvraag bevat in aanvulling op de artikelen 1.2.3 en 2.15.1.5 de volgende gegevens:

  • a.

    de grootte van de onderneming;

  • b.

    een verklaring of en welke andere subsidies aanvrager voor de activiteit ontvangt en door wie die subsidies worden verstrekt;

  • c.

    als op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, een verklaring van geen bezwaar van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

Artikel 2.15.6.6 Hoogte

  • 1. De subsidie voor functieverandering bedraagt maximaal de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de voorgenomen functieverandering en inrichting.

  • 2. Subsidie voor de realisatie van bos bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 per hectare.

Artikel 2.15.6.7 Verplichtingen

  • 1. Ontvanger van subsidie voor functieverandering moet, in aanvulling op artikel 2.15.1.7,:

    • a.

      binnen twaalf weken na verlening van de subsidie met provincie een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb af sluiten, waarin is opgenomen:

      • i.

        de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert en datgene nalaat wat de veiligstelling van het bos verstoort; en

      • ii.

        dat de verplichting, bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat ook gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen;

    • b.

      er voor zorg te dragen dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de Gedeputeerde Staten;

    • c.

      de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in bos om te zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden op grond van titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.

  • 2. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting voor het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3. Op gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger kunnen de in de voorafgaande leden genoemde termijnen eenmalig worden verlengd.

  • 4. Subsidieontvanger voor realisatie van bos moet:

    • a.

      bij aanplant gebruik maken van soorten genoemd op de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

    • b.

      het bos voor zover nodig beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

    • c.

      aanlegwerkzaamheden in de periode tussen 1 september en 1 april uitvoeren.

    • d.

      aanlegwerkzaamheden pas na planologische borging uitvoeren;

    • e.

      na aanleg van het bos bij Gedeputeerde Staten een verzoek indienen om dit bos op te nemen op de kaart van het Natuurbeheerplan.

  • 5. Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.15.6.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd voor zover:

  • a.

    het bos zou worden aangelegd op een locatie binnen de begrenzing van een weidevogelgebied of het Gelders natuurnetwerk, bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland;

  • b.

    de onderneming van aanvrager in moeilijkheden verkeert als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

  • c.

    er een bevel tot terugvordering is op grond van een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • d.

    op de landbouwgrond of op het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze of andere regeling op grond waarvan subsidie is verstrekt voor agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer;

  • e.

    voor dezelfde activiteit al eerder subsidie is verleend of verstrekt;

  • f.

    subsidie wordt aangevraagd door ondernemingen die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoen en op basis daarvan hun productie hoe dan ook moeten stopzetten;

  • g.

    subsidie wordt aangevraagd met door bedrijven uit de houtsector voor commercieel levensvatbare houtwinning, vervoer hout of de verwerking van hout of andere bosrijkdommen tot producten of energiebronnen;

  • h.

    het voedselbossen betreft.

Artikel 2.15.6.9 Communautair toetsingskader

Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.

Subparagraaf 2.15.7 Recreatiezonering Veluwe

Artikel 2.15.7.1 Begripsomschrijving

(gereserveerd)

Artikel 2.15.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    het aanpassen van de paden- of routestructuur of de toegankelijkheid van gebieden;

  • b.

    het aanpassen, verwijderen, plaatsen of verplaatsen van een recreatieve voorziening, uitgezonderd de aanleg van een nieuwe routestructuur;

  • c.

    het doen van onderzoek naar de activiteiten, bedoeld onder a en b, of naar het aanpassen van openbare wegen, fietspaden of parkeerplaatsen;

  • d.

    communicatie over de uit te voeren recreatiezoneringsactiviteiten.

Artikel 2.15.7.3 Criteria

  • 1. In aanvulling op artikel 2.15.1.2 kan subsidie alleen worden verleend als de activiteit:

    • a.

      bijdraagt aan de doelen van het recreatiezoneringsplan;

    • b.

      deze uitgevoerd wordt in het Natura 2000-gebied Veluwe; en

    • c.

      in overeenstemming is met de karakteristieken van de aangegeven zone op de recreatiezoneringskaart waarin de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 2. In aanvulling op het vorige lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder c, alleen verleend als het onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de onderzochte maatregelen op de natuur en de aanvrager voornemens is de onderzochte maatregelen uit te voeren.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de aanvrager afwijken van het eerste lid, onder b, als de activiteit bijdraagt aan de vermindering van verstoring binnen het Natura 2000-gebied Veluwe.

Artikel 2.15.7.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. In aanvulling op artikel 2.15.1.6 bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder a, c en d, 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder b, bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten als de recreatieve voorziening wordt verwijderd of beperkt;

    • b.

      75% van de subsidiabele kosten als de recreatieve voorziening primair de natuurkwaliteit dient;

    • c.

      50% van de subsidiabele kosten als de recreatieve voorziening primair het verbeteren van de belevingskwaliteit dient.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen het subsidiebedrag, bedoeld in het tweede lid, onder b of c, met 25% van de subsidiabele kosten verhogen als de activiteit uitgevoerd wordt in combinatie met voldoende andere fysieke maatregelen die gericht zijn op het verminderen van het recreatief gebruik elders op het terrein. Gedeputeerde Staten betrekken in hun afweging de omvang van het terrein, het geheel van fysieke maatregelen, de mate van de vermindering van de verstoring, de natuurwaarden en het habitattype van het terrein.

  • 4. Artikel 2.15.1.6, tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.15.7.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking de interne loonkosten van een gemeente of waterschap.

Artikel 2.15.7.6 Aanvraag

  • 1. Artikel 2.15.1.5, eerste lid, onder b, sub ii, is niet van toepassing.

  • 2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder c, gaat vergezeld van een verklaring dat de aanvrager voornemens is de maatregelen waarnaar onderzoek wordt gedaan uit te voeren.

Artikel 2.15.7.7 Verplichtingen

  • 1. Artikel 2.15.1.7, tweede lid, is niet van toepassing.

  • 2. De aanvrager moet een verwijderde recreatieve voorziening verwijderd houden.

Artikel 2.15.7.8 Weigeringsgronden

  • 1. Artikel 2.15.1.8 is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder a en b, wordt niet verstrekt voor beheer en onderhoud.

Paragraaf 2.16 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000

Artikel 2.16.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    revitalisering van bos voor:

    • i.

      hydrologisch herstel;

    • ii.

      het aanbrengen van een wildkerend raster;

    • iii.

      het verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten;

    • iv.

      het aanplanten van inheemse loofbomen en rijkstrooiselsoorten;

    • v.

      het maken van een plan voor een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

  • b.

    het omvormen van kruiden- en faunarijk grasland naar bos.

Artikel 2.16.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1 wordt alleen verstrekt als de activiteiten plaatsvinden op percelen binnen het Gelders natuurnetwerk en buiten een Natura 2000-gebied.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op het mitigeren of wegnemen van knelpunten ten aanzien van de vitaliteit van bos.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, eerste lid, onder a, sub i, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op uitvoeren van:

    • a.

      onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de kringloop van grond- en oppervlaktewater gericht op:

      • i.

        hydrologisch systeemherstel; en

      • ii.

        het tegengaan van verdroging of herstel van vochtige en natte boshabitats; of

    • b.

      herstelmaatregelen in vochtige of natte boshabitats.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub ii, wordt alleen verstrekt op locaties waar meer inheemse loofbomen nodig zijn voor brandpreventie, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het raster is noodzakelijk in verband met graasdruk door in het wild levende soorten;

    • b.

      het aanplanten of bevorderen van natuurlijke verjonging van inheemse loofbomen is noodzakelijk in het kader van de hoofdcompartimentering zoals opgenomen in een natuurbrandpreventieplan; of

    • c.

      het aanplanten van inheemse loofbomen is opgenomen in een natuurbrandpreventieplan opgesteld voor gebiedsgerichte aanpak natuurbrandbeheersing.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iii, wordt alleen verstrekt voor zover:

    • a.

      het perceel is gelegen op een oude bosgroeiplaats; en

    • b.

      alle op het lokale eigendom van aanvrager aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de natuurlijke bosontwikkeling vormen worden verwijderd.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iv, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen bestaande bossen:

      • i.

        aangeduid als natuurtype N14 of N15, voor zover het aanplant van autochtoon inheemse boom- en struiksoorten betreft; of

      • ii.

        binnen bestaande bossen aangeduid als N16, voor zover het aanplant van inheemse boom- en struiksoorten betreft; en

    • b.

      als de soorten groepsgewijs worden aangeplant om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen.

  • 7. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub v, wordt alleen verstrekt als in het plan:

    • a.

      concrete doelstellingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat het omschreven netwerk voldoende is voor de gekozen doelsoorten;

    • b.

      rekening is gehouden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de gekozen soorten;

    • c.

      een concrete planning is opgenomen waarin is uitgewerkt wanneer de doelstellingen zijn bereikt.

  • 8. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het om te vormen perceel:

      • i.

        natuurtype N12.02 betreft;

      • ii.

        weinig meerwaarde heeft voor biodiversiteit en ook de actuele en potentiële ecologische waarde van het perceel gering is; en

      • iii.

        minimaal 0,5 hectare groot is;

    • b.

      de aanplant bestaat uit autochtone inheemse boom- en struiksoorten of sprake is van het handhaven en het bevorderen van spontane opslag;

    • c.

      het perceel voor maximaal 60% wordt beplant; en

    • d.

      het te realiseren bos gaat voldoen aan de eisen van natuurtype N14 of N15.

Artikel 2.16.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd of gemachtigd is door een persoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over het terrein.

  • 2. Subsidie voor omvorming van kruiden- en faunarijk grasland naar bos kan worden aangevraagd door de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 2.16.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. Artikel 1.3.5, tweede lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.16.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    functieverandering;

  • b.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • c.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • d.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • e.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

  • f.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan voor de subsidiabele activiteit.

Artikel 2.16.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een beschrijving van het voldoen aan de criteria;

  • b.

    een beschrijving per natuurgebied van de gegevens, bedoeld in artikel 1.2.3, eerste lid;

  • c.

    een beschrijving van de oppervlakte waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd;

  • d.

    een GIS-kaart waarop de maatregelen zijn aangeduid.

