Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

Geldend van 08-12-2022 t/m 30-03-2023

Intitulé

Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 4:23, eerste lid van de Algemene Wet Bestuursrecht en artikel 3, tweede lid van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013, gezien de op 3 maart 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050, gezien de op 14 december 2016 vastgestelde ‘Strategie naar een Stad zonder Aardgas’''.

besluit de volgende regeling vast te stellen:

Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen met betrekking tot gebiedsgericht aardgasvrij

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aardgasvrij: een verblijfsobject waar de aardgasaansluiting op het door de netbeheerder beheerde aardgasnet verwijderd is, waar de aanwezige gebouwgebonden collectieve, voor ruimte- of waterverwarming bedoelde gasverbrandingsinstallaties uitsluitend gebruik maken van groen gas en waar gekookt wordt zonder fossiele brandstof op een manier die niet meer fijnstofuitstoot veroorzaakt dan aardgas;

  • b.

    afsluiting: het door de netbeheerder (laten) verwijderen van de aardgasaansluiting waardoor een verblijfsobject of gebouw geen gebruik meer kan maken van aardgas;

  • c.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • d.

    bestaand: een gebouw dat niet als nieuwbouw wordt aangemerkt;

  • e.

    bedrijfsmiddel: een instrument of apparaat dat gebruikt wordt voor de bedrijfsvoering of uitoefening van de publieke functie binnen of nabij een verblijfsobject, niet zijnde een ruimte- of tapwaterverwarmingsinstallaties;

  • f.

    bedrijfsruimte: een verblijfsobject dat bedrijfsmatig gebruikt wordt en waarvan het gebruiksdoel niet wonen is;

  • g.

    collectieve gasaansluiting: de door de netbeheerder beheerde aansluiting op het aardgasnet die de collectieve installatie van aardgas voorziet.

  • h.

    collectieve installatie: een installatie de meerdere verblijfsobjecten binnen één pand met meerdere woningen of meerdere aan elkaar verbonden panden met meerdere woningen voorziet van ruimtewarming of warm tapwater;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • j.

    DAEB-vrijstellingsbesluit: het Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011, betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst, verleend aan bepaalde, met beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PbEU C9380)), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • k.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB EU L 352 van 24.12. 2013), met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;

  • l.

    dochtermaatschappij; een maatschappij is een dochtermaatschappij van een andere rechtspersoon, als die andere rechtspersoon (de moeder) meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering kan uitoefenen, of als de moeder meer dan de helft van de bestuurders of commissarissen kan benoemen of ontslaan;

  • m.

    fysieke gebouwgebonden activiteiten: activiteiten die op of aan een gebouw of op de bijbehorende gronden worden uitgevoerd;

  • n.

    gebied: Een door denkbeeldige lijnen begrensd deel van grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • o.

    goedkeuringsverplichting: De huurrechtelijke verplichtingen van de verhuurder op grond van artikel 7:220, derde lid, BW;

  • p.

    groen gas: voor inpandige verbranding bedoeld gas dat niet gewonnen of opgewekt is uit fossiele brandstoffen, tenzij de bij die winning of opwek vrijkomende koolstofdioxide en koolstofmonooxide duurzaam opgeslagen zijn;

  • q.

    individuele installatie: een installatie die een enkel verblijfsobject binnen één pand met meerdere woningen of meerdere aan elkaar verbonden panden met meerdere woningen voorziet van ruimtewarming of warm tapwater;

  • r.

    kleinschalige transformatie: het realiseren van maximaal 25 woningen in een gebouw dat eerst geen woning was;

  • s.

    maatschappelijk vastgoed: een verblijfsobject met een publieke functie op het gebied van onderwijs, sport, cultuur, welzijn, religie, maatschappelijke opvang of zorg.

  • t.

    kookvoorziening: een toestel waarop een pan geplaatst kan worden om via verwarming van de pan de inhoud van de pan op te warmen, te koken of te bakken zoals een kookplaat, comfort of fornuis;

  • u.

    netbeheerder: een vennootschap die op grond van artikel 2 van de Gaswet door de minister is aangewezen is om een wettelijke taak omtrent de gasdistributie uit te voeren;

  • v.

    nieuwbouw; een bouwwerk waarvoor nog geen melding of kennisgeving van de gereedkoming van bouw, zoals genoemd in artikel 7, lid g van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen en vereist volgens artikel 1.25, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 is gedaan;

  • w.

    Organisatie met publieke functie: een rechtspersoon zonder winstoogmerk, statutair gericht op een maatschappelijk belang met een publieke functie op het gebied van sport, cultuur, welzijn, religie, maatschappelijke opvang, zorg of onderwijs;

  • x.

    onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening, uitgezonderd woningcorporaties;

  • y.

    pand met meerdere woningen: meerdere verblijfsobjecten bestemd voor bewoning binnen hetzelfde gebouw;

  • z.

    ruimteverwarmingsinstallatie: technisch bouwsysteem waarin warmte wordt opgewekt, gedistribueerd of afgegeven of een combinatie daarvan, zoals bedoeld in de omschrijving van een verwarmingssysteem in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;

  • aa

    schoolgebouw: gebouw van een school voor basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs, zoals bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc van de Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2020 of een nevenvestiging of een dislocatie daarvan gelegen op het grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • bb

    stadswarmtenet: het primair en secundair warmtenet Vattenfall Amsterdam Zuid Oost en Almere en het primair en secundair warmtenet Vattenfall West Noord, zoals deze opgenomen zijn in de gecontroleerd verklaringen van de het College van Gelijkwaardigheid Energieprestaties van het Bureau Controle en Registratie Gelijkwaardigheidsverklaringen met respectievelijke verklaringscodes 2019-1436GG-TP-UW en 20201669GK, inclusief de uitbreidingen van deze warmtenetten sinds die beoordelingen;

  • cc

    tapwaterinstallatie: technisch bouwsysteem waarin warmtapwater wordt opgewekt, gedistribueerd of afgegeven of een combinatie daarvan, zoals bedoeld in de omschrijving van een warmtapwatersysteem in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;

  • dd

    verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is, zoals bedoeld in artikel 1, lid m van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • ee

    woning: een adresseerbaar object dat in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen geregistreerd is met het gebruiksdoel woonfunctie

  • ff

    woningcorporatie: Toegelaten instellingen zoals bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

  • gg

    woonboot: een woonboot met een ligplaatsvergunning, zoals bedoeld in Hoofdstuk 2, paragraaf 3, van de Verordening op het binnenwater 2010 of een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Artikel 1.2 Toepasselijkheid ASA 2013

De ASA 2013 is van toepassing op hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling, tenzij daarvan in deze subsidieregeling uitdrukkelijk van wordt afgeweken.

Artikel 1.3 Doel van de regeling in hoofdstukken 1 tot 4

De hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling hebben tot doel het gebiedsgericht terugdringen van het gebruik van aardgas van bestaande gebouwen door stimulering van de transitie naar een aardgasvrij en klimaatneutraal Amsterdam.

Artikel 1.4 Europees kader bij subsidie aan woningcorporaties

Voor zover een woningcorporatie activiteiten uitvoert die op grond van hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling voor subsidie in aanmerking komen, betreffen het Diensten van Algemeen Economisch belang als bedoeld in artikel 47 van de Woningwet. Het betreft een additionele, specifieke vergoeding in aanvulling op de compensatie die is genoemd in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Artikel 1.5 Subsidiabele kosten

  • 1. In hoofstukken 1 tot 4 worden de gemaakte kosten voor de uitvoering subsidiabele activiteiten, met uitzondering van de in het tweede lid genoemde kosten, aangemerkt als subsidiabele kosten.

  • 2. In hoofdstukken 1 tot 4 worden de volgende kosten niet aangemerkt als subsidiabele kosten:

    • a.

      de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de activiteiten door de aanvrager zelf worden uitgevoerd;

    • b.

      de kosten voor isolatievoorzieningen;

    • c.

      de kosten voor zonnepanelen;

    • d.

      de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

    • e.

      de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

    • f.

      de kosten voor pannen en ander keukengerei;

    • g.

      de kosten voor activiteiten die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen;

    • h.

      de kosten voor elektrische CV-ketels, elektrische doorstroomverwarmers en andere vormen van elektrische weerstandsverwarming met uitzondering van warmtepompen, infraroodpanelen en boilers met een buffervat van tenminste 10 liter.

Artikel 1.6 Maximering en stapeling

  • 1. Subsidie op grond van hoofdstukken 1 tot 4 is niet hoger dan de daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten voor het realiseren van de subsidiabele activiteiten verminderd met andere voor de subsidiabele activiteiten verleende of vastgestelde subsidies.

  • 2. Indien aannemelijk is dat een andere verleende subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, lager vastgesteld zal worden brengt het college het verwachte lagere bedrag in mindering in de plaats van het verleende bedrag.

Artikel 1.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag, in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      een overzicht van de uit te voeren activiteiten inclusief een kostenraming;

    • b.

      offertes voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten, waarop het deel van de kosten die subsidiabel zijn voldoende duidelijk uitgesplitst en aangemerkt zijn;

    • c.

      bewijs dat de bankrekening, waarop de aangevraagde subsidie ontvangen wordt, op naam staat van de aanvrager;

    • d.

      een overzicht van eventuele andere aangevraagde of verleende subsidies voor dezelfde subsidiabele activiteiten;

    • e.

      indien het een subsidieaanvraag voor activiteiten met betrekking tot collectieve installaties betreft:

      • i.

        een overzicht van de aan de collectieve installatie verbonden verblijfsobjecten;

      • ii.

        een overzicht van de aanwezigheid van gasaansluitingen in de verblijfsobjecten;

      • iii.

        een overzicht waaruit blijkt welk van de verschillende eigenaren en huurders de intentie heeft om de individuele woning gebonden gasaansluiting, zoals bedoeld onder b, binnen 1 jaar af te sluiten;

      • iv.

        bewijs dat de aanvrager gemachtigd is de aanvraag te doen.

    • f.

      voor de ondernemers en ondernemingen, niet zijnde de woningcorporatie, een volledig ingevulde verklaring De-minimissteun;

    • g.

      voor verhuurders, bewijs dat er voldaan is aan geldende goedkeuringsverplichtingen.

  • 2. Indien de aanvrager niet de eigenaar is van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft worden in aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 bij de subsidieaanvraag, in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende gegevens en stukken overlegd:

    • a.

      een schriftelijke bewijs van instemming van eigenaar dat de bedoelde aanvrager de binnen deze regeling als subsidiabel aangemerkte activiteiten in het betreffende gebouw mag gaan uitvoeren of een vonnis van de kantonrechter dat de verhuurder op grond van artikel 7:243BW of artikel 7:215BW medewerking met de voorgestelde activiteiten oplegt.

    • b.

      een huur-, gebruiks- of uitvoeringsovereenkomst die betrekking heeft op het vastgoed waar de subsidiabele activiteit plaatsvindt, waaruit blijkt dat de aanvrager belang heeft bij de uit te voeren activiteiten.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling, indien:

    • a.

      reeds begonnen is met het uitvoeren van de fysieke gebouwgebonden activiteiten voordat een aanvraag voor subsidieverlening is ingediend;

    • b.

      de aanvrager niet eigenaar is van het verblijfsobject en er gegronde reden is om aan te nemen de eigenaar geen toestemming heeft gegeven voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten en er geen vonnis van de kantonrechter is dat de verhuurder op grond van artikel 7:243BW of artikel 7:215BW medewerking met de subsidiabele activiteiten oplegt.

  • 2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling als:

    • a.

      De kosten voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor een subsidieaanvraag wordt gedaan naar het oordeel van het college niet in redelijke verhouding staan tot het beoogde resultaat;

    • b.

      Gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft zich aan verplichtingen en voorwaarden van deze regeling onttrekt door dochtermaatschappijen, Verenigingen van Eigenaren, huurders of gebruikers te stimuleren om in zijn plaats de subsidie aan te vragen;

    • c.

      De activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd niet bijdragen aan de realisatie van het doel van de regeling;

    • d.

      Met betrekking tot het onderhavige vastgoed al eerder subsidie is verleend door middel van een incidentele subsidie of op basis één van de volgende subsidieregelingen:

      • i.

        Subsidieregeling Nul op de meter

      • ii.

        Subsidieregeling Amsterdam aardgasloos

      • iii.

        Subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij

      • iv.

        Subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam

      • v.

        Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

    • e.

      de ondernemer, niet zijnde de woningcorporatie, niet aan de vrijstellingsvoorwaarden van de de-minimisverordening voldoet;

    • f.

      een aanvrager voor dezelfde activiteit gelijktijdig subsidie aanvraagt op grond van subsidiabele activiteiten uit twee of meer hoofdstukken van deze regeling waarvan het hoofdstuknummer met 2 of 3 begint;

    • g.

      De om te zetten, verwijderen of vervangen ruimteverwarmings- of warmtapwaterinstallatie in de energievraag voorziet doormiddel van onttrekking van warmte aan het stadswarmtenet;

    • h.

      er een functionerende collectieve ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie bestaat in een pand met meerdere adressen.

Artikel 1.9 Aanvullende verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikelen 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    De activiteiten dienen binnen één jaar na verleningsbeschikking volledig te zijn uitgevoerd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een passende verklaring, binnen de gestelde termijn ontvangt.

  • b.

    De subsidieontvanger zal de afsluiting van de gasaansluiting niet ongedaan maken, tenzij dat een voorwaarde was voor het verkrijgen van toestemming voor verwijdering op grond van artikel 7:215BW.

  • c.

    Een door de gemeente aangestelde inspecteur wordt op verzoek van die inspecteur in de gelegenheid gesteld de uitgevoerde werkzaamheden ter plaatse te inspecteren.

  • d.

    voor zover vereist, het verkrijgen van de vergunningen voor de subsidiabele activiteiten.

  • e.

    De woningcorporatie administreert de netto kosten, bedoeld in artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit, die zijn verbonden met de activiteiten bedoeld in artikel 5, op een zodanige wijze dat inzicht kan worden verkregen in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering, in relatie tot de voor deze activiteiten verstrekte subsidie.

  • f.

    In geval van gehuurd vastgoed, dient de verhuurder te borgen dat het voor huurders niet mogelijk is om de woning in de toekomst van aardgas te voorzien.

Artikel 1.10 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

  • 1. In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling:

    • a.

      De betaalde facturen voor de activiteiten, waarop het deel van de kosten die subsidiabel zijn voldoende duidelijk uitgesplitst en aangemerkt zijn; inclusief betaalbewijzen;

    • b.

      een overzicht van eventuele andere verleende of vastgestelde subsidies en subsidiebedragen voor dezelfde subsidiabele activiteiten, inclusief kopieën van de genoemde verlenings- en vaststellingsbeschikkingen en indien een lagere vaststelling van een andere verleende subsidie wordt verwacht een onderbouwing van die verwachting;

    • c.

      indien er vaststelling wordt gevraagd voor activiteiten met betrekking tot collectieve installaties: een overzicht inclusief bewijzen, waaruit blijkt welk van de verschillende eigenaren en huurders de aanwezige individuele woning gebonden gasaansluiting heeft afgesloten.

  • 2. Het financieel verslag, dan wel de jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel b van de ASA2013, dat onderdeel uitmaakt van een aanvraag tot subsidievaststelling op grond van hoofdstukken 1 tot 4 bevat voor aanvragen door woningcorporaties in ieder geval een overzicht waaruit blijkt welke kosten aan de subsidiabele activiteiten zijn verbonden, dat inzicht verschaft in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering;

Artikel 1.11 Directe vaststelling

  • 1. Subsidies op basis van hoofdstukken 1 tot 4 worden niet direct vastgesteld.

  • 2. Aanvragen tot vaststelling van subsidies die € 5.000,- of minder bedragen, die op basis van hoofdstukken 1 tot 4 zijn verleend, dienen op hetzelfde moment ingediend te worden als in artikel 15, tweede lid van de ASA 2013 voorgeschreven wordt voor eenmalige subsidieverleningen die meer bedragen dan €5.000,-, maar niet hoger zijn dan €50.000,-.

Hoofdstuk 2 Stadsbrede subsidie

Artikel 2.1 Gebiedsbepaling

Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, zoals bedoeld in artikel 2.3, plaats dienen te vinden is gelijk aan de gemeentegrenzen van Amsterdam met uitzondering van gebieden die zijn aangewezen in hoofdstukken waarvan het nummer met een 3 begint.

Artikel 2.2 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 2.3, onder a, b en c genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van de inwerkingtreding van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij en 31 december 2022 is vastgesteld op €3.000.000,-.

  • 2. Het subsidieplafond voor de in artikel 2.3, onder d, e en f genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van de inwerkingtreding van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij en 31 december 2022 is vastgesteld op €500.000,-.

Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het, binnen het in artikel 2.1 bepaalde gebied, uitvoeren van de volgende fysieke gebouwgebonden activiteiten:

  • a.

    In een bestaande woning of bestaand pand met meerdere woningen, welke daardoor aardgasvrij wordt:

    • i.

      De gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije ruimteverwarmingsinstallatie;

    • ii.

      De gasgestookte tapwaterinstallatie omzetten naar een aardgasvrije tapwaterinstallatie;

    • iii.

      De gasgestookte kookvoorziening omzetten naar aardgasvrije kookvoorziening;

    • iv.

      Het laten afsluiten van het aardgasnet.

  • b.

    Bij een kleinschalige transformatie, waardoor de bij de transformatie gerealiseerde woningen aardgasvrij worden:

    • i.

      Realiseren van een aardgasvrije ruimteverwarmingsinstallatie;

    • ii.

      Realiseren van een aardgasvrije tapwaterinstallatie;

    • iii.

      Realiseren van een aardgasvrije kookvoorziening.

  • c.

    In een pand met meerdere woningen, welke daardoor ten dele aardgasvrij wordt:

    • i.

      Een collectieve gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

    • ii.

      Een collectieve gasgestookte tapwaterinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

    • iii.

      Het laten afsluiten van een collectieve aansluiting aan het aardgasnet.

  • d.

    In bestaand maatschappelijk vastgoed, welke daardoor aardgasvrij wordt, de gasgestookte ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie en/of het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting.

  • e.

    In een bestaande bedrijfsruimte, welke daardoor aardgasvrij wordt, de gasgestookte ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie en/of het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting.

  • f.

    In een bestaande bedrijfsruimte of bestaand maatschappelijk vastgoed, welke daardoor aardgasvrij wordt, omzetten van aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen naar bedrijfsmiddelen die dezelfde functie vervullen zonder aardgas te verbruiken.

Artikel 2.4 Hoofdstuk specifieke subsidiabele kosten

In afwijking op het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid wordt voor activiteiten aan bedrijfsmiddelen, zoals genoemd in artikel 2.3, onderdeel f, het verschil tussen de investeringskosten voor een vervangend aardgas verbruikend bedrijfsmiddel dat de functie van het bestaande bedrijfsmiddel kan vervullen en het duurdere bedrijfsmiddel dat die functie vervult zonder aardgas te verbruiken aangemerkt als subsidiabele kosten. De in de onderdelen van artikel 1.5, tweede lid opgesomde kosten worden niet aangemerkt als subsidiabele kosten.

Artikel 2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel a, geldt dat de subsidie bedraagt de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, maar niet hoger is dan de volgende maxima:

    • a.

      €. 2000,- voor omzetting van de ruimteverwarmingsinstallatie, zoals bedoeld in subonderdeel i;

    • b.

      €. 500,- voor omzetting van de tapwaterinstallatie, zoals bedoeld in subonderdeel ii;

    • c.

      €. 500,- voor omzetting van de kookvoorziening, zoals bedoeld in subonderdeel iii;

    • d.

      de door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten tot € 1000,- voor afsluiting van het aardgas, zoals bedoeld subonderdeel iv;

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel b, geldt dat de subsidie bedraagt de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, maar niet hoger is dan de volgende maxima:

    • a.

      €. 2000,- voor realisatie van de ruimteverwarmingsinstallatie, zoals bedoeld in subonderdeel i;

    • b.

      €. 500,- voor realisatie van de tapwaterinstallatie, zoals bedoeld in subonderdeel ii;

    • c.

      €. 500,- voor realisatie van de kookvoorziening, zoals bedoeld in subonderdeel iii;

    • d.

      de door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten tot € 1000,- voor afsluiting van het aardgas, zoals bedoeld subonderdeel iv;

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel c, geldt dat:

    • a.

      Voor activiteiten in subonderdeel i de subsidie bedraagt de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, vermenigvuldigd met het aantal aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen na het uitvoeren van de activiteiten, gedeeld door het aantal woningen in het pand met meerdere woningen dat vóór het uitvoeren van de activiteiten gebruik maakt van de gasgestookte verwarmingsinstallatie, met een maximum van €2000,- per aardgasvrije woning;

    • b.

      Voor activiteiten in x de subsidie bedraagt de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, vermenigvuldigd met het aantal aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen na het uitvoeren van de activiteiten, gedeeld door het aantal woningen in het pand met meerdere woningen dat vóór het uitvoeren van de activiteiten gebruik maakt van de gasgestookte tapwaterinstallatie met een maximum van €500,- per aardgasvrije woning;

    • c.

      Voor activiteiten in subonderdeel iii de subsidie alle door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten voor de afsluiting bedraagt.

  • 4. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel d, bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, eerste en derde lid, waarbij het laagste van de volgende subsidiebedragen geldt:

    • a.

      € 3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas; en

    • b.

      € 60.000,- per verblijfsobject.

  • 5. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel e, bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, eerste en derde lid, waarbij het laagste van de volgende subsidiebedragen geldt:

    • a.

      € 3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas; en

    • b.

      € 30.000,- per verblijfsobject.

  • 6. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel f, bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, waarbij een maximum van €1000,- per verblijfsobject geldt.

Artikel 2.6 De aanvrager

  • 1. Subsidie voor activiteiten genoemd in artikel 2.3, onderdelen a en b kan door een ieder die in Amsterdam minder dan 20 verblijfsobjecten bezit worden aangevraagd.

  • 2. Subsidie voor activiteiten genoemd in artikel 2.3, onderdeel c, kan uitsluitend worden aangevraagd door de volgende personen:

    • a.

      eigenaar van het verblijfsobject, voor zover deze in Amsterdam minder dan 20 verblijfsobjecten bezit; en

    • b.

      verenigingen van Eigenaren, een coöperatieve flatvereniging en een ander rechtspersoon met leden waarbij de leden binnen een gebouw van die rechtspersoon gebruik maken van een verblijfsobject.

  • 3. Subsidie voor activiteiten genoemd in artikel 2.3, onderdelen d, e en f, kan uitsluitend worden aangevraagd door de volgende personen:

    • a.

      eigenaar van het verblijfsobject, voor zover deze in Amsterdam minder dan 20 verblijfsobjecten bezit; en

    • b.

      verenigingen van Eigenaren en een ander rechtspersoon met leden waarbij de leden binnen een gebouw van die rechtspersoon gebruik maken van een verblijfsobject.

Artikel 2.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 1.7 wordt bij een subsidieaanvraag ten behoeve van het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed of een bedrijfsruimte, zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdelen d en e, de energierekening van het afgelopen jaar of het jaar daarvoor, voor een periode van maximaal één jaar.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.7 wordt bij een subsidieaanvraag ten behoeve van aardgasvrije bedrijfsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel f, een met een recente offerte of unieke productomschrijving onderbouwde raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel, dat de functie van het bestaande te vervangen bedrijfsmiddel kan vervullen.

Artikel 2.8 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.8 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel e te verlenen indien er voor dezelfde activiteiten ook subsidie aangevraagd is op grond van artikel 2.3, onderdeel d en het college voornemens is de subsidie op grond van artikel 2.3, onderdeel d te verlenen.

  • 2. In aanvulling op de in artikel 1.8 genoemde weigeringsgronden kan het college subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel f geheel of gedeeltelijk weigeren te verlenen als de raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de investeringskosten voor het vervangende aardgasvrij bedrijfsmiddel als gevolg van:

    • i.

      het niet meerekenen van alle relevante kosten;

    • ii.

      het selecteren van een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel dat aanmerkelijk minder functioneel is dan het vervangende aardgasvrije bedrijfsmiddel; of

    • iii.

      een nadelig verschil in de technische levensduur tussen het aardgasverbruikend en aardgasvrije bedrijfsmiddel.

Artikel 2.9 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

[vervallen]

Hoofdstuk 3 Warm Amsterdam

Artikel 3.1 Gebiedsbepaling

  • 1. De subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 3.3 vinden plaats in de volgende deelgebieden, zoals omschreven in bijlage I:

    • a.

      Tranche A, bestaande uit:

      • i.

        Buurt 5 Zuid (Confuciusbuurt);

      • ii.

        Hakfoort-Huigenbos;

      • iii.

        K-buurt midden; en

      • iv.

        Wildemanbuurt;

  • 2. In afwijking op artikel 2.1 wordt een bedrijfsruimte of maatschappelijk vastgoed dat gelegen is binnen het in artikel 3.1, eerste lid, beschreven gebied bij een subsidieaanvraag op grond van artikel 2.3, onderdelen 4, 5 en 6 geacht binnen het in het artikel 2.1 bepaalde gebied te liggen. Voor bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed binnen het in artikel 3.1, eerste lid beschreven gebied kan daardoor aanspraak gemaakt worden op de subsidie in hoofdstuk 2.

Artikel 3.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de in artikel 3.3 genoemde activiteiten is gedurende de periode tussen 25 mei 2022 en 31 december 2026 vastgesteld op € 12.000.000.

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het in het in artikel 3.1 bepaalde gebied uitvoeren van de volgende fysieke gebouwgebonden activiteiten:

  • a.

    in een bestaande woning, welke daardoor aardgasvrij wordt:

    • i.

      omzetten van de aardgasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie naar een installatie die in de warmtevraag voorziet door middel van onttrekking van warmte aan het stadswarmtenet; en/of

    • ii.

      omzetten van de aardgasgestookte tapwaterinstallatie naar een installatie die in haar warmtevraag voorziet door middel van onttrekking van warmte aan het stadswarmtenet; en/of

    • iii.

      omzetten van de aardgasgestookte kookvoorziening naar een aardgasvrije kookvoorziening;

  • b.

    in een pand met meerdere woningen, welke daardoor ten dele aardgasvrij wordt:

    • i.

      omzetten van een collectieve gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie naar een installatie die in de warmtevraag voorziet door middel van onttrekking van warmte aan het stadswarmtenet; en/of

    • ii.

      omzetten van een collectieve gasgestookte tapwaterinstallatie naar een installatie die in de warmtevraag voorziet door middel van onttrekking van warmte aan het stadswarmtenet;

Artikel 3.3a Opt-out

Tot 31 december 2025 kan het college bij subsidieaanvragen op grond van dit hoofdstuk, zolang het verblijfsobject daardoor wel aardgasvrij wordt, ook subsidie verlenen als de vervangende ruimteverwarmingsinstallatie of tapwaterinstallatie, zoals bedoeld in artikel 3.3, onderdelen a en b, subonderdelen i en ii, in de warmtevraag voorziet op een andere manier dan onttrekking van warmte aan het stadswarmtenet. Het plaatsen van elektrische CV-ketels, elektrische doorstroomverwarmers en andere vormen van elektrische weerstandsverwarming, niet zijnde warmtepompen, infraroodpanelen of boilers met een buffervat van tenminste 10 liter, is uitgesloten van subsidie op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 3.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor de in artikel 3.1, eerste lid omschreven deelgebieden gelden de volgende deelgebied specifieke maximale subsidiebedragen per aardgasvrije woning:

    • a.

      €4.300,- binnen het deelgebied Tranche A, zoals bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a;

  • 2. Voor de volgende activiteiten uit artikel 3.3, onderdeel a gelden de volgende voor die activiteit specifieke subsidiebedragen:

    • a.

      voor activiteiten omschreven in subonderdeel i geldt dat deze gelijk is aan het voor het deelgebied waarin de activiteit plaatsvindt geldende specifieke maximale subsidiebedrag per aardgasvrij woning, zoals bepaald in het eerste lid;

    • b.

      voor activiteiten omschreven in subonderdeel ii bedraagt de hoogte van de subsidiabele kosten, daarbij geldt een maximum van € 1.000,- per aardgasvrije woning;

    • c.

      voor activiteiten omschreven in subonderdeel iii bedraagt de hoogte van de subsidiabele kosten, daarbij geldt een maximum van € 500,- per aardgasvrije woning.

  • 3. Voor de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.3, onderdeel b geldt dat:

    • a.

      de subsidie voor activiteiten onder i gelijk is aan het voor het deelgebied waarin de activiteit plaatsvindt geldende specifieke maximale subsidiebedrag per aardgasvrij woning, zoals bepaald in het eerste lid;

    • b.

      voor activiteiten onder ii bedraagt de subsidie de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, vermenigvuldigd met het aantal aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen na het uitvoeren van de activiteiten, gedeeld door het aantal woningen in het pand met meerdere woningen dat vóór het uitvoeren van de activiteiten gebruik maakt van de gasgestookte tapwaterinstallatie, daarbij geldt een maximum van € 1.000,- per aardgasvrije woning.

  • 4. Activiteit specifieke maximale subsidiebedragen, zoals bedoeld in het tweede en derde lid, leiden in geen geval tot een subsidie per woning die hoger is dan het deelgebied specifieke subsidiebedrag per woning, zoals bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.5 De aanvrager

De subsidie op grond van dit hoofdstuk is uitsluitend aan te vragen door:

  • a.

    eigenaren; en

  • b.

    verenigingen van eigenaren en andere rechtspersonen met leden waarbij het gebouw in eigendom van die rechtspersoon is en de leden een exclusief en verhandelbaar recht hebben tot bewoning van woningen in dat gebouw, zoals coöperatieve flatverenigingen.

Artikel 3.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

[vervallen]

Artikel 3.8 Weigeringsgronden

[vervallen]

Artikel 3.9 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

[vervallen]

Hoofdstuk 3a Techniekneutraal gebied

Artikel 3a.1 Gebiedsbepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, zoals bedoeld in artikel 3a.3, plaats dienen te vinden bestaat uit de volgende in bijlage III omschreven deelgebieden:

    • a.

      Bernard Loderbuurt;

    • b.

      Reimerswaalbuurt;

    • c.

      Banne Noord;

    • d.

      Molenwijk;

    • e.

      Gentiaanbuurt;

    • f.

      Wildemanbuurt.

  • 2. In afwijking op artikel 2.1 wordt een bedrijfsruimte of maatschappelijk vastgoed, dat gelegen is binnen het in artikel 3a.1, eerste lid beschreven gebied, bij een subsidieaanvraag op grond van artikel 2.3 geacht binnen het in het artikel 2.1 bepaalde gebied te liggen. Bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed binnen het in artikel 3a.1, eerste lid beschreven gebied is daardoor niet als gevolg van de gebiedsaanwijzing in artikel 3a.1, eerste lid uitgesloten van de subsidie in hoofdstuk 2.

Artikel 3a.2 Subsidieplafonds

Voor de deelgebieden zoals opgesomd in de onderdelen van artikel 3a.1, gelden de volgende subsidieplafonds voor subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, die plaatsvinden aan vastgoed dat is gelegen in die deelgebieden:

  • a.

    Bernard Loderbuurt € 1.450.000 tussen 2 juni 2020 tot en met 31 december 2025;

  • b.

    Reimerswaalbuurt € 2.077.000 tussen 2 juni 2020 tot en met 31 december 2025;

  • c.

    Banne Noord € 790.000 tussen 18 december 2021 en 31 december 2025;

  • d.

    Molenwijk € 3.600.000 tussen 25 februari 2022 en 31 december 2026;

  • e.

    Gentiaanbuurt € 1.155.000 tussen 1 maart 2022 en 31 december 2026;

  • f.

    Wildemanbuurt €2.823.000 tussen 31 december 2019 en 31 december 2024.

Artikel 3a.3 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het binnen één van de in de onderdelen van artikel 3a.1, eerste lid bepaalde deelgebieden, uitvoeren van de volgende fysieke gebouwgebonden activiteiten:

  • a.

    in een bestaande woning, welke daardoor aardgasvrij wordt:

    • i.

      omzetten van de aardgasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie naar een aardgasvrije; en/of

    • ii.

      omzetten van de aardgasgestookte tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije; en/of

    • iii.

      omzetten van de aardgasgestookte kookvoorziening naar een aardgasvrije kookvoorziening; en/of

    • iv.

      verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

  • b.

    in een bestaand pand met meerdere woningen, welke daardoor ten dele aardgasvrij wordt:

    • i.

      omzetten van een collectieve aardgasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie naar een aardgasvrije collectieve installatie; en/of

    • ii.

      omzetten van de aardgasgestookte tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije; en/of

    • iii.

      verwijderen van de collectieve gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3a.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, onderdeel a, subonderdelen i en ii aan een woning komt 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, in aanmerking voor subsidie, daarbij gelden voor de combinatie van deze activiteiten of voor één activiteit afzonderlijk, afhankelijk van het deelgebied waarin die woning is gelegen, de volgende maximum subsidiebedragen per aardgasvrije woning:

    • a.

      Bernard Loderbuurt € 4500,-;

    • b.

      Reimerswaalbuurt € 4500,-;

    • c.

      Banne Noord € 3750,-;

    • d.

      Molenwijk € 4500,-;

    • e.

      Gentiaanbuurt € 4500,-;

    • f.

      Wildemanbuurt € 3000,-.

  • 2. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, onderdeel a, subonderdeel iii aan een woning komt 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, in aanmerking voor subsidie, daarbij geldt een maximum subsidiebedrag van €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, onderdeel a, subonderdeel iv en onderdeel b, subonderdeel iii geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting, maar in ieder geval niet hoger is dan € 1000,- per aansluiting.

  • 4. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, onderdeel b, geldt dat:

    • a.

      voor activiteiten in subonderdeel i de subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, vermenigvuldigd met het aantal aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen na het uitvoeren van de activiteiten, gedeeld door het aantal woningen in het pand met meerdere woningen dat vóór het uitvoeren van de activiteiten gebruik maakt van de gasgestookte verwarmingsinstallatie, met een maximum per aardgasvrije woning dat € 500,- lager is dan voor woningen in hetzelfde gebied geldt op grond van artikel 3a.5, eerste lid.

