Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2024

Geldend van 17-06-2023 t/m heden

Intitulé

Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2024

Provincie Zuid-Holland - vaststelling Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2024

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben in overeenstemming met artikel 1.3 van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2016 op 6 juni 2023 het Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2024 vastgesteld.

Natuurbeheerplan

In het Natuurbeheerplan begrenzen en beschrijven Gedeputeerde Staten de gebieden waar eventueel subsidiëring kan plaatsvinden. Het gaat daarbij om subsidie voor beheer, inrichting en kwaliteitsverbetering van natuur, agrarische natuur en landschapselementen vanuit de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2016 en de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap 2013. De begrenzing is aangegeven op de beheertypenkaart en de ambitiekaart.

Mogelijkheid voor raadplegen van stukken

Het Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2024 is bekend gemaakt op 16-6-2023. Daarnaast kunnen de stukken vanaf 19 juni 2023 gedurende zes weken tijdens kantooruren worden ingezien, fysiek op het Provinciehuis, Zuid-Hollandplein 1 te Den Haag of digitaal via https://www.zuid-holland.nl/online-regelen/ter-inzage/ .

Beroep aantekenen

De totstandkoming van het Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2024 heeft plaatsgevonden met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat tegen het besluit tot vaststelling geen bezwaarschrift bij ons college kan worden ingediend, maar dat rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter dient te worden ingesteld.

Tegen dit besluit staat ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d en artikel 8:1 van de Awb binnen zes weken na de datum van deze bekendmaking beroep open bij de Rechtbank ’s-Gravenhage, sector Bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Prins Clauslaan 60 te Den Haag).

Krachtens artikel 6:16 van de Awb schorst het beroep de werking van dit besluit niet. Gelet hierop kan – als tegen dit besluit beroep wordt aangetekend – ingevolge artikel 8:81 van de Awb bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector Bestuursrecht, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend.

Wij verzoeken u een kopie van het beroep of het verzoek om een voorlopige voorziening te zenden aan:

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag.

1 INLEIDING

Het Natuurbeheerplan dient als basis voor de bijdrage van de provincie Zuid-Holland aan het beheer en de ontwikkeling van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in Zuid-Holland via de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2016 (SNL2016). Het Natuurbeheerplan verwoordt het beleid, waarbinnen overheden, maatschappelijke organisaties, beheerders, agrariërs en grondeigenaren werken aan de realisatie van een robuust en dynamisch natuurnetwerk in de provincie. Op basis van dit plan kunnen zij subsidie aanvragen voor de kosten die zij maken voor dit doel.

1.1 Doel Natuurbeheerplan

Het Natuurbeheerplan geeft uitvoering aan het Europees, nationaal en provinciaal natuurbeleid in de provincie Zuid-Holland. Dit beleid is toegespitst op de realisatie van internationale biodiversiteitsdoelen en van de internationale, natuurgerichte agromilieu-, water- en klimaatdoelen. Voor Zuid-Holland zijn deze beleidsdoelen vastgelegd in de Visie Rijke Groenblauwe Leefomgeving.

Het Natuurbeheerplan is tegelijk ook het kader voor de implementatie van artikel 65 van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, waar Nederland in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) invulling aan geeft. Het agrarisch natuurbeheer wordt gecofinancierd door de Europese Unie vanuit het NSP.

Waterdoelen

In het Natuurpact en de overeenkomst met de Manifestpartijen zijn afspraken gemaakt om naast internationale soortendoelen ook internationale Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelen op te nemen. Als waterschappen voor waterbeheerdiensten (Blauwe diensten) gebruik willen maken van EU-cofinanciering dan kan dit uitsluitend via gebiedsaanvragen van agrarische collectieven, het Natuurbeheerplan en de SNL2016. De waterschappen geven daarvoor aan voor welke waterdoelen welke waterbeheerdiensten nodig zijn, inclusief randvoorwaarden en prioriteiten.

Klimaatdoelen

In het GLB-NSP is afgesproken om naast de internationale soortendoelen, KRW doelen ook klimaatdoelen op te nemen. Het kader hiervoor wordt gevormd door het Klimaatakkoord, de nationale klimaatadaptatiestrategie en de bossenstrategie. Er wordt ingezet op klimaatadaptatie en mitigatie, zoals bijvoorbeeld het verminderen van effecten van extreme weersomstandigheden door water-, bodem- en teeltmanagement of de reductie van de uitstoot van broeikasgassen.

NPLG

Het Nationale Programma Landelijk Gebied is bij het tot stand komen van dit Natuurbeheerplan in hoofdlijnen bekend, maar de exacte kaders vanuit het Rijk en de invulling binnen de provincie zijn nog niet definitief. De water-, klimaat- en natuurdoelen zullen hierin verenigd zijn. De uitwerking hiervan zal mogelijk gevolgen hebben voor het Natuurbeheerplan. Dit zal dan in volgende versies terug te zien zijn.

Het Natuurbeheerplan een integraal toetsingskader waarmee de bijdrage van de beheer- of ontwikkelingssubsidies aan de internationale, nationale en provinciale doelen kan worden beoordeeld.

1.2 Planologische status

Het Natuurbeheerplan heeft geen planologische status en is niet bindend voor burgers of organisaties. Het Natuurbeheerplan wordt gebruikt in de uitvoering van enkele subsidieinstrumenten. Als burgers of organisaties gebruik wensen te maken van deze subsidie, horen daar de regels uit de betreffende subsidieregeling en dit Natuurbeheerplan bij. Het Natuurbeheerplan wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Voor het natuurbeheerplan is het zeer relevant welke planologische bescherming er op een perceel ligt. Als een perceel behoort tot Natuurnetwerk Nederland zal het op andere kaarten in dit Natuurbeheerplan verschijnen dan wanneer een perceel niet behoort tot Natuurnetwerk Nederland.

De afbakening van Natuurnetwerk Nederland is wel planologisch relevant. Het werkt door in bestemmingsplannen. Het Natuurnetwerk Nederland wordt niet vastgesteld via het Natuurbeheerplan, maar via de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening wordt vastgesteld door Provinciale Staten.

1.3 Welke subsidie wordt verstrekt via het Natuurbeheerplan en welke kaart geldt voor welke subsidie?

Het Natuurbeheerplan regelt waar drie subsidies kunnen worden aangevraagd:

  • -

    SNL

  • -

    SKNL

  • -

    ANLb

SNL is de subsidie voor natuurbeheer en voor landschapsbeheer. Op de beheertypekaart geven we aan waar we SNL zouden willen verstrekken en voor welk type natuurbeheer. Op de kaart bijdrage vaarland geven we aan waar we een aanvullende toeslag op de natuurbeheersubsidie willen verstrekken omdat het terrein alleen via water bereikbaar is. De terreinen op deze twee kaarten liggen over het algemeen binnen Natuurnetwerk Nederland.

SKNL is de subsidie ter compensatie van waardedaling van agrarische grond bij functieverandering naar natuur en de subsidie voor de bijbehorende inrichtingswerkzaamheden ten behoeve van de realisatie van nieuwe natuurterreinen. Daarnaast kan er via de SKNL subsidie verstrekt worden voor kwaliteitsimpulsen van bestaande natuur. Op de ambitiekaart geven we aan op welke plek we SKNL zouden willen verstrekken en voor welk type natuur. De terreinen op deze kaart liggen doorgaans binnen Natuurnetwerk Nederland.

ANLb is de subsidie voor agrarisch natuurbeheer en voor agrarisch landschapsbeheer. Op de kaart leefgebied open grasland, de kaart leefgebied open akkerland, de kaart leefgebied dooradering, de kaart zoekgebied water en op de kaart zoekgebied klimaat geven we aan waar we diverse vormen van ANLb willen verstrekken. De terreinen op deze kaarten liggen normaliter buiten Natuurnetwerk Nederland.

1.4 Sturingsfilosofie en aanpalende beleidsterreinen

Sturingsfilosofie SNL

Natuurbeheer is een kwestie van lange adem. De provincie heeft daarom normaal gesproken een langjarige relatie met de natuurbeheerder. De SNL-subsidies wordt verstrekt voor een periode van zes jaar. Gedurende deze periode gaat de provincie in gesprek met de natuurbeheerders over de natuurkwaliteit. Daar kan bijvoorbeeld uitkomen dat een kwaliteitsimpuls nodig is, of zelfs een ander beheertype passend is. In principe kent de natuurbeheerder zijn terrein zelf het beste. De provincie geeft de natuurbeheerder dan ook de gelegenheid om aan te geven waar de werkelijkheid in het veld afwijkt van onze beheertypekaart. Kleine natuurbeheerders zijn verenigd in een van de twee natuurbeheercollectieven.

Sturingsfilosofie SKNL

Natuurinrichting is een grote verandering. Het is een proces van wensen, afstemmen, planvorming, uitvoering en afrekening. Op de ambitiekaart is aangegeven waar welk beheertype uiteindelijk bij afronding van de NNN ontwikkeld zou moeten zijn. In principe is het hele Natuurnetwerk Nederland op de ambitiekaart gedekt met een beheertype. Als er nog geen natuur gerealiseerd is, maar het staat wel op de ambitiekaart, dan is natuurinrichting normaliter mogelijk met SKNL-subsidie. Als er wel al natuurbeheer is, maar het staat met een ander beheertype op de ambitiekaart, dan maakt de provincie een kwaliteitsimpuls graag mogelijk met SKNL-subsidie. De provincie verwelkomt inspraak van potentiële natuurinrichters die menen dat een ander natuurbeheertype realistischer is op hun terrein. Indien ecologisch passend en gewenst kan de provincie dit overnemen. Natuurinrichters worden erop gewezen dat na natuurinrichting natuurbeheer volgt en dat ze daarom moeten controleren of hun terrein correct op de beheertypekaart staat zodat SNL mogelijk is.

Sturingsfilosofie ANLb

Agrarisch natuurbeheer drijft op de wilskracht van boeren. Er zijn heel veel manieren waarop agrariërs niet-regulier hun bedrijf kunnen voeren, met allerlei ecologische voordelen. De provincie ondersteunt dit graag met ANLb-subsidies, dit loopt via agrarische collectieven. Dit kunnen hele kleine subsidies zijn, waar ook relatief kleine aanpassingen aan de reguliere bedrijfsvoering tegenover staan. Maar er zijn ook grote subsidies die grote aanpassingen aan de reguliere bedrijfsvoering vergen. De agrarische collectieven staan potentiële agrarische natuurbeheerders met raad en daad bij in hun subsidieaanvraag. Als er ooit onbalans is tussen subsidieregels en subsidietarieven, dan zijn het de agrarische collectieven die dit ter discussie stellen via zienswijzen en via bestuurlijke overleggen.

Aanpalende beleidsterreinen

  • -

    De stikstofaanpak en Programma Natuur vallen buiten de werking van het Natuurbeheerplan.

  • -

    De doelen van Natura2000 vallen buiten de werking van het Natuurbeheerplan. Wel zijn SNL- en SKNL-subsidies mogelijk binnen Natura2000-gebieden. De subsidieregels en de subsidievoorwaarden van SNL en SKNL komen nooit in de plaats van de Natura2000-doelen.

  • -

    Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), of de Zuid-Hollandse invulling daarvan (ZH-PLG) en de bijbehorende gebiedsaanpak vallen buiten de werking van het Natuurbeheerplan. Wel komt er input vanuit deze processen, dit verwerken we in het NBP tezamen met de zienswijzen.

  • -

    Het doel om de NNN in Zuid-Holland in 2027 af te hebben (zie bv Rapportage Realisatie NNN Zuid-Holland 2027 dd 24-1-23) valt buiten de werking van dit Natuurbeheerplan. Wel stromen de nieuw gerealiseerde natuurgebieden normaal gesproken in in het reguliere natuurbeheer van SNL. Hiertoe leveren belanghebbenden (terreinbeherende organisaties) of provinciale ambtenaren betrokken bij de natuurinrichtingssubsidie via de zienswijzeprocedure aan welk beheertype waar is gerealiseerd.

1.5 Totstandkoming Natuurbeheerplan 2024

De ontwerpversie van het Natuurbeheerplan 2024 is nagenoeg gelijk aan het definitieve Natuurbeheerplan 2023. Er is slechts een korte periode genomen in oktober om enkele ambtelijke wijzigingen door te voeren.

Het ontwerp heeft zes weken ter visie gelegen tot en met maandag 6 maart 2023. In de definitieve versie zijn de zienswijzen van derden en ambtelijke input verwerkt. De zienswijze van Natuurmonumenten is gedeeltelijk verwerkt, een toelichting daarop staat in de Nota van Beantwoording.

1.6 Opbouw van het document

Hoofdstuk 2 bevat de hoofdlijnen van het relevante natuur- en landschapsbeleid op achtereenvolgens Europees, nationaal en provinciaal niveau. Het gaat om de vastgestelde doelen die met het beheer van natuurgebieden moeten worden gediend. Ook doelen op het gebied van (internationaal) waterbeheer zijn hierin opgenomen.

Hoofdstuk 3 beschrijft het subsidiestelsel dat deel uitmaakt van het Natuurbeheerplan en de daarmee samenhangende instrumenten als de kaarten en de index. Het bevat tevens de aanwijzingen voor de inrichting voor het aanvragen van subsidie voor zowel afzonderlijke als collectieve (gebieds-)aanvragen. Ook wordt ingegaan op de subsidieregeling voor het beheer van landschappelijke elementen.

Hoofdstuk 4 is gewijd aan het toetsingskader voor subsidieaanvragen voor gebieden binnen dan wel buiten het NNN. De subsidieaanvragen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer worden beoordeeld aan de hand van een aantal criteria. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vier ‘leefgebieden’ waar gebiedsaanvragen op kunnen zijn gericht: open grasland, open akkerland, natte dooradering en droge dooradering. Voor de categorie water gelden enkele specifieke criteria.

Hoofdstuk 5 tenslotte gaat in op de procedure voor het aanvragen, beoordelen en toekennen van subsidies in het kader van het Natuurbeheerplan 2024 en op de rol van monitoring hierbij.

Landelijke informatie over het Natuurbeheerplan en de verschillende subsidieverordeningen is te vinden onder https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap.

2 HOOFDLIJNEN RELEVANT EUROPEES, NATIONAAL EN PROVINCIAAL BELEID

Het Natuurbeheerplan is gebaseerd op het vigerend beleid voor het landelijk gebied voor water, milieu en ruimtelijke ordening van de Europese Unie, het Rijk en de provincie Zuid-Holland. In dit hoofdstuk komen de belangrijkste onderdelen van dit beleid en de recente ontwikkelingen daarbinnen aan de orde.

2.1 Europees kader voor natuur en landschap

Het Natuurbeheerplan is gebaseerd op het vigerend beleid voor het landelijk gebied voor water, milieu en ruimtelijke ordening van de Europese Unie, het Rijk en de provincie. In dit hoofdstuk lichten wij de belangrijkste onderdelen van het vigerend beleid en de recente ontwikkelingen toe.

De lidstaten van de EU hebben gezamenlijk specifieke wetten en beleidsdoelen vastgesteld voor het in stand houden van bepaalde planten- en diersoorten en natuurlijke habitats van internationale betekenis via de Vogel- en Habitatrichtlijn (VR/HR) en Natura 2000, voor de instandhouding van gezonde watersystemen (Kaderrichtlijn water) en voor een schoon milieu (Nitraatrichtlijn). De Europese Commissie (EC) ziet er op toe dat de lidstaten deze afspraken nakomen.

Voor het platteland zijn door de EC beleidsdoelen en regels vastgesteld met betrekking tot de verduurzaming en vergroening van de landbouw. Dit wordt concreet geëffectueerd in de vorm van het GLB_NSP 2023 -2027. Het motto van het Nederlandse Strategisch Plan (NSP) is ‘Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gaat toekomstbestendig boeren beter belonen. Alle 9 doelen moeten in samenhang aan de orde komen, afhankelijk van de behoeften van de lidstaat. Daarin is de lidstaat niet helemaal vrij, het GLB kent een aantal Europese vereisten. Daarnaast worden ook de nationale vereisten meegenomen in het uit te werken Nationaal Strategisch Plan.

Het GLB-NSP staat in het teken van de noodzaak om een toekomstbestendige landbouw te realiseren, aan de hand van 9 Europese specifieke doelstellingen en een overkoepelende opgave tot innoveren, netwerken en digitaliseren. Het GLB-NSP moet ook ingezet worden voor de Green Deal, met in het bijzonder de strategieën Farm2Fork (Boer tot Bord) en Biodiversiteit.

Met het GLB-NSP zetten rijk, provincies en waterschappen samen de beleidslijnen uit voor beide subsidiefondsen van het GLB, zowel het Plattelandsfonds (pijler 2), als het Garantiefonds (pijler 1). Het Garantiefonds wordt deels ingezet via het nieuwe instrument ecoregelingen en door budget over te hevelen naar het plattelandsfonds, waardoor meer ruimte ontstaat voor investeringen, innovatie, samenwerken en kennisoverdracht voor toekomstgerichte bedrijven en verbreding en optimalisatie van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb).