Artikel 2.16.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 95% van de subsidiabele kosten en wordt gemaximeerd door de in bijlage 5 opgenomen normkosten.

  • 2. Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de in bijlage 5 opgenomen normkosten als de activiteiten aantoonbaar meer kosten en die meerkosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project.

  • 4. Subsidie wordt niet verleend als deze minder bedraagt dan € 5.000.

Artikel 2.16.8 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager van de subsidie, bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub ii, moet:

    • a.

      binnen het raster voldoende opvolgend beheer uitvoeren om de voorgenomen doelen te behalen; en

    • b.

      binnen het wildraster geen bodembewerking, anders dan maken van plantgaten, uitvoeren.

  • 2. De aanvrager van de subsidie, bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iii, moet:

    • a.

      vrijkomend hout laten liggen, tenzij het struikvormers betreft;

    • b.

      geen houtoogst toe passen;

    • c.

      niet-mechanisch verwijderen, tenzij onderbouwd wordt dat het noodzakelijk is; en

    • d.

      geen glyfosaat toepassen.

  • 3. De aanvrager moet na de uitvoering van de activiteit de herstelde of verbeterde natuur duurzaam in stand houden.

  • 4. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iv moet bij de realisatie geen inheemse spontane opslag verwijderen.

  • 5. De aanvrager van subsidie, bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, sub iv, en onder b, moet bij aanplant gebruik maken van herkomsten genoemd op de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

Artikel 2.16.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de AGGV.

Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering stalemissies

Artikel 2.17.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

emissiewaarde: effect van uitstoot van milieuvervuilende stoffen in de atmosfeer als gevolg van menselijke activiteiten;

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86 van de AGGV;

onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 50, van de LVV;

methaanemissie: uitstoot van methaan;

Rav: Regeling Ammoniak en Veehouderij;

Rav -code: code per huisvestingssysteem, opgenomen in bijlage 1 van de Rav, waarvoor een emissiefactor is vastgesteld;

referentiewaarde: waarde behorend bij een Rav-code die de hoogte van de emissie die zonder investeringen en managementmaatregelen vanuit het stalsysteem voortkomt, weergeeft;

stalsysteem: mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderij;

stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;

stikstofemissie: uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak;

veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire landbouwproductie of vermeerdering van de die dieren.

Subparagraaf 2.17a Investeringen in niet-bewezen brongerichte stikstofreducerende innovaties in stalsystemen

Artikel 2.17a.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor een innovatieproject gericht op brongerichte reductie van stikstofemissie en methaanemissie vanuit een stalsysteem.

  • 2. Het innovatieproject bestaat uit een of meer van de volgende fasen:

    • a.

      een onderzoeks- en ontwikkelingsfase;

    • b.

      een emissiemetingenfase;

    • c.

      een resterende productieve levensduurfase.

Artikel 2.17a.2 Criteria subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan alleen worden verleend als:

    • a.

      het innovatieproject bestaat uit

      • i.

        alle drie de fasen, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid; of

      • ii.

        de emissiemetingenfase en resterende productieve levensduurfase, als de onderzoeks- en ontwikkelingsfase niet meer dan twee jaar voor de aanvraag is gerealiseerd;

    • b.

      aanvrager deelneemt in een samenwerkingsverband en aan dit samenwerkingsverband in ieder geval één veehouderij, die potentieel eindgebruiker is van de investeringen, en één onderzoeksorganisatie deelnemen;

    • c.

      het innovatieproject wordt uitgevoerd op een of meerdere veehouderijlocaties;

    • d.

      het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie, volgend uit Rav-code in bijlage 1 van de Rav, in ieder geval bedraagt:

      • i.

        bij melkvee: 50% ten opzichte van Rav-code A1.100;

      • ii.

        bij vleeskalveren: 60% ten opzichte van Rav-code A4.100;

      • iii.

        bij melkgeiten: 25% ten opzichte van 3,4 kg NH3 per dierplaats;

      • iv.

        bij varkens: 60% ten opzichte van Rav-codes: D1.1.100, D1.2.100, D1.3.100, D1.3.101, D2.100 of D3.100;

      • v.

        bij leghennen en grootouder- en ouderdieren van leghennen: 50% ten opzichte van Rav-code E2.100;

      • vi.

        bij vleeskuikens : 50% ten opzichte van Rav-code E5.100;

      • vii.

        bij grootouder- en ouderdieren van vleeskuikens: 60% ten opzichte van Rav-code E4.100;

    • e.

      de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op een van de volgende Natura 2000- gebieden, voor de aanvraag minimaal bedraagt:

      • i.

        3.914 mol per jaar in de Veluwe;

      • ii.

        137 mol per jaar in Rijntakken;

      • iii.

        12 mol per jaar in de Achterhoek;

    • g.

      het innovatieproject gericht is op reductie van methaanemissie;

    • h.

      de emissiereductie van het innovatieproject realtime wordt gemeten en gemonitord met sensoren.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, kan alleen worden verleend:

    • a.

      voor investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die naar verwachting leiden tot reductie van stikstof- en methaanemissie in bestaande stalsystemen of nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen en voor sensoren voor werkelijke en continue meting van stikstof- en methaanemissie;

    • b.

      als de investeringen, bedoeld onder a, zijn gericht op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder b, kan alleen worden verleend:

    • a.

      voor het meten van het effect dat de investeringen bedoeld in het tweede lid, onder a, hebben op de stikstof- en methaanemissie op een veehouderij; en

    • b.

      voor technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting als bedoeld in het tweede lid, onder a, die nog geen Rav-code hebben.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c, kan alleen worden verleend:

    • a.

      voor de afschrijving van de investeringen, bedoeld in het tweede lid, onder a, na het afronden van de onderzoeks- en ontwikkelfase en de emissiemetingenfase;

    • b.

      als de investeringen gebruiksklaar zijn voor het gebruik bij de primaire landbouwproductie op die veehouderijlocatie;

    • c.

      als deze investeringen passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde lid en tiende lid, van de LVV.

Artikel 2.17a.3 Aanvrager

  • 1. De subsidie kan worden aangevraagd door de veehouderij die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder namens het samenwerkingsverband.

  • 2. Subsidie ook worden verstrekt aan veehouderijen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.17a.4 Aanvraag

  • 1. De subsidie kan worden aangevraagd door de veehouderij die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder namens het samenwerkingsverband.

  • 2. Subsidie ook worden verstrekt aan veehouderijen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.17a.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, bedraagt:

    • a.

      50% van de subsidiabele kosten voor zover deze kosten betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b.

      25% van de subsidiabele kosten voor zover deze kosten betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a.

      10%, als de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die onderneming;

    • b.

      20%, als de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die onderneming.

  • 3. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt op grond van artikel 25, zesde lid, onder b, van de AGVV verhoogd met 15% als:

    • a.

      in de onderzoeks- en ontwikkelingsfase daadwerkelijk wordt samengewerkt en voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de AGVV;

    • b.

      de projectresultaten uit de onderzoeks- en ontwikkelingsfase ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories of gratis of opensource-software.

  • 4. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, bedraagt ten hoogste € 180.000 per veehouderijlocatie, met een maximum van € 720.000 per aanvraag.

  • 5. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 120.000 per veehouderijlocatie en maximaal € 480.000 per aanvraag.

  • 6. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 7. Voor de resterende productieve levensduurfase bedraagt de subsidie ten hoogste € 200.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject en maximaal € 800.000 per aanvraag.

Artikel 2.17a.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, komen de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de AGVV voor subsidie in aanmerking voor zover deze kosten betrekking hebben op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek.

  • 2. Voor de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder b, komen de kosten, bedoeld in artikel 38, zevende lid, van de LVV voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voor de resterende productieve levensduurfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c, komen de afschrijvingskosten van de investeringen voor subsidie in aanmerking voor zover deze kosten vallen onder de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de LVV.

Artikel 2.17a.7 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor dezelfde activiteiten al subsidie is verstrekt;

  • b.

    met de uitvoering van het innovatieproject de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • c.

    het innovatieproject naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn of van brandveiligheid.

Artikel 2.17a.8 Verplichtingen

  • 1. Als het innovatieproject bestaat uit alle drie de fasen, bedoeld in artikel 2.17a.2, eerste lid, onder a, sub i, worden de onderzoek- en ontwikkelingsfase en de emissiemetingenfase uiterlijk op 31 maart 2028 voltooid.

  • 2. Als het innovatieproject bestaat uit de emissiemetingenfase en de resterende productieve levensduurfase, bedoeld in artikel 2.17a.2, eerste lid, onder a, sub ii, wordt de emissiemetingenfase uiterlijk op 31 maart 2028 voltooid.

  • 3. Voor de uitvoering van de emissiemetingenfase maakt de subsidieontvanger gebruik van meetprotocollen die voldoen aan de internationale stand van onderzoek of techniek.

  • 4. Voorafgaand aan de uitvoering van de emissiemetingenfase maakt de onderzoeksorganisatie de informatie, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de LVV bekend op een openbaar toegankelijke website op nationaal of regionaal niveau.

  • 5. Na afloop van emissiemetingenfase stelt de onderzoeksorganisatie de resultaten van onderzoek overeenkomstig artikel 38, vierde lid van de LVV beschikbaar op een openbaar toegankelijke website op nationaal of regionaal niveau.

  • 6. De resultaten van de emissiemetingenfase worden door de onderzoeksorganisatie gedurende vijf jaar beschikbaar gehouden vanaf de datum waarop de resultaten op internet beschikbaar zijn gesteld.

  • 7. Als voor de emissiemetingenfase een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de LVV, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject verleend voor de datum waarop de investering wordt uitgevoerd en de resterende productieve levensduurfase van start gaat.

Subparagraaf 2.17b Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen

Artikel 2.17b.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor een project gericht op de inrichting of herinrichting van een stalsysteem waarvan de toepassing leidt tot reductie van stikstofemissie binnen de veehouderijlocatie.