    • b.

      voor activiteiten in subonderdeel ii de subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 1.5, vermenigvuldigd met het aantal aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen na het uitvoeren van de activiteiten, gedeeld door het aantal woningen in het pand met meerdere woningen dat vóór uitvoeren van de activiteiten gebruik maakt van de gasgestookte verwarmingsinstallatie, met een maximum van € 500,- per aardgasvrije woning.

Artikel 3a.4 Deelgebied specifieke bepalingen over subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.5, eerste lid omschreven kosten, worden kosten aan woningen in het deelgebied Gentiaanbuurt, zoals omschreven bijlage II, onderdeel e, die aan alle van de volgende criteria voldoen aangemerkt als subsidiabele kosten:

    • a.

      gemaakt na 31 juni 2021 en gemaakt voor de aanvraagdatum van de subsidie;

    • b.

      gemaakt door de aanvrager van de subsidie;

    • c.

      de uitvoeringsdatum buiten beschouwing latende, aan te merken zijn als een onderdeel van subsidiabele kosten die gemaakt zijn om in een woning gelegen in het in artikel 3e.1, eerste lid bepaalde gebied de gasgestookte ruimteverwarmings- en tapwaterinstallatie om te zetten naar een aardgasvrije door middel van een aansluiting op het stadswarmtenet;

    • d.

      eerder dan de aanvraagdatum zijn gemaakt, omdat ze voor activiteiten zijn die om bouwtechnische of daarmee samenhangende financiële redenen in combinatie met een renovatie uitgevoerd moesten worden.

    • e.

      zijn niet in de onderdelen van artikel 1.5, tweede lid opgesomd.

  • 2. In aanvulling op de in artikel 1.5, eerste lid genoemde subsidiabele kosten worden kosten voor de uitvoering van subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, aan woningen in het deelgebied Wildemanbuurt, zoals omschreven in bijlage II, onderdeel f, in andere woningen of panden met meerdere woningen van dezelfde eigenaar aan vastgoed in datzelfde deelgebied in aanmerking voor subsidie, voor zover:

    • a.

      die andere woningen of panden met meerdere woningen ook aardgasvrij worden;

    • b.

      die kosten hoger zijn dan het maximum subsidiebedrag dat op grond van dit hoofdstuk voor die activiteit geldt.

Artikel 3a.6 Deelgebied specifieke bepalingen over in te dienen gegevens

In aanvulling op de in artikel 1.7 genoemde gegevens en stukken wordt bij een subsidieaanvraag waar op grond van artikel 3a.5, eerste lid subsidiabele kosten worden opgevoerd de volgende gegevens en stukken ingediend:

  • a.

    facturen voor de activiteiten waarvoor deze kosten zijn gemaakt, waarop de subsidiabele kosten voldoende duidelijk zijn uitgesplitst en aangemerkt, inclusief betaalbewijzen;

  • b.

    een schriftelijke toelichting die de volgende zaken omschrijft:

    • i.

      de activiteiten die tegen deze kosten zijn uitgevoerd;

    • ii.

      de aard en omvang van de renovatie aan de woning;

    • iii.

      bouwtechnische en daarmee samenhangende financiële redenen dat de uitvoering van de activiteiten die tot deze kosten hebben geleid in combinatie met een renovatie uitgevoerd moest worden.

Hoofdstuk 5 Duurzame nieuwbouw

Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • b.

    Buiksloterham: Het plangebied van de investeringsnota Buiksloterham 2020, zoals dat gedefinieerd is in afbeelding 1.2.1 op pagina 7 van de Investeringsnota Buiksloterham 2020, zoals deze op 12 november 2020 als bijlage A in het Gemeenteblad, afdeling 3A, onder nummer 189 / 1195 is gepubliceerd.

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • d.

    DAEB-vrijstellingsbesluit: het Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011, betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst, verleend aan bepaalde, met beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PbEU C9380)), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • e.

    energielabel: een in de officiële landelijke database, EP-online.nl, opgenomen registratie van de energieprestaties van een gebouw, zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van het besluit energieprestatie gebouwen;

  • f.

    energieneutrale woning: een woning met een, volgens NTA 8800 bepaalde, energiebehoefte van maximaal 60 kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar, een primair fossiel energieverbruik van maximaal 0 kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar, een aandeel hernieuwbare energie van minimaal 100%;

  • g.

    gebied: Een door denkbeeldige lijnen begrensd deel van grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • h.

    gebruiksoppervlak: Het op basis van NEN 2580 bepaalde nuttig bruikbare oppervlak van een verblijfsobject;

  • i.

    milieuprestatiegebouwwaarde: een getal dat uitdrukking geeft aan de milieukosten van een gebouw en dat berekend is volgens de Bepalingsmethode Milieuprestaties Bouwwerken, zoals deze, op basis van de EN15804/A2 en EN15978 normen, is opgesteld door de Stichting Bouwkwaliteit. Daarbij geldt dat bij het berekenen van deze waarde alleen die zonnepanelen meetellen, die op het moment van de aanvraag van de omgevingsvergunning nodig zijn om de voor vergunningverlening vereiste energieprestaties te behalen.

  • j.

    nieuwbouw: een bouwwerk of plan om een bouwwerk te realiseren waarvoor nog geen melding of kennisgeving van de gereedkomen van bouw, zoals genoemd in artikel 7, lid g van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen en vereist volgens artikel 1.25, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 is gedaan;

  • k.

    nul-op-de-meter woning: een woning met een, volgens NTA 8800 bepaalde, energiebehoefte van maximaal 60 kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar, een primair fossiel energieverbruik van maximaal -15 kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar, een aandeel hernieuwbare energie van minimaal 135%;

  • l.

    sociale huurwoning: een woning die wordt verhuurd door een in Amsterdam toegelaten woningcorporatie, waarvoor geldt dat de netto huurprijs onder de liberaliseringsgrens ligt;

  • m.

    Strandeiland: Het gehele plangebied van de grondexploitatie Inrichting 1 fase Strandeiland, zoals weergeven in de investeringsnota Inrichting 1e fase Strandeiland, vastgesteld op vaststelling raad 7 november 2019, gepubliceerd in het Gemeenteblad, afdeling 3a, onder nummer 280 / 1835;

  • n.

    verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is, zoals bedoeld in artikel 1, lid m van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • o.

    voedselvermalersysteem: versnijdende en vermalende apparatuur in de woning en de bijbehorende transport-, bewerkings- en opslaginstallatie, die de inzameling of het hergebruik van groente- fruit- en andere etensresten faciliteert. Het systeem voorkomt lozing, zoals bedoeld in artikel 6 en artikel 1, onderdeel c van het Besluit lozing afvalwater huishoudens;

  • p.

    woning: een adresseerbaar verblijfsobject dat in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen geregistreerd zal kunnen worden met het gebruiksdoel woonfunctie;

  • q.

    woningcorporatie: Toegelaten instellingen zoals bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Artikel 5.2 Toepasselijkheid ASA 2013

De ASA2013 is van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij daarvan in dit hoofdstuk uitdrukkelijk van wordt afgeweken.

Artikel 5.3 Doel van in het hoofdstuk omschreven subsidie

Het doel van dit hoofdstuk is het in specifieke gebieden stimuleren van de realisatie van duurzame sociale nieuwbouw die bijzonder gunstige eigenschappen heeft qua energiehuishouding en een bijzonder lage milieubelasting tot gevolg heeft.

Artikel 5.4 Europees kader bij subsidie aan woningcorporaties

Voor zover een woningcorporatie activiteiten uitvoert die op grond van dit hoofdstuk voor subsidie in aanmerking komen, betreffen het Diensten van Algemeen Economisch belang als bedoeld in artikel 47 van de Woningwet. Het betreft een additionele, specifieke vergoeding in aanvulling op de compensatie die is genoemd in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Artikel 5.5 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het binnen het gebied Buiksloterham treffen van de volgende maatregelen aan een nieuwbouw sociale huurwoning:

    • a.

      de woning op een zodanige manier realiseren dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en energieneutraal is; of

    • b.

      de woning op een zodanige manier realiseren dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en nul-op-de meter is; en

    • c.

      in aanvulling op de in onderdeel a of b genoemde maatregelen in de woning een voedselvermalersysteem toepassen zolang deze woning gerealiseerd wordt binnen de kavels met nummers 18, 19 en 39, zoals bepaald op pagina 10 van de investeringsnota Buiksloterham 2020.

  • 2. Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het binnen het gebied Strandeiland realiseren van een nieuwbouw sociale huurwoning op een zodanige manier dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde van kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en nul-op-de-meter is.

Artikel 5.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de te verlenen maximale subsidie op grond van dit hoofdstuk is als volgt:

    • a.

      Voor het op een zodanige manier realiseren van een woning dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en energieneutraal is, zoals bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel a, geldt dat de subsidie € 50,- per vierkante meter gebruiksoppervlak van de woning bedraagt met een maximum van € 5000,- per woning;

    • b.

      Voor op een zodanige manier realiseren van woning dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en nul-op-de-meter is, zoals bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel b en artikel 5.5, tweede lid, geldt dat de subsidie € 75,- per vierkante meter gebruiksoppervlak van de woning bedraagt met een maximum van € 7500,- per woning;

    • c.

      Voor het toepassen van een voedselvermalersysteem, zoals bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel c geldt dat de subsidie maximaal € 750,- per woning bedraagt;

  • 2. De hoogte van de vast te stellen subsidie op grond van dit hoofdstuk is als volgt:

    • a.

      de in het eerste lid, onder a, b en c genoemde bedragen zijn van toepassing, maar 70% van het subsidiebedrag van andere verleende of vastgestelde subsidies voor de subsidiabele activiteiten wordt in mindering gebracht op de hoogte van de subsidie. Indien aannemelijk is dat een andere verleende subsidie lager vastgesteld zal worden brengt het college het verwachte lagere bedrag voor 70% in mindering in de plaats van het verleende bedrag;

    • b.

      de subsidie is niet hoger dan de, met andere voor de subsidiabele activiteiten verleende of vastgestelde subsidies verminderde, daadwerkelijk gemaakte kosten voor het realiseren van de subsidiabele activiteiten. Indien aannemelijk is dat een andere verleende subsidie lager vastgesteld zal worden brengt het college het verwachte lagere bedrag in mindering in de plaats van het verleende bedrag.

Artikel 5.8 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor activiteiten binnen het gebied Buiksloterham, zoals bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, is vastgesteld op €6.050.000,-; en

  • 2. Het subsidieplafond voor activiteiten binnen het gebied Strandeiland, zoals bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, is vastgesteld op €5.150.000,-.

Artikel 5.9 De aanvrager

De subsidie in dit hoofdstuk kan uitsluitend worden aangevraagd door woningcorporaties.

Artikel 5.10 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 5, tweede lid van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag op basis van dit hoofdstuk de volgende gegevens en stukken overlegd:

    • a.

      een bewijs dat de bankrekening waarop de subsidie of het subsidievoorschot overgemaakt dient te worden op naam van de aanvrager staat;

    • b.

      een schriftelijke verklaring of andere documenten waaruit blijkt welke, conform NTA8800 te bepalen, energieprestaties voor de woning beoogd is, waarbij de volgende waarden expliciet benoemd worden:

      • i.

        de maximale energiebehoefte in kWh per m² per jaar;

      • ii.

        het primair fossiel energiegebruik in kWh per m² per jaar; en

      • iii.

        het aandeel (%) hernieuwbare energie;

    • c.

      een schriftelijke verklaring of andere documenten waaruit blijkt welke milieuprestatiegebouwwaarde beoogd is voor de woning;

    • d.

      indien subsidie wordt aangevraagd voor het toepassen van een voedselvermalersysteem: een schriftelijke verklaring of andere documenten waaruit blijkt dat beoogd is een voedselvermalersysteem toe passen in de woning.

  • 2. De beschrijving van activiteiten, zoals genoemd in artikel 5, tweede lid, onderdeel a van de ASA 2013 bevat bij een subsidieaanvraag op basis van dit hoofdstuk in ieder geval:

    • a.

      een overzicht met een weergave van de namen en KvK-nummers van en opdrachtgeversrelaties tussen de beoogde partijen, die in opdracht van de aanvrager, de subsidiabele nieuwbouw zullen bouwen; en

    • b.

      de naam van het projectgebied en de kavelnummers waarbinnen de subsidiabele nieuwbouw gerealiseerd zal worden;

    • c.

      het aantal woningen waar de subsidiabele activiteiten in uitgevoerd zullen worden;

    • d.

      het gebruiksoppervlak van de woningen waar de subsidiabele activiteiten uitgevoerd zullen worden;

    • e.

      voor elk van woningen waar de subsidiabele activiteiten uitgevoerd zullen worden de datum waarop de start van de bouw plaatsvind of heeft plaatsgevonden.

Artikel 5.11 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, indien:

    • a.

      de aanvraag voor subsidieverlening later dan 6 maanden na de start van de bouw van de nieuwbouw waarop de aanvraag betrekking heeft is ingediend;

    • b.

      de aanvraag voor subsidie ontvangen is na 31 december 2027;

    • c.

      er voor 10 november 2020 afspraken met de gemeente Amsterdam met betrekking tot de realisatie van gebouwen op het kavel waar de beoogde gebouwen gerealiseerd zullen worden bestonden;

  • 2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, indien:

    • a.

      er vóór de subsidieaanvraag schriftelijk vastgelegde afspraken bestaan tussen de gemeente en derden, waaronder begrepen projectontwikkelaars, bouwers, eigenaren en erfpachtgerechtigden, allen niet zijnde de subsidieaanvrager, over het realiseren van de in artikel 5.5 gestelde vereisten aan de nieuwbouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      de subsidieaanvraag de maximale subsidiehoogte overschrijdt;

    • c.

      de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd niet bijdragen aan de realisatie van het doel van dit hoofdstuk.

Artikel 5.12 Aanvullende verplichtingen subsidieverlening

Naast de verplichtingen op grond van artikelen 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie op grond van dit hoofdstuk de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    de start van de bouw van de gesubsidieerde nieuwbouw dient uiterlijk binnen 12 maanden na de datum van de verleningsbeschikking te zijn begonnen, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een onderbouwing, vóór het verstrijken van de voor start van de bouw gestelde termijn ontvangt.

  • b.

    de oplevering van de gesubsidieerde nieuwbouw, zoals bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit energieprestaties gebouwen, dient uiterlijk binnen 36 maanden na datum van de verleningsbeschikking te hebben plaatsgevonden, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een onderbouwing, vóór het verstrijken van de voor oplevering gestelde termijn ontvangt.

  • c.

    een door de gemeente aangestelde inspecteur wordt op verzoek van die inspecteur in de gelegenheid gesteld de uitgevoerde werkzaamheden ter plaatse te inspecteren.

  • d.

    de woningcorporatie administreert de netto kosten, bedoeld in artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit, die zijn verbonden met de activiteiten bedoeld in artikel 5, op een zodanige wijze dat inzicht kan worden verkregen in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering, in relatie tot de voor deze activiteiten verstrekte subsidie.

  • e.

    het energielabel voor de gesubsidieerde nieuwbouw bevat tenminste een de berekende energiebehoefte in, kWh per m2 per jaar, het berekende primair fossiel energiegebruik in kWh per m2 per jaar en het berekende aandeel hernieuwbare energie in procenten.

  • f.

    de aanvrager administreert alle informatie met betrekking tot de daadwerkelijk toegepaste materialen die nodig is om de milieuprestatiegebouwwaarde van het gerealiseerde gebouw te kunnen bepalen.

Artikel 5.13 Verantwoording van de subsidie

  • 1. Het activiteitenverslag, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel a van de ASA 2013 bevat voor subsidies op grond van dit hoofdstuk in ieder geval een overzicht waaruit voor ieder van de gesubsidieerde nieuwbouwverblijfsobjecten blijkt:

    • a.

      de postcode, het huisnummer en de huisnummertoevoeging;

    • b.

      de milieuprestatiegebouwwaarde;

    • c.

      het aantal vierkante meter gebruiksoppervlak.

  • 2. Het financieel verslag, dan wel de jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel b van de ASA2013, dat onderdeel uitmaakt van een aanvraag tot subsidievaststelling op grond van dit hoofdstuk bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht waaruit blijkt welke kosten aan de subsidiabele activiteiten zijn verbonden, dat inzicht verschaft in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering; en

    • b.

      een overzicht van eventuele andere verleende of vastgestelde subsidies en subsidiebedragen voor dezelfde subsidiabele activiteiten en indien een lagere vaststelling van een andere verleende subsidie wordt verwacht een onderbouwing van die verwachting.

  • 3. In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling op grond van dit hoofdstuk, indien er subsidie is verleend voor het toepassen van een voedselvermalersysteem, kopieën van de betaalde facturen voor de realisatie van het voedselvermalersysteem waaruit voldoende blijkt in welke woningen het systeem gerealiseerd is.

  • 4. In aanvulling op artikel 14, tweede lid van de ASA 2013 kan het college gedurende de beoordeling van een aanvraag tot vaststelling van subsidie op grond van dit hoofdstuk verzoeken dat de volgende gegevens binnen twee weken worden overlegd:

    • a.

      de verlenings- of vaststellingsbeschikkingen van andere subsidies voor dezelfde subsidiabele activiteiten;

    • b.

      de gegevens die aan de grondslag liggen van de bepaling van het energielabel van het gebouw, zoals bedoeld in artikel 5.12, onderdeel e;

    • c.

      de gegevens die aan de grondslag van de berekening van de milieuprestatiegebouwwaarde, zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, liggen, die tenminste bestaan uit:

      • i.

        een overzicht van de soorten en hoeveelheden toegepaste materialen;

      • ii.

        een overzicht van de soorten en hoeveelheden toegepaste materialen die gedurende de levensloop van het gebouw naar verwachting ter vervanging gebruikt zullen worden; en

      • iii.

        de naam van het toegepaste gevalideerde rekeninstrument.

    • d.

      Betaalbewijzen met betrekking tot aangeleverde facturen.

  • 5. bij de toepassing van artikel 15, tweede en vijfde lid van de ASA 2013 op subsidies op grond van dit hoofdstuk merkt het college de oplevering, zoals bedoeld in artikel 2.1, van het besluit energieprestaties gebouwen aan als het moment waarop de subsidiabele activiteiten afgelopen zijn.

Hoofdstuk 6 Verduurzamende Woningverbetering

Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    achterstallig onderhoud: een zodanige tekortkoming van een bouwwerk dat er op grond van artikel 1a, 1b, 7b 13 of 13a van de Woningwet voorzieningen aan dat bouwwerk noodzakelijk zijn, dan wel een tekortkoming van een bouwwerk die krachtens artikel 7:241 Burgerlijk wetboek als een gebrek heeft te gelden;

  • b.

    bestaand gebouw: een bouwwerk waarvoor een melding of kennisgeving van de gereedkomen van bouw, zoals genoemd in artikel 7, lid g van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen en vereist volgens artikel 1.25, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 is gedaan;

  • c.

    BRL 9500: door de Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland bindend verklaarde Nationale Beoordelingsrichtlijn 9500, zoals vastgesteld op 31 augustus 2011, inclusief latere wijzigingen;

  • d.

    certificaathouder: certificaathouder als bedoeld in BRL 9500, deel 02;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • f.

    maatwerkadviesrapport: maatwerkadviesrapport als bedoeld in BRL 9500, deel 02;

  • g.

    energielabel: een in de officiële landelijke database, EP-online.nl, opgenomen registratie van de energieprestaties van een gebouw, zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van het besluit energieprestatie gebouwen;

  • h.

    EPA-adviseur: een persoon die voldoet aan de eisen aan de vakbekwaamheid van ‘EPA-adviseur’ conform bijlage 2 van BRL 9500, deel 2;

  • i.

    gebied: een door denkbeeldige lijnen begrensd deel van grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • j.

    labelstap: de verbetering van het energielabel van een gebouw of woning door de verbetering van de met één letter of lettercombinatie uitgedrukte weergave van de energieprestaties met één stap; bijvoorbeeld de stap van energielabel F naar energielabel E of van energielabel A+ naar energielabel A++.

  • k.

    verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is, zoals bedoeld in artikel 1, lid m van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • l.

    verduurzamende woningverbetering: een combinatie van fysieke maatregelen aan een bestaand gebouw die ertoe leiden dat er geen sprake meer is van achterstallig onderhoud, gebrekkig functionerende inpandige installaties en bovendien leiden tot een vermindering van de hoeveelheid energie die nodig is om het gebouw geschikt te houden voor verblijf en gebruik door personen.

  • m.

    vereniging van eigenaren: een vereniging van eigenaren en andere rechtspersonen met leden waarbij het gebouw in eigendom van die rechtspersoon is en de leden een exclusief en verhandelbaar recht hebben tot bewoning van woningen in dat gebouw, zoals coöperatieve flatverenigingen.

  • n.

    vve: zie vereniging van eigenaren;

  • o.

    woning: een adresseerbaar verblijfsobject dat in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen geregistreerd zal kunnen worden met het gebruiksdoel woonfunctie;

  • p.

    woning in particulier bezit: een woning die eigendom is van een natuurlijke persoon of een woning waarvoor geldt dat het eigendom van de exclusieve en verhandelbare bewonings- of appartementsrechten bij een natuurlijke persoon liggen, zoals een vereniging van eigenaren;

  • q.

    woning in corporatiebezit: een woning die eigendom is van een woningcorporatie of een woning waarvoor geldt dat het eigendom van de exclusieve en verhandelbare bewonings- of appartementsrechten bij een woningcorporatie liggen;

  • r.

    woningcorporatie: Toegelaten instellingen zoals bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Artikel 6.2 Toepasselijkheid ASA 2013

De ASA2013 is van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij daarvan in dit hoofdstuk uitdrukkelijk van wordt afgeweken.

Artikel 6.3 Doel van de in het hoofdstuk omschreven subsidie

Het doel van dit hoofdstuk is het in specifieke gebieden in Zuidoost stimuleren van de realisatie van verduurzamende woningverbetering door vve’s met in ieder geval particuliere woningbezitters.

Artikel 6.4 Gebiedsbepaling

Het gebied waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden om in aanmerking te komen voor subsidie bestaat uit de volgende in Bijlage II omschreven deelgebieden:

  • a.

    Kantershof

  • b.

    Rechte H-buurt

  • c.

    Hakfoort-Huigenbos

  • d.

    Hoptille

  • e.

    G-buurt oost

  • f.

    Holendrecht-Zuid

  • g.

    Reigersbos centrum

  • h.

    Venserpolder west

  • i.

    Venserpolder oost

Artikel 6.5 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het, binnen het in artikel 6.4 bepaalde gebied, uitvoeren van maatregelen die onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager vallen aan alle woningen binnen een bestaand gebouw die tot gevolg hebben dat:

  • a.

    geen sprake meer is van achterstallig onderhoud; en

  • b.

    ten minste drie labelstappen worden gemaakt of het energielabel B is bereikt; en

  • c.

    inpandige installaties naar behoren functioneren.

Artikel 6.6 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie op grond van dit hoofdstuk komen 70% van de kosten voor de uitvoering van de in artikel 6.5 bedoelde maatregelen.

Artikel 6.7 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie voor de in artikel 6.5 genoemde subsidiabele activiteiten bedraagt ten hoogste de voor subsidie in aanmerking komende kosten, zoals bedoeld in artikel 6.6 en is niet hoger dan:

  • a.

    € 9.400,- per woning in particulier bezit in het gebouw; en

  • b.

    € 6.000,- per woning in corporatie bezit in het gebouw, voor zover de subsidie als gevolg van corporatiebezit niet meer is dan één vierde van het bedrag dat uit onderdeel a volgt.

Artikel 6.8 Subsidieplafond

Het subsidieplafond gedurende de periode tussen de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie verduurzamende woningverbetering Zuidoost en 31 december 2028 voor de subsidiabele activiteiten in artikel 6.5 bedraagt € 29.099.737,-.

Artikel 6.9 de aanvrager

De subsidie in dit hoofdstuk kan uitsluitend worden aangevraagd door verenigingen van eigenaren.

Artikel 6.10 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. De beschrijving van activiteiten, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a van de ASA 2013, bevat bij aanvragen op grond van dit hoofdstuk in ieder geval een overzichtstabel die de volgende zaken met betrekking tot de woningen waaraan de subsidiabele activiteiten plaats zullen vinden bevat:

    • a.

      straatnaam;

    • b.

      huisnummer;

    • c.

      huisnummertoevoeging;

    • d.

      postcode;

    • e.

      de juridisch eigenaar van de woning of het appartementsrecht; en

    • f.

      het huidige energielabel;

  • 2. In aanvulling op artikel 5, tweede lid van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag op basis van dit hoofdstuk de volgende gegevens en stukken overlegd:

    • a.

      een meerjaren onderhoudsplan (MJOP) dat voldoet aan de volgende vereisten:

      • i.

        is opgesteld conform NEN 2767;

      • ii.

        omvat alle collectieve gebouwelementen en onderbouwt de collectiviteit van die elementen met behulp van een verwijzing naar het specifieke artikel in de splitsingsakte of andere documenten waarin de verdeling van eigendom en verantwoordelijkheden tussen de leden is vastgelegd;

      • iii.

        voorziet in een plan voor het onderhoud voor alle collectieve gebouwelementen voor een periode van minimaal 30 jaar en voor het casco voor een periode van minimaal 50 jaar;

      • iv.

        bevat een detailleerde tabel die voor ieder jaar op basis van de onderhouds- en vervangingscyclus van alle collectieve gebouwelementen voor een periode van 30 jaar inzichtelijk maakt welke werkzaamheden moeten gebeuren en welke kosten daaraan zijn verbonden en waarvoor verder geldt dat:

        • 1.

          de omschrijving van de werkzaamheden en de geraamde kosten in deze tabel in ieder geval gekwantificeerd onderbouwd worden door vermelding van het aantal eenheden, het aantal strekkende meter of het aantal vierkante meter van de werkzaamheden en de eenheidsprijzen voor de aan die werkzaamheden verbonden eenheden, strekkende meters of vierkante meters; en

        • 2.

          de vervangingscyclus in deze tabel er niet toe leidt dat de vervanging gebouwelementen op een later moment gepland wordt dan uit de theoretische levensduur van het gebouwelement volgt.

      • v.

        bevat voldoende, duidelijke en gedetailleerde foto’s die de conditiemeting onderbouwen;

      • vi.

        benoemt welke collectieve gebouwelementen die niet visueel geïnspecteerd konden worden, welk aanvullende onderzoek plaatsgevonden heeft met betrekking tot die elementen en hoe de benodigde maatregelen die uit het aanvullend onderzoek volgden opgenomen zijn opgenomen zijn in het MJOP.

    • b.

      een maatwerkadviesrapport, dat tenminste de volgende kenmerken heeft:

      • i.

        het beschrijft welke maatregelen nodig zijn om ten minste drie labelstappen te maken of het energielabel B te bereiken met de woningen waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

      • ii.

        het is niet eerder is opgesteld dan 1 september 2016;

      • iii.

        het bevat de naam en het adres van de EPA-adviseur die de woningen heeft opgenomen ten behoeve dit rapport; en

      • iv.

        het bevat de naam, het adres, het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel en het nummer van het certificaat van de certificaathouder waarvoor de in onderdeel iii genoemde EPA-adviseur werkt;

    • c.

      een bewijs dat de rekening waarop het subsidiebedrag gestort zal worden op naam van de aanvrager staat, zoals een bankrekeningafschrift of een bankpas.

    • d.

      een kopie van de vigerende splitsingsakte of indien die niet bestaat andere documenten waarin de verdeling van eigendom en verantwoordelijkheden tussen de leden is vastgelegd.

Artikel 6.11 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, indien:

    • a.

      reeds begonnen is met het treffen van de maatregelen voordat de subsidieaanvraag is ingediend;

    • b.

      de aanvraag voor subsidie ontvangen is na 31 december 2028;

  • 2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, indien:

    • a.

      de subsidieaanvraag de maximale subsidiehoogte overschrijdt;

    • b.

      de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd niet bijdragen aan de realisatie van het doel van dit hoofdstuk;

    • c.

      al eerder subsidie is aangevraagd op basis van deze regeling voor dezelfde activiteit;

    • d.

      het maatwerkrapport of het meerjarig onderhoudsplan, zoals bedoeld in respectievelijk artikel 6.10, tweede lid, onderdelen a en b niet voldoende informatie bieden om de noodzaak of de subsidiabele kosten van de uit te voeren maatregelen te bepalen.

Artikel 6.12 Bevoorschotting

  • 1. Een verzoek tot verlening van een voorschot op een subsidie op grond van dit hoofdstuk gaat gepaard met offertes voor de realisatie van de subsidiabele activiteiten waarop de kosten voor de realisatie van de subsidiabele activiteiten voldoende duidelijk zijn uitgesplitst en aangemerkt.

  • 2. Een voorschot op een subsidie op grond van dit hoofdstuk is niet hoger dan 70% van de, in het eerste lid bedoelde, op offertes uitgesplitste en aangemerkte kosten voor de realisatie van de subsidiabele activiteiten en ook niet hoger dan 100% van het in de verleningsbeschikking bepaalde subsidiebedrag.

  • 3. Een tijdsplanning voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten die bij voorkeur gebaseerd is op de door de aannemer opgestelde uitvoeringsplanning.

Artikel 6.13 Aanvullende verplichtingen subsidieverlening

Naast de verplichtingen op grond van artikelen 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie op grond van dit hoofdstuk de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    de start van de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten dient uiterlijk binnen 2 jaar na de datum van de verleningsbeschikking te zijn begonnen, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een onderbouwing, vóór het verstrijken van de voor start van uitvoering gestelde termijn ontvangt.

  • b.

    de gesubsidieerde activiteiten dienen uiterlijk binnen drie jaar na datum van de verleningsbeschikking te hebben plaatsgevonden, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een onderbouwing, vóór het verstrijken van de voor oplevering gestelde termijn ontvangt.

  • c.

    een door de gemeente aangestelde inspecteur wordt op verzoek van die inspecteur in de gelegenheid gesteld de uitgevoerde werkzaamheden ter plaatse te inspecteren.

  • d.

    na uitvoering van de subsidiabele activiteiten draagt de aanvrager er zorg voor dat het energielabel van de woning correspondeert met de werkelijke energieprestaties van de woning.

  • e.

    de aanvrager draagt zorgt voor de vaststelling van een herzien meerjarig onderhoudsplan, dat:

    • i.

      is opgesteld conform NEN 2767;

    • ii.

      alle collectieve gebouwelementen omvat en de collectiviteit van die elementen onderbouwt met behulp van een verwijzing naar het specifieke artikel in de splitsingsakte of andere documenten waarin de verdeling van eigendom en verantwoordelijkheden tussen de leden is vastgelegd;

    • iii.

      voorziet in een plan voor het onderhoud voor alle collectieve gebouwelementen voor een periode van minimaal 30 jaar en voor het casco voor een periode van minimaal 50 jaar;

    • iv.

      een detailleerde tabel bevat die voor ieder jaar op basis van de onderhouds- en vervangingscyclus van alle collectieve gebouwelementen voor een periode van 30 jaar inzichtelijk maakt welke werkzaamheden moeten gebeuren en welke kosten daaraan zijn verbonden en waarvoor verder geldt dat:

      • 1.

        de omschrijving van de werkzaamheden en de geraamde kosten in deze tabel in ieder geval gekwantificeerd onderbouwd worden door vermelding van het aantal eenheden, het aantal strekkende meter of het aantal vierkante meter van de werkzaamheden en de eenheidsprijzen voor de aan die werkzaamheden verbonden eenheden, strekkende meters of vierkante meters; en

      • 2.

        de vervangingscyclus in deze tabel er niet toe leidt dat de vervanging gebouwelementen op een later moment gepland wordt dan uit de theoretische levensduur van het gebouwelement volgt.

    • v.

      voldoende, duidelijke en gedetailleerde foto’s bevat die de conditiemeting onderbouwen;

    • vi.

      benoemt welke collectieve gebouwelementen die niet visueel geïnspecteerd konden worden, welk aanvullende onderzoek plaatsgevonden heeft met betrekking tot die elementen en hoe de benodigde maatregelen die uit het aanvullend onderzoek volgden opgenomen zijn in het MJOP;

    • vii.

      voor een periode van 5 jaar, na de uitvoering van de subsidiabele activiteiten, geen onderhoudsactiviteiten bevat die aan te merken zijn als het wegwerken van achterstallig onderhoud.

Artikel 6.14 Verantwoording van de subsidie

  • 1. Het activiteitenverslag, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel a van de ASA 2013 bevat voor subsidies op grond van dit hoofdstuk in ieder geval een overzicht waaruit voor ieder van de woningen waaraan de subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd blijkt:

    • a.

      straatnaam;

    • b.

      huisnummer;

    • c.

      huisnummertoevoeging;

    • d.

      postcode;

    • e.

      de juridisch eigenaar van de woning of het appartementsrecht; en

    • f.

      het energielabel na de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.

  • 2. Het financieel verslag, dan wel de jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel b van de ASA2013, dat onderdeel uitmaakt van een aanvraag tot subsidievaststelling op grond van dit hoofdstuk bevat in ieder geval een overzicht waaruit blijkt welke kosten aan de subsidiabele activiteiten zijn verbonden en verschaft inzicht in de hoogte van deze kosten.

  • 3. In aanvulling op artikel 14, tweede lid van de ASA 2013 bevat een aanvraag tot vaststelling van subsidie op grond van dit hoofdstuk tevens:

    • a.

      de betaalde facturen voor de uitgevoerde subsidiabele activiteiten, waarop de subsidiabele kosten voldoende duidelijk zijn uitgesplitst en opgemerkt, inclusief betaalbewijzen; en

    • b.

      het herzien meerjarig onderhoudsplan, zoals bedoeld wordt in artikel 6.13, onderdeel e.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 7.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 19 november 2019.

De voorzitter

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Bijlage I

In artikel 3.1, eerste lid van de subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen wordt verwezen naar deze bijlage voor de bepaling van de deelgebieden.

Inhoudsoverzicht

  • A.

    Tranche A

    • i.

      Buurt 5 Zuid (Confuciusbuurt)

    • ii.

      Hakfoort-Huigenbos

    • iii.

      K-buurt Midden

    • iv.

      Wildemanbuurt

Deelgebieden

  • A.

