Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam

Geldend van 06-12-2024 t/m 31-12-2024 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2024

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 108 Gemeentewet en artikel 35 Participatiewet

besluit de volgende regeling vast te stellen: Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam

Artikel I

Inhoudsopgave:

Artikel 1. Begripsbepaling

Artikel 2. Juridische grondslag

Artikel 3. Uitgangspunten

  • art. 3.1. Algemene uitgangspunten

    art. 3.2. Bijzondere omstandigheden

    art. 3.3. Voorliggende voorzieningen

    art. 3.4. Hoogte van de bijzondere bijstand

    art. 3.5. Bijzondere bijstand als gift of in de vorm van een lening

Artikel 4. Indienen van een aanvraag

Artikel 5. Financiële draagkracht

  • art. 5.1. Hoe is de draagkracht opgebouwd?

    art. 5.1.1. Individuele inkomenstoeslag (IIT) en Studietoeslag

    art. 5.1.2. Beslag en schulden

    art. 5.1.3. Inkomen

    art. 5.1.4. Vermogen

    art. 5.1.5. Overige bepalingen

    art. 5.2. De draagkrachtperiode

Artikel 6. Drempelbedrag en Ondergrens eigen bijdrage

  • art. 6.1. Drempelbedrag

    art. 6.2. Ondergrens eigen bijdrage

Artikel 7. Veel voorkomende kostensoorten

  • art. 7.1. Duurzame gebruiksgoederen

    art. 7.1.1.Algemene voorwaarden voor duurzame gebruiksgoederen

    art. 7.1.2. Woninginrichting

    art. 7.1.3. Babyuitzet

    art. 7.2. Kosten i.v.m. verhuizing

    art. 7.3. Doorbetaling van vaste lasten bij verblijf in een inrichting of detentie

    art. 7.4. Medische kosten

    art. 7.5. Uitvaartkosten

    art. 7.6. Rechtsbijstand en griffierecht

    art. 7.7. Bewindvoering, curatele en mentorschap

    art. 7.8. Reiskosten

    art. 7.9. Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek

Artikel 8. Jongerentoeslag

Artikel 9. Woonkostentoeslag

Artikel 10. Collectieve ziektekostenverzekering

Artikel 11. Hardheidsclausule

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1.

    Aanvrager: de persoon die de aanvraag doet en zijn of haar gezin;

  • 2.

    Alleenstaande: een alleenstaande of alleenstaande met kinderen;

  • 3.

    Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • 4.

    Beslag: Van beslag is sprake wanneer een schuldeiser, ter aflossing van een schuld, op grond van een executoriale titel aanspraak maakt op de totale ruimte in het inkomen van de aanvrager. Hierbij moet de schuldeiser de beslagvrije voet toepassen;

  • 5.

    Bijstandsnorm: de norm die op een alleenstaande of gehuwde van toepassing is als bedoeld in artikel 20, artikel 21 of artikel 22 van de Participatiewet;

  • 6.

    College: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • 7.

    Draagkracht: het deel van het inkomen en/of vermogen dat de aanvrager zelf kan bijdragen aan de kosten;

  • 8.

    Echtpaar: gehuwden of daarmee gelijkgestelden, al of niet met kinderen;

  • 9.

    Individuele inkomenstoeslag: de toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet;

  • 10.

    Inkomen: inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, lid 1, 3 en 4, in artikel 6 van de Bbz indien het inkomen uit onderneming betreft, en in artikel 3.18 overzicht 1 en 2 van de Wsf wanneer het studenten betreft. De heffingskortingen zoals bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden bij de draagkrachtberekening bijzondere bijstand niet als inkomen in aanmerking genomen;

  • 11.

    Inkomensvrijlating: het vrij te laten inkomen zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 en artikel 33 lid 5 van de Participatiewet;

  • 12.

    Inrichting: een instelling voor kort- of langdurige zorg zoals bedoeld in artikel 1 onder f van de Participatiewet;

  • 13.

    Kind: kind in de leeftijd van 0 tot 18 jaar;

  • 14.

    Nibud: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting;

  • 15.

    Studietoeslag: de toeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet;

  • 16.

    Vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid van de Participatiewet en art. 7 van de Bbz indien de aanvrager ondernemer is. De overwaarde van de eigen woning zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid Participatiewet wordt tot een bedrag van € 235.000,- niet als vermogen in aanmerking genomen. Artikel 9 lid 4 van deze beleidsregels blijft van toepassing. Wanneer een aanvrager slachtoffer is van de toeslagenaffaire en hiervoor een schadevergoeding heeft ontvangen, wordt deze schadevergoeding niet meegerekend bij het vermogen;

  • 17.

    Vermogensvrijlating: het vrij te laten vermogen zoals bedoeld in artikel 34, derde lid van de Participatiewet;

  • 18.

    Voorliggende voorziening: een passende en toereikende voorziening waarop de aanvrager een beroep kan doen of aanspraak kan maken voor de bekostiging van specifieke uitgaven zoals bedoeld in artikel 5 sub e en 15 van de Participatiewet;

  • 19.

    Wet: Participatiewet;

  • 20.

    Wlz: de Wet langdurige zorg;

  • 21.

    Wmo: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • 22.

    Wsf: Wet studiefinanciering 2000;

  • 23.

    WSNP: Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.”;

Artikel 2. Juridische grondslag

  • 1. Het college kent op grond van artikel 35 van de Participatiewet bijzondere bijstand toe aan een alleenstaande of het gezin, indien zij voldoen aan de voorwaarden genoemd in deze beleidsregels.

  • 2. Voor begrippen die in deze beleidsregels worden gehanteerd, geldt de wettelijke betekenis, tenzij in deze beleidsregels een andere formulering is gegeven.

Artikel 3. Uitgangspunten

Artikel 3.1. Algemene uitgangspunten

  • 1. Het college beoordeelt de aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de uitgangspunten van de Participatiewet, artikel 35 van de Participatiewet en deze beleidsregels.

  • 2. Bijzondere bijstand kan alleen worden verleend voor kosten die in Nederland gemaakt zijn en aan Nederland verbonden zijn.

Artikel 3.2. Bijzondere omstandigheden

  • 1. Bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt wanneer er bijzondere omstandigheden zijn die leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 2. Noodzakelijke kosten van het bestaan komen normaliter niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat wordt verwacht dat de aanvrager daarin kan voorzien door te sparen of een lening aan te gaan. Wanneer het college echter oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor niet van de aanvrager verwacht kan worden dat hij of zij voor deze noodzakelijke kosten had gereserveerd of hiervoor een lening aangaat, dan wordt bijzondere bijstand verstrekt.

  • 3. De kosten voor alimentatie, de betaling van een boete, geleden of toegebrachte schade, premiebetaling en medische kosten zoals genoemd in artikel 14 van de Participatiewet komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, behalve wanneer het college oordeelt dat er sprake is van een zeer dringende reden zoals bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet.

Artikel 3.3. Voorliggende voorzieningen

  • 1. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand wanneer er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, of als de betreffende kosten in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden beschouwd.

  • 2. Als voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet wordt in ieder geval aangemerkt:

    • a.

      de Wet langdurige zorg;

    • b.

      de Zorgverzekeringswet;

    • c.

      de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • d.

      de Wet op de rechtsbijstand;

    • e.

      een persoonlijke lening, bijvoorbeeld bij de Kredietbank Amsterdam

    • f.

      de wet op de huurtoeslag

    • g.

      de Re-integratieverordening Participatiewet en de Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet, voor zover het gaat om kosten van een re-integratievoorziening of om andere kosten voor arbeidsinschakeling.

Artikel 3.4. Hoogte van de bijzondere bijstand

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij richtbedragen.

  • 2. De richtbedragen zoals genoemd in lid 1 worden jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 3.5. Bijzondere bijstand als gift of in de vorm van een lening

  • 1. Bijzondere bijstand wordt in principe verstrekt als gift.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening wanneer:

    • a.

      redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanvrager op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien; of

    • b.

      er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van de aanvrager, waardoor deze niet in staat is om zelf de gevraagde kosten te betalen, terwijl dat redelijkerwijs wel van hem of haar kon worden verwacht; of

    • c.

      in de situatie als genoemd onder artikel 9 lid 4 en lid 6 van deze beleidsregels.

  • 3. Wanneer in situaties, zoals genoemd in het tweede lid onder b, het verstrekken van een lening er toe zou leiden dat de aanvrager in zwaar problematische financiële omstandigheden dreigt te raken, verleent het college bijstand als gift.

Artikel 4. Indienen van een aanvraag

  • 1. De aanvraag voor bijzondere bijstand wordt schriftelijk of digitaal ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Wanneer een schriftelijke of digitale aanvraag vanwege individuele omstandigheden niet mogelijk is, kan het college het recht op bijzondere bijstand ambtshalve vaststellen.

  • 3. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt, met uitzondering van hetgeen genoemd staat onder artikel 7.6 lid 2a en 2b en artikel 7.7. lid 1.

Artikel 5. Financiële draagkracht voor bijzondere bijstand

Artikel 5.1. Hoe is de draagkracht opgebouwd?

Wanneer de aanvrager een inkomen heeft boven de bijstandsnorm en/of in het bezit is van vermogen, dan moet de gemeente vaststellen welk gedeelte van dat inkomen en/of vermogen de aanvrager zelf kan gebruiken om de kosten te betalen. Dit wordt de financiële draagkracht genoemd. Het deel dat de aanvrager niet zelf kan betalen, vergoedt de gemeente vanuit de bijzondere bijstand.

Artikel 5.1.1. Individuele inkomenstoeslag (IIT) en Studietoeslag

  • 1. De individuele inkomenstoeslag (IIT) en de Studietoeslag worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand.

Artikel 5.1.2. Beslag en schulden

  • 1. Aanvragers met een inkomen waarop executoriaal beslag ligt, worden geacht geen draagkracht te hebben. Aanvragers die aannemelijk kunnen maken dat op korte termijn executoriaal beslag wordt gelegd, worden eveneens geacht geen draagkracht te hebben.

  • 2. Aanvragers die (a) in een wettelijke schuldsanering (WSNP) zitten, of (b) waar met behulp van een lening bij de Kredietbank Amsterdam of een Bbz lening (indien het een zelfstandige betreft) een minnelijke schuldsanering tot stand is gekomen, worden geacht vanaf aanvang van die sanering geen draagkracht te hebben.

Artikel 5.1.3. Inkomen

  • 1. Het vrij te laten inkomen zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid van de Participatiewet, wordt niet meegenomen bij de berekening van de draagkracht.

  • 2. Netto-inkomen dat lager is dan de bijstandsnorm plus €100,- (voor een alleenstaande) dan wel lager is dan de bijstandsnorm plus 300,- (voor een echtpaar) wordt niet meegenomen bij de berekening van de draagkracht.

  • 3. Netto-inkomen dat hoger is dan de in lid 2 genoemde bijstandsnorm plus € 100,- respectievelijk bijstandsnorm plus €300,- wordt voor 25% meegenomen bij de berekening van de draagkracht.

  • 4. In afwijking van lid 3 wordt het netto-inkomen dat meer is dan de in lid 2 genoemde bijstandsnorm plus € 100,- respectievelijk bijstandsnorm plus 300,-, geheel (100%) meegenomen bij de berekening van de draagkracht wanneer de bijzondere bijstandsaanvraag betrekking heeft op:

    • a.

      de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (zie verder artikel 7.1 van deze beleidsregels)

    • b.

      de kosten van bewindvoering, curatele en mentorschap (zie verder artikel 7.7. van deze beleidsregels), of

    • c.

      de jongerentoeslag en de woonkostentoeslag (zie verder artikel 8 en 9 van deze beleidsregels).

  • 5. Wanneer hier reden voor is, kunnen de bedragen genoemd in lid 2, 3 en 4 door de directeur Inkomen worden geïndexeerd.

Artikel 5.1.4. Vermogen

  • 1. Het vermogen zoals bedoeld in artikel 34, derde lid van de Participatiewet wordt vrijgelaten, tenzij de aanvraag voor bijzondere bijstand betrekking heeft op:

    • a.

      een situatie waarin er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van de aanvrager;

    • b.

      de aflossing van schulden;

    • c.

      de kosten voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen, of

    • d.

      kosten waarvoor alleen om zeer dringende redenen bijzondere bijstand wordt verleend.

  • 2. In de situaties zoals genoemd in het voorgaande lid 1a t/m 1d wordt van het in aanmerking te nemen vermogen een bedrag vrijgelaten ter hoogte van:

    • a.

      2 maanden bijstandsnorm wanneer de aanvrager geen kinderen heeft;

    • b.

      3 maanden bijstandsnorm wanneer de aanvrager wel één of meer kinderen heeft.

  • 3. Wanneer de aanvrager beschikt of kan beschikken over vermogen waarvan de waarde de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid, te boven gaat, dan wordt dit meervermogen in aanmerking genomen bij de berekening van de draagkracht.

Artikel 5.1.5. Overige bepalingen

  • 1. Met het oog op het vaststellen van de financiële draagkracht gaat het college uit van het inkomen:

    • a.

      over de drie kalendermaanden voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag, als de aanvraag is gedaan door een aanvrager met sterk wisselende inkomsten, waaronder een aanvrager die als zelfstandige werkt;

    • b.

      over het kalenderjaar voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag, als de aanvraag is gedaan door een zelfstandige en de hoogte van de inkomsten niet in redelijkheid is af te leiden uit de opgave over de drie maanden voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag;

    • c.

      over de kalendermaand voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag in andere gevallen dan die bedoeld onder a en b.

  • 2. Bij de draagkrachtberekening wordt alleen het inkomen en het vermogen van het individu of het gezin betrokken. Er wordt geen rekening gehouden met het inkomen en vermogen van andere inwoners of kostendelers.

Artikel 5.2. De draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt berekend zoals is beschreven in artikel 5.1. en is dan geldig voor een periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstandsaanvraag is gedaan.

  • 2. De draagkrachtberekening zoals genoemd in lid 1 wordt gemaakt met het inkomen en het vermogen zoals die op het moment van de aanvraag aanwezig zijn. Wijzigingen in het inkomen en het vermogen van de aanvrager tijdens het lopende draagkrachtjaar kunnen leiden tot een herberekening. Richtlijn hierbij is dat een inkomens- en/of vermogensdaling die ertoe leidt dat de aanvrager recht heeft op meer bijzondere bijstand altijd tot herberekening kan leiden. Een substantiële inkomensstijging kan ertoe leiden dat de aanvrager zijn of haar recht op de bijzondere bijstand verliest. Van een substantiële inkomens- of vermogensstijging is sprake wanneer het inkomen van de aanvrager toeneemt met 20% en/of wanneer het vermogen zodanig toeneemt dat dit boven de vermogensvrijlating zoals genoemd in artikel 34 lid 3 uitkomt.

  • 3. Wanneer de aanvraag voor bijzondere bijstand betrekking heeft op periodieke kosten, dan ontvangt de aanvrager voor de betreffende periode iedere maand hetzelfde bedrag aan bijzondere bijstand.

Artikel 6. Drempelbedrag

Artikel 6.1. Drempelbedrag

Het college hanteert geen drempelbedrag voor de bijzondere bijstand, met uitzondering van het bepaalde in artikel 6.2.

Artikel 6.2. Ondergrens eigen bijdrage

Een aantal voorliggende voorzieningen kennen een wettelijke eigen bijdrage. Wanneer de kosten van deze wettelijke eigen bijdragen bij elkaar opgeteld op jaarbasis niet meer dan € 50 bedragen, komen deze voor rekening van de aanvrager.

Artikel 7. Veel voorkomende kostensoorten

Artikel 7.1. Duurzame gebruiksgoederen

art. 7.1.1. Uitgangspunten duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    De aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen behoren in principe tot de algemene kosten van bestaan en moeten van het eigen inkomen worden betaald.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van een bijzondere situatie en er geen reserveringen zijn die aangewend kunnen worden, of mogelijkheden om een lening af te sluiten bij de Kredietbank Amsterdam, dan kan bijzondere bijstand worden verstrekt. De mate waarin dat moet gebeuren is afhankelijk van de problematiek en de individuele omstandigheden.

  • 3.

    Voor de indexering van de vergoedingsbedragen voor duurzame gebruiksgoederen sluit de gemeente aan bij het alimentatie-indexeringspercentage van het Ministerie van Justitie.

Artikel 7.1.2. Woninginrichting

  • 1. Wanneer de aanvrager een woning betrekt aansluitend op een periode van crisisopvang, verblijf in een inrichting of detentie, of vanwege een andere zwaarwegende sociale of medische reden, dan geldt dit als een bijzondere situatie en kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 7.1.3. Babyuitzet

  • 1. Wanneer de aanstaande ouder door bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen sparen voor een (gedeeltelijke) babyuitzet, hiervoor geen beroep kan doen op familie of vrienden, en ook niet kan lenen bij de Kredietbank Amsterdam, dan is hiervoor bijzondere bijstand mogelijk.

  • 2. Wanneer de ouder al een kind heeft, wordt ervan uit gegaan dat er nog duurzame goederen aanwezig zijn, of hadden moeten zijn.

Artikel 7.2. Kosten in verband met verhuizing

  • 1. Wanneer de aanvrager om sociale of medische redenen moet verhuizen, zonder dat er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, dan wordt dit gezien als een bijzondere situatie en kan bijzondere bijstand worden verstrekt conform de voorwaarden in deze beleidsregels

  • 2. Aan aanvragers die vanuit een crisissituatie, een inrichting of detentie een huurwoning betrekken wordt bijzondere bijstand verstrekt voor de eerste huur en de waarborgsom van deze woning.

Artikel 7.3. Doorbetaling van vaste lasten bij verblijf in een inrichting of detentie

  • 1. Wanneer een aanvrager tijdelijk is opgenomen in een inrichting worden, gedurende de periode van de opname, de kosten voor het aanhouden van de woning vergoed via de bijzondere bijstand. Het betreft hier de kosten voor de huur minus de huurtoeslag en de energiekosten met een maximum van zes maanden.

  • 2. In principe moet een gedetineerde zelf maatregelen nemen voor doorbetaling van de woonlasten tijdens zijn of haar detentie. Alleen als dat niet mogelijk is, en ook huisbewaring geen oplossing biedt, kan in bijzondere gevallen bijzondere bijstand worden verstrekt na onderzoek door het college naar de noodzakelijkheid van de kosten. Bovendien mag de detentie naar verwachting niet langer dan 6 maanden duren.

Artikel 7.4. Medische kosten

  • 1. Premies voor zorgverzekeringen komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2. Wanneer de aanvrager niet is aangesloten bij de collectieve verzekering van de gemeente Amsterdam maar bij een andere verzekeraar met een vergelijkbaar, aanvullend pakket en deze verzekering de kosten niet vergoedt in tegenstelling tot de collectieve verzekering van de gemeente Amsterdam, of tot een lager bedrag, dan wordt bijzondere bijstand verstrekt ter hoogte van de vergoeding van de collectieve ziektekostenverzekering van de gemeente Amsterdam, of een aanvulling tot dat bedrag.

  • 3. De regeling tegemoetkoming meerkosten (Rtm) is bedoeld ter compensatie van de extra kosten die mensen met een chronische ziekte of beperking maken vanwege hun aandoening. Wanneer de vergoeding van de Rtm voor extra kledingwaskosten, kosten vanwege extra kledingslijtage en/of extra energiekosten ontoereikend is, kan aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt. Ook voor de vergoeding van dieetkosten is bijzondere bijstand mogelijk. In alle in dit lid genoemde gevallen is een indicatie en advies van de GGD noodzakelijk.

Artikel 7.5. Uitvaartkosten

  • 1. Voor de kosten van een uitvaart in Nederland kunnen de nabestaanden bijzondere bijstand aanvragen, wanneer hun eigen middelen, verzekeringsgelden en de nalatenschap van de overledene ontoereikend zijn om deze kosten te dekken. De nabestaanden kunnen ieder voor zich in hun woonplaats bijzondere bijstand aanvragen voor hun aandeel in de kosten. Het aandeel wordt afgeleid van de richtprijs Prijslijst Bijzondere Bijstand.

  • 2. Kosten van en in verband met uitvaarten in het buitenland komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 7.6. Rechtsbijstand en griffierecht

  • 1a. Voor de kosten van rechtsbijstand bij het voeren van een procedure die voor rekening komen van de burger (griffierecht, de eigen bijdrage rechtshulp, en andere noodzakelijke kosten in verband met de rechtszaak) wordt bijzondere bijstand verstrekt. Hierbij geldt een positief advies van het Juridisch Loket of een door de Raad voor Rechtsbijstand verstrekte toevoeging over nut of noodzaak van een te voeren procedure als voorwaarde.

  • 1b. Kosten van contra-expertise komen niet voor vergoeding vanuit de bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2a. In het geval van rechtsbijstand is het toegestaan om de bijzondere bijstand niet vooraf aan te vragen, maar uiterlijk binnen vier weken na afgifte van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand.

  • 2b. Een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht moet worden aangevraagd binnen vier weken nadat de kosten bij betrokkene in rekening zijn gebracht. Ingeval er sprake is van professionele rechtshulp is de datum dat de kosten in rekening zijn gebracht gelijk aan de ontvangstdatum van het maandelijkse rekeningcourant overzicht.

Artikel 7.7. Bewindvoering, curatele en mentorschap

  • 1a. Voor de kosten van een curator, bewindvoerder en mentor kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. Als de rechtbank het bewind heeft uitgesproken komen de kosten in aanmerking voor bijzondere bijstand. Wanneer de aanvraag voor deze kosten is gedaan binnen drie maanden na de datum van de uitspraak door de rechter, wordt met de bijstandsverlening aangesloten bij de ingangsdatum van de bewindvoering, mentorschap of curatele. Voor aanvragen die later dan drie maanden na de uitspraak worden gedaan, telt de eerste dag van de maand van aanvraag als ingangsdatum.

  • 1b. Wanneer de aanvraag tot verlenging van de vergoeding bijzondere bijstand voor bewindvoering, curatele of mentorschap is gedaan binnen drie maanden na de einddatum van de vorige toekenning, dan wordt met de bijstandsverlening aangesloten bij de einddatum van de vorige toekenning. Voor aanvragen die later dan drie maanden na de einddatum van de vorige toekenning worden gedaan, telt de eerste dag van de maand van aanvraag als ingangsdatum.

  • 2. Voor budgetbeheer wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 3. Voor WSNP-bewindvoerdersloon wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 4. Wanneer een onder bewind, mentorschap of curatele gestelde burger een inkomen op bijstandsniveau heeft, wordt bijzondere bijstand verstrekt voor het loon van de bewindvoerder, mentor of curator en voor de eenmalige extra kosten. Deze eenmalige extra kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking als deze zijn bekrachtigd door de rechter. Berekening van een hoger tarief vanwege problematische schulden is toegestaan wanneer de rechtbank Amsterdam dit in de beschikking heeft opgenomen.

  • 5. Wanneer de aanvrager die onder curatele is gesteld, zelf om de curatele heeft verzocht, komen de kosten voor publicatie in de landelijke dagbladen in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 6. Voor de vergoeding van de tarieven sluit de gemeente aan bij de “Regeling indexering beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren” zoals deze jaarlijks wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 7.8. Reiskosten

  • 1. Alleen in bijzondere omstandigheden wordt voor reiskosten bijzondere bijstand toegekend. De (aanvullende) zorgverzekering, Wlz en de WMO gelden hierbij als voorliggende voorziening.

  • 2. Een reiskostenvergoeding wordt verstrekt op basis van openbaar vervoer 2e klas, zo mogelijk met gebruikmaking van kortingskaarten. Er wordt geen vergoeding gegeven voor kosten van openbaar vervoer binnen Amsterdam voor de eerste 2 zones.

  • 3. De vergoeding is op basis van het openbaar vervoer, maar mag ook voor een andere vorm van vervoer worden gebruikt. Ook kan in overleg met de aanvrager desgewenst worden besloten de aanschaf van een tweede handsfiets via Pantar te vergoeden.

  • 4. Wanneer de reiskosten voor noodzakelijk ziekenbezoek niet worden vergoed door de voorliggende voorziening, en het bezoek een bijzondere omstandigheid is, dan kan hiervoor bijzondere bijstand worden verstrekt. De reiskosten voor het bezoek worden in dat geval vergoed voor familieleden tot en met de tweede graad, voor zover ze buiten de stadsgrenzen moeten worden gemaakt.

  • 5a. De reiskosten voor vervoer van en naar een inrichting komen alleen in bijzondere gevallen voor bijzondere bijstand in aanmerking. Hierbij is een individuele toelichting van de inrichting vereist.

  • 5b. Voor de meerkosten van het vervoer van en naar de Prinsenstichting wordt voor inwoners van Amsterdam bijzondere bijstand verstrekt. De betaling wordt jaarlijks op declaratiebasis aan de Prinsenstichting verstrekt.

  • 6a. In geval van detentie van een gezinslid wordt bijzondere bijstand verstrekt voor de reiskosten binnen Nederland voor een bezoek van 1 x per maand per achterblijvend gezinslid.

  • 6b. Wanneer de gedetineerde in een halfopen of open inrichting verblijft, komen de reiskosten voor familiebezoek niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 6c. In het geval van bijzondere psychosociale of sociale omstandigheden die aantoonbaar aanleiding zijn om de gedetineerde vaker te bezoeken, wordt bijzondere bijstand verstrekt.

  • 7. Voor reiskosten in verband met deelname aan een re-integratietraject of activiteiten gericht op arbeidsinschakeling is een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in artikel 2.3 en 2.4 van de Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet een voorliggende voorziening. Voor iemand aan wie het college ondersteuning biedt bij arbeidsinschakeling vormt ook een zogenoemde vervoersvoorziening een aan de bijzondere bijstand voorliggende voorziening volgens artikel 3.4 van de Re-integratieverordening Participatiewet.

Artikel 7.9. Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek

  • 1. Gezinnen waarbij één van de partners een loongerelateerde uitkering van het UWV ontvangt en de ander een laag of geen inkomen heeft, kunnen vanwege de hoogte van het bruto-inkomen mogelijk minder zorg- en/of huurtoeslag ontvangen dan gebruikelijk bij een netto sociaal minimum. Deze gezinnen kunnen bijzondere bijstand ontvangen ter compensatie van de gemiste toeslagen indien het netto-inkomen daar aanleiding voor geeft.

  • 2. Aan Amsterdamse huishoudens die een volledig jaar aanvullende algemene bijstand ontvangen en door deze problematiek worden geraakt, wordt jaarlijks ambtshalve bijzondere bijstand verstrekt ter compensatie van deze gemiste toeslagen.

  • 3. De hoogte van de verstrekte bedragen wordt jaarlijks vastgesteld door de directeur Inkomen en benadert zoveel mogelijk de totale hoogte van de daadwerkelijk misgelopen toeslagen.

Artikel 8. Jongerentoeslag

Het college verstrekt bijzondere bijstand in de vorm van een toeslag aan jongeren van 18, 19 en 20 jaar, wanneer:

  • 1.

    hun bestaanskosten uitgaan boven deze bijstandsnorm en

  • 2.

    zij redelijkerwijs geen financieel beroep kunnen doen op hun ouders.

    De hoogte van deze jongerentoeslag betreft de volgende percentages van de bijstandsnorm voor gehuwden (artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet):

    • a.

      voor de alleenstaande van 18 jaar: 30%;

    • b.

      voor de alleenstaande van 19 of 20 jaar: 35%:

    • c.

      voor de gehuwde van 18, 19 of 20 jaar: 20%

Artikel 9. Woonkostentoeslag

  • 1. Wanneer een aanvrager een huurwoning of eigen woning heeft met hoge woonkosten, kan het college bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een woonkostentoeslag, om diegene in staat te stellen in deze woonkosten te voorzien. Het kan hierbij ook gaan om een woonwagen of een woonboot in huur of eigendom van de aanvrager.

  • 2. Wanneer een aanvrager een huurwoning bewoont waarvoor huurtoeslag mogelijk is, maar waarvoor deze door een wijziging in omstandigheden in de loop van een jaar niet de maximale huurtoeslag ontvangt die volgens de Wet op de huurtoeslag in de betreffende situatie mogelijk is, is de woonkostentoeslag gelijk aan de maximale huurtoeslag verminderd met de toegekende aanspraak op huurtoeslag, waarbij op dit bedrag de beschikbare financiële draagkracht zoals genoemd in artikel 5 in mindering wordt gebracht.

  • 3. Wanneer de aanvrager huurder is van een woning waarvan de huur hoger is dan de toeslaggrens volgens de Wet op de huurtoeslag (de maximum huurgrens), kan op grond van individuele omstandigheden, in het bijzonder in geval van een niet voorzienbare inkomensdaling, een woonkostentoeslag worden verleend. Voor de berekening van de woonkostentoeslag wordt uitgegaan van:

    • het bedrag aan huurtoeslag waarop aanspraak zou bestaan als de huur gelijk zou zijn aan de maximale rekenhuur, vermeerderd met

    • het bedrag aan woonkosten boven de maximale rekenhuur.

      Voor dit totaal kan, na aftrek van de aanwezige financiële draagkracht zoals genoemd in artikel 5, woonkostentoeslag worden verleend.

      In dit geval wordt de woonkostentoeslag verleend voor twaalf maanden en wordt daaraan de verplichting verbonden dat de aanvrager probeert om zo snel mogelijk goedkopere woonruimte te vinden. De toekenning van woonkostentoeslag kan worden verlengd wanneer daar aanleiding voor is, gezien de omstandigheden van de aanvrager en zijn of haar inzet voor goedkopere woonruimte.

  • 4. Bij een eigen woning wordt de woonkostentoeslag verleend overeenkomstig het bepaalde in lid 2 en 3. Bij een overwaarde in de woning die uitgaat boven het bedrag, genoemd in artikel 34 lid 2 onder d van de wet (in 2022: € 54.900), wordt de woonkostentoeslag in beginsel verleend als geldlening.

  • 5. Onder woonkosten wordt in dit artikel verstaan:

    • a.

      bij een huurwoning: de per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1 onder d van de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      bij een eigen woning: de tot een bedrag per maand omgerekende hypotheekrente, andere eigenaarslasten en onderhoudskosten, verminderd met de genoten hypotheekrenteaftrek.

  • 6. Wanneer de aanvraag voor woonkostentoeslag (mede) wordt ingediend door een zelfstandige, geldt een afwijkende werkwijze. In dat geval wordt de aanspraak op woonkostentoeslag op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) beoordeeld in samenhang met de aanspraak op algemene bijstand. Hierbij gaat het college ervan uit dat de aanvrager uit een inkomen ter hoogte van de algemene bijstandsnorm de volgende bedragen aan woonkosten kan betalen:

    • a.

      in het geval van een huurwoning: € 430,- aan kale huur per maand plus eventuele servicekosten;

    • b.

      in het geval van een woning in eigendom: € 330,- aan hypotheekrente en eventuele erfpachtcanon per maand; daarnaast wordt ervan uitgegaan dat de aanvrager € 100,- per maand aan andere eigenaarslasten heeft en uit een inkomen ter hoogte van de algemene bijstandsnorm kan betalen.

      De woonkostentoeslag wordt overeenkomstig de systematiek van het Bbz in eerste instantie verleend als geldlening. Afhankelijk van het naderhand vastgestelde inkomen over het betreffende boekjaar wordt deze lening naderhand geheel of gedeeltelijk omgezet in een gift.

Artikel 10. Collectieve zorgverzekering

  • 1. Het college biedt aan mensen met een inkomen dat lager of gelijk is aan 130 % van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM), zijnde de door het college vastgestelde inkomensgrens voor het armoedebeleid, een collectieve zorgverzekering aan die bestaat uit een basisverzekering zonder eigen bijdrage in combinatie met een of meer aanvullende zorgverzekeringen.

  • 2. Het college bepaalt jaarlijks of er een bijdrage in de premie van de aanvullende zorgverzekering wordt verstrekt, en voor zover van toepassing, de hoogte van de bijdrage.

  • 3. De deelname aan de collectieve zorgverzekering wordt op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar beëindigd indien tussentijds blijkt dat niet meer wordt voldaan aan de inkomensvoorwaarden en/of de persoon niet meer woonachtig is in Amsterdam.

Artikel 11. Hardheidsclausule

In afwijking van deze beleidsregels kan het college bijzondere bijstand verlenen aan een persoon die geen recht heeft op bijzondere bijstand indien er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de gevolgen van een afwijzing onevenredig zijn.

Ondertekening

Toelichting

Artikel 1 – Begripsbepaling 

Lid 4. (Beslag): Tot nog toe was in de beleidsregels bijzondere bijstand van Amsterdam niet vastgelegd hoe de gemeente bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand omgaat met beslag. In deze beleidsregels is de werkwijze omtrent beslag wel meegenomen (zie ook art. 5.1.2 lid 1).

Lid 5. (Bijstandsnorm): Bij de draagkrachtberekening bijzondere bijstand (zie artikel 5 van deze beleidsregels) wordt de alleenstaandennorm (artikel 21 Participatiewet onder a) ook als bijstandsnorm gehanteerd wanneer het gaat om:

  • 1.

    een aanvrager die verblijft in een inrichting zoals bedoeld in artikel 23 Participatiewet;

  • 2.

    een aanvrager die dak- of thuisloos is zoals bedoeld in artikel 27 Participatiewet en artikel 2.2 van de gemeentelijke Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ;

  • 3.

    een jongere van 18, 19 of 20 jaar van wie de bestaanskosten uitgaan boven de jongerennorm (artikel 20 Participatiewet) en die redelijkerwijs geen financieel beroep kan doen op zijn of haar ouders.

  • -

    Wanneer de aanvrager een partner heeft, hanteren we de gezinsnorm (artikel 21 Participatiewet onder b).

  • -

    Wanneer de aanvrager pensioengerechtigd is, hanteren we de norm voor pensioengerechtigden (artikel 22 Participatiewet).

  • -

    De eigen bijdrage van de aanvrager die in een inrichting verblijft (CAK-bijdrage of bijdrage Wlz) wordt bij de draagkrachtberekening bijzondere bijstand niet vrijgelaten.

Lid 10. (Inkomen): In deze beleidsregels wordt het inkomensbegrip in artikel 32 van de Participatiewet, in artikel 6 van de Bbz, en artikel 3.18 Wsf als uitgangspunt genomen, met daarbij twee uitzonderingen:

  • -

    art. 32 lid 2 Participatiewet wordt niet meegenomen. Dit betekent dat zgn. “uitgesteld inkomen”, zoals vakantiegeld en een eindejaarsuitkering, niet meetelt bij het inkomensbegrip (en daarmee ook niet meetelt bij de berekening van de draagkracht).

  • -

    de heffingskortingen zoals bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden niet als inkomen in aanmerking genomen. Ook een (voorlopige) teruggaaf van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wordt niet bij het draagkrachtinkomen betrokken. Veelal gaat het hierbij om de hypotheekrenteaftrek. Hiermee wordt de draagkrachtberekening vereenvoudigd, in het voordeel van de aanvrager.

Lid 16. (Vermogen): In deze beleidsregels wordt het vermogensbegrip in artikel 34, eerste lid van de Participatiewet en artikel 7 van de Bbz als uitgangspunt genomen, met daarbij als uitzondering dat de overwaarde van de eigen woning tot een bedrag van € 235.000,- 1 niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. Wanneer de overwaarde meer is dan € 235.000,- dan wordt het meerdere beschouwd als voorliggende voorziening cf. artikel 3.3. van deze beleidsregels. De reden voor deze uitzondering is dat de overwaarde van een eigen woning in Amsterdam dusdanig hoog is, dat, zonder deze uitzondering, woningbezitters in de praktijk zouden zijn uitgesloten van bijzondere bijstand, ook als zij aan de overige voorwaarden zoals genoemd in deze beleidsregels zouden voldoen.

Wanneer een aanvrager een aanvraag doet voor de woonkostentoeslag, kan de overwaarde van de woning wel reden zijn om de bijzondere bijstand in dat geval toe te kennen in de vorm van een lening (zie artikel 9 lid 4 van deze beleidsregels).

Artikel 2 - Juridische grondslag

Lid 3: In een aantal gevallen staat achter bedragen in deze beleidsregels een peiljaar genoemd of wordt er verwezen naar een wetsartikel. Dit lid 3 zorgt ervoor dat in latere jaren steeds de bedragen en percentages van het desbetreffende jaar van toepassing zijn.

Artikel 3.1 - Algemene uitgangspunten

In paragraaf 2.2 (artikelen 11 tot en met 16) van de Participatiewet staan de algemene voorwaarden voor het recht op (bijzondere) bijstand.

Lid 2 geldt niet als de bijzondere kosten gemaakt zijn voor tijdelijk verblijf in een inrichting in het buitenland en in Nederland geen goed alternatief aanwezig is.

Artikel 3.2 - Bijzondere omstandigheden

Lid 1 geeft aan dat het alleen mogelijk is bijzondere bijstand te verlenen voor noodzakelijke kosten wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Lid 2:. Voor kosten die als algemene noodzakelijke kosten worden beschouwd, geldt in principe dat de aanvrager deze zelf moet betalen, door hiervoor te sparen (de reserveringsplicht) of door gebruik te maken van een lening. Het is afhankelijk van de individuele situatie van de aanvrager of de omstandigheden, en daarmee de kosten, als bijzonder en als noodzakelijk kunnen worden beschouwd.

Lid 3 beschrijft een aantal kostensoorten waarvan wettelijk bepaald is dat deze niet noodzakelijk zijn, maar deze opsomming is niet limitatief. Voor deze kostensoorten is dus geen bijzondere bijstand mogelijk, tenzij hier een zeer dringende reden voor is.

Artikel 3.3 - Voorliggende voorzieningen

Artikel 15 van de Participatiewet bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat wanneer de aanvrager een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die toereikend en passend is. Het recht op bijzondere bijstand geldt ook niet voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden beschouwd.

Lid 2 onder e: Het is niet voor elke kostensoort mogelijk en/of noodzakelijk om aanvragers door te verwijzen naar de Kredietbank Amsterdam. Een lening bij de Kredietbank kan een voorliggende voorziening zijn bij:

  • duurzame gebruiksgoederen, waaronder ook een babyuitzet

  • kosten van een waarborgsom en/of de eerste huur

  • schulden

  • incidentele algemene bestaanskosten

Artikel 3.4 - Hoogte van de bijzondere bijstand

Lid 1: Voor het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand zijn richtbedragen vastgelegd. De richtbedragen voor een groot aantal kostensoorten zijn terug te vinden in de Prijslijst Bijzondere Bijstand, al dan niet met verwijzing naar de landelijke Prijzengids voor de bijzondere bijstand van het NIBUD.

Artikel 3.5 - Bijzondere bijstand als gift of in de vorm van een lening

Lid 1: Bijzondere bijstand wordt in principe verstrekt als gift. Artikel 48 tweede lid van de Participatiewet biedt echter de mogelijkheid om in een aantal gevallen bijzondere bijstand te verstrekken in de vorm van een lening . In Amsterdam verstrekken we bijzondere bijstand in de vorm van een lening in de volgende gevallen:

Lid 2 a: wanneer iemand bijzondere bijstand aanvraagt, maar redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanvrager op korte termijn over voldoende geld zal beschikken om zelf in de gevraagde kosten te voorzien;

Lid 2 b en lid 3: Het komt voor dat bijstandsverlening onvermijdelijk is, maar dat de oorzaak daarvan de aanvrager is aan te rekenen. Er is dan sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarbij de aanvrager door eigen toedoen in een situatie raakt die bijstandsverlening noodzakelijk maakt. In deze gevallen kan de bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een lening. Alleen wanneer de aanvrager in zwaar problematische financiële omstandigheden dreigt te raken, kan het college ervoor kiezen om de bijzondere bijstand toch als gift te verstrekken, maar dan alleen voor de strikt noodzakelijke kosten.

Lid 2c: In de onder artikel 9 lid 4 en lid 6 genoemde gevallen kan een woonkostentoeslag in de vorm van een lening worden verstrekt.

Artikel 4 - Indienen van een aanvraag

Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend vóórdat de kosten worden gemaakt.. Hierop zijn twee uitzonderingen, deze staan in artikel 7.6 (Rechtsbijstand en griffierecht) lid 2 en artikel 7.7. (Bewindvoering, curatele en mentorschap) lid 1.

Op www.Amsterdam.nl -> Bijzondere bijstand leest u hoe u een aanvraag kunt indienen.

Artikel 5.1 – Hoe is de draagkracht opgebouwd?

Artikel 5.1.2 – Beslag en schulden

Lid 1: Tot nog toe was in de beleidsregels bijzondere bijstand van Amsterdam niet vastgelegd hoe de gemeente bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand omgaat met beslag. In deze beleidsregels is de werkwijze omtrent beslag wel meegenomen, en, naar aanleiding van een uitspraak van de rechter2 iets uitgebreid. Deze uitbreiding houdt in dat niet alleen aanvragers met een inkomen waarop beslag ligt, geacht worden geen draagkracht te hebben, maar dat ook aanvragers die aannemelijk kunnen maken dat op korte termijn beslag wordt gelegd, worden geacht geen draagkracht te hebben.

Lid 2: Er bestaat een verschil tussen de draagkrachtberekening voor de bijzondere bijstand en het vrij te laten bedrag bij een (minnelijke) schuldsanering. Een gevolg hiervan kan zijn dat voor sommige aanvragers de aanvraag bijzondere bijstand zou moeten worden afgewezen, terwijl zij volgens de berekening van de Kredietbank of de WSNP géén bestedingsruimte hebben boven het vrij te laten bedrag. Dit doet zich met name voor bij aanvragers die een hoger inkomen hebben dan bijstandsniveau. Door het opnemen van lid 2 wordt dit probleem ondervangen.