Artikel 2.17b.2 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie kan alleen worden verleend:

  • a.

    voor de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een of meer nieuwe bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die leiden tot brongerichte reductie van stikstofemissie in een stalsysteem; of

  • b.

    voor een combinatie van een van de brongerichte maatregelen, bedoeld onder a, en een nageschakelde techniek;

  • c.

    als de investeringen, bedoeld onder a en b, passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde en tiende lid, van de LVV;

  • d.

    als aannemelijk is dat het reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie, volgend uit Rav-code in bijlage 1 van de Rav, in ieder geval bedraagt:

    • i.

      bij melkvee: 30% ten opzichte van Rav-code A1.100;

    • ii.

      bij vleeskalveren: 60% ten opzichte van Rav-code A4.100;

    • iii.

      bij varkens: 60% ten opzichte van Rav-codes: D1.1.100, D1.2.100, D1.3.100, D1.3.101, D2.100 of D3.100;

    • iv.

      bij pluimvee: 50% ten opzichte van Rav-codes: E1.100, E2.100, E3.100, E4.100, E5.100

    • v.

      bij overig: 60% ten opzichte van Rav-codes: B1.100, F1.100, F2.100, F3.100, F4.100, G1.100, G2.1.100, I2.100, K1.100, L3.100;

  • e.

    als de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op een van de volgende Natura 2000-gebieden, voor de aanvraag minimaal bedraagt:

    • i.

      3.914 mol per jaar in de Veluwe;

    • ii.

      137 mol per jaar in Rijntakken;

    • iii.

      12 mol per jaar in de Achterhoek.

Artikel 2.17b.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een veehouderij.

Artikel 2.17b.4 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag de volgende gegevens:

  • a.

    een onafhankelijke en door onderzoeksorganisatie onderbouwde berekening ter onderbouwing van het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie;

  • b.

    benaming van de investering en Rav-code of de benaming en het reductiepercentage van de techniek zoals onderbouwd en gebleken in de praktijk; en

  • c.

    offertes van de investeringen, bedoeld in artikel 2.17b.2, onder a.

Artikel 2.17b.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De maximale subsidie is afhankelijk van het percentage waarmee de in de omgevingsvergunning toegestane stikstofemissie wordt verlaagd en bedraagt ten hoogste:

    • a.

      € 75.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met 30% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • b.

      € 90.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 45% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • c.

      € 105.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 60% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • d.

      € 120.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 75% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • e.

      € 135.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 90% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • f.

      € 150.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met meer dan 90% van het reductiepercentage van stikstofemissie.

Artikel 2.17b.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, de onderdelen a tot en met d, van de LVV.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking de kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen, waaronder verplichtingen op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij.

Artikel 2.17b.7 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    met de uitvoering van de activiteit de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • b.

    de activiteit naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn of van brandveiligheid; of

  • c.

    voor dezelfde activiteiten subsidie is verleend op grond van paragraaf 2.21.

Artikel 2.17b.8 Verplichtingen

  • 1. De activiteit is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn op verzoek verlengen.

  • 3. Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit, dient aanvrager een verzoek in tot wijziging van omgevingsvergunning om de daarin toegestane stikstofemissie te verlagen met het percentage, bedoeld in artikel 2.17b.5, tweede lid, waarop de subsidie is verleend.

Artikel 2.17b.9 Opschortende voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de verlening aantoont dat een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject is verleend als voor de uitvoering van het project een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de LVV.

  • 2. Op verzoek kunnen Gedeputeerde Staten deze termijn verlengen tot een periode van maximaal twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. De subsidieontvanger verstrekt de stukken binnen één maand na de uitvoering van de milieueffectbeoordeling of ontvangst van de benodigde vergunning, bedoeld in het eerste lid, aan Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 2.18 Aanleg agroforestry

Artikel 2.18.1 Begripsomschrijvingen

(gereserveerd)

Artikel 2.18.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de aanleg van een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw of groententeelt van eenjarige gewassen, of veeteelt op eenzelfde perceel.

Artikel 2.18.3 Criteria

Subsidie kan alleen worden verstrekt als:

  • a.

    het perceel waarop de bomen en houtige, meerjarige gewassen worden aangeplant een minimale oppervlakte heeft van één hectare; en een minimum van 30 bomen of houtige, meerjarige gewassen per hectare wordt aangeplant; of

  • b.

    de aangeplante bomen of houtige, meerjarige gewassen worden geplaatst in een of meer rijen van ieder minimaal 20 meter.

Artikel 2.18.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten van de aankoop van bomen en houtige, meerjarige gewassen;

  • b.

    de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van de activiteit voor zover deze kosten niet zijn betrokken in een andere subsidieaanvraag;

  • c.

    de kosten van huur van machines in verband met de aanplant;

  • d.

    de kosten voor de inhuur van personeel;

  • e.

    directe arbeidskosten.

Artikel 2.18.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector.

Artikel 2.18.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een projectplan volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format;

  • b.

    offertes voor de aankoop van de bomen en houtige, meerjarige gewassen;

  • c.

    een topografische kaart waarop de ligging van het perceel is aangegeven.

Artikel 2.18.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 20.000.

Artikel 2.18.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als de aanleg is gericht op aanplant van invasieve soorten die een bedreiging zijn voor de biodiversiteit zoals opgenomen in Unielijst bij Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 over de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.

Artikel 2.18.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

Paragraaf 2.19 Adviezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw

Artikel 2.19.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het geven van een bedrijfsspecifiek advies voor natuurinclusieve kringlooplandbouw aan een landbouwonderneming.

Artikel 2.19.2 Criteria

Subsidie kan alleen worden verstrekt als:

  • a.

    het advies wordt gegeven aan een landbouwonderneming die gevestigd is in Gelderland;

  • b.

    het advies wordt gegeven aan een landbouwonderneming die actief is in de primaire landbouwproductie met SBI-code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of 01.5;

  • c.

    het advies is gericht op minimaal één van de volgende onderwerpen:

    • i.

      brongerichte vermindering van emissies;

    • ii.

      duurzaam landgebruik;

    • iii.

      toename biodiversiteit;

    • iv.

      gesloten voedselsysteem of gesloten mineralenkringloop;

    • v.

      reductie middelengebruik; of

    • vi.

      beter verdienmodel zonder toename veestapel;

  • d.

    het advies ingaat op minimaal de volgende elementen:

    • i.

      de veranderingen die noodzakelijk zijn in het bedrijf;

    • ii.

      de positieve effecten die met de veranderingen worden bereikt op de fysieke leefomgeving van het bedrijf;

    • iii.

      de marktkansen en het verdienmodel van de landbouwonderneming, nadat de veranderingen hebben plaatsgevonden; en

    • iv.

      een indicatieve kostenbegroting voor de realisatie van de veranderingen;

  • e.

    de aanvrager onafhankelijk is van de te adviseren landbouwonderneming;

  • f.

    de aanvrager voor 1 mei 2022 stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met SBI-code 62, 66.1, 70.2, 71, 72.1, 73.2, 74.9, 85.41 of 85.42;

  • g.

    er voorafgaand aan het advies minimaal één bedrijfsbezoek is afgelegd.

Artikel 2.19.3 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een aanbieder van adviesdiensten.

Artikel 2.19.4 Aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een volledig ingevulde adviesvoucher, die door de provincie beschikbaar is gesteld aan landbouwondernemingen;

  • b.

    een offerte, die is ondertekend door de aanvrager en de opdracht gevende landbouwonderneming en een voorbehoud van het verkrijgen van de subsidie bevat.

Artikel 2.19.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 1.500 per advies.

Artikel 2.19.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger legt het advies schriftelijk vast.

  • 2. Binnen zes maanden na subsidieverlening wordt het advies gegeven aan de landbouwonderneming.

Artikel 2.19.7 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt verstrekt onder toepassing van artikel 22 van de LVV.

Paragraaf 2.20 Soortenmanagementplan

Artikel 2.20.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Soortenmanagementplan: beleidsplan gericht op het versterken van de staat van instandhouding van beschermde soorten als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving binnen een gemeente of enkele gemeenten, berustend op ecologisch onderzoek, dat wordt opgesteld met als doel het dienen als onderbouwing van de aanvraag om een gebiedsgerichte omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in de artikelen 11.37, 11.46 en 11.54, van het Besluit activiteiten leefomgeving ter versnelling van de energiebesparende isolatie van de thermische schil van gebouwen.

Artikel 2.20.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor activiteiten die zijn gericht zijn op het voorbereiden, opstellen, implementeren of monitoren van soortenmanagementplannen, die ten minste de informatie bevat genoemd in bijlage 1 van de Beleidsregels soortenbescherming Gelderland.

Artikel 2.20.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de activiteiten ten minste het volledige stedelijk gebied van een gemeente beslaan.

Artikel 2.20.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen de kosten die vanaf 1 januari 2021 zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.20.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor interne loonkosten van een gemeente.

Artikel 2.20.6 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 2.20.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    de offerte-uitvraag voor de subsidiabele activiteit;

  • b.

    een offerte van een adviesbureau voor de kosten als bedoeld in artikel 2.20.4;

  • c.

    een kaart en een beknopte beschrijving van het plangebied.

Artikel 2.20.8 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten en bedraagt maximaal de in bijlage II onderdeel 4 van de Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren genoemde bedrag per gemeente.

Artikel 2.20.9 Verplichtingen

De activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, moeten uiterlijk 31 december 2027 zijn gerealiseerd.

Paragraaf 2.21 Circulaire mestverwerking

Artikel 2.21.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

circulaire mestverwerking: behandeling van mest waarbij nutriënten of andere herbruikbare bestanddelen uit de mest worden gehaald ten behoeve van hergebruik in een gesloten kringloop of het zoveel mogelijk voorkomen van verliezen naar het milieu;

stikstofstripper: technische installatie voor het terugwinnen van stikstof uit mest of digestaat;

veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire landbouwproductie of vermeerdering van de desbetreffende dieren.

Artikel 2.21.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten voorcirculaire mestverwerking:

  • a.

    het aanpassen van een stalvloer inclusief apparatuur voor het verzamelen van mest; of

  • b.

    het plaatsen van een stikstofstripper eventueel samen met een mestscheider.

Artikel 2.21.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteit aantoonbaar bijdraagt aan een van de volgende doelstellingen:

    • i.

      de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en een betere koolstofvastlegging, en bevorderen van duurzame energie en energie-efficiëntie;

    • ii.

      een duurzame circulaire bio-economie en bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door het verminderen van de afhankelijkheid van chemische middelen;

  • b.

    de activiteit wordt uitgevoerd in de provincie Gelderland.