    Tranche A

i. Buurt 5 Zuid (Confuciusbuurt);

Het deelgebied Buurt 5 Zuid (Confuciusbuurt) wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel i aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd: 

  • 1.

    aan de westzijde door de gracht die overbrugd wordt door de bruggen met nummers 621, 622;

  • 2.

    aan de zuidzijde door het waterlichaam dat wordt overbrugd door de brug met nummer 630;

  • 3.

    aan de oostzijde door de Slotermeerlaan en de President Allendelaan; en

  • 4.

    aan de noordzijde door de Burgemeester Röellstraat.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Buurt 5 Zuid (Confuciusbuurt) te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1064 BL

alle

1064 NA

alle

1064 XG

alle

1064 GX

alle

1064 NB

alle

1064 XH

alle

1064 KJ

alle

1064 NC

alle

1064 XJ

alle

1064 KK

alle

1064 ND

alle

1064 ZB

alle

1064 KS

alle

1064 NE

alle

1064 ZD

alle

1064 KT

alle

1064 NG

alle

1064 ZG

alle

1064 KV

alle

1064 NH

alle

1064 ZH

alle

1064 KW

alle

1064 NJ

alle

1064 ZJ

alle

1064 LD

alle

1064 NK

alle

1064 ZK

alle

1064 LE

alle

1064 NL

alle

1064 ZL

alle

1064 LG

alle

1064 NM

alle

1064 ZM

alle

1064 LH

alle

1064 NN

alle

1064 ZN

alle

1064 LJ

alle

1064 NP

alle

1064 ZP

alle

1064 LK

alle

1064 NR

alle

1064 ZR

alle

1064 LL

alle

1064 VR

alle

1064 ZS

alle

1064 LM

alle

1064 VS

alle

1064 ZT

alle

1064 LN

alle

1064 VT

alle

1064 ZV

alle

1064 LP

alle

1064 VV

alle

1064 ZW

alle

1064 LR

alle

1064 VW

alle

1064 ZX

alle

1064 LS

alle

1064 VX

alle

1064 ZZ

alle

1064 LT

alle

1064 VZ

alle

 
 

1064 LV

alle

1064 XB

alle

 
 

1064 LW

alle

1064 XC

alle

 
 

1064 LX

alle

1064 XD

alle

 
 

1064 LZ

alle

1064 XE

alle

 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3.1.1.a.i.a – Ligging Buurt 5 Confuciusbuurt in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3.1.1.a.i.b – Detailweergave van Buurt 5 Zuid (Confuciusbuurt)

ii. Hakfoort-Huigenbos

Het deelgebied Hakfoort-Huigenbos wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel ii aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd: 

  • 1.

    aan de noordnoordwestzijde door de Karspeldreef;

  • 2.

    aan de oostnoordoostzijde door de Huntumdreef;

  • 3.

    aan de zuidzuidoostzijde door de autosnelweg A9; en

  • 4.

    aan de westzuidwestzijde door het metrospoor waaraan het station Bullewijk is gelegen.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Hakfoort-Huigenbos te vallen:

Postcode

Huisnummer

1102 BX

alle

1102 KA

alle

1102 LA

alle

1102 LB

alle

1102 SB

alle

1102 SC

alle

1102 SE

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3.1.1.a.ii.a – Ligging Hakfoort-Huigenbos in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3.1.1.a.ii.b – Detailweergave van Hakfoort-Huigenbos

iii. K-buurt Midden

Het deelgebied K-buurt Midden wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel iii aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordnoordwestzijde door het Kikkensteinhof, het Kruitberghof, de Oliepalmstraat en een denkbeeldige gekromde lijn die het noordoostelijke uiteinde van de Kruitberghof met het zuidwestelijke uiteinde van de Oliepalmstraat verbindt en zo de gebouwen op het Kraaiennest insluit, maar de flat Kleiburg uitsluit;

  • 2.

    aan de oostnoordoostzijde door de ’s Gravendijkdreef en de denkbeeldige recht lijn die de weg-as van de ’s Gravendijkdreef in zijn zuidzuidoostelijk richting voortzet.

  • 3.

    aan de zuidzuidoostzijde door het Nellesteinpad, het Kantershofpad en de denkbeeldige rechte lijn die de weg-as van het Kantershofpad in zijn westzuidwestelijke richting voortzet;

  • 4.

    aan de westzuidwestzijde door de Groesbeekdreef en de denkbeeldige rechte lijn die de weg-as van de Groesbeekdreef in zijn zuidzuidoostelijke richting voortzet.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen K-buurt Midden te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1104 BB

alle

1104 KD

alle

1104 BC

alle

1104 KG

alle

1104 CD

alle

1104 KJ

alle

1104 CE

alle

1104 SC

alle

1104 CH

alle

1104 SE

alle

1104 KB

alle

1104 SG

alle

1104 KC

alle

1104 SH

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3.1.1.a.iii.a – Ligging K-buurt Midden in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3.1.1.a.iii.b – Detailweergave van K-buurt Midden

iv. Wildemanbuurt

Het deelgebied Wildemanbuurt wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel iv aangewezen. Dit deelgebied is als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordzijde,

    • a.

      tussen de Hoekenesgracht en de Notweg door de Ookmeerweg;

    • b.

      tussen het deel van het Groenpad dat in het verlengde van de Notweg ligt en de Geer Ban door het deel van het Groenpad dat parallel loopt aan het Blomwijkerpad;

    • c.

      tussen de Geer Ban en Meer en Vaart door de hoofdweg van de Osdorperban

  • 2.

    aan de westzijde

    • a.

      tussen de Ookmeerweg en de Osdorpergracht door de Hoekenesgracht;

    • b.

      tussen het deel van het Groenpad dat parallel loopt aan het Blomwijkerpad en hoofdweg van de Osdorperban door de Geer Ban

  • 3.

    aan de oostzijde,

    • a.

      tussen de hoofdweg van Osdorper ban en de Osdorpergracht door de Meer en Vaart

    • b.

      tussen de Ookmeerweg en het deel van het Groenpad dat parallel loopt aan het Blomwijkerpad door de Notweg en het deel van het Groenpad dat in het verlengde van de Notweg ligt

  • 4.

    aan de zuidzijde door de Osdorpergracht

de volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen de Wildemanbuurt te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1068 AA

Alle

1068 BW

Alle

1068 ED

Alle

1068 AB

Alle

1068 BX

Alle

1068 EE

Alle

1068 AC

Alle

1068 BZ

Alle

1068 EG

Alle

1068 AD

Alle

1068 CA

Alle

1068 EH

Alle

1068 AE

Alle

1068 CB

Alle

1068 EJ

Alle

1068 AG

Alle

1068 CC

Alle

1068 LD

Alle

1068 AH

Alle

1068 DB

Alle

1068 LE

Alle

1068 AJ

Alle

1068 DC

Alle

1068 LJ

Alle

1068 AK

Alle

1068 DD

Alle

1068 LK

Alle

1068 AX

Alle

1068 DE

Alle

1068 LL

Alle

1068 AZ

Alle

1068 DG

Alle

1068 LM

Alle

1068 BA

Alle

1068 DH

Alle

1068 LN

Alle

1068 BB

Alle

1068 DJ

Alle

1068 LP

Alle

1068 BC

Alle

1068 DK

Alle

1068 MC

Alle

1068 BD

Alle

1068 DL

Alle

1068 MD

Alle

1068 BE

Alle

1068 DM

Alle

1068 ME

Alle

1068 BG

Alle

1068 DN

Alle

1068 MG

Alle

1068 BH

Alle

1068 DP

Alle

1068 MH

30 tm 48

1068 BJ

Alle

1068 DR

Alle

1068 MJ

Alle

1068 BK

Alle

1068 DS

Alle

1068 MK

Alle

1068 BL

Alle

1068 DT

Alle

1068 ML

Alle

1068 BM

Alle

1068 DV

Alle

1068 MT

Alle

1068 BN

Alle

1068 DW

Alle

1068 PN

Alle

1068 BP

Alle

1068 DX

Alle

1068 PP

Alle

1068 BR

Alle

1068 DZ

Alle

1068 PR

Alle

1068 BS

Alle

1068 EA

Alle

1068 SL

Alle

1068 BT

Alle

1068 EB

1 tm 15 oneven, 2 , 4,

1068 SM

Alle

1068 BV

Alle

1068 EC

Alle

 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3.1.1.a.iv.a – Ligging Wildemanbuurt in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3.1.1.a.iv.b – Detailweergave van de Wildemanbuurt

Bijlage II

In artikel 6.4 van de subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen wordt verwezen naar deze bijlage voor het bepalen van de deelgebieden.

Inhoudsoverzicht

  • a.

    Kantershof

  • b.

    Rechte H-buurt

  • c.

    Hakfoort-Huigenbos

  • d.

    Hoptille

  • e.

    G-buurt oost

  • f.

    Holendrecht-Zuid

  • g.

    Reigersbos centrum

  • h.

    Venserpolder west

  • i.

    Venserpolder oost

Deelgebieden

A. Kantershof

Het deelgebied Kantershof wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel a aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de zuidoostzijde:

    • a.

      tussen de denkbeeldige lijn die door de wegas van de ’s Gravendijkdreef loopt en de denkbeeldige lijn die loopt door de wegas van het deel van de Kouwenoordweg dat parallel ligt aan het Geerdinkhofpad, door het Kantershofpad;

    • b.

      tussen de denkbeeldig lijn die loopt door de wegas van het deel van de Kouwenoordweg dat parallel ligt aan het Geerdinkhofpad en de Weespertrekvaart, door de Gaasperdammerweg (A9);

  • 2.

    aan de noordoostzijde door de Weespertrekvaart;

  • 3.

    aan de noordwestzijde door een denkbeeldige lijn die door de middelpunten van de bruggen met nummers 1134 en 1135 loopt;

  • 4.

    aan de zuidwestzijde:

    • a.

      tussen de brug met nummer 1135 en het Kantershofpad, door een denkbeeldige lijn die door de wegas van de ’s Gravendijkdreef loopt;

    • b.

      tussen het Kantershofpad en de Gaasperdammerweg (A9), door een denkbeeldige lijn die loopt door de wegas van het deel van de Kouwenoordweg dat parallel ligt aan het Geerdinkhofpad.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen de Kantershof te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1103 RR

alle

 

1104 GN

alle

 

1104 HH

alle

1103 SB

46

 

1104 GP

alle

 

1104 HJ

alle

1104 DN

alle

 

1104 GR

alle

 

1104 JA

alle

1104 DP

alle

 

1104 GS

alle

 

1104 JB

alle

1104 GA

alle

 

1104 GT

alle

 

1104 JC

alle

1104 GB

alle

 

1104 GV

alle

 

1104 JD

alle

1104 GC

alle

 

1104 GW

alle

 

1104 JE

alle

1104 GD

alle

 

1104 GX

alle

 

1104 JG

alle

1104 GE

alle

 

1104 GZ

alle

 

1104 JJ

alle

1104 GG

alle

 

1104 HA

alle

 

1104 JH

alle

1104 GH

alle

 

1104 HB

alle

 

1104 JK

alle

1104 GJ

alle

 

1104 HC

alle

 

1104 JL

alle

1104 GK

alle

 

1104 HD

alle

 

1104 JM

alle

1104 GL

alle

 

1104 HE

alle

 

1104 JN

alle

1104 GM

alle

 

1104 HG

alle

 

1104 RA

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.a.a – Ligging Kantershof in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.a.b – Detailweergave van Kantershof

B. Rechte H-buurt

Het deelgebied Rechte H-buurt wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel b aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan noordwestzijde door de Hoogoorddreef;

  • 2.

    aan de noordoostzijde door de Flierbosdreef;

  • 3.

    aan de zuidoostzijde door de Karspeldreef; en

  • 4.

    aan de zuidwestzijde door het Abcouderpad.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen de Rechte H-buurt te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1102 CA

alle

 

1102 EH

alle

 

1102 GM

alle

1102 CB

alle

 

1102 EJ

alle

 

1102 GN

alle

1102 CC

alle

 

1102 EK

alle

 

1102 GP

alle

1102 CD

alle

 

1102 EL

alle

 

1102 GR

alle

1102 CE

alle

 

1102 EM

alle

 

1102 HA

alle

1102 CG

alle

 

1102 EN

alle

 

1102 HB

alle

1102 CH

alle

 

1102 EP

alle

 

1102 HC

alle

1102 CJ

alle

 

1102 ER

alle

 

1102 HD

alle

1102 CK

alle

 

1102 GA

alle

 

1102 HE

alle

1102 CL

alle

 

1102 GB

alle

 

1102 HG

alle

1102 CM

alle

 

1102 GC

alle

 

1102 HH

alle

1102 CN

alle

 

1102 GD

alle

 

1102 HJ

alle

1102 EA

alle

 

1102 GE

alle

 

1102 HK

alle

1102 EB

alle

 

1102 GG

alle

 

1102 HL

alle

1102 EC

alle

 

1102 GH

alle

 

1102 HM

alle

1102 ED

alle

 

1102 GJ

alle

 

1102 HN

alle

1102 EE

alle

 

1102 GK

alle

 
 
 

1102 EG

alle

 

1102 GL

alle

 
 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.b.a – Ligging Rechte H-buurt in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.b.b – Detailweergave van de Rechte H-buurt

C. Hakfoort-Huigenbos

Het deelgebied Hakfoort-Huigenbos wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel c aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordnoordwestzijde door de Karspeldreef;

  • 2.

    aan de oostnoordoostzijde door de Huntumdreef;

  • 3.

    aan de zuidzuidoostzijde door de autosnelweg A9; en

  • 4.

    aan de westzuidwestzijde door het metrospoor waaraan het station Bullewijk is gelegen.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Hakfoort-Huigenbos te vallen:

Postcode

Huisnummer

1102 BX

alle

1102 KA

alle

1102 LA

alle

1102 LB

alle

1102 SB

alle

1102 SC

alle

1102 SE

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.c.a – Ligging Hakfoort-Huigenbos in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.c.b – Detailweergave van Hakfoort-Huigenbos

D. Hoptille

Het deelgebied Hoptille wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel d aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordnoordwestzijde door de Hoogoorddreef;

  • 2.

    aan de oostnoordoostzijde door het Abcouderspad;

  • 3.

    aan de zuidzuidoostzijde door de Karspeldreef; en

  • 4.

    aan de westzuidwestzijde door het metrospoor waaraan het station Bullewijk is gelegen.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Hoptille te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1102 BK

alle

 

1102 NH

alle

 

1102 PG

alle

1102 BS

alle

 

1102 NJ

alle

 

1102 PH

alle

1102 CS

alle

 

1102 NK

alle

 

1102 PJ

alle

1102 CX

alle

 

1102 NL

alle

 

1102 PL

alle

1102 CZ

alle

 

1102 NM

alle

 

1102 PN

alle

1102 NA

alle

 

1102 NN

alle

 

1102 PP

alle

1102 NB

alle

 

1102 NP

alle

 

1102 PR

alle

1102 NC

alle

 

1102 PA

alle

 

1102 PS

alle

1102 ND

alle

 

1102 PB

alle

 

1102 PT

alle

1102 NE

alle

 

1102 PC

alle

 
 
 

1102 NG

alle

 

1102 PE

alle

 
 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.d.a – Ligging Hoptille in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.d.b – Detailweergave van Hoptille

E. G-buurt oost

Het deelgebied G-buurt oost wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel e aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordwestzijde door het deel van de Provinciale weg dat in noordoostelijke richting loopt;

  • 2.

    aan de noordoostzijde door de Weespertrekvaart;

  • 3.

    aan de zuidoostzijde:

    • a.

      tussen de Weespertrekvaart en ’s Gravendijkdreef door een denkbeeldige lijn die door de middelpunten van de bruggen met nummers 1134 en 1135 loopt;

    • b.

      tussen de ’s Gravendijkdreef en het metrospoor waaraan het station Ganzenhoef ligt door de Bijlmerdreef

  • 4.

    aan de zuidwestzijde:

    • a.

      tussen een denkbeeldige lijn die door de middelpunten van de bruggen met nummers 1134 en 1135 loopt en de Bijlmerdreef door ’s Gravendijkdreef;

    • b.

      tussen de Bijlmerdreef en het deel van de Provinciale weg dat in noordoostelijke richting loopt door het metrospoor waaraan het station Ganzenhoef ligt.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen G-buurt oost te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1103 JZ

alle

 

1103 LG

alle

 

1103 PL

alle

1103 KA

alle

 

1103 LH

alle

 

1103 PM

alle

1103 KB

alle

 

1103 LJ

alle

 

1103 PN

alle

1103 KC

alle

 

1103 LK

alle

 

1103 PP

alle

1103 KD

alle

 

1103 LL

alle

 

1103 PR

alle

1103 KE

alle

 

1103 LM

alle

 

1103 PS

alle

1103 KG

alle

 

1103 LN

alle

 

1103 PT

alle

1103 KH

alle

 

1103 LP

alle

 

1103 PV

alle

1103 KJ

alle

 

1103 LR

alle

 

1103 PW

alle

1103 KK

alle

 

1103 LS

alle

 

1103 PX

alle

1103 KL

alle

 

1103 LT

alle

 

1103 PZ

alle

1103 KM

alle

 

1103 LV

alle

 

1103 RA

alle

1103 KN

alle

 

1103 LW

alle

 

1103 RB

alle

1103 KP

alle

 

1103 LX

alle

 

1103 RC

alle

1103 KR

alle

 

1103 LZ

alle

 

1103 RD

alle

1103 KS

alle

 

1103 NA

alle

 

1103 RE

alle

1103 KT

alle

 

1103 NB

alle

 

1103 RG

alle

1103 KV

alle

 

1103 PA

alle

 

1103 RH

alle

1103 KW

alle

 

1103 PB

alle

 

1103 RJ

alle

1103 KX

alle

 

1103 PC

alle

 

1103 RK

alle

1103 KZ

alle

 

1103 PD

alle

 

1103 RL

alle

1103 LA

alle

 

1103 PE

alle

 

1103 RM

alle

1103 LB

alle

 

1103 PG

alle

 

1103 RN

alle

1103 LC

alle

 

1103 PH

alle

 

1103 RP

alle

1103 LD

alle

 

1103 PJ

alle

 

1103 SB

Alle, behalve 46

1103 LE

alle

 

1103 PK

alle

 

1103 SE

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.e.a – Ligging G-buurt oost in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.e.b – Detailweergave van G-buurt oost

F. Holendrecht-Zuid

Het deelgebied Holendrecht-Zuid wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel f aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordnoordoostzijde:

    • a.

      tussen het metrospoor waaraan het station Holendrecht ligt en het Abcouderpad door de Holendrechtdreef;

    • b.

      tussen het Abcouderpad en de Meerkerkdreef door het Meibergpad;

  • 2.

    aan de oostnoordoostzijde tussen de Holendrechtdreef en Meibergpad door het Abcouderpad;

  • 3.

    aan de oostnoordoosttzijde en aan de noordzijde tussen het Meibergpad en de Reigersbosdreef door de Meerkerkdreef;

  • 4.

    aan de oostzijde door de Reigersbosdreef;

  • 5.

    aan de zuidzijde door het metrospoor waaraan het station Reigersbos is gelegen;

  • 6.

    aan de westzuidwestzijde door het metrospoor waaraan het station Holendrecht is gelegen.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Holendrecht-Zuid noord te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1106 HX

alle

 

1106 KS

alle

 

1106 VE

alle

1106 HZ

alle

 

1106 KT

alle

 

1106 VG

alle

1106 JA

alle

 

1106 KV

alle

 

1106 VH

alle

1106 JB

alle

 

1106 KW

alle

 

1106 VJ

alle

1106 JC

alle

 

1106 KX

alle

 

1106 VK

alle

1106 JD

alle

 

1106 KZ

alle

 

1106 VL

alle

1106 JE

alle

 

1106 LA

alle

 

1106 VM

alle

1106 JG

alle

 

1106 LB

alle

 

1106 VN

alle

1106 JH

alle

 

1106 LC

alle

 

1106 VP

alle

1106 JJ

alle

 

1106 LD

alle

 

1106 VR

alle

1106 JK

alle

 

1106 LE

alle

 

1106 VS

alle

1106 JL

alle

 

1106 LG

alle

 

1106 VT

alle

1106 JM

alle

 

1106 LH

alle

 

1106 VV

alle

1106 JN

alle

 

1106 LJ

alle

 

1106 VW

alle

1106 JP

alle

 

1106 LK

alle

 

1106 VX

alle

1106 JR

alle

 

1106 LL

alle

 

1106 VZ

alle

1106 JS

alle

 

1106 LM

alle

 

1106 XA

alle

1106 JT

alle

 

1106 TG

alle

 

1106 XB

alle

1106 JV

alle

 

1106 TH

alle

 

1106 XC

alle

1106 JW

alle

 

1106 TJ

alle

 

1106 XD

alle

1106 JX

alle

 

1106 TK

alle

 

1106 XE

alle

1106 JZ

alle

 

1106 TL

alle

 

1106 XG

alle

1106 KA

alle

 

1106 TM

alle

 

1106 XH

alle

1106 KB

alle

 

1106 TN

alle

 

1106 XJ

alle

1106 KC

alle

 

1106 TP

alle

 

1106 XK

alle

1106 KD

alle

 

1106 TR

alle

 

1106 XL

alle

1106 KE

alle

 

1106 TS

alle

 

1106 XM

alle

1106 KG

alle

 

1106 TT

alle

 

1106 XN

alle

1106 KH

alle

 

1106 TV

alle

 

1106 XP

alle

1106 KJ

alle

 

1106 TW

alle

 

1106 XR

alle

1106 KK

alle

 

1106 TX

alle

 

1106 XS

alle

1106 KL

alle

 

1106 TZ

alle

 

1106 XT

alle

1106 KM

alle

 

1106 VA

alle

 

1106 XV

alle

1106 KN

alle

 

1106 VB

alle

 

1106 XW

alle

1106 KP

alle

 

1106 VC

alle

 

1106 XX

alle

1106 KR

alle

 

1106 VD

alle

 

1106 XZ

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.f.a – Ligging Holendrecht-Zuid in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.f.b – Detailweergave van Holendrecht-Zuid

G. Reigersbos centrum

Het deelgebied Reigersbos centrum wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel g aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordzijde door het Ruiseveenpad totdat deze samengaat met het Puiflijkpad, daarna door het Puiflijkpad;

  • 2.

    aan de oostzijde door het Ravenswaaipad ;

  • 3.

    aan de westzijde door de Reigersbosdreef;

  • 4.

    aan de zuidzijde en oostzijde door het waterlichaam met de naam Snellerwaardgracht.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Reigersbos Centrum te vallen:

Postcode

huisnummer

Postcode

huisnummer

1106 AM

alle

1107 EB

alle

1106 AN

alle

1107 EC

alle

1106 AP

alle

1107 EG

alle

1106 AR

alle

1107 EJ

3, 7, 9, 11

1106 AS

alle

1107 ES

alle

1106 AT

alle

1107 ET

alle

1106 AV

alle

1107 EV

alle

1106 AX

alle

1107 EW

alle

1107 EA

alle

1107 EX

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.g.a – Ligging Reigersbos centrum in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.g.b – Detailweergave van Reigersbos centrum

H. Venserpolder west

Het deelgebied Venserpolder west wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel h aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    Aan de zuidwestzijde door het treinspoor dat in noordwestelijke richting door het station Duivendrecht loopt.

  • 2.

    aan de westzijde door het uit zuidoostelijk richting komende in oostelijke richting afbuigende treinspoor dat het dichtst tegen de Dalsteindreef, de Alexander Dumaslaan en de Boris Pasternakstraat aan ligt en dat de treinsporen die in noordwestelijke en noordoostelijke richting lopen verbindt;

  • 3.

    aan de noordwestzijde door het trein spoor dat in noordoostelijke richting vanuit het station Duivendrecht loopt;

  • 4.

    aan de noordoostzijde door de Dolingadreef; en

  • 5.

    aan de zuidoostzijde door de Burgemeester Stramanweg;

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Venserpolder west te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1102 RA

alle

 

1102 TC

alle

 

1102 VH

alle

1102 RB

alle

 

1102 TD

alle

 

1102 VJ

alle

1102 RC

alle

 

1102 TE

alle

 

1102 VK

alle

1102 RD

alle

 

1102 TG

alle

 

1102 VN

alle

1102 RE

alle

 

1102 TH

alle

 

1102 VM

alle

1102 RG

alle

 

1102 TJ

alle

 

1102 VL

alle

1102 RH

alle

 

1102 TK

alle

 

1102 VP

alle

1102 RJ

alle

 

1102 TL

alle

 

1102 VR

alle

1102 RK

alle

 

1102 TM

alle

 

1102 VS

alle

1102 RL

alle

 

1102 TN

alle

 

1102 VT

alle

1102 RM

alle

 

1102 TP

alle

 

1102 VV

alle

1102 RS

alle

 

1102 TR

alle

 

1102 VX

alle

1102 RT

alle

 

1102 TS

alle

 

1102 VW

alle

1102 RV

alle

 

1102 TT

alle

 

1102 VZ

alle

1102 RW

alle

 

1102 TV

alle

 

1102 WB

alle

1102 RX

alle

 

1102 TW

alle

 

1102 WD

alle

1102 RZ

alle

 

1102 TX

alle

 

1102 WE

alle

1102 SR

alle

 

1102 TZ

alle

 

1102 WG

alle

1102 ST

alle

 

1102 VA

alle

 

1102 WH

alle

1102 SV

alle

 

1102 VB

alle

 

1102 WJ

alle

1102 SW

alle

 

1102 VC

alle

 

1102 WK

alle

1102 SX

alle

 

1102 VD

alle

 

1102 WL

alle

1102 TA

alle

 

1102 VE

alle

 

1102 WN

alle

1102 TB

alle

 

1102 VG

alle

 
 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.h.a – Ligging Venserpolder west in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.h.b – Detailweergave van de Venserpolder west

I. Venserpolder oost

Het deelgebied Venserpolder oost wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel i aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordwestzijde door de Dalsteindreef;

  • 2.

    aan de zuidwestzijde door de Dollingadreef;

  • 3.

    aan de zuidoostzijde door de Daalwijkdreef;

  • 4.

    aan de noordoostzijde door de Dubbelinkdreef;

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Venserpolder oost te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1102 AG

alle

 

1102 XE

alle

 

1102 ZA

alle

1102 AJ

alle

 

1102 XG

alle

 

1102 ZB

alle

1102 AL

alle

 

1102 XH

alle

 

1102 ZC

alle

1102 AM

alle

 

1102 XJ

alle

 

1102 ZD

alle

1102 AR

alle

 

1102 XK

alle

 

1102 ZE

alle

1102 AS

alle

 

1102 XL

alle

 

1102 ZG

alle

1102 WP

alle

 

1102 XM

alle

 

1102 ZH

alle

1102 WR

alle

 

1102 XN

alle

 

1102 ZJ

alle

1102 WS

alle

 

1102 XP

alle

 

1102 ZK

alle

1102 WT

alle

 

1102 XR

alle

 

1102 ZL

alle

1102 WV

alle

 

1102 XS

alle

 

1102 ZM

alle

1102 WX

alle

 

1102 XT

alle

 

1102 ZN

alle

1102 WZ

alle

 

1102 XV

alle

 

1102 ZP

alle

1102 XA

alle

 

1102 XW

alle

 

1102 ZR

alle

1102 XB

alle

 

1102 XX

alle

 

1102 ZS

alle

1102 XC

alle

 

1102 XZ

alle

 

1102 ZT

alle

1102 XD

alle

 
 
 
 
 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.i.a – Ligging Venserpolder oost in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.i.b – Detailweergave van de Venserpolder oost

Bijlage III

In artikel 3a.1 van de subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen wordt verwezen naar deze bijlage voor het bepalen van deelgebieden.

Inhoudsoverzicht

  • A.

    de Bernard Loderbuurt

  • B.

    de Reimerswaalbuurt

  • C.

    de Banne Noord

  • D.

    de Molenwijk

  • E.

    de Gentiaanbuurt

  • F.

    de Wildemanbuurt

  • A.

    de Bernard Loderbuurt

Het deelgebied Bernard Loderbuurt is als volgt begrensd:

  • 1.

    Aan de noordzijde door de Antony Moddermanstraat, tussen de Jan de Louterstraat en de Burgemeester de Vlughtlaan;

  • 2.

    Aan de noord- en oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen aan de westzijde de burgemeester de Vlughtlaan en aan de zuidzijde de Burgemeester Vening Meineszlaan;

  • 3.

    Aan de noordzijde door de Burgemeester Vening Meineszlaan, tussen de Slotermeerlaan en de Jacob Melkmanstraat;

  • 4.

    Aan de oostzijde door de Jacob Melkmanstraat, tussen de Burgemeester Vening Meineszlaan en de David Vosstraat;

  • 5.

    Aan de zuidzijde door een lijn die zowel het noordelijke uiteinde van de David Vosstraat en het oostelijke uiteinde van de Nieuwenhuysenstraat raakt, tussen de Slotermeerlaan en Jacob Melkmanstraat;

  • 6.

    Aan de oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen de Nieuwenhuysenstraat en Jan de Louterstraat;

  • 7.

    Aan de zuid- en westzijde door de Jan de Louterstraat.

Overzichtskaart

afbeelding binnen de regeling

Detailkaart

afbeelding binnen de regeling

Postcodes en huisnummer

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het deelgebied te liggen:

Postcodes

Huisnummers

Postcodes

Huisnummers

1063 BA

alle

1063 JV

alle

1063 BB

alle

1063 JW

150

1063 BK

alle

1063 KS

alle

1063 BL

alle

1063 KT

alle

1063 BM

alle

1063 KV

alle

1063 BN

alle

1063 KW

alle

1063 BP

alle

1063 KX

2 t/m 92 (even)

1063 BT

alle

1063 LB

alle

1063 HZ

alle

1063 LC

alle

1063 JA

alle

1063 LD

alle

1063 JB

alle

1063 NZ

alle

1063 JC

alle

1063 PA

alle

1063 JD

alle

1063 PB

alle

1063 JE

alle

1063 PC

alle

1063 JG

alle

1063 PD

55, 57

1063 JH

alle

1063 PJ

alle

1063 JJ

alle

1063 PK

alle

1063 JK

alle

1063 PL

alle

1063 JL

alle

1063 PM

alle

1063 JM

alle

1063 PN

alle

1063 JN

105 t/m 133 (oneven)

1063 PP

alle

1063 JP

Alle

1063 PR

alle

1063 JR

Alle

1063 PS

alle

1063 JS

alle

1063 PT

alle

1063 JT

alle

 
 

  • B.

    de Reimerswaalbuurt

Het deelgebied Reimerswaalbuurt is als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordzijde door de Ookmeerweg;

  • 2.

    aan de oostzijde door het Wevelswalepad;

  • 3.

    aan de zuidzijde door de Osdorperban; en

  • 4.

    aan de Westzijde door de Baden Powellweg.

Overzichtskaart

afbeelding binnen de regeling

Detailkaart

afbeelding binnen de regeling

Postcodes en huisnummers

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het deelgebied te liggen:

Postcodes

Huisnummers

Postcodes

Huisnummers

1069 AA

alle

1069 BP

alle

1069 AB

alle

1069 BR

alle

1069 AC

alle

1069 BS

alle

1069 AD

alle

1069 BT

alle

1069 AE

alle

1069 BV

alle

1069 AG

alle

1069 BW

alle

1069 AJ

alle

1069 BX

alle

1069 AL

alle

1069 MP

alle

1069 AT

alle

1069 MR

alle

1069 BB

alle

1069 MS

alle

1069 BC

alle

1069 MT

alle

1069 BD

alle

1069 MV

alle

1069 BE

alle

1069 MX

alle

1069 BG

alle

1069 MZ

alle

1069 BH

alle

1069 ZR

130 tot en met 138, 698 tot en met 840 (even)

1069 BJ

alle

1069 ZT

alle

1069 BK

alle

1069 ZW

alle

1069 BL

alle

1069 ZZ

alle

1069 BM

alle

 
 

1069 BN

alle

 
 

  • C.

    de Banne Noord

Het deelgebied van Banne Noord is volgt begrensd:

  • 1.

    aan de zuidwestzijde door de IJdoornlaan;

  • 2.

    aan de zuidoostzijde door het Noord-Hollandsch Kanaal;

  • 3.

    aan de noordoostzijde door de Ringweg A10; en

  • 4.

    aan de noordwestzijde door de sloot die overbrugd wordt door de bruggen met nummers 1729 en 1731.

Overzichtskaart

afbeelding binnen de regeling

Detailkaart

afbeelding binnen de regeling

Postcodes en huisnummers

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het deelgebied te liggen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1034JE

Alle

1034MX

Alle

1034RK

Alle

1034KL

Alle

1034MZ

Alle

1034RL

Alle

1034KM

Alle

1034NA

Alle

1034RM

Alle

1034KN

Alle

1034NB

Alle

1034RN

Alle

1034KP

Alle

1034NC

Alle

1034RP

Alle

1034KP

Alle

1034ND

Alle

1034RR

Alle

1034KR

Alle

1034NE

Alle

1034RS

Alle

1034KS

Alle

1034NG

Alle

1034RT

Alle

1034KT

Alle

1034NH

Alle

1034RV

Alle

1034KV

Alle

1034NJ

Alle

1034RW

Alle

1034KW

Alle

1034NK

Alle

1034RX

Alle

1034KX

Alle

1034NL

Alle

1034RZ

Alle

1034KZ

Alle

1034NM

Alle

1034SB

Alle

1034LA

Alle

1034NN

Alle

1034SC

Alle

1034LB

Alle

1034NP

Alle

1034SE

Alle

1034LC

Alle

1034NR

Alle

1034SG

Alle

1034LD

Alle

1034NS

Alle

1034SH

Alle

1034LE

Alle

1034NT

Alle

1034SJ

Alle

1034LG

Alle

1034NV

Alle

1034SK

Alle

1034LH

Alle

1034NX

Alle

1034SL

Alle

1034LJ

Alle

1034NZ

Alle

1034SM

Alle

1034LK

Alle

1034PA

Alle

1034SN

Alle

1034LL

Alle

1034PB

Alle

1034SP

Alle

1034LM

Alle

1034PC

Alle

1034SR

Alle

1034LN

Alle

1034PD

Alle

1034ST

Alle

1034LP

Alle

1034PE

Alle

1034SV

Alle

1034LR

Alle

1034PG

Alle

1034SW

Alle

1034LS

Alle

1034PH

Alle

1034SX

Alle

1034LT

Alle

1034PJ

Alle

1034SZ

Alle

1034LV

Alle

1034PL

Alle

1034TA

Alle

1034LW

Alle

1034PK

Alle

1034TB

Alle

1034LX

Alle

1034PM

Alle

1034TC

Alle

1034LZ

Alle

1034PN

Alle

1034TD

Alle

1034MA

Alle

1034PP

Alle

1034TE

Alle

1034MB

Alle

1034PR

Alle

1034TG

Alle

1034MC

Alle

1034PS

Alle

1034TH

Alle

1034MD

Alle

1034PT

Alle

1034TJ

Alle

1034ME

Alle

1034PV

Alle

1034TK

Alle

1034MG

Alle

1034PW

Alle

1034TL

Alle

1034MH

Alle

1034PX

Alle

1034TM

Alle

1034MJ

Alle

1034PZ

Alle

1034TN

Alle

1034MK

Alle

1034RA

Alle

1034TP

Alle

1034ML

Alle

1034RB

Alle

1034TR

Alle

1034MN

Alle

1034RC

Alle

1034TS

Alle

1034MP

Alle

1034RD

Alle

1034TT

Alle

1034MR

Alle

1034RE

Alle

1034TV

Alle

1034MS

Alle

1034RG

Alle

1034VA

Alle

1034MT

Alle

1034RH

Alle

1034VB

Alle

1034MV

Alle

1034RJ

Alle

1034VC

Alle

  • D.

    de Molenwijk

Het deelgebied Molenwijk is als volgt begrensd:

  • a.

    aan de noordzijde door de Molenaarsweg;

  • b.

    aan de oostzijde,

    • i.

      door de Molenaarsweg;

    • ii.

      tussen de Molenaarsweg en de Stellingweg door de sloot tussen basisschool de Krijtmolen en de gebouwen aan het Zuideinde ligt

    • iii.

      door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen;

  • c.

    aan de zuid- en westzijde door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen.