Duidelijk is inmiddels dat ecoregelingen en conditionaliteiten uit pijler 1 van het GLB-NSP en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer uit pijler 2 van het GLB-NSP naast elkaar kunnen worden ingezet en elkaar kunnen versterken. Ook is het mogelijk om ze beiden in te zetten mits zogenaamde double funding voorkomen wordt (dit betekent dat voor hetzelfde perceel niet twee keer subsidie mag worden verleend). De ecoregelingen en conditionaliteiten hebben een meer nationale generieke invulling (met regionale gebiedsgerichte accenten) Het herstel en instandhouding van habitats en landschappen vergt een integrale aanpak die past bij het gebied. Het ANLb richt zich op gebiedsgerichte activiteiten die boeren samen ondernemen om doelsoorten en doelen uit de opgave Water en Klimaat te ondersteunen.

De bijdrage die de Nederlandse lidstaat levert aan het agro milieu en klimaat is vastgelegd in het GLB-NSPfiche (art. 65), waarin de ambitie van Nederland is aangeduid. Het agrarisch natuurbeleid, het ecologisch waterbeheer en klimaatdoelen worden gekoppeld aan het ANLb en worden deels gefinancierd met Europees geld. Daarmee moet de uitvoering van het agrarisch natuurbeheer inclusief natuurgerelateerde waterdoelen voldoen aan het GLB-NSP fiche. In het fiche (fiche voor goedkeuring van het ANLb in Brussel) zijn drie leefgebieden (open grasland, open akkerland, dooradering) en de categorieën water en klimaat opgenomen.

2.2 Rijksbeleid voor natuur en landschap

Het Rijk stelt op grond van internationale verplichtingen op hoofdlijnen de doelen voor natuurbeleid vast en geeft de kaders aan waarbinnen die doelen gerealiseerd kunnen worden.

Het Rijksbeleid heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld langs twee lijnen: de eerste lijn betreft het versterken en verbeteren van het bestaande natuurbeleid. Dit richt zich op natuurgebieden en de directe omgeving daarvan. Denk hierbij aan de uitvoering van het Natuurpact (2013) door de provincies. Daarnaast heeft het Rijk verantwoordelijkheid voor het beheren en verbeteren van natuur in de grote wateren, duurzame bescherming van de Noordzee en het verder ontwikkelen van de Nationale Parken. Met het Programma Natuur is in het kader van de stikstofaanpak extra geld beschikbaar gesteld voor natuurherstel en -ontwikkeling met een focus op stikstofgevoelige natuurgebieden. De tweede lijn gaat over het verbreden van het natuurbeleid naar andere sectoren en domeinen. Hierin past de transitie naar een natuurinclusieve samenleving, waaronder de transitie in de landbouw richting kringlooplandbouw. Hierin werkt het Ministerie van LNV via o.a. de Agenda Natuurinclusief en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel samen met provincies en maatschappelijke partijen aan de transitie naar een natuurinclusieve samenleving.

Afspraken decentralisatieakkoord

De uitvoering van het stimuleringsbeleid voor natuur en platteland is met ingang van 2014 gedecentraliseerd naar de provincies. In het Decentralisatieakkoord 2014-2027 en het Natuurpact van overheden en maatschappelijke organisaties is afgesproken welke inzet partijen zullen leveren om dit beleid uit te voeren.

De onderdelen van deze afspraken zijn:

  • -

    De ontwikkeling van het NNN waartoe ook de Natura 2000-gebieden behoren. Het NNN moet de robuuste ruggengraat van de natuur in Nederland vormen. Dat gaat gebeuren door het netwerk te vergroten, te verbeteren en belangrijke natuurverbindingen te realiseren tussen natuurgebieden onderling en tussen natuurgebieden en hun omgeving.

  • -

    Soortenbescherming: de bescherming van afzonderlijke planten- en diersoorten is nodig vanwege Europese verplichtingen en afspraken waaraan Nederland zich in internationaal verband heeft gecommitteerd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het NNN door het nemen van juridische en/of fysieke maatregelen, die vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren.

  • -

    Natuur buiten het NNN: er zal een extra impuls worden gegeven aan het beheer van natuur buiten het NNN. Het is belangrijk dat er meer samenhang komt tussen de natuur binnen het NNN en daarbuiten.

  • -

    Agrarisch natuur- en landschapsbeheerbeheer: het vernieuwd stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb 2016) dat buiten en binnen het NNN kan worden toegepast is sinds 2016 ingevoerd. Dit nieuwe stelsel is ingevoerd om de uitvoering van het agrarisch natuurbeheer eenvoudiger en efficiënter te maken. Tevens zal het een duidelijke meerwaarde voor natuur, landschap en agrarisch ondernemerschap moeten opleveren. Agrarisch natuur- en landschapsbeheer moet vooral worden ingezet voor het beschermen en verbeteren van soorten waarvoor Nederland internationaal een verplichting heeft.

  • -

    Natuur en water: er zijn diverse mogelijkheden om de ontwikkeling van de natuur, de vergroting van het NNN en de aanpak van de Natura 2000-gebieden optimaal te laten samengaan met het verbeteren van de condities voor waterkwantiteit en -kwaliteit. De inzet is om te komen tot maximale synergie met maatregelen vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Nitraatrichtlijn.

Programma Natuur

Vanuit de aanpak stikstof is er vanuit het Rijk voor de jaren 2021 tot en met 2030 extra geld uitgetrokken voor natuurherstel met het oog op een duurzame instandhouding van de overbelaste stikstofgevoelige Natura2000-gebieden en leefgebieden van soorten. De uitvoeringsprogramma’s zijn door de provincies voor de eerste drie jaar van Programma Natuur inmiddels opgesteld. Voor dit Natuurbeheerplan heeft dit nog geen gevolgen. Mogelijk zullen er in komende Natuurbeheerplannen wijzigingen optreden in bijvoorbeeld kaartmateriaal, als gevolg van herinrichting van gebieden.

Plattelandsontwikkeling

Nationaal Strategisch Plan

De invulling van Nederland van de nieuwe GLB-periode is beschreven in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) met een looptijd van 1 januari 2023 tot eind 2027. Hierin staat het volgende:

Het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gaat toekomstbestendig boeren sterker belonen. Met subsidies gericht op agrariërs die zich inspannen om de omslag te maken naar een duurzame bedrijfsvoering. Want om deze en volgende generaties te kunnen voorzien van genoeg voedsel én de boer van een goed inkomen, moeten we uitdagingen op het gebied van natuur, milieu en klimaat serieus nemen.

Dit betekent onvermijdelijk dat het GLB een ander karakter krijgt. Veel blijf behouden, maar het zwaartepunt verschuif. Er komt meer nadruk op het belonen van duurzaamheid en ondersteunen van een gebiedsgerichte aanpak. Er komt meer ruimte voor het steunen van boeren, daar waar zij uitdagingen aangaan.

2.3 Provinciaal beleid voor natuur en landschap

De provincie Zuid-Holland is - op grond van het Decentralisatieakkoord 2014-2027 - volledig verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid. De provincie Zuid-Holland heeft de potentie om uit te groeien tot de rijkste blauwgroene leefomgeving van Europa. Een gezonde leefomgeving waar het goed wonen en werken is, met directe toegang tot hoogwaardig groen, erfgoed en water.

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet schrijft voor dat de provincie een natuurvisie opstelt. De doelen voor het provinciale natuurbeleid zijn momenteel vastgelegd in de Visie Rijke Groenblauwe Leefomgeving.

De kaders voor de uitvoering van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer zijn vastgesteld in de Kadernota voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland.

Visie Rijke Groenblauwe Leefomgeving

De provincie Zuid-Holland grijpt de kans van de Omgevingswet aan om haar omgevingsbeleid te vernieuwen. De Visie Rijke Groenblauwe Leefomgeving is een bouwsteen voor de provinciale Omgevingsvisie. Totdat de Omgevingswet in werking treedt, vormt de bestaande wet- en regelgeving het kader. De genoemde visie maakt bestaand beleid af en bouwt daarop voort.

In de Visie Rijke Groenblauwe Leefomgeving wordt de nadruk gelegd op een gezonde leefomgeving voor mens en natuur, groenblauw in en om de stad, het landschap en een duurzame landbouw, het beheer, ontwikkeling en bescherming van natuur en de beleving van de leefomgeving.

Uitvoeringsagenda Rijke Groenblauwe Leefomgeving

Aan de visie is een uitvoeringsagenda gekoppeld met daarin de volgende strategische opgaven voor de periode 2019-2023:

  • 1.

    Verduurzamen landbouw

    Een meer duurzame landbouw zal fors bijdragen aan de genoemde transities. De agrarische sector en de voedselketens staan daarmee voor een grote verandering die ook ingrijpende gevolgen heeft voor het sociaal-economisch functioneren in de gebieden. Deze verandering kan, mits goed uitgevoerd, een grote bijdrage leveren aan het vergroten van de biodiversiteit en de biomassa aan insecten. Het draagt positief bij aan klimaatadaptatie, gezonde leefomgeving, circulaire economie. Ook kan het recreatieve en toeristische medegebruik een bron van nieuwe inkomsten zijn.

  • 2.

    Transitie naar een groen en waterrijk stedelijk landschap en infrastructuur

    Laat de bouw van circa 240.000 nieuwe woningen bijdragen aan een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving waar het goed wonen en werken is, met toegang tot hoogwaardig groen, erfgoed en water. Elke ontwikkeling in een gebied of infrastructurele verbinding is een aanleiding om de groenblauwe kwaliteit te vergroten.

  • 3.

    Aantrekkelijk en gezond verbinden in een waterrijk Zuid-Holland

    Zuid-Holland is een aantrekkelijke provincie met een grote diversiteit aan landschappen. Ambitie is de klimaatmaatregelen en stedelijke transformaties in stadsranden met visie te ontwerpen, zodat de groene en waterrijke structuren meer met elkaar worden verbonden en daarmee een toeristisch en recreatief aantrekkelijk aanbod ontstaat.

  • 4.

    Natuurrijk Zuid-Holland

    Met de NNN en de Natura 2000 gebieden is de afgelopen 25 jaar een mooie stap gezet naar het remmen van de achteruitgang. De dynamische natuur in de delta en de duinen kan echter robuuster en klimaat adaptief worden, zodat het tegen een stootje kan. Soms vraagt dat een ander beheer, soms een kans pakken voor meer biodiversiteit, zoals bij de opening in de Brouwersdam.

    Daarnaast is de grootste winst voor biodiversiteit te boeken in steden en landbouwgebieden. Met natuurinclusief ontwerpen in deze gebieden kan de biodiversiteit toenemen en tegelijkertijd het draagvlak en de maatschappelijke meerwaarde worden vergroot. Dit vereist van bouwers, industrie, landbouw en ontwerpers meer natuurinclusief werken.

Water

De waterdoelen zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Regionaal Waterprogramma.

De waterschappen geven daarnaast aan welke waterbeheerdiensten voor de door hen te realiseren waterdoelen nodig zijn, inclusief randvoorwaarden en prioriteiten. Deze waterdoelen zijn opgenomen in dit Natuurbeheerplan 2024. Ook de doelen van het waterbeleid ten aanzien van wateren die grenzen aan agrarische gronden worden door provincie in het Natuurbeheerplan vastgelegd.

Landschap

Het grootste deel van de groene ruimte in Zuid-Holland bestaat uit cultuurlandschap: landschap dat door de eeuwen heen door mensenhanden is gevormd en dat het verhaal van Zuid-Holland vertelt.

In Zuid-Holland laten zich vijf duidelijk herkenbare landschappen onderscheiden: het landschap van de Eilanden, het landschap van de waarden, het landschap in Midden Holland, in de Duinstreek en in de Rijnstreek. De beschrijvingen die hieronder volgen, bepalen in belangrijke mate de te ontwikkelen en te beschermen landschapselementen.

Het landschap van de Eilanden

Het kenmerkende landschap van de Eilanden is te vinden op Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten, de Hoeksche Waard, IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht. De bodem bestaat hier overwegend uit zeeklei, en plaatselijk uit zand, veen of klei-op-veen. Deze gebieden zijn ontstaan door indijking en drooglegging van slikken en schorren: de zogeheten op- en aanwaspolders.

Het landschap kenmerkt zich door grootschalige kleipolders met een schilsgewijze opbouw, op sommige plaatsen doorsneden door kreeklopen. De dijken, die de afzonderlijke indijkingen omgeven, belichamen de ontstaansgeschiedenis van dit landschap. Akkerbouw is de belangrijkste vorm van grondgebruik; plaatselijk komen graslandcomplexen van enige omvang voor, zoals in het Oudeland van Strijen in de Hoeksche Waard, langs de Bernisse op Voorne-Putten, de Koudenhoek en in de polder de Oude Oostdijk op Goeree. Langs de binnenduinrand van Voorne en Goeree is het landschap kleinschaliger en is er een afwisseling van natuurterreinen, akkertjes, graslanden en beplantingselementen. Op de kop van Goeree ligt een breed duingebied met jonge duinen en omvangrijke complexen oude duinen met graslanden. De voormalige strandvlakte is ingepolderd en vormt nu de karakteristieke strandpolders.

Op Goeree komt een bijzonder landschapstype voor, het zogenaamde schurvelingen- en zandwallengebied. Het is ontstaan door het afgraven van voormalig duingebied. De zandwallen- en op enkele plaatsen ook schurvelingen - omsluiten grasland en akkers, die van oudsher worden gebruikt voor bloemzaadteelt. De akkertjes lijken soms kamers in het landschap met aarden wallen als muren. De zandwallen zijn begroeid met struweel, bomen of gras.

Het landschap van de Waarden

Het waardenlandschap is te vinden in de Krimpenerwaard, het westelijk deel van de Lopikerwaard en de Alblasserwaard. Het gaat om overwegend zeer open veenweidegebied met strokenverkaveling.

Kenmerkend voor het waardenlandschap is de meer of minder regelmatige afwisseling tussen graslandpercelen en sloten, evenals de grote hoeveelheid water en het hoge waterpeil. Het wordt doorsneden door de rivieren, zoals de Hollandse IJssel, de Lek en de Merwede. Langs de rivieren en op de oeverwallen van voormalige veenstromen bestaat de bodem uit rivierklei. Boomgaarden, geriefhoutbosjes en grienden zorgen hier voor een meer besloten landschap. Het grondgebruik in het veenweidelandschap bestaat voornamelijk uit (melk-)veehouderijen.

Het landschap in Midden-Holland

Midden-Holland omvat de groene buffer Midden-Delfland, het Westland, het gebied rond Oude Leede, de B-Driehoek (Bleiswijk, Berkel en Bergschenhoek) en het gebied ten westen van de Rotte.

Het gebied - en dus ook het landschap - staat onder sterke invloed van de verstedelijking. In het Westland en de B-Driehoek bepalen omvangrijke kassencomplexen het landschapsbeeld. In een deel van de groene ruimte rond de steden vindt een functiewijziging plaats naar multifunctioneel groen met een natuurlijk en recreatief karakter. Midden-Delfland en Oude Leede bestaan voor het grootste deel uit graslandpolders op veen en zeeklei, waarin op sommige plaatsen voormalige getijdenkreken als ruggen zichtbaar zijn.

Het landschap in de Duinstreek

De Duinstreek strekt zich uit tussen Wassenaar en De Zilk en omvat, naast de duinen, tevens de landgoederenzone in de binnenduinrand en de Bollenstreek. In de landgoederenzone tussen Den Haag en Wassenaar bestaat het deelgebied uit een brede duinstrook, deels beboste en bebouwde strandwallen en een brede strandvlakte met weilanden en hakhoutbossen.

In de Bollenstreek wordt dit patroon doorbroken door de monding van de Oude Rijn; hier is de fluviatiele landschapsstructuur en haar karakteristieke blokverkaveling nog zwak herkenbaar. In de rest van de Bollenstreek zijn de strandwallen grotendeels afgegraven en/of bebouwd en zijn de graslanden in de strandvlakten veelal omgezet in bollengrond door zand uit de ondergrond omhoog te brengen. Het Overbosch te Voorhout en het Keukenhofbos te Lisse kunnen als uitzondering op het veelal verloren gegane strandwallenlandschap beschouwd worden.

Het landschap in de Rijnstreek

Deelgebied Rijnstreek ligt tussen het kustgebied in het westen en het rivierengebied in het zuidoosten. Het omvat de loop van de Oude Rijn, het Zuid-Hollandse plassengebied, met de Kagerplassen, de Braassemermeer, de Nieuwkoopse Plassen en Reeuwijkse Plassen, en de daartussen gelegen veenpolders en droogmakerijen.

De droogmakerijen zijn ontstaan door droogmaking van natuurlijke meren (Lisserpoelpolder, Zoetermeerse Meerpolder) of van meren die zijn ontstaan door afgraving van veen. Het grootste deel van het gebied bestaat echter uit eutroof veen: veengebied waar vanwege de aanwezigheid van kleilagen in het veen geen turfwinning heeft plaatsgevonden.

Het gebied is voornamelijk in gebruik als grasland. In de droogmakerijen vindt ook akkerbouw en sierteelt plaats. Karakteristiek voor het landschap zijn de overgangen van de veenpolders naar de dieper gelegen droogmakerijen en de hoger gelegen bebouwingslinten op restanten niet vergraven veen.