Artikel 5.1.3 – Inkomen

Lid 1: De Participatiewet geeft in artikel 31, tweede lid, aan dat inkomensbestanddelen zoals de huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag e.d. niet moeten worden meegerekend bij de vaststelling van (algemene) bijstand. Aangezien deze inkomensbestanddelen als voorliggende voorziening worden beschouwd (zie artikel 3.3. lid 2 van deze beleidsregels) moeten ze bij de draagkrachtberekening niet opnieuw worden meegenomen.

Lid 2 : Bij de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand wordt het inkomen dat de geldende bijstandsnorm te boven gaat, tot een bedrag van € 100,- (voor een alleenstaande) dan wel 300,- (voor een echtpaar) altijd vrijgelaten. Deze vrijlating heeft tot doel de armoedeval te beperken: aanvragers met een inkomen tot iets boven de bijstandsnorm hoeven zo niet meteen al hun meerinkomen aan bijzondere kosten te besteden.

Lid 3 en 4: Het meerinkomen hoger dan € 100,- wordt in principe voor 25% als draagkracht meegeteld. In een aantal gevallen is de bijzondere bijstand in feite een toeslag op de norm voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit geldt bijvoorbeeld voor duurzame gebruiksgoederen en voor hoge woonkosten die niet door huurtoeslag worden gecompenseerd. In die gevallen moet het meerinkomen boven de vrijlating van € 100,- respectievelijk 300,- volledig meegeteld worden bij de berekening van de draagkracht. Ook bij kosten voor financiële dienstverlening, zoals bewindvoering, curatele en mentorschap moet het meerinkomen boven de vrijlating van € 100,- respectievelijk 300,- volledig gebruikt worden.

Artikel 5.1.4 – Vermogen

Lid 1 en 2: Wanneer het vermogen van de aanvrager lager is dan de vermogensgrenzen die worden genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet (2023: voor een alleenstaande: € 7.605,-, voor een echtpaar of alleenstaande ouder: € 15.210,-), wordt het normaliter niet meegerekend bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand. In lid 1a t/m 1d wordt een aantal uitzonderingen op deze regel benoemd. In deze uitzonderingssituaties wordt het vermogen wél meegerekend bij de draagkracht, maar hierbij wordt een deel vrijgelaten (zie lid 2) om te voorzien in de kosten voor levensonderhoud. Hierbij is gekozen voor een bedrag ter hoogte van 2 bijstandsnormen voor een alleenstaande of gezin zonder kinderen tot 18 jaar. Wanneer de aanvrager wél één of meer kinderen (tot 18 jaar) heeft, worden 3 bijstandsnormen vrijgelaten. Het is namelijk niet wenselijk dat ouders verplicht worden om middelen die nodig zijn voor de reguliere uitgaven voor hun kinderen, in te zetten voor bijzondere kosten.

Lid 3: Wanneer de aanvrager vermogen heeft dat meer is dan de vermogensvrijlating die wordt genoemd in artikel 34, derde lid van de Participatiewet, dan rekent de gemeente dit meervermogen volledig mee bij de berekening van de draagkracht.

Artikel 5.1.5 – Overige bepalingen

Lid 1: De draagkracht wordt vastgesteld op basis van het laatst bekende inkomen en wordt dan voor een jaar vastgesteld.

Net als bij aanvragers met wisselende inkomsten uit loondienst gaan we bij zelfstandigen, waaronder ZZP’ers, uit van de laatste drie maanden aan inkomsten indien de aanvrager de hoogte van dit inkomen in redelijkheid kan doorgeven bij de aanvraag. Soms is dit echt niet mogelijk, bijvoorbeeld wanneer de aanvrager geen goed inzicht heeft in het inkomen of wanneer er sprake is van lange betaaltermijnen en zeer wisselende kosten. Dan kan ervoor worden gekozen om uit te gaan van het inkomen zoals vermeld in de belastingaangiftes over het meest recente afgesloten kalenderjaar.

Lid 2: Bij de berekening van de draagkracht wordt het inkomen en vermogen van andere inwoners of kostendelers niet meegeteld. De kostendelersnormen zijn bedoeld om optredende schaalvoordelen met betrekking tot de bestaanskosten te verrekenen. Met de toepassing van de kostendelersnorm worden die schaalvoordelen al afdoende verrekend.   

Artikel 5.2 - De draagkrachtperiode

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt het college het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen.

Lid 1: Om te voorkomen dat er bij het vaststellen van de draagkracht voor bijzondere bijstand met delen van maanden moet worden gerekend, wordt de draagkracht berekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstandsaanvraag is gedaan. Een (periodieke) toekenning gaat dan ook in per de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gedaan.

Lid 2: Als het gaat om een wijziging van het inkomen of vermogen, heeft de aanvrager een inlichtingenplicht (artikel 17 van de Participatiewet).

Lid 3: Wanneer de aanvrager periodieke kosten heeft, wordt de bijzondere bijstand per maand toegekend. Het totaalbedrag aan bijzondere bijstand waar de aanvrager recht op heeft, wordt naar rato verdeeld over het aantal maanden dat de periodieke kosten zich voordoen, met een maximum van twaalf maanden. Na 12 maanden vindt zo nodig een nieuwe toekenning plaats.

Artikel 6 - Drempelbedrag

Artikel 35 lid 2 Participatiewet geeft de gemeente de mogelijkheid een drempel te stellen, wat wil zeggen dat bedragen onder een bepaalde hoogte niet worden vergoed. De gemeente Amsterdam hanteert geen drempel voor de bijzondere bijstand.

Artikel 6.2 - Ondergrens eigen bijdrage

[vervallen]

Artikel 7.1 - Duurzame gebruiksgoederen

art. 7.1.1 - Uitgangspunten duurzame gebruiksgoederen

Lid 1: Van de aanvrager wordt verwacht dat hij of zij voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen geld reserveert, geld leent bij de Kredietbank Amsterdam of gebruik maakt van gespreide betaling achteraf.

Artikel 7.1.3 - Babyuitzet

lid 1: Babyspullen zijn duurzame gebruiksgoederen. Dit betekent dat de kosten hiervoor in principe uit het eigen inkomen betaald moeten worden of dat de aanstaande ouder hiervoor een lening aangaat bij de Kredietbank Amsterdam of een beroep doet op ouders of familie. Alleen wanneer de aanvrager hier door bijzondere omstandigheden niet toe in staat is, wordt bijzondere bijstand verstrekt.

Artikel 7.2 - Kosten in verband met verhuizing

Lid 1 en 2: Voorbeelden van een verhuizing in een bijzondere situatie zijn:

  • mensen die uit de crisisopvang komen en opnieuw moeten beginnen, zoals mensen die uit de opvang van Blijfgroep Vrouwenopvang Amsterdam komen, slachtoffers van eerwraak, mensenhandel of huiselijk geweld;

  • voormalige dak- en thuislozen;

  • mensen die na een langdurige verblijf in een verzorgings- of verplegingshuis weer zelfstandig gaan wonen en onvoldoende middelen hebben om deze verhuizing te betalen;

  • mensen die na een langdurige detentieperiode een zelfstandige woning betrekken;

  • jongeren die vanuit een crisissituatie zelfstandig gaan wonen;

  • vluchtelingen met een voorlopige status die in Amsterdam gehuisvest worden (statushouders).

Personen die vanuit zo’n situatie een zelfstandige woning betrekken, zijn in de meeste gevallen niet in staat geweest om geld te reserveren voor de noodzakelijke kosten die met het betrekken van een nieuwe woning gepaard gaan. Om die reden wordt bijzondere bijstand verstrekt.

Artikel 7.3 – Doorbetaling van vaste lasten bij verblijf in een inrichting of detentie

Lid 2: Voorbeelden van redenen waarom het college kan besluiten om geen bijzondere bijstand te verstrekken voor doorbetaling van de vaste lasten tijdens detentie:

  • de aanvrager zou de woning om andere redenen dan de detentie niet behouden;

  • de gedetineerde kan bij een partner met een woning intrekken;

  • de situatie heeft zich al meerdere keren voorgedaan.

Huisbewaring houdt in dat iemand tijdelijk als huisbewaarder legaal in een woning woont, met toestemming van de verhuurder of eigenaar.

Artikel 7.4 - Medische kosten

Lid 3.: De Regeling tegemoetkoming meerkosten (Rtm) maakt deel uit van de WMO (artikel 2.1.7) en is bedoeld ter compensatie van de extra kosten die mensen met een chronische ziekte of beperking maken vanwege hun aandoening. Het gaat hier om extra kosten op het gebied van maaltijdvoorziening, waskosten voor kleding, kosten vanwege extra kledingslijtage, energiekosten en kosten voor het aanschaffen van speciale voedingsmiddelen in verband met een dieet. Deze vergoeding kan alleen worden toegekend na indicatie en advies door de GGD.

Wanneer de vergoeding van de Rtm voor de extra kledingwaskosten, kosten vanwege extra kledingslijtage, extra energiekosten en/of dieetkosten ontoereikend is, kan in bijzondere gevallen aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt. Ook hiervoor is een indicatie en advies van de GGD noodzakelijk. Extra bijzonder bijstand bovenop de Rtm-vergoeding voor maaltijdvoorziening is niet mogelijk.

Artikel 7.5 - Uitvaartkosten

Lid 1: De kosten voor een uitvaart kunnen sterk variëren. Binnen redelijke grenzen wordt rekening gehouden met de persoonlijke voorkeur van de betrokkenen.

Artikel 7.6 - Rechtsbijstand en griffierecht

Lid 1a: Denk bij andere noodzakelijke kosten in verband met de rechtszaak bijvoorbeeld aan reiskosten, kosten van de dagvaarding, en kosten van getuigen of deskundigen.

Lid 1b: In een beroepszaak kan de rechter contra-expertise vorderen. Deze kosten worden dan door justitie gedragen en komen daarom niet voor vergoeding vanuit de bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 7.7 - Bewindvoering, curatele en mentorschap

lid 1a en 1b : Normaliter moet bijzondere bijstand van te voren worden aangevraagd (zie art. 4). Omdat de bewindvoerder, mentor of curator pas kennis kan nemen van de hoogte van het inkomen van de onder bewind gestelde na de uitspraak van de rechter en na inventarisatie en beoordeling van de financiële gegevens, is het redelijk dat deze aanvragen voor bijzondere bijstand, en de verlenging hiervan, met enige terugwerkende kracht, namelijk drie maanden, kunnen worden gedaan.

Lid 5: Curatele dient gepubliceerd te worden in ten minste twee landelijke dagbladen. De kosten daarvan horen gedragen te worden door degene die het verzoek tot onder curatelestelling heeft gedaan. Wanneer de onder curatele gestelde hier zelf om heeft verzocht, dient hij zelf die kosten te betalen. Bij onvoldoende middelen is dan bijzondere bijstand mogelijk.

Artikel 7.8 - Reiskosten

Lid 3: De reisvergoeding hoeft niet perse voor openbaar vervoer gebruikt te worden, maar kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt om een carpoolpartner te betalen. De aanvrager moet wel aannemelijk kunnen maken dat hij of zij daadwerkelijk reist.

Bij vergoeding van een fiets wordt aangesloten bij de mogelijkheid om een tweedehands fiets te kopen zoals deze voor houders van de Stadspas Amsterdam bestaat. De kosten voor zo’n tweedehandsfiets via Pantar kunnen worden vergoed indien die kosten niet hoger uitvallen dan wat aan openbaar vervoer vergoed had kunnen worden voor hetzelfde reisdoel. Ook wanneer de aanvrager geen Stadspas heeft, is de vergoeding mogelijk.

Lid 4: In de meeste aanvullende verzekeringspakketten zijn vergoedingen opgenomen voor de reiskosten die gemaakt worden voor ziekenbezoek. Daarnaast is er de mogelijkheid om deze kosten terug te vragen bij de belastingdienst. Ziekenbezoek wordt daarom normaliter niet vergoed uit de bijzondere bijstand, tenzij het noodzakelijk bezoek een bijzondere omstandigheid is. Advies van de instelling over de frequentie van het bezoek is gewenst.

Lid 5a: Voor het vervoer van en naar een inrichting gelden de (aanvullende) zorgverzekering, de Wlz en de WMO als voorliggende voorziening. Daarom wordt alleen in bijzondere gevallen bijzondere bijstand verstrekt, zoals bijvoorbeeld voor reiskosten i.v.m. weekendverlof in het geval van resocialisatie.

Lid 5b: De Prinsenstichting bevindt zich in Purmerend, maar neemt cliënten op uit Amsterdam. Omdat de Wlz-vergoeding voor het vervoer van en naar de stichting niet toereikend is, komen inwoners van Amsterdam in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de meerkosten van het vervoer.

Lid 6a: De regelingen van het Ministerie van Justitie gelden als voorliggende voorziening voor vervoer vanuit detentie. Daarnaast zijn gedetineerden uitgesloten van bijstand. Bijzondere bijstand voor hun reiskosten is daarom niet aan de orde.

Omdat detentie van een gezinslid is op te vatten als een bijzondere omstandigheid, kan voor het gezin bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten binnen Nederland voor een bezoek van 1 x per maand per achterblijvend gezinslid.

6b: Wanneer de gedetineerde in een halfopen of open inrichting verblijft, kan hij of zij zelf reizen. Reiskosten voor familiebezoek komen dan niet voor vergoeding uit de bijzondere bijstand in aanmerking.

6c: Psychosociale of sociale omstandigheden kunnen aanleiding zijn om de gedetineerde vaker te bezoeken. Dit is een bijzondere omstandigheid die leidt tot extra noodzakelijke bestaanskosten.

7: Voor reiskosten i.v.m. een re-integratietraject of andere activiteiten gericht op werk is een tegemoetkoming reiskosten op basis van de Nadere regels bij de re-integratieverordening een voorliggende voorziening. Deze tegemoetkoming wordt toegekend in de vorm van reistegoed voor het openbaar vervoer; dat wordt geboekt op een OV-chipkaart op naam. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de reisfrequentie; hierbij geldt een minimale reisafstand (enkele reis) van 3 kilometer. Wanneer iemand door omstandigheden volledig is aangewezen op reizen per openbaar vervoer, kan volgens de Nadere regels een tegemoetkoming op basis van maatwerk worden gegeven.

Wanneer iemand in de doelgroep Participatiewet in verband met een beperking ondersteuning nodig heeft om op het werk of een scholing te komen, is een vervoersvoorziening mogelijk op grond van art. 3.4 lid 2 onder a van de Re-integratieverordening Participatiewet en artikel 6.1 van de Nadere regels bij de Participatiewet. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een vergoeding van taxivervoer voor iemand die hierop i.v.m. een beperking is aangewezen om op het werk te komen.

Artikel 7.9 - Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek

Door botsende landelijke regelgeving kunnen gezinnen waarbij één van de partners een loongerelateerde uitkering van het UWV (WW, TW of WIA) ontvangt en de ander een laag of geen inkomen heeft, onder het netto sociaal minimum belanden. Zolang het rijk nog niet voorziet in een oplossing voor deze problematiek, zal de gemeente deze groep door middel van bijzondere bijstand ondersteunen. In de B&W-vergadering van 18 juli 2023 (besluit “Financiële ondersteuning van Amsterdammers die landelijke toeslagen mislopen door systeemfout (eenverdienersproblematiek))” is B&W akkoord gegaan met deze aanpak.

Met dit artikel wordt een uitzondering gemaakt op artikel 4 lid 2 van deze beleidsregels. We zien namelijk dat Amsterdammers die door deze problematiek worden geraakt hier onvoldoende zicht op hebben en niet zelf naar de gemeente stappen voor ondersteuning. Deze ervaringen en de individuele gevolgen die de problematiek voor Amsterdammers heeft, het moeten rondkomen van een inkomen onder het sociaal minimum, rechtvaardigen een ambtshalve toekenning van deze specifieke bijzondere bijstand. Dit artikel treedt in werking met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2023.

Artikel 8 - Jongerentoeslaghttp://www.toeslagen.nl

In artikel 20 van de Participatiewet is de hoogte van de bijstandsnorm voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar vastgelegd. Wanneer dit bedrag niet voldoende is voor de noodzakelijke bestaanskosten zijn jongeren in principe aangewezen op de onderhoudsplicht van hun ouders tot ze 21 zijn.

Artikel 12 van de Participatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van levensonderhoud aan jongeren van 18, 19 of 20 jaar die bijvoorbeeld zelfstandig wonen maar geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders.

Onder c: met “gehuwden” worden ook degenen bedoeld die samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren.

Artikel 9 - Woonkostentoeslag

Artikel 9.1 - Uitgangspunten woonkostentoeslag

Lid 1: In de meeste gevallen zal een woonkostentoeslag bedoeld zijn voor de woonkosten van een woning. Ook voor een woonwagen of een woonboot is echter een woonkostentoeslag mogelijk. De regels van dit artikel 9 zijn dan van overeenkomstige toepassing.

Lid 2a: Uitgangspunt van de Participatiewet en de bijzondere bijstand is, dat bewoners een deel van hun eigen inkomen moeten gebruiken om hun woonkosten van te betalen. Dit wordt bedoeld met de “algemene kosten van bestaan”. Voor dit deel van de woonkosten (in 2024: € 400,- per maand) wordt geen bijzondere bijstand gegeven.

Lid 2b: Het hiergenoemde bedrag van € 400,- per maand is afgeleid van het afgeronde verschil tussen de maximale rekenhuur in de Wet op de huurtoeslag en de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande.

Lid 3: Aan toekenning en eventuele verlenging van een woonkostentoeslag is de verplichting verbonden dat de aanvrager zijn of haar best doet om goedkopere passende woonruimte te vinden of op een andere manier de woonkosten omlaag te brengen.

Lid 4: De kostendelersnormen zijn bedoeld om optredende schaalvoordelen met betrekking tot de bestaanskosten te verrekenen. Met de toepassing van de kostendelersnorm op de bijstandsnorm worden die schaalvoordelen al afdoende verrekend.

Artikel 9.2 - Woonkostentoeslag voor een huurwoning

Lid 1. Zie ook artikel 3.3. lid 2 van deze beleidsregels.

Lid 2. - Bij huurwoningen in de vrije sector is er geen recht op huurtoeslag, en geldt de huurtoeslag dan ook niet als voorliggende voorziening.

Voor de berekening van de woonkostentoeslag voor een huurwoning in de vrije sector wordt uitgegaan van het maandelijkse bedrag dat de aanvrager betaalt voor 1. de kale huur plus 2. € 48,- aan servicekosten (zie artikel 5 lid 3 van de Wet op de huurtoeslag). Van dit bedrag wordt zowel het bedrag van € 400,- (bedrag 2024) afgetrokken (zie art. 9.1 lid 2 van deze beleidsregels) als de aanwezige financiële draagkracht (zie art. 5 van deze beleidsregels). Het resterende bedrag geeft de hoogte van de woonkostentoeslag aan.

In artikel 5 lid 3 van de Wet op de huurtoeslag is beschreven wat er onder servicekosten wordt verstaan, en worden deze servicekosten gesteld op maximaal (4 maal € 12,- is) € 48,- (bedrag 2024).

Artikel 9.3 - Woonkostentoeslag voor een eigen woning

Lid 1: - Voor een aanvrager die een woning in eigendom heeft met hoge woonkosten is ook woonkostentoeslag mogelijk. De hoogte daarvan wordt bepaald op dezelfde manier als bij een huurwoning. In plaats van kale huur en servicekosten wordt echter rekening gehouden met het bedrag van de maandelijkse hypotheekrente en (indien van toepassing) de erfpachtcanon, vermeerderd met een bedrag van € 110,- per maand (bedrag 2024) voor de overige eigenaarslasten (zie ook de toelichting op artikel 9.2 lid 2).

Het bedrag van € 110,- per maand (bedrag 2024) voor de overige eigenaarslasten gaat om een standaardbedrag dat we aanhouden voor woonkosten die naast de hypotheekrente en een eventuele erfpachtcanon zijn verbonden aan een eigen woning. Denk aan kosten voor onderhoud, eventuele servicekosten voor gemeenschappelijke voorzieningen, de opstalverzekering en zakelijke lasten die door de gemeente en het waterschap worden geheven.

Lid 2: Wanneer iemand een eigen woning heeft, en de overwaarde hiervan is meer dan € 235.000,-, dan wordt de woonkostentoeslag in principe verstrekt als lening, en niet als gift. Het bedrag van € 235.000,- is gebaseerd op het bedrag van de gemiddelde overwaarde van woningen in Amsterdam (meting nov. 2022). Zie ook noot 1 onderaan deze beleidsregels.

Voor de vaststelling van de (over)waarde van de eigen woning kan gebruik worden gemaakt van de (meest actuele) WOZ-waardebeschikking die jaarlijks aan de eigenaar wordt uitgereikt of van een recent taxatierapport van maximaal 1 jaar oud. Wanneer een aanvrager de woning door een taxateur laat taxeren, worden deze taxatiekosten niet door de gemeente vergoed.

Artikel 9.4 - Aanvraag woonkostentoeslag door een zelfstandige

Lid 1a: Wanneer de aanvrager van de woonkostentoeslag en/of zijn of haar partner zelfstandige is, dan wordt de aanspraak op woonkostentoeslag voor hun gezinssituatie beoordeeld volgens de regels van het Bbz.

Lid 1a en lid 2: Voor zelfstandigen die door omstandigheden hun woonkosten niet meer kunnen betalen, worden de regels van de Bbz gevolgd. Uitgangspunt hierbij is dat een zelfstandige die tijdelijk onvoldoende middelen heeft, een (Bbz-)uitkering voor levensonderhoud kan krijgen inclusief bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag (zie artikel 1 onder g van het Bbz). Deze uitkering wordt meestal eerst als lening verstrekt, en soms direct als gift (zie artikel 19 Bbz). Na de definitieve vaststelling van het inkomen van de aanvrager over het jaar van aanvraag van de woonkostentoeslag, wordt bepaald welk deel van de lening moet worden terugbetaald en welk deel wordt omgezet in een gift (zie verder artikel 10, 11, 12 en 19 Bbz).

Lid 1b: Bij een aanvraag voor woonkostentoeslag door een zelfstandige vindt de beoordeling plaats volgens de regels van het Bbz en worden de bedragen gehanteerd zoals genoemd in dit lid1b. Omdat de regels van de Bbz worden gevolgd, is een berekening van de financiële draagkracht volgens artikel 5 van deze beleidsregels dan niet meer nodig.

Lid 2: zie de toelichting bij lid 1a.

Lid 3: Artikel 9.1 lid 3 van deze beleidsregels (de zgn. “verhuisplicht”) is voor zelfstandigen niet van toepassing, omdat de Bbz-uitkering inclusief woonkostentoeslag alleen wordt toegekend wanneer de aanvrager(s) na de tijdelijke verstrekking van de ondersteuning weer zelf in het levensonderhoud kan/kunnen voorzien.

Ook artikel 9.3 lid 2 is voor zelfstandigen niet van toepassing. De keuze om de woonkostentoeslag toe te kennen in de vorm van een lening vindt op andere gronden plaats, zie ook de toelichting op artikel 9.4 lid 1a en 2.”;

Artikel 10 - Collectieve zorgverzekering

De Participatiewet (artikel 35, derde lid) biedt de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verstrekken in de vorm van een collectieve zorgverzekering of een tegemoetkoming in de premie daarvoor. Amsterdam biedt zo’n collectieve zorgverzekering aan voor Amsterdammers met een inkomen dat lager of gelijk is aan 130 % van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM).

De collectieve zorgverzekering biedt tegen een gereduceerde premie een verplichte basisverzekering aan in combinatie met een aanvullende zorgverzekering. Iedereen die aan de inkomensvoorwaarde voldoet kan zonder medische keuringen deelnemen.

Voor wat betreft de (wettelijke) eigen bijdrage (lid 1): dit zijn kosten die verzekerden normaliter zelf moeten betalen voor zorg uit de basisverzekering omdat ze door veel zorgverzekeringen niet volledig worden vergoed. De collectieve zorgverzekering die de gemeente aanbiedt, vergoedt die zorg in bijna alle gevallen wèl volledig.

De wettelijke eigen bijdrage is iets anders dan het verplicht eigen risico. Het verplicht eigen risico geldt voor alle verzekerden. Dit bedrag wordt jaarlijks door de verzekeraar bepaald en moet door de verzekerde zelf worden betaald.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2022.

Artikel III

Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 12 juli 2022.

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink


Noot
1

Het bedrag van € 235.000,- is gebaseerd op het bedrag van de gemiddelde overwaarde van woningen in Amsterdam (meting nov. 2022).

Noot
2

uitspraak van de rechtbank: ECLI:NL:RBAMS:2022:5913