Artikel 2.21.4 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteiten al eerder subsidie is verleend op grond van deze regeling.

Artikel 2.21.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:

  • a.

    kosten van de aanpassing van de stalvloer inclusief apparatuur voor het verzamelen van mest;

  • b.

    kosten van de aanschaf en installatie van de stikstofstripper en mestscheider;

  • c.

    accountantskosten, als de subsidiebeschikking een accountantsverklaring voorschrijft.

Artikel 2.21.6. Niet-subsidiabele kosten

Directe loon- en arbeidskosten komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.21.7 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een veehouderij met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.21.8. Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een projectplan volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format waarin ten minste is opgenomen:

    • i.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder a, de hoeveelheid m3 drijfmest of vaste mest en urine die jaarlijks opgevangen gaat worden na aanpassing van de stalvloer en de bijbehorende emissiefactor volgens de fabrikant van het stalvoersysteem;

    • ii.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder b, de hoeveelheid m3 mest die jaarlijks door de stikstofstripper bewerkt gaat worden, het te verwachten gehalte minerale stikstof uit het stikstofconcentraat en de soorten en hoeveelheid herbruikbare bestanddelen die naar verwachting vrijkomen voor hergebruik in een gesloten kringloop;

  • b.

    een begroting volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format;

  • c.

    offertes voor de aanschaf en uitvoering van de subsidiabele activiteiten, inclusief technische specificaties van de apparatuur.

Artikel 2.21.9 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder a, 60% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder b, 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De totale subsidie per aanvraag bedraagt minimaal €26.000 en maximaal €250.000.

Artikel 2.21.10 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten zijn binnen 12 maanden na subsidieverlening voltooid.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen deze termijn op verzoek van de subsidieontvanger met maximaal 12 maanden verlengen.

  • 3. Voor de start van de activiteit draagt aanvrager zorg voor wijziging van omgevingsvergunning, om ten minste de omschrijving van de activiteiten waarvoor de vergunning is verleend, aan te passen aan de met deze subsidie te realiseren investeringen.

Artikel 2.21.11 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, met dien verstande dat voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG ondersteund met facturen van de gerealiseerde kosten.

Artikel 2.21.12 Communautair toetsingskader

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.22 Beëindigen van de houtoogst

Artikel 2.22.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe: uitwerking van de herstelmaatregel M17a en M17b van het Beheerplan Natura 2000 Veluwe (057) vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 9 mei 2023 Herstelprogramma Bossen (gelderland.nl);

kwalificerende boshabitats: boshabitattypen H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H9190 Oude eikenbossen binnen de begrenzing van de herstelmaatregelengebieden Herstel historische boscomplexen en Herstel (en uitbreiding) eikenstrubbenboscomplexen zoals aangegeven op de kaarten houtoogstbeperking en -verbod deelgebied in bijlage 8 van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.

Artikel 2.22.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verstrekt voor het beëindigen van de houtoogst in kwalificerende boshabitats zoals omschreven in paragraaf 6.1.2, onder 2 en 3, van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.

Artikel 2.22.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de aanvrager eigenaar is van het perceel; en

  • b.

    de totale omvang van de kwalificerende boshabitats minimaal 1 hectare bedraagt.

Artikel 2.22.4 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.

    € 6.250 per hectare voor H9190 Oude eikenbossen;

  • b.

    € 6.550 per hectare voor H9120 Beuken-eikenbossen met hulst.

Artikel 2.22.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak.

Artikel 2.22.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3, eerste en tweede lid, bevat de aanvraag een overzicht van de gronden met kwalificerende boshabitats en hun oppervlakte.

Artikel 2.22.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor het beëindigen van de houtoogst op hetzelfde perceel subsidie is verleend of nadeelcompensatie is verkregen.

Artikel 2.22.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      binnen twaalf weken na verlening met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 Algemene wet bestuursrecht af te sluiten waarin is opgenomen:

      • i.

        de verplichting dat de subsidieontvanger de kwalificerende boshabitats niet gebruikt of doet gebruiken voor de houtoogst en nalaat activiteiten te verrichten of te laten verrichten strijdig met paragraaf 6.1.2, onder 2 en 3, van het Herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe; en

      • ii.

        dat deze verplichting overgaat op al degenen die het perceel onder bijzondere of algemene titel verkrijgen en dat ook gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het perceel krijgen;

    • b.

      binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen de overeenkomst in te laten schrijven als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het perceel in de openbare registers; en

    • c.

      een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe te zenden aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.22.9 Staatsteun

De subsidieontvanger mag de subsidie niet inzetten voor het verrichten van economische activiteiten.

Artikel 2.22.10 Vaststelling

Onder toepassing van artikel 26, vijfde lid, van de AsG is artikel 26 van toepassing op de vaststelling van alle subsidies op grond van deze paragraaf, waarbij voor het activiteitenverslag kan worden volstaan met de overeenkomst, bedoeld in artikel 2.22.8, eerste lid.

Paragraaf 2.23

(gereserveerd)

Paragraaf 2.24

(gereserveerd)

Paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij

Artikel 2.25.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

agromilieuklimaatverbintenis: verbintenis als bedoeld in artikel 34 van de LVV, die door een melkveehouderij wordt aangegaan voor een periode van vier jaar en die gericht is op het reduceren van stikstof- en methaanemissie en het monitoren daarvan;

melkveehouderij: landbouwbedrijf waarin melkkoeien worden gehouden voor de productie van melk of de vermeerdering van melkkoeien.

Artikel 2.25.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een agromilieuklimaatverbintenis voor een of meer van de volgende managementmaatregelen:

  • a.

    het verminderen van eiwit in het rantsoen;

  • b.

    meer uren weidegang.

Artikel 2.25.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de managementmaatregelen worden uitgevoerd in de provincie Gelderland binnen het gebied dat wordt begrensd door de Nederrijn, de IJssel en de Veluwerandmeren.

Artikel 2.25.4 Aanvrager

Subsidie kan aangevraagd worden door een melkveehouderij met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.25.5 Aanvraag

De aanvraag om subsidie bevat:

  • a.

    de meest recente Kringloopwijzer van de betreffende melkveehouderij;

  • b.

    de meest recente Gecombineerde opgave;

  • c.

    indien van toepassing: een offerte voor de aankoop van de meetsensoren of andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang;

  • d.

    als subsidie wordt aangevraagd voor het verminderen van eiwit in het rantsoen: het meest recente jaaroverzicht Melkleverantie.

Artikel 2.25.6 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de extra kosten en de gederfde inkomsten door de uitvoering van de managementmaatregelen;

    • b.

      de kosten van meetsensoren of andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang.

  • 2. Als in de nationale wetgeving of in het recht van de Europese Unie nieuwe voorschriften in werking treden waardoor de managementmaatregel als bedoeld in artikel 2.25.2, onder b, niet langer als bovenwettelijk is te beschouwen, komen de kosten van de uitvoering van deze managementmaatregel vanaf dat moment niet meer voor subsidie in aanmerking.

  • 3. In afwijking van het tweede lid komen bedoelde kosten nog maximaal twee jaar voor subsidie in aanmerking, voor zover het gaat om nieuwe nationale voorschriften die verder gaan dan de betrokken minimumvoorschriften van het recht van de Europese Unie.

Artikel 2.25.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie voor het verrichten van de managementmaatregel, bedoeld in artikel 2.25.2, aanhef en onder a, wordt in overeenstemming met bijlage 6 bij deze regels berekend op basis van het gemeten ureumgehalte van de tankmelk, en is een bedrag per hectare, tot een maximum van 75 hectaren, en bedraagt maximaal € 20.000.

  • 2. De subsidie voor het verrichten van de managementmaatregel, bedoeld in artikel 2.25.2, onder b, wordt in overeenstemming met bijlage 6 bij deze regels berekend met een bedrag per jaar per hectare, tot een maximum van 75 hectare, gebaseerd op het aantal uren weidegang per jaar per koe.

  • 3. Subsidie voor de kosten van meetsensoren en andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 19.500.

  • 4. Als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onderdeel 31, van de LVV, bedraagt de subsidie voor de aanschaf van meetsensoren en andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang in afwijking van het derde lid maximaal 80% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 24.000.

  • 5. De totale subsidie bedraagt minimaal € 25.001 en maximaal € 80.000 per aanvrager.

Artikel 2.25.8 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht om:

  • a.

    binnen één maand na de verlening van de subsidie met de provincie een agromilieuklimaatverbintenis aan te gaan voor de managementmaatregelen waarvoor subsidie is verleend;

  • b.

    tijdens de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis doorlopend het aantal uren weidegang van de koeien te registreren;

  • c.

    als de subsidieontvanger ervoor kiest om tijdens de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis de stikstof- en methaanemissies te meten met meetsensoren, dan is de subsidieontvanger verplicht om doorlopend te meten en daarbij een meetprotocol te gebruiken dat voldoet aan de internationale stand van onderzoek of techniek; en

  • d.

    de gegevens aan te leveren die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording in het kader van de Regeling specifieke uitkering provinciale versnellingsvoorstellen transitie landelijk gebied.

Artikel 2.25.9 Weigeringsgrond

De subsidie wordt geweigerd als voor het verrichten van een van de in artikel 2.25.2 genoemde managementmaatregelen al eens subsidie is verstrekt.

Artikel 2.25.10 Bevoorschotting

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de kosten, bedoeld in artikel 2.25.6, onder a, vindt de bevoorschotting als volgt plaats:

  • a.

    20% bij verlening van de subsidie;

  • b.

    20% na afloop van het eerste jaar;

  • c.

    20% na afloop van het tweede jaar;

  • d.

    20% na afloop van het derde jaar.

Artikel 2.25.11 Subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.1 gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld van de volgende bewijsstukken over de vier jaren waarop de in artikel 2.25.2 bedoelde agromilieuklimaatverbintenis betrekking heeft:

  • a.

    de Kringloopwijzer van de betreffende melkveehouderij;

  • b.

    de Gecombineerde opgave;

  • c.

    de gegevens, bedoeld in artikel 2.25.8, onder b en indien van toepassing de meetgegevens, bedoeld in artikel 2.25.8, onder c; en

  • d.

    als subsidie wordt aangevraagd voor het verminderen van eiwit in het rantsoen: het meest recente jaaroverzicht Melkleverantie.