3 WERKING SUBSIDIESTELSEL NATUUR EN LANDSCHAP

Sinds 2016 geschiedt de subsidiëring van (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer via de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2016 (SNL2016). De systematiek hiervoor komt in dit hoofdstuk op hoofdlijnen aan de orde. Deze systematiek is ontwikkeld in samenspraak met de provincies, het toenmalige ministerie van EZ, wetenschappelijke instellingen en maatschappelijke organisaties. In interprovinciaal verband hebben de provincies afgesproken de regeling zo uniform mogelijk uit te voeren. Er wordt gewerkt met een landelijke modelregeling. Iedere provincie voegt hieraan eventueel haar eigen bijzonderheden toe.

3.1 Doel en opbouw subsidiestelsel natuur en landschap

De provincie acht het beschermen van dieren en planten belangrijk voor de samenleving. Deze bescherming vindt plaats op grond van zowel ecologische, economische als ethische overwegingen. In ecologisch opzicht verhoogt de diversiteit van dieren en planten de spankracht van de natuur. Vanuit economisch oogpunt vormt biodiversiteit een belangrijke productiefactor. Ethisch gezien verdienen planten en dieren bescherming vanwege hun intrinsieke waarde. De provincie hecht daarom veel belang aan het behoud en de ontwikkeling van de natuur in de provincie.

Subsidie voor beheer en voor kwaliteitsimpulsen

Het Subsidiestelsel Natuur en Landschap maakt onderscheid tussen de financiering van beheer van de bestaande natuur en landschap, en de eenmalige investeringen ter verbetering van de natuurkwaliteit via zogeheten kwaliteitsimpulsen. De subsidies voor beheer en voor kwaliteitsimpulsen moeten bijdragen aan de realisatie van de beleidsdoelen waarvan in hoofdstuk 2 sprake was en van provinciale doelen voor het beheer van natuur en landschap die in hoofdstuk 4 zijn uitgewerkt.

De subsidie voor het beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen is geregeld in de SNL 2016. De subsidie voor de kwaliteitsimpulsen en de omvorming van landbouwgrond naar natuur is geregeld in de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap 2013 (SKNL).

Gedetailleerde informatie over de subsidieregelingen en over de daarbij behorende subsidiemogelijkheden is te vinden via www.zuidholland.nl of https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap.

3.2 Opbouw en betekenis Index Natuur en Landschap

De Index Natuur en Landschap legt de in Nederland toe te passen typering voor natuur en landschapselementen vast op basis van een landelijke, uniforme en sterk gestandaardiseerde ‘natuurtaal’. Deze Index is van groot belang voor de aanduiding van de natuur- en landschaps(beheer-)doelen die de overheid nastreeft. De Index vergemakkelijkt de afstemming tussen beheerders onderling en tussen beheerders en overheden. Ook voor de monitoring van de uitvoering van het Natuurbeheerplan is de Index Natuur en Landschap cruciaal.

De Index Natuur en Landschap is een bijlage van de SNL 2016 en bestaat uit de onderdelen natuur en landschapselementen. De Index maakt onderscheid tussen natuurtypen en beheertypen. De natuurtypen zijn algemener en worden vooral gebruikt voor sturing op landelijk niveau. Daarbij valt te denken aan afspraken en rapportages tussen het Rijk en de provincie. Zie hiervoor ook https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap.

De beheertypen zijn specifieker en dienen voor de operationele aansturing van het beheer op regionaal en lokaal niveau. Zij vormen de basis voor afspraken over doelen en middelen tussen provincie en beheerder. Voor de begrenzing in het Natuurbeheerplan en bij de subsidieverlening wordt voor het natuurbeheer het niveau van de beheertypen gebruikt.

  • Er bestaan 17 natuurtypen voor natuurgebieden. Binnen elk van de natuurtypen worden een of meer beheertypen onderscheiden. In totaal zijn er 49 beheertypen voor natuur.

  • Voor landschap zijn er vier landschapselementtypen, met daaronder 13 beheertypen.

  • Voor het agrarisch natuurbeheer zijn er drie agrarische leefgebieden (open grasland, open akkerland, dooradering).

  • Daarnaast bestaat er voor het agrarisch natuurbeheer naast de categorie ‘water’ vanaf 2023 ook de categorie ‘klimaat’.

3.3 Catalogus Groenblauwe Diensten

De Catalogus Groenblauwe Diensten biedt een overzicht van de vergoedingen die Nederlandse overheden aan grondeigenaren mogen geven die een groenblauwe dienst leveren. Voor deze diensten is een maximumbedrag vastgesteld om oneerlijke staatssteun te voorkomen. De Europese Commissie ziet er nauwlettend op toe dat oneerlijke staatssteun door alle lidstaten, en dus ook door Nederland, wordt voorkomen.

Als Nederlandse overheden groenblauwe diensten willen vergoeden, dan kunnen zij met de Catalogus Groenblauwe Diensten zelf regelingen en diensten voor grondgebruikers opstellen. De diensten kunnen gaan over natuur en landschap, maar ook over cultuurhistorie, recreatie en waterbeheer.

3.4 Begrenzing van de natuur- en beheertypen

De beheertypenkaart geeft alle bestaande gebieden weer volgens hun type natuur en landschap, conform de Index Natuur en Landschap. Met de beheertypenkaart stimuleert de provincie de instandhouding van de op die kaart aangegeven en begrensde beheertypen. Deze kaart vormt de basis voor het verlenen van beheersubsidies op grond van de SNL 2016.

Daarnaast is er de ambitiekaart. Deze kaart laat zien waar verbetering van de natuurkwaliteit mogelijk en wenselijk is. Dit geldt voor een deel van de natuurgebieden en voor sommige agrarische gebieden met natuurwaarden. Hiervoor bestaat de ambitie om het huidige gebruik of beheer te veranderen. De ambitiekaart vormt de basis voor de subsidiering van kwaliteitsimpulsen op grond van de SKNL. In het geval het gebied op de ambitiekaart als N00.01 Nog om te vormen natuur staat zal de provincie bij een eventuele SKNL-aanvraag beoordelen of het in de subsidieaanvraag voorgestelde beheertype wenselijk is. Indien dit niet het geval is kan de subsidieaanvraag niet gehonoreerd worden. Het is voor een aanvrager dan ook aan te bevelen om voorafgaand aan de subsidieaanvraag in overleg met de provincie te treden.

Op een afzonderlijke kaart is voorts nog aangegeven voor welke terreindelen er een zogenaamde vaarlandtoeslag mogelijk is. De vaarlandtoeslag is in het leven geroepen om de beheerder tegemoet te kunnen komen voor de hoge kosten die het natuurbeheer kent voor gebieden die alleen over water bereikbaar zijn. De vaarlandtoeslag geldt niet voor terreinen waar een grootschalig natuurbeheertype met procesnatuur en geldt ook niet voor terreindelen die met watertypen op de natuurbeheertypekaart zijn aangegeven.

Zowel de beheertypenkaart als de ambitiekaart zijn afgestemd op de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden. Het kaartmateriaal is onderdeel van dit Natuurbeheerplan.

Beheersubsidie natuur en landschap op grond van de SNL 2016

Op de beheertypenkaart staan alle bestaande natuurgebieden. Voor natuurbeheer geeft de beheertypenkaart aan voor welk natuur- en landschapsbeheertype er in een gebied subsidie verstrekt kan worden (zie bijlagen, kaart 1), vanzelfsprekend met in acht neming van de voorwaarden die in de SNL2016 zijn opgenomen. Per oppervlakte is steeds één natuurbeheertype toegekend; een beheerder komt alleen voor financiering van dat toegekende natuur- of landschapsbeheertype in aanmerking.

Daar waar binnen het NNN nog geen natuur is gerealiseerd, is nog geen natuurbeheertype op de kaart toegekend.

Functieverandering op grond van de SKNL

Particulier natuurbeheer is een belangrijk middel voor de realisatie van het NNN. Landbouwgronden die op de ambitiekaart met een natuurbeheertype zijn aangegeven, kunnen definitief worden omgezet in natuur waarbij de waardevermindering van de grond wordt vergoed. Ook particulieren of samenwerkingsverbanden van particulieren kunnen voor deze vergoeding in aanmerking komen. De particulieren zijn en blijven in dat geval eigenaar van de gronden. Voor deze functieverandering bestaat sinds 2005 een fiscale vrijstelling.

Investeringen in kwaliteitsverbetering op grond van de SKNL

De ambitiekaart geeft aan welk natuur- of beheertype voor een gebied wordt beoogd. Indien het volgens de ambitiekaart gewenste type niet overeenkomt met het aangegeven type volgens de beheertypekaart of de kwaliteit van het bestaande natuurbeheertype onvoldoende is, kan de SKNL worden gebruikt voor een kwaliteitsimpuls. De investeringssubsidie kan gericht zijn op:

  • a.

    verbetering van de natuurkwaliteit in een bestaand natuurterrein waarbij het beheertype niet verandert;

  • b.

    inrichting van een bestaand natuurterrein waarbij van het aanwezige beheertype wordt overgestapt op het gewenste beheertype;

  • c.

    inrichting van landbouwgrond naar natuurterrein.

Gebieden waar deze subsidie kan worden aangevraagd worden jaarlijks door Gedeputeerde Staten voor de subsidie opengesteld in het zogenaamde Openstellingsbesluit.

Agrarische natuur en landschap

De grootste kans op stabiele populaties van te beschermen soorten ontstaat als het agrarisch natuur- en landschapsbeheer selectief wordt ingezet. Belangrijk is dat dit beheer bijdraagt aan de versterking van of verbinding met het NNN. Ook moet het beheer zich richten op soorten die (deels) afhankelijk zijn van het agrarische cultuurlandschap en van het behoud van de landschappelijke kwaliteit.

Op 1 januari 2016 is het huidige stelsel voor agrarisch natuur – en landschapsbeheer van start gegaan, namelijk het ANLb. Het hoofddoel van dit stelstel is dat agrarische collectieven in kansrijke gebieden samen met de gebiedspartners werken aan gunstige condities voor soorten waarvoor een instandhoudingsplicht geldt en aan een verbetering van de waterkwaliteit. Per 2023 wordt dit uitgebreid met klimaatdoelen.

Voor het ANLb onderscheiden de provincies de leefgebieden open grasland, open akkerland en dooradering (voorheen onderverdeeld in natte- en droge dooradering). Deze agrarische leefgebieden worden in het Natuurbeheerplan op kaarten in bijlage 1 weergegeven. Elk leefgebied legt de grens vast waarbinnen het mogelijk is om subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer aan te vragen. De grenzen van de leefgebieden komen tot stand via overleg in gebiedsprocessen.

Waterbeheer- en klimaatdiensten

In bijlage 1 is het zoekgebied voor waterbeheer en klimaatdiensten opgenomen. In de zoekgebieden kunnen de in paragraaf 4.3 aangeduide beheermaatregelen worden genomen.

3.5 Indienen van aanvragen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Aanvragen voor subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer vinden plaats door agrarische collectieven. De collectieven formuleren een aanbod waarbij zij aangeven welke maatregelen zij in het zoekgebied zullen inzetten om het leefgebied van door de provincie aangegeven doelsoorten zodanig te beheren, dat gunstige omstandigheden bestaan voor deze soorten om zich tot een stabiele populatie te ontwikkelen, of zich als zodanig te handhaven.

De provincie beoordeelt dit aanbod aan de hand van criteria die de omstandigheden beschrijven waarbij een duurzaam voortbestaan van de doelsoorten kan worden verwacht en die in het betreffende leefgebied of beheertype voorkomen. Deze criteria maken deel uit van het Natuurbeheerplan en worden in hoofdstuk 4 per leefgebied toegelicht.

De provincie Zuid-Holland vraagt van een agrarisch collectief net als overigens ook van andere partijen in het landelijk gebied, dat zij waar relevant bij hun werkzaamheden en beheer afstemming zoeken met andere betrokkenen (zoals terreinbeherende organisaties, vrijwilligers, waterschap). Voor de gebiedsaanvraag voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer betekent dat dat we van de collectieven vragen dat zij bij het opstellen van het plan gebruik maken van de kennis en/of input van deze betrokkenen. Dit heeft als doel om te zorgen dat gebiedspartners hun werkzaamheden zoveel mogelijk op elkaar afstemmen om zo uiteindelijk meer effectief te zijn voor doelsoorten. De samenwerking van collectieven met de gebiedspartners wordt besproken tijdens jaarlijkse voortgangsgesprekken.

afbeelding binnen de regeling

De gebiedsafbakening en de contactgegevens van de acht Agrarische collectieven in Zuid-Holland staan op https://www.boerennatuur.nl/collectieven/

3.6 Openstellingsbesluit

Overigens betekent een aanduiding op een kaart in dit Natuurbeheerplan met een bepaald type nog geen recht op subsidie. Jaarlijks wordt een zogenaamd Openstellingsbesluit door de provincie genomen. In het Openstellingbesluit worden subsidieplafonds, aanvraagperioden en loketten vastgesteld. Ook kunnen deelsubsidieplafonds voor bepaalde categorieën aanvragers bepaald worden, of kan voor bepaalde categorieën of beheertypen de subsidie niet worden opengesteld. Daarnaast kan eventueel in het openstellingsbesluit aangegeven worden welke gebieden specifiek voor een bepaald subsidieonderdeel wordt opengesteld.

Het samenspel van de subsidieregeling, het Natuurbeheerplan en het Openstellingsbesluit bepalen of een bepaald terrein voor subsidie in aanmerking komt of niet.

4 TOETSINGSKADER SUBSIDIËRING NATUUR- EN LANDSCHAPSBEHEER

Het door de provincie te subsidiëren beheer moet bijdragen aan de in hoofdstuk 2 vermelde doelen van de Europese Commissie, het Rijk en de provincie op het gebied van natuur, landschap en water. Dit hoofdstuk gaat in op de eisen die op grond van deze doelen worden gesteld aan subsidieaanvragen in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap. Om te beginnen voor aanvragen voor subsidie voor het beheer van gebieden die deel uitmaken van het NNN. Vervolgens voor subsidieaanvragen voor gebieden daarbuiten en voor de waterdoelen. Verder komen de kenmerken en criteria voor de leefgebieden aan de orde. Het gaat daarbij om de afbakening van de gebieden waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, in relatie tot de criteria waaraan de subsidieaanvragen worden beoordeeld.

4.1 Aanvragen voor gebieden binnen het NNN

Het NNN van Zuid-Holland bestaat uit een samenhangend netwerk van internationaal en nationaal belangrijke, duurzaam te behouden natuur. Dit netwerk vormt onderdeel van het Nederlandse Natuur Netwerk. Het NNN omvat bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden en natuurverbindingen die de uitwisseling van planten en dieren tussen de natuurgebieden bevorderen. De provincie werkt, samen met haar partners, aan de verdere voltooiing van het NNN in 2027.

Daar waar binnen het NNN natuur reeds aanwezig is, is een natuurbeheertype toegekend op de beheertypekaart. De toegekende natuurbeheertypen zijn in overeenstemming met de feitelijke situatie in het veld en vormt daarmee het uitgangspunt voor het beheer dat nodig is voor de instandhouding of verdere ontwikkeling van dat type. Wanneer geen natuurbeheertype is toegekend betekent dit dat er (nog) geen natuur zoals is omschreven in de Index Natuur en Landschap aanwezig is.

Op de ambitiekaart is aangegeven voor de gehele NNN welk natuurbeheertype de provincie ambieert. Wijkt het beoogde natuurbeheertype af van het huidige natuurbeheertype op de beheertypekaart dan kan het gewenste natuurbeheertype vaak pas na inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd. Als nog niet in detail is bepaald welk natuurbeheertype wordt beoogd, kan op de ambitiekaart het natuurbeheertype N00.01 - nog om te vormen naar natuur - worden gebruikt.

Vermeldenswaardig is dat er in de Thomaswaard (Biesbosch) bijzondere kansen zijn om de in het Natura2000-beheerplan genoemde doelen (stroomdalgrasland, vossenstaarthooiland en glanshaverhooiland) te realiseren. Uit onderzoek van een ecologisch adviesbureau is gebleken dat deze doelstellingen op deze plek haalbaar zijn. Het huidige regulier agrarisch gebruik staat de gewenste ontwikkeling in de weg. Met de extra middelen voor natuurherstel vanuit het Programma Natuur bestaan er kansen de genoemde doelstellingen te realiseren. Naast inrichtingsmaatregelen dient ook het huidige reguliere agrarische gebruik te worden omgezet in natuurbeheer. Omdat het huidige agrarische gebruik hiermee niet te verenigen valt en er sprake is van een reguliere pachtsituatie, dient het reguliere pachtcontract te worden beëindigd.