Overzichtskaart

afbeelding binnen de regeling

Detailkaart

afbeelding binnen de regeling

Postcodes en huisnummers

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het deelgebied te liggen:

Postcode

Huisnummers

Postcode

Huisnummers

Postcode

Huisnummers

1035AA

alle

1035BJ

alle

1035CV

alle

1035AB

alle

1035BK

alle

1035CW

alle

1035AC

alle

1035BL

alle

1035CX

alle

1035AD

alle

1035BM

alle

1035CZ

alle

1035AE

alle

1035BN

alle

1035EA

alle

1035AG

alle

1035BP

alle

1035EB

alle

1035AH

alle

1035BR

alle

1035EC

alle

1035AJ

alle

1035BS

alle

1035ED

alle

1035AK

alle

1035BT

alle

1035EE

alle

1035AL

alle

1035BV

alle

1035EG

alle

1035AM

alle

1035BW

alle

1035EH

alle

1035AN

alle

1035CA

alle

1035EJ

alle

1035AP

alle

1035CB

alle

1035EK

alle

1035AR

alle

1035CC

alle

1035EL

alle

1035AS

alle

1035CD

alle

1035EM

alle

1035AT

alle

1035CE

alle

1035EN

alle

1035AV

alle

1035CG

alle

1035EP

alle

1035AW

alle

1035CH

alle

1035ER

alle

1035AX

alle

1035CJ

alle

1035ES

alle

1035AZ

alle

1035CK

alle

1035ET

alle

1035BA

alle

1035CL

alle

1035EV

alle

1035BB

alle

1035CM

alle

 
 

1035BC

alle

1035CN

alle

 
 

1035BD

alle

1035CP

alle

 
 

1035BE

alle

1035CR

alle

 
 

1035BG

alle

1035CS

alle

 
 

1035BH

alle

1035CT

alle

 
 

  • E.

    de Gentiaanbuurt

Het deelgebied Gentiaanbuurt is als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordwestzijde door de Gentiaanstraat;

  • 2.

    aan de noordoostzijde door het Mosveld;

  • 3.

    aan de zuidoostzijde door de Wingerdweg;

  • 4.

    aan de westzijde door de Hagedoornweg.

Overzichtskaart

afbeelding binnen de regeling

Detailkaart

afbeelding binnen de regeling

Postcodes en huisnummers

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het deelgebied te liggen:

Postcode

Huisnummers

Postcode

Huisnummers

1031AB

Alle

1031BB

Alle

1031AC

Alle

1031BC

Alle

1031AD

49 t/m 71 oneven

1031BD

Alle

1031AG

Even

1031BE

Alle

1031AL

Alle

1031BG

Alle

1031AP

Alle

1031BH

Alle

1031AR

Alle

1031BJ

Alle

1031AS

Alle

1031BK

Alle

1031AT

Alle

1031BL

Alle

1031AV

Alle

1031BR

Alle

1031AW

Alle

1031BS

Alle

1031AZ

Alle

1031BT

Alle

 
 

1031BW

Alle

 
 

1031BX

Alle

 
 

1031BZ

Alle

  • F.

    de Wildemanbuurt

Het deelgebied Wildemanbuurt is als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de Westzijde, tussen de Ookmeerweg en de Osdorpergracht, door de Hoekenesgracht;

  • 2.

    aan de Westzijde, tussen de Osdorpergracht en de winkelstraat binnen het Osdorpplein ten zuiden van bouwblokken GH15 en GH64, de westzijde van het Osdorpplein;

  • 3.

    aan de zuidzijde, tussen de Hoekenesgracht en de westzijde van het Osdorpplein, door de Osdorpergracht;

  • 4.

    aan de zuidzijde, tussen de westzijde van het Osdorpplein en de Meer en Vaart, door de winkelstraat binnen het Osdorpplein ten zuiden van bouwblokken GH15 en GH64;

  • 5.

    aan de oostzijde, tussen de winkelstraat binnen het Osdorpplein ten zuiden van bouwblokken GH15 en GH 64 en de Osdorperban, de Meer en Vaart;

  • 6.

    aan de oostzijde, tussen de Osdorperban en de Ookmeerweg, de Geer Ban;

  • 7.

    aan de noordzijde, tussen de Meer en Vaart en de Geer ban, de Osdorperban;

  • 8.

    aan de noordzijde, tussen de Geer Ban en de Hoekenesgracht, de Ookmeerweg.

Overzichtskaart

afbeelding binnen de regeling

Detailkaart

afbeelding binnen de regeling

Postcodes en huisnummers

Alle huisnummers binnen de volgende postcodes worden geacht binnen het deelgebied te liggen:

1068AB

1068XB

1068BA

1068LD

1068CA

1068MB

1068AC

1068XC

1068BB

1068LE

1068CB

1068MC

1068AD

1068XD

1068BC

1068LJ

1068CC

1068MD

1068AE

1068XE

1068BD

1068LK

1068DB

1068ME

1068AJ

1068XH

1068BE

1068LL

1068DC

1068MG

1068AG

1068XG

1068BG

1068LM

1068DD

1068MH

1068AH

1068XJ

1068BH

1068LN

1068DJ

1068MJ

1068AK

1068XK

1068BJ

1068LP

1068DG

1068MK

1068AL

1068XL

1068BK

1068LS

1068DH

1068ML

1068AM

1068XM

1068BL

1068LR

1068DK

1068MT

1068AN

1068XN

1068BM

1068LT

1068DL

1068SL

1068AP

1068XP

1068BN

1068LV

1068DE

1068SM

1068AR

1068XR

1068BP

1068LW

1068DM

1068SR

1068AS

1068XS

1068BR

1068LX

1068DN

1068ST

1068AT

1068XT

1068BS

1068LZ

1068DP

1068SW

1068AV

1068XV

1068BT

1068ZA

1068DR

1068PP

1068AW

1068XW

1068BV

1068ZB

1068DS

1068PR

1068AX

1068XX

1068BW

1068ZC

1068DT

1068PN

1068AZ

1068XZ

1068BX

1068ZD

1068DV

 

1068EA

1068EH

1068BZ

1068ZE

1068DW

 

1068EB

1068EN

 

1068ZG

1068DX

 

1068EC

1068EP

 

1068ZH

1068DZ

 

1068ED

1068ER

 

1068ZJ

1068MA

 

1068EE

1068ES

 
 
 
 

1068EJ

1068ET

 
 
 
 

1068EG

1068EV

 
 
 
 

Toelichting

Algemene toelichting

Inleiding

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de stad versnellen. De op 3 maart 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 geeft uitdrukking aan die ambitie en stippelt de weg erheen aan de hand van een viertal transitiepaden uit. Het woord transitie verwijst naar de transitie van CO2 (en equivalenten) uitstotende manieren van dingen doen naar manieren van dingen doen die geen CO2 (of equivalenten) uitstoten en daarmee een vrijwel verwaarloosbare invloed op het klimaat hebben, ook wel klimaatneutraal genoemd. De gebouwde omgeving is één van die transitiepaden. Dit transitiepad is verantwoordelijk voor 25% van de Amsterdamse CO2 uitstoot. Deze subsidieregeling is er op gericht om de versnelling op dit transitiepad te realiseren. In de verschillende hoofdstukken van deze regeling worden subsidies voor verschillende doelgroepen en verschillende aspecten van deze verduurzaming van de gebouwde omgeving geregeld.

Voorgeschiedenis

De gemeente Amsterdam heeft al jaren verschillende subsidies beschikbaar om mensen aan te moedigen om hun in Amsterdam gelegen vastgoed te verduurzamen of het nu ging om isolatie, dubbel glas, duurzame nieuwbouw of aardgasvrij. De regeling zelf is het resultaat van een naamswijziging van de, op 19 november 2019 door het college van B&W vastgestelde, subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam, naar subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen. Deze naamswijziging was nodig om de subsidieregeling een naam te geven die bredere inhoud (breder dan aardgasvrij) van de regeling en de toekomstige ontwikkelingen op dit gebied dekt. Ook komt de regeling dan beter te passen in het subsidielandschap op het gebied van duurzaamheid dat bestaat uit: Subsidieregeling duurzame Amsterdamse energie, duurzame Amsterdamse vervoersmiddelen, duurzame Amsterdamse gebouwen en Groen in Amsterdam.

Het verdient noot dat de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam op zichzelf al een opvolger was van de subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij, die op 31 december 2019 is komen te vervallen en die op zichzelf weer het resultaat was van een naamswijziging van de subsidieregeling Amsterdam aardgasloos.

Regelingsstructuur

De regeling bevat in verschillende hoofdstukken subsidies voor verschillende onderwerpen. Hoofdstukken 1 tot 4 gaan over het aardgasvrij maken van bestaande gebouwen. Hoofstuk 5 gaat over de verduurzaming van de nieuwbouw in bepaalde delen van de stad. Hoofdstuk 6 gaat over het combineren van het wegwerken van achterstallig onderhoud en met het behalen van een aantal labelstappen in bestaande bouw in bepaalde delen van de stad.

Hoofdstukken 1 tot 4 Aardgasvrij

Met de laatste naamswijziging zijn de structuur en inhoud van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij behouden gebleven. De aardgasvrij regeling heeft zijn plaats gekregen in hoofdstuk 1 tot 4 van deze regeling. Het gaat nadrukkelijk om tot 4, zodat hoofdstuk 4 en de eventuele vervolghoofdstukken er geen onderdeel van zijn, maar de hoofdstukken 3a, 3b, 3c enzovoort wel. Dit deel van de regeling voorziet in de ambitie om specifieke uitwerkingen van de regeling mogelijk te maken voor nader te bepalen gebieden in Amsterdam.

Hoofdstuk 1 bevat de algemene voorwaarden die gelden voor alle subsidies die op grond van hoofdstukken 1 tot 4 worden gegeven. Hoofdstuk 2 bevat de voorwaarden voor een stadsbrede die geldt voor alle delen van de stad die niet aangewezen zijn in een hoofdstuk waarvan het nummer met een 3 begint. Lees daarover meer bij het hoofdstuk stadsbrede subsidie. De hoofdstukken waarvan het nummer met 3 begint bevatten techniekafhankelijk voorwaarden die gelden subsidieaanvragen voor vastgoed dat gelegen is in de deelgebieden die dat hoofdstuk zijn aangewezen. In de bijlagen bij de regeling worden de deelgebieden, die samen het werkingsgebied van ieder van de hoofdstuk vormen, precies omschreven.

Er kan op verschillende niveaus gevarieerd worden in de subsidievoorwaarden. 1. Op het niveau van de algemene voorwaarden, zoals bepaalt in hoofdstuk 1, zodat een voorwaarde voor alle subsidieaanvragen geldt. 2. Op gebiedsniveau, zodat een voorwaarde voor het gebied in dat hoofdstuk en dus voor alle gevallen waar die specifieke voorkeurstechniek bestaat geldt. 3. Op deelgebiedsniveau, zodat een voorwaarde uitsluitend voor één deelgebied geldt. Vanuit het oogpunt van de gelijke en eenvoudige behandeling van aanvragen is het streven om zoveel mogelijk zaken op het niveau van de algemene voorwaarden te regelen, maar sommige zaken moeten nu eenmaal iets specifieker bepaald worden.

Het bepalen van die afwijkende subsidievoorwaarden gebeurt op basis van de uitkomsten van de voor dat gebied bepaalde wijkaanpak. In de wijkaanpak wordt samen met de eigenaren, gebruikers en partijen die de infrastructuur aanleggen en beheren gezocht naar de beste oplossing voor de hele wijk om de stap (en eventuele tussenstappen) naar aardgasvrij te maken. Dit vraagt om een complexe belangenafweging met betrekking tot de volgende zaken:

  • de breed gedragen voorkeuren van eigenaren en gebruikers in een gebied voor een specifiek alternatief;

  • de isolatiegraad van bestaand vastgoed;

  • het beschermde of monumentale karakter van het bestaand vastgoed;

  • renovatieplannen van vastgoedeigenaren;

  • de geschiktheid van inpandige installaties in bestaand vastgoed voor bepaalde aardgas alternatieven;

  • de geschiktheid van bestaande bouwkundige constructies voor bepaalde aardgas alternatieven;

  • de mate van afschrijving die gedaan is op de aanwezige aardgasverbrandingsinstallaties;

  • de mate waarin het eigendom van bestaande gebouwen is gefragmenteerd;

  • de investeringsbereidheid en -gereedheid van eigenaren van de bestaande gebouwen;

  • de mate waarin verhuurders instemming van huurders nodig hebben en kunnen krijgen voor alternatieven voor aardgas;

  • de uitvoeringscapaciteit van installatiebedrijven;

  • de ligging en nabijheid van potentiële alternatieve warmtebronnen;

  • de beperkte beschikbaarheid van potentiële alternatieve warmtebronnen;

  • de ontwikkeling en stimulering van alternatieve warmtebronnen;

  • de ligging en nabijheid van potentiële alternatieve energieinfrastructuur;

  • de geschiktheid van bestaande energieinfrastructuur voor de implementatie van alternatieven;

  • de hoeveelheid vastgoed of het percentage van vastgoed dat minimaal moet kiezen voor een collectieve oplossing om de aanleg ervan rendabel en betaalbaar te maken.

  • de mate van afschrijving op de bestaande energieinfrastructuur;

  • de investeringsbereidheid en -gereedheid van partijen die energieinfrastructuur aanleggen en beheren;

  • de uitvoeringscapaciteit bij de partijen die de energieinfrastructuur aanleggen en beheren;

  • de onderhoudsplanning voor bestaande ondergrondse infrastructuur;

  • de mate waarin de bestaande inrichting van de openbare ruimte is afgeschreven;

  • de onderhoudsplanning voor de openbare ruimte in het gebied;

  • de hoeveelheid beschikbare ruimte in de ondergrond voor de aanleg van alternatieve of supplementaire energieinfrastructuur;

  • de ontwikkelingsplannen van de gemeente in nabijgelegen gebieden;

  • de verkeerkundige consequenties van de aanleg van alternatieve infrastructuur;

  • de bedrijfsvoeringsconsequenties voor bestaande ondernemers van de aanleg van alternatieve infrastructuur.

  • het wettelijke kader en de beschikbare juridische instrumenten die betrekking hebben op de energietransitie;

  • de algemene stand van de techniek voor alternatieve warmtebronnen.

Daarnaast zijn er nog zaken die niet specifiek zijn voor ieder (deel)gebied, maar met het verstrijken van tijd kunnen veranderen en kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen tussen gebieden.

Veel van de voorgenoemde zaken treffen belangen die aanmerkelijk breder zijn dan het belang van de eigenaar of gebruiker van het vastgoed die subsidie kan aanvragen op basis van een gebiedsgerichte uitwerking. Deze belangen in overweging nemende, is het te rechtvaardigen dat verschillende voorwaarden worden bepaald in verschillende gebieden. Voorbeelden van voorwaarden waarin gevarieerd kan worden, zijn:

  • De hoogte van het subsidieplafond voor een (deel)gebied, zodat dat aansluit bij het aantal gebouwen in het gebied en de te verwachten te verlenen subsidie per gebouw. Dit is ter voorkoming van reservering van grote hoeveelheden gemeentemiddelen voor gebouwen in (delen van) gebieden waarvan de uitvoering niet binnen afzienbare tijd zal beginnen of waar subsidieaanvragen niet mogelijk zijn.  

  • De activiteiten waarvoor subsidie aangevraagd kan worden, zodat gericht voorkeursalternatieven kunnen worden gestimuleerd en het subsidiëren van tussenoplossingen en deeloplossingen mogelijk wordt.  

  • De hoogte van de subsidie, zodat deze beter aansluit bij de te verwachten kosten voor de installatie van het voorkeursalternatief in het vastgoed in het gebied of zodat een vast subsidiebedrag in plaats van een maximaal subsidiebedrag bepaald kan worden.  

  • De functies van de gebouwen waarvoor subsidie beschikbaar gesteld kan worden, zodat naast woningen ook bestaande maatschappelijke organisaties of kleine ondernemingen in een bepaald gebied gestimuleerd kunnen worden om de transitie te maken.  

  • De aanvragers, zodat bijvoorbeeld uitgesloten kan worden dat aanvragers een winstoogmerk hebben of zodat verzekerd kan worden dat aanvragen uitsluitend vanuit VvE verband gedaan kunnen worden om de besturen van de in het gebied aanwezige VvE’s in een stevigere positie te brengen ten opzichte van de deeleigenaren.  

  • De in te dienen gegevens, zodat deze aansluiten bij de afwijkende activiteiten.  

  • De weigeringsgronden, zodat deze beter aansluiten bij de concrete plannen en afspraken die uit de wijkaanpak volgen.  

  • De termijn waarbinnen de subsidie kan worden aangevraagd, zodat eigenaren en bewoners in een gebied gestimuleerd worden om snel de overstap naar het alternatief te maken en de kosten die gemoeid zijn met een functionerend maar deels gebruikte alternatieve verwarmingsinstallatie worden vermeden.  

  • De aanvullende verplichtingen, zodat deze beter aansluiten bij eventuele andere activiteiten en de concrete afspraken die uit de wijkaanpak volgen.

De-minimisverklaring en staatssteun

Op 2 juni 2020 heeft het college van B&W met het oog op grotere aanvragen van vastgoedbezitters voor aardgasvrij subsidie (zoals geregeld in hoofdstukken 1 tot 4) besloten om minder dwingend te zijn met betrekking tot de de-minimisverklaring. Als gevolg daarvan is de de-minimisverklaring in deze gevallen geen gedwongen weigeringsgrond meer. Het voldoen aan de de-minimisvereisten is een ‘kan’ bepaling geworden. De bedoeling hiervan is dat het college aanvragers van subsidie, geen toegelaten instellingen zijnde, die subsidie aanvragen voor meerdere woningen of meerdere bedrijfs- of maatschappelijke ruimten, waardoor er meer dan €200.000,- gemoeid zou zijn, niet direct meer weigert. In de plaats daarvan onderzoekt en bepaalt het college in die individuele gevallen of er vanuit de artikel 107 of 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of daarop gebaseerde regelgeving en richtlijnen) beperkingen worden opgelegd. Het college zal bij de verlening rekening houden met deze beperkingen en daardoor de subsidie mogelijk lager of zelfs op nihil verlenen.

Stadsbrede subsidie (hoofdstuk 2)

De eerste en uitzonderlijke gebiedsgerichte aardgasvrije subsidie ligt besloten in hoofdstuk 2. Het werkingsgebied voor dit hoofdstuk betreft de gehele stad, met uitzondering van gebieden die in andere hoofdstukken zijn aangewezen. Zodra er een gebiedsgerichte uitwerking voor een gebied bestaat, is het voor eigenaren en gebruikers van vastgoed in dat gebied dus in principe niet meer mogelijk om subsidie aan te vragen voor dat vastgoed op basis van de stadsbrede regeling in hoofdstuk 2. Als vanzelfsprekend is het ook niet mogelijk om subsidie aan te vragen op basis van de voorwaarden die voor een ander gebied gelden.

Het stadsbrede hoofdstuk fungeert als een waarborg dat iedereen die slechts een appartement of enkele gebouwen bezit aanspraak kan maken op subsidie voor het aardgasvrij maken van zijn of haar gebouwen. Grote vastgoedbezitter met meer dan 20 verblijfsobjecten in hun bezit zijn kunnen geen gebruik maken van de stadsbrede subsidie. Deze partijen worden geacht mee te werken aan het stand brengen van gebiedsgerichte oplossingen. Het grote werkingsgebied van dit hoofdstuk laat weinig ruimte voor maatwerk en de maximale subsidiebedragen zijn aan de lage kant.

Bij de inwerkingtreding van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij voorzag de stadsbrede regeling uitsluitend in subsidie voor het aardgasvrij maken van woningen. Met de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit duurzame Amsterdamse gebouwen is het ook voor bedrijven en maatschappelijke organisaties, binnen het werkingsgebied van hoofdstuk 2, mogelijk geworden om aanspraak te maken op subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed. Scholen zijn uitgesloten van deze subsidie, omdat voor deze groep een andere subsidie is voorzien. De bedoeling is dat nieuwe gebiedsgerichte uitwerkingen ook zullen voorzien in subsidie voor bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed.

Warm Amsterdam (hoofdstuk 3)

Het op 10 april 2022 door het college vastgestelde hoofdstuk 3 regelt de subsidie voor gebieden waar aansluiting op het stadwarmtenet de voorkeur geniet. Deze voorkeur is een direct gevolg van de Warmtemotor, een samenwerkingsverband gebaseerd op concrete afspraken tussen Vattenfal, de Amsterdamse woningcorporaties en de gemeente Amsterdam om voor 2030 10.000 van het aardgas te halen. Het gebied waar de voorwaarden uit hoofdstuk 3 van toepassing zijn wordt in zogenaamde tranches uitgebreid. Elke tranche bestaat uit een aantal deelgebieden. Door de vraag in deze gebieden te bundelen onderhandelen de woningcorporaties samen sterker met de exploitant van het warmtenet over de prijs die voor de aansluiting wordt betaalt en de termijn waarbinnen zij hun vastgoed in die gebieden aan zullen sluiten. De gemeente stemt de hoogte van de beschikbare subsidies in elke tranches af op de hoogte van de kosten die geraamd worden. Particulieren en andere eigenaren van vastgoed kunnen onder dezelfde voorwaarden als de corporaties een aansluiting aanvragen en krijgen een gelijke subsidie.

Techniekneutraal gebied (hoofdstuk 3a)

Op 25 oktober 2022 stelde het college het nieuwe hoofdstuk 3a vast. Dit hoofdstuk was een bundeling van de gebiedsspecifieke uitwerkingen die voorheen in de hoofdstukken met nummers 3a, 3b, 3c, 3d, 3e en 3z waren besloten. Bij de bundeling van deze hoofdstukken zijn de voorwaarden zoveel als redelijkerwijs mogelijk geüniformeerd. Dit betekent dat de subsidiabele activiteiten in sommige gevallen iets veranderd zijn. Een belangrijke vereenvoudiging is dat de systematiek van forfaitaire kosten niet meer wordt gebruikt, waardoor het voor aanvragers beter te begrijpen is hoeveel subsidie ze kunnen verwachten. De hoogte en de looptijden van de subsidieplafonds zijn gelijk gebleven. Een aantal uitzonderlijke bepalingen over subsidiabele kosten in de Gentiaanbuurt en de Wildemanbuurt, die voortkomen uit toezeggingen aan de vastgoedbezitters in die gebieden komen ook terug.

Hoewel het hoofdstuk de naam techniekneutraal draagt zijn er vanuit de algemene voorwaarden in hoofdstuk 1 wel vereisten aan de techniek die gebruikt wordt om het vastgoed in het gebied van dit hoofdstuk aardgasvrij te maken.

De in hoofdstuk 3a gebundelde en dus vervallen hoofdstukken 3a, 3b, 3c, 3d, 3e en 3z waren respectievelijk op 2 juni 2020, 2 juni 2020, 26 oktober 2021, 18 januari 2022, 18 januari 2022 en 19 november 2019 door het college vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Duurzame Nieuwbouw

Uit de Routekaart naar een Klimaatneutrale stad blijken de zeer hoge ambities van de gemeente Amsterdam op het gebied van de duurzaamheid van nieuwbouw. In vele gevallen leiden deze ambities ertoe dat de eisen die gemeente Amsterdam stelt aan deze gebouwen ver boven de wettelijke vereisten liggen. De bovenwettelijke maatregelen zijn vaak duur en voor organisatie die te maken hebben met maximale huurprijzen zijn de kosten voor het realiseren van deze gemeentelijke ambities moeilijk op te brengen. Tegelijkertijd heeft college de ambities om aanzienlijk aandeel van de nieuwbouw te laten bestaan uit sociale huurwoningen. Het college acht het onwenselijk om de duurzaamheidseisen voor sociale huurwoningen lager te maken en daarmee op termijn de minder bedeelden op te zadelen met hogere energierekeningen. Om de partijen die dergelijke woningen realiseren een steun in de rug te geven heeft het college daarom besloten om in specifieke gebieden waar dergelijke eisen van toepassing zijn aan partijen die te maken hebben met de maximale huurprijzen een subsidie beschikbaar te stellen die een deel van de hogere kosten dekt. De bepalingen die betrekking hebben op deze subsidie zijn opgenomen hoofdstuk 5 van deze regeling. Het doel van dit hoofdstuk is het in specifieke gebieden stimuleren van de realisatie van duurzame sociale nieuwbouw die bijzonder gunstige eigenschappen heeft qua energiehuishouding en een bijzonder lage milieubelasting tot gevolg heeft.

Subsidie voor duurzame sociale huurwoningen Strandeiland en Buiksloterham

Op 23 november 2021 heeft het college besloten om voor het Strandeiland en de Buiksloterham subsidies beschikbaar te stellen aan corporaties om uiterst duurzame sociale huurwoningen te realiseren. Dit zijn twee gebieden waar uitzonderlijk hoge ambities gelden op het gebied van de duurzaamheid.

Het is nadrukkelijk de bedoeling om in dit hoofdstuk voorwaarden te stellen die het voor de aanvrager eenvoudig maken om de subsidie binnen een jaar voor de start van de bouw aan te vragen. De lichte ingangsvereisten hebben als gevolg dat de gemeente weinig zekerheid heeft over hetgeen daadwerkelijke gerealiseerd zal worden. Er is daarom gekozen om bij de subsidieverlening een maximaal subsidiebedrag te bepalen dat afhankelijk van hetgeen daadwerkelijk wordt gerealiseerd lager vastgesteld kan worden. Na de oplevering van de bouw kan de subsidie worden vastgesteld en daarbij kan de aanvrager om aanmerkelijk meer informatie gevraagd.

Hoofdstuk 6 Verduurzamende woningverbetering

Op 29 maart 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam besloten om hoofdstuk 6 toe te voegen aan de subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen. Het betreft een zelfstandig hoofdstuk dat geen juridische wisselwerking heeft met de andere hoofdstukken in de regeling. Het hoofdstuk is er op gericht om verenigingen van eigenaren met particuliere woningbezitters in specifieke gebieden te stimuleren om gelijktijdig achterstallig onderhoud aan gebouwen weg te werken en energiebesparende maatregelen te treffen. De eerste gebieden waar deze subsidie aan te vragen is liggen in Amsterdam Zuidoost. Het college zet met deze subsidie een stap in de richting van de realisatie van het Masterplan Zuidoost. De gemeente Amsterdam heeft op 14 juli 2021 financiële steun gekregen voor deze op Amsterdam Zuidoost gerichte subsidie vanuit het door de het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestuurde Volkshuisvestingsfonds in de vorm van een specifieke uitkering.

De subsidieregeling in hoofdstuk 6 wordt gekenmerkt door een relatief lage bewijslast voor verlening, stevige vereisten aan de in te dienen stukken voor een voorschot en stevige vereisten voor vaststelling van de subsidie. Lees hierover meer bij de artikelsgewijze toelichting bij respectievelijk artikelen 6.10, 6.12 en 6.14. De bedoeling van deze opzet is dat aanvrager snel duidelijkheid kunnen krijgen hoeveel steun ze van de gemeente kunnen verwachten en op basis van die duidelijkheid de nodige voorbereidingen treffen. De verwachting is dat deze vroege duidelijkheid vanuit de gemeente in combinatie met de duidelijke verplichtingen de besluitvorming binnen vve’s zal bespoedigen.

De regeling is nadrukkelijk gericht op het stimuleren van particulieren in aangewezen gebieden om hun woningen te verbeteren. De hoogte van de subsidie wordt voor het grootste deel bepaald door het aantal woningen in particulier bezit. Woningen die in het bezit zijn van een rechtspersoon en dus per definitie niet bewoond kunnen wordt door de eigenaar kunnen niet leiden tot een hogere subsidie. Uitzondering op dat laatste vormen de woningen en corporatiebezit.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen met betrekking tot gebiedsgericht aardgasvrij

De artikelen in dit hoofdstuk zijn algemeen van aard en zijn van algemene toepassing binnen hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling. De artikelen in de daaropvolgende hoofdstukken hebben uitsluitend betrekking op het in het eerste artikel van dat hoofdstuk bepaalde gebied.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn definities opgenomen van begrippen die in hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling gebruikt worden. Het is in mogelijk dat de betekenis van deze definities afwijkt van de betekenis die de gebruikte begrippen in het algemeen taalgebruik hebben. In dat laatste geval is, de definitie leidend. Een aantal begrippen wordt nader toegelicht, mede omdat in de uitvoeringspraktijk is gebleken dat er onduidelijkheid over de duiding ervan kan ontstaan.

Aardgasvrij: de definitie van een “aardgasvrij” omvat ook de mogelijkheid van groen gas in een gebouw. Ook is er ruimte voor verschillende soorten kookoplossingen, zolang deze minder fijnstof produceren dan aardgas. Reden daartoe is dat fijnstofproductie een zorg is voor de gemeente Amsterdam. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat de voorgestelde oplossing minder fijnstof produceert. De begrippen groen gas, verwijderen aardgas aansluiting, bestaand gebouw zijn later gedefinieerd. Het begrip gebouwgebonden verwijst naar de later gedefinieerde fysieke gebouwgebonden voorziening. Met fossiele brandstoffen wordt gedoeld op exotherm oxideerbare koolwaterstoffen die uit de aardkorst worden gewonnen, zoals o.a. kolen, aardolie en aardgas. Indien een verblijfsobject (bijv. een appartement), onderdeel is van een pand met meerdere woningen of een groter gebouw en aangesloten is op een collectieve gebouwgebonden warmte of warm water installatie (bijv. gasgestookte blokverwarming), dan worden deze installaties ook aan de verblijfsobject verbonden geacht. Dit heeft als gevolg dat een appartementseigenaar die aan blokverwarming is aangesloten geen subsidie kan ontvangen voor het aardgasvrij maken van de aardgas verbruikende installaties in het appartement, zolang het de blokverwarming niet ook aardgasvrij is. In samenhang met weigeringsgrond in artikel 1.8, tweede lid, onderdeel h worden eigenaren van appartementen met een collectieve verwarmingsinstallatie uitsloten van subsidie als ze niet de collectieve verwarmingsinstallatie aardgasvrij maken. Lees hierover meer bij artikel 1.8, tweede lid, onderdeel h.

Afsluiting: het verwijderen van de aardgasaansluiting wordt gedaan door de netbeheerder. De kosten die de netbeheerder in rekening brengt voor de afsluiting worden bepaald in lagere wet- en regelgeving die volgt uit de gaswet en worden gecontroleerd door de Autoriteit Consument en Markt. De kosten hiervoor worden in sommige gebieden aangemerkt als subsidiabele activiteiten. De netbeheerder levert de aanvrager een schriftelijk bewijs van afsluiting bijvoorbeeld in de vorm van een voldane factuur. Het college kan gebruik maken van de informatie in het EAN codeboek om te controleren of een woning daadwerkelijk afgesloten is van het aardgas. Bij het gebruik van Het EAN codeboek moet echter wel rekening gehouden worden met de relatieve lage updatefrequentie, waardoor deze soms verouderde informatie bevat. Het codeboek is beschikbaar via www.eancodeboek.nl. Afsluiting gaat nadrukkelijk over het permanent verwijderen van de gasmeter, niet het verzegelen van de meter om tijdelijk de gaslevering te stoppen.

Fysieke gebouwgebonden activiteiten: Met het begrip fysiek wordt gedoeld op het materiele en tastbare aspect van activiteiten. Immateriële zaken als bijvoorbeeld rechten, vergoedingen of afspraken vallen er dus niet onder. Met gebouwgebonden wordt gedoeld op het duurzaam schoef- of nagelvast met het gebouw of de bijbehorende gronden verbonden zijn. Een andere mogelijke indicator van het gebouwgebonden karakter van een activiteiten is of deze bij beëindiging van verhuring in de woning aanwezig blijft en dus als onderdeel van het gehuurde aangemerkt wordt.

Gebied: Gebieden in deze regeling komen niet noodzakelijkerwijs overeen met de gebieden, zoals die gedefinieerd worden in artikel 1 van de Verordening op het lokaal bestuur in Amsterdam. Een gebied kan bestaan uit verschillende deelgebieden en deze deelgebieden zijn niet noodzakelijkerwijs aan elkaar verbonden. Een gebied of deelgebied is nooit kleiner dan één adres.