Artikel 2.25.12 Communautair toetsingskader

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.25.2, onder a, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector .

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.25.2, onder b, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 34 van de LVV.

  • 3. De subsidie voor de kosten, bedoeld in 2.25.6, eerste lid, onder b, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.26 Stikstofreductie via aanpassing van veehouderijen

Artikel 2.26.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

natuurvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming of omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit;

stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;

veehouderij: onderneming voor het houden van landbouwhuisdieren.

Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1. De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2. Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, genoemd in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend, zijn gehouden.

  • 3. Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in het kalenderjaar drie of vier jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend.

Artikel 2.26.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van een veehouderij in Gelderland naar:

  • a.

    een nieuw landbouwbedrijf, of

  • b.

    een nieuw, ander type bedrijf.

Artikel 2.26.4 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    op de veehouderij na de aanpassing geen of minder landbouwhuisdieren worden gehouden;

  • b.

    de aanpassing leidt tot een reductie van in ieder geval 85% van de stikstofdepositie op een Natura2000-gebied in Gelderland; en

  • c.

    gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag de veehouderij onafgebroken en op bedrijfseconomische gangbare wijze in gebruik is geweest.

Artikel 2.26.5 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.26.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een afschrift van de natuurvergunning van aanvrager.

Artikel 2.26.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal:

  • a.

    € 20.000 in geval van gehele of gedeeltelijke aanpassing naar een nieuw landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2.26.3, onder a; of

  • b.

    € 300.000 in geval van gehele of gedeeltelijke aanpassing naar een nieuw bedrijf, maar geen landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2.26.3, onder b.

Artikel 2.26.8 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van het landbouwbedrijf.

Artikel 2.26.9 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de aanvrager de vrijkomende stikstofdepositie vanwege extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning;

  • b.

    met de uitvoering van de activiteit de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • c.

    de activiteit naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn of van brandveiligheid.

Artikel 2.26.10 Verplichtingen

  • 1. Binnen zes maanden na de subsidieverlening voldoet de subsidieontvanger aan de volgende verplichtingen:

    • a.

      het indienen van een verzoek tot gedeeltelijke intrekking of wijziging van de natuurvergunning;

    • b.

      het indienen van een verzoek tot functiewijziging in het omgevingsplan;

    • c.

      het doen van een kennisgeving overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet van de vervallen productierechten;

    • d.

      het doen van een melding van het verminderen van het aantal landbouwhuisdieren;

    • e.

      het indienen van een verzoek tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets; of

    • f.

      het indienen van een verzoek tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning milieu vanwege het verminderen van het aantal landbouwhuisdieren.

  • 2. De aanpassing is binnen twee jaar na de start ervan voltooid.

  • 3. Onder de administratieplicht, bedoeld in artikel 1.4.1, vallen in ieder geval de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een kopie van de uitkomsten van de berekening van de reductie van stikstofdepositie op één of meer Natura 2000-gebieden;

    • b.

      een kopie van de administratie voor het voor de berekening van de reductie van stikstofdepositie gebruikte referentiejaar, voor zover deze administratie betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de termijnen, genoemd in het eerste en tweede lid, verlengen.

Artikel 2.26.11 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.26.2, onder a, wordt alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.26.2, onder b, wordt alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening.

Paragraaf 2.27 Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen door PAS-melders

Artikel 2.27.1 Begripsomschrijvingen

(gereserveerd)

Artikel 2.27.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een of meer bewezen technieken, uit de lijst in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die leiden tot reductie van stikstofemissie in het stalsysteem.

Artikel 2.27.3 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd in de provincie Gelderland;

  • b.

    aanvrager onder het Programma Aanpak Stikstof een rechtmatige melding heeft gedaan van de berekende stikstofdepositie op kwetsbare natuur en hiermee kon volstaan;

  • c.

    de activiteit, al dan niet in combinatie met andere maatregelen aantoonbaar leidt tot zicht op legalisatie;

  • d.

    de investeringen passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde en tiende lid, van de LVV.

Artikel 2.27.4 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.27.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag de benaming van de investering en de Rav-code.

Artikel 2.27.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 65% van de subsidiabele kosten met een minimum van €25.001 en een maximum van €200.000.

  • 2. Het percentage kan worden verhoogd tot 80% als:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g, van de LVV; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de LVV.

Artikel 2.27.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de LVV.

Artikel 2.27.8 Weigeringsgrond

De subsidie wordt geweigerd als met het gebruik van de technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden.

Artikel 2.27.9 Verplichtingen

  • 1. De activiteit is binnen twee jaar na start ervan voltooid.

  • 2. Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit dient de subsidieaanvrager voor zover nodig een aanvraag in voor de voor legalisatie benodigde omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.27.10 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij

Artikel 2.28.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

natuurvergunning: vergunning als bedoeld artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving.

Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1. De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2. Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend, zijn gehouden.

  • 3. Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in het kalenderjaar drie of vier jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend.

Artikel 2.28.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen van een veehouderij ten behoeve van reductie van stikstofdepositie op een of meer Natura 2000-gebieden in Gelderland naar een andere locatie.

Artikel 2.28.4 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    85% reductie van stikstofdepositie op een Natura 2000- gebied in Gelderland wordt gerealiseerd;

  • b.

    voor de nieuwe locatie gebruik gemaakt kan worden van een bestaande natuurvergunning; en

  • c.

    de stikstofdepositie op de nieuwe locatie niet hoger wordt door de verplaatsing.

Artikel 2.28.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.28.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag offertes voor de te maken subsidiabele kosten.

Artikel 2.28.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen, als sprake is van modernisering van voorzieningen of verhoging van productiecapaciteit, ook voor subsidie in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de LVV.

Artikel 2.28.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen, bedoeld in artikel 2.28.7, eerste lid;

    • b.

      65% van de subsidiabele kosten van modernisering van voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 2.28.7, tweede lid.

  • 2. De subsidie bedraagt in ieder geval € 25.001 en maximaal € 600.000 per aanvraag.

  • 3. Het percentage genoemd in het eerste lid, onder b, kan worden verhoogd tot 80% als:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g, van de LVV; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de LVV.

Artikel 2.28.9 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager de vrijkomende stikstofdepositie door extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt aan een grote onderneming.

Artikel 2.28.10 Verplichtingen

  • 1. Voor de achterblijvende locatie dient aanvrager binnen één jaar na het besluit tot subsidieverlening een verzoek tot intrekking van de natuurvergunning in.

  • 2. Voor de nieuwe locatie dient subsidieontvanger een verzoek tot wijziging van de natuurvergunning in.

  • 3. De verplaatsing is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het derde lid genoemde termijn verlengen.

Artikel 2.28.11 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt als de verstrekking niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 in samenhang met artikel 14 van de LVV.

Paragraaf 2.29 Gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties

Artikel 2.29.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

marktwaarde: geschatte bedrag waartegen een onroerende zaak tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke markwerking in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld;

melkvee: dieren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, van de Meststoffenwet;

natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

omgevingsvergunning milieu: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet;

overgangsgebieden N2000: landbouwareaal in een Natura 2000-gebied en in een zone van maximaal 2.500 meter rond een Natura 2000-gebied;

productiecapaciteit: onroerende zaken die volgens de normale agrarische praktijk direct verbonden zijn met en noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering van de veehouderij evenals de met die onroerende zaken verbonden bestanddelen die niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een of meer van deze bestanddelen, niet zijnde het erf, de cultuurgrond, de bedrijfswoning en de mestvergister die voor minder dan 50% van de totaal te behandelen dierlijke meststoffen afhankelijk is van de dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van de volledig of gedeeltelijk te sluiten veehouderijlocatie van de betreffende veehouderij;

productierecht: productierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet, dat wordt uitgedrukt in:

  • a.

    voor fosfaatrecht: kilogrammen fosfaat;

  • b.

    voor varkensrecht: varkenseenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;

  • c.

    voor pluimveerecht: pluimvee-eenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;

referentiejaar: voor de berekening van de stikstofemissie van een veehouderijlocatie gebruikte kalenderjaar;

stikstofemissie: totaal van de stikstofemissie, uitgedrukt in kilogram ammoniak per jaar, die door een veehouderijlocatie wordt veroorzaakt;

veehouder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft;

veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of vermeerdering van de desbetreffende dieren;

veehouderij met productierecht: veehouderij voor het houden of het mede houden van diersoorten met productierecht;

veehouderijlocatie: vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;

vleesrunderen: diercategorieën met codes HA2, HA4, HA5 en HA6, bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling.

Artikel 2.29.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het onomkeerbaar volledig of gedeeltelijk beëindigen van veehouderijactiviteiten op een veehouderijlocatie.

Artikel 2.29.3 Vooroverleg

Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

Artikel 2.29.4 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de veehouderijlocatie is gelegen in de provincie Gelderland, specifiek in de Natura 2000-gebieden Veluwe, Bruuk, St.-Jansberg, Stelkampsveld, Willinks Weust, Wooldse Veen, Korenburgerveen, Bekendelle, Binnenveld of Landgoed Brummen of de bijbehorende overgangsgebieden van 2,5 kilometer;

  • b.

    de stikstofemissie van de veehouderijlocatie meer bedraagt dan de volgende drempelwaarde:

    • i.

      250 kilogram ammoniak per kalenderjaar, als de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee en voor het houden van maximaal 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;

    • ii.

      750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie uitsluitend wordt gebruikt voor het houden van andere landbouwhuisdieren dan vleesrunderen of melkvee;

    • iii.

      750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee en voor het houden van meer dan 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;

  • c.

    voor zover het een veehouderij met productierecht betreft, is het voor de veehouderijlocatie benodigde productierecht zonder beperking in eigendom van de veehouderij:

    • i.

      ten minste 80% van het productierecht dat is benodigd voor het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden in geval van varkens en pluimvee;

    • ii.

      ten minste 95% van het productierecht dat is benodigd voor het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden in geval van melkvee;

  • d.

    op de veehouderijlocatie daadwerkelijk een veehouderij wordt gedreven en gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag de veehouderij onafgebroken en op bedrijfseconomische gangbare wijze in gebruik is geweest.

Artikel 2.29.5 Bepaling drempelwaarde stikstofemissie

  • 1. De stikstofemissie per diercategorie als bedoeld in artikel 2.29.4, onder b, wordt bepaald op basis van de op grond van artikel 4.6, eerste en tweede lid, van de Omgevingsregeling berekende emissiefactor die van toepassing is op de datum waarop de subsidieaanvraag wordt ingediend, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren die behoren tot de betreffende diercategorie, die twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, werden gehouden.

  • 2. Bij het bepalen van de stikstofemissie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren dat twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin een subsidieaanvraag wordt ingediend op de locatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, vermeld in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het in onderdeel a genoemde kalenderjaar zijn gehouden.

  • 3. Als de veehouder aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar, twee kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in een kalenderjaar of twee kalenderjaar, voorafgaand aan het in lid 2, onder a, genoemde kalenderjaar.

Artikel 2.29.6 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.29.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een taxatierapport;

  • b.

    de uitkomsten van de bepaling van de stikstofemissie;

  • c.

    de offertes ter onderbouwing van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder d.

Artikel 2.29.8 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen van productierecht voor zover sprake is van een veehouderij met productierecht;

    • b.

      het waardeverlies van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit als gevolg van de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, tenzij ontheffing van de verplichting tot afbraak en verwijdering van de productiecapaciteit is verleend als bedoeld in artikel 2.29.12, tiende lid, of artikel 2.29.13, negende lid;

    • c.

      de kosten van het volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit;

    • d.

      de kosten voor de inhuur van deskundigen en overige kosten derden die direct verbonden zijn met de uitvoering van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde activiteiten.

  • 2. Onder kosten derden, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt verstaan:

    • a.

      leges voor vergunningen en planologische procedures;

    • b.

      kosten voor de accountant en de financiële instelling in verband met het volledig of gedeeltelijk sluiten van een veehouderijlocatie;

    • c.

      een door een fiscalist uitgevoerd onderzoek naar de fiscale gevolgen van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie voor de veehouder;

    • d.

      een door een bedrijfseconomisch geschoold deskundige gegeven bedrijfseconomisch advies over de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie.

  • 3. Subsidie voor de in het tweede lid genoemde kosten voor advisering en gelijkwaardige diensten wordt alleen verstrekt, als het advies of de dienst:

    • a.

      wordt gegeven of verleend door een onafhankelijke, gediplomeerde adviseur;

    • b.

      niet van permanente of periodieke aard is; en

    • c.

      niet behoort tot de gewone bedrijfsuitgaven van de veehouderij.

Artikel 2.29.9 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 komen accountantskosten, ten behoeve van de vaststelling van de subsidie, niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.29.10 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder a, bedraagt 100% van de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen productierecht voor zover dat vervallen productierecht niet meer bedraagt dan het productierecht dat vereist is voor het aantal dieren, dat gemiddeld in het referentiejaar op de veehouderijlocatie is gehouden en wordt bepaald in opdracht van de provincie door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk op basis van:

    • a.

      de marktwaarde van het productierecht benodigd voor een varkenseenheid, respectievelijk een pluimvee-eenheid of een kilogram fosfaat; en

    • b.

      de omvang van het productierecht dat vervalt.

  • 2. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder b, bedraagt 100% van het waardeverlies van de productiecapaciteit en wordt uitsluitend bepaald op basis van een in opdracht van de provincie uit te voeren taxatie van de marktwaarde door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk.

  • 3. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder c, bedraagt 100%, met dien verstande dat onvoorwaardelijk ontvangen gelden voor bij de sloop vrijgekomen materialen die worden vervreemd, worden verrekend met de subsidie die wordt ontvangen.

  • 4. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder d, bedraagt 100%, tot een maximum van € 5.000.

  • 5. Bij het taxeren van de in het eerste lid, onder a, en tweede lid genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van het vooroverleg.

  • 6. Indien al door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens deze regeling kan worden verstrekt en is toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.

Artikel 2.29.11 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de veehouder zich al heeft verplicht om de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk te sluiten;

  • b.

    de veehouder de vrijkomende ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning na de datum van publicatie van deze regeling;

  • c.

    de veehouder niet voldoet of niet heeft voldaan aan de Unienormen of aan de wettelijke vereisten voor het drijven van een veehouderij;

  • d.

    de veehouder failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem is de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

  • f.

    de veehouder artikel 19, eerste lid, artikel 20, eerste lid, of artikel 21b, eerste lid, van de Meststoffenwet heeft overtreden;

  • g.

    de veehouderij van de veehouder niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij de LVV vastgestelde criteria.

Artikel 2.29.12 Verplichtingen bij volledige sluiting van een veehouderijlocatie

  • 1. Binnen 18 maanden na subsidieverlening worden niet langer landbouwhuisdieren gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 2. Binnen 18 maanden na subsidieverlening worden de dierlijke meststoffen verwijderd van de veehouderijlocatie.

  • 3. De subsidieontvanger, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, doet in overeenstemming met artikel 31, eerste lid van de Meststoffenwet binnen 14 maanden na subsidieverlening een kennisgeving van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden:

    • a.

      varkens: 80%;

    • b.

      pluimvee 80%;

    • c.

      melkvee: 95%.

  • 4. Al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving doet de subsidieontvanger binnen 14 maanden:

    • a.

      een omgevingsrechtelijke melding bij het bevoegd gezag dat hij op de locatie niet langer landbouwhuisdieren houdt; of

    • b.

      een verzoek bij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning milieu voor de locatie in te trekken of zodanig aan te passen dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden.

  • 5. In het geval de subsidieontvanger beschikt over een natuurvergunning, verzoekt de subsidieontvanger binnen 14 maanden na subsidieverlening om intrekking van de natuurvergunning, tenzij het negende lid van toepassing is.

  • 6. De subsidieontvanger dient binnen 16 maanden na subsidieverlening bij de gemeente een verzoek in voor aanpassing van het omgevingsplan, zodanig dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd.

  • 7. De subsidieontvanger sluit uiterlijk 12 maanden na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst waarin hij zich verbindt:

    • a.

      niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

    • b.

      zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en

    • c.

      niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband.

  • 8. Binnen 30 maanden na subsidieverlening wordt de voor de veehouderij op de locatie gebruikte productiecapaciteit afgebroken en verwijderd.

  • 9. In afwijking van het vijfde lid is de veehouder niet verplicht een verzoek tot intrekking van de natuurvergunning in te dienen, als hij op de locatie na de sluiting andere activiteiten gaat verrichten die stikstofemissie veroorzaken, waarbij:

    • a.

      Gedeputeerde Staten een besluit hebben genomen op grond van artikel 11.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of

    • b.

      door het bevoegd gezag een natuurvergunning is verleendop grond waarvan (etc. ⭢)

    op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend.

  • 10. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste in het achtste lid, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in het zevende lid, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

  • 11. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de in dit artikel genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.29.13 Verplichtingen bij gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie

  • 1. In geval van een veehouderijlocatie die wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot één diercategorie, wordt:

    • a.

      een deel van de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit verwijderd van de veehouderijlocatie; en

    • b.

      het aantal landbouwhuisdieren dat op de veehouderijlocatie aanwezig was in het referentiejaar in omvang teruggebracht en afgevoerd met het in onderdeel a genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd;

  • 2. In geval van een veehouderijlocatie die wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot twee of meer diercategorieën wordt:

    • a.

      voor ten minste één diercategorie, maar niet voor alle diercategorieën, de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit volledig verwijderd; en

    • b.

      het aantal landbouwhuisdieren in omvang teruggebracht en afgevoerd met het in onderdeel a genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd.

  • 3. Binnen 18 maanden na subsidieverlening worden de landbouwhuisdieren waarmee het aantal landbouwhuisdieren wordt teruggebracht, niet langer gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 4. De subsidieontvanger, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, doet in overeenstemming met artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet binnen 14 maanden na subsidieverlening een kennisgeving van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat op de veehouderijlocatie in overeenstemming met de verwijderde stalcapaciteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, wordt teruggebracht:

    • a.

      varkens: 80%;

    • b.

      pluimvee 80%;

    • c.

      melkvee: 95%.

  • 5. Al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving doet de subsidieontvanger binnen 14 maanden:

    • a.

      een omgevingsrechtelijke melding bij het bevoegd gezag dat hij op de locatie minder landbouwhuisdieren houdt; of

    • b.

      een verzoek bij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning milieu voor de locatie zodanig aan te passen dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt.

  • 6. In het geval de subsidieontvanger beschikt over een natuurvergunning verzoekt de subsidieontvanger binnen 14 maanden na subsidieverlening tot aanpassing van de natuurvergunning, zodanig dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt.

  • 7. De subsidieontvanger sluit uiterlijk 12 maanden na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst waarin hij zich verbindt:

    • a.

      niet meer landbouwhuisdieren te houden dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

    • b.

      zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie meer landbouwhuisdieren worden gehouden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt; en

    • c.

      niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband

  • 8. Onder de in het eerste en tweede lid genoemde verwijdering van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit wordt verstaan het afbreken en verwijderen van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte dierenverblijven, voor zover zij zijn te relateren aan het aantal landbouwhuisdieren dat niet langer wordt gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 9. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste van het verwijderen van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover de veehouderij de productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken:

    • a.

      voor de veehouderij, mits de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit gebruikt wordt voor het houden van landbouwhuisdieren tot een maximum van het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdeel b;

    • b.

      voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in het zevende lid, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

  • 10. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de in dit artikel genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.29.14 Vaststelling

Onverminderd artikel 26, eerste lid, en 27, eerste lid, van de AsG gaat de aanvraag om vaststelling vergezeld van:

  • a.

    een kopie van de kennisgeving over het geheel of gedeeltelijk vervallen van het productierecht, bedoeld in artikel 2.29.12, tweede lid;

  • b.

    de omgevingsrechtelijke melding, dan wel het verzoek tot intrekking of aanpassing van de omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.29.12, derde lid;

  • c.

    een kopie van het verzoek tot intrekking van de natuurvergunning, bedoeld in artikel 2.29.12, vierde lid;

  • d.

    een kopie van het verzoek aan de gemeente voor aanpassing van het omgevingsplan en van een bericht van de gemeente waaruit blijkt dat het verzoek in behandeling is genomen.

Artikel 2.29.15 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken na de datum van de subsidievaststelling de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 10.000.

Artikel 2.29.16 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie genomen op DATUM, over steunmaatregel SA.PM, op het verzoek van de Minister voor Natuur en Stikstof voor de regeling houdende specifieke uitkeringen aan provincies ten behoeve van de beëindiging van veehouderijlocaties ter ondersteuning van het Nationaal Programma Landelijk Gebied.

Hoofdstuk 3 Water en bodem

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

(gereserveerd)

Paragraaf 3.2 Subsidieregeling samenwerkingsovereenkomsten waterschappen 2022-2027

Artikel 3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder projectenlijst: door het bevoegd gezag van het waterschap Rijn en IJssel, van het waterschap Vallei en Veluwe of van het waterschap Rivierenland en Gedeputeerde Staten periodiek vastgestelde lijst met uit te voeren projecten, waarvoor door het waterschap subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 3.2.2 Samenwerkingsovereenkomst

In de samenwerkingsovereenkomst tussen gedeputeerde staten en het bevoegd gezag van het waterschap Rijn en IJssel, van het waterschap Vallei en Veluwe of van het waterschap Rivierenland worden in ieder geval afspraken vastgelegd:

  • a.

    hoe partijen gezamenlijk werken aan de realisatie van verschillende doelen;

  • b.

    hoe partijen gezamenlijk komen tot één projectenlijst;

  • c.

    hoe de subsidiabele kosten worden bepaald;

  • d.

    hoe de te behalen resultaten kunnen worden bepaald; en

  • e.

    over een periodiek overleg over de voortgang, financiering, monitoring en evaluatie van projecten en over de verslaglegging van dat overleg.

Artikel 3.2.3 Projectenlijst

In de projectenlijst wordt in ieder geval voor ieder project opgenomen:

  • a.

    de projectnaam;

  • b.

    de resultaten per financieringsbron;

  • c.

    de geraamde kosten per beoogd resultaat;

  • d.

    de gevraagde subsidie.

Artikel 3.2.4 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van projecten die zijn beschreven op de projectenlijst waarvoor middelen worden gevraagd op grond van:

  • a.

    provinciale middelen;

  • b.

    een door de Provincie Gelderland ontvangen Specifieke Uitkering van het Rijk;

  • c.

    het Natuurpact 2013-2027.

Artikel 3.2.5 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.4, aanhef en onder b, zijn de kosten bij subsidieverstrekking op grond van artikel 3.2.4 vanaf 1 januari 2021 subsidiabel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, tweede lid, geldt het uurtarief zoals vastgelegd in de Handleiding overheidstarieven.

Artikel 3.2.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag of percentage dat in de projectenlijst is opgenomen.

Artikel 3.2.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een planning met de te behalen resultaten inclusief een tijds- en uitgavenplanning.

Artikel 3.2.8 Voorschotverlening

  • 1. Het voorschot voor subsidie op grond van artikel 3.2.4, eerste lid, bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het voorschot voor subsidie op grond van artikel 3.2.4, tweede lid en derde lid, bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De betalingstermijnen worden aan de hand van de uitgavenplanning bepaald.

Artikel 3.2.9 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van artikel 3.2.4, onderdeel a, zijn uiterlijk 31 december 2027 gerealiseerd.

  • 2. Voor subsidies die zijn verstrekt op grond van grond artikel 3.2.4, onderdeel b, gelden de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van de Specifieke Uitkering Programma Natuur, zijn uiterlijk 30 juni 2026 gerealiseerd;

    • b.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van de Specifieke Uitkering Versnelling NPLG, zijn uiterlijk 31 december 2027 gerealiseerd;

    • c.

      de subsidieontvanger houdt na de uitvoering van de activiteit de herstelde of verbeterde natuur gedurende zes jaar in stand;

    • d.

      de subsidieontvanger levert de gegevens aan die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording.

  • 3. De activiteiten waarvoor subsidie is verleend op grond van artikel 3.2.4, onderdeel c, zijn uiterlijk 31 december 2027 gerealiseerd.

Artikel 3.2.10 Vaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 27 van de AsG is artikel 26 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3.2.4, eerste lid.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 3.2.4, tweede lid, wordt in afwijking van artikel 27 van de AsG op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verantwoord.

Paragraaf 3.3 Overdracht bodemtaken onder de Omgevingswet

Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het oplossen van knelpunten rondom de overname van bodemtaken in het kader van de Omgevingswet; of

    • b.

      advies en kennisdeling over het inrichten van de gemeentelijke organisatie in het kader van de overname van de bodemtaken bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2. Onder het oplossen van knelpunten wordt in ieder geval verstaan het implementeren van bodem en ondergrond in:

    • a.

      de omgevingsvisie, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • b.

      het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet; of

    • c.

      een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.

Artikel 3.3.2 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen zes maanden na subsidieverlening te starten en af te ronden vóór 1 januari 2025.

Artikel 3.3.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.1 komen niet in aanmerking de kosten van saneringsprojecten.

Artikel 3.3.4 Hoogte subsidie

De subsidie, bedoeld in artikel 3.3.1, bedraagt € 50.000.

Artikel 3.3.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door gemeenten.

Paragraaf 3.4 Ondergrond in beeld bestemd voor ruimtelijke ontwikkeling

Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van bodemonderzoek of opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied en het delen van opgedane kennis hierover.

Artikel 3.4.2 Verplichtingen

De subsidieontvanger maakt het rapport openbaar via internet.

Artikel 3.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen niet in aanmerking de kosten van wettelijk verplicht bodemonderzoek.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel f, kan subsidie worden verstrekt voor de onderzoekskosten naar stoffen die voorkomen op de Europese lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen en de onderzoekskosten voor niet genormeerde stoffen.

Artikel 3.4.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.4.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie, bedoeld in artikel 3.4.1, bedraagt € 10.000.

Hoofdstuk 4 Verkeer en vervoer

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland: door Provinciale Staten op 31 januari 2018 (PS2017-766) vastgesteld beleidskader voor het bepalen van het hoogwaardig regionaal fietsnet in Gelderland;

openbaar vervoer: vervoer per trein, bus, tram of regiotaxi dat wordt verzorgd door een vervoerder waaraan op grond van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend;

SSK-raming: Standaardsystematiek voor Kostenramingen: systematiek voor kostenramingen zoals deze is vastgelegd in publicatie 137 van het door het CROW uitgegeven handboek Kostenramingen – SSK 2010 of de kennismodule kostenmanagement – SSK 2018.

Paragraaf 4.2 Infrastructurele Maatregelen Hoogwaardig Openbaar Vervoer

Artikel 4.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

hoogwaardig openbaar vervoer: openbaar vervoer per bus met een storingsvrije afwikkeling, gestrekte routes met waar nodig vrij liggende infrastructuur voor de bus, een hoge frequentie, herkenbare en goed bereikbare halte- en knooppuntvoorzieningen, een hoog niveau van dynamische reizigersinformatie en beschikbaarheid van goede en voldoende stallingsvoorzieningen voor de fiets;

HOV-lijn: buslijn die hoogwaardig openbaar vervoer biedt en opgenomen is in het Plan HOV;

plan HOV: plan van gemeenten in een regio en de provincie op het gebied van hoogwaardig openbaar vervoer.

Artikel 4.2.2 Plan HOV

Gedeputeerde Staten stellen een plan HOV vast als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

  • a.

    het plan HOV bevat activiteiten ter verbetering van de infrastructuur voor hoogwaardig openbaar vervoer;

  • b.

    de activiteiten passen in de OV-visie;

  • c.

    het vervoerberaad heeft ingestemd met het plan HOV;

  • d.

    de activiteiten zijn uitgesplitst per HOV-lijn en gemeente.

Artikel 4.2.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die zijn opgenomen in een plan HOV.

Artikel 4.2.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van het bedrag dat voor die activiteit in het plan HOV is opgenomen.

Artikel 4.2.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten zoals die zijn vastgelegd in de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.3.4 komen kosten voor personele inzet van de aanvrager niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen de kosten die gemaakt zijn in het jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen voor subsidie in aanmerking.

  • 4. De artikelen 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.2.6 Aanvrager

Subsidie kan alleen worden aangevraagd door de gemeente die in het plan HOV opgenomen is en op wier grondgebied de activiteit plaatsvindt.

Artikel 4.2.7 Aanvraag

De aanvraag bevat een SSK-raming waarin geen kosten voor personele inzet zijn opgenomen.

Artikel 4.2.8 Verplichting

De aanvrager geeft binnen een jaar vanaf de datum van de beschikking tot subsidieverlening opdracht voor realisatie van de subsidiabele activiteiten.

Artikel 4.2.9 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteit al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 5.5 Overstappunten mobiliteit zoals die bestond in de RRvG 2016 die gold t/m 31 december 2022.

Paragraaf 4.3 Duurzame vrachtauto’s

Vervallen

Paragraaf 4.4 Slimme en Schone Mobiliteit

Artikel 4.4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Slimme en Schone Mobiliteit: toepassing of gebruik van nieuwe techniek, data, diensten, kennis en mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding met als doel bestaande infrastructuur beter te benutten.

Artikel 4.4.2 Regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit

  • 1. Op verzoek van een regio kunnen Gedeputeerde Staten een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit goedkeuren.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen goedkeuring aan het plan als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

    • a.

      het plan bevat projecten gericht op Slimme en Schone Mobiliteit;

    • b.

      het plan bevat een beschrijving van de voorgenomen aanpak voor het verrichten van de beschreven projecten;

    • c.

      het plan bevat een sluitende begroting; en

    • d.

      het plan past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Uitvoeringsagenda Slimme en Schone Mobiliteit 2023 en verder.

Artikel 4.4.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit.

Artikel 4.4.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    de Regio Arnhem-Nijmegen;

  • b.

    de Regio FoodValley;

  • c.

    de Regio Achterhoek;

  • d.

    de Regio Rivierenland;

  • e.

    de Regio Stedendriehoek;

  • f.

    een samenwerkingsverband van de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten.

Artikel 4.4.5 Subsidiabele kosten

Kosten voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen in afwijking van artikel 1.3.4, aanhef en onder b, voor subsidie in aanmerking als deze zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 4.4.6 Indieningstermijn

De aanvraag om subsidie wordt ingediend binnen 13 weken nadat Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 4.4.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal de bijdrage van de provincie Gelderland die in het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit is opgenomen.

Artikel 4.4.8 Aanvraag

Als de aanvraag door een bij het samenwerkingsverband betrokken gemeente ook namens de andere gemeenten wordt ingediend, dan wordt bij de aanvraag in aanvulling op artikel 1.2.3 een verklaring van alle samenwerkende gemeenten overgelegd.

Artikel 4.4.9 Vaststelling

In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidies op grond van deze paragraaf, waarbij voor subsidies tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Artikel 4.4.10 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 4.14.

Paragraaf 4.5 Grootschalige maatregelen hoofdfietsnet

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

grootschalige maatregel: aanleg van fietsbrug, fietstunnel, fietsstraat of vrijliggend fietspad, een verbeterde fietskruising, het verbreden van een bestaand fietspad;

hoofdfietsnet: netwerk van fietsroutes als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland;

doorfietsroute: snelle fietsroute als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland.

Artikel 4.5.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het nemen van een grootschalige maatregel om het hoofdfietsnet te verbeteren.

Artikel 4.5.3 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt vooroverleg plaats aan de hand van het ontwerp dat door de aanvrager wordt aangeleverd.

  • 2. Het doel van het vooroverleg is het bespreken van het ontwerp aan de hand van de geldende CROW-richtlijnen.

  • 3. Het vooroverleg vindt plaats binnen 4 weken na ontvangst van het ontwerp.

Artikel 4.5.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente of door de gemeente of regio die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder van samenwerkende gemeenten.

Artikel 4.5.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd:

    • a.

      een kaart met de Basisregistratie Grootschalige Topografie als onderlegger;

    • b.

      een dwarsprofiel van de huidige situatie op de weg en een ontwerp en dwarsprofiel van de maatregel;

    • c.

      een SSK-raming waarin geen interne loonkosten zijn opgenomen; en

    • d.

      een beschrijving van de huidige verkeerssituatie op locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde grootschalige maatregel het hoofdfietsnet verbetert.

  • 2. Op de kaart zijn de locatie van de maatregel, de lengte van de maatregel en de aanduiding van de grootschalige maatregel op de fietsroute of een deel daarvan ingetekend.

Artikel 4.5.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een grootschalige maatregel anders dan voor een doorfietsroute bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000.

  • 2. De subsidie voor een grootschalige maatregel voor een doorfietsroute bedraagt ten hoogste 65% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.000.000.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan subsidie tot ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten worden verleend als dat in een samenwerkingsovereenkomst tussen de provincie en aanvrager is vastgelegd.

Artikel 4.5.7 Subsidiabele kosten

  • 1. De kosten op basis van de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4 komen de kosten die zijn gemaakt voor de datum van de aanvraag ook voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aankoop van grond;

    • b.

      kosten voor onderhoud van het traject;

    • c.

      de interne loonkosten van de aanvrager.

  • 4. Artikel 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.5.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger start binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening met het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. In afwijking van artikel 1.4.7 moet de subsidieontvanger de grootschalige maatregel minimaal tien jaar in stand te houden.

Artikel 4.5.9 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor het traject waarop de grootschalige maatregel wordt genomen op grond van deze regeling al eerder subsidie is verleend; of

  • b.

    naar het oordeel van de provincie het ontwerp niet in afdoende mate voldoet aan de geldende CROW-richtlijnen.

Paragraaf 4.6 Hoogwaardige fietsroute

Vervallen

Paragraaf 4.7 Rapport en training duurzaam goederenvervoer over de weg

Artikel 4.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

goederenvervoer: vervoer van goederen over de weg en over water;

vervoerder: rechtspersoon die openbaar vervoer verricht, waaronder ook begrepen regiotaxi.

Artikel 4.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een rapport over het verduurzamen van het wagenpark voor goederenvervoer;

  • b.

    het opstellen van een rapport over laadinfra voor logistieke voertuigen;

  • c.

    het volgen van een training over het verduurzamen van het wagenpark voor goederenvervoer; of

  • d.

    het volgen van een training over laadinfra voor logistieke voertuigen.

Artikel 4.7.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder a, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het rapport minimaal inzicht geeft in:

      • i.

        het gebruik van het wagenpark op het gebied van goederenvervoer;

      • ii.

        de alternatieven voor het verduurzamen van het wagenpark;

      • iii.

        de financiële consequenties van het verduurzamen van het wagenpark, en

    • b.

      uit het rapport blijkt dat de externe deskundige die het rapport heeft opgesteld ervaring heeft met het adviseren en begeleiden van vervoerders en verladers op het gebied van het verduurzamen van hun wagenpark.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het rapport inzicht geeft in:

      • i.

        de huidige en toekomstige situatie van het wagenpark en de energiebehoefte;

      • ii.

        de mogelijkheden voor het zelf opwekken van energie;

      • iii.

        de mogelijkheden voor energieopslag en de mogelijkheden van laden bij netcongestie;

      • iv.

        de financiële consequenties van het gebruik van energie vanuit eigen opwek en investeren in laadinfrastructuur; en

    • b.

      uit het rapport blijkt dat de externe deskundige die het rapport heeft opgesteld ervaring heeft met het adviseren van bedrijven over eigen opwek van duurzame energie.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder c, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de training minimaal inzicht geeft in:

      • i.

        het gebruik van het wagenpark op het gebied van goederenvervoer;

      • ii.

        de alternatieven voor het verduurzamen van het wagenpark;

      • iii.

        de financiële consequenties van het verduurzamen van het wagenpark, en

    • b.

      de training wordt gegeven door een externe deskundige die ervaring heeft met het adviseren en begeleiden van vervoerders en verladers op het gebied van het verduurzamen van hun wagenpark.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder d, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de training minimaal inzicht geeft in:

      • i.

        de huidige en toekomstige situatie van het wagenpark en de energiebehoefte;

      • ii.

        de mogelijkheden voor het zelf opwekken van energie;

      • iii.

        de mogelijkheden voor energieopslag en de mogelijkheden van laden bij netcongestie;

      • iv.

        de financiële consequenties van het gebruik van energie vanuit eigen opwek en investeren in laadinfrastructuur; en

    • b.

      de training wordt gegeven door een externe deskundige die ervaring heeft met het adviseren van bedrijven over eigen opwek van duurzame energie.

Artikel 4.7.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland of die zoals blijkt uit het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland.

Artikel 4.7.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van het rapport of de kosten van de training.

Artikel 4.7.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.2, onder a, bedraagt € 3.000.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.2, onder b, bedraagt € 6.000.

  • 3. De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.2, onder c of d, bedraagt maximaal € 1.250.

Artikel 4.7.7 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder a en b, de offerte voor het rapport waarin ook de ervaring van de externe deskundige wordt vermeld.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2, onder c en d, de offerte van de training waarin ook de ervaring van de externe deskundige wordt vermeld.

  • 3. Per aanvrager, inclusief een met de aanvrager organisatorisch samenhangende of verbonden rechtspersoon, wordt maximaal twee keer subsidie verstrekt, waarbij geldt dat:

    • a.

      als eerst subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.2, onder a, geen subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder c, en andersom; of

    • b.

      als eerst subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.2, onder b, geen subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder d, en andersom.

Artikel 4.7.8 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht het rapport bedoeld in artikel 4.7.2, onder a en b, aan de provincie te verstrekken.

Paragraaf 4.8 Buurtbus

Artikel 4.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

buurtbus: vorm van openbaar vervoer per achtpersoonsbus, waarmee dunbevolkte gebieden of wijken volgens vaste route en dienstregeling verbonden worden;

buurtbuslijn: vaste route en dienstregeling die door de concessiehouder is vastgesteld;

buurtbusvereniging: rechtspersoon die een buurtbuslijn verzorgt.

Artikel 4.8.2 Subsidie

Subsidie kan worden verstrekt voor de activiteiten van vrijwilligers die zich inzetten voor een buurtbusvereniging.

Artikel 4.8.3 Criteria

De subsidie wordt alleen verstrekt aan een aanvrager die in de vigerende dienstregeling een buurtbuslijn verzorgt.

Artikel 4.8.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    € 8.200 per buurtbus in 2024, € 8.500 per buurtbus in 2025 en € 8.900 per buurtbus in 2026;

  • b.

    € 550 per buurtbusvereniging als sprake is van een lustrum.

Artikel 4.8.5 Beslissing op de aanvraag

Artikel 25, derde lid, van de AsG is op de subsidie van toepassing.

Artikel 4.8.6 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een buurtbusvereniging in Gelderland.

Artikel 4.8.7 Periode

De subsidie wordt verstrekt voor een periode van maximaal drie jaar.

Artikel 4.8.8 Weigeringsgrond

Subsidie voor een extra bus die incidenteel wordt ingezet als de beschikbare capaciteit niet toereikend is, wordt geweigerd.

Paragraaf 4.9 Bushalte

Artikel 4.9.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

instapper: in- of uitstappende reiziger;

vervoerplan: plan van de concessiehouder waarin beschreven is waar de bus gaat rijden en waar de bus stopt bij welke halte;

wegbeheerder: Rijkswaterstaat, gemeente of waterschap, die verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de weg.

Artikel 4.9.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren, verwijderen of aanpassen van een bushalte.

Artikel 4.9.3 Criteria

  • 1. Subsidie voor het realiseren of aanpassen van een bushalte wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      deze ligt aan de route van een buslijn die opgenomen is in het geldende vervoerplan; en

    • b.

      de route van de buslijn nieuw is ten opzichte van het vorige vervoerplan, of

    • c.

      de bestaande bushalte volgens het geldende vervoerplan door meer of minder instappers wordt bezocht ten opzichte van het vorige vervoerplan.

  • 2. Subsidie voor het verwijderen van een bushalte wordt alleen verstrekt als de halte volgens het geldende vervoerplan niet meer aan de route van een buslijn ligt.

Artikel 4.9.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.