De inzet van de provincie binnen het NNN ligt op het adequaat beheer van natuur- en landschapswaarden. In 2027 moet het NNN duurzaam zijn geborgd door functiewijziging en moet het beheer langjarig zijn gegarandeerd. Dit betekent voor het beheerjaar 2024 dat subsidiebeschikkingen die hieraan bijdragen, in aanmerking komen voor continuering wanneer zij eind 2023 aflopen, tenzij uit objectieve onderzoeksgegevens blijkt dat continuering van de subsidiebeschikking geen ecologische meerwaarde biedt. De provincie heeft wat betreft het beheer geen voorkeur voor wie beheerder van een bepaald terrein is, zo lang deze voldoet aan de eisen van het Natuurbeheerplan 2024 en eventueel aanvullende eisen uit de subsidieregeling. De provincie vraagt natuurbeheerders hun beheer af te stemmen met relevante gebiedspartijen zoals agrarische collectieven.

Agrarisch natuurbeheer binnen het NNN

Daar waar er nog geen natuur is gerealiseerd binnen het NNN is in uitzonderlijke gevallen agrarisch natuurbeheer mogelijk om zo voor te sorteren op de uiteindelijke inrichting en beheer. Een uitzonderlijk geval is in dit geval een locatie waar de komende jaren nog geen realisatie van het NNN is te verwachten maar in aanloop daar naar toe wel agrarisch natuurbeheer gewenst is. Omdat er met de ingezette versnelling van de realisatie van het NNN vrijwel overal in de NNN-begrenzing binnen de looptijd van de komende ANLb periode natuurrealisatie te verwachten is en dit dan problemen kan geven voor het collectief met het minimale areaal dat er in beheer dient te zijn, wordt hier terughoudend mee omgegaan. Agrarisch natuurbeheer op reeds gerealiseerde natuur is niet mogelijk.

De recreatieve toegankelijkheid van een gebied binnen het NNN wordt door de beheerder afgestemd op de mogelijkheden die er zijn, waarbij de bescherming van de natuurwaarden het uitgangspunt vormt. Alleen wanneer de natuurwaarden in een gebied zeer kwetsbaar zijn, kan een gebied worden afgesloten.

4.1.1 Aanvragen voor gebieden buiten het NNN

Het toetsingskader voor aanvragen van agrarische natuur- en landschapsbeheersubsidies voor gebieden buiten het NNN is sinds 2016 veranderd. Hierbij wordt sterker dan voorheen ingezet op agrarisch natuur- en landschapsbeheer als een belangrijk instrument voor de realisatie van Europese, nationale en provinciale doelen ten aanzien van het behoud van biodiversiteit. Binnen het agrarisch natuur- en landschapsbeheer worden ook maatregelen ten gunste van de waterkwaliteit gesubsidieerd. Per 2023 zijn daar maatregelen ten behoeve van het klimaat bijgekomen.

Met ingang van het subsidiejaar 2016 kent de provincie alleen nog beheersubsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer toe aan aanvragen van zogeheten agrarische collectieven. Dit zijn samenwerkingsverbanden van agrariërs met andere beheerders met een gebruiksrecht op landbouwgrond die zichzelf per gebied organiseren. Om een subsidie te kunnen ontvangen moet een agrarisch collectief door de provincie hiervoor zijn gecertificeerd via de Stichting Certificering SNL

Bij agrarisch natuur- en landschapsbeheer worden beheermaatregelen ingepast in de agrarische bedrijfsvoering, zodat kwetsbare soorten ook in agrarisch gebied voldoende voedsel, bescherming, nest- en voortplantingsgelegenheid kunnen vinden. De provincie verschaft subsidies voor beheer op grond van haar inspanningsverplichting tot behoud van soorten die (ook) leven in agrarisch gebied en waarvoor internationale beschermingsverplichtingen gelden, onder meer op grond van Europese richtlijnen (zie ook internationale doelenkader op de website van BIJ12, waaronder het Rapport_2013-65_kansrijke_gebieden_voor_agrarisch_natuurbeheer). Voor de provincie Zuid-Holland betekent dit dat haar inspanningen vooral zijn gericht op de bescherming van weidevogels.

De agrarische collectieven kunnen met deelnemers beheer afspreken in de hiervoor in dit Natuurbeheerplan aangewezen gebieden: De leefgebieden Open Grasland, Open Akkerland, Dooradering en de categorieën Water en Klimaat. De leefgebieden zijn door de provincie bepaald aan de hand van een voorstel waarbij de gebiedskennis van collectieven en gebiedspartners is gecombineerd. Dit zijn gebieden waar nu al veel soorten - bijvoorbeeld weidevogels - voorkomen of waar het aannemelijk is dat ze er na maatregelen zullen komen. Hierdoor kan het beschikbare budget op de meest kansrijke plekken worden ingezet. De begrenzing voor water- en klimaatmaatregelen is juist zo ruim mogelijk genomen om zo veel mogelijk kansen hiervoor te kunnen benutten.

Een gebiedsaanvraag wordt ingediend door een agrarisch collectief. In de gebiedsaanvraag beschrijft het collectief - op basis van zijn specifieke gebiedskennis - een ecologisch effectief en economisch efficiënt plan voor het samenhangend agrarisch natuur- en landschapsbeheer in het door het collectief gekozen gebied. De eisen aan gebiedsaanvragen zijn per leefgebied verder uitgewerkt en komen in paragraaf 4.2 uitgebreid aan de orde. In paragraaf 5.2 worden aanvullende eisen beschreven ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De eisen uit het NBP aan gebiedsaanvragen gelden in die maanden van het jaar waarin de maatregelen uitgevoerd worden. De provincie formuleert geen beleidsdoelen voor afzonderlijke soorten, maar richt zich op de verbetering van leefgebieden, waar groepen kenmerkende soorten van zullen profiteren.

Natuurbeheer buiten NNN

Voor gebieden buiten het NNN waarvan de subsidieperiode voor natuurbeheer afloopt en de betreffende gebieden begrensd zijn in het NBP, kan Gedeputeerde Staten deze subsidievorm continueren.

4.1.2 Aanvragen voor water- en klimaatopgaven

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en daarbinnen NSP (voorheen Plattelandsontwikkelingsprogramma POP3) hechten grote waarde aan de vergroening en verduurzaming van de landbouw. Water is daarbij een onmisbaar element. Het belang van dit aspect komt tot uitdrukking in de zogeheten agromilieu- en klimaatdiensten, die het agrarisch natuur- en landschapsbeheer subsidiabel stelt. Voor de uitvoering van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer legt het provinciale Natuurbeheerplan de kaders vast, wijst de beheerdoelen aan en stelt de (ruimtelijke) begrenzingen vast.

Sinds 2016 maken nu ook de waterbeheerdiensten - de zogeheten ‘blauwe diensten’ - deel uit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit zijn bovenwettelijke activiteiten voor beheer en onderhoud, die worden uitgevoerd door particuliere grondeigenaren of grondgebruikers. Net als de traditionele vormen van agrarisch natuurbeheer moeten deze blauwe diensten worden opgezet conform de Catalogus Groenblauwe Diensten. Per 2023 zijn daar maatregelen bijgekomen die bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering of het tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering.

In december 2021 heeft de provincie Zuid-Holland haar waterdoelen vastgesteld in het Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027. Het regionaal waterprogramma bevat de uitwerking van het waterbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het regionaal waterprogramma is een verplicht instrument op grond van de Omgevingswet en beschrijft in ieder geval wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water, zoals de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Met concrete maatregelen, zoals voor de Nitraatrichtlijn en de Europese Kader Richtlijn Water, geven de waterschappen uitvoering aan deze doelen. In Zuid-Holland zijn dit Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, Waterschap Rivierenland, Waterschap Hollandse Delta, Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Hoogheemraadschap van Delfland, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden.

Om de diensten te concretiseren tot beheerpakketten, kunnen de gebiedscollectieven putten uit de eerste ervaringen met ecologisch slootschonen, ecologisch baggeren en het niet-bemesten van slootkanten. Deze en alle andere blauwe diensten moeten passen binnen de catalogus Groenblauwe Diensten. Uiteraard worden de gebiedscollectieven ook uitgenodigd om voor bijzondere situaties te komen met specifieke voorstellen voor blauwe diensten. Maatwerk per gebied blijft op die manier mogelijk.

De ecologische doelen die met deze blauwe diensten worden gediend zijn op een hoger abstractieniveau gekoppeld aan de ecologische doelen van de leefgebieden. De doelstelling van de Europese Kader Richtlijn Water is ook gericht op het bevorderen van de biodiversiteit.

Bij het zoeken naar synergie tussen de verschillende doelen kunnen de gebiedscollectieven putten uit de gebiedskennis die bij hen zelf aanwezig is, maar ook uit de informatie van waterschappen en provincie. Ook zo ontstaat een welkome vorm van maatwerk.

4.2 Kenmerken, doelen en criteria agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Het ecologisch effectief beheer in de leefgebieden vereist goed samenspel tussen drie factoren: de aanwezigheid van optimale abiotische factoren, de inzet en motivatie van agrarisch ondernemers in samenwerking met natuurvrijwilligers, en de specifieke informatie over het gebied in combinatie met informatie over soortentellingen in de voorliggende jaren. De criteria hebben betrekking op de mate waarin aan deze drie factoren is of kan worden voldaan.

Inhoudelijk criterium

Het agrarisch collectief onderbouwt de gebiedsaanvraag als geheel, door duidelijk te maken hoe de voorgestelde maatregelen tot een effectiever agrarisch natuur- en landschapsbeheer leiden dan in het lopende en de voorgaande jaren het geval is geweest.

Procescriteria

De provincie hanteert bij de beoordeling van een gebiedsaanvraag ook enkele procescriteria, die betrekking hebben op het tot stand komen van een gebiedsaanvraag. De provincie Zuid-Holland vraagt van een agrarisch collectief, net als overigens ook van andere partijen in het landelijk gebied, dat zij waar relevant bij hun werkzaamheden en beheer afstemming zoeken met andere betrokkenen (zoals terreinbeherende organisaties, vrijwilligers, waterschap). Voor de gebiedsaanvraag voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer betekent dat dat we van de collectieven vragen dat zij bij het opstellen van het plan gebruik maken van de kennis en/of input van deze betrokkenen. Dit heeft als doel te zorgen dat gebiedspartners hun werkzaamheden zoveel mogelijk op elkaar afstemmen om zo uiteindelijk meer effectief te zijn.

Na afloop van elk broedseizoen voert de provincie Zuid-Holland een voortgangsgesprek met elk agrarisch collectief over het verloop van het beheer voor dat seizoen, de resultaten en de mogelijkheden tot verbetering in de jaren erna.

Externe commissie

De provincie Zuid-Holland geeft een eigen inhoudelijke beoordeling van het ecologisch rendement op basis van de criteria van het Natuurbeheerplan.

Indien er bij de gebiedsaanvragen een aanleiding of noodzaak is tot een tender dan zal aan een externe commissie een uitspraak gevraagd worden om een rangorde aan te brengen in de verschillende (delen van de) gebiedsaanvragen. Dat is vervolgens een criterium voor de provincie Zuid-Holland om te kiezen welke gebiedsaanvraag of delen van een gebiedsaanvraag in aanmerking komen voor een subsidie agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

De afbakening van de leefgebieden gaat uit van de landelijke lijst van kwetsbare soorten uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Daarnaast gaat het om de mate waarin agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan bijdragen aan een gunstige staat van instandhouding. De afbakening is tot stand gekomen mede op grond van verspreidingskaarten voor doelsoorten, het rapport met aanbevelingen van Alterra1, bijdragen van agrarische natuurverenigingen en hun koepelorganisatie BoerenNatuur Nederland en van natuur beherende organisaties, waterschappen en kennisorganisaties.

De leefgebieden moeten een functie vervullen als zwaartepunt voor agrarische natuur. Dat betekent dat ze aan de voorwaarden moeten voldoen voor de instandhouding van vitale populaties van agrarische soorten. Sommige gebieden kunnen van voldoende omvang en kwaliteit zijn om op zichzelf een brongebied voor de verspreiding van deze soorten te zijn. Andere beheerde gebieden functioneren in samenhang met en in aansluiting op reservaten, of hebben vooral een buffer- of verbindingsfunctie. Voor wat betreft de dooradering kan dit doel ook bestaan uit het bijdragen aan het behouden en ontwikkelen van het Zuid-Hollandse landschap.

Doelstelling voor alle leefgebieden is het behoud en de verbetering van biodiversiteit (Europa), het behouden en de verbetering van Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden en –verbindingen (Nederland) en het behouden en de verbetering van bijzondere soorten (provincie).

4.2.1 Kenmerken, doelen en criteria leefgebied open grasland

Het leefgebied open grasland is kenmerkend voor de veenweidegebieden van Zuid-Holland. Het leefgebied wordt doorsneden met fijnmazige watergangen en kent ook enige opgaande begroeiing, zoals beplanting rond erven, pestbosjes, geriefhoutbosjes, opgaande begroeiing langs tiendwegen of bomenlanen.

Het is het leefgebied van soorten zoals steltlopers, eenden en zangvogels die gebaat zijn bij natte, kruidenrijke en open graslanden die laat in het voorjaar worden gemaaid, zodat hun nesten niet worden vernietigd en hun jongen voldoende voedsel vinden om te kunnen opgroeien. De belangrijkste doelsoorten zoals de grutto, zoeken de meest open delen van het landschap en mijden opgaande begroeiing.

Afbeelding 1. Visualisatie van het leefgebied open grasland.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 2. Visualisatie van het leefgebied open grasland (detail van een sloot met aangrenzend kruidenrijk grasland en plas-dras)

afbeelding binnen de regeling

Doelen voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Huidige situatie

De soortenrijkdom in de open graslanden van Zuid-Holland is in de laatste decennia sterk achteruitgegaan. Dit hangt samen met de intensivering van de agrarische productie, waarin steeds meer nadruk is komen te liggen op grasproductie, optimale bemesting en lage grondwaterpeilen. Daarnaast zorgt predatie in toenemende mate voor druk op de boerenlandvogels. Desondanks is Zuid-Holland nog steeds één van de provincies met de hoogste weidevogeldichtheden. Dit betekent dat de provincie Zuid-Holland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor de instandhouding van deze populaties.

Gewenste situatie

De ondersteuning vanuit de provincie voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is gericht op extensivering van het grondgebruik in dit leefgebied. Dit betekent: het verlagen van de beweidings- en verstoringsdruk, het verminderen van bemesting - met name net voor het broedseizoen, later maaien en het verhogen van het waterpeil.

Beheermaatregelen moeten zijn gericht op maximale overleving van kuikens door het creëren en handhaven van een aantrekkelijk vestigingsbiotoop (nestbescherming, randen- en greppelbeheer, vluchtheuvels en verbindingen met kruidenrijk grasland). Op die manier kan veilig worden gebroed en kunnen kuikens voldoende voedsel vinden en veilig opgroeien.

Het leefgebied ‘open grasland’ vertoont op onderdelen overlap met het leefgebied dooradering en dan met name het onderdeel dat voor 2023 natte dooradering heette. Maatregelen zoals het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, plas-drasgebieden en overwinteringsplaatsen voor amfibieën en vissen, het verbinden van polderpeilvakken (om migratiemogelijkheden voor watergebonden soorten te verbeteren) en het toepassen van een natuurlijk waterpeil zijn voor soorten in beide leefgebieden van belang.

In het kader van het Aanvalsplan Grutto streeft de provincie er naar om binnen de provincie vijf optimaal ingerichte ‘Grutto-kansgebieden’ te realiseren. Zoals in het Aanvalsplan Grutto is omschreven zijn dit gebieden van circa 1000 ha groot waarin het beheer zo veel mogelijk aaneengesloten is, er natte omstandigheden en voldoende openheid aanwezig is en het beheer in grote mate bestaat uit natte, kruidenrijke graslanden of extensief beweide graslanden met late maaidata.

Criteria voor de afbakening van leefgebied open grasland

Binnen het leefgebied ‘open grasland’ gaat het in Zuid-Holland vooral om het beheertype ‘kritische weidevogelsoorten’. Dit zijn soorten van natte en kruidenrijke graslanden die slecht tegen verstorende elementen kunnen zoals riet, bomen of bebouwing. In tabel 1 staat de selectie van de soorten die in Zuid-Holland kenmerkend zijn voor dit leefgebied, die door agrarisch natuur- en landschapsbeheer worden ondersteund en waarvoor Nederland een internationale verantwoordelijkheid heeft.

Tabel 1. Doelsoorten leefgebied open grasland (broedvogels)

Grutto

Slobeend

graspieper

Kievit

Tureluur

gele kwikstaart

Scholekster

Veldleeuwerik

Zomertaling

Soorten als wintertaling, krakeend, kuifeend, visdief en zwarte stern zijn voor Zuid-Holland ook belangrijk. Deze soorten liften mee met de maatregelen die genomen worden voor de soorten in de tabel.

Vochtig weidevogelgrasland komt voor op diverse bodems en in diverse landschapstypen, op zowel klei- als veengrond. Het beheer is erop gericht om goede omstandigheden te bieden in de fase waarin soorten zich vestigen; tijdens de eileg- en incubatiefase en tijdens de opgroeifase van de kuikens. Het beperken van verstoring tijdens het broedseizoen en het zorgen voor voldoende geschikt foerageerhabitat (nat, structuur- en kruidenrijk grasland) voor de kuikens is van cruciaal belang.

Dergelijke vochtige en kruidenrijke delen kunnen in het landschap worden vormgegeven als ‘volveldse’ elementen (op een geheel perceel). Daarnaast kunnen aanvullend vochtige en kruidenrijke delen als lijnvormige elementen worden vormgegeven, zoals een sloot in combinatie met een natuurvriendelijke oever en een kruidenrijke rand. Volveldse elementen genieten de voorkeur boven lijnvormige elementen; kruidenrijke perceelranden dienen voldoende breed te zijn. Kruidenrijke percelen en perceelranden dienen een functie te vervullen voor de faunawaarden die in het (agrarisch) natuurbeleid zijn vastgelegd.

Daarnaast is het van belang dat de waterhuishouding goed geregeld is. De beste gebieden zijn vochtig tot nat, kennen een natuurlijk waterpeil en ‘plas-dras’ of ‘greppel plas-dras’ percelen.

Een goede kwaliteit leefgebied kenmerkt zich door een mozaïek van verschillende beheervormen van grasland, met een diversiteit in maaidata, beweiding, of plas-dras, en een rijke en bereikbare bodemfauna, insectenrijkdom (‘kuikengrasland’). Het gaat om een open landschap met weinig dekking, zonder broed- en uitkijkplekken voor predatoren en met brede, soortenrijke, laat en ongelijktijdig gemaaide slootkanten. Maaien en beweiding vinden op een manier plaats waarop zo min mogelijk legsels en kuikens verloren gaan (bijv. rekening houdend met maaibreedte, tijdstip, snelheid, fasering, etc.). De graslanden worden bij voorkeur bemest met ruige stalmest om het aanbod van voedsel te verzorgen voor weidevogels.

Bij de samenstelling van een mozaïek voor het weidevogelbeheer maakt het agrarisch collectief gebruik van de ervaringen en resultaten in het collectief beheer zoals dat in de afgelopen jaren is uitgevoerd. Op basis van die ervaringen en resultaten doet het agrarisch collectief in de gebiedsaanvraag voorstellen om de effectiviteit van het weidevogelbeheer te vergroten. In de gebiedsaanvraag geeft het collectief een onderbouwing van de verbeterslagen die worden ingezet binnen de subsidieperiode.

Dit is uitgewerkt in de volgende criteria en aandachtspunten van een kwalitatief goed mozaïekbeheer. Deze criteria vormen met het verderop te benoemen procescriterium de inhoudelijke toetssteen voor de beoordeling van een gebiedsaanvraag door de provincie.

Inhoudelijke criteria

1

Aanwezigheid van voldoende doelsoorten

Aannemelijk maken in de gebiedsaanvraag dat elk mozaïek minimaal 50 broedparen per 100 ha binnen het oppervlak van de percelen in het mozaïek (kunnen) voorkomen.

2

Oppervlakte zwaar beheer

Het beheer bestaat uit percelen met zwaar beheer2 en legselbeheer. De invulling met legselbeheer3 kan plaatsvinden totdat maximaal 75 % van het oppervlak van een mozaïek uit legselbeheer bestaat4. Daarbij hanteren we een richtlijn om tot maximaal 70% oppervlak te komen richting het einde van de NSP periode.

3

Oppervlakte vochtig grasland

Hoog water trekt weidevogels zoals kievit, tureluur en grutto. Deze soorten gebruiken natte plekken voor het foerageren bij aankomst in de broedgebieden. Ook leveren natte plekken veel insecten op waardoor weidevogelgezinnen met hun kuikens naar natte plekken trekken. Bovendien remt een hoger peil en/of water op het perceel de grasgroei. Dit is gunstig voor de doorwaadbaarheid van het perceel. Daarom hanteren we een richtlijn van minstens 1% (greppel)plasdras en/of hoog waterpeil gedurende het broedseizoen (15 februari tot minimaal 15 mei) en een richtlijn dat dit percentage verdubbelt richting het einde van de NSP-periode. 

4

Bemesting

Om de zwaarte van het gewas op percelen met het pakket grasland met rustperiode te beperken willen we bemesting niet langer toestaan vóór de rustperiode. Bemesting met ruige stalmest is wel toegestaan voor de rustperiode. Ná de rustperiode gelden er geen beperkingen aan de bemesting. Indien sprake is van voorweiden is bemesting niet bezwaarlijk.

Binnen de pakketten ontwikkeling kruidenrijk grasland en kruidenrijk grasland is alleen toepassing van ruige mest toegestaan. Hierdoor is op termijn een verbetering van de kwaliteit voor kuikens te verwachten. Daarom moeten deze pakketten zoveel mogelijk op dezelfde percelen worden toegepast, en niet elke (paar) jaar van perceel wisselen.

5

Beheerregie

Het agrarisch collectief coördineert de beheermaatregelen voor weidevogels. Deze zorgt ervoor dat de juiste maatregelen op de voor weidevogels beste locaties worden ingezet en kan last-minute-beheer inzetten om het broedsucces te verhogen. Dit is in het bijzonder van belang bij het verrichten van de beheermaatregelen en het tijdstip en de wijze van maaien. Het vraagt een afweging die specifiek is voor elk perceel. Bij deze beheerregie stemt het agrarisch collectief af met gebiedspartners.

6

Aansluiting NNN

Een weidevogelreservaat kan opgevat worden als een deel van een mozaïek waar vormen van zwaar beheer worden toegepast. Om zoveel mogelijk synergie te bereiken voor soorten wordt natuurbeheer in NNN gebieden zoveel mogelijk afgestemd met het collectief en het agrarisch beheer dat grenst aan NNN gebied zoveel mogelijk afgestemd met terrein beherende organisaties. 

Aandachtspunten / richtlijnen

7

Samenstelling mozaïek en maaitijdstip.

Elk mozaïek is opgebouwd uit een afwisselend patroon van broed- en opgroeimogelijkheden, foerageergebied en natte biotoop. Met het maaien tijdens het broedseizoen wordt zo nu en dan een nieuwe afwisseling aangebracht. Wanneer er jonge vogels aanwezig zijn, wordt pas gemaaid op het moment dat de aanwezige jongen vliegvlug zijn.

8

Kuikenland

Clusters kuikenland liggen bij voorkeur maximaal 100 meter uit elkaar.

9

Voldoende openheid en rust 

Een aandachtspunt is de afstand tot bosjes/singels/bosopslag, wegen en bebouwing.

10

Voldoende natte situaties en geschikte drooglegging (plas-drassituaties of een hoog waterpeil)

Een voor weidevogels geschikte drooglegging geldt voor het weidevogelbroedseizoen tussen ongeveer 15 februari en ongeveer 1 juli. Daarnaast is de aanwezigheid van ‘plas-dras’ percelen gedurende het broedseizoen, verspreid over het gebied en grenzend aan kuikenland (zo mogelijk op hetzelfde perceel). De greppelplas-dras gedurende het weidevogelseizoen draagt bij aan een goede voedselsituatie. Met greppelplas-dras wordt gestreefd een soortgelijk effect te realiseren als met de hoge slootpeilen de bedoeling is: het creëren van een vochtige toplaag van de bodem tijdens het broedseizoen. Het vereist wel de aanwezigheid van land met greppels.

11

Natuurvriendelijke oevers

Natuurvriendelijke oevers hebben een ondersteunende functie in het mozaïek. Op de natuurvriendelijke oevers dient geen of nauwelijks riet aanwezig te zijn.

12

Bemesting

De bemesting is afgestemd op het gekozen beheer en de minerale rijkdom van de percelen.

Aanvalsplan Grutto

Voor het Aanvalsplan Grutto worden extra middelen beschikbaar gesteld om grote gebieden (streven 1000 ha) te optimaliseren voor weidevogelbeheer. Dit betreft zowel bestaand natuurgebied (NNN) met een weidevogeldoelstelling (13.01 Vochtig weidevogelgrasland) als landbouwgrond in het leefgebied Open grasland, waar agrarisch natuurbeheer voor is of wordt afgesloten. Onderstaand wordt alleen ingegaan op de mogelijkheden van inzet van ANLb voor de realisatie van het Aanvalsplan Grutto.

Landelijk zijn circa 35 zoekgebieden in beeld voor het Aanvalsplan Grutto. Voor Zuid-Holland betreft dit open grasland gebied in:

  • -

    Alblasserwaard

  • -

    Krimpenerwaard

  • -

    De Kaag

  • -

    Midden-Delfland

  • -

    Nieuwkoop

De nadere invulling van de begrenzing van de gebieden gebeurt in overleg met de gebiedspartijen in het betreffende gebied. In het Openstellingsbesluit worden de beschikbare middelen voor deze gebieden specifiek benoemd. De criteria voor het leefgebied Open grasland zijn ook van toepassing voor het beheer dat gefinancierd is vanuit het Aanvalsplan Grutto, waarbij een aantal criteria verder zijn aangescherpt/verzwaard.

Streefdoel Aanvalsplan Grutto

De inrichting en beheer voor het aanvalsplan grutto is gebaseerd op vier onderdelen. Ten eerste wordt ingezet op grote open gebieden van voldoende schaal. In de praktijk wordt gestreefd naar gebieden van , minimaal1000 ha, met een kern van circa 200 ha met inrichting en beheer volledig toegespitst op weidevogels. Ten tweede worden deze gebieden gekenmerkt door een relatief hoog waterpeil. Het derde speerpunt richt zich op aangepast agrarisch beheer waardoor er voldoende kwalitatief goed kuikenland aanwezig is. Het vierde punt betreft actief predatorenbeheer.

Tegenover deze pijlers staat een toekomstbestendig verdienmodel voor de boer.

Uiteindelijk streefbeeld voor de gebieden is:

  • Minimaal 1 ha plas dras per 100 ha gedurende het broedseizoen

  • In minimaal 50% beheerd gebied hoog oppervlaktewaterpeil in broedseizoen: streefpeilen: veen 0 -25 cm onder maaiveld, klei-op-veen 0 -35 cm onder maaiveld, klei 0 -40 cm onder maaiveld.

  • Op minimaal 50% van de percelen is een rustperiode tijdens het broedseizoen aanwezig (15 maart - 1 juli); eventuele aanpassing periode in overleg met beheerregisseur/collectief.

  • Minimaal 50 % beheerd gebied bestaat uit kruidenrijk grasland; zo nodig in stappen (andere beheerpakketten met rustperiode) naar toewerken met verschralingsbeheer.

  • Circa 20% van de percelen worden tijden het broedseizoen beweid met melkvee en/of jongvee (beheerpakketten extensief weiden; voorbeweiden) in afstemming met collectief/beheerregisseur.

  • Bemesting vaste mest en/of vaste fractie (max. 5-10 ton/ha) voor percelen met kruidenrijk grasland en uitgesteld maaibeheer. Geen kunstmest voor deze percelen.

  • Legselbeheer komt vanuit het Aanvalsplan grutto niet in aanmerking voor subsidie.

  • Mozaïek van samenhangend beheer; beheerpercelen niet verder dan 300 m uiteen.

  • Niet ’s nachts maaien.

  • Nauwe samenwerking tussen alle betrokken partijen, collectieven, natuurbeheerders, weidevogelbeschermers, WBE en overheden.

  • Een goed inkomen voor de betreffende agrariërs door middel van een aangepast verdienmodel.

Op dit moment is dit nog een streefbeeld en het doel is om de komende jaren stappen te zetten op weg naar dit streefbeeld. Zo zijn de verdienmodellen voor de betreffende agrariërs nog onvoldoende ontwikkeld om dit toe te passen. In de jaarlijkse ‘goede gesprekken’ met de collectieven, waar het beheer van dat jaar het onderwerp is, zullen de ontwikkeling richting streefbeeld en de aanvullende voorwaarden onderwerp van gesprek zijn.

4.2.2 Kenmerken, doelen en criteria leefgebied open akkerland

Het leefgebied ‘open akkerland’ bestaat uit landschappen met overwegend bouwland: akkers waarop gewassen zoals granen, aardappels, suikerbieten of vollegrondsgroenten, zoals spruiten worden verbouwd. De akkers zijn doorsneden met bermen, sloten en meer of minder opgaande begroeiing. Samen met deze elementen kunnen akkerranden een groen-blauwe dooradering vormen van open akkergebieden.

Zuid-Holland kent verschillende soorten akkerbouwgebieden, variërend van halfopen akkerbouwgebieden met veel opgaande landschapselementen, naar open akkerbouwgebieden met weinig opgaande elementen.

Afbeelding 3. Visualisatie van het leefgebied open akkerland

afbeelding binnen de regeling

Het ‘open akkerland’, in samenhang met landschapselementen als dijken en kreken en naast het akkerland aanwezige graslandpercelen, is het leefgebied van akkervogels. Het betreft soorten die zich in zekere mate hebben aangepast aan de dynamiek van de hedendaagse agrarische bedrijfsvoering. Bepaalde soorten komen alleen in de zomer in akkerbouwgebieden voor, zoals trekvogels als de gele kwikstaart. Andere soorten verblijven het hele jaar in Nederland: patrijs, ringmus, veldleeuwerik; weer andere soorten zijn typische wintergasten in akkerbouwgebieden, zoals gorzen of de ruigpootbuizerd.

Akkers met veel granen en zaden zijn gunstig voor muizenpopulaties, die op hun beurt weer voedsel verschaffen aan roofvogels. Een soort als de kievit kent z’n zwaartepunt in het open grasland, maar komt ook relatief veel in open akkerland voor.

Doelen voor het agrarisch natuurbeheer van het leefgebied ‘open akkerland’

Huidige situatie

Akkervogelsoorten zijn voor hun overleven voornamelijk afhankelijk van voldoende voedsel gedurende het hele jaar in de vorm van zaden, insecten en muizen, veilige broedgebieden in de zomer en rustgebieden in de winter. Ook akkervogels hebben de laatste decennia sterk te leiden gehad onder de intensivering van de agrarische productie. Die heeft geleid tot een verminderd aanbod van geschikte broedlocaties in de zomer en een verminderd voedselaanbod in de zomer en in de winter.

Zowel het aanbod aan geschikte broedlocaties als de aanwezigheid van voldoende voedsel staan onder druk; verantwoordelijk daarvoor zijn de vaak dichtere en homogenere vegetatie, het intensieve grondgebruik van bouwlandpercelen (geen overhoeken, teelt tot aan de sloot), de wijziging van teelten (maïs in plaats van granen), verbeterde oogstmethoden (minder ‘verspilling’ van granen), de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen (minder insecten en onkruiden), vervroegen van oogstdata en het eerder bewerken of opnieuw inzaaien van de grond na de oogst.

Verder heeft de toename van het areaal grasland in akkerbouwgebieden lokaal een sterk negatief effect op een aantal akkervogelsoorten, met name de veldleeuwerik en de gele kwikstaart, omdat hun nesten in grasland frequent worden vernietigd bij het maaien. Grasland vormt op die manier een ‘ecologische val’ voor deze grondbroedende vogels, die daardoor meer en meer tot akkervogels worden gerekend. Het broedsucces wordt tevens gereduceerd door het gebruik van zogenaamde sleepslangen in wintergranen die dienen voor de verspreiding van dierlijke mest. Deze vinden tegenwoordig op grote schaal toepassing, tot ver in mei. Toepassing van sleepslangen is in Nederland veelvuldig aan de orde, terwijl het in vrijwel alle EU-landen verboden is.

Gewenste situatie

Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is voor het leefgebied open akkerland gericht op het behoud van voldoende gebieden waarin veilig kan worden gebroed en waar het hele jaar door voedsel beschikbaar is. Maatregelen ten behoeve van voedselaanbod zijn onder andere het inzaaien van extensief beheerde stroken met kruidenrijke gras- of graanmengsels, het laten ‘overwinteren’ van stoppelvelden (graan, aardappel en maïs) en de aanleg van kruidenrijke en natuurvriendelijke oevers, slootranden en poelen. Door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te stoppen of te verminderen - bijvoorbeeld aan de buitenste rand van een akker maar bij voorkeur op een groter areaal - ontstaan insecten- en kruidenrijke zones. Grootschaliger maatregelen betreffen het braakleggen van terreinen, het verbouwen van zomergranen in plaats van wintergranen en het verbouwen van luzerne (met een op akkernatuur afgestemd maaibeheer) in plaats van gras.

Maatregelen ten behoeve van het broedsucces omvatten het beschermen van nesten (blauwe kiekendief) of het uitstellen van maaien om nesten en jongen te ontzien (velduil). Dit is overigens alleen zinvol als in de nabijheid van deze nesten ook de voedselvoorziening op peil is gebracht. Voor het garanderen van voldoende broedsucces voor de veldleeuwerik en de gele kwikstaart dienen beheermaatregelen uitgevoerd te worden in de nabijheid van grasland. Om van grasland geen ecologische val te maken, is het noodzakelijk dat wanneer maatregelen op akkerland worden genomen in mozaïeken met grasland, ook uitgesteld maaibeheer van dat grasland wordt toegepast (minstens acht weken tussen maaibeurten). Het broedsucces wordt ten slotte verder aanzienlijk vergroot door vanaf de start van het winterseizoen geen gebruik te maken van sleepslangen in wintergranen.

De soorten die hiermee verbonden kunnen worden staan in tabel 2. Soorten als graspieper en kwartel zijn voor Zuid-Holland ook belangrijke soorten. Deze soorten liften mee met de maatregelen die genomen worden voor de soorten in de tabel. Op de Zuid-Hollandse Eilanden zijn de bloemrijke akkerranden erg waardevol. Deze dragen bij aan de biodiversiteit en leveren een belangrijke bijdrage aan de waterkwaliteit.

Tabel 2. Soorten leefgebied open akkerland (broedvogel)

Gele kwikstaart

Kneu

Kievit

Kwartelkoning

Patrijs

Ringmus

Veldleeuwerik

 
 

Criteria voor de afbakening van het leefgebied ‘open akkerland’

De afbakening van het leefgebied ‘open akker’ is vooral gebaseerd op het gebruik van het perceel (bouwland), de aanwezigheid van bovengenoemde soorten en op de kaarten met de bijbehorende onderbouwing van de agrarische collectieven vanuit de ervaringen met het randenbeheer in de afgelopen jaren. De provincie Zuid-Holland richt zich in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer binnen het leefgebied open akkerland op de akkerranden, overhoeken en vogelakkers. Wat betreft akkerranden moet opgemerkt worden dat er momenteel nog gewerkt wordt aan de implementatie van de Europese regelgeving van bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn. Dit kan gevolgen hebben voor de eisen en subsidiemogelijkheden van de akkerranden. Denk hierbij aan een strook langs sloten die vanuit de nieuwe regelgeving mogelijk al gevrijwaard moet zijn van bemesting waarmee dat voor die strook dan niet subsidiabel is. Daarnaast is er een specifieke mogelijkheid in de Duin- en Bollenstreek voor perceelsrandenbeheer in een gebied waarbij een combinatie wordt aangetroffen van sierteelt (bloembollen, snijbloemen en vaste planten) en grasland.

Criteria kwantitatief

 
 
 

Instapeis

Streefdoel

  • 1.

    Aanwezigheid van doelsoorten

Meerdere doelsoorten komen voor in het gebied.

Broed- of winterdichtheden van meerdere doelsoorten zijn gelijk of hoger dan huidige hoogste dichtheden in het betreffende bouwplan.

  • 2.

    Variatie akkerranden

Het aandeel van de grasranden is bij de gebiedsaanvraag maximaal 50 % van de totale lengte en maximaal 50 % van de totale oppervlakte aan akkerranden.

Akkerranden worden ingezaaid met een uiteenlopend mengsel van aanvullende ecologische kwaliteit. De grasrand is de 'basisvariant'.

  • 3.

    Breedte akkerranden

De akkerranden hebben een minimale breedte van gemiddeld 3 meter. Dit is inclusief de rand die vanuit nitraatrichtlijn verplicht wordt

Randen van minder dan 6 meter breed zijn voor akkervogels weinig effectief. Daarom wordt gestreefd naar randen van minimaal 6 meter breed.

Bij de akkerranden is sprake van een grillig patroon van diverse randen in het gebied. Die afwisseling draagt bij aan de ecologische kwaliteit, in de vorm van functionele agrobiodiversiteit zoals bestuiving en natuurlijke plaagbestrijding. Gezien die ontwikkeling is bovenstaand percentage geen extra inspanning, maar vraagt wel om ruggensteun door het beleid van de provincie Zuid-Holland. Het verdient overigens de voorkeur om maatregelen geclusterd aan te leggen.

4.2.3 Kenmerken, doelen en criteria leefgebied dooradering

Leefgebied dooradering is een samenvoeging van de vroegere leefgebieden droge- en natte dooradering. Deze vroegere leefgebieden worden hierna verder afzonderlijk toegelicht als onderdeel van het Leefgebied dooradering.

Het onderdeel droge dooradering wordt gekenmerkt door een halfopen tot besloten landschap met aan elkaar grenzende (kleinschalige) akkers, graslanden, laanbeplanting, singels, hout- en tuinwallen, heggen en hagen, struweelranden, dijken en slaperdijken, bermen van wegen en paden, steilrandjes en ruigtezomen. In de herfst, winter en het vroege voorjaar zijn stoppelvelden aanwezig. Kleinere, geïsoleerde wateren die verspreid in deze gebieden voorkomen, zoals poelen, kleine vennen en kleine doorbraakkolken worden ook gerekend tot dit leefgebied. De aanwezigheid hiervan is van belang voor amfibieën zoals kikkers, salamanders en paddensoorten, en libellen.

Afbeelding 4. Visualisatie van droge dooradering

afbeelding binnen de regeling

De kenmerkende soorten voor dit leefgebied bestaan deels uit soorten die foerageren in het leefgebied zelf, en deels ook uit (vogel)soorten die in deze elementen broeden maar die buiten het leefgebied foerageren. Andere soorten kunnen plaatselijk profiteren van maatregelen.

Aangepast beheer van land grenzend aan de droge dooradering is van essentieel belang voor veel soorten. Vleermuizen gebruiken de droge elementen als foerageergebied, maar ook als oriëntatiepunt tijdens vluchten tussen rust- en foerageergebied.

Doelen voor het landschapsbeheer

Gewenste situatie

Met het ondersteunen van het beheer van het onderdeel ‘droge dooradering’ beoogt de provincie een bijdrage te leveren aan het behoud en de ontwikkeling van het landschap in Zuid-Holland, door de landschappelijke kwaliteit en identiteit te versterken. Dit is nodig omdat door de huidige technische en economische ontwikkelingen het karakter en de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen onder druk staat. Daarnaast kunnen de landschapselementen een bijdrage leveren aan de verbetering van natuurwaarden.

De diversiteit van landschappen in Zuid-Holland is groot, en varieert van de open veenweide landschappen tot de meer besloten duinlandschappen langs de kust. De kwaliteiten van het Zuid-Hollandse landschap zijn op hoofdlijnen beschreven op de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Regionaal is de kwaliteitskaart verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit.

De soorten voor wie dit leefgebied van doorslaggevend belang zijn, staan in tabel 3. Soorten zijn onderverdeeld in (a) soorten die voedsel en nestgelegenheid in de droge dooradering vinden, en (b) soorten die droge dooradering gebruiken voor nestgelegenheid of ter oriëntatie in het landschap, maar die voor voedsel afhankelijk zijn van (aangrenzende) foerageergebieden in zomer en/of winter.

Tabel 3. Doelsoorten van droge dooradering , waarvoor wordt verondersteld dat ze door agrarisch natuurbeheer kunnen worden ondersteund ( brv =broedvogel).

Soort (a)

Soort (b)

Patrijs (brv)

Kamsalamander

Kneu (brv)

Ringmus (brv)

Gekraagde roodstaart (brv)

Steenuil (brv)

Grote lijster (brv)

 

Ransuil (brv)

 

Spotvogel (brv)

 

Braamsluiper (brv)

 

Criteria voor de afbakening van droge dooradering

In de Index Natuur en Landschap staan de landschapselementen benoemd. Zie hiervoor www.bij12.nl. Voor Zuid-Holland zijn alleen de volgende beheertypen van belang: poel en klein historisch water, elzensingel, bossingel en bosjes, knip-of scheerheg, laan, knotboom, hoogstamboomgaard, houtwal, houtsingel, struweelhaag (korte snoeicyclus) en de schurvelingenhakhoutbosjes, griendje, bomenrij/solitaire boom, rietzoom en klein rietperceel, halfstamboomgaarden bij historische boerderijen en leibomen bij historische boerderijen.

Voor het selecteren van leefgebieden voor agrarisch natuurbeheer zijn de volgende criteria specifiek voor Zuid-Holland van belang :

  • -

    Landschapselementen moeten voorkomen in de Index Natuur en Landschap.

  • -

    Met uitzondering van de schurvelingen op de kop van Goeree zijn de landschapselementen gelegen buiten het stedelijk gebied en buiten de natuur- en recreatiegebieden.

  • -

    Voor poelen geldt dat ze een cultuurhistorische waarde moeten hebben (veenputten Krimpenerwaard en kleiputten langs de Kromme Mijdrecht).

  • -

    Voor leibomen en halfstamboomgaarden geldt dat ze moeten staan bij historisch waardevolle boerderijen.

  • -

    Beheer en onderhoud moet plaatsvinden conform de Index Natuur- en Landschap.

Het onderdeel natte dooradering kenmerkt zich door natte elementen binnen het agrarisch cultuurlandschap: sloten, poelen, beken, moerasjes, en plas-dras-percelen. Het grasland is vochtig tot nat, kruidenrijk en met niet te dicht gewas.

Afbeelding 5. Visualisatie van natte dooradering

afbeelding binnen de regeling

Doelen voor agrarisch natuurbeheer natte dooradering

Gewenste situatie

Het beheer in dit leefgebied is gericht op de condities voor een duurzaam voortbestaan van de soorten waarvoor dit leefgebied is aangewezen. Van belang hierbij is dat de waterkwaliteit, de hydrologie en de hydromorfologie - de aanwezigheid van nat-droog-gradiënten - toereikend zijn voor dit doel.

Natte dooradering houdt niet op bij de waterlijn. Ook de oeverranden, bermen en plas-draszones vormen onderdeel van dit leefgebied en zijn belangrijk voor het duurzaam behoud van de soorten die hier voorkomen. De gradiënt van nat naar droog zorgt voor de aanwezigheid van verschillende deelhabitats, die kunnen fungeren als paaiplaats, foerageergebied of landhabitat. Geen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en beperking van meststoffen, zeker in een strook aan beide kanten van de dooradering, is hierbij zeer behulpzaam.

Criteria voor de afbakening van natte dooradering

Voor Zuid-Holland heeft natte dooradering veel overeenkomsten met het leefgebied ‘open grasland’; het heeft derhalve ook een ondersteunende functie bij het weidevogelbeheer. De natte dooradering kan daarnaast een waardevolle bijdrage leveren als verbinding tussen de open graslandgebieden, en/of tussen de NNN-gebieden en de open graslandgebieden met weidevogelbeheer. De natte dooradering ligt dan soms zelfs buiten het leefgebied ‘open grasland’ met weidevogelbeheer en buiten het NNN, maar verbindt deze gebieden wel met elkaar.

In tabel 4 staat de selectie van de soorten die in Zuid-Holland kenmerkend zijn voor dit leefgebied, welke door agrarisch natuur- en landschapsbeheer worden ondersteund en waarvoor Nederland een internationale verantwoordelijkheid heeft.

Tabel 4. Soorten natte dooradering ( brv =broedvogel)

Groene Glazenmaker

Bittervoorn

Kleine Modderkruiper

Grote Modderkruiper

Rugstreeppad

Kamsalamander

Slobeend (brv)

Noordse Woelmuis

Zwarte Stern (brv)

Argusvlinder

Heikikker

 

Criteria natte dooradering

Binnen dooradering wordt onderscheid gemaakt tussen lijnvormige watergangen met plas-dras of natte oevers, en poelen met vochtig, kruidenrijk grasland of akkerland en beplanting.

Watergangen in het agrarisch gebied - veelal sloten en weteringen in laag Nederland en in het rivierengebied, en beken en greppels op de hogere zandgronden - vormen het belangrijkste waterelement van natte dooradering.

Poelen kunnen op hun eigen manier bijdragen aan ecologische waarden van natte dooradering. Behalve de kwaliteit van de poelen is de relatie met het aangrenzend terrestrisch landschap van groot belang; beide zijn niet los van elkaar te zien omdat de doelsoorten zowel aquatische als terrestrische habitattypen gebruiken.

Agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan een belangrijke bijdrage leveren aan versterking van de biodiversiteit in deze wateren. Als vuistregel voor versterking van de biodiversiteit geldt dat de hydrologische functie gewaarborgd dient te blijven, en vervolgens dat een breed scala aan habitats gerealiseerd wordt.

Voor dit leefgebied zijn de volgende criteria van belang.

Criteria natte dooradering

  • 1

Aanwezigheid van voldoende indicatorsoorten

Het voorkomen van één of meerdere doelsoorten genoemd in tabel 4 in het gebied. Een voorkomende doelsoort is in meerdere jaren waargenomen in de sloten van het gebied.

  • 2

Verbindende functie van de sloot

Er zijn geen niet-passeerbare barrières aanwezig die migrerende soorten hinderen, zoals verschillende vissoorten of zoogdieren als de noordse woelmuis, of deze barrières worden opgeheven door aanleg van vis- of faunapassage(s). Idealiter sluiten gebieden aan bij bestaande reservaten of op het leefgebied open weideland of open akkerland.

  • 3

Grillig beheerpatroon

Maai- en baggerfrequentie, maai- en baggertiming, en maai- en baggerapparatuur zijn erg bepalend voor de doelsoorten. In het algemeen geldt dat verstoring door maai- en baggeractiviteiten beperkt zou moeten worden, bijvoorbeeld via gefaseerd maaien en baggeren (gefaseerd in ruimte en tijd, dus vast laten leggen in een beheerplan welke sloten wel of niet, en wanneer). Dat resulteert in een uiterlijk grillig patroon van sloten en slootkanten.

4.3 Categorie Water: waterdoelen en criteria agrarisch waterbeheer

Te subsidiëren agrarisch waterbeheer dient volgens het NSP gericht te zijn op verduurzaming, klimaatadaptatie en biodiversiteit. Hiermee levert het een bijdrage aan de realisering van de waterkwaliteits- en kwantiteitsdoelstellingen van provincie en waterschappen. De positieve effecten van agrarisch waterbeheer reiken verder dan alleen het watersysteem: het heeft ook een positieve invloed op natuurkwaliteit en natuurwaarden, voor de slootkant en op het land. Schone en soortenrijke oppervlaktewateren die deel uitmaken van een samenhangend watersysteem zijn een onmisbare voorwaarde voor een robuuste en klimaatbestendige natuur in het agrarisch gebied.

De doelen in relatie tot agrarisch waterbeheer zijn samen te vatten onder twee noemers:

  • -

    het bewerkstelligen van een goede toestand van al het water conform de Kaderrichtlijn Water (KWR);

  • -

    het realiseren van een robuust, duurzaam en klimaatbestendig watersysteem.

Deze doelen betreffen zowel verbetering van de waterkwaliteit en water gerelateerde biodiversiteit, als op duurzaamheid gerichte verbetering van het waterkwantiteitsbeheer.

Om de waterdoelen te bereiken, zetten de waterschappen in op blauwe diensten via NSP, met EU-financiering en eigen cofinanciering. De mate waarin blauwe diensten kunnen bijdragen aan de waterdoelen verschilt per waterschap, omdat de opgaven per beheergebied verschillend zijn. De uitvoering van de blauwe diensten vindt samen met de agrarische sector plaats via gecertificeerde gebiedscollectieven en maken daarmee onderdeel uit van het Natuurbeheerplan 2024.

Zoekgebied, prioritering en maatwerk

In principe bestaat het zoekgebied voor blauwe diensten voor de Zuid-Hollandse waterschappen uit alle gebieden met agrarisch grondgebruik (zie bijlage 1). De reden voor deze ruime begrenzing ligt in de systeembenadering die voor het beheergebied nadrukkelijk aan de orde is: ‘water stroomt en verbindt’.

De beperkte financiële middelen maken het nodig om prioriteiten te stellen bij het subsidiëren van blauwe diensten. Bij die keuze gaat het vooral om een scherp beeld te krijgen waar de beste kansen liggen voor succesvolle blauwe diensten. Daarom wordt het brede zoekgebied voor blauwe diensten in overleg tussen provincie, waterschappen en agrarische gebiedscollectieven nader toegespitst en ingevuld. Op deze manier kan de bodem worden gelegd voor maatwerk per gebied.

De resultaten van dit overleg worden verwerkt in de gebiedsaanvragen van de agrarische gebiedscollectieven. Daarom dient dit overleg tijdig, vóór het uitbrengen van de (concept)aanvragen geleid te hebben tot door de partijen gedragen en bindende kaders.

Tabel 5: Doelsoorten voor Water

Groene Glazenmaker

Bittervoorn

Kleine Modderkruiper

Grote Modderkruiper

Rugstreeppad

Zwarte Stern (brv)

Kamsalamander

Heikikker

 

Criteria waterbeheerdiensten

Bij de toekenning van beheersubsidie voor water gerelateerde diensten worden de onderstaande criteria in aanmerking genomen.

  • 1.

    Aansluiten bij de waterbeheerplannen

  • 2.

    Aantal aaneengesloten hectaren

  • 3.

    Urgentie op het perceel

  • 4.

    Aansluiten bij de nutriëntenaanpak

  • 5.

    Aansluiten bij de KRW-doelen

  • 6.

    Activiteit grens land/water

  • 7.

    Activiteit in het landelijk gebied: koppeling met agrarisch natuurbeheer

  • 8.

    Samenwerking genereren

  • 9.

    Bijdragen aan de klimaatadaptatie

  • 10.

    Kosteneffectiviteit

  • 11.

    Combinatie kwaliteit en kwantiteit.

4.4 Categorie Klimaat: klimaatdoelen en criteria agrarisch klimaatbeheer

Per 2023 zijn maatregelen ten behoeve van het klimaat onderdeel van het NSP. Binnen het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer zijn er maatregelen mogelijk die bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering (klimaatmitigatie) of het tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering (klimaatadaptatie)

Maatregelen klimaatmitigatie

Hieronder vallen maatregelen die kunnen bijdragen aan CO2-vastlegging en/of aan vermindering emissies van broeikasgassen. Gedacht kan worden aan de volgende maatregelen

  • A.

    verhogen gehalte organische stof (ofwel os) in akkerbouwbodems;

  • B.

    aanpassing gewaskeuze en teelttechniek in akkerbouw en weidebouw, inclusief onderhoud en beheer van nieuwe boomrijen, nieuwe struweellinten, het toepassen van agroforestry, het toepassen van meer CO2-bindende gewassen en precisie-landbouw;

  • C.

    vermindering oxidatie van veenbodems, onder andere via verhoging grondwaterpeil en/of overstap naar natte teelten/paludicultures.

Maatregelen klimaatadaptatie

Hieronder vallen maatregelen ten behoeve van het vasthouden van water. Het vasthouden van water in beekdalen wordt gezien als een maatregel die vooral door de waterschappen moet worden uitgevoerd, onder meer via her-meanderen van beken en het anders inrichten van beken.

Daarnaast omvat het adaptatie aan de verwachte hogere frequentie van inundaties in laaggelegen akker- en weidegebieden. Dit houdt in dat agrariërs in delen van hun gronden inundatie accommoderen, mogelijk maken of toelaten, zodat inundatie op de meer waardevolle landbouwgronden en in laaggelegen bewoonde gebieden wordt voorkomen of verminderd. Inundaties kunnen tevens bijdragen aan verhoging biodiversiteit aangezien zo tijdelijke plas-dras-gebieden ontstaan. Daarnaast zorgt het toelaten van tijdelijke inundatie ervoor dat de noodzaak voor andere maatregelen, zoals water wegpompen en dijkverhogingen wordt verminderd.

4.5 Eisen onderbouwing gebiedsaanvragen

Koppeltabel ( https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/agrarisch-natuurbeheer-anlb/ )

De koppeltabel vertaalt de leefgebieden via clusters van beheeractiviteiten en beheerfuncties naar subsidiabele maatregelen. Alleen de subsidiabele maatregelen die gekoppeld zijn aan de hier genoemde beheerfuncties kunnen in dat leefgebied worden aangevraagd.

Leefgebied

Beheerfunctie

Open Grasland

Optimaliseren fourageer-, en broed- en opgroeimogelijkheden (F01.12)

Creëren nat biotoop (F01.15)

Open Akkerland

Creëren foerageergebied (F01.11)

Optimaliseren voortplantingsmogelijkheden (F01.13)

Dooradering

Optimaliseren fourageer-, en broed- en opgroeimogelijkheden (F01.12)

Verschralen (F01.14)

Waterbeheergebieden

Waterberging (F02.11)

Vernatting (F02.13)

Water vasthouden (F02.14)

Verbeteren chemische waterkwaliteit (F02.15)

Verbeteren ecologische waterkwaliteit (F02.16)

Klimaatbeheergebieden

Vastleggen CO₂ (F03.11)

Reduceren broeikasgassen (F03.12)

Vernatting (F03.13)

Opvangen waterpieken en droogte (F03.14)

Omgaan met verzilting (F03.15)

5 PROCEDURE AANVRAGEN EN TOEKENNING

Natuurbeheerders - onder wie natuurorganisaties, particuliere natuurbeheerders en agrarische collectieven – werken aan de realisatie van de opgaven uit het Natuurbeheerplan. Voor de kosten die zij daarbij maken kunnen zij subsidie aanvragen bij de provincie. De subsidieaanvraag is gericht op een beheertype. Dat kan zijn een beheertype voor natuur, voor agrarische natuur, voor landschap of voor water. Verder komt in dit hoofdstuk het monitoringprogramma aan de orde, dat aan het Natuurbeheerplan is gekoppeld.

5.1 Aanvragen beheersubsidie voor natuur en landschap

Op grond van de SNL2016 in combinatie met het jaarlijks door Gedeputeerde Staten te nemen openstellingsbesluit is subsidie mogelijk voor natuurbeheer en landschapsbeheer op terreinen waarvoor reeds eerder beheersubsidie is verstrekt, maatregelen nodig zijn in het kader van het vroegere Programma Aanpak Stikstof of die met een provinciale bijdrage zijn verworven, ingericht en beheerd. Natuurbeheerders en natuurcollectieven kunnen subsidie aanvragen voor een natuurbeheertype of landschapstype, met een looptijd van zes jaar: de subsidieperiode.

Een beheersubsidie is een tegemoetkoming in de kosten voor het beheer van een beheertype. Een beheertype beschrijft de terreinkenmerken waaraan een terrein moet voldoen. Beheertypen mogen elkaar meestal niet overlappen. Op een bepaald oppervlak kan slechts voor één natuurbeheertype subsidie worden aangevraagd.

Een eis bij de toekenning van subsidie voor natuurbeheer is dat de beheerder zijn terrein gratis moet openstellen. Een natuurterrein is opengesteld als het minimaal 358 dagen per jaar gratis fysiek bereikbaar en toegankelijk is.

Een andere eis is dat chemische gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan zijn op gronden die met provinciale subsidie worden beheerd. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen hier uitzonderingen op maken. Ook in paragraaf 5.2 worden uitzonderingen geformuleerd.

Uitzondering openstelling

Op grond van Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Zuid-Holland 2016, artikel 2.11 eerste lid, onderdeel d zijn de terreinen opengesteld voor recreatie. Op grond van datzelfde artikel, vierde lid, onderdeel d kan een subsidieontvanger vrijgesteld worden van deze verplichting op grond van het natuurbeheerplan.

  • -

    Er is een vrijstelling voor de subsidieontvanger die deze locatie in Reeuwijkse Plassen beheert: 52.024426, 4.755010. Reden: hygiëne.

  • -

    Er is een vrijstelling voor de subsidieontvanger die deze locatie in Hardinxveld-Giessendam beheert: Perceel 510. Reden: ecologisch.

Certificering

Om in aanmerking te komen voor beheersubsidie dient de beheerder gecertificeerd te zijn. Gecertificeerde beheerders hebben een kwaliteitshandboek waarin zij hun processen die nodig zijn voor een goede organisatie van het beheer. Het kwaliteitshandboek geeft onder andere aan hoe de beheerder omgaat met het bereiken van het beheerdoel, met de monitoring, de evaluaties en controles (interne audit). Het handboek is vormvrij: er zijn dus geen specifieke eisen over hoe het eruit moet zien qua formaat, lay-out en indeling. Wel is er een programma van eisen van de provincies. Dit programma beschrijft welke onderdelen het kwaliteitshandboek minimaal moet bevatten.

De kwaliteit van het natuurbeheer wordt gewaarborgd via een periodieke audit. Bij deze audit wordt nagegaan of wat in het kwaliteitshandboek staat ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De stichting Certificering SNL geeft namens de provincies de certificaten af en voert audits uit. Voor beheerders met een geringe omvang natuurbeheer kan het lastig zijn zich individueel te certificeren. Ook geldt er een minimale omvang van de aanvraag voor natuurbeheersubsidie van 75 hectare. De zogenaamde kleine beheerders kunnen zijn aansluiten bij een natuurcollectief om zo te voldoen aan de hectare-eis. Ook bestaat er de mogelijkheid om onder het groepscertificaat van het collectief Unie van bosgroepen te vallen zodat individuele certificering niet nodig is.

5.2 Aanvragen van subsidies voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer en voor blauwe diensten

Subsidieaanvragen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, ook wel gebiedsaanvragen genoemd, hebben betrekking op beheersdiensten voor de in hoofdstuk 4 beschreven leefgebieden en categorieën. Deze aanvragen worden ingediend door gecertificeerde collectieven. Ook voor deze categorie geldt dat de certificering geschiedt door de Stichting certificering SNL. Per gebied wordt slechts één aanvraag gehonoreerd. De SNL 2016 bevat de eisen waaraan een gebiedsaanvraag moet voldoen.

Voor een deel gaat het bij de SNL 2016 om de volgende eisen aan de aanvraag.

  • -

    Voor de verschillende leefgebieden en de kenmerkende soorten binnen deze leefgebieden zijn beheermaatregelen gedefinieerd. Deze beheermaatregelen zijn opgenomen in de Catalogus Groenblauwe Diensten (CGBD), zodat subsidiëring past binnen de Europese kaders van geoorloofde staatssteun. Uitsluitend voor beheermaatregelen die zijn vermeld in de CGBD kan subsidie worden verstrekt.

  • -

    De beheermaatregelen moeten plaatsvinden binnen de op de beheertypenkaart begrensde leefgebieden.

  • -

    De aanvraag dient een onderbouwing te bevatten van de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • -

    Het collectief maakt in haar gebiedsaanvraag duidelijk op welke wijze overige gebiedspartijen zijn betrokken, zowel bij de totstandkoming van de gebiedsaanvraag als bij de uitvoering ervan.

  • -

    Het collectief onderbouwt in haar gebiedsaanvraag de keuze van de beheermaatregelen en de gekozen locaties om deze beheermaatregelen uit te voeren.

  • -

    Het collectief maakt in haar gebiedsaanvraag duidelijk op welke wijze, zowel bij de totstandkoming van de gebiedsaanvraag als bij de uitvoering ervan, de monitoring van ecologische resultaten wordt vormgegeven.

  • -

    Er wordt geen gebruik gemaakt van insecticiden, fungiciden, nematiciden.

  • -

    Herbiciden worden alleen pleksgewijs gebruikt. Uitzondering: in pakket legselbeheer op bouwland is volveldse toepassing van herbiciden toegestaan.

  • -

    Het collectief maakt in haar gebiedsaanvraag duidelijk hoe het werkt aan de vermindering van het gebruik van herbiciden. Het proces tot het terugdringen van het gebruik is onderwerp van de jaarlijkse voortgangsrapportage en het -gesprek.

De exacte eisen die gesteld worden aan de gebiedsaanvraag staan in de subsidieverordening.

5.3 Monitoring

Monitoring is een essentieel onderdeel van de beheercyclus. De uitvoering van het natuurbeleid en –beheer dient onderzocht te worden om te weten of de afgesproken doelen ook gehaald en zo nodig bijgesteld moeten worden. Behalve informatie over de gerealiseerde hectares en het daarvoor benodigde geld (output), is ook informatie nodig over de resultaten in termen van bijvoorbeeld aantallen dieren en planten (outcome).

De afgelopen jaren was de monitoring van het groenbeleid vooral gericht op inzet van middelen (euro’s) en prestaties (hectares). De opdracht, zowel vanuit Provinciale Staten als vanuit het rijk, is om dit aan te vullen met monitoring gericht op kwaliteit, zodat kan worden nagegaan of het beleid het gewenste effect heeft.

Gedeputeerde Staten hebben in november 2014 het Provinciaal Monitoringsprogramma Biodiversiteit (PMP-B) vastgesteld. De uitvoering van dit programma maakt het mogelijk om het provinciale beleid gericht op biodiversiteit - en daarmee ook de beleidsdoelen in dit beheerplan - te evalueren. Belangrijk onderdeel van het provinciaal meerjarenprogramma monitoring is de rapportagecyclus. Gegevens moeten namelijk beschikbaar zijn, en niet ouder dan zes jaar op het moment dat wordt gerapporteerd.

Voor de monitoring van het natuurbeheer is een uniforme landelijke systematiek ontworpen. Voor de evaluatie van het vernieuwde agrarisch natuur- en landschapsbeheer wordt het huidige weidevogelmeetnet met tellingen in drie grote aaneengesloten gebieden toegepast.

Monitoring natuurbeheer

Eén van de onderdelen uit het Monitoringsprogramma is het bepalen van de kwaliteit van de natuur binnen het NNN, al dan niet via de SNL 2016 gesubsidieerd. Voor de monitoring van het natuurbeheer is door de gezamenlijke provincies in overleg met de natuurbeheerders een methodiek vastgesteld, die is beschreven in de “Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS”, die te vinden is op de website van BIJ12 (https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/productencatalogus/methodieken/werkwijze-monitoring/). Hierin wordt per beheertype beschreven welke monitoring noodzakelijk is en hoe deze moet worden uitgevoerd. Op de website van BIJ12 zijn ook bijlagen en achtergronddocumenten te downloaden

Natuurgebieden die pas kort geleden zijn ingericht, lenen zich meestal nog niet voor deze reguliere monitoring; het kost immers tijd voor de beheertypen om zich te ontwikkelen. In deze gebieden vindt een gebiedsschouw plaats. Onafhankelijke experts bezoeken het terrein en bestaande verspreidingsgegevens worden benut om uitspraken te doen over de kwaliteit en ontwikkeling in het gebied. Om trends van soorten te kunnen bepalen blijft daarnaast de biodiversiteitsgraadmeter bestaan (zie voor toelichting het PMP-B).

De provincie streeft door middel van het faciliteren van het natuurbeheer met onder andere beheersubsidie naar een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit.

Monitoring in eigen beheer

Gecertificeerde natuurbeheerders5 hebben het recht om de monitoring zelf uit te (laten) voeren en kunnen daarvoor vanaf 2016 in de SNL2016 een bijdrage aanvragen, gebaseerd op de monitoringstarieven zoals vastgesteld in het Openstellingsbesluit. Voor de overige natuurbeheerders voert de provincie de monitoring uit of worden afspraken gemaakt met andere gecertificeerde beheerders.

Gecertificeerde beheerders maken in een kwaliteitshandboek de kwaliteit van hun beheer inzichtelijk. Het kwaliteitshandboek geeft onder andere aan hoe de beheerder omgaat met het bereiken van het beheerdoel, met de monitoring, de evaluaties en controles (interne audit). Het handboek is vormvrij: er zijn dus geen specifieke eisen over hoe het eruit moet zien qua formaat, lay-out en indeling. Wel is er een programma van eisen van de provincies. Dit programma beschrijft welke onderdelen het kwaliteitshandboek minimaal moet bevatten.

De kwaliteit van het natuurbeheer wordt gewaarborgd via een periodieke audit. Bij deze audit wordt nagegaan of wat in het kwaliteitshandboek staat ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Monitoring agrarisch natuurbeheer

Voor agrarisch natuurbeheer wordt onderscheid gemaakt tussen beheermonitoring: het verzamelen van natuurgegevens die nodig zijn om het beheer (beter) uit te voeren en beleidsmonitoring: het verzamelen van gegevens om de realisatie van de beleidsdoelen (op provinciaal, landelijk en Europees niveau) te evalueren. De verantwoordelijkheid voor de beheermonitoring bij het agrarisch natuurbeheer ligt bij de agrarische collectieven, terwijl de provincie verantwoordelijk is voor de beleidsmonitoring.

In afwijking van de eerste ANLb-periode vragen we van de collectieven dat ze de beheermonitoring uitvoeren conform het SCAN-protocol voor wat betreft Leefgebied Open Grasland. Voor andere leefgebieden vragen we de daarvoor geldende protocollen te volgen. Resultaten van de beheermonitoring blijven onderdeel van de jaarlijkse voortgangsgesprekken. Wel dient het volledige werkgebied (minimaal de percelen onder ANLb) minimaal 1 keer per 6 jaar te worden geïnventariseerd, inclusief een telling om broedsucces in beeld te brengen (een BTS-telling). Uiteraard kan dat ook worden uitgevoerd door jaarlijks 1/6e van het werkgebied te inventariseren.

Voor de beleidsmonitoring van de open graslandgebieden is in aanvulling op het huidige weidevogelmeetnet in 2015 een nulmeting uitgevoerd. Dit is gedaan in drie Krimpenerwaard, Midden-Delfland, de zuidwestelijke hoek van De Groene Klaver (Haaglanden). Dit geeft ons informatie over de verhouding tussen de populaties in drie typen gebied: het natuurnetwerk, het gebied met agrarisch natuurbeheer en in ‘witte agrarisch gebieden’. Dit onderzoek is in 2018 en 2020 herhaald, en zal de komende jaren elke drie jaar worden herhaald.

Daarnaast worden ook de resultaten in de overige leefgebieden door de provincie gevolgd. Dit wordt gedaan door trajecten te inventariseren op insecten, vissen broedvogels en amfibieën. De trajecten worden zo gekozen dat een vergelijking gemaakt kan worden tussen trajecten, waar maatregelen zijn uitgevoerd en trajecten in agrarisch gebied waar dat niet is gedaan.

Monitoring blauwe diensten

De blauwe diensten dragen bij aan de waterkwaliteit van de KRW-watergangen en aan het verhogen van hun waterbergend vermogen. Hiervoor bestaat al een monitoringsprogramma van waterschappen en provincies voor waterkwaliteit en –kwantiteit. Via deze lijn wordt de toestand en ontwikkeling van de betreffende parameters gemonitord.

Dit betekent dat voor blauwe diensten niet een apart monitoringsprogramma ontwikkeld hoeft te worden. De monitoring voor water wordt wel afgestemd met de monitoring van het overige natuurbeheer.

Ondertekening

Vastgesteld door Gedeputeerde Staten Provincie Zuid-Holland, 6 juni 2023

BIJLAGE 1 KAARTEN

Bijgevoegd bij onderhavig plan zijn 8 kaarten in pdf-formaat. De exacte begrenzing met diverse ondergronden is te raadplegen via de geoviewer op de site van de Provincie, onder Online regelen; Feiten, cijfers en kaarten; Interactieve atlassen; Natuurbeheerplan.

Overzicht kaarten

Kaart 1:

Beheertypekaart: vormt de basis voor het verlenen van beheersubsidies volgens de SNL 2016.

Deze kaart geeft voor alle bestaande natuurgebieden weer welke natuur- en landschapsbeheertypen aanwezig zijn volgens de landelijk uniforme systematiek van de Index Natuur en Landschap. Het op kaart weergegeven natuur- of landschapsbeheertype is de basis voor eventuele subsidiëring van het natuur- en landschapsbeheer. Per oppervlakte is steeds één natuur- of landschapsbeheertype toegekend; een beheerder komt alleen voor financiering van dat toegekende natuurbeheertype in aanmerking.

Daar waar binnen het NNN nog geen natuur is gerealiseerd, is nog geen natuurbeheertype op de kaart toegekend.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Kaart 2:

Ambitiekaart: het op de ambitiekaart weergegeven natuur- of landschapsbeheertype geeft de provinciale ambitie voor die oppervlakte weer. Wanneer er voor (delen van) bestaande natuurgebieden een ander ambitietype is aangegeven dan het type dat op de beheertypekaart is aangegeven, betekent dit dat er de wens bestaat het bestaande natuur- of landschapsbeheertype om te vormen of door te ontwikkelen naar een nader natuur- of landschapsbeheerytype. De ambitiekaart vormt daarmee de basis voor de subsidiëring van kwaliteitsimpulsen op grond van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap. Wanneer het een nog te realiseren natuurgebied betreft, is op de ambitiekaart aangegeven naar welk natuur- of landschapsbeheertype de bestaande situatie omgevormd kan worden. Ook dit kan via de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap. In het geval het gebied op de ambitiekaart als N00.01 Nog om te vormen natuur staat zal de provincie bij een eventuele subsidieaanvraag beoordelen of het in de subsidieaanvraag voorgestelde natuur- of landschapsbeheertype wenselijk is. Indien dit niet het geval is kan de subsidieaanvraag niet gehonoreerd worden. Het is voor een potentiële aanvrager dan ook aan te bevelen om voorafgaand aan de subsidieaanvraag in overleg met de provincie te treden.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Kaart 3:

Bijdragen vaarland: vaarlandbijdrage is in het leven geroepen om de beheerder van een natuurgebied tegemoet te kunnen komen voor de hoge kosten die het natuurbeheer kent voor gebieden die alleen over water bereikbaar zijn. De vaarlandtoeslag geldt niet voor terreinen waar een grootschalig natuurbeheertype met procesnatuur zoals N01.03 Rivier- en moeraslandschap en wateren op de beheertypekaart is aangegeven.

afbeelding binnen de regeling

Kaart 4:

Leefgebied open grasland: : deze kaart geeft weer de open landschappen met overwegend grasland, waarvan een substantieel deel vochtig en kruidenrijk is en waar er weidevogels voorkomen of in potentie voor kunnen komen.

Binnen het leefgebied ‘open grasland’ kunnen agrarische collectieven met subsidie van de provincie beheerafspraken met agrariërs afsluiten ten behoeve van bijvoorbeeld weidevogels.

afbeelding binnen de regeling

Kaart 5:

Leefgebied open akkerland: deze kaart bevat de landschappen met overwegend bouwland. Dit zijn akkers waarop gewassen zoals granen, aardappels, suikerbieten of vollegrondsgroenten, zoals spruiten worden verbouwd. De akkers zijn doorsneden met bermen, sloten en meer of minder opgaande begroeiing. Binnen dit leefgebied kunnen agrarische collectieven met subsidie van de provincie beheerafspraken maken met agrariërs ten behoeve van akkervogels en bloem-/ kruidenrijke akkerranden.

afbeelding binnen de regeling

Kaart 6:

Leefgebied dooradering: deze kaart kenmerkt zich door natte en droge elementen binnen het agrarische cultuurlandschap zoals sloten, poelen, moerasjes, plas-dras-percelen, laanbeplanting, singels, hout- en tuinwallen,heggen en hagen, struweelranden, dijken en slaperdijken, bermen van wegen en paden, steilrandjes en ruigtezomen. Binnen dit leefgebied kunnen agrarische collectieven met subsidie van de provincie beheerafspraken maken met agrariërs ten behoeve van verschillende diersoorten zoals vlinders, bijen, vogels en kleine zoogdieren.

afbeelding binnen de regeling

Kaart 7:

Zoekgebied water: geeft zoekgebieden voor blauwe diensten voor de Zuid-Hollandse waterschappen weer. In deze zoekgebieden kunnen agrarische collectieven met subsidie van de provincie beheerafspraken maken met agrariërs ten behoeve van bijvoorbeeld waterkwaliteit en waterberging.

afbeelding binnen de regeling

Kaart 8:

Zoekgebied klimaat: geeft zoekgebieden voor maatregelen die klimaatverandering tegengaan of de gevolgen van klimaatverandering opvangen. Denk hierbij aan CO2 opslag door houtopstanden, vernatting tegen veenoxidatie en het opvangen van pieken in neerslag bij zware buien. In deze zoekgebieden kunnen agrarische collectieven met subsidie van de provincie hiervoor beheerafspraken maken met agrariërs.

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE 2: PARTNERORGANISATIES

Agrarische Natuur-en Landschapsverenigingen

BoerenNatuur Zuid-Holland

De Groene Motor

Gebiedscollectieven

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden

Hoogheemraadschap van Delfland

Hoogheemraadschap van Rijnland

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

KNNV Vereniging voor Veldbiologie

Natuur-en Milieufederatie Zuid-Holland

Natuur-en Vogelwacht Alblasserwaard

Natuur-en Vogelwacht Krimpenerwaard

Staatsbosbeheer

Stichting Het Zuid-Hollands Landschap

Vereniging Natuurmonumenten

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Waterschap Hollandse Delta

Waterschap Rivierenland

BIJLAGE 3: VERKLARING VEELGEBRUIKTE TERMEN

Agrarisch collectief/Gebiedscollectief

Dit is een samenwerkingsverband van agrariërs met andere beheerders met een gebruiksrecht op landbouwgrond die zichzelf per gebied organiseren.

Agromilieu- en klimaat dienst

Het agrarisch natuurbeheer vormt als agromilieu en -klimaatmaatregel een belangrijke pijler in het plattelandsbeleid (pijler 2 van het GLB). Binnen het GLB 2014-2020 wordt collectief agrarisch natuurbeheer mogelijk gemaakt in het komende nationale plattelandsontwikkelingsprogramma.

Ambitiekaart

Deze kaart laat zien waar verbetering van de natuurkwaliteit mogelijk en wenselijk is. Dit geldt voor een deel van de natuurgebieden en voor sommige agrarische gebieden met natuurwaarden. Hiervoor bestaat de ambitie om het huidige gebruik of beheer te veranderen. De ambitiekaart vormt de basis voor de subsidiering van kwaliteitsimpulsen op grond van de SKNL. Zie bijlage 1 van voorliggend plan.

ANLb

Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Ingevoerd in 2016. De kern is een leefgebiedenbenadering voor soorten van internationaal belang op basis van een collectieve, gebiedsgerichte aanpak. Deze subsidie wordt mede gefinancierd door Europa. Lees meer op https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/agrarisch-natuurbeheer-anlb/ .

Beheeractiviteit

Een maatregel die wordt genomen om het (natuur)beheer uit te voeren.

Beheertype

De beheertypen zijn specifiek typen van beheer gericht op de operationele aansturing van het beheer op regionaal en lokaal niveau. Zij vormen de basis voor afspraken over doelen en middelen tussen provincie en beheerder. De beheertypen (bv N04.01) sluiten aan bij de natuurtypen (bv N04). Zie https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/natuurtypen/

Beheertypekaart

Voor natuurbeheer geeft de beheertypenkaart aan welke gebieden voor subsidie in aanmerking komen (zie bijlage 1 van voorliggend plan). Per oppervlakte of per natuurterrein is steeds één beheertype toegekend; een beheerder komt alleen voor financiering van dat toegekende beheertype in aanmerking.

Blauwe diensten

Het ANLb regelt de levering van blauwe diensten door agrariërs die bijdragen aan de verbetering van de waterkwaliteit. Er is sprake van cofinanciering door provincie (met Europese middelen) en waterschap. Het kan bijvoorbeeld gaan om ecologisch slootschonen of natuurvriendelijk oeverbeheer. Zie paragraaf 4.1.2 van voorliggend plan.

Conditionaliteiten

Als u subsidie wil krijgen in het nieuwe GLB, moet u zich houden aan bepaalde voorwaarden. Die richten zich op duurzame landbouw en noemen we conditionaliteiten. De huidige goede landbouw- en milieucondities (GLMC) zijn de basis. Zie: https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/glb/nieuw-glb/regelingen .

Ecoregeling

Een ecoregeling in het GLB kan maatregelen omvatten die verder gaan dan wat wettelijk verplicht is. Nog niet vastgesteld. Zie https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/glb/nieuw-glb/eco-regeling-met-eco-activiteiten

Gebiedsaanvraag

Agrarische collectieven hebben in 2015, een subsidieaanvraag voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer voor de subsidieperiode 2016-2021 ingediend bij de provincie. Deze subsidieaanvraag wordt de gebiedsaanvraag genoemd.

GLB

Het Europese Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het nieuwe GLB is ingegaan op 1-1-2023. Zie https://www.toekomstglb.nl/

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om de waterkwaliteit in Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is. Zie https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/natuurwetten-en-regelgeving/europese-richtlijnen-en-verdragen/kaderrichtlijn-water/

Kuikenland

Kuikenland is grasland waar kuikens veilig kunnen opgroeien doordat er in de periode dat de kuikens nog niet kunnen vliegen geen beheermaatregelen of andere (menselijke) verstoring plaatsvindt. Kuikenland kan bestaan uit percelen met een uitgestelde maaidatum, extensieve beweiding of plasdrassituatie.

Kwaliteit SNL Beoordelingen (hoog-middel-laag)

De natuurkwaliteit van het NNN wordt berekend met Rekenmodule Natuurkwaliteit voor Natuurnetwerk Nederland (RNN). Voor achtergrond zie https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/monitoring-en-natuurinformatie/voorzieningen-en-rekentools/rekenmodule-natuurkwaliteit-natuurnetwerk-nederland/ .

Landschapselementen

Dit zijn elementen in het halfopen tot besloten landschap bestaande uit aan elkaar grenzende (kleinschalige) akkers, graslanden, laanbeplanting, singels, hout- en tuinwallen, heggen en hagen, struweelranden, dijken en slaperdijken, bermen van wegen en paden, steilrandjes en ruigtezomen. Kleinere, geïsoleerde wateren die verspreid in deze gebieden voorkomen, zoals poelen, kleine vennen en kleine doorbraakkolken worden ook gerekend tot landschapselementen.

Leefgebied

Voor het agrarisch natuurbeheer zijn er vier agrarische natuurtypen onderscheiden, de zogenaamde leefgebieden: open grasland, open akkerland, droge en natte dooradering.

Legselbeheer

Dit betreft beheermaatregelen waarbij broedende weidevogels gezocht en beschermd worden. Denk hierbij aan het plaatsen van een markering waardoor de agrariër bij het maaien voldoende ruim om het nest heen kan maaien.

Maaibeheer

Alle werkzaamheden die met maaien te maken hebben.

Manifestpartijen

Ondertekenaars van “Overeenkomst tussen Manifestpartijen en provincies / IPO over uitvoering natuur- en landschapsbeleid” in 2013. Zie https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2013Z17680&did=2013D36409

Mozaïek beheer

Dit betreft het voor weidevogels optimaal afstemmen van de verschillende beheermaatregelen zodat er in een gebied een pallet aan percelen met verschillende, uitgestelde maaidata, plasdrassituaties, kruidenrijke percelen met extensieve beweiding en percelen met legselbeheer ontstaat.

Natuurpact

In 2013 ondertekenden Rijk en de twaalf provincies het Natuurpact, waarin afspraken zijn gemaakt over de ambities en financiering van het Nederlands natuurbeleid voor de periode tot 2027. Dit was de laatste bestuurlijke stap in de decentralisatie van het natuurbeleid. Zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brieven/2013/09/18/natuurpact-ontwikkeling-en-beheer-van-natuur-in-nederland

Natuurtype

Binnen het natuurbeheer zijn er 17 natuurtypen en daaronder 51 beheertypen bepaald. Uitgangspunten van de typologie zijn:

  • -

    Natuurtypen zijn bedoeld als sturingsinstrument op landelijk en regionaal niveau.

  • -

    Natuurtypen zijn bruikbaar om afspraken op het gebied van natuurbeheer, ruimtelijke ontwikkeling en milieu op elkaar af te stemmen zodat de nagestreefde natuurkwaliteit gerealiseerd kan worden.

  • -

    De indeling in natuurtypen is met name gebaseerd op abiotische condities (waterhuishouding en voedselrijkdom).

Zie: https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/natuurtypen/

NNN

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarische gebied. De provincies zijn verantwoordelijk voor het NNN op het land, het Rijk voor het NNN op de grote wateren. Zie https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/natuur-en-biodiversiteit/natuurnetwerk-nederland

NSP, Nationaal Strategisch Plan

De Nederlandse invulling van het nieuwe GLB. Zie https://www.toekomstglb.nl/

Openstellingsbesluit

GS stelt jaarlijks een openstellingsbesluit vast waarin een subsidieplafond wordt vastgesteld voor ANLb, SNL en SKNL. Zie https://www.zuid-holland.nl/@27343/vaststelling-openstellingsbesluit-2021/ en https://www.bij12.nl/wp-content/uploads/2021/11/Openstellingsbesluit-SNL-Natuur-2022-provincie-Zuid-Holland.pdf

Regionaal Waterprogramma

Het regionaal waterprogramma bevat de beleidsuitwerking voor wateronderwerpen. Het beschrijft hoe de provincie uitwerking geeft aan de Europese richtlijnen over water, zoals de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico’s en het beschrijft ook wat de provincie doet voor de drinkwatervoorziening, waterrecreatie, vaarwegen, zwemlocaties en hoe we omgaan met droogte en bodemdaling. Zie https://www.zuid-holland.nl/@29115/regionaal-waterprogramma/

SKNL 2013

Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur- en Landschap Zuid-Holland 2013. Zie https://www.zuid-holland.nl/online-regelen/subsidies/subsidies/sknl/

SNL 2016

Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2016. Zie https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR369692/9

SNL-a

Subsidie Natuur- en Landschapsbeheer, agrarisch natuurbeheer. Deze regeling is gesloten sinds 1-1-2016. Overgegaan in ANLb.

TBO

Terreinbeherende organisatie. Bv Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer of Stichting Zuid-Hollands Landschap.

Waterbeheerdienst

Een maatregel uit de Catalogus groen blauwe diensten gericht op het halen van de doelen van het provinciale waterbeheer vanuit de internationale water- en klimaatdoelen. Het betreft activiteiten voor beheer en onderhoud van watergangen, waterpartijen en in enkele gevallen de oevers en direct daaraan aangrenzende stroken land, die gericht zijn op de internationale water- en klimaatdoelen en worden uitgevoerd door particuliere grondeigenaren of grondgebruikers en die niet al wettelijk verplicht zijn.

Weidevogelgebied

Gebied dat een hoge dichtheid aan weidevogels heeft en daarmee een belangrijke waarde heeft voor de totale weidevogelstand.

Zwaar beheer

Met deze term worden de beheermaatregelen gericht op weidevogels binnen het agrarisch natuurbeheer bedoeld, met uitzondering van het legselbeheer.


Noot
1

‘Criteria voor agrarische leefgebieden en beheertypen. Handreiking voor provincies bij het opstellen van het Natuurbeheerplan.’ Alterra, 2014

Noot
2

Zwaar beheer is het beheer met een beperking zoals uitgestelde maaidata (rustperiode), kuikenland, randenbeheer, kruidenrijk grasland, plas-dras, extensief beweiden en voorweiden. Het gebruik van het verzamelbegrip zwaar beheer geeft ruimte aan ondernemers en het agrarisch collectief om in te spelen op specifieke kwaliteiten van het gebied.

Noot
3

De pakketten legselbeheer zijn zwaarder dan de pakketten onder die noemer in het verleden.

Noot
4

We maken hierbij een uitzondering voor het pakket legselbeheer op bouwland. Dit telt niet mee in de berekening van het percentage zwaar beheer. Er geldt wel een maximumpercentage legselbeheer (bouwland en grasland) van 80%.

Noot
5

Certificering is een verklaring van de provincie dat een natuurbeheerder of gebiedscoördinator voldoet aan bepaalde eisen voor beheer. Deze werkwijze biedt de zekerheid dat het beheer op de juiste manier wordt uitgevoerd. Hierbij staat vertrouwen in de beheerder centraal: vertrouwen in zijn motivatie en professionaliteit, om goed beheer uit te voeren en daarover transparant te zijn.