Woning: Met het begrip woning wordt aangesloten bij de definities die gebruikt worden in de Wet Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Dit maakt het bij de beoordeling eenvoudig om de in de basisregistratie beschikbare gegevens te gebruiken. Een burger kan deze informatie met betrekking tot zijn eigen woning controleren door zijn adres op te zoeken op data.amsterdam.nl. Als er voor het adres van de woning onder het kopje ‘verblijfsobject’ bij het gebruiksdoel ‘woonfunctie’ staat voldoet de woning aan deze voorwaarde. Als het adres niet te vinden is of een ander gebruiksdoel heeft, dan wordt het niet aangemerkt als woning. De begrippen verblijfsobject, stand- of ligplaats volgen de Catalogus Basisregistratie Adressen en Gebouwen 2018 die bijlage I vormt van de ministeriele Regeling BAG. Het gebruiksdoel woonfunctie sluit aan bij de Bijlage van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen. Het gebruiksdoel (bouwkundige bestemming) is initieel afgeleid uit de bouwkundige gebruiksfunctie conform de categorisering van het Bouwbesluit 2012. De Wet op de huurtoeslag en artikel 7:234 BW stellen dezelfde eisen aan zelfstandige woonruimte als de Wet bag aan adresseerbaar object met woonfunctie. Weliswaar kent de BAG alleen een gebruiksdoel toe aan een verblijfsobject, maar ook standplaatsen en bepaalde ligplaatsen kennen een BAG+-gebruiksdoel op grond van art. 2.1 lid 1 onder a, c of d, en art. 8.2a Wabo. Dit heeft als consequentie dat woonboten met ligplaatsvergunning en vergunde standplaatsen voor woonwagen ook in aanmerking komen voor subsidie.

Artikel 1.2 Toepasselijkheid ASA 2013

De op 20 mei 2022 vigerende Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA 2013) is te vinden op https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR419314/5. De ASA2013 is een verordening van de raad die de bevoegdheid aan het college geeft om subsidieregelingen op te stellen. Het college moet bij het gebruik maken van deze bevoegdheid binnen de kaders die de raad in die verordening stelt blijven.

Artikel 1.3 Doel van de regeling in hoofdstukken 1 tot 4

Zie ook de inleiding hiervoor. Om in 2040 een stad zonder aardgas te zijn, moet het aantal aardgasvrije bestaande woningen en nieuwe woningen binnen kleinschalige transformatie in Amsterdam fors stijgen. Door in plaats van aardgas te verwarmen met en te koken op een duurzaam alternatief wordt de CO2-uitstoot in de gemeente Amsterdam teruggedrongen.

Het doel van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling is daarom het stimuleren van het uitvoeren van activiteiten die het gebruik van aardgas gebiedsgericht terugdringen. Met een robuuste en laagdrempelige subsidieregeling wordt een zo groot mogelijk aantal eigenaren of gebruikers gestimuleerd om over te gaan tot het uitvoeren van activiteiten.

Artikel 1.4 Europees kader bij subsidie aan woningcorporaties

Hoofdstukken 1 tot 4 van de subsidieregeling Duurzame Amsterdamse gebouwen is getoetst aan de staatssteunregels. Onderscheid kan worden gemaakt tussen subsidie die wordt verstrekt aan i) woningcorporaties, ii) ondernemers, niet zijnde woningcorporaties en iii) niet-ondernemers.

Ten aanzien van steun die aan woningcorporaties wordt verleend ten behoeve van hun taak op het gebied van sociale huurwoningen geldt het DAEB-vrijstellingsbesluit. Ingevolge de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 zijn woningcorporaties onder andere belast met het in stand houden van en uitvoeren van activiteiten aan haar woongelegenheden; het treffen van energiebesparende voorzieningen valt hier onder. Op grond van artikel 5, tweede lid, van het DAEB-vrijstellingsbesluit mag voor de uitvoering van deze taak maximaal tien jaar compensatie worden verleend, mits het compensatiebedrag niet hoger is dan nodig ter dekking van de nettokosten daarvan. In artikel 1.6 is geregeld dat de subsidie nooit hoger kan zijn dan de daadwerkelijke kosten die de aanvrager heeft. Lees bij de toelichting bij dat artikel meer.

Het DAEB-vrijstellingsbesluit stelt ten aanzien van de compensatie in artikel 5, negende lid, wel de eis dat als activiteiten worden verricht, die zowel diensten van algemeen economisch belang (DAEB) als andere activiteiten betreffen, de met het uitvoeren van energiebesparende activiteiten verband houdende kosten gescheiden in de boekhouding worden opgenomen. Dit is geregeld in artikel 7, tweede lid. Dit betreft dus een verplichting die vanuit Europees recht wordt opgelegd.

Artikel 1.5 Subsidiabele kosten

Dit artikel regelt voor de gehele regeling, tenzij er in specifieke hoofdstukken bepalingen zijn die hiervan nadrukkelijk afwijken, welke kosten als subsidiabele kosten worden aangemerkt. In de specifieke hoofdstukken wordt vaak bepaald welke percentage (tussen de 0% en 100%) van de subsidiabele kosten gesubsidieerd wordt en tot welk maximale bedrag. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake. De gemeente behoudt het recht voor om externe expertise in te schakelen voor de beoordeling van de kosten en haalbaarheid van de aanvraag.

Artikel 1.5, eerste lid

De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten. Er zijn echter specifieke kostensoorten uitgesloten van aanmerking als subsidiabele kosten. Dat gebeurt in het tweede lid.

Artikel 1.5, tweede lid, aanhef

Dit lid regelt welke kosten expliciet uitgesloten zijn van aanmerking als subsidiabele kosten. Voor de zaken die in de onderdelen bij dit lid opgesomd geldt dat de geen onderdeel zijn van de subsidiabele kosten en dat de aanvrager er dus ook geen subsidie voor kan krijgen.

Artikel 1.5, tweede lid, onderdeel a

Kosten voor eigen arbeid worden in geen enkel geval gesubsidieerd. De subsidieaanvrager kan dus geen uurtarief voor zijn eigen arbeid laten subsidiëren en dus ook geen facturen voor zijn eigen arbeid opvoeren. Indien een aanvrager zelf de werkzaamheden verricht zijn in de praktijk alleen de gebruikte materialen subsidiabel. Indien een subsidieaanvrager werknemers heeft, dan wordt het werk van de werknemers geacht onderdeel te zijn van de eigen arbeid. Als een rechtspersoonlijkheid een dochter-, zuster-, of moederorganisaties waarvan de winst uiteindelijk naar dezelfde partij gaat huurt, dan wordt de arbeid van medewerkers van deze dochter-, zuster-, of moederorganisaties ook aangemerkt als eigen arbeid.

Artikel 1.5, tweede lid, onderdeel b

De kosten voor isolatievoorzieningen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat het grootste deel van de investering in de isolatievoorziening zichzelf terugverdient door de daling in energielasten als gevolg van het afgenomen energieverbruik. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor isolatievoorzieningen betaald kunnen worden.

Artikel 1.5, tweede lid, onderdeel c

De kosten voor zonnepanelen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat zonnepanelen zichzelf in principe terugverdienen als gevolg van de besparing op de energierekening vanwege de vergoeding die gegeven wordt voor de levering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet. Verder zijn er adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor zonnepanelen gefinancierd kunnen worden.

Artikel 1.5, tweede lid, onderdeel d

Vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit komen hout- en pelletkachels en biomassaverbrandingsketels niet in aanmerking voor subsidiering.

Artikel 1.5, tweede lid, onderdeel e

Installaties met fossiele brandstof als olie, butaangas of kolen komen ook niet in aanmerking, omdat deze nog vervuilender zijn dan aardgas. ‘Olie, butaangas of kolen’ vormen als zodanig geen limitatieve opsomming, de/alle andere fossiele brandstoffen zijn ook uitgesloten.

Artikel 1.5, tweede lid, onderdeel f

De aanschaf van pannen en ander keukengerei is niet aan te merken als een fysieke gebouwgebonden voorziening en de kosten die daarmee gemoeid zijn dus niet subsidiabel. Deze uitsluiting is daardoor in principe overbodig. De ervaring leert echter dat met een expliciet vermelding in de regeling onduidelijkheid vermeden kan worden.

Artikel 1.5, tweede lid, onderdeel g

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen of minimum kwaliteitseisen. De gemeente wil hiermee uitsluiten dat zij daaraan meebetaalt, terwijl het aan de aanvrager zelf is om dit gat te dichten alvorens subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. De voorzieningen moeten verder gaan dan het moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen of gangbare minimum kwaliteitseisen. Het gaat erom dat de aanvrager die extra stap zet naar aardgasvrij, die zonder deze subsidie niet was gezet.

Artikel 1.5, tweede lid, onderdeel h

Het elektrisch verwarmen van een woning brengt, als dit niet op de juiste manier gebeurt, hogere milieubelasting en veel hogere gebruikskosten met zich mee dan het gebruik van aardgas. Om de CO2 uitstoot te beperken en te voorkomen dat huurders opgezadeld worden met onredelijk hoge energielasten wordt met dit artikel daarom de minst efficiënte elektrische verwarmingsoplossingen uitgesloten van subsidie. Ook wordt op deze manier de belasting van de zwaar belaste elektriciteitsinfrastructuur in Amsterdam verminderd. Het gaat nadrukkelijk om verwarmingsinstallaties, dus ruimteverwarming en tapwaterverwarming en niet om de kookvoorziening. Voor kookvoorzieningen zijn er helaas geen praktisch bruikbare alternatieven. Met de uitsluiting van de kosten voor elektrische weerstandsverwarming wordt gedoeld op apparaten die een opwekrendement (= bruikbare warmte energie (J) gedeeld door verbruikte elektrische energie in (J)) hebben dat niet hoger is dan 1. Het gaat nadrukkelijk om het uitsluiten van de minst efficiënte elektrische verwarmingsoplossingen. Voor de helderheid worden de kosten voor warmtepompen, directe infraroodpanelen en elektrische boilers met een voldoende groot opslagvat worden wel als subsidiabele kosten aangemerkt.

Artikel 1.6 Maximering en stapeling

Dit artikel bepaalt een concreet maximum aan de subsidie, zodat in alle gevallen voldaan wordt aan het compensatiecriterium dat volgt uit het Altmark-arrest. Het maximum dat uit dit artikel volgt staat in principe los van het maximale subsidiebedrag dat volgt uit de hoogte van de subsidie die wordt bepaald in de hoofdstukken die met een nummer 2 of 3 beginnen. Het betreft een onafhankelijk controle en waarborg tegen overcompensatie.

De grens die de gemeente Amsterdam stelt om stapeling tegen te gaan heeft uitsluitend effect op de subsidies die gemeente Amsterdam verleent. Het is goed mogelijk dat de andere subsidieverstrekker er andere of strengere voorwaarden tegen stapeling op nahoudt. Daarop heeft de deze subsidieregeling geen invloed en daar wordt ook geen rekening mee gehouden.

Artikel 1.6, eerste lid

Het eerste lid regelt dat de subsidie niet hoger mag zijn dan de daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten voor de uitvoering van de subsidiabele activiteiten. Daadwerkelijk gemaakte kosten blijken uit de facturen die de aanvrager volgens artikel 1.10, eerste lid, onderdeel a meestuurt bij zijn aanvraag tot vaststelling.

De subsidie kan in principe gestapeld worden, maar er is een grens. De zinsnede ‘met andere voor de subsidiabele activiteiten verleende of vastgestelde subsidies verminderde’ zorgt voor deze grens. De stapeling mag er niet toe leiden dat er in totaal meer subsidie betaalt wordt dan dat er daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten zijn. Het is niet de bedoeling dat aanvragers de subsidie kunnen benutten om winst te behalen op de uitvoering van de subsidiabele activiteiten. Deze vermindering kan uitgevoerd worden op grond van de informatie die de aanvrager aanlevert op grond van artikel 1.10, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 1.6, tweede lid

Dit lid regelt hoe omgegaan wordt met gevallen waar redelijkerwijs te verwachten is dat de andere subsidies voor dezelfde subsidiabele activiteiten lager uit zullen vallen. Het gaat hier nadrukkelijk om een discretionaire ruimte voor het college om te bepalen wat het verwachte lagere bedrag zal zijn. Het college laat zich daarbij informeren door de onderbouwing die de aanvrager aanlevert, maar kan er ook voor kiezen om de verstrekker van de andere subsidie hierover te benaderen. De uitwisseling van mogelijke tot een persoon herleidbare gegevens die in dit kader plaatsvind valt onder noodzakelijke verwerking voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de gemeente Amsterdam om de juiste subsidie te bepalen.

Artikel 1.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Dit artikel regelt welke gegevens en stukken de aanvrager in moet dienen in het kader van de subsidieaanvraag op grond van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling. De vereisten in dit artikel komen bovenop de vereisten die volgen uit artikel 5 van de Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013. Het is niet uitgesloten dat in een hoofdstuk nummer dat begint met het getal 2 of 3 nog specifieke aanvullende stukken gevraagd kunnen worden, alhoewel het nadrukkelijk het streven is om dat te vermijden.

Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a

Met dit overzicht van de uit te voeren activiteiten inclusief een kostenraming maakt de aanvrager duidelijk welke activiteiten zij van plan is uit te voeren. Dat betekent dat voldoende duidelijk is aan welke gebouwen of verblijfsobjecten de activiteiten uitgevoerd worden. Verder moet elke activiteit die uitgevoerd wordt duidelijk omschreven worden en moet de kosten die daaraan verbonden zijn worden genoemd inclusief een verwijzing naar de offerte waar de kosten voor die activiteiten genoemd staan.

Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b

De offertes voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten, waarop het deel van de kosten die subsidiabel zijn voldoende duidelijk uitgesplitst en aangemerkt zijn dienen als onderbouwing van de te verwachten kosten voor het plan waarvoor subsidie wordt aangevraagd en zijn een belangrijke basis voor de verlening. Het feit dat de aanvrager offertes aan moet leveren heeft als consequentie dat het plan voor de subsidiabele activiteiten al in een ver gevorderd stadium moet zijn voordat de subsidie kan worden aangevraagd. Er mag echter nog niet begonnen zijn met de uitvoering.

Gevraagd wordt om kopieën van de offertes. De offertes dienen van een dusdanige kwaliteit te zijn dat hieruit de juistheid en betrouwbaarheid van de geraamde kosten kan worden afgeleid. Indicatoren van een kwalitatief goede offerte zijn als de vermelding van de volgende gegevens:

  • De volledige naam van de leverancier en die van de aanvrager De juridische naam is vermeld. De handelsnaam kan ook, als die in combinatie met het adres en woonplaats bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd.

  • Het volledige adres van de leverancier en dat van de aanvrager Het adres waar de leverancier feitelijk is gevestigd is vermeld. Vermelding van alleen een postbusnummer is niet voldoende.

  • Het volledige btw-nummer van de leverancier

  • Het KvK-nummer van de leverancier

  • De datum dat de offerte is uitgereikt

  • De aard van de goederen of diensten die de leverancier zal leveren

  • de hoeveelheid van de goederen of de omvang van de diensten die de leverancier zal leveren

  • de beoogde datum waarop de goederen of diensten worden geleverd  

  • het bedrag dat de leverancier in rekening brengt, exclusief btw het btw-tarief dat de leverancier in rekening brengt

  • het btw bedrag

Verzameloffertes waarvan slechts een deel van de kosten subsidiabel zijn dienen voldoende duidelijk uitgesplitst te zijn, zodat beoordeeld kan worden welk deel van de kosten subsidiabel is. De aanvrager dient er zorg voor te dragen dat de subsidiabele kosten op de offerte voldoende duidelijk aangemerkt zijn. De gegevens op de offertes dienen aan de sluiten bij de gegevens in de kostenraming en het dient eenvoudig te herleiden te zijn welke kosten bij de beoogde voorzieningen horen. Dit kan in sommige gevallen betekenen dat de aanvrager de opsteller van de offerte moet vragen om de offerte te herzien.

Indien de werkzaamheden door aanvrager zelf uitgevoerd worden dienen offertes voor de aanschaf van de benodigde materialen geleverd te worden.

Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel c

De aanvrager moet een bewijs leveren dat de bankrekening waarop ze het geld van de subsidie gestort willen hebben op naam van aanvrager staat. Indien een aanvrager een andere partij machtigt om namens hem of haar de aanvraag moet de bankrekening nog steeds op naam van de aanvrager staan. Uitzondering hierop vormt de situatie dat de aanvrager in de machtiging ook de gemachtigde toestemming geeft om het geld namens de aanvrager op zijn of haar bankrekening te ontvangen. De informatie over de bankrekeninggegevens wordt gebruikt om in het financiële systeem van de gemeente Amsterdam een crediteur aan te maken.

Als bewijs kan een recent bankrekeningafschift of een kopie van een bankpas overlegd worden, waaruit duidelijk moet blijken dat het bankrekeningnummer op naam staat van de aanvrager.

Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel d

De aanvrager moet inzichtelijk maken welke eventuele andere subsidies zijn aangevraagd voor dezelfde activiteiten. Het begrip dezelfde activiteiten levert altijd een duidingsvraag op en het oordeel of en in hoeveel een activiteit overlapt ligt binnen de beslissingsruimte van het college. De subsidieaanvrager doet er daarom verstandig aan om een compleet overzicht aan te leveren en daarbij zelf te onderbouwen in hoeverre de activiteit daadwerkelijk overlapt. Deze informatie wordt gebruikt om de hoogte van de te verlenen subsidie te bepalen op basis van artikel 1.6, eerste lid.

Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel e

Als er een subsidieaanvraag wordt gedaan voor omzetting van een collectieve installatie moeten extra gegevens aangeleverd worden. De reden hiervoor is hoofdzakelijk dat het bij een aanvraag met betrekking tot de omzetting van een collectieve installatie niet per sé noodzakelijk is dat alle verblijfsobjecten in het gebouw aardgasvrij worden, maar het is daarom voor het college van belang om goed inzicht te krijgen welke verblijfsobjecten nu wel of niet aardgasvrij zijn of zullen worden. De verschillende subonderdelen gaan hier op in.

Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel e, subonderdelen i, ii en ii

Om inzicht te krijgen in de aantallen woning waar een collectieve aanvraag betrekking op heeft zijn de onder dit gevraagde gegevens noodzakelijk. Het gevraagde overzicht zou een tabelvorm aan kunnen nemen die lijkt op de onderstaande:

Straat

Huis#

Toev.

Na activiteiten verbonden aan collectieve tapwater installatie

Na activiteiten verbonden aan collectieve verwarmingsinstallatie

Individuele gasaansluiting

Verwijderd individuele gasaansluiting

Prinsengracht

342

HS

1

1

1

0

Prinsengracht

342

1A

1

1

1

1

Prinsengracht

342

1V

1

1

1

1

Prinsengracht

342

2A

1

1

0

0

Prinsengracht

342

2V

1

1

1

1

Prinsengracht

342

3

1

1

1

1

Prinsengracht

344

HS

1

1

1

0

Prinsengracht

344

1

0

1

1

0

Prinsengracht

344

2

0

1

1

1

Prinsengracht

344

3

0

1

0

0

Totaal

 
 

7

10

8

5

1 = ja

0 = nee

Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel e, subonderdelen iv

Bewijs dat de aanvrager gemachtigd is de aanvraag te doen kan verschillende vormen aannemen, Bij een VvE bijvoorbeeld een afschrift van de notulen van de VvE vergadering waaruit blijkt dat de leden instemmen met de activiteiten waar de subsidieaanvraag betrekking op heeft. Bij een stichting een handtekening van een daartoe volgens de Kamer van Koophandel bevoegd bestuurder op een begeleidend schrijven bij de aanvraag.

Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel f

De ingevulde verklaring de-minimissteun is uitsluitend is uitsluitend vereist voor ondernemingen. Het begrip onderneming is gedefinieerd in artikel 1.1. Het wijkt af van de definitie in het dagelijks taalgebruik en sluit aan bij de definitie van onderneming die volgt uit het verdrag van de werking van de Europese Unie. De Europese definitie van onderneming is meeromvattend dan die in het dagelijks taalgebruik. Noch het feit dat een organisatie geen winstoogmerk heeft of het feit dat een organisatie geen BV of NV is zijn doorslaggevende feiten. Bepalend is of de organisatie zich mengt in een Europese markt en of de activiteiten van de organisatie een grensoverschrijdend effect hebben. Het is aan het oordeel van het college of een organisatie een onderneming is.

Het bedrag van € 200.000 komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Kort samengevat komt het erop neer dat de onderneming van de subsidieaanvrager in de voorgaande drie belastingjaren (bij indiening op 10 februari 2018 gaat dit om de jaren 2016, 2017 en 2018) niet meer dan € 200.000 aan de-minimissteun (dat wil zeggen subsidies verleend onder de de-minimisverordening) vermeerderd met de aangevraagde subsidies voor dit project mag hebben ontvangen. Steun onder deze drempel valt onder de de-minimisverordening, wat betekent dat de steun niet behoeft te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

Indien twee ondernemingen een bepaalde band met elkaar onderhouden, kan het voor de toepassing van de de-minimisverordening zo zijn dat deze ondernemingen als één zelfstandige onderneming worden gezien. Bij het invullen van de Verklaring de-minimissteun wordt een onderneming geacht daar rekening mee te houden. Onder de de-minimisverordening kan ook steun vallen die is vervat in leningen en garantstellingen, waarbij het mogelijk is om deze, onder voorwaarden, ook toe te passen op leningen en garantstellingen die langer dan drie jaar lopen. De voorwaarden hiervoor zijn uiteengezet in artikel 4 van de de-minimisverordening.

Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel g

Onder geldende goedkeuringsverplichtingen wordt bijvoorbeeld bedoeld 70% van de huurders die moeten instemmen (eventuele kopers tellen niet mee) met een renovatievoorstel van de verhuurder, zoals een akkoord van de huurders wanneer de aanvrager een woningcorporatie is. Dan is volgens de wet sprake van een 'redelijk' voorstel waaraan de betrokken huurders zijn gebonden, ook de eventuele tegenstemmers (minder dan 30%). Het begrip goedkeuringsverplichting wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Artikel 1.7, tweede lid, aanhef

Dit lid regelt de aanvullende gegevens en stukken die aangeleverd moeten worden als een aanvraag door een ander dan de eigenaar of een namens de eigenaar gemachtigde wordt gedaan.

Artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a

Dergelijke aanvragers die geen eigenaar zijn, zijn verplicht is om een schriftelijk bewijs van instemming van de eigenaar met de subsidiabele activiteiten mee te sturen. In deze verklaring geeft de eigenaar toestemming dat de activiteiten die leiden naar het aardgasvrij maken van het verblijfsobject en de afsluiting van het gas in het betreffende gebouw uitgevoerd mogen worden. Zijn er meerdere eigenaren dan moeten zij allen deze toestemming in een verklaring geven. Al deze verklaringen moeten bij de subsidieaanvraag gevoegd worden. De eigenaar mag aan de toestemming om het verblijfsobject aardgasvrij te maken de voorwaarde verbinden dat huurder dit bij vertrekt ongedaan maakt. De aanvullende verplichting uit artikel 1.9, onderdeel b bevat voor dergelijke situaties een specifieke uitzondering.

Het is ook mogelijk voor huurders om subsidie aan te vragen als een tussenkomst van de rechter noodzakelijk is geweest om de eigenaar te bewegen om de voorgestelde activiteiten uit te laten voeren. Artikel 7:243 BW voorziet op de mogelijkheid voor huurders om de eigenaar te dwingen om mee te werken met een redelijk voorstel tot het aanbrengen van isolerende voorzieningen en energie-efficiënte verwarmingsketels. Artikel 7:215 BW betreft de mogelijk voor huurders om zelf voorzieningen aan te brengen in een woonruimte.

De weigeringsgrond in artikel 1.8, eerste lid, onderdeel b hangt samen met dit indieningsvereiste.

Artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b

Een aanvrager die niet de eigenaar is moet wel aantonen dat hij of zij een direct belang heeft bij het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten. Een huurder of gebruiker van het vastgoed heeft een dergelijk belang. Bij het ontbreken van een dergelijk belang kan de subsidie geweigerd worden op grond van artikel 9, tweede lid onderdeel f van de ASA 2013. Het belang van het tegengaan van de uitstoot van broeikasgassen wordt niet als een belang gezien. Het is geenszins de bedoeling dat partijen subsidie aan gaan vragen voor verblijfsobjecten waar ze niets mee te maken hebben. Als deze noch eigenaar, noch huurder, noch via een uitvoeringsovereenkomst een belang heeft bij het verblijfsobject is er reden om aan te nemen dat deze partij niet de capaciteit heeft om de subsidiabele activiteit uit te voeren.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De onderdelen in de twee leden van dit artikel bevatten gronden voor weigering of gedeeltelijke weigering van subsidieaanvragen. Het wezenlijke verschil tussen de twee leden betreft de mate van beslissingsvrijheid die het college heeft. De gronden in het eerste lid zijn dwingend, terwijl de gronden in het tweede lid een ‘kan’ bepaling betreffen. De ‘kan’-bepaling heeft als gevolgd dat het college kan afwegen of zij de weigeringsgrond toepassen .

Artikel 1.8, eerste lid, onderdeel a

De subsidie is bedoeld ter stimulering van het nemen van fysieke voorzieningen voor het aardgasvrij maken van vastgoed. Daarom is in het eerste lid, bepaald dat de voorzieningen niet al getroffen zijn voordat de aanvraag is ontvangen.

Het is voor de gemeente, zonder buitensporige administratieve lasten, niet mogelijk om te bepalen wanneer activiteiten uitgevoerd zijn.

Gedurende de verleningsfase kan uitsluitend geconstateerd worden dat een offerte voor de uit te voeren activiteiten recent en geldig is. In de praktijk is het echter eenvoudig om een recente en geldige offerte te verkrijgen, ook als het werkzaamheden betreft die reeds uitgevoerd zijn. De waarde van de offerte om te toetsen of er al met de uitvoering begonnen is zeer beperkt.

In de vaststellingsfase ontvangt de gemeente facturen en bewijzen dat facturen voldaan zijn. De datum van de facturen en de datum waarop de facturen voldaan zijn, zijn sterkere instrumenten om te controleren of de werkzaamheden uitgevoerd waren op het moment van aanvraag. Als gedurende de vaststellingsfase blijkt dat bepaalde de werkzaamheden al waren uitgevoerd kan de subsidie lager of nihil vastgesteld worden. De datum waarop voorzieningen uitgevoerd worden geacht valt samen met die van de btw-plichtige factuur van de uitvoerende partij die betrekking heeft op de uitvoering van de te subsidiëren fysieke activiteiten. Als de aanvrager zelf de fysieke activiteiten treft, dan is de datum van de aanschaf van noodzakelijke materialen leidend. Alle kosten die voor de aanvraagdatum gefactureerd zijn, zijn niet subsidiabel. Datzelfde geldt ook voor termijnfacturen. Termijnbedragen die vóór de aanvraagdatum gefactureerd zijn, zijn niet subsidiabel.

Artikel 1.8, eerste lid, onderdeel b

De weigeringsgrond in dit onderdeel is uitsluitend gericht op subsidieaanvragen waar een aanvrager niet de eigenaar is van het verblijfsobject waar de subsidiabele activiteiten plaats zouden moeten vinden. De gemeente moedigt in sommige delen van de stad huurders aan om zelf het initiatief te nemen om hun verblijfsruimte aardgasvrij te maken. Het is echter uiterst onwenselijk dat huurders dat doen, zonder dat er instemming van de verhuurder is.

Het is in dit onderdeel nadrukkelijk aan het oordeel van het college om te bepalen wat zij een gegronde reden achten om aan te nemen dat de vereiste toestemming en het vereiste bevel van de rechter ontbreken. Als één van de twee documenten wel bestaat, dan wordt niet aan de vereisten van deze weigeringsgrond voldaan.

De verwoording van dit onderdeel met gebruikmaking van ‘gegronde reden om aan te nemen’ hangt er mee samen dat het praktisch onmogelijk is voor het college om te bewijzen dat de gevraagde documenten niet bestaan. Er moet dus met gegronde reden aangenomen worden dat die zaken niet bestaan. Het onvermogen of onwillendheid van een aanvrager om de gevraagde bewijzen te leveren kan een gegronde reden om aan te nemen dat de documenten niet bestaan. Het kan ook bijvoorbeeld zijn dat de instemming onvoldoende duidelijk verwoord is, of dat het rechtelijke bevel onvoldoende duidelijke verwoord. Het college kan ter controle van een instemming in contact treden met de eigenaar en de uitkomsten van dat contact kan een gegronde reden vormen om aan te nemen dat de toestemming ontbreekt.

Artikel 1.8, tweede lid, onderdeel a

Deze optionele weigeringsgrond is er op gericht te voorkomen dat de het college subsidie moet verlenen voor excessieve en onredelijk kostbare maatregelen. In principe wordt de hoogte van de subsidiebedragen zodanig bepaalt dat er geen onredelijk hoge subsidie kan worden gegeven, maar desondanks kunnen zich situaties voordoen waar het verstrekken van de subsidie ongewenst is. Een voorbeeld hiervan waren elektrische warm-water installaties, naast het warm-water uit de CV-installatie, in de keuken werden geïnstalleerd om te zorgen dat er altijd direct water op 100 graden celsius beschikbaar is. Een ander voorbeeld is de installatie van exorbitant dure elektrische kookplaten. In deze gevallen wegen de kosten niet op tegen het resultaat en de duurzaamheid niet of nauwelijks gediend met de hoge kosten.

Artikel 1.8, tweede lid, onderdeel b

Deze optionele weigeringsgrond is er op gericht te voorkomen dat een vastgoedbezitter aan voorwaarden probeert te ontkomen door andere partijen in zijn plaats de subsidieaanvraag te laten doen. Een voorbeeld waar deze weigeringsgrond zou kunnen worden toegepast is artikel 2.6. Als een natuurlijke persoon eigenaar is van 40 BV’s die ieder één pand met huurwoningen exploiteren, dan is het onwenselijk dat de BV de subsidie kan aanvragen. Het college kan in dat geval op grond van deze bepaling de subsidie weigeren te verlenen. De bepaling ziet er ook op te voorkomen dat vastgoedbezitter huurders als stroman gebruiken door huurders te stimuleren om subsidie aan te vragen voor activiteiten waarvan de vastgoedbezitter in werkelijkheid de opdrachtgever is. In het geval een woningcorporaties onderdeel is van een VvE en de VvE de subsidie aanvraagt wordt in de meeste gevallen afgezien van toepassing van deze bepaling.

Artikel 1.8, tweede lid, onderdeel c

De optionele weigeringsgrond dient tot een algemene waarborgen van de doeltreffendheid van de subsidieregeling.

Artikel 1.8, tweede lid, onderdeel d

Deze weigeringsgrond wordt toegepast als al eerder subsidie werd verleend voor het aardgasvrij maken van het vastgoed en het college de redelijkerwijs de verwachting zou mogen hebben dat het vastgoed al aardgasvrij is, omdat er al eerder subsidie is verleend voor dat gebouw. Zeker als de verleende subsidie is vastgesteld is het redelijk voor het college om te verwachten dat het gebouw al aardgasvrij is. In dat geval is subsidie niet gepast.

Het college gebruikt deze weigeringsgrond ook om het subsidiebedrag voor voorzieningen in verblijfsobjecten binnen een pand met meerdere woningen te verlagen in het geval dat er al eerder voor een collectieve installatie in dat pand met meerdere woningen een subsidie is verleend. Het reeds verleende subsidiebedrag dat voor een soortgelijke activiteit per aardgasvrije woning is verleend voor de collectieve installaties wordt in mindering gebracht op het maximale subsidiebedrag voor die activiteit in het verblijfsobject.

Artikel 1.8, tweede lid, onderdeel e

Deze weigeringsgrond borgt dat het college de subsidie kan weigeren als de verlening van de subsidie tot een overschrijding van de de-minimisvereisten zou leiden. Het betreft een optionele weigeringsgrond, omdat het college in sommige gevallen kan kiezen om te onderzoeken of op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening of het DAEB-vrijstellingsbesluit een uitzondering gemaakt kan worden. Het is college is nadrukkelijk niet verplicht om te onderzoeken of een dergelijke uitzondering mogelijk is.

Artikel 1.8, tweede lid, onderdeel f

Deze optionele weigeringsgrond is erop gericht te voorkomen dat een subsidieaanvrager voor dezelfde subsidiabele activiteit subsidie aanvraagt op basis van verschillende hoofdstukken. Het is onwaarschijnlijk dat dit kan gebeuren, omdat idealiter hoofdstukken geen overlappende gebieden bevatten.

Artikel 1.8, tweede lid, onderdeel g

In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat sommige mensen die al een aardgasvrij woning hebben, omdat deze op het stadwarmtenet is aangesloten alsnog wilden investeren in hun woning om zo van het stadswarmtenet af te sluiten. Om ingewikkelde discussies over de definitie van aardgasvrij en het gebruik van aardgas bij de opwek van elektriciteit en restwarmte te voorkomen is gekozen om een expliciete weigeringsgrond toe te voegen. Als je aangesloten bent op het warmtenet, dan acht de gemeente jouw woning (behalve voor mogelijk kookgas) aardgasvrij. Er is in dat geval dan ook geen subsidie voor omschakeling naar bijvoorbeeld een warmtepomp.

Artikel 1.8, tweede lid, onderdeel h

Deze bepaling regelt dat er geen subsidie is voor werkzaamheden aan individuele installaties als er een collectieve installatie in het pand is. Collectieve installaties dragen bij aan de vereenvoudiging van de aansluiting van panden aan het stadswarmtenet en met deze bepaling wordt voorkomen dat afbreuk gedaan wordt aan de geschiktheid van die installatie voor een dergelijke omzetting. Bovendien kan het individueel afsluiten van een collectieve installatie tot grote moeilijkheden leiden voor de resterende gebruikers in die collectieve installatie. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat individuen met een collectieve installatie in hun gebouw zich inspannen om deze gehele installatie aardgasvrij te maken.

Er is desondanks gekozen om in dit geval een optionele weigeringsgrond te maken. Er zijn immers gevallen denkbaar van zeer grote gebouwen waar een collectieve installatie een deel van de verblijfseenheden van warmte voorziet, maar dat er bepaalde later bijgevoegde verblijfseenheden een eigen installatie hebben. In die gevallen leidt de omzetting niet tot een afbraak van het draagvlak voor de collectieve oplossing en kan het college toch kiezen om subsidie te verlenen.

Artikel 1.9 Aanvullende verplichtingen

Conform de ASA worden in dit artikel voor de aanvrager verplichtingen gesteld. Op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder b AWB kan het college vóór de vaststelling van de subsidie overgaan tot intrekking als niet aan deze voorwaarden is voldaan. Op grond van artikel 4:49 ,eerste lid, onder c AWB kan het college na de vaststelling van de subsidie overgaan tot intrekking als niet aan deze voorwaarden is voldaan. Na intrekking vordert het college de eventuele uitbetaalde subsidie terug.

Artikel 1.9, onderdeel a

Binnen één jaar na de beschikkingsdatum dienen de activiteiten volledig te zijn uitgevoerd. Er zijn situaties denkbaar waarbij dit, bijvoorbeeld door externe factoren, niet haalbaar is. De aanvrager is verplicht om dit bij de subsidieaanvraag kenbaar te maken. Het college kan in dat geval akkoord gaan met de afwijkende uitvoeringsperiode. Indien na het afgeven van de verleningsbeschikking blijkt dat door onvoorziene omstandigheden de activiteiten niet binnen één jaar kunnen worden uitgevoerd, dient de aanvrager aan het college uitstel te verzoeken. Dit verzoek dient voorzien te zijn van een stevige onderbouwing waaruit o.a. blijkt dat de opgelopen vertraging niet redelijkerwijs te voorzien was. Als het verzoek ingediend is voor de gestelde termijn verstreken is kan het college kan hiermee akkoord gaan.

Artikel 1.9, onderdeel b

De verplichting in dit onderdeel is erop gericht te zorgen dat een aanvrager het resultaat van de subsidiabele activiteiten niet ongedaan maakt. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de aanvrager opnieuw in gasaansluiting neemt. Het college vereist echter niet dat de volgende eigenaar van de woning de woning aardgasvrij houdt. Er is dus geen sprake van een verplichting om een kettingbedding te vestigen, dat het verblijfsobject aardgasvrij blijft. Eenzelfde situatie geldt voor huurders. Een huurder kan niet afdwingen dat de verhuurder na zijn vertrek het verblijfsobject aardgasvrij houdt. Er is zelfs nadrukkelijk geregeld dat als de verhuurder van de huurder heeft geëist dat deze de het verblijfsobject weer van aardgas voorziet na zijn vertrek, dat de huurder het verblijfsobject weer van aardgas mag voorzien.

In sommige gevallen is echter via een andere weg uitgesloten dat er weer een gasaansluiting in een verblijfsobject komt. Op grond van artikel 10, lid 7, onderdeel b van de Gaswet kan het college gebieden aanwijzen waar de netbeheerder geen taak meer heeft om nieuwe gasaansluitingen te realiseren. Als een woning een dergelijk aangewezen gebied aardgasvrij is gemaakt kan een nieuwe eigenaar, een nieuwe huurder, of een vertrekkende huurder die de gasaansluiting terug moet brengen die gasaansluiting niet krijgen. Het is staande praktijk van het college van B&W om gebieden die aangewezen worden in hoofdstukken waarvan het nummer begint met een 3 ook aan te wijzen als een gebied waar de netbeheerder geen taak heeft om een gasaansluiting te realiseren. Lees meer over de aangewezen gebieden in het besluit gasaansluitplicht netbeheerder Amsterdam.

Artikel 1.9, onderdeel c

Dit onderdeel is er op gericht te borgen dat de gemeente een inspecteur kan sturen om de voortgang van de uitvoering van de subsidiabele activiteiten te controleren. De aanvrager wordt geacht binnen de grenzen van de redelijkheid medewerking te verlenen met deze controles. Als een aanvrager geen of onvoldoende medewerking verleend kan dat op zichzelf reden zijn tot een lager of zelfs nihil vaststelling van de subsidie.

Artikel 1.9, onderdeel d

Dit artikel is er hoofdzakelijk op gericht te benadrukken dat het verkrijgen van subsidie niet geduid of geconstrueerd moet worden als een bevestiging dat het college instemt met de uitvoering van de voorgenomen plannen. Als er een vergunningplicht bestaat voor de uitvoering van de subsidiabele activiteiten moet de aanvrager zelf zorg dragen voor verkrijgen van de benodigde vergunningen.

Bij het verkrijgen van vergunningen voor de subsidiabele activiteiten, kan bijvoorbeeld aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen gedacht worden. Of en welke vergunning vereist is, zal sterk afhangen van het gebouw waarin de voorzieningen worden uitgevoerd.

Indien een eigenaar of huurder van een woonboot met ligplaatsvergunning het voornemen heeft om de woonboot te gaan verbouwen naar aardgasvrij, zal deze aanvrager een omgevingsvergunning, of een gedoogbeschikking nodig kunnen hebben op grond van het Gedoogkader Woonboten Amsterdam.

Artikel 1.9, onderdeel e

Dit onderdeel is er op gericht te borgen dat woningcorporaties een administratie van voldoende kwaliteit voeren om te kunnen toetsen of aan de vereisten van het DAEB-vrijstellingsbesluit wordt voldaan. Of aan deze verplichting is voldaan blijkt vaak tijdens de verantwoording van de subsidie pas.

Artikel 1.9, onderdeel f

Dit onderdeel is er op gericht te zorgen dat een verhuurder die subsidie heeft aangevraagd maatregelen treft om te zorgen dat huurders niet alsnog de subsidiabele activiteiten ongedaan maken. In dat geval is immers de verplichting uit artikel 1.9, onderdeel b niet van toepassing, omdat het niet de aanvrager is de gesubsidieerde activiteiten ongedaan maakt. De vorm van deze borging is niet bepaald en deze borging wordt ook niet actief gecontroleerd. In het geval dat artikel 10, lid 7, onderdeel b van de Gaswet van toepassing is in het gebied is deze onmogelijkheid automatisch geborgd. In andere gevallen kan de verhuurder een bepaling in het huurcontract opnemen dat het verblijfsobject niet voorzien wordt van gas. De verhuurder stemt in ieder geval niet in met zelf aangebracht voorzieningen die ertoe leiden dat het verblijfsobject aangesloten wordt aan het aardgas.

Artikel 1.10 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Dit artikel bestaat uit twee leden. Beide leden hebben betrekking op de documenten die een aanvrager, nadat de subsidie is verleend en nadat de subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd, bij een verzoek tot vaststelling van de subsidie moet overleggen.

Deze vereisten in de leden en onderdelen van dit artikel komen nadrukkelijk bovenop de vereisten die volgen uit artikel 14 van de ASA 2013.

Artikel 1.10, eerste lid, onderdeel a

De aanvrager moet in ieder geval kopieën van de betaalde facturen meesturen bij een aanvraag tot vaststelling van de subsidie. De betaalde facturen worden gevraagd, omdat het college daaruit redelijkerwijs moet kunnen afleiden dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Gevraagd wordt in feite om kopieën van de facturen. Indicatoren van een kwalitatief goede offerte zijn als de vermelding van de volgende gegevens:

  • De volledige naam van de leverancier en die van de aanvrager De juridische naam is vermeld. De handelsnaam kan ook, als die in combinatie met het adres en woonplaats bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd;

  • Het volledige adres van de leverancier en dat van de aanvrager Het adres waar de leverancier feitelijk is gevestigd is vermeld. Vermelding van alleen een postbusnummer is niet voldoende;

  • Het volledige btw-nummer van de leverancier;

  • Het KvK-nummer van de leverancier;

  • De datum waarop de factuur is uitgereikt;

  • de aard van de goederen of diensten die de leverancier heeft geleverd;

  • de hoeveelheid van de goederen of de omvang van de diensten die de leverancier heeft geleverd;

  • de datum waarop de goederen of diensten zijn geleverd;

  • het bedrag dat de leverancier in rekening brengt, exclusief btw het btw-tarief dat de leverancier in rekening brengt; en

  • het btw bedrag.

Verzamelfacturen waarvan slechts een deel van de kosten subsidiabel zijn dienen voldoende duidelijk uitgesplitst te zijn, zodat beoordeeld kan worden welk deel van de kosten subsidiabel is. De aanvrager dient er zorg voor te dragen dat de subsidiabele kosten op de factuur voldoende duidelijk aangemerkt zijn. De gegevens op de facturen dienen aan de sluiten bij de gegevens in het verslag van uitvoering, zoals bedoeld onder artikel 14, tweede lid, onder a ASA2013 en het dient eenvoudig te herleiden te zijn welke kosten bij de beoogde voorzieningen horen.

Het gevraagde betaalbewijs kan bijvoorbeeld bestaan uit een bankrekeningafschrift van de betaling of een schriftelijke verklaring van de partij die de facturen heeft verstuurd dat de facturen die betrekking hebben op de subsidiabele activiteiten voldaan zijn.

De betaalde factuur aan de netbeheerder dient aangeleverd te worden als er subsidie is verleend voor het laten verwijderen van de aardgasaansluiting uit het vastgoed. Deze factuur fungeert tevens als schriftelijke bewijs dat het vastgoed van het aardgas is afgesloten.

Artikel 1.10, eerste lid, onderdeel b

Bij de aanvraag tot vaststelling wordt de subsidieaanvrager opnieuw gevraagd om een overzicht aan te leveren van eventuele andere verleende of vastgestelde subsidies. Deze vereisten sluiten nauw aan bij de vereisten uit artikel 1.7, onderdeel d. Deze gegevens worden gebruikt bij de berekening van de maximering uit artikel 1.6. Lees bij de toelichting bij dat artikel meer over de omgang met verwachte lagere andere subsidies.

Artikel 1.10, eerste lid, onderdeel c

Dit indieningsvereiste is uitsluitend van toepassing als er subsidie aangevraagd wordt voor de realisatie van een collectieve verwarmingsinstallatie. In die gevallen is er meer informatie nodig.

Om inzicht te krijgen hoeveel woningen er bij een collectieve aanvraag nu daadwerkelijk aardgasvrij zijn geworden dient de aanvrager daarvan een overzicht in te dienen. Een dergelijk overzicht zou er als volgt uit kunnen zien:

Straat

Huis#

Toev.

Individuele gasaansluiting verwijderd

Prinsengracht

342

HS

Was niet aanwezig

Prinsengracht

342

1A

Niet verwijderd

Prinsengracht

342

1V

SBA – 00012577

Prinsengracht

342

2A

Was niet aanwezig

Prinsengracht

342

2V

SBA – 00012577

Prinsengracht

342

3

SBA – 00012590

Prinsengracht

344

HS

Was niet aanwezig

Prinsengracht

344

1

Was niet aanwezig

Prinsengracht

344

2

Zie bijlage C1

Prinsengracht

344

3

Was niet aanwezig

Als bewijs van afsluiting kunnen het SBA-nummer van de aanvraag van subsidie voor het afsluiten van het kookgas voor het verblijfsobject of een kopie van de betaalde factuur voor afsluiting van het aardgasnet van dat verblijfsobject dienen.

Artikel 1.10, tweede lid

Dit artikellid is uitsluitend van toepassing op aanvragen door woningcorporaties. Dit artikel stelt een aanvullende en concretiserende eis aan het financieel verslag dat op grond van de ASA 2013 bij een subsidieaanvraag moet worden ingediend. Deze concrete eis hangt samen met het goed inzichtelijk krijgen welk deel van de kosten nu daadwerkelijk met de subsidiabele activiteiten samenhangt.

Artikel 1.11 Directe vaststelling

Artikel 13 (jo. artikel 17) van de ASA 2013 bepaalt dat subsidies tot en met € 5.000,- door het college direct moeten worden vastgesteld (en uitbetaald), zonder dat de subsidieontvanger daarvoor nog een verantwoording van de besteding van de subsidiegelden hoeft in te dienen. Artikel 2, derde lid, van de ASA 2013 bepaalt echter dat middels een bijzondere regeling hiervan kan worden afgeweken als de aard van de subsidie of het beoogde doel van de te subsidiëren activiteit daartoe noodzaken.

Artikel 1.11, eerste lid

Gelet op het potentiële frauderisico dat gepaard gaat met deze subsidie en de hogere uitvoeringskosten die het tegengaan van dat risico met zich meebrengt, wordt een afhandelingswijze met direct vaststelling in dit geval niet wenselijk gevonden. Om die reden wordt in dit lid bepaald dat ook voor subsidies onder de €5000,- een schriftelijke aanvraag tot vaststelling moet worden ingediend.

Artikel 1.11, tweede lid

Het tweede lid van dit artikel ziet er in aanvulling op de ASA2013 op, dat ook voor subsidies onder de €5000,- een termijn geld waarbinnen de aanvragen tot vaststelling dienen te worden ingediend. Deze termijn is gelijk gesteld aan de termijn die uit de ASA2013 volgt voor subsidies tussen de €5000,- en €50.000,-.

Hoofdstuk 2 Stadsbrede subsidie

Artikel 2.1 Gebiedsbepaling

Met dit artikel wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Het gebied is voor dit hoofdstuk gelijk aan de gemeentegrenzen van de gemeente Amsterdam met uitzondering van de gebieden die in de hoofdstukken waarvan het nummer met een 3 begint zijn aangewezen, zoals hoofdstuk 3 en 3a. Naarmate er in de volgende hoofdstukken meer gebieden aangewezen worden zal het werkingsgebied van dit hoofdstuk dus kleiner worden. De bedoeling hiervan is te borgen dat er ook een subsidie is als het vastgoed niet ligt binnen een gebied waar de gemeente al met de wijkaanpak begonnen is.

Artikel 2.2 Subsidieplafond

Artikel 2.2, eerste lid

Voor woningen, panden met meerdere woningen, kleinschalige transformatie en collectieve installaties is in het eerste lid €3.000.000.- beschikbaar gesteld. Dit kan tussentijds worden aangepast door het college. Na het verlopen van het tijdvak of nadat het subsidieplafond is bereikt kan de subsidie niet meer worden aangevraagd. Aanvragen die na het verlopen van het tijdvak of het bereiken van het subsidieplafond worden ingediend zullen worden geweigerd.

Artikel 2.1, tweede lid

Voor bedrijven en maatschappelijke organisaties is in het tweede lid € 500.000.- beschikbaar gesteld. Ook dit bedrag kan tussentijds worden aangepast door het college. Na het verlopen van het tijdvak of nadat het subsidieplafond is bereikt kan de subsidie niet meer worden aangevraagd. Aanvragen die na het verlopen van het tijdvak of het bereiken van het subsidieplafond worden ingediend zullen worden geweigerd.

Subsidie, die als gevolg van een uitzonderingsbepaling in een ander hoofdstuk, voor verblijfsobjecten in andere gebieden voor activiteiten op grond van artikel 2.3, onderdelen d, e en f worden verleend tellen mee bij dit subsidieplafond.

Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel is bepaald welke activiteiten subsidiabel zijn. Een subsidieaanvraag kan in principe iedere mogelijke combinatie van de onder dit artikel genoemde activiteiten bevatten. Het is echter onmogelijk dat een pand met meerdere woningen tegelijkertijd ten dele en geheel aardgasvrije wordt, waardoor activiteiten uit onderdeel c de activiteiten uit onderdeel a uit sluiten voor zo ver die laatste betrekking hebben op het gehele pand met meerdere woningen.

Artikel 2.3, onderdeel a

De activiteiten onder dit onderdeel leiden er allemaal toe dat een bestaande woning wordt omgezet in een aardgasvrije woning. Voor verschillende woningen kan een verschillende combinatie van activiteiten nodig zijn. Er is subsidie voor het omzetten van de warmtevoorziening, warm water voorziening en de kookvoorziening. Ook is er een subsidie voor de afsluitkosten die door de netbeheerder in rekening wordt gebracht. Het is essentieel dat de bestaande installatie gasgestookt is, installaties op hout of andere fossiele brandstoffen dan gas komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.3, onderdeel b

De activiteiten bij dit onderdeel leiden er allemaal toe dat een woning die bij een kleinschalige transformatie ontstaat, er is in deze gevallen geen sprake van nieuwbouw en het gaat altijd om minder dan 25 woningen, aardgasvrij wordt. Voor verschillende woningen kan een verschillende combinatie van voorzieningen nodig zijn. Er is subsidie voor het omzetten van de warmtevoorziening, warm water voorziening en de kookvoorziening. Er is bij kleinschalige transformatie geen subsidie voor afsluitkosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht. Het is essentieel dat de bestaande installatie gasgestookt is, installaties op hout of andere fossiele brandstoffen dan gas komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.3, onderdeel c

De activiteiten onder dit onderdeel zien op panden met meerdere woningen met collectieve installaties, waar het als gevolg van gefragmenteerd bezit vaak erg moeilijk kan zijn om het gehele pand met meerdere woningen aardgasvrij te maken. Deze panden met meerdere woningen worden als gevolg van de onder dit onderdeel genoemde activiteiten ten dele aardgasvrij. Met “ten dele” wordt bedoelt dat een deel van de verblijfsruimten binnen het pand met meerdere woningen niet aardgasvrij wordt. In een pand met meerdere woningen met blokverwarming kan dit betekenen dit de collectieve installatie voor de gehele flat door een aardgasvrije vervangen wordt, maar dat slechts sommige van de verblijfsruimten ook de aan die verblijfsruimte verbonden aardgasaansluiting laten verwijderen. Met “ten dele” wordt niet bedoeld dat de individuele subsidiabele activiteiten slechts leiden tot een reductie in het aardgasgebruik, omdat er bijvoorbeeld een installatie wordt geplaatst uitsluitend tijdens piekbelasting aardgas gebruikt.

Artikel 2.3, onderdelen d en e

Onderdelen d en e regelen een subsidie voor het aardgasvrij maken van respectievelijk bestaand maatschappelijke vastgoed of een bestaande bedrijfsruimte door het uitvoeren van één of meerdere van de volgende activiteiten:

  • de gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

  • de gasgestookte tapwaterverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

  • het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting.

Het is essentieel dat de bestaande en om te zetten installatie gasgestookt is, installaties op hout of andere fossiele brandstoffen dan gas komen niet in aanmerking voor subsidie.

De begrippen maatschappelijk vastgoed en bedrijfsruimte zijn gedefinieerd in artikel 1.1.

Artikel 2.3, onderdeel f

Het zesde onderdeel regelt een subsidie om bestaande bedrijfsruimte of bestaande maatschappelijk vastgoed aardgasvrij te maken door bestaande aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen om te zetten naar aardgasvrije. Ook hier is essentieel dat een bestaand bedrijfsmiddelen omgezet wordt.

Artikel 2.4 Hoofdstuk specifieke subsidiabele kosten

Dit artikel bevat een specifieke bepaling over subsidiabele kosten die van toepassing is binnen dit hoofdstukken en in het bijzonder gericht is op de omzetting van aardgas gebruikende bedrijfsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel f. Alle andere bepalingen over subsidiabele kosten zijn opgenomen in artikel 1.5.

In afwijking op de gebruikelijke praktijk zijn bij bedrijfsmiddelen uitsluitend de meerkosten subsidiabel. Meerkosten betreffen in dit geval het verschil tussen een nieuw gasverbruikend bedrijfsmiddel en een nieuw aardgasvrij bedrijfsmiddel. Er is bewust gekozen om een ‘nieuw’ gasverbruikend bedrijfsmiddel als referentie te nemen. Andere oplossingen waarbij meer rekening gehouden wordt met de huidige waarde van het bestaande bedrijfsmiddelen zijn in de praktijk niet uitvoerbaar, omdat er teveel sterk uiteenlopende bedrijfsmiddelen zijn, waardoor de bepaling van de waarde van het bedrijfsmiddel de kans op willekeur zou vergroten.

Op grond van artikel 2.8, tweede lid wordt de aanvrager gevraagd om een onderbouwde kostenraming te geven voor een nieuw aardgas verbruikend bedrijfsmiddel. De kosten van het aardgasvrije bedrijfsmiddel blijken uit de offertes die de aanvrager op grond van artikel 1.5, eerste lid, onderdeel b moet overleggen. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.

Op grond van artikel 2.8, tweede lid kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als de onderbouwde raming van de investeringskosten van het aardgas gebruikende bedrijfsmiddel niet redelijk is.

Artikel 2.5 Hoogte van de subsidie

Dit artikel regelt per activiteit in artikel 2.3 de hoogte van de subsidie die kan worden verleend. De leden 1 tot en met 6 van dit artikel corresponderen respectievelijk met de onderdelen a tot en met f van de artikel 2.3. De onderdelen van dit artikel corresponderen met de subonderdelen van artikel 2.3. De maximale subsidiebedragen voor woningen, leden 1, 2 en 3, zijn zo vormgegeven dat er maximaal €3000,- subsidie per aardgasvrije woning is. Daar komen de afsluitkosten van het aardgasnet nog bovenop.

Artikel 2.5, derde lid

Dit lid regelt de maximale subsidie voor subsidiabele die ertoe leiden dat een gebouw met collectieve verwarmingsinstallatie gedeeltelijk aardgasvrij wordt. Omdat niet per definitie het gehele gebouw aardgasvrij wordt is een afwijkende en iets ingewikkeldere methode nodig om te bepalen hoeveel subsidie er is. De subsidiabele kosten zijn evenredig met het deel van het pand met meerdere woningen dat aardgasvrij wordt als gevolg van de activiteiten. Indien het niet redelijkerwijs mogelijk is om de kosten voor het aardgasvrij maken van de ruimteverwarming en het aardgasvrij maken van het warm tapwater te scheiden, dan kunnen de kosten bij elkaar opgeteld blijven en moet uitgegaan worden van een gecombineerd maximum van €2500,- per aardgasvrije woning voor beide activiteiten. Met behulp van een tweetal voorbeelden wordt deze bepaling van de hoogte van de subsidie nader toegelicht.

Voorbeeld 1:

Een VvE van een pand met 50 woningen en een collectieve verwarmings- en tapwaterinstallatie wil subsidie aanvragen. Alle 50 deze woningen zijn aangesloten op de installatie; 10 van de woningen koken al elektrisch en hebben geen individuele woning gebonden gasaansluiting. Na de uitvoering van de beoogde voorzieningen is de collectieve verwarmings- en tapwater installatie aardgasvrij. Bovendien hebben 20 woningeigenaren de intentie uitgesproken binnen een jaar elektrisch te gaan koken en de individuele woning gebonden gasaansluiting te laten verwijderen. Dit betekent dat er na alle activiteiten 30 aardgasvrije woningen in het pand zullen zijn. Het vervangen van de gasinstallatie met een WKO installatie voor het gehele pand met meerdere woningen kost €200.000,-. €150.000 daarvan is toe te schrijven aan de ruimteverwarming (2.5, derde lid, onderdeel a). € 50.000 aan het warm tapwater (2.5, derde lid, onderdeel b). De afsluiting van de aardgasaansluiting voor de collectieve installatie kost €5.000.

Aardgasvrij ruimteverwarming

De kosten voor de WKO installatie die te maken hebben met de ruimteverwarming bedragen €150.000. Op grond van artikel 1.5, zijn al deze kosten aan te merken als de subsidiabele kosten voor deze subsidiabele activiteit. Er zijn 50 woningen in het pand en 30 daarvan worden aardgasvrij. Dit levert de volgende berekening van de maximale subsidie als gevolg van de subsidiabele kosten op:

afbeelding binnen de regeling

Dit bedrag is echter hoger dan de maximale subsidie per aardgasvrije woning voor deze activiteit. Deze bedraagt immers €2000,- per aardgasvrije woningen. Waardoor het subsidiebedrag voor deze activiteit uitkomt op:

afbeelding binnen de regeling

Aardgasvrij tapwater

De kosten voor de WKO installatie die te maken hebben met het warmte tapwater bedragen €50.000. Op grond van artikel 1.5, zijn al deze kosten aan te merken als de subsidiabele kosten voor deze subsidiabele activiteit. Er zijn 50 woningen in het pand en 30 daarvan worden aardgasvrij. Dit levert de volgende berekening op:

afbeelding binnen de regeling

Dit bedrag is echter hoger dan de maximale subsidie per aardgasvrije woning. Deze bedraagt immers €500,- per aardgasvrije woningen. Waardoor het subsidiebedrag voor deze activiteit uitkomt op:

afbeelding binnen de regeling

De collectieve aardgasaansluiting

De kosten voor het afsluiten van de collectieve aardgasaansluiting bedragen €5.000. Deze hoogte de subsidie voor deze kosten bedraagt op grond van artikel 2.5, derde lid, onderdeel c dus € 5000,-.

Individuele kookgasaansluitingen

De 20 eigenaren en bewoners (of de VvE namens hen) die de intentie hebben uitgesproken om elektrisch te gaan koken en hun individuele woning gebonden gasaansluiting laten verwijderen kunnen vervolgens ook nog subsidie aanvragen voor op grond van artikel 2.3, onderdeel a, subs iii en iv.

Overzicht voorbeeld 1

Dat levert het volgende overzicht op:

Subsidiabele

activiteit

Subsidiabele

kosten

Maximum als gevolg van subsidiabele kosten

Maximum als gevolg van aantal woningen

Subsidie voor activiteit

Collectieve ruimteverwarming

€ 150.000

€ 90.000

€ 60.000

€ 60.000

Collectief warm tapwater

€ 50.000

€ 30.000

€ 15.000

€ 15.000

Collectief afsluiten aardgas

€ 5.000

€ 5.000

-

€ 5.000

Collectief totaal

€ 205.000

-

-

€ 80.000

 
 
 
 
 

Individuele kookvoorziening

Kosten per woning variëren

100% subsidiabele kosten

€500 per woning

Onbekend

Individuele aardgasaansluiting afsluiten

Volgt uit Tarievencode ACM

Door netbeheer in rekening gebrachte kosten

€1.000 per woning

Onbekend

Voorbeeld 2:

Een VvE van een pand met meerdere woningen met 100 woningen en een gasgestookte collectieve ruimteverwarmingsinstallatie wil subsidie aanvragen. 95 van de woningen zijn aangesloten op de installatie en 5 van de woningen in het pand met meerdere woningen zijn al op eigen houtje aardgasvrij en drie daarvan willen niet overstappen naar de collectieve installatie. In 10 van de woningen in het pand met meerdere woningen, waaronder de 5 aardgasvrije, wordt elektrisch gekookt. De helft van de woningen heeft een gasgestookte tapwater voorziening. De ander helft heeft een elektrische tapwater voorziening.

De VvE en alle bewoners behalve één besluiten om aardgasvrij te worden met behulp van stadwarmte. Deze éne bewoner zegt een emotionele verbinding met zijn geiser en gaskookplaat te hebben. Na de uitvoering van de beoogde voorzieningen is de collectieve ruimteverwarmingsinstallatie aardgasvrij. De tapwaterinstallaties zijn nog steeds individueel per verblijfsobject geregeld.

Het vervangen van de gasinstallatie met stadswarmte voor het gehele pand met meerdere woningen kost €250.000,-. De afsluiting van het aardgas voor de collectieve installatie kost €5.000.

Aardgasvrije ruimteverwarming (collectief)

De beschreven casus heeft als gevolg dat er na alle activiteiten 94 extra aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen zullen zijn. 5 van de woningen waren al aardgasvrij, daar is dus geen subsidie voor. 1 woning blijft aan het aardgas, omdat de eigenaar er zo aan gehecht is. Dat levert de volgende berekening van de maximale subsidie als gevolg van de subsidiabele kosten op:

afbeelding binnen de regeling

Dit bedrag is hoger dan de maximale subsidie per woning. Deze bedraagt maximaal €2000,- per aardgasvrije woning voor de verwarmingsinstallatie. (artikel 2.3, derde lid, onderdeel a).

afbeelding binnen de regeling

Aardgasvrij warm tapwater

Het warm tapwater wordt niet collectief aangepakt, dus dat is geen subsidiabele activiteit op grond van artikel 2.5, derde lid.

De aardgasaansluiting

De kosten voor het afsluiten van de collectieve aardgasaansluiting bedragen €5.000. Deze hoogte de subsidie voor deze kosten bedraagt op grond van artikel 2.5, derde lid, onderdeel c dus € 5000,-.

Activiteiten aan individuele installaties

De 49 eigenaren en bewoners (of de VvE namens hen) die niet vooraf al elektrisch warm tapwater opwekten en de intentie hebben uitgesproken om over te stappen naar een aardgasvrije tapwater installatie bestaat de mogelijkheid om subsidie aan te vragen op grond van artikel 2.3, onderdeel a, sub ii. Voor de 50 verblijfsobjecten die reeds aardgasvrije tapwater hadden, m.a.w. de mensen die al elektrische hun tapwater verwarmden is er voor deze activiteit geen subsidie. Deze mensen doen immers niets, ze blijven gewoon hun bestaande installatie gebruiken. Ook de drie woningbezitters die hun woning al aardgasvrij hadden, maar toch naar de collectieve installatie overstappen krijgen geen subsidie. Als vanzelfsprekend is er ook geen subsidie voor de ene bewoner die zijn woning niet aardgasvrij wil maken

De 89 eigenaren en bewoners (of de VvE namens hen) die de intentie hebben uitgesproken om elektrisch te gaan koken en hun individuele woning gebonden gasaansluiting laten verwijderen kunnen vervolgens ook nog subsidie aanvragen voor op grond van artikel 2.3, onderdeel a, subs iii en iv. Voor de 10 reeds aardgasvrije woningen en de ene bewoner die niet aardgasvrij wil worden is er geen subsidie op grond van artikel 2.3, onderdeel a, sub iii en iv.

Overzicht voorbeeld 2

Dat levert het volgende overzicht op:

Subsidiabele

activiteit

Subsidiabele

kosten

Maximum als gevolg van subsidiabele kosten

Maximum als gevolg van aantal woningen

Subsidie voor activiteit

Collectieve Ruimteverwarming

€ 250.000

€ 247.368,42

€ 188.000

€ 188.000

Collectieve

Warm tapwater

€ 0

€ 0

€ 47.000

€ 0

Collectieve afsluiting aardgas

€ 5.000

€ 5.000

-

€ 5.000

Collectief Totaal

€ 255.000

-

-

€ 203.000

 
 
 
 
 

Individuele tapwatervoorziening

Kosten per woning variëren

100% subsidiabele kosten

€ 500 per woning

Onbekend

Individuele kookvoorziening

Kosten per woning variëren

100% subsidiabele kosten

€ 500 per woning

Onbekend

Individuele aardgasaansluiting afsluiten

Volgt uit Tarievencode ACM

Door netbeheer in rekening gebrachte kosten

€ 1000 per woning

Onbekend

Artikel 2.5, eerste lid, onderdeel d en derde lid, onderdeel c

Met het (laten) afsluiten van het verblijfsobject is aansluiting gezocht met de tarieven, zoals deze vooraf zijn vastgesteld door de netbeheerder die in Amsterdam actief is. Op de website van de netbeheerder zijn de tarieven terug te vinden, zowel voor particuliere als zakelijke afsluitingen. Vanaf 2020 waren deze op nihil gesteld.

Artikel 2.5, vierde lid

Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onderdeel d. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 1.5. De maximale subsidie is nooit hoger dan 50% van deze subsidiabele kosten. Degene die zijn maatschappelijk vastgoed aardgasvrij maakt, wordt dus in ieder geval geacht de helft van de kosten voor die activiteiten zelf te dragen. Daarnaast zijn er nog twee maxima, waarbij de laagste het maximale subsidiebedrag bepaald. Er is een maximum van €3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas. Het aardgasverbruik wordt bepaald op basis van de, op grond van artikel 2.7, eerste lid vereiste, door de aanvrager bij de aanvraag meestuurde energierekening. Ook geldt er een maximum van € 60.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op de maximale subsidie kan dus worden gedaan als er € 120.000,- aan subsidiabele kosten zijn en er voortaan 20.000 kubieke meter aardgas per jaar minder verstookt wordt. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Artikel 2.5, vijfde lid

Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsruimten. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onderdeel e. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 1.5. De maximale subsidie is nooit hoger dan 50% van deze subsidiabele kosten. Degene die zijn bedrijfsruimte aardgasvrij maakt wordt dus in ieder geval geacht de helft van de kosten voor die activiteiten zelf te dragen. Daarnaast zijn er nog twee maxima, waarbij de laagste het maximale subsidiebedrag bepaald. Er is een maximum van €3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas. Het aardgasverbruik wordt bepaald op basis van de, op grond van artikel 2.7 eerste lid vereiste, door de aanvrager bij de aanvraag meestuurde energierekening. Ook geldt er een maximum van € 30.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op deze maximale subsidie kan dus worden gedaan als er € 60.000,- aan subsidiabele kosten zijn en er 10.000 kubieke meter aardgas per jaar minder verstookt wordt. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Artikel 2.5, zesde lid

Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aanschaffen van aardgasvrije bedrijfsmiddelen. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder f. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4. Het betreft een afwijkende methode van berekening van de subsidiabele kosten. Lees daarover meer bij de toelichting bij artikel 2.4. De subsidiabele kosten zijn in dit geval de meerkosten van een aardgasvrij bedrijfsmiddelen t.o.v. een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel dat hetzelfde doet. Als gevolg van dit artikel is de helft van deze meerkosten subsidiabel. Daarbij geldt bovendien een maximumsubsidie van € 1.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op deze maximale subsidie kan gedaan worden als er sprake is van € 2.000,- of meer meerkosten. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Artikel 2.6 De aanvrager

Dit artikel regelt wie de subsidie op grond van dit hoofdstuk kan aanvragen. Wie potentieel aanvrager is hangt mede af van de subsidiabele activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd. In geen geval kan subsidie op grond van dit hoofdstuk worden aangevraagd door personen (natuurlijk of rechtspersoon) die meer dan 20 verblijfsobjecten in Amsterdam in hun bezit hebben. Het begrip verblijfsobject is gedefinieerd in artikel 1.1. Deze uitsluiting is doelbewust, om ervoor te zorgen dat partijen met veel vastgoed, zoals woningcorporaties, gedwongen worden om zich op de gebiedsgerichte aardgasvrij aanpak te richten.

Zowel huurders als eigenaren in de vorm van particulieren, woningcorporaties, of andere entiteiten kunnen subsidie aanvragen voor het geheel aardgasvrij maken van woningen (artikel 2.3, onderdeel a) of het realiseren van aardgasvrije woningen in een kleinschalige transformatie (artikel 2.3, onderdeel b). Onder eigenaren worden ook de bedrijfsmatige eigenaren van bestaande woningen verstaan die deze woningen bedrijfsmatig exploiteren.

Voor de woningcorporaties en ondernemingenkunnen vanuit het staatssteunrechtelijke kader andere eisen gelden dan voor particulieren. Zeker als er veel woningen door één aanvrager aardgasvrij worden gemaakt, zouden de subsidiabele kosten daarvan hoog kunnen zijn. Corporaties dienen aan de eisen te voldoen die vanuit de staatssteunregels voor hen gelden volgen.

VvE’s kunnen gezamenlijk een aanvraag indienen.

Artikel 2.6, tweede lid

Uitsluitend eigenaren, waaronder begrepen rechtspersonen waarmee eigenaren zich verenigen, kunnen voor het aardgasvrij maken van een pand met meerdere woningen subsidie aanvragen (art. 2.3, onderdeel c). Huurders zijn hiervan uitgesloten. Huurders hebben onvoldoende belang bij een op een pand met meerdere woningen gerichte aanvraag, omdat zij bijna nooit partij zijn als er sprake is van een VvE of andere rechtspersoon.

Artikel 2.6, derde lid

Uitsluitend eigenaren, waaronder begrepen rechtspersonen waarmee eigenaren zich verenigen, kunnen voor het aardgasvrij maken van een pand met maatschappelijk vastgoed of bedrijfsruimten subsidie aanvragen (art. 2.3, onderdelen c, d en e). Huurders zijn hiervan uitgesloten.

Artikel 2.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Dit artikel regelt een aantal hoofdstuk specifieke in te dienen gegevens. Deze gegevens hangen samen met de subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed, bedrijfsruimten en bedrijfsmiddelen in respectievelijk artikel 2.3, onderdelen d, e en f. Deze subsidiabele activiteiten zijn uniek binnen hoofdstukken 1 tot 4 en vergen specifieke informatie.

Artikel 2.7, eerste lid

Aanvragers die subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, onderdelen d en e, zijnde subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed of een bedrijfsruimte, worden gevraagd om een recente energierekening voor een periode van een jaar mee te sturen. Het is aan de aanvrager zelf om te bepalen of ze de rekening van het afgelopen jaar of het jaar daarvoor meesturen. Deze ruimte is gelaten, omdat energiebedrijven niet altijd even regelmatig facturen. Er is bewust gekozen om niet de gegevens van het lopende jaar te gebruiken, omdat deze gegeven niet compleet zijn en extrapolatie van gedeeltelijke gebruiksgegevens tot discussie en willekeur zou kunnen leiden. Bovendien zou het gebruik van huidige jaargegeven aanvragers kunnen stimuleren om extra gas te verkwisten. De maximale subsidie per bespaarde m3 aardgas is immers hogers dan de prijs van dat aardgas. De gebruiksgegevens op deze energierekening worden gebruikt om te bepalen hoeveel aardgas er bespaard zal worden met de subsidiabele activiteiten. Deze informatie is van belang om de subsidiehoogte te bepalen op grond van artikel 2.5, vierde en vijfde lid, onderdelen a. Het niet meesturen van deze gegevens bij een subsidieaanvraag leidt er, na een verzoek tot aanvullende gegevens, toe dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat deze niet volledig is.

Artikel 2.7, tweede lid

Aanvragers die subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, onderdeel f, zijnde subsidie voor de aanschaf van aardgasvrije bedrijfsmiddelen, worden gevraagd een onderbouwde raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel, dat het bestaande aardgasverbruikend bedrijfsmiddel zou kunnen vervangen mee sturen. Onderbouwing van die raming kan met behulp van een recente offerte of een unieke productomschrijving. Er is gekozen om zowel een recente offerte of een unieke productomschrijving te accepteren. Met een unieke productomschrijving wordt gedoeld op een naam van een specifiek product op basis waarvan het college kan bepalen hoeveel dat product kost. Een screenshot van een website waar het product te koop staat en waarbij de prijs vermeld staat zouden dat doel goed dienen. Er is gekozen om niet uitsluitend een offerte te accepteren, omdat het college zich ervan bewust is dat het niet altijd even makkelijk is om een offerte voor een product te krijgen, vooral als men dat product eigenlijk niet eens aan wil schaffen, maar simpelweg de offerte nodig heeft om in aanmerking te komen voor subsidie. De unieke productomschrijving is laagdrempeliger. De informatie uit deze raming wordt gebruikt om de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, tweede lid en indirect de hoogte van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 2.5, zesde lid, te bepalen. Het niet meesturen van deze gegevens bij een subsidieaanvraag leidt er, na een vergeefs herhaald verzoek tot aanvullende gegevens, toe dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat deze niet volledig is.

Artikel 2.8 weigeringsgronden

De twee leden van dit artikel regelen een tweetal hoofdstuk specifieke weigeringsgronden. Deze hangen met de subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed, bedrijfsruimten en bedrijfsmiddelen in respectievelijk artikel 2.3, onderdelen d, e en f. Deze subsidiabele activiteiten zijn uniek binnen hoofdstukken 1 tot 4 en vergen specifieke weigeringsgronden.

Artikel 2.8, eerste lid

Dit artikellid regelt dat het college kan weigeren subsidie te verlenen als voor dezelfde activiteit gelijktijdig subsidie wordt aangevraagd op grond van zowel artikel 2.3, onderdelen d en e. Aanvragen op grond van onderdeel e worden geweigerd als het college voornemens is subsidie te verlenen op grond van onderdeel d. Voor subsidies op grond van onderdeel d gelden strengere voorwaarden, maar deze subsidies kennen ook gunstigere voorwaarden qua bedragen. In situatie waar subsidies niet gelijktijdig, maar na elkaar worden aangevraagd wordt gebruik gemaakt van de weigeringsgrond in artikel 1.8, tweede lid, onderdeel d. Het betreft een harde weigeringsgrond, omdat er niet twee maal subsidie wordt verleend voor dezelfde activiteit.

Artikel 2.8, tweede lid

Dit artikellid regelt een specifieke weigeringsgrond met betrekking tot de subsidie voor aardgasvrije bedrijfsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 2.3, onderdeel f. De subsidiabele kosten en uiteindelijk de hoogte van deze subsidie wordt bepaald op basis van het verschil in prijs tussen een aardgasvrije en een aardgasverbruikende variant van het bedrijfsmiddel. Lees hierover meer bij de toelichting bij artikel 2.4 en artikel 2.5, zesde lid. Deze situatie schept een prikkel voor de aanvrager om een zo goedkoop mogelijk aardgasverbruikend alternatief op te voeren. Een goedkoper aardgasverbruikend alternatief leidt immers tot hogere subsidiabele kosten en dus tot een hogere maximale subsidie. Deze weigeringsgrond maakt het mogelijk om in het geval van onredelijk goedkope aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen de subsidie lager vast te stellen of te weigeren. Dit betreft een weigeringsgrond waar het college een behoorlijke beslissingsruimte heeft als gevolg van de ‘kan’ bepaling en de bewust relatief vage omschrijving van de redenen voor de lage prijs van het aardgas verbruikend alternatief.

Hoofdstuk 3 Warm Amsterdam

Artikel 3.1 Gebiedsbepaling

Artikel 3.1, eerste lid

Conform de in hoofdstukken 1 tot 4 gebruikelijke systematiek wordt in dit artikellid het werkingsgebied van het hoofdstuk bepaald. Het werkingsgebied van dit hoofdstuk bestaat uit verschillende deelgebieden in plaats van één enkel gebied. De deelgebieden zijn in tranches ingedeeld. De in dit artikellid opsomde deelgebieden worden in bijlage I nauwkeurig omschreven. De onderdelen van dit lid bevatten de tranches. De subonderdelen van dit lid bevatten de namen van de aangewezen buurten. Omwille van de bondigheid en de leesbaarheid kon de letterlijke omschrijving van alle gebieden niet in dit artikellid plaatsvinden. Deze bepaling krijgt zijn werking door het toepassingsbereik van artikel 3.3, het artikel over de subsidiabele activiteiten, te beperken.

Artikel 3.1, tweede lid

Met dit lid wordt de werking van artikel 2.1 gewijzigd. De hoofdregel is dat stadsbrede subsidievoorwaarden uit hoofdstuk 2 niet van toepassing zijn in gebieden waar een specifieke uitwerking voor bestaat. Als gevolg van dit lid blijven de stadsbrede subsidievoorwaarden uit hoofdstuk 2 binnen het gebied van toepassing voor bedrijfsruimten en maatschappelijke vastgoed.

Artikel 3.2 Subsidieplafond

Dit artikel bepaalt de hoogte en de looptijd van het subsidieplafond voor de subsidies op grond van artikel 3.3. De looptijd van het plafond vangt aan bij de inwerkingtreding van de Wijzigingsregeling aardgassubsidie warmtemotor tranche. Die inwerkingtreding heeft op 25 mei 2022 plaatsgevonden.

Als het subsidieplafond gedurende de looptijd bereikt is worden subsidieaanvragen geweigerd op grond van artikel 4:24, tweede lid Awb. Dit plafond wordt gedeeld door alle deelgebieden die in dit hoofdstuk aan de orde komen en verdelingssystematiek die volgt uit artikel 7, eerste lid van de ASA2013 is van toepassing.

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

Dit artikel bepaalt voor welke activiteiten op grond van dit hoofdstuk subsidie aangevraagd kan worden. Het is uitsluitend mogelijk om subsidie aan te vragen voor deze activiteiten voor zover ze uitgevoerd worden aan vastgoed dat gelegen is binnen het in artikel 3.1 gelegen gebied. Er is binnen warmtemotorbuurten in afwijking tot veel van de andere aangewezen gebieden en dat stadsbrede aardgasvrij subsidie geen subsidie voor het afsluiten van het aardgas door de netbeheerder. De begrippen aardgasvrij, bestaande woning en fysieke gebouwgebonden voorzieningen worden allemaal gedefinieerd in de algemene definities uit artikel 1.1. Het artikel bevat na de aanhef twee onderdelen.

Artikel 3.3, aanhef en onderdeel a

Dit onderdeel regelt de subsidie voor activiteiten aan woningen. In de aanhef van dit onderdeel wordt bepaald dat het mogelijk is voor elke combinatie van de in de subonderdelen i tot en met iii opgesomde activiteiten subsidie aan te vragen onder de voorwaarde dat het ertoe leidt dat een bestaande woning aardgasvrij wordt. Onderdelen i en ii bevatten de voorwaarde de vervangende installaties in de warmtevraag voorzien door middel van onttrekking van warmte aan het stadswarmtenet. Daarmee wordt in feite bedoelt dat we woningen aangesloten moeten worden op het warmtenet. Het begrip omzetting impliceert dat de aardgas verbruikende installatie uit de woning verdwijnt.

Artikel 3.3, aanhef en onderdeel b

Dit onderdeel regelt de subsidie voor activiteiten aan panden met meerdere woningen, zoals appartementencomplexen en flatgebouwen, die een collectieve installatie omzetten naar een aansluiting op het warmtenet. Deze bepaling is, behalve voor vereiste dat aangesloten wordt op het warmtenet, identiek aan de bepalingen in de stadsbrede subsidie voor collectieve installaties, zoals omschreven in artikel 2.3, onderdeel c. Lees daarom de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.3, onderdeel c.

Artikel 3.3a Opt-out

Dit onderdeel regelt een tijdelijke uitzondering op het vereiste dat aangesloten moet worden op het warmtenet om in aanmerking te komen voor subsidie voor het omzetten van de ruimteverwarmings- en tapwaterinstallaties (de opt-out). Als gevolg van deze bepaling is het mogelijk om subsidie te krijgen als het vastgoed aardgasvrij wordt gemaakt met behulp van bijvoorbeeld een warmtepomp. Het is nadrukkelijk de bedoeling om zoveel mogelijk oplossingen die veel elektriciteit gebruiken of veel elektriciteit in een korte tijd gebruiken uit te sluiten van deze opt-out mogelijkheid. Deze uitzondering is tijdelijk en met het verstrijken van de in het artikel vermelde datum komt de opt-out te vervallen en vangt het hoofdstuk aan techniek specifiek te zijn.

Artikel 3.4 Hoogte van de subsidie

Dit artikel regelt de hoogte van de subsidie voor de in artikel 3.3 omschreven activiteiten.

Artikel 3.4, eerste lid

Het eerste lid regelt voor de verschillende tranches of deelgebieden het maximale subsidiebedrag per aardgasvrije woning. Dit is het zogenaamde deelgebied specifieke subsidiebedrag per aardgasvrijewoning. Dit bedrag per woning kan in geen geval overschreden worden. Hetgeen ook wordt benadrukt in het vierde lid.

Artikel 3.4, tweede lid

Het tweede lid regelt de hoogte van de subsidie voor de activiteiten in artikel 3.3, onderdeel a. Dit zijn de zogenaamde activiteit specifieke maximum bedragen. De activiteit specifieke maximumbedragen gelden voor alle deelgebieden binnen het warmtemotorgebied.

Artikel 3.4, tweede lid, onderdeel a

Onderdeel a gaat over de ruimteverwarming, daarvoor geldt geen activiteit specifiek maximum en deze subsidie is bovendien niet afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten. Voor deze subsidiabele activiteit is het deelgebied specifieke maximumbedrag dus altijd van toepassing. Het harde maximum dat volgt uit artikel 1.6 blijft echter wel gelden, waardoor daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten voor het realiseren van de subsidiabele activiteiten een bepalend blijven voor het uiteindelijke subsidiebedrag.

Artikel 3.4, tweede lid, onderdeel b

Onderdeel b gaat over het warme tapwater, voor die activiteit wordt niet meer dan het aangegeven maximumbedrag per woning aan subsidie verleend of vastgesteld. Dit bedrag is kan bovendien niet hogere zijn dan de subsidiabele kosten voor deze activiteit.

Artikel 3.4, tweede lid, onderdeel c

Onderdeel c gaat over de kookvoorziening, ook voor die activiteit wordt niet meer dan het aangegeven maximumbedrag per woning aan subsidie verleend of vastgesteld. Dit bedrag is kan bovendien niet hogere zijn dan de subsidiabele kosten voor deze activiteit.

Artikel 3.4, derde lid, onderdelen a en b

Het derde lid regelt welk deel van de subsidiabele kosten in aanmerking komt voor subsidie als er een collectieve verwarmingsinstallatie op gas omgezet wordt naar een aansluiting op het warmtenet. Dat deel is gelijk aan het deel van de woning in het pand dat door het uitvoeren van de activiteiten aardgasvrij wordt. De formulering van deze bepaling is vrijwel identiek de bepaling voor de hoogte van de subsidie voor collectieve installaties in hoofdstuk 2. Lees bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.5, derde lid meer over deze berekening. Onderdeel a heeft betrekking op de ruimteverwarming, daarvoor geldt geen activiteit specifiek maximum. Het gebied specifieke maximum per woning, uit het eerste lid, is wel van toepassing. Onderdeel b heeft betrekking op het warme tapwater, daarvoor geldt net als bij de woningen met individuele installaties een activiteit specifiek maximum van €1000,- per woning.

Artikel 3.4, vierde lid

Dit lid valt aan te merken als overcompleet, maar maakt expliciet dat het gebied specifieke maximum per woning uit het eerste lid niet overschreden kan worden als gevolg van de activiteit specifieke subsidiemaxima. De activiteit specifieke maximumbedragen kunnen gecombineerd worden met de subsidiebedragen voor activiteiten waar geen activiteit specifieke maximum voor geldt, maar ook al is die som hoger, de verleende of vastgestelde subsidie is niet hoger dan het gebied specifieke maximum per woning uit het eerste lid.

Artikel 3.5 De aanvrager

Dit artikel regelt wie de subsidie kan aanvragen. Het gaat om eigenaren en verenigingen van eigenaren en organisaties die voldoende op verenigingen van eigenaren lijken. Het gaat nadrukkelijk niet om huurders. Lees daarover meer in de algemene toelichting bij hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 3a Techniekneutraal gebied

Artikel 3a.1 Gebiedsbepaling

Conform de in hoofdstukken 1 tot 4 gebruikelijke systematiek wordt in het eerste lid van dit artikel het werkingsgebied van het hoofdstuk bepaald. Het werkingsgebied van dit bestaat uit verschillende deelgebieden. De in dit lid opsomde deelgebieden worden in bijlage III nauwkeurig omschreven. De subonderdelen van dit lid bevatten de namen van de aangewezen buurten. Omwille van de bondigheid en de leesbaarheid kon de letterlijke omschrijving van alle gebieden niet in dit artikellid plaatsvinden. Deze bepaling krijgt zijn werking door het toepassingsbereik van artikel 3a.3, het artikel over de subsidiabele activiteiten, te beperken.

Het tweede lid regelt dat de stadsbrede subsidie voor bedrijven en maatschappelijke organisatie aanvraagbaar blijft voor bedrijven en maatschappelijke organisatie met vastgoed dat gelegen is het in het eerste lid aangewezen gebied.

Artikel 3a.2 Subsidieplafonds

In combinatie met de aanhef bepaalt ieder onderdeel van dit de looptijd en de plafondhoogte voor ieder van de in artikel 3a.1 bepaalde deelgebieden. Zonder expliciet besluit tot wijziging van de regeling en tot besteding van de raad kan ruimte voor subsidieverlening binnen het éne deelgebied niet gebruikt worden om een bereikt plafond in ander gebied aan te vullen.

De looptijden en de plafondhoogten komen overeen met de looptijden en plafondhoogten die in de voormalige hoofdstukken 3, 3a, 3b, 3c, 3d en 3e opgenomen waren. Het zijn nadrukkelijk dezelfde plafonds.

Artikel 3a.3 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel is bepaald welke activiteiten subsidiabel zijn. Een subsidieaanvraag kan in principe iedere mogelijke combinatie van de onder dit artikel genoemde activiteiten bevatten. Het is echter onmogelijk dat een pand met meerdere woningen tegelijkertijd ten dele en geheel aardgasvrije wordt, waardoor activiteiten uit onderdelen a de activiteiten uit onderdeel b uit sluiten voor zo ver die laatste betrekking hebben op het gehele pand met meerdere woningen.

Artikel 2.3, aanhef en onderdeel a

De activiteiten onder dit onderdeel leiden er allemaal toe dat een bestaande woning wordt omgezet in een aardgasvrije woning. Voor verschillende woningen kan een verschillende combinatie van activiteiten nodig zijn. Er is subsidie voor het omzetten van de warmtevoorziening, warm water voorziening en de kookvoorziening. Ook is er een subsidie voor de afsluitkosten die door de netbeheerder in rekening wordt gebracht. Het is essentieel dat de bestaande installatie gasgestookt is, installaties op hout of andere fossiele brandstoffen dan een aardgas komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.3, aanhef en onderdeel b

De activiteiten onder dit onderdeel zien op panden met meerdere woningen met collectieve installaties, waar het als gevolg van gefragmenteerd bezit vaak erg moeilijk kan zijn om het gehele pand met meerdere woningen aardgasvrij te maken. Deze panden met meerdere woningen worden als gevolg van de onder dit onderdeel genoemde activiteiten ten dele aardgasvrij. Met “ten dele” wordt bedoelt dat een deel van de verblijfsruimten binnen het pand met meerdere woningen niet aardgasvrij wordt. In een pand met meerdere woningen met blokverwarming kan dit betekenen dit de collectieve installatie voor de gehele flat door een aardgasvrije vervangen wordt, maar dat slechts sommige van de verblijfsruimten ook de aan die verblijfsruimte verbonden aardgasaansluiting laten verwijderen. Met “ten dele” wordt niet bedoeld dat de individuele subsidiabele activiteiten slechts leiden tot een reductie in het aardgasgebruik, omdat er bijvoorbeeld een installatie wordt geplaatst uitsluitend tijdens piekbelasting aardgas gebruikt.

Artikel 3a.4 Hoogte van de subsidie

Dit artikel regelt de hoogte van de subsidie voor de verschillende subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk.

Artikel 3a.4, eerste lid

Dit lid regelt de maximale subsidie die verleend kan worden voor omzetten van de warmtevoorziening en het omzetten van de tapwatervoorziening in de deelgebieden in dit hoofdstuk. Elk van de onderdelen stelt een maximumbedrag voor dat specifieke deelgebied. Een toelichting waarom deze bedragen zoveel kunnen variëren tref je in de algemene toelichting, onder de paragraaf hoofdstukken 1 tot 4.

De subsidie bedraagt niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten zijn in artikel 1.5 gedefinieerd. Consequentie van deze bepaling is dat een aanvrager twee keer zoveel kosten moet hebben als dat deze subsidie kan krijgen. De aanvrager wordt in deze gebieden dus nadrukkelijk geacht de helft van de kosten van de subsidiabele activiteiten zelf te dragen.

Het is nadrukkelijk de bedoeling dat dit maximumbedrag geldt voor de combinatie van activiteiten of de activiteiten uitzonderlijk. Als het omzetten van de warm tapwatervoorziening er bijvoorbeeld toe leidt dat een woning in dit gebied aardgasvrij wordt en die omzetting ontzettend duur is, dan kan daar dus het gehele in de onderdelen opgesomde subsidiebedrag voor worden verleend. De weigeringsgrond in artikel 1.8, tweede lid, onderdeel geeft het college de ruimte om hiervoor een redelijke bovengrens te bepalen.

Artikel 3a.4, tweede lid

Dit lid regelt de maximale subsidie voor het aardgasvrij maken van de kookvoorziening in een woning. Net als in het eerste lid geldt hier een maximum van 50% van de subsidiabele kosten. Het maximumbedrag is voor alle deelgebieden €500,-. De aanvrager moet dus €1000,- subsidiabele kosten hebben om de maximale subsidie voor deze activiteit te krijgen.

Artikel 3a.4, derde lid

Dit artikel regelt de maximale subsidie voor het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting. De voorwaarden in dit artikel gelden voor het verwijderen van individuele gasaansluitingen, zoals bedoeld in artikel 3a.3, onderdeel a, subonderdeel iv. Deze voorwaarden gelden ook voor het verwijderen van collectieve gasaansluitingen, zoals bedoeld in artikel 3a.3, onderdeel b, subonderdeel iii. Het subsidiebedrag is gelijk aan het door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten voor het verwijderen van de aardgasaansluiting. De kosten voor het verwijderen van de aardgasaansluiting uit een woning worden gereguleerd door de autoriteit consument en markt en zijn in 2022 bepaald op €0,-. Als op een later moment dat nihil bedrag veranderd is de subsidie maximaal €1000,-.

Artikel 3a.4, vierde lid

De twee onderdelen van dit lid dienen om de maximale subsidie voor de omzetting van een collectieve ruimteverwarmingsinstallatie en een collectieve warm tapwater installatie te bepalen. Qua opzet zijn deze onderdelen identiek aan respectievelijk artikel 2.5, derde lid, onderdelen a en b. Lees daarom de toelichting bij die onderdelen voor een algemene toelichting. Deze bepaling wijkt echter op twee punten af.

De berekening van de hoogte van de subsidie op basis van de subsidiabele kosten moet in dit geval, in tegenstelling tot artikel 2.5, derde lid, onderdelen a en b, uitgevoerd worden met de helft van de subsidiabele kosten voor de subsidiabele activiteit en niet het geheel.

Tevens zijn er verschillende maximale subsidiebedragen voor het omzetten van de collectieve ruimteverwarmingsinstallatie per woning. De hoogte van deze maxima is gerelateerd aan de hoogte die op grond van het eerste lid voor het deelgebied is bepaald. Het bedrag is voor collectieve ruimteverwarmingsinstallaties echter €500,- lager dan het bedrag dat uit het eerste lid voor het deelgebied geldt. De reden hiervoor is simpelweg, omdat die €500,- beschikbaar is voor de omzetting van collectieve warm tapwater installaties. In artikel 3a.3, onderdeel a zijn de activiteiten omzetting van ruimteverwarming en warm tapwater gecombineerd. In artikel 3a.3, onderdeel b zijn deze twee activiteiten gescheiden.

Artikel 3a.5 Deelgebied specifieke bepalingen over subsidiabele kosten

De twee leden van dit artikel zien op ieder op zeer specifieke voorwaarden die in bepaalde deelgebieden van toepassing zijn. Deze bijzondere voorwaarden zijn nodig, omdat met de bewoners en gebruikers afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de zaken waarvoor ze subsidie kunnen krijgen.

Artikel 3a.5, eerste lid

Dit lid is specifiek van toepassing in de Gentiaanbuurt. Een aantal bewoners in de van der Pekbuurt heeft tijdens grootschalige renovatie van een woning die zij van een woningcorporatie kochten kosten gemaakt hun een woning aardgasvrij-ready te maken. Er is inpandig leidingwerk aanvullende inpandig leidingwerk uitgevoerd. Tegelijkertijd was het voor deze eigenaren niet mogelijk om al op het warmtenet aan te sluiten, omdat de warmteleiding nog niet in de straat lag. Daardoor was het niet mogelijk voor deze mensen om subsidie aan te vragen. Dit lid ziet er op dat de kosten voor dit leidingwerk subsidiabel zijn. De kosten moeten voldoen aan de in onderdelen a tot en met e genoemde criteria om in aanmerking te komen. Onderdeel e ziet er te borgen dat kosten die uitgesloten zijn van subsidie ook in dit geval uitgesloten zijn. Artikel 3a.6 ziet er op dat de aanvragers de benodigde informatie aanleveren om te beoordelen of voldaan wordt aan de criteria van dit lid.

Artikel 3a.6, tweede lid

Dit lid is specifiek van toepassing in de Wildemanbuurt. Bij de voorbereiding van de het buurtuitvoeringsplan voor de Wildemanbuurt zijn concrete afspraken gemaakt tussen de gemeente en één van de deelnemende partijen over hoeveel subsidie er per gebouw beschikbaar zou zijn. De omzetting van een aantal gebouwen naar aardgas leek echter zo goedkoop te worden dat de aanvrager niet het maximale (en afgesproken) subsidiebedrag zou krijgen. Tegelijkertijd waren de kosten bij een ander gebouw in dezelfde buurt veel hoger. Deze bepaling maakt het mogelijk om deze hogere kosten bij een ander gebouw in de buurt te gebruiken om de kosten bij de goedkopere gebouwen te verhogen. Op die manier kan toch het maximale (en afgesproken subsidiebedrag) aangevraagd worden.

Artikel 3a.6 Deelgebied specifieke bepalingen over in te dienen gegevens

Dit artikel ziet op een aantal aanvullende indieningsvereisten die samenhangen met artikel 3a.5, eerste lid. Een subsidieaanvraag waarin aanspraak gemaakt wordt op artikel 3a.5 zal deze aanvullende bescheiden in moeten dienen.

Hoofdstuk 5 – Duurzame Nieuwbouw

artikel 5.1, onderdeel b – Gebiedsbepaling Buiksloterham

De Buiksloterham wordt gedefinieerd met behulp van een verwijzing naar de investeringsnota Buiksloterham 2020. Afbeelding 1.2.1 waar naar verwezen wordt ziet er als volgt uit:

afbeelding binnen de regeling

Uit de legenda volgt dat uitsluitend het rood aangemerkte deel het plangebied van de investeringsnota betreft. Subsidies die beschikbaar zijn voor de Buiksloterham zijn daarom uitsluitend beschikbaar in het rood aangemerkte gebied.

De investeringsnota waar naar wordt verwezen is via de website amsterdam.raadsinformatie.nl bij agendapunt 6 van de raadsvergadering van de gemeente Amsterdam van 5 november 2020 terug te vinden. Ook kan de volgende URL gebruikt worden om deze op te zoeken:

https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/9402485/1/raadsbesluit_189A_1195_3a_20_Bijlage%20Concept%20Investeringsnota%20Buiksloterham%202020%20gecomprimeerd

artikel 5.1, onderdeel d – DAEB-vrijstellingsbesluit

Dit is het besluit op grond waarvan diensten van algemene economisch belang niet als staatsteun aangemerkt worden. Lees daarover meer in de algemene toelichting van hoofdstuk bij de laatste alinea van de paragraaf Subsidie voor duurzame sociale huurwoningen Strandeiland en Buiksloterham.

artikel 5.1, onderdeel e – energielabel

Het energielabel speelt een belangrijke rol bij het bepalen de energieprestaties van een woning. De energieprestaties met betrekking tot de energiebehoefte, het primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie maken tegenwoordig onderdeel uit van dit label. Essentieel is dat het energielabel van een gebouw opgenomen is in de landelijke database EP-online. Met opname in de landelijke database wordt geborgd dat het een door een gekwalificeerde organisatie en gecertificeerd duurzaamheidsexpert afgegeven, conform NTA 8800 bepaalde indicator van de energieprestaties van een woning is. Op grond van het besluit energieprestaties gebouwen dient een gebouw bij oplevering een in de landelijke database opgenomen energielabel te hebben. De aanvullende verplichting uit artikel 5.12, onderdeel e borgt dat dit energielabel voor de woningen waarvoor subsidie is verleend ook daadwerkelijk de informatie bevat die nodig is om te bepalen of de beoogde energieprestaties bereikt zijn.

artikel 5.1, onderdelen f en k – energieneutrale en nul-op-de-meter woning

Er is met deze definitie van energieneutraal en nul-op-de-meter aansluiting gezocht bij de systematiek die ook gebruikt wordt om de voor een bouwvergunningsvereiste energieprestaties van een woning te bepalen. De norm NTA 8800 wordt landelijk toegepast in het kader van de BENG-normen. Het idee is dat een aanvrager deze informatie in de voorbereiding van de bouw van een woning per definitie beschikbaar zal hebben. Nul-op-de-meter woningen hebben binnen deze definities nog betere energieprestaties dan energieneutrale woningen. Elke nul-op-de-meter woning is per definitie ook een energieneutrale woning.

artikel 5.1, onderdeel i – Milieuprestatiegebouwwwaarde

De milieuprestatiegebouwwaarde (MPG) geeft uitdrukking aan de milieukosten voor een gebouw. Deze wordt uitgedrukt in euro's per m² bvo per jaar. De MPG heeft betrekking op het gehele gebouw. Dat betekent dat individuele appartementen hun MPG delen met andere appartementen in het gebouw.

Het aanleggen van zonnepanelen kan een negatief effect hebben op de MPG van een gebouw. Tegelijkertijd is het nadrukkelijk de bedoeling van deze subsidieregeling om ook de aanleg van zonnepanelen te stimuleren. Daarom wordt in deze definitie geregeld dat voorgenomen zonnepanelen, voor zover die niet nodig zijn om aan wettelijke vereisten op het gebied van energieprestaties te voldoen, niet meegerekend hoeven te worden bij de berekening van de MPG.

Hoewel het maken van een MPG-berekening en het behalen van een waarde van 1 of lager een verplicht onderdeel is van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woningen zijn er geen of nauwelijks geïnstitutionaliseerde methoden om de kwaliteit van dergelijke berekeningen te borgen. Centraal staat het gebruik van een goedgekeurde rekentool, maar er zijn geen certificaten waaruit vaardigheid met die tools of betrouwbaarheid van ingevoerde gegevens verzekerd wordt. De milieuprestatiegebouwwaarde is daarom een kwetsbaar onderdeel van deze subsidieregeling. De regeling voorziet daarom op verschillende manieren op verplichtingen van de aanvrager om de achterliggende gegevens achter zo een MPG-berekening te bij te houden en beschikbaar te stellen aan de gemeente.

artikel 5.1, onderdeel m – Gebiedsbepaling Strandeiland

Het Strandeiland wordt gedefinieerd met behulp van een verwijzing naar de investeringsnota Inrichting 1e fase Strandeiland. De grenzen van dit gebied komen overeen met de grenzen van het plangebied van de grondexploitatie Inrichting 1 fase Strandeiland. In de door de gemeente raad vastgestelde investeringsnota en grondexploitatie ziet het plan er uit als de onderstaande afbeelding. De plangrenzen worden daarop aangegeven met het gele vlak met zwarte lijn, welke aan de oostzijde gestippeld is.

afbeelding binnen de regeling

artikel 5.1, onderdelen g en m – energieneutraal en nul-op-de-meter

De begrippen energieneutraal en nul-op-de-meter worden gedefinieerd aan de hand van de norm NTA 8800. Dit is ook de norm die in het bouwbesluit gehanteerd wordt om te bepalen of gebouwen voldoen aan het BENG-vereiste (BENG staat voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen). De begrippen energieneutraal en nul-op-de-meter stellen respectievelijk hoger en nog hogere eisen aan de energieprestaties van het gebouw.

Als gevolg van de bepaling conform NTA-8800 geldt dat er voor lichte constructies 5 kWh per m2 per jaar van de berekende waarde van de maximale energiebehoefte mag worden afgetrokken. In die gevallen moet de aanvrager wel duidelijk aangegeven dat het beoogde gebouw zal voldoen aan het criterium voor lichte constructies dat ook in het bouwbesluit wordt gehanteerd.

artikel 5.1, onderdelen n en o – woning en verblijfsobject

Met de begrippen woning en verblijfsobject is aansluiting gezocht bij de begrippen die in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen wordt gehanteerd. Uitdaging bij dit hoofdstuk is dat in de planvormende fase waarin verlening voor deze subsidie aangevraagd kan worden vaak nog geen adressen afgegeven zijn voor de woningen. Bij oplevering en dus bij aanvraag tot vaststelling van de subsidie zijn de adressen wel afgegeven en op basis van die gegevens kan de subsidie verlaagd worden, zodat het aansluit bij hetgeen gerealiseerd is.

artikel 5.2 - toepasselijkheid ASA 2013

De algemene subsidieverordening Amsterdam 2013 is het door gemeenteraad vastgestelde kader voor subsidieverlening binnen de gemeente Amsterdam. Het is bovendien de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid van het college om deze subsidie vast te stellen. De ASA 2013 is daarom van toepassing op dit hoofdstuk.

artikel 5.3 - Doel van de in het hoofdstuk omschreven subsidie

De regeling in dit hoofdstuk is nadrukkelijk gericht op nieuwbouw, sociale huurwoningen en de specifieke gebieden en om in juist met die woningen hogere energieprestaties en milieuprestaties te behalen.

artikel 5.4 - Europees kader bij subsidies aan woningcorporaties

De subsidiebepaling in dit hoofdstuk voorzien in de mogelijkheid om grote bedragen van vele miljoenen euro’s naar woningcorporaties over te maken. Strikt genomen zijn woningcorporaties aan te merken als ondernemingen in de zin van het Verdrag van de Werking van de Europese Unie en is er dus mogelijk sprake van staatsteun. Op grond van het DAEB-vrijstellingsbesluit zijn vele vormen van steun en grote steunbedragen aan ondernemingen die op grond van een wettelijke taak bezig houden met het betaalbare huisvesting niet aangemerkt als staatsteun. De subsidiebepalingen met betrekking tot Strandeiland en Buiksloterham voorzien uitsluitend in subsidie voor woningcorporaties. Woningcorporaties zijn toegelaten instellingen met de door het DAEB-vrijstellingsbesluit vereiste wettelijke taak. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn geformuleerd om te voldoen aan de compensatiebenadering uit het Altmark-arrest.

artikel 5.5 - Subsidiabele activiteiten

Met dit artikel wordt bepaald voor welke activiteiten er subsidie is. Elk van de leden van dit artikel bepaalt de subsidiabele activiteiten voor een afzonderlijk gebied. In beide leden is uitsluitend sprake van een eenmalige subsidie. Met het begrip eenmalig wordt aangegeven dat er geen sprake van een periodieke of herhalende subsidie. Dit begrip sluit ook uit dat er twee maal subsidie kan worden aangevraagd voor de dezelfde activiteit. Als dat wel gebeurt kan het college op grond van artikel 9, tweede lid van de ASA 2013 de subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk weigeren. In beide leden komen de begrippen nieuwbouw en sociale huurwoning voor. Deze begrippen zijn gedefinieerd in respectievelijk artikel 5.1, onderdelen j en l. Het begrip milieuprestatiegebouwwaarde is gedefinieerd in artikel 5.1, onderdeel i. De begrippen energieneutrale woning en nul-op-de-meter woning zijn gedefinieerd in respectievelijk artikel 5.1, onderdelen f en k. Het begrip voedselvermalersysteem is gedefinieerd in artikel 5.1, onderdeel o.

artikel 5.5, eerste lid, onderdelen a, b en c – onderlinge samenhang

In het gebied Buiksloterham worden er drie subsidiabele activiteiten onderscheiden. Om aanspraak te maken op onderdelen a en b moet de woning in ieder geval een milieuprestatiegebouwwaarde van kleiner of gelijk aan 0,5 zullen hebben. De of-bepaling aan het eind van onderdeel leidt er toe dat de activiteiten in onderdelen a en b elkaar uitsluiten. In logische termen uitgedrukt is hier sprake van een XOR of EXOF. De aanvrager kan of subsidie aanvragen voor energieneutraal of subsidie voor nul-op-de-meter. De reden hiervoor is dat een woning die nul-0p-de-meter is per definitie ook energieneutraal is en de aanvrager anders dubbel aan zou kunnen vragen. De hoogte van de subsidiebedragen in artikel 5.6, eerste lid, onderdelen a en b is nadrukkelijk bepaald met de keuze tussen energieneutraal of nul-op-de-meter in gedachten.

Het laatste onderdeel van dit lid, onderdeel c, kan juist uitsluitend aangevraagd worden in combinatie met de onderdeel a of b. Er kan dus geen aanspraak gemaakt worden op subsidie voor het realiseren van een voedselvermalersysteem als er de woning niet ook een milieuprestatiegebouwwaarde van kleiner of gelijk aan 0,5 zal hebben en tenminste energieneutraal zal worden.

artikel 5.6 – hoogte van de subsidie

De twee leden van dit artikel regelen de respectievelijk de hoogte van de subsidie bij verlening en de hoogte van de subsidie bij vaststelling. De tweedeling is gebaseerd op artikel 4:31 AWB. Het bedrag dat in de verleningsbeschikking wordt vermeld moet aangemerkt worden als het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, zoals bedoeld in 4:31, tweede lid, AWB.

artikel 5.6, eerste lid - subsidiebedragen

In het eerste lid wordt voor ieder van de subsidiabele activiteiten uit artikel 5.5, het maximale subsidiebedrag per woning bepaald. Voor de activiteiten in onderdelen a en b gelden er in feite twee maxima, waarbij het laagste van toepassing is. Het eerste maximum wordt bepaald door het gebruiksoppervlak van de woning te vermenigvuldigen met het genoemde bedrag. Het tweede maximum is een vast bedrag, dit bedrag is in principe een honderdvoud van het bedrag per vierkante meter gebruiksoppervlak. De gedachte daarachter is, dat de kosten voor het realiseren van de maatregelen niet volledig lineair oplopen met de grootte van de woning. Het komt er dus op neer dat er voor woningen groter dan 100m2 even veel subsidie is als voor woningen die precies 100 m2 zijn. Indien een aanvraag meerdere woningen omvat worden deze maximumbedragen per individuele woning toegepast. Met andere woorden: de vierkante meters boven de 100 van een grotere woning kunnen niet meegeteld worden bij de vierkante meters van een kleinere woning. Voor het realiseren van een voedselvermalersysteem, zoals in onderdeel c, staat een vast bedrag per woning.

artikel 5.6, tweede lid – vaststellingen op lager dan het maximum

Het tweede lid bestaat uit twee losstaande onderdelen die onafhankelijk toegepast moeten worden. Toepassing kan leiden tot lagere vaststelling van de subsidie dan het maximumbedrag dat bij de verlening is bepaald.

Onderdeel a regelt dat de uitgangspunten voor het bepalen van de maximale subsidie uit het eerste lid van toepassing zijn, maar dat vastgestelde of verleende subsidies daarop in mindering worden gebracht. Er is gekozen om andere subsidies in mindering te brengen, omdat met de hoogte van de subsidiebedragen in het eerste lid wordt getracht om een nabij kostendekkende subsidie te bieden. Tegelijkertijd bestaat er wel de nadrukkelijke wens om aanvragers te belonen als ze een andere subsidies aanvragen. Door 70% van de verleende of vastgestelde subsidies in mindering te brengen wordt blijft 30% voor de aanvrager over. Deze berekening mag op gebouw of projectniveau worden gedaan. Het is niet wenselijk om deze vermindering voor iedere individuele woning te bepalen.

Het geniet altijd de voorkeur om vastgestelde subsidie te gebruiken om deze mindering te bepalen. Op die manier wordt voorkomen dat een subsidie die op een later moment lager vastgesteld wordt toch voor 70% in mindering wordt gebracht. Fiscale maatregelen zoals de Energie-investeringsaftrek (EIA) en de Milieu-investeringsaftrek (MIA) worden nadrukkelijk niet als subsidies aangemerkt. Het kan zijn dat de aanvrager op het moment van de vaststellingsaanvraag van de subsidie op basis van dit hoofdstuk al weet dat een verleende subsidie lager vastgesteld zal worden. In dat geval zou het niet terecht zijn om toch het gehele verleende subsidiebedrag in mindering te brengen. De tweede zin in deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om op basis van een onderbouwing door de aanvrager een lager bedrag in mindering te brengen. Er zijn diverse redenen mogelijk waarom de verwachting bestaat dat een andere verleende subsidie lager vastgesteld zal worden. Voorbeelden daarvan zijn dat niet alle subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd of dat de andere subsidieverlener juist de subsidie op grond van dit hoofdstuk in mindering brengt op de subsidie. De aanvrager verschaft de informatie die benodigd is om deze mindering toe te passen op grond van artikel 5.13, tweede lid, onderdeel b.

Onderdeel b is nadrukkelijk bedoelt om in ieder geval te voorkomen dat de aanvrager meer subsidie krijgt dan dat zij aan kosten voor de subsidiabele activiteiten hebben. Zoals ook beschreven bij artikel 5.4 wordt uitgegaan van een compensatiebenadering. Uit het Altmark-arrest volgt dat de compensatie niet hoger mag zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van openbare dienstverplichtingen, in dit geval het duurzamer realiseren van de sociale huurwoning, geheel te dekken. Andere verleende en vastgestelde subsidies worden in mindering gebracht op de kosten. Wederom worden fiscale maatregelen niet als subsidies aangemerkt. Het is niet wenselijk om deze vermindering voor iedere individuele woning te bepalen. Eenzelfde bepaling als in onderdeel a is van toepassing indien andere subsidies waarschijnlijk lager worden vastgesteld. De aanvrager heeft op grond van artikel 5.12, onderdeel d de verplichting om deze kosten te administreren. Op grond van artikel 5.13, tweede lid, onderdeel a bevat het financieel verslag dat bij de aanvraag tot vaststelling wordt ingediend de benodigde informatie om deze bepaling toe te passen. Indien de aanvrager deze informatie niet bijgehouden heeft kan het college, op grond van artikel 4:46, tweede lid onderdeel b, de subsidie lager vaststellen, omdat hij in dat geval niet voldaan heeft aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

artikel 5.8 - Subsidieplafond

In de leden van dit artikel worden de subsidieplafonds bepaald. Elk van de leden bepaalt het plafond voor één gebied. De plafonds staan nadrukkelijk los van elkaar en als het éne plafond is uitgeput kan er geen aanspraak gemaakt worden op een ander.

artikel 5.9 - de aanvrager

De subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door woningcorporaties. Het begrip woningcorporaties is gedefinieerd in artikel 5.1, onderdeel q.

artikel 5.10 - bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

De twee leden van dit artikel regelen welke stukken bij een subsidieaanvraag ingediend moeten worden.

Het eerste lid gaat uitdrukkelijk om documenten die in aanvulling op de ASA2013 moet worden ingediend. Meer vereiste documenten staan in artikel 5, tweede lid van de ASA2013.

Het in onderdeel a van het eerste lid vereiste bewijs dat de bankrekening op aan van de aanvrager staat is noodzakelijk om te verzekeren dat het geld van de subsidie ook daadwerkelijk naar de juiste partij gaat. Met bijvoorbeeld een kopie van een bankpas, een bankafschrift of een brief van een bank waarmee de opening van de rekening wordt bevestigd kan aan dit vereiste worden voldaan.

De onderdelen b, c en d van het eerste lid vereisen allemaal een schriftelijke verklaring of andere documenten waaruit het één en ander blijkt. Met het oog op het laagdrempelig houden van de aanvraag is gekozen voor deze ruime verwoording. Deze verwoording biedt de aanvrager de gelegenheid om bestaande documenten die in het kader van de interne besluitvorming of de voorbereiding van een omgevingsvergunningaanvraag worden gebruikt te benutten. De subsidie kan dan ook al relatief vroeg in het planproces worden aangevraagd. De voornaamste beperking op het vroeg aanvragen volgt uit artikel 5.12, onderdeel a. De bouw moet immers binnen een jaar na de subsidieverlening zijn begonnen.

Het tweede lid bevat een specificering van zaken die in de beschrijving van activiteiten opgenomen moeten zijn. De beschrijving van activiteiten is als gevolg van artikel 5, tweede lid, onderdeel a van de ASA2013 een verplicht onderdeel van de aanvraag. De gegevens bij onderdeel a worden onder andere gebruikt om te toetsen of er aan de weigeringsgrond uit artikel 5.11, tweede lid, onderdeel a voldaan is. Onderdeel b wordt gebruikt om te bepalen of de te realiseren woningen binnen de gebieden waarvoor subsidie beschikbaar is gesteld liggen. Ook speelt deze informatie een rol bij het bepalen de weigeringsgrond uit artikel 5.12, eerste lid onderdeel c van toepassing is. De informatie over het aantal woningen en de vierkante meters uit onderdeel c en d is noodzakelijk om op grond van verschillende onderdelen van artikel 5.6, eerste lid de hoogte van de maximale subsidie te kunnen bepalen. De informatie over de datum van de start van de bouw, uit onderdeel e, is van belang om te bepalen of de weigeringsgrond uit artikel 5.11, eerste lid, onderdeel a van toepassing is.

artikel 5.11 - weigeringsgronden

De twee leden van dit artikel regelen weigeringsgronden. De weigeringsgronden in het eerste lid zijn dwingend en leiden wanneer ze van toepassing zijn tot weigering om subsidie te verlenen. De weigeringsgronden in het tweede lid zijn verschillen, omdat er sprake van een kan-bepaling. Dit betekent dat het college kan kiezen om subsidie te weigeren of juist te verlenen. Ook kan het college kiezen om de subsidie gedeeltelijk te weigeren. Gedeeltelijk kan zowel gedeelten van subsidiabele activiteiten als gedeelten van de aanvraag betreffen. Een gedeeltelijke weigering kan leiden tot een lagere subsidieverlening.

artikel 5.11, eerste lid onderdeel a

Dit onderdeel ziet er op dat de aanvraag voor subsidie tijdig ingediend moet worden. De start van de bouw van de woningen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd mag ten hoogste 6 maanden voor de aanvraag hebben plaatsgevonden. Het begrip start van de bouw komt elders in de regeling ook voor. In principe wordt bij het bepalen van de datum van de start bouw uitgegaan van de informatie door de aanvrager wordt verschaft op grond van artikel 5.10, tweede lid onderdeel e. De gemeente kan deze informatie ook toetsen met de andere afspraken die tussen de gemeente en de aanvrager bestaan over de start van de bouw, feitelijke constateringen door inspecteurs en verklaringen van derden met betrekking tot de start van de bouw. Als de subsidie al verleend is en later blijkt dat de bouw al eerder dan 6 maanden voor de aanvraag was gestart, dan kan het college op grond van artikel 4:48, eerste lid, onderdeel c de subsidie intrekken of wijzigen ten nadele van de ontvanger.

artikel 5.11, eerste lid, onderdeel b

Deze bepaling regelt het einde van de aanvraagbaarheid van subsidie op grond van dit hoofdstuk. Aanvragen die vanaf 2028 worden ingediend worden op deze grond geweigerd. Het hoofdstuk zelf voorziet niet in een vervaldatum. Het college zal indien gewenst, nadat alle op grond van dit hoofdstuk verleende subsidies zijn afgehandeld, apart besluiten om dit hoofdstuk te laten vervallen.

artikel 5.11, eerste lid, onderdeel c

Deze bepaling regelt dat het niet mogelijk is om subsidie aan te vragen voor activiteiten aan kavels waarover voor 10 november 2020 al afspraken bestonden. De datum van 10 november 2020 sluit aan met het moment waarop de raad ingestemd heeft met het investeringsbesluit voor de Buiksloterham. Het is niet wenselijk om projecten te subsidiëren waartoe voor deze datum al afspraken bestonden. Deze datum heeft, als het goed is, in de praktijk geen consequentie voor het Strandeiland, omdat er op die datum nog geen afspraken gemaakt zouden zijn. Het Strandeiland was op dat moment nog niet in een voldoende vergevorderd stadium van planvorming.

artikel 5.11, tweede lid, onderdeel a

Deze bepaling ziet op een mogelijkheid tot weigering van de subsidie in het geval dat de gemeente via andere wegen dan deze subsidie met andere partijen dan de aanvrager afspraken heeft gemaakt die ertoe leiden dat de in de subsidieregeling gestelde vereisten gerealiseerd zullen worden. Deze bepaling ligt dicht tegen de weigeringsgrond uit artikel 8, tweede lid, onderdeel d van de ASA2013. In de meeste gevallen waar er al afspraken met andere partijen bestaan om het vereiste te realiseren zou kunnen worden gesteld dat de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de activiteit te realiseren. Deze bepaling vermijd echter dat vastgesteld moet worden of die middelen er daadwerkelijk zijn en bevrijdt de gemeente van de onderzoeksplicht om te bepalen op welke wijze het realiseren van de subsidiabele activiteiten is geformaliseerd in de onderlinge afspraken tussen de aanvrager en de derde partij. Het voorgaande betekent overigens niet dat de gemeente dat niet mag doen als dat in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit nodig is.

artikel 5.11, tweede lid, onderdeel b

Deze subsidiebepaling regelt de mogelijkheid aan het college om een subsidie bij de verlening lager te bepalen dan het aangevraagde bedrag. Zonder een dergelijke bepaling zou het college de aanvrager moeten vragen om het aangevraagde subsidiebedrag naar beneden bij te stellen als het aangevraagde bedrag de maximum subsidiehoogte zou overschrijden. Met deze bepaling krijgt de college de mogelijkheid om het subsidiebedrag zelf lager te bepalen en daarbij het te hoge aangevraagde bedrag onderbouwd terzijde te schuiven.

artikel 5.11, tweede lid, onderdeel c

Deze bepaling regelt de mogelijkheid om subsidie te weigeren als de aanvraag niet bijdraagt aan de realisatie van de doelen van het hoofdstuk, zoals gedefinieerd in artikel 5.3. Deze bepaling ligt dicht tegen de weigeringsgrond uit artikel 9, tweede lid, onderdeel h aan, maar is explicieter en vereist in feite dat met de subsidiabele activiteiten specifiek het doel van dit hoofdstuk wordt bereikt.

artikel 5.12 – aanvullende verplichtingen

De in dit artikel geregelde verplichtingen zijn nadrukkelijk in aanvullingen op de verplichtingen die volgen uit artikelen 10 en 11 van de ASA 2013. Het niet nakomen van deze verplichtingen leidt ertoe dat het college de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, onderdeel b lager vast kan stellen.

artikel 5.12, onderdeel a en b – termijnstelling

De aanvullende verplichtingen in deze onderdelen zijn er op gericht de aanvrager te dwingen om de activiteiten waarvoor subsidie is verleend ook tijdig uit te voeren. Het is voor het college wenselijk om kortere termijnen aan te houden, omdat veranderende omstandigheden ertoe kunnen leiden dat over tijd mogelijk te hoog geworden subsidies als een onverantwoorde besteding van overheidsgeld aangemerkt kunnen worden. Als die situatie zich voordoet kan het college overigens op grond van artikel 4:50, eerste lid, onderdeel b AWB de subsidieverlening wijzigen of intrekken. Een dergelijk besluit is echter vaak onwenselijk en vergt veel onderbouwing. Het stellen van deze termijnen schept duidelijke verwachtingen en maakt het eenvoudiger voor het college om een nadelige wijziging van de subsidie te rechtvaardigen. Voor beide onderdelen geldt dat de termijn in principe uit de regeling volgt, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Het college kan ook uitstel verlenen als de aanvrager daarom tijdig verzoekt. Een dergelijk uitstel moet goed onderbouwd zijn en is bij voorkeur schriftelijk. Een goede onderbouwing gaat in ieder geval in op de volgende vragen:

  • 1.

    Hoeveel uitstel is er nodig?;

  • 2.

    Waarom is uitstel nodig?;

  • 3.

    Wat heeft de aanvrager gedaan om te voorkomen dat uitstel nodig zou zijn?;

  • 4.

    Wat heeft de aanvrager redelijkerwijs nagelaten om te voorkomen dat uitstel nodig zou zijn; en

  • 5.

    Wat had de gemeente Amsterdam kunnen doen om te voorkomen dat uitstel nodig zou worden?

De tijdigheid van een aanvraag tot uitstel wordt in ieder geval begrenst door te eisen dat de aanvraag tot uitstel wordt verstuurd voordat de termijn voor uitvoering verstreken is. Deze mogelijkheid tot het aanvragen tot uitstel hang nauw samen met de verplichting van de subsidieontvanger om het college zo spoedig mogelijk schriftelijk te informeren over ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de voorwaarden, zoals de voorwaarde uit onderdelen a en b, niet nageleefd kunnen worden.

Onderdeel a ziet er op te borgen dat de bouw op tijd gestart wordt. Het begrip start bouw is bewust niet nauwkeurig geformuleerd, om de beleidsvrijheid te vergroten.

Onderdeel b ziet er op te borgen dat het gebouw op tijd klaar is. Voor het moment van oplevering is aangesloten bij het Besluit energieprestaties gebouwen. De reden hiervoor is dat in het besluit energieprestaties gebouwen de verplichting is vastgelegd om bij oplevering te zorgen voor een energielabel. Het energielabel is van belang bij het bepalen of de door de subsidieregeling vereiste energieprestaties behaald zijn. Lees hierover meer bij de toelichting bij artikel 5.1, onderdeel e.

artikel 5.12, onderdeel c - inspectie

Onderdeel c ziet er op te verzekeren dat het college een inspecteur kan sturen om te voortgang van de uitvoering van de subsidiabele activiteiten te controleren. Van de aanvrager wordt verwacht dat deze inspecteur daar medewerking voor ontvangt. Dat betekent dat afspraken voor bezichtiging binnen korte termijn tot stand kunnen komen. Deze inspectie kan er toe leiden dat geconstateerd wordt dat andere aanvullende voorwaarden niet nagekomen worden. De bevindingen van de inspecteur kunnen ook aanleiding zijn om de subsidie ten nadele van de aanvrager te wijzigen of in te trekken. Dit kan op grond van artikel 4:48, eerste lid, onderdeel b.

artikel 5.12, onderdeel d – kostenadministratie DAEB

Onderdeel d ziet er op de woningcorporatie te verplichten om een goede kostenadministratie bij te houden waaruit blijkt welke kosten daadwerkelijk het gevolg zijn van de subsidiabele activiteiten. Deze subsidiabele activiteiten moet afgescheiden worden van de reguliere bedrijfsvoering. In het kader van dit hoofdstuk kan het realiseren van een woning die voldoet aan de wettelijke vereisten beschouwd worden als reguliere bedrijfsvoering.

artikel 5.12, onderdeel e – energielabel

Onderdeel e regelt dat het energielabel dat de aanvrager voor de opgeleverde woning op moet laten opstellen en opnemen in de landelijke database de noodzakelijke informatie bevat om het college in staat te stellen te beoordelen of de subsidiabele activiteiten op het gebied van energieprestaties uitgevoerd zijn. Als deze verplichting niet nagekomen wordt kan het college niet bepalen of de energieprestaties bereikt zijn. Dat kan aanleiding zijn voor een aanzienlijk lagere vaststelling van de subsidie.

artikel 5.12, onderdeel f – materialenadministratie

Onderdeel f regelt de verplichting voor de aanvrager om de bij de realisatie daadwerkelijk toegepaste materialen te administreren. Deze informatie is nodig om te kunnen bepalen of de nagestreefde energieprestatie ook daadwerkelijk bereikt is. Het college kan gedurende de subsidievaststelling, op grond van artikel 5.13, vierde lid, onderdeel c, subonderdeel i om deze informatie vragen.

artikel 5.13 verantwoording van de subsidie

Na de uitvoering van de subsidiabele maatregelen en ten hoogste 12 weken oplevering van de woningen dient een verantwoording ingediend te worden. Dat gebeurt doormiddelen van een zogenaamde aanvraag tot vaststelling. Met het indienen van de aanvraag tot vaststelling begint de vaststellingsfase. In de verleningsfase zijn relatief lage eisen aan de documenten gesteld. In de vaststellingsfase zullen de verantwoordingsdocumenten moeten bewijzen dat de subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd. Om toch de administratieve lasten laag te houden is gekozen om veel van de benodigde informatie onderdeel te maken van documenten die als gevolg van de ASA 2013 aangeleverd moeten worden. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het eerste en tweede lid van dit artikel, waar respectievelijk aanvullende eisen aan het activiteitenverslag en het financieel verslag worden gesteld.

Artikel 5.13 eerste lid

Dit artikellid beschrijft welke aanvullende informatie in het activiteitenverslag bij de aanvraag tot vaststelling opgenomen moet zijn. De postcodes en huisnummers en het aantal vierkante meters uit onderdeel a en c dienen om het gerealiseerde woningaantal en de oppervlakken van die woningen definitief te kunnen bepalen. Deze getallen hebben dus een direct effect op de hoogte van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 5.6, tweede lid. De milieuprestatiegebouwwaarde is één van de subsidiabele activiteiten. In samenhang met de bevoegdheid uit het vierde lid van dit artikel worden deze gegevens gebruikt om te bepalen of een voldoende lage milieuprestatiewaarde is bereikt. Of de beoogde energieprestaties zijn bereikt wordt bepaald op basis van de gegevens in de nationale energieprestatie database. Lees daar meer over bij de toelichting bij artikel 5.12, onderdeel f.

artikel 5.13, tweede lid

Dit artikellid beschrijft welke aanvullende informatie bij de aanvraag tot vaststelling in het financieel verslag opgenomen moet zijn. Zowel onderdelen a als b dienen om de hoogte van de vast te stellen subsidie te bepalen. De informatie bij onderdeel a hangt samen met artikel 5.6, tweede lid, onderdeel b. De informatie over de gemaakte kosten wordt gebruikt om uit te sluiten dat de subsidie niet tot overcompensatie leidt. Lees daarover meer bij de toelichting bij artikel 5.6, tweede lid, onderdeel b. De informatie bij onderdeel b wordt gebruikt om voor 70% in mindering te brengen op de maximale subsidie, zoals volgt uit artikel 5.6, tweede lid, onderdeel a. Lees daar bij de toelichting bij dat artikel meer over.

artikel 5.13, derde lid

Dit artikellid regelt dat de aanvrager betaalde facturen opstuurt. Uit het feit dat de facturen zijn betaald volgt met voldoende zekerheid dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat het systeem gerealiseerd is. Uit de Europese productgarantie volgt met voldoende zekerheid dat het systeem werkt. Uit de facturen zelf blijkt niet direct dat ze betaald zijn. Het college kan daarom op grond van artikel 5.13, vierde lid, onderdeel d om betaalbewijzen vragen.

artikel 5.13, vierde lid

De in dit artikellid opgesomde informatie is niet nadrukkelijk onderdeel van de vereiste stukken. Het college kan het tijdens de voorbereiding van de vaststellingsbeschikking echter noodzakelijk achten om bepaalde gegevens verifiëren. Onderdeel a dient om de gestelde bedragen van andere (te) ontvangen subsidies, dan wel de onderbouwing van de verwachte lagere vaststelling van andere subsidies te verifiëren. Dit vereiste hang nauw samen met artikel 5.13, tweede lid, onderdeel a. Onderdeel b dient om het tot stand gekomen energielabel te kunnen verifiëren. Onderdeel c dient ertoe om de milieuprestatieberekening die aan de grondslag van bij het eerste lid, onderdeel b gevraagde milieuprestatiegebouwwaarde te controleren. Onderdeel d ziet er op dat het college kan controleren dat eventuele facturen die onderdeel zijn van de aanvraag tot vaststelling ook daadwerkelijk betaald zijn.

Artikel 5.13, vijfde lid

Het vijfde lid maakt expliciet dat de oplevering het moment is waarop het college de subsidiabele activiteiten afgerond acht. Dit is expliciet gemaakt, omdat daarmee een directe koppeling ontstaat tussen de aanvullende verplichting die gaat over het moment van oplevering, zoals bedoeld in artikel 5.12, onderdeel b en het moment waarop de subsidieaanvraag ingediend dient te worden. Deze directe koppeling draagt bij aan een eenvoudige controle en effectieve mogelijkheden tot handhaving op naleving van de geregelde termijnen.

Hoofdstuk 6 – Verduurzamende woningverbetering

Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bepaalt de definities die binnen dit hoofdstuk gehanteerd worden voor bepaalde begrippen. Deze definities kunnen in hun betekenis afwijken van het algemeen spraakgebruik.

Onderdeel a definieert het begrip achterstallig onderhoud. Het wegwerken van achterstallig onderhoud is een belangrijke subsidiabele activiteit in de regeling. Het feit dat het op grond van de woningwet verboden is om achterstallig onderhoud te laten ontstaan heeft als consequentie dat het college ook zou kunnen kiezen om het wegwerken van achterstallig onderhoud af te dwingen met behulp van de last onder bestuursdwang of de last onder dwangsom. Dit brengt de eigenaardige consequentie met zich mee dat de aanvrager die, zoals vereist door de subsidieregeling, inzichtelijk maakt welke activiteiten nodig zijn om het achterstallig onderhoud weg te werken, ook gelijk voor de gemeente inzichtelijk maakt op welke plaatsen zij het verbod overtreden. Het gegeven dat de gemeente in deze specifieke buurten kiest om het wegwerken van achterstallig onderhoud onderdeel te maken van de subsidiabele activiteiten moet niet geduid worden als een indicatie dat de gemeente haar bevoegdheden om naleving van de wet af te dwingen niet zal of mag toepassen. De subsidie voor activiteiten op het gebied van achterstallig onderhoud wordt immers uitsluitend gegevens als deze gecombineerd worden met het bereiken van een bepaalde energie efficiëntie dat laatste is een bovenwettelijk vereiste.

Onderdelen c, d en h

Deze onderdelen duiden allen begrippen die te maken hebben met het bereiken van bepaalde energieprestaties met de woningen in het gebouw. De BRL 9500 is een kaderstellende de beoordelingsrichtlijn die uitspraken doet over de juiste manieren om de energieprestaties van een gebouw te bepalen. De beoordelingsrichtlijn gaat ook in op de kwaliteit van het maatwerkadviesrapport dat vereist wordt bij de in te dienen stukken. Het conformeren van specialisten aan deze beoordelingsrichtlijn hangt verder samen met het vermogen van die specialisten om het energielabel van woning te veranderen in de energielabel database, zoals vereist wordt in artikel 6.13, onderdeel d.

Onderdelen m en n

De definitie van het begrip vereniging van eigenaren is bewust iets breder dan die in het algemeen taalgebruik. De formulering is inclusiever, zodat flatverenigingen of andere juridische eigendomsconstructies die voldoende gelijkenis hebben met vve’s ook aanspraak kunnen maken op deze regeling.

Artikel 6.2 Toepasselijkheid ASA 2013

Dit artikel bepaalt dat de Algemene subsidieverordening Amsterdams 2013 (ASA 2013)van toepassing is op dit hoofdstuk. De ASA 2013 bevat verschillende vereisten aan subsidieaanvragen. In geen van de bepalingen in dit hoofdstuk wordt afgeweken van de ASA 2013, wel wordt er in aanvulling op de ASA 2013 bepaalde informatie gevraagd of bepaalde eisten gesteld.

Artikel 6.3 Doel van het in het hoofdstuk omschreven subsidie

Dit artikel bepaalt het doel van de subsidie in dit hoofdstuk. Het hoofdstuk is op zichzelf staand en dit doel heeft geen invloed op de werking van andere hoofdstukken. Het doel geldt slechts in specifieke gebieden in Amsterdam Zuidoost die gebieden worden bepaald in artikel 6.4. Het doel van de regeling is tot stimulatie door middel van subsidie. Het doel is beperkt tot het stimuleren van vve’s en die vve’s moeten bovendien in ieder geval particuliere woningbezitters bevatten. Hetgeen door de regeling gestimuleerd dient te worden is verduurzamende woningverbetering. Het begrip verduurzamende woningverbetering is gedefinieerd in artikel 6.1, onderdeel l. De in dat artikel op genomen definitie sluit nauw aan bij de subsidiabele activiteiten, zoals bepaald in artikel 6.5.

Artikel 6.4 Gebiedsbepaling

Dit artikel bepaalt het werkingsgebied van dit hoofdstuk. Met andere woorden: er kan alleen subsidie aangevraagd worden op grond van dit hoofdstuk als het vastgoed waaraan de subsidiabele activiteiten plaatsvinden gelegen is binnen het door dit artikel bepaalde gebied. Het werkingsgebied van dit hoofdstuk bestaat uit verschillende deelgebieden. De verschillende deelgebieden worden bij naam genoemde in de onderdelen van dit artikel. De precieze grenzen van de deelgebieden worden bepaald in bijlage II van deze regeling. Bijlage II bevat voor ieder van de deelgebieden de volgende zaken:

  • 1.

    een letterlijke omschrijving van de begrenzing van het gebied;

  • 2.

    een opsomming van de postcodes en huisnummers die binnen het gebied worden geacht te vallen;

  • 3.

    een detailkaart waar de grenzen van het gebied worden weergeven; en

  • 4.

    een kaart van Amsterdam waar de ligging van het gebied in de stad wordt weergeven.

Met uitzondering van de laatste globale weergave (punt 4) zijn alle drie de omschrijvingen bindend, waarbij de meest gunstige voor de aanvrager van toepassing is, tenzij dat als gevolg van een onjuistheid of een onbedoelde meerduidigheid kennelijk onredelijk zou zijn.

Artikel 6.5 Subsidiabele activiteiten

Dit artikel bepaalt voor welke activiteiten het subsidie kan verlenen. De subsidie is beschikbaar voor het uitvoeren van specifieke maatregelen. De eerste beperking hangt samen met de gebiedsbepaling uit artikel 6.4. De maatregelen moet binnen het in artikel 6.4 bepaalde gebied getroffen worden. Deze beperking is aan te merken als overcompleet, hetzelfde is immers in artikel 6.4 als bepaald, maar omwille van de duidelijkheid behouden. De volgende beperking is dat de maatregelen onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager vallen. De aanvrager is volgens artikel 6.9 de vve en de verantwoordelijkheden van vve’s zijn vaak beperkt door de splitsingsakte of de statuten van de vve. Sommige maatregelen vallen onder de directe verantwoordelijkheid van de eigenaren van de appartementsrechten binnen de vve. Deze zaken vallen buiten de scope van dit hoofdstuk. Het feit dat er geen subsidie voor dergelijke maatregelen gegeven kan worden betekent niet echter niet dat de door de vve te nemen maatregelen tot gevolg moeten hebben dat aan alle in onderdeel a, b en c genoemde voorwaarden moet worden voldaan. Als de vve als gevolg van haar splitsingsakte of statuten niet in staat is om de in onderdeel a, b en c genoemde voorwaarden, dan komt de vve niet in aanmerking voor subsidie. Als de vve de verantwoordelijkheid voor isolatie van de buitengevel bij de eigenaren zelf heeft gelegd en daardoor geen mogelijkheid heeft om het gebouw voldoende te isoleren om de benodigde labelstappen te maken, dan is het gevolg dat er geen subsidie is. Verdere vereisten zijn dat alle woningen in het gebouw voldoen aan de voorwaarden die in onderdelen a, b en c zijn genoemd. Als één woning niet tenminste een B-label haalt of niet 3 labelstappen maakt, dan is niet voldaan aan de voorwaarden voor de subsidie. De plannen moeten dus integraal alle woningen in het gebouw verbeteren. Tot slot is voorwaarde dat er sprake is van een bestaande gebouw en dus geen nieuwbouw. Bestaande bouw is gedefinieerd in artikel 6.1, onderdeel b. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat aan alle voorwaarden uit de onderdelen a, b en c wordt voldaan. Als aan één van de voorwaarden niet wordt voldaan, dan kan er geen subsidie verleend worden. Het begrip achterstallig onderhoud uit onderdeel a is in artikel 6.1, onderdeel a gedefinieerd. Het begrip labelstap is gedefinieerd in artikel 6.1, onderdeel j en hangt samen met het energielabel uit onderdeel g.

Artikel 6.6 Subsidiabele kosten

Dit artikel bepaalt welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het gaat nadrukkelijk om de kosten voor de ‘uitvoering’ van de activiteiten. Het uitvoeren van de activiteiten gaat om het treffen van de maatregelen. Voorbeelden zijn het vervangen van de kozijnen voor triple glas, het bevestigen van een degelijke en veilige trapleuning, het dichten van het lekkend dak. Het gaat daarbij dus niet om voorbereidingskosten of projectmanagementkosten. Het gaat om de kosten voor het doen van het werk en niet om de kosten om ervoor te zorgen dat het wordt gedaan. De kosten voor het opstellen van het herzien MJOