Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem houdende regels omtrent het landelijk gebied (Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021)

Geldend van 29-07-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem houdende regels omtrent het landelijk gebied (Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021)

De raad van de gemeente Doetinchem;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders over beleidsregel ‘Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021’;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening;

b e s l u i t :

  • 1.

    De beleidsregel ‘Planologisch kader voor het landelijk gebied- 2021’ vast te stellen zodat voor bepaalde ontwikkelingen, die niet passen binnen de mogelijkheden van de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’, duidelijk is dat deze nog wel - onder voorwaarden - toegestaan worden.

  • 2.

    Het college op te dragen om bij toekomstige bestemmingsplannen als gevolg van de beleidsregel ‘Planologisch beleidskader voor het landelijk gebied - 2021’ het ontwerpbestemmingsplan aan de raad voor te leggen voor besluitvorming.

    Daarbij stelt het college dan voor aan de raad om het ontwerpbestemmingsplan als (definitief) bestemmingsplan vast te stellen, onder de voorwaarden dat:

    • a.

      Er geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend zijn;

    • b.

      Er ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan sprake is van een ongewijzigde vaststelling.

      De datum van vaststelling is daarbij de eerstvolgende raad na afloop van de terinzagelegging.

  • 3.

    Ontwerpbestemmingsplannen die op grond van besluitpunt 2 aan de raad worden voorgelegd, mogen direct na besluitvorming door het college ter inzage gelegd worden, tenzij er sprake is van een bestemmingsplan dat politiek bestuurlijk gevoelig is. Voor die plannen wordt eerst de besluitvorming in de raad afgewacht, zoals in besluitpunt 2 is aangegeven.

  • 4.

    De besluiten als genoemd in besluitpunten 2 en 3 ook toe te passen voor bestemmingsplannen die opgesteld gaan worden als gevolg van de notitie ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem’, zoals vastgesteld op 17 december 2020.

  • 5.

    Het college verzoeken om bij de voorbereidingen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet uit te zoeken hoe ook dan op een eenvoudige manier meegewerkt kan worden aan de ontwikkelingen van de beleidsregel ‘Planologisch beleidskader voor het landelijk gebied - 2021’ en de notitie ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem’.

1. Inleiding

Op basis van voorliggende beleidsregel ‘Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021’ kan bepaald worden of meegewerkt kan gaan worden aan ontwikkelingen. Het gaat hierbij om ontwikkelingen die, als voor het landelijk gebied een bestemmingsplan opgesteld zou zijn, met een afwijking- of wijzigingsbevoegdheid door de raad aan het college gedelegeerd zouden zijn.

Medewerking aan deze ontwikkelingen is niet mogelijk op grond van de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’. Een beheersverordening mag namelijk alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken die onder beheer vallen en dus ruimtelijk en functioneel ondergeschikt zijn.

Deze beleidsregel geldt als toetsingskader voor de ontwikkelingen die verder gaan. Zo kan de initiatiefnemer op basis van de beleidsregel inschatten of aan de door hem geplande ontwikkeling meegewerkt zal worden. Past een ontwikkeling niet binnen deze beleidsregel, dan is medewerking nog niet op voorhand uitgesloten. Per plan wordt altijd gekeken of medewerking mogelijk is. Hiervoor kan met de gemeente contact opgenomen worden.

2. Ontwikkelingen waaraan in principe meegewerkt wordt

De volgende ontwikkelingen worden als veel voorkomende ontwikkelingen gezien en daar kan, als voldaan wordt aan de voorwaarden aan meegewerkt worden. Daarbij worden drie categorieën onderscheiden.

Categorie 1. Ontwikkelingen met een ondergeschikte invloed, ruimtelijk en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.

Categorie 2. Ontwikkelingen met een beperkte invloed, ruimtelijk en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.

Categorie 3. Ontwikkelingen met een grotere invloed, ruimtelijk en functioneel, die leiden tot een aanpassing van de hoofdfunctie.

2.1. Categorie 1: Ontwikkelingen met een ondergeschikte invloed, ruimtelijke en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.

De volgende ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die nauwelijks invloed hebben op de omgeving. De ruimtelijke en functionele invloed is niet groot. De ontwikkeling is wel een ontwikkeling die logisch is voor de hoofdfunctie waarbinnen deze plaats vindt.

Ontwikkeling heeft betrekking op

Geldt voor de hoofdfuncties (‘bestemmingen’)

Toetsen aan voorwaarden genoemd in

  • 1-1.

    Het aanleggen van een hondenoefenterrein

Bos

3.1

  • 1-2.

    Het aanleggen van een trimbaan, mountainbikeroute en dergelijke

Bos

3.2

  • 1-3.

    Het aanleggen van een geluidscherm of geluidwal

Groen

3.3

2.2. Categorie 2: Ontwikkelingen met een beperkte invloed, ruimtelijk en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie

De volgende ontwikkelingen zijn ontwikkelingen waarvan de ruimtelijke en functionele uitwerking op de omgeving wat groter is dan die van categorie 1. De ontwikkeling is nog wel een ontwikkeling die logisch aansluit op de hoofdfunctie waarbij deze plaats vindt.

Ontwikkeling heeft betrekking op

Geldt voor de hoofdfuncties (‘bestemmingen’)

Toetsen aan voorwaarden genoemd in

  • 2-1.

    Bouwen van een mest-/co-vergistingsinstallatie buiten het bouwvlak

Agrarisch

Agrarisch met waarden

4.1

  • 2-2.

    Nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf

Agrarisch

Agrarisch met waarden

4.2

  • 2-3.

    Bouwwerken geen gebouwen zijnde tot 30 m hoog

Verkeer

4.3

  • 2-4.

    Kwekerij toelaten

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

4.4

  • 2-5.

    Overschrijden oppervlakte bedrijfsgebouwen tot maximaal 15%

Bedrijf

Detailhandel

Dienstverlening

Horeca

Kantoor

Maatschappelijk

Recreatie

Sport

4.5

2.3. Categorie 3: Ontwikkelingen met een grotere invloed, ruimtelijk en functioneel, die leiden tot een aanpassing van de hoofdfunctie

De volgende ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die leiden tot een verandering van de hoofdfunctie. De invloed op de omgeving, ruimtelijk en functioneel is meer dan die van de eerste twee categorieën.

Ontwikkeling heeft betrekking op

Geldt voor de hoofdfuncties (‘bestemmingen’)

Toetsen aan voorwaarden genoemd in

  • 3-1.

    Veranderen of vergroten bouwvlak

Agrarisch

Agrarisch met waarden

5.1

  • 3-2.

    Andere woningbouwcategorie dan de bestaande woning

Wonen

5.2

  • 3-3.

    Geheel of gedeeltelijk vervallen dubbelfunctie voor leidingen

Leiding - Gas

Leiding - Hoogspanningsverbinding

Leiding - Hoogspanningsverbinding 150 kV ondergronds

Leiding - Hoogspanningsverbinding 150 kV en 380 kV

Leiding - Hoogspanningsverbinding 50 kV

Leiding - Riool

5.3

  • 3-4.

    Geheel of gedeeltelijk vervallen dubbelfunctie voor archeologie

Waarde - Archeologisch monument

Waarde - Archeologie

Waarde - Archeologische verwachting 1

Waarde - Archeologische verwachting 2

Waarde - Archeologische verwachting 3

Waarde - Archeologische verwachting 4

Waarde - Archeologische verwachting 5

Waarde - Archeologische verwachting 6

5.4

  • 3-5.

    Verzwaren naar Waarde - Archeologie

Waarde - Archeologische verwachting 2

Waarde - Archeologische verwachting 3

Waarde - Archeologische verwachting 4

Waarde - Archeologische verwachting 5

Waarde - Archeologische verwachting 6

5.5

  • 3-6.

    Wijzigen of verwijderen aanduiding

Geluidzone - industrie 1

Geluidzone - industrie 2

Geluidzone - motorcross

Milieuzone - ammoniakbuffergebied

Milieuzone - geur

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Milieuzone - intrekgebied

Milieuzone - natte landnatuur

Milieuzone - waterwingebied

Overige zone - gelders natuurnetwerk

Overige zone - groene ontwikkelingszone

Overige zone - magneetveldzone

Overige zone - openheid

Overige zone - openheid en reliëf

Overige zone - reliëf

Veiligheidszone - lpg

Vrijwaringszone - molenbiotoop

5.6

  • 3-7.

    Functieaanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ of ‘cultuurhistorie’ verwijderen

Alle hoofdfuncties (‘bestemmingen’) waar aanduiding voorkomt

5.7

  • 3-8.

    Aan voormalige tweede bedrijfswoning functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - plattelandswoning’ toevoegen

Agrarisch

Agrarisch met waarden

5.8

  • 3-9.

    Functieverandering naar werken

Agrarisch

Agrarisch met waarden

Bedrijf

Detailhandel

Dienstverlening

Horeca

Kantoor

Maatschappelijk

Recreatie

Sport

Wonen

5.9

  • 3-10.

    Veranderen vorm functievlak (bestemmingsvlak)

Bedrijf

Cultuur en ontspanning

Detailhandel

Dienstverlening

Horeca

Kantoor

Maatschappelijk

Recreatie

Sport

Wonen

Wonen - Landgoed

5.10

  • 3-11.

    Wijzigingen naar Wonen door beëindiging hoofdfunctie voor de bestaande bedrijfswoning(en)

Agrarisch

Agrarisch met waarden

Bedrijf

Cultuur en ontspanning

Detailhandel

Dienstverlening

Horeca

Kantoor

Maatschappelijk

Recreatie

Sport

5.11

3. Voorwaarden ontwikkelingen categorie 1

3.1. Het toelaten van een hondenoefenterrein binnen de hoofdfunctie Bos (1-1)

Het is mogelijk om op gronden in de hoofdfunctie Bos een terrein voor het trainen van honden te realiseren.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    De aanwezige natuurwaarden van het bos niet nadelig worden aangetast, of het al benodigde herstel van de natuurwaarden het bos mogelijk blijft.

  • b.

    Als het hondenoefenterrein in het Gelders Natuurnetwerk of de Groene ontwikkelingszone ligt, dan moet ook voldaan worden aan de (instructie)regels die de provincie hiervoor stelt in de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2. Het aanleggen en gebruiken van een trimbaan, mountainbikeroute of vergelijkbare functie binnen de hoofdfunctie Bos (1-2)

Het is mogelijk om gronden in de hoofdfunctie Bos voor een mountainbikeroute, trimbaan of vergelijkbare functie te gebruiken.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    De aanwezige natuurwaarden van het bos niet nadelig worden aangetast, of het al benodigde herstel van de natuurwaarden het bos mogelijk blijft.

  • b.

    Als de trimbaan, mountainbikeroute of vergelijkbare functie in het Gelders Natuurnetwerk of de Groene ontwikkelingszone ligt, dan moet ook voldaan worden aan de (instructie)regels die de provincie hierover stelt in de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3. Het bouwen van een geluidscherm of aanleggen van een geluidswal binnen de hoofdfunctie Groen (1-3)

Het is mogelijk om op gronden in de hoofdfunctie Groen een geluidswerende voorziening in de vorm van een geluidscherm of een geluidswal te realiseren.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Uit ecologisch onderzoek blijkt dat door de geluidswerende voorziening de aanwezige flora en fauna niet teveel benadeeld wordt.

  • b.

    De waarde van het groen en de beleving ervan nog wel in overwegende mate behouden blijft.

  • c.

    De geluidswerende voorziening nodig is ter bescherming van een functie in de omgeving. Dit moet blijken uit akoestisch onderzoek

  • d.

    Als de geluidswerende voorziening in het Gelders Natuurnetwerk of de Groene ontwikkelingszone ligt, dan moet ook voldaan worden aan de (instructie)regels die de provincie hierover stelt in de Omgevingsverordening Gelderland.

De toetsing van voorwaarden a, b en c vindt plaats op basis van advisering van ter zake deskundigen op het gebied van groen, verkeer en geluid

4. Voorwaarden ontwikkelingen categorie 2

4.1. Bouwen van een mest-/co-vergistingsinstallatie buiten het bouwvlak bij een agrarisch bedrijf (2-1)

Het toevoegen van een functieaanduiding om een mest-/co-vergistingsinstallatie buiten het bouwvlak bij een agrarisch bedrijf te kunnen bouwen is mogelijk.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Door de bouw van de installatie aangrenzende bedrijven, gronden en bouwwerken niet zodanig belemmerd worden dat het gebruik daarvan in het gedrang komt. Hierbij wordt ook gekeken naar schaduwwerking op agrarische grond.

  • b.

    Het woon- en leefklimaat van gevoelige functies niet verslechterd.

  • c.

    De oppervlakte van de bouwwerken voor de installatie niet groter zijn dan 500 m2.

  • d.

    Als het bouwvlak ligt in het Gelders Natuurnetwerk of de Groene ontwikkelingszone dan moet ook voldaan worden aan de (instructie)regels die de provincie hierover stelt in de Omgevingsverordening Gelderland.

  • e.

    De grond niet ligt in:

    • i.

      een grondwaterbeschermingsgebied

    • ii.

      een veiligheidszone voor LPG

    • iii.

      de vrijwaringszone van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding of bovengrondse of ondergrondse hoogspanningsverbinding.

  • f.

    De installatie verwerkt dierlijke meststof en is een bedrijfseigen activiteit. De verwerking van de meststof kan op de volgende manieren:

    • i.

      categorie A: verwerken eigen geproduceerde mest en toevoegen van eigen en/of van derden afkomstige plantaardige materialen; het restproduct wordt op de gronden van het eigen bedrijf gebruikt;

    • ii.

      categorie B: verwerken eigen geproduceerde mest en toevoegen van eigen en/of van derden afkomstige plantaardige materialen; het restproduct wordt op de gronden van het eigen bedrijf gebruikt of naar derden afgevoerd;

    • iii.

      categorie C: verwerken aangevoerde mest en toevoegen van eigen en/of van derden afkomstige plantaardige materialen; het restproduct wordt op de gronden van het eigen bedrijf gebruikt;

  • g.

    De installatie maximaal 35 ton dierlijke mest per dag kan verwerken.

  • h.

    Door de installatie geen negatieve gevolgen ontstaan op de verkeerskundige situatie van de omgeving.

  • i.

    Op het agrarische bedrijf waar de installatie bij gebouwd wordt geen nevenactiviteiten aanwezig zijn, zoals opgenomen als nevenactiviteit in de Lijst van neven-hergebruiksactiviteiten (Bijlage A).

  • j.

    De installatie kan op basis van milieueisen.

  • k.

    De (bouw van de) installatie mag niet leiden tot een strijdigheid met de Wet natuurbescherming.

  • l.

    Er is aangetoond dat door de bouw van de installatie de omgeving niet zodanig veranderd dat deze door die impact ongewenst is.

  • m.

    Er is aangetoond dat sprake is van economische uitvoerbaarheid van de installatie.

4.2. Het toelaten van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf (2-2)

Bij een agrarisch bedrijf zijn nevenactiviteiten toegestaan die groter zijn dan wat met een afwijking in de beheersverordening toegelaten is. De toegelaten nevenactiviteiten zijn opgenomen in Bijlage A, voor zover ze in die lijst zijn aangemerkt als ‘nevenactiviteit’.

In het bestemmingsplan wordt de specifieke nevenactiviteit met een aanduiding vastgelegd.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Alleen bestaande gebouwen gebruikt worden.

  • b.

    Maximaal 50% van de oppervlakte van deze gebouwen gebruikt worden voor de nevenactiviteit, waarbij daarnaast een maximale oppervlakte geldt, zoals aangegeven in de tabel.

    Maximale oppervlakte gebouwen in m2

    Nevenactiviteit als vermeld in Bijlage A

    Gebiedsaanduiding

    Gelders natuurnetwerk

    Groene ontwikkelingszone

    Overige landelijk gebied

    • Verblijfsrecreatie

    • Dagrecreatie

    • Zorg

    750

    niet toegelaten

    • Opslag

    • Overige nevenactiviteiten

    500

    750

  • c.

    Als er een combinatie van nevenactiviteiten ontwikkeld wordt, dan mag de maximale oppervlakte niet meer zijn dan de laagste oppervlakte.

  • d.

    Dag- en verblijfsrecreatie of zorgactiviteiten mogen ook in de openlucht plaats vinden. De hiervoor te gebruiken oppervlakte is maximaal 300 m2. Andere activiteiten mogen niet in de openlucht plaats vinden.

  • e.

    Als de nevenactiviteit ligt in de Groene ontwikkelingszone dan moet ook voldaan worden aan de (instructie)regels die de provincie hierover stelt in de Omgevingsverordening Gelderland.

  • f.

    Op het erf of de omgeving van het bedrijf gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Dit inpassingsplan moet voldoen aan wat in Bijlage B, Bijlage C en Bijlage D staat.

  • Een inpassingsplan is niet nodig als de locatie en omgeving al voldoet aan de eisen van bijlagen B, C en D. Dit kan bijvoorbeeld vanwege al aanwezige beplanting op en rond het terrein. Dit is ter beoordeling van een deskundige op het gebied van landschap.

  • g.

    De nevenactiviteit(en) ondergeschikt zijn aan het agrarische bedrijf. De agrarische bedrijfsfunctie moet bedrijfseconomisch, ruimtelijk en visueel het belangrijkst zijn.

  • h.

    Gebruikers en bezoekers van het agrarische bedrijf én de nevenactiviteit op het eigen terrein, binnen het bouwvlak, kunnen parkeren.

  • i.

    Als het agrarische bedrijf ligt binnen ‘Waarde-Natuur’ in de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’, dan mag de nevenactiviteit niet leiden tot verlaging van de grondwaterstand in de natte natuurgebieden waarvoor de ‘Waarde-Natuur’ aanwezig is.

  • j.

    Door de nevenactiviteit geen negatieve gevolgen ontstaan op de verkeerskundige situatie van de omgeving en hierdoor niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken.

  • k.

    Door de nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf aangrenzende bedrijven, gronden en bouwwerken niet zodanig belemmerd worden dat het gebruik daarvan in het gedrang komt.

  • l.

    Er is aangetoond dat sprake is van economische uitvoerbaarheid van de geplande nevenactiviteit(en) die aanleiding zijn van de verandering.

  • m.

    Er is aangetoond dat door de nevenactiviteit de omgeving niet zodanig veranderd dat deze door die impact ongewenst is.

4.3. Bouwwerken geen gebouwen zijnde realiseren binnen de hoofdfunctie Verkeer (2-3)

Het is mogelijk om mee te werken aan het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de hoofdfunctie Verkeer tot een maximale hoogte van 30 meter.

Hierbij moet aangetoond zijn dat:

  • a.

    De stroom- of ontsluitingsfunctie van de gronden binnen de functie Verkeer niet zodanig last hiervan hebben dat de hoofdfunctie in het gedrang komt.

  • b.

    Een deskundige op het gebied van verkeer hiermee akkoord is.

4.4. Gebruik grond voor kwekerij toelaten binnen het grondwaterbeschermingsgebied (2-4)

Het is mogelijk om op gronden binnen het grondwaterbeschermingsgebied een kwekerij toe te staan.

Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    Het nodig is voor een doelmatige bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf die op de gronden planten wil gaan kweken.

  • b.

    Het kweken niet zodanig van invloed is op het grondwater dat de aanwezigheid en de kwaliteit van het grondwater wordt aangetast.

  • c.

    Een deskundige op het gebied van grondwater advies heeft gegeven over de vraag of door het toelaten van een kwekerij de kwaliteit van het grondwater niet zodanig aangetast wordt dat schade ontstaat; daarbij is het ook mogelijk dat voorwaarden gesteld worden waardoor schade voorkomen wordt.

4.5. Vergroten van de oppervlakte bedrijfsgebouwen binnen de hoofdfuncties Bedrijf, Detailhandel, Dienstverlening, Horeca, Kantoor, Maatschappelijk, Recreatie of Sport (2-5)

In de beheersverordening is de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen vastgelegd. Daarbij is veelal een uitbreiding van 10 % mogelijk binnen de regels van de beheersverordening.

Het is mogelijk om de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen nogmaals met maximaal 15 % uit te breiden. 1

Dit kan alleen voor bedrijfsgebouwen die in de beheersverordening de volgende hoofdfunctie hebben:

  • Bedrijf,

  • Detailhandel,

  • Dienstverlening,

  • Horeca,

  • Kantoor,

  • Maatschappelijk,

  • Recreatie en

  • Sport.

Deze uitbreiding kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    De vergroting nodig is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Dit moet in een bedrijfsplan onderbouwd worden. Een ter zake deskundige zal dit bedrijfsplan hierop beoordelen.

  • b.

    De te bouwen bedrijfsgebouwen binnen het vlak met de hoofdfunctie gesitueerd zijn.

  • c.

    Er is aangetoond dat door de verandering van het bouwvlak de omgeving niet zodanig veranderd dat deze door die impact ongewenst is.

  • d.

    Op het erf of de omgeving van het bedrijf gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Dit inpassingsplan moet voldoen aan wat in Bijlage B, Bijlage C en Bijlage D staat.

    Een inpassingsplan is niet nodig als de locatie en omgeving al voldoet aan de eisen van bijlagen B, C en D. Dit kan bijvoorbeeld vanwege al aanwezige beplanting op en rond het terrein. Dit is ter beoordeling van een deskundige op het gebied van landschap.

  • e.

    Door de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen aangrenzende bedrijven, gronden en bouwwerken niet zodanig belemmerd worden dat het gebruik daarvan in het gedrang komt.

  • f.

    De logistieke afwikkeling van de bedrijfsactiviteiten op het eigen terrein, binnen het vlak met de hoofdfunctie, blijft plaats vinden.

  • g.

    Gebruikers en bezoekers van het bedrijf op het eigen terrein, binnen het vlak met de hoofdfunctie, kunnen parkeren.

  • h.

    Het bouwplan verder voldoet aan de bouwregels die gelden in de beheersverordening.

  • i.

    De vergroting mag niet leiden tot een strijdigheid met de Wet natuurbescherming.

5. Voorwaarden ontwikkelingen categorie 3

5.1. Veranderen of vergroten bouwvlak van een agrarisch bedrijf (3-1)

Het veranderen van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf is mogelijk. Daarbij zijn twee mogelijkheden:

  • 1)

    Alleen de vorm wordt aangepast. De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk.

  • 2)

    Door de verandering van de vorm neemt de oppervlakte van het bouwvlak toe.

Voor de eerste categorie moet aangetoond zijn dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Het is nodig voor een goede bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf.

  • b.

    Vaststaat dat de stikstofdepositie van het betreffende agrarische bedrijf niet toeneemt ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie van het betreffende agrarische bedrijf. Hierbij moet de bestaande stikstofdepositie bepaald worden op basis van de regels in de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’.

  • c.

    Niet meer dan de helft van de grond die nu in het bouwvlak ligt na de herziening buiten het bouwvlak ligt.

  • d.

    Alle aanwezige gebouwen binnen het huidige bouwvlak in het bouwvlak blijven liggen.

  • e.

    Door de verandering van het bouwvlak aangrenzende bedrijven, gronden en bouwwerken niet zodanig belemmerd worden dat het gebruik daarvan in het gedrang komt.

  • f.

    Het woon- en leefklimaat van gevoelige functies niet verslechterd.

  • g.

    Op het erf of de omgeving van het bedrijf gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Dit inpassingsplan moet voldoen aan wat in Bijlage B, Bijlage C en Bijlage D staat.

  • Een inpassingsplan is niet nodig als de locatie en omgeving al voldoet aan de eisen van bijlagen B, C en D. Dit kan bijvoorbeeld vanwege al aanwezige beplanting op en rond het terrein. Dit is ter beoordeling van een deskundige op het gebied van landschap.

  • h.

    Als het bouwvlak ligt in het Gelders Natuurnetwerk of de Groene ontwikkelingszone dan moet ook voldaan worden aan de (instructie)regels die de provincie hierover stelt in de Omgevingsverordening Gelderland.

  • i.

    Er is aangetoond dat door de verandering van het bouwvlak de omgeving niet zodanig veranderd dat deze door die impact ongewenst is.

  • j.

    Er is aangetoond dat sprake is van economische uitvoerbaarheid van de bouwplannen die aanleiding zijn van de verandering.

De tweede categorie moet ook voldoen aan de voorwaarden die genoemd zijn bij de eerste categorie. Maar er moet ook voldaan worden aan een van de volgende voorwaarden:

  • Het gaat om een bouwvlak in de hoofdfunctie ‘Agrarisch’:

    • k.

      Het bouwvlak in totaal niet groter wordt dan 1,5 hectare, als het bestaande bouwvlak niet groter is dan 1,2 hectare.

    • Is het bestaande bouwvlak al groter dan 1,2 hectare, dan mag het nieuwe bouwvlak maximaal 25% groter zijn.

  • Het gaat om een bouwvlak in de hoofdfunctie ‘Agrarisch met waarden’:

    • l.

      Het bouwvlak in totaal niet groter wordt dan 1,25 hectare, als het bestaande bouwvlak niet groter is dan 1 hectare.

    • Is het bestaande bouwvlak al groter dan 1 hectare, dan mag het nieuwe bouwvlak maximaal 25% groter zijn.

Bij uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven moet men ook voldoen aan de beleidsregel Plussenbeleid gemeente Doetinchem, zoals deze door de raad is vastgesteld op 29 mei 2019.

Bij een vergroting van het bouwvlak zal door de gemeente advies worden ingewonnen bij een extern deskundig adviesbureau die de noodzaak voor het bedrijf toetst. De kosten voor dit advies brengt de gemeente in rekening bij de aanvrager.

5.2. Het toestaan van een woning in een andere categorie dan de bestaande woning binnen de hoofdfunctie Wonen (3-2)

Het is mogelijk om een bestaande woning te veranderen in een andere soort woning. Het gaat hierbij om dat de woning die in een van de andere genoemde soorten kan worden aangepast:

  • vrijstaand;

  • twee-onder-een-kap;

  • aaneengebouwd;

  • gesplitst;

  • recreatiewoning.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Het aantal woningen gelijk blijft of afneemt.

  • b.

    Door de nieuwe woning(en) aangrenzende bedrijven, gronden en bouwwerken niet zodanig belemmerd worden dat het gebruik daarvan in het gedrang komt.

  • c.

    Het woon- en leefklimaat van gevoelige functies niet verslechterd.

  • d.

    Er is aangetoond dat door de nieuwe woning(en) de omgeving niet zodanig veranderd dat deze door die impact ongewenst is.

  • e.

    Er is aangetoond dat sprake is van economische uitvoerbaarheid van de nieuwe woning(en).

Voor de nieuwe woning(en) zullen regels gaan gelden die een vergelijkbare strekking hebben dan de regels voor woningen in de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’.

Bij deze mogelijkheid is de impact op de omgeving ongewenst als er bijvoorbeeld sprake is van toename van bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van de bestaande bebouwingsmogelijkheden.

5.3. Geheel of gedeeltelijk vervallen dubbelfunctie voor leidingen (3-3)

Het is mogelijk om op gronden met een dubbelfunctie deze dubbelfunctie te verwijderen. Het gaat daarbij om de volgende dubbelfuncties:

  • Leiding – Gas

  • Leiding – Hoogspanningsverbinding

  • Leiding - Hoogspanningsverbinding 150 kV ondergronds

  • Leiding - Hoogspanningsverbinding 150 kV en 380 kV

  • Leiding - Hoogspanningsverbinding 50 kV

  • Leiding - Riool

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Aangetoond is dat op de betrokken gronden de leiding niet meer aanwezig is, of

  • b.

    Aangetoond is dat er een uitvoeringsplan is om de leiding te verwijderen.

Het verzoek moet vergezeld gaan van een schriftelijk advies van de leidingbeheerder, waaruit blijkt dat deze instemt met het verwijderen van de dubbelfunctie.

5.4. Geheel of gedeeltelijk vervallen dubbelfuncties voor archeologie (3-4)

Het is mogelijk om op gronden met een dubbelfunctie deze dubbelfunctie te verwijderen. Het gaat daarbij om de volgende dubbelfuncties:

  • Waarde - Archeologisch monument

  • Waarde – Archeologie

  • Waarde - Archeologische verwachting 1

  • Waarde - Archeologische verwachting 2

  • Waarde - Archeologische verwachting 3

  • Waarde - Archeologische verwachting 4

  • Waarde - Archeologische verwachting 5

  • Waarde - Archeologische verwachting 6

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Met archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of

  • b.

    Met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

5.5. Het verzwaren van de archeologische verwachtingswaarde naar Waarde - Archeologie (3-5)

Het is mogelijk om op gronden met de volgende dubbelfunctie te verzwaren naar Waarde - Archeologie. Het gaat daarbij om de volgende dubbelfuncties:

  • Waarde - Archeologische verwachting 2

  • Waarde - Archeologische verwachting 3

  • Waarde - Archeologische verwachting 4

  • Waarde - Archeologische verwachting 5

  • Waarde - Archeologische verwachting 6

Dit is alleen toegestaan als op basis van nader archeologisch onderzoek aangetoond is dat ter plaatse behoudenwaardige archeologisch waarden aanwezig zijn.

5.6. Het wijzigen of verwijderen van een gebiedsaanduiding (3-6)

Het is mogelijk om op gronden met een gebiedsaanduiding deze gebiedsaanduiding te verwijderen. Het gaat daarbij om de volgende gebiedsaanduidingen:

  • Geluidzone - industrie 1

  • Geluidzone - industrie 2

  • Geluidzone – motorcross

  • Milieuzone – ammoniakbuffergebied

  • Milieuzone – geur

  • Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied

  • Milieuzone – intrekgebied

  • Milieuzone - natte landnatuur

  • Milieuzone – waterwingebied

  • Overige zone - gelders natuurnetwerk

  • Overige zone - groene ontwikkelingszone

  • Overige zone – magneetveldzone

  • Overige zone – openheid

  • Overige zone - openheid en reliëf

  • Overige zone – reliëf

  • Veiligheidszone – lpg

  • Vrijwaringszone - molenbiotoop

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden:

  • a.

    Vaststaat dat op de betrokken gronden van de aanduiding de begrenzing van de functie of waarde is gewijzigd, of

  • b.

    Vaststaat dat op de betrokken gronden van de aanduiding de functie of waarde niet (meer) aanwezig is die de aanduiding rechtvaardigt.

Het verzoek moet vergezeld gaan van een schriftelijk advies van een ter zake deskundige, waaruit blijkt dat deze het verwijderen van de aanduiding onderschrijft.

5.7. Het verwijderen van de functieaanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ of ‘cultuurhistorie’ (3-7)

Het is mogelijk om op gronden met een aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ of ‘cultuurhistorie’ deze aanduiding te verwijderen.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:

  • a.

    Bij de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’:

  • Uit aanvullend cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat op de betrokken gronden geen sprake meer is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

  • b.

    Bij de aanduiding ‘cultuurhistorie’:

  • Uit aanvullend cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat op de betrokken gronden geen sprake meer is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en de samenhang van cultuurhistorische bebouwing.

Bij de toetsing van voorwaarde vindt advisering van ter zake deskundigen op het gebied van stedenbouw en cultuurhistorie plaats.

5.8. De (voormalige) agrarische bedrijfswoning voorzien van een aanduiding voor een plattelandswoning (3-8)

Het is mogelijk om een (voormalige) agrarische bedrijfswoning en het daarbij behorende deel van het erf binnen de hoofdfunctie Agrarisch of Agrarisch met waarden te voorzien van een aanduiding voor een plattelandswoning.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    De (voormalige) agrarische bedrijfswoning is niet meer als agrarische bedrijfswoning in gebruik en de noodzaak voor het agrarische bedrijf is ook niet meer aanwezig.

  • b.

    Het bijbehorende agrarische bedrijf nog actief is als agrarisch bedrijf.

  • c.

    Door de plattelandswoning de aangrenzende bedrijven, gronden en bouwwerken niet zodanig belemmerd worden dat het gebruik daarvan in het gedrang komt.

  • d.

    Er is aangetoond dat door de plattelandswoning de omgeving niet zodanig veranderd dat deze door die impact ongewenst is.

  • e.

    Er is aangetoond dat voor de plattelandswoning sprake is van een goed woon- en leefklimaat, waarbij ook rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van het bijbehorende agrarische bedrijf.

  • f.

    Er is aangetoond dat sprake is van economische uitvoerbaarheid van de plattelandswoning.

In de regels van het bestemmingsplan moet ervoor zorg gedragen worden dat het in de toekomst niet mogelijk wordt om een nieuwe agrarische bedrijfswoning te realiseren. Mocht op het bijbehorende agrarische bedrijf in de toekomst toch weer behoefte zijn aan de (tweede) agrarische bedrijfswoning, dan zal daarvoor de plattelandswoning in aanmerking moeten komen.

5.9. Functieverandering voormalige bedrijfsgebouwen naar een andere hoofdfunctie, niet wonen (3-9)

Het is mogelijk om gronden in de hoofdfunctie

  • Agrarisch

  • Agrarisch met waarden

  • Bedrijf

  • Detailhandel

  • Dienstverlening

  • Horeca

  • Kantoor

  • Maatschappelijk

  • Recreatie

  • Sport

  • Wonen

te veranderen naar een van de volgende bestemmingen (hoofdfuncties)

  • Bedrijf

  • Cultuur en ontspanning

  • Detailhandel

  • Dienstverlening

  • Horeca

  • Kantoor

  • Maatschappelijk

  • Recreatie

  • Sport

Hierdoor kan een ander vorm van bedrijvigheid worden ontwikkeld. De toegelaten activiteiten vallen onder hergebruik. De activiteit moet opgenomen zijn in Bijlage A en aangemerkt zijn als ‘hergebruik’. Deze nieuwe vorm van bedrijvigheid wordt specifiek bestemd, waarbij de regels aansluiten op de regels in de beheersverordening van de hoofdfunctie.

Deze verandering kan voor de bestaande hoofdfunctie ‘Wonen’ alleen gebruikt worden als aangetoond is dat op de locatie sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf.

Deze verandering mag niet gebruikt worden ter plaatse van de hoofdfunctie ‘Bedrijf’ voor zover aangeduid met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - circusbedrijf’.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    De nieuwe activiteit doelmatig is, wat aangetoond moet worden met een bedrijfsplan.

  • b.

    De bestaande bedrijvigheid op de locatie vóór de vaststelling van het bestemmingsplan beëindigd is.

  • c.

    Maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande gebouwen mogen voor de functieverandering worden gebruikt, waarbij daarnaast een maximale oppervlakte geldt, zoals aangegeven in de tabel.

    Maximale oppervlakte in m2

    Nevenactiviteit als vermeld in Bijlage A

    Gebiedsaanduiding

    Gelders natuurnetwerk

    Groene ontwikkelingszone

    Overige landelijk gebied

    • Verblijfsrecreatie

    • Dagrecreatie

    • Zorg

    750

    750

    900

    • Opslag

    • Overige nevenactiviteiten

    niet toegelaten

    750

    750

  • d.

    Als er een combinatie van nevenactiviteiten ontwikkeld wordt, dan mag de maximale oppervlakte niet meer zijn dan de laagste oppervlakte.

  • e.

    Dag- en verblijfsrecreatie of zorgactiviteiten mogen ook in de openlucht plaats vinden. De hiervoor te gebruiken oppervlakte is maximaal 300 m2. Andere activiteiten mogen niet in de openlucht plaats vinden.

  • f.

    De gebouwen moeten aantoonbaar minimaal 3 jaar voor het (voormalige) bedrijf in gebruik zijn geweest.

  • g.

    De overige bebouwing moet worden gesloopt met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en) en 100 m2 bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning. Deze oppervlakte voor de bijbehorende bouwwerken maakt geen onderdeel uit van de rekensom om te bepalen of er sprake is van 50% reductie van de bedrijfsbebouwing, als bedoeld onder c.

  • h.

    Een monument, een gebouw aangeduid als ‘cultuurhistorische waarden’ of gebouwen met cultuurhistorische waarde binnen de aanduiding ‘cultuurhistorie’ mogen niet worden gesloopt en moeten onderdeel uitmaken van het plan voor hergebruik.

  • i.

    Van het onder c gestelde percentage kan worden afgeweken, als op de locatie sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zoals aangegeven onder d en daardoor meer bebouwing behouden moet worden.

  • j.

    Als op de locatie nieuwbouw plaats vindt, dan is de maximale goot- en bouwhoogte gelijk aan de hoogste bestaande goot- en bouwhoogte van de aanwezige bedrijfsgebouwen.

  • k.

    Op het erf of de omgeving van de locatie gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Dit inpassingsplan moet voldoen aan wat in Bijlage B, Bijlage C en Bijlage D staat.

  • Een inpassingsplan is niet nodig als de locatie en omgeving al voldoet aan de eisen van bijlagen B, C en D. Dit kan bijvoorbeeld vanwege al aanwezige beplanting op en rond het terrein. Dit is ter beoordeling van een deskundige op het gebied van landschap.

  • l.

    Als de locatie ligt in het Gelders Natuurnetwerk of de Groene ontwikkelingszone dan moet ook voldaan worden aan de (instructie)regels die de provincie hierover stelt in de Omgevingsverordening Gelderland.

  • m.

    Gebruikers en bezoekers van het bedrijf op het eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, kunnen parkeren.

  • n.

    Door het nieuwe bedrijf aangrenzende bedrijven, gronden en bouwwerken niet zodanig belemmerd worden dat het gebruik daarvan in het gedrang komt.

  • o.

    Het woon- en leefklimaat van gevoelige functies niet verslechterd.

  • p.

    Er is aangetoond dat sprake is van economische uitvoerbaarheid van de vestiging van het bedrijf.

  • q.

    Er is aangetoond dat door de vestiging van het bedrijf de omgeving niet zodanig veranderd dat deze door die impact ongewenst is.

  • r.

    De nieuwe functie mag niet leiden tot een strijdigheid met de Wet natuurbescherming.

5.10. Veranderen van de vorm van het bestemmingsvlak (3-10)

Het is mogelijk om de vorm van het vlak van de hoofdfunctie te veranderen. Dit kan alleen voor de hoofdfuncties:

  • Bedrijf

  • Cultuur en ontspanning

  • Detailhandel

  • Dienstverlening

  • Horeca

  • Kantoor

  • Maatschappelijk

  • Recreatie

  • Sport

  • Wonen

  • Wonen - Landgoed

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Er mag alleen sprake zijn van verandering van de vorm, niet van vergroting van het vlak.

  • b.

    Niet meer dan de helft van de grond die nu in het vlak van de hoofdfunctie ligt na de herziening buiten het bestemmingsvlak ligt.

  • c.

    Alle bestaande bouwwerken die nu binnen het vlak van de hoofdfunctie liggen, liggen na de aanpassing van de vorm ook nog in het bestemmingsvlak.

  • d.

    Door de verandering van de vorm aangrenzende bedrijven, gronden en bouwwerken niet zodanig belemmerd worden dat het gebruik daarvan in het gedrang komt.

  • e.

    Het woon- en leefklimaat van gevoelige functies niet verslechterd.

  • f.

    Op het erf of de omgeving van de hoofdfunctie gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Dit inpassingsplan moet voldoen aan wat in Bijlage B, Bijlage C en Bijlage D staat.

  • Een inpassingsplan is niet nodig als de locatie en omgeving al voldoet aan de eisen van bijlagen B, C en D. Dit kan bijvoorbeeld vanwege al aanwezige beplanting op en rond het terrein. Dit is ter beoordeling van een deskundige op het gebied van landschap.

  • Deze voorwaarde geldt niet voor de hoofdfunctie ‘Wonen’.

  • g.

    Als de locatie ligt in het Gelders Natuurnetwerk of de Groene ontwikkelingszone dan moet ook voldaan worden aan de (instructie)regels die de provincie hierover stelt in de Omgevingsverordening Gelderland.

  • h.

    Er is aangetoond dat door de verandering van de vorm de omgeving niet zodanig veranderd dat deze door die impact ongewenst is.

  • i.

    Er is aangetoond dat sprake is van economische uitvoerbaarheid van het bouwplan die aanleiding is van de vormverandering.

In het bestemmingsplan dat opgesteld wordt, worden de aanduidingen en regels uit de beheersverordening overgenomen, zodat deze onveranderd blijven gelden.

5.11. Wijzigingen naar Wonen door beëindiging hoofdfunctie voor de bestaande bedrijfswoning(en) (3-13)

Het wijzigen van de bestaande hoofdfunctie naar ‘Wonen’ is mogelijk.

Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Binnen de bestaande hoofdfunctie is minimaal één bedrijfswoning aanwezig.

  • b.

    Vaststaat dat de bedrijfsvoering van de bestaande hoofdfunctie vóór terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is of wordt beëindigd.

  • c.

    Als voor de bestaande hoofdfunctie een omgevingsvergunning activiteit milieu of een melding Activiteitenbesluit milieu aanwezig is, dan moet dit ingetrokken worden vóór terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

  • d.

    Alleen bestaande woningen de bestemming ‘Wonen’ zullen krijgen.

  • e.

    Door de verandering naar de bestemming ‘Wonen’ aangrenzende bedrijven, gronden en bouwwerken niet zodanig belemmerd worden dat het gebruik daarvan in het gedrang komt.

  • f.

    Er is aangetoond dat door de wijziging naar de bestemming ‘Wonen’ de omgeving niet zodanig veranderd dat deze door die impact ongewenst is.

  • g.

    Er is aangetoond dat sprake is van economische uitvoerbaarheid van de verandering.

In het op te stellen bestemmingsplan worden het volgende verwerkt:

  • 1.

    Het vlak met de hoofdfunctie c.q. het agrarisch bouwvlak maakt in zijn geheel onderdeel uit van het bestemmingsplan en deze hoofdfunctie c.q. dit agrarische bouwvlak komt te vervallen.

  • 2.

    Voor de bestaande woning(en) zullen in het bestemmingsplan de bouw- en gebruiksregels gaan gelden die regulier voor woningen in het landelijk gebied gehanteerd worden. Deze zijn vergelijkbaar met de regels in de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’ voor de hoofdfunctie ‘Wonen’.

  • 3.

    De vorm van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ voldoet aan de volgende uitgangspunten:

    • o

      Het bestemmingsvlak ligt, met een maat van maximaal 30 meter uit de gevels van de bestaande, oorspronkelijke woning, rondom de woning.

    • o

      Daar waar het perceel deze afmetingen niet toelaat, het perceel is bijvoorbeeld smaller, houdt het bestemmingsvlak de perceelgrenzen aan. Deze afstand zorgt dat de clustering van gebouwen op het perceel gehandhaafd blijft.

    • o

      In het onderstaande een voorbeeld van de vormgeving van een bestemmingsvlak bij een ruim perceel.

      afbeelding binnen de regeling

    • o

      In het onderstaande een voorbeeld van de vormgeving van een bestemmingsvlak bij een klein perceel. Hier zijn de perceelgrenzen de maatgevende factor.

      afbeelding binnen de regeling

  • 4.

    De gronden die buiten het nieuwe bestemmingsvlak ‘Wonen’ komen te liggen en in de beheersverordening voorzien zijn van de hoofdfunctie of het agrarische bouwvlak, krijgen de bestemming die aansluit op de om de locatie liggende bestemming. Dit zal in de meeste gevallen de bestemming ‘Agrarisch’ of ‘Agrarisch met waarden’ zijn.

6. Ruimtelijke onderbouwing

Voor de ontwikkelingen vallend onder categorie 2 en 3 moet men nu, onder de Wet ruimtelijke ordening, bij de het verzoek een ruimtelijke onderbouwing overleggen. Bij categorie 1 veelal is geen ruimtelijke onderbouwing verplicht, maar kan het - afhankelijk van het project - wel gewenst zijn ter onderbouwing van ‘een goede ruimtelijke ordening’.

De ruimtelijke onderbouwing moet ingaan op de voorwaarden behorend bij de betreffende ontwikkeling.

Onder de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt, moet men aantonen dat door de ontwikkeling er sprake blijft van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Daarnaast moet de ontwikkeling ook getoetst worden aan het op moment van toetsing actuele en relevante beleid van gemeente, waterschap, provincie en rijk.

7. Toelichting

7.1. Aanleiding voor het planologisch kader

Na de vernietiging van het bestemmingsplan ‘Buitengebied - 2012’ heeft de gemeente Doetinchem ervoor gekozen om voor het landelijk gebied een beheersverordening op te stellen. Zo wil de gemeente weer over een actueel en eenduidig planologisch kader voor het landelijk gebied te beschikken. In een beheersverordening kunnen echter geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen worden. Zoals afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die wel bij keuze voor een bestemmingsplan een plek zouden hebben gekregen maar voor de beheersverordening te ruim zijn.

Met de beleidsregel ‘Planologisch kader voor het landelijk gebied’ wordt inzicht gegeven wanneer de gemeente aan de in deze beleidsregel opgenomen ontwikkelingen wil meewerken. Daarmee wordt hierover duidelijkheid gegeven aan een ieder.

7.2. Opgenomen ontwikkelingen

In de beleidsregel zijn ten minste de ontwikkelingen opgenomen, die als een afwijking- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen zouden zijn als gekozen was voor een bestemmingsplan voor het landelijk gebied. De keuze is mede gebaseerd op wat in het vernietigde bestemmingsplan ‘Buitengebied - 2012’ aan mogelijkheden opgenomen was. Daarin waren deze ontwikkelingen met een door de raad aan het college gedelegeerde afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Er zijn een aantal afwijkings- en wijzigingsbepalingen uit het vernietigde bestemmingsplan niet opgenomen in de beheersverordening en ook niet in de voorliggende beleidsregel. Hiervoor zijn twee redenen:

  • a)

    bepaalde bepalingen zijn door de verloop van de tijd niet meer actueel zijn. Dit waren specifieke afwijkingen of wijzigingen, waar nu geen behoefte meer is of waar de ontwikkeling al heeft plaats gevonden.

  • b)

    bepaalde bepalingen zijn geactualiseerd in de beleidsregel ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem’, door de raad vastgesteld op 17 december 2020. Deze zijn immers al in deze genoemde beleidsregel verwerkt. Zie voor meer informatie paragraaf 7.4.

Hiermee verschaffen we voor deze ontwikkelingen duidelijkheid. Men weet zo of aan deze ontwikkelingen meegewerkt wordt.

7.3. Drie categorieën

In deze beleidsregel zijn de meest voorkomende ontwikkelingen benoemd, zodat op voorhand duidelijk is in welke gevallen meegewerkt zou kunnen worden. De voorwaarden waaraan de ontwikkeling specifiek moet voldoen, zijn beschreven in de beleidsregel en daarbij behorende bijlagen. Hierbij is een verdeling gemaakt naar drie verschillende categorieën, gebaseerd op de invloed op de omgeving:

Categorie 1. Ontwikkelingen met een ondergeschikte invloed, ruimtelijk in functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.

Categorie 2. Ontwikkelingen met een beperkte invloed, ruimtelijk en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.

Categorie 3. Ontwikkelingen met een grotere invloed, ruimtelijk en functioneel, die leiden tot een aanpassing van de hoofdfunctie.

Op basis van deze indeling is ook aan te geven welke procedure op basis van de huidige wet- en regelgeving (Wro, Wabo) de geëigende procedure is bij medewerking aan een verzoek. Dat is de volgende indeling:

Categorie 1. Medewerking via omgevingsvergunning met afwijking op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2o Wabo (buitenplanse (kruimel)afwijking, geen (extra) procedure).

Categorie 2. Op basis van het raadsbesluit van 21 september 2017, inhoudende het aanwijzen van gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist (artikel 6.5, lid 3 Besluit omgevingsrecht), kan medewerking plaats vinden via een omgevingsvergunning met afwijking op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3o Wabo (buitenplans afwijken, uitgebreide procedure).

Categorie 3. Medewerking met een bestemmingsplan met vereenvoudigde behandeling bij voorbereiding en besluitvorming.

De ontwikkelingen die vallen onder de eerste categorie zullen binnen de reguliere procedure voor de omgevingsvergunning verleend worden. Deze plannen worden dus niet vertraagd doordat er een afwijking nodig is.

Voor de tweede en derde categorie zal bij de voorbereiding snel meegewerkt kunnen worden. Voorwaarde daarbij is natuurlijk wel dat de initiatiefnemer er voor zorgt dat zijn aanvraag volledig voldoet aan de gestelde voorwaarden voor medewerking aan de ontwikkeling. Dit houdt onder meer in dat bij de (definitieve) aanvraag een ruimtelijke onderbouwing gevoegd is die ingaat op de specifiek gestelde voorwaarden.

De derde categorie betreft een bestemmingsplan. De gemeenteraad is daarbij het bevoegde gezag om die vast te stellen. Bij de vaststelling van deze beleidsregel heeft de gemeenteraad besloten om bestemmingsplannen die voldoen aan de ontwikkelingen genoemd in deze beleidsregel eerder in de raad besproken worden. Dat houdt het volgende in.

  • -

    Het college legt het ontwerpbestemmingsplan aan de raad voor, om deze als (definitief) bestemmingsplan vast te stellen, onder de voorwaarden dat:

    • o

      er geen zienswijzen zijn ingediend;

    • o

      er sprake is van ongewijzigde vaststelling.

Deze behandeling van het ontwerpbestemmingsplan in de gemeenteraad vindt in dezelfde periode plaats dan dat hetzelfde plan als ontwerp ter inzage ligt. Als er sprake is van een politiek bestuurlijk gevoelig bestemmingsplan, dan wordt het ontwerp pas ná raadsbehandeling ter inzage gelegd.

Zo kan de proceduretijd van het bestemmingsplan die voldoen aan de voorwaarden van ontwerp tot vaststelling aanzienlijk verkort worden.

7.4. Notitie ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem

De gemeenteraad heeft op 17 december 2020 de notitie ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem’ als beleidsregel vastgesteld en vervolgens bekend gemaakt. Hierin zitten regels die een actualisatie betreffen van een aantal wijzigingsbepalingen uit het vernietigde bestemmingsplan ‘Buitengebied - 2012’. Om die reden zijn deze bepalingen niet in de voorliggende beleidsregel opgenomen.

Bij de vaststelling van de voorliggende beleidsregel heeft de gemeenteraad ook ingestemd om dezelfde eerdere behandeling in de gemeenteraad bij bestemmingsplannen voor de ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van de notitie ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem’ toe te passen. Zo wordt ook de proceduretijd van bestemmingsplannen als gevolg van dit beleid verkort.

8. Slotbepalingen

8.1. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking één dag na publicatie.

8.2. Aanhaling

Deze beleidsregel wordt aangehaald als beleidsregel ‘Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021’.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn vergadering van 8 juli 2021,

, griffier

, voorzitter

Bijlage A. Lijst van neven-/hergebruiksactiviteiten

H = hoofdactiviteit

N = nevenactiviteit

- = niet toegestaan

FUNCTIE

Groene ontwikkelingszone

Gelders natuurnetwerk

Overige landelijk gebied

Verblijfsrecreatie

kampeerboerderij

N/H

N/H

N/H

vakantieappartementen

N/H

N/H

N/H

hotelaccommodatie

N/H

N/H

N/H

bed and breakfast

N/H

N/H

N/H

pension

N/H

N/H

N/H

Dagrecreatie

ijssalon

N/H

N/H

N/H

terras/theetuin

N/H

N/H

N/H

theeschenkerij

N/H

N/H

N/H

bezoekerscentrum

N/H

N/H

N/H

paardenpension / -stalling

N/H

N/H

N/H

sauna

N/H

N/H

N/H

paardenverhuur

N

N

N

fietsenverhuur

N

N

N

kanoverhuur

N

N

N

trapautoverhuur

N

N

N

manege

N/H

N

N/H

huifkarcentrum

N/H

N

N/H

overdekte speelgelegenheid (geen speelautomatenhal)

N

N

N/H

Zorg

privékliniek

N/H

N/H

N/H

kuuroord/beautycentrum

N/H

N/H

N/H

dagverblijf

N/H

N/H

N/H

dierenkliniek

N/H

N/H

N/H

sociale nevenfunctie op agrarisch bedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten)

N/H

-

N/H

Opslag

caravans/boten

N

N

N/H

inboedel

N

N

N/H

overige statische opslag

N

N

N/H

Overige nevenactiviteiten

Agrarische hulpbedrijven

loonbedrijven

-

-

N/H

veehandelsbedrijven

-

-

N/H

Toeleverende bedrijven

spermabank

N

-

N/H

fouragehandel

N

-

N/H

zaaizaad en potgoed

N

-

N/H

opslag agrarische producten

N

-

N/H

hoefsmederij

N

-

N/H

Semi-agrarische bedrijven

hoveniersbedrijven

N/H

-

N/H

boomverzorgingsbedrijven

N/H

-

N/H

natuur- en landschapsbeheer

N/H

N/H

N/H

bosbouwbedrijven

N/H

-

N/H

vis-, escargot-, wormkwekerij

N/H

-

N/H

Ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven

slachterij

N

-

N

vleesverwerking

N

-

N

zuivelverwerking

N

-

N

plantaardige productverwerking

N

-

N

imkerij

N/H

-

N/H

visrokerij

N/H

-

N/H

wijnmakerij

N/H

-

N/H

ijsmakerij

N/H

-

N/H

bierbrouwerij

N/H

-

N/H

riet- en vlechtwerk

N/H

-

N/H

verkoop van ter plaatse voortgebrachte en op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten

N

-

N

Overige ambachtelijke bedrijven

bouwbedrijven

N

-

N/H

schildersbedrijven

N

-

N/H

glas in lood zetterijen

N

-

N/H

installatiebedrijven

N

-

N/H

elektrotechnisch installatiebedrijf

N

-

N/H

dakdekkersbedrijf

N

-

N/H

rietdekkersbedrijf

N

-

N/H

houtbewerkingsbedrijven

N

-

N/H

houtzagerij en -schaverij

N

-

N/H

speeltoestellenfabricage

N

-

N/H

lasinrichtingen / bankwerkerijen

N

-

N/H

vervaardiging medische instrumenten / precisie-instrumenten en orthopedische artikelen

N

-

N/H

meubelmakerij / restauratie

N

-

N/H

meubelstoffeerderijen

N

-

N/H

vervaardigen en reparatie sieraden

N

-

N/H

vervaardigen en reparatie muziekinstrumenten

N

-

N/H

spel- en speelgoedfabricage

N

-

N/H

spinnen en weven van textiel

N/H

-

N/H

vervaardiging van textielwaren

N/H

-

N/H

kledingvervaardiging

N/H

-

N/H

reparatiebedrijven gebruiksgoederen

N/H

-

N/H

pottenbakkerij

N/H

-

N/H

natuursteenbewerking / beeldhouwerij

N/H

-

N/H

zeefdrukkerij

N/H

-

N/H

grafische bedrijven

N/H

-

N/H

Overige dienstverlening

cursuscentrum

N/H

-

N/H

crèche / peuterspeelzaal

N/H

-

N/H

museum / tentoonstellingsruimte

N/H

-

N/H

dierenasiel / -pension

N/H

-

N/H

kappersbedrijf

N/H

-

N/H

catering

N

N

N/H

computerservicebedrijf

N/H

-

N/H

adviesbureau

N/H

-

N/H

geluids- en/of TV-studio

N/H

-

N/H

telecommunicatie

N/H

-

N/H

antiekhandel

N/H

-

N/H

kunsthandel

N/H

-

N/H

Aan-huis-gebonden beroep

alle functies genoemd in bijlagen 6, Lijst van aan huis gebonden beroepen en bedrijven, of 7, Staat van bedrijfsactiviteiten bij de hoofdfunctie Wonen, van de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’, voor zover niet vergelijkbaar met een van de hiervoor genoemde functies

N/H

-

N/H

H = hoofdactiviteit

N = nevenactiviteit

- = niet toegestaan

Bijlage B. Richtlijn ‘Verrekening bij landschappelijke inpassing’

Percelen van 0 tot 2000 m².

Te realiseren eenheden landschapselementen per 500 m² perceel (keuzelijst):

  • Enkele opgaande beplanting 20 strekkende meter

  • Boomgaard niet haalbaar

  • Vlakvormige opgaande beplanting 40 m2

  • Haag 25 strekkende meter

  • Poel niet haalbaar

  • Vlakvormig riet – natte oever 30 m2

Percelen vanaf 2000 m².

Te realiseren eenheden landschapselementen per 500 m² perceel (keuzelijst):

  • Enkele opgaande beplanting 20 strekkende meter

  • Boomgaard 80 m2

  • Vlakvormige opgaande beplanting 40 m2

  • Haag 50 strekkende meter

  • Oeverlijn poel 15 strekkende meter

  • Vlakvormig riet – natte oever 30 m2

Bovenstaande punten geven keuzemogelijkheden aan. Het is niet zo dat alle genoemde punten (elementen) gerealiseerd hoeven te worden. De initiatiefnemer kan ervoor kiezen om één type landschapselement te gebruiken. Een combinatie van elementen kan ook, daarbij dient dan wel de totale hoeveelheid gehaald te worden.

Aandachtspunten:

  • Een poel moet een minimale wateroppervlakte van 50 m2 (exclusief talud) hebben. Anders functioneert deze niet. Op een klein perceel is het daarom niet haalbaar om een goede poel te realiseren.

  • Voor een functionele boomgaard geldt hetzelfde.

In de beschrijvingen van de landschapselementen worden de minimale maten van de verschillende elementen genoemd. Deze zijn leidend.

Toelichting landschapselementen

Hieronder is opgenomen wat onder de landschapselementen wordt verstaan.

Enkele opgaande beplanting:

  • Elzensingel

  • Bossingel

  • Laan

  • Knotboom

  • Fruitlaan

  • Bomenrij en solitaire boom

Haag:

  • Knip- of scheerheg

  • Struweelhaag

  • Vlechtheg

Boomgaard:

  • Hoogstamboomgaard

  • Halfstamboomgaard

  • Struikenboomgaard

Oeverlijn vijver:

  • Poel en klein historisch water

Vlakvormige opgaande beplanting:

  • Houtwal

  • Struweelrand

  • Hakhoutbos

  • Griend

Vlakvormig riet – natte oever:

  • Rietzoom en klein rietperceel

  • Natuurvriendelijke oever

Onderstaande tabel geeft weer in welk landschapstype welke landschapselementen toegepast kunnen worden. Waar welke landschapstypen van toepassing zijn, is terug te vinden in Bijlage C.

Welke landschapselementen zijn in welk landschapstype toe te passen

Landschapselement

Essenlandschap

Kampenlandschap

Heideontginneing

Rivierweide

Bos- en Landgoedern

Poel en klein historisch water

 

X

X

X

 

Houtwal

X

X

X

 
 

Elzensingel

 

X

X

X

 

Bossingel

X

X

 
 

X

Knip- of scheerheg

X

X

 

X

X

Struweelhaag

X

X

X

X

 

Laan

 
 

X

 

X

Knotboom

 

X

X

X

X

Hoogstamboomgaard

 

X

X

X

X

Struweelrand

X

X

 

X

 

Vlechtheg

X

X

 

X

 

Fruitlaan

 

X

 
 

X

Halfstamboomgaard

 
 
 
 

X

Struikenboomgaard

 
 
 
 

X

Hakhoutbosje

 

X

X

 

X

Griend

 
 
 

X

 

Bomenrij

X

X

X

 
 

Rietzoom en klein rietperceel

 
 

X

X

 

Natuurvriendelijke oever

 
 

X

X

 

Bijlage C. Landschapstypen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage D. Leidraad Toetsingskader Landschapselementen

Met deze bijlage wordt een nadere toelichting gegeven op de diverse landschapselementen.

Poel en klein historisch water

Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes. Vaak vervulden poelen meerdere functies, onder andere om vee te kunnen laten drinken. Het is belangrijk de historische contouren/vormen te behouden. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping.

Instapeisen

  • Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater.

  • Een poel mag in verbinding staan met sloten of greppels wanneer sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert.

  • Een poel heeft een wateroppervlak van minimaal 0,5 en maximaal 50 are.

  • De poel of vijver heeft een natuurlijk talud, er is geen gebruik gemaakt van vijverfolie.

Inrichtingseisen bij aanleg poel en klein historisch water:

  • Oppervlakte poel gemeten vanaf insteek talud met maaiveld minimaal 150 m2.

  • Oppervlakte poel gemeten vanaf insteek talud met maaiveld maximaal 700 m2.

  • De oeverlengte moet minimaal 40 meter bedragen.

  • Diepte poel maximaal 2,50 meter.

  • Taluds minimaal 1:3.

  • Grondwaterstand locatie waar poel wordt aangelegd in september niet dieper dan 1,30 meter onder het maaiveld.

  • Indien de zone rond de poel wordt ingezaaid met een mengsel, dient het mengsel uitsluitend inheemse plantensoorten te bevatten.

  • Afstand tussen nieuwe poelen tenminste 100 meter.

Houtwal

Houtwallen zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige landschapselementen hebben een sterke samenhang met het omringende landschap. Ze vormen een belangrijk biotoop voor flora en fauna in het cultuurlandschap en zijn tevens van belang voor de oriëntatie van vleermuizen.

Instapeisen

  • Een houtwal is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken. De houtwal kan gesitueerd worden op een aarden wal.

  • De houtwal is minimaal 20 meter lang en maximaal 15 meter breed.

Inrichtingseisen bij aanleg houtwal

  • Alleen gebruik inheemse bomen en struiken.

  • Plantverband van minimaal 1,25 x 1,25 meter of 1,50 x 1,00 meter en maximaal 2,00 x 2,00 meter.

  • Aanplant met 2- of 3 jarig bosplantsoen van inheemse soorten.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij.

  • Afstand tussen twee nieuwe parallel lopende houtwallen op één perceel is tenminste 50 meter.

Elzensingel

Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die grotendeels bestaan uit een enkele rij zwarte elzen en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand of rivierengebied. Elzensingels zijn van groot belang voor de inheemse flora en fauna.

Instapeisen

  • Een elzensingel is een lijnvormig landschapselement dat grotendeels bestaat uit een rij Zwarte els en als hakhout wordt beheerd.

  • Een elzensingel is minimaal 20 meter lang.

Inrichtingseisen bij aanleg elzensingel

  • Alleen gebruik inheemse elzen plantsoen / bomen.

  • Minimaal 20 stuks plantsoen per 20 meter elzensingel aanplanten.

  • Aanplant met 2- of 3 jarig bosplantsoen van inheemse soorten.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de rij.

  • Afstand tussen twee nieuwe parallel lopende elzensingels op een perceel is tenminste 20 meter.

Bossingel

Bossingels en kleine bosjes zijn landschapselementen die bestaan uit hoog opgaande beplanting. Het kunnen doorgeschoten hakhoutwallen zijn, maar ook recent aangelegde houtsingels. Een bosje is een klein vrij liggend vlakelement, een singel is een lijnvormig element.

Instapeisen

  • Een bossingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • Een bossingel is minimaal 20 meter lang.

Inrichtingseisen bij aanleg bossingel

  • Alleen gebruik inheemse bomen en/of struiken.

  • Plantverband van minimaal 1,25 x 1,25 meter of 1,50 x 1,00 meter en maximaal 1,50 x 1,50 meter.

  • Aanplant met 2- of 3 jarig bosplantsoen van inheemse soorten.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij.

  • Afstand tussen twee nieuwe parallel lopende bossingels op één perceel is tenminste 50 meter.

Knip- of scheerheg

Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Op de droge gronden dienden de heggen veelal als eigendoms- of perceelscheiding. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een vee-kerende functie hebben. Met de komst van het prikkeldraad zijn veel heggen uit het landschap verdwenen. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang voor flora en fauna, zo bieden ze schuilmogelijkheden voor diverse diersoorten.

Instapeisen

  • Een knip- of scheerheg is een vrij liggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.

  • Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang.

  • Een knip- of scheerheg kan periodiek gevlochten worden.

Inrichtingseisen bij aanleg knip- of scheerheg

  • Alleen gebruik inheemse bomen en/of struiken.

  • Het betreft een element met één- of twee rijen.

  • Plantafstand in de rij:

    • o

      bij één rij minimaal 0,25 meter en maximaal 0,40 meter;

    • o

      bij twee rijen plantafstand in de rij minimaal 0,30 meter en maximaal 0,50 meter en afstand tussen rijen minimaal 0,30 meter en maximaal 0,50 meter.

  • Aanplant met 2- of 3 jarig bosplantsoen van Nederlandse herkomst.

  • Mogelijk raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij.

Struweelhaag

Struweelhagen komen in heel Gelderland voor en er zijn vele lokale varianten. Een struweelhaag wordt minder frequent gesnoeid en kan daardoor breder uitgroeien. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna.

Instapeisen

  • Een struweelhaag is een vrij liggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

  • Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.

  • Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype Knip- of scheerheg.

Inrichtingseisen bij aanleg struweelhaag

  • Alleen gebruik inheemse struiken, waarvan 50% bestaat uit doornachtige struiken.

  • Het betreft een element met één- of twee rijen.

  • Plantafstand in de rij:

    • o

      bij één rij minimaal 0,25 meter en maximaal 1 meter;

    • o

      bij twee rijen plantafstand in de rij minimaal 0.50 meter en maximaal 1,00 meter en afstand tussen rijen minimaal 0,50 m en maximaal 1,00 meter.

  • Aanplant met 2- of 3 jarig bosplantsoen van inheemse soorten.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij.

  • Afstand tussen 2 nieuwe parallel lopende struweelhagen op een perceel is tenminste 50 m.

Laan

Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Vooral op landgoederen en buitenplaatsen zijn ze in het verleden aangeplant. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen en op bomen groeiende mossen en korstmossen.

Instapeisen

  • Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan.

  • Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband.

  • Onder dit beheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant.

  • Een laan is minimaal 40 meter lang.

Inrichtingseisen bij aanleg laan

  • Alleen gebruik inheemse bomen.

  • Plantafstand in de rij minimaal 8 en maximaal 12 meter.

  • Afstand tussen twee bomenrijen maximaal 8 meter.

  • Aanplant laanbomen met minimale boommaat 10-12 cm omtrek.

  • Raster minimaal op 1 meter uit het hart van de buitenste rij.

Knotboom

Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden gesnoeid. Op deze snoeihoogte ontstaat een vergroeiing van de stam: de knot. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot, knotessen eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en -populieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame mossen en korstmossen herbergen.

Instapeisen

  • Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).

  • Knotbomen kunnen solitaire bomen zijn, rijen of kleine groepen.

Inrichtingseisen bij aanleg knotboom

  • Alleen gebruik inheemse bomen.

  • Plantafstand in de rij minimaal 5 meter en maximaal 25 meter.

  • Aanplant ‘laanbomen’ met minimale maat 10-12 of 3 jarige onbeworteld wilgenstek;

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij.

  • Afstand tussen twee nieuwe parallel lopende knotbomenrijen op een perceel is tenminste 20 meter.

Hoogstamboomgaard

Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruit- of notenbomen. Hoogstamboomgaarden komen vooral voor als onderdeel van het boerenerf, maar ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak boomgaarden te vinden. Hoogstamboomgaarden komen met name voor op kleigronden, op zandgrond zijn ze relatief schaars. Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland. Hoogstamboomgaarden vormen naast hun landschappelijke betekenis ook een belangrijk leefgebied voor diverse diersoorten.

Instapeisen

  • Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,50 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

  • Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 6 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 200 bomen per hectare.

  • Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

Inrichtingseisen bij aanleg hoogstamboomgaard

  • Minimaal 6 bomen.

  • Stam van minimaal 1,50 meter hoog.

  • Dichtheid van minimaal 50 en maximaal 200 fruitbomen per hectare.

  • Aanplant fruitbomen met minimale maat 8-10 cm omtrek.

  • Rond jonge bomen boomkorf aanbrengen indien perceel wordt beweid.

Struweelrand

Struweelranden zijn aaneengesloten randen die bestaan uit ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Deze randen kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrij kan liggen, als aansluiten op een ander element. Struweelranden kunnen dienen als overgangsgebied tussen een agrarisch perceel en bos. Ze zijn vooral van belang voor insecten, amfibieën, reptielen, broedvogels en planten.

Instapeisen

  • Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een wisselende beplanting (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan ontwikkelen.

  • De rand is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

  • Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door bomen en/of struiken.

  • De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen, maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelrand.

Inrichtingseisen bij aanleg struweelrand

  • In de rand komen minimaal 10 inheemse grassen en/of kruiden voor. Om hiertoe te komen mag de rand ook worden ingezaaid met een (inheems) zaadmengsel.

Vlechtheg

Een vlechtheg is een heg waarbij door het half inkappen en horizontaal buigen van takken een dichte heg wordt gevormd. Het historische hoofddoel van vlechtheg is vee-kering. Bijkomende voordelen van deze beheersvorm is dat de heg door het vlechten wordt aangezet tot natuurlijke verjonging. Een vlechtheg kan daardoor eeuwenoud worden. Vlechtheggen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna.

Instapeisen

  • Een vlechtheg is een vrij liggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten, (deskundig) gevlochten begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

  • Een vlechtheg is minimaal 25 meter lang.

Inrichtingseisen bij aanleg vlechtheg

  • Alleen gebruik inheemse bomen en/of struiken.

  • Het betreft een element met één- of twee rijen.

  • Plantafstand in de rij:

    • o

      bij één rij minimaal 0,25 meter en maximaal 0,40 meter;

    • o

      bij twee rijen plantafstand in de rij minimaal 0,30 meter en maximaal 0,50 meter en afstand tussen rijen minimaal 0,30 meter en maximaal 0,50 meter.

  • Aanplant met 2- of 3 jarig bosplantsoen van Nederlandse herkomst.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij.

  • Afstand tussen twee nieuwe parallel lopende heggen op een perceel is tenminste 50 meter.

Fruitlaan

Fruitlanen zijn wegen die zijn beplant met een of meerdere rijen fruitbomen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen vormen niet zelden de oprit naar landhuis of boerderij. Lanen zijn van belang voor oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen.

Instapeisen

  • Een fruitlaan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen fruitbomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan.

  • Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband.

  • Een laan is minimaal 40 meter lang.

Inrichtingseisen bij aanleg fruitlaan

  • Alleen gebruik inheemse fruitbomen.

  • Plantafstand in de rij minimaal 6 meter en maximaal 10 meter.

  • Afstand tussen twee bomenrijen maximaal 8 meter.

  • Aanplant fruitbomen met minimale maat 8-10 cm omtrek.

  • Raster minimaal op 1 meter uit het hart van de buitenste rij.

Halfstamboomgaard

Halfstamboomgaarden zijn zeer authentiek. Laag genoeg om in onderhoud te nemen, hoog genoeg voor het kleinvee om er niet bij te kunnen komen. Veel halfstamboomgaarden hadden een tweeledige functie, het telen van fruit en het houden van kleinvee op dezelfde plek.

Instapeisen

  • Een halfstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,20 meter en maximaal 1,50 hoog, de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

  • Een halfstamboomgaard bestaat uit minimaal 8 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 250 bomen per hectare.

  • Een halfstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

Inrichtingseisen bij aanleg halfstamboomgaard

  • Minimaal 8 bomen.

  • Stam van minimaal 1,20 meter hoog en maximaal 1,50 meter hoog.

  • Dichtheid van minimaal 50 en maximaal 200 fruitbomen per hectare.

  • Aanplant fruitbomen met minimale maat 8-10 cm omtrek.

  • Rond jonge bomen boomkorf aanbrengen indien perceel wordt beweid.

Struikenboomgaard

Een struikenboomgaard is de ouderwetse vorm van een laagstamboomgaard. De eerste zijtakken zitten meestal op 50 cm boven de grond. De struiken bereiken een hoogte van 4 tot 5 meter. Struikenboomgaarden hebben een hoge cultuurhistorische waarde.

Instapeisen

  • Een struikenboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 0,50 meter en maximaal 1,20 meter hoog waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

  • Een struikenboomgaard bestaat uit minimaal 6 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 200 bomen per hectare.

  • Een struikenboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

Inrichtingseisen bij aanleg struikenboomgaard

  • Minimaal 6 bomen.

  • Stam van minimaal 0,50 meter hoog en maximaal 1,20 meter hoog.

  • Dichtheid van minimaal 50 en maximaal 200 fruitbomen per hectare.

  • Aanplant fruitbomen met minimale maat 8-10 cm omtrek.

  • Rond jonge bomen boomkorf aanbrengen indien perceel wordt beweid.

Hakhoutbosje

Hakhoutbosjes voorzagen de boeren in het verleden in de behoefte aan hout. Het hout werd bijvoorbeeld gebruikt voor brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit type bosjes wordt ook wel geriefhoutbosje genoemd.

Instapeisen

  • Een hakhoutbosje is een vrij liggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd.

  • Een hakhoutbosje is minimaal 1 are en maximaal 1 hectare groot.

Inrichtingseisen bij aanleg hakhoutbosje

  • Alleen gebruik inheemse bomen en/of struiken.

  • Plantverband van minimaal 1,50 x 1,50 meter of 1,50 x 1,00 meter en maximaal 2,00 x 2,00 meter.

  • Aanplant met 2- of 3 jarig bosplantsoen van inheemse soorten.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij.

  • Afstand tussen twee nieuwe hakhoutbosjes op een perceel is tenminste 100 meter.

Griend

Grienden zijn natte moerassige gebieden die zijn aangeplant met wilgen. Deze wilgen werden om de 4 tot 6 jaar enkele tientallen centimeters boven de grond afgezaagd. Het geoogste hout, vaak wilgentenen genoemd werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Ze zijn ook van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels.

Instapeisen

  • Een griend is een vrij liggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als hakhout wordt beheerd.

  • Het griend is minimaal 1 are en maximaal 1 hectare groot.

Inrichtingseisen bij aanleg griend

  • Alleen gebruik inheemse bomen en struiken, waarvan minimaal 80% bestaat uit inheemse wilgensoorten

  • Plantverband van minimaal 1,25 x 1,25 meter of 1,50 x 1,00 meter en maximaal 1,50 x 1,50 meter.

  • Aanplant met 2-3 jarige wilgenstek.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij.

  • Afstand tussen nieuwe grienden op een perceel is tenminste 100 meter.

Bomenrij en solitaire boom

Bomenrijen zijn vaak een beeldbepalende elementen in het landschap. Ook een enkele boom los in het veld of op de akker kan deze rol vervullen. Vaak ook duiden ze iets aan en zijn de begeleiding van een weg, sloot of pad. De bomen hebben niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgelegenheid voor vogels, of als corridor voor vleermuizen.

Instapeisen

  • Een bomenrij of solitaire boom is een vrij liggend landschapselement van inheemse loofbomen.

  • Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij die op of langs landbouwgrond staan.

  • Een bomenrij is minimaal 40 meter lang en bestaat uit minimaal 6 bomen per 40 meter.

Inrichtingseisen bij aanleg bomenrij en solitaire boom

  • Alleen gebruik inheemse bomen.

  • Plantafstand in de rij minimaal 8 en maximaal 12 meter.

  • Afstand tussen twee bomenrijen maximaal 8 meter.

  • Aanplant laanbomen met minimale boommaat 10-12 cm omtrek.

  • Raster minimaal op 1 meter uit het hart van de buitenste rij.

Rietzoom en klein rietperceel

Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan een perceel. Een klein rietperceel is een klein vlakvormig element. Vanwege een extensief gebruik zijn rietzomen en kleine rietpercelen een belangrijk broedgebied voor rietvogels en eveneens van belang voor amfibieën, insecten en moerasvegetaties.

Instapeisen

  • Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties met een dominantie van riet, minimaal 50%.

  • De rietzoom heeft een breedte van minimaal 1 meter en is minimaal 20 meter lang.

  • Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat.

Inrichtingseisen bij aanleg rietzoom en klein rietperceel

  • Het beheertype wordt aangelegd in de vorm van een plasberm of een drasberm, hierbij gelden de volgende inrichtingseisen:

    • o

      De plasberm wordt uitgegraven tot 50 cm onder of 10 cm boven het gemiddelde waterpeil. 50% van de breedte van de oever moet dan voldoen aan deze voorwaarde.

    • o

      De drasberm wordt uitgegraven tot 10 cm onder of 10 cm boven het gemiddelde waterpeil. 50% van de breedte van de oever moet dan voldoen aan deze voorwaarde.

  • Natte gedeelte van berm wordt aangeplant met rietstekken, 4 stuks per m2.

Natuurvriendelijke oever

Een natuurvriendelijke oever is een verbreding die wordt aangebracht aan een bestaande waterloop. Deze verbreding kan bestaan uit een plas- of drasberm of een flauw talud. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde.

Instapeisen

  • Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (flauw talud minimaal 1: 3) met een begroeiing van inheemse planten.

  • De oever heeft een breedte van minimaal 1,5 en maximaal 10 meter en is minimaal 20 meter lang.

Inrichtingseisen bij aanleg natuurvriendelijke oever

  • Een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd in de vorm van een drasberm of een flauw talud, waarbij de volgende inrichtingseisen gelden:

    • o

      De drasberm wordt uitgegraven tot 10 cm onder of 10 cm boven het gemiddelde waterpeil. 50% van de breedte van de oever moet dan voldoen aan deze voorwaarde.

    • o

      Er wordt een flauw talud aangelegd waarbij de taludschuinte minimaal 1:3 of flauwer is. Het talud wordt uitgegraven vanaf het gemiddelde waterpeil.

Bovengenoemde beschrijvingen van landschapselementen is overgenomen uit de Groenblauwe diensten van de provincie Gelderland. Als zodanig is deze subsidieregeling afgesloten, binnen andere subsidies zijn onderdelen overgenomen. Deze zijn te vinden op de website van de provincie Gelderland.

De beschrijving van de landschapselementen, zoals hierboven opgenomen voldoet voor dit doel verder prima.

Bron: Model subsidieverordening Groenblauwe diensten Gelderland, l april 2011.


Noot
1

Rekenvoorbeeld: Bestaande oppervlakte bedrijfsgebouwen is 500 m2. Binnen regels beheersverordening mag men bij recht 10% uitbreiden. Dus is 550 m2 toegestaan. Met mogelijkheden in dit planologisch kader kan vergroot worden tot 632,5 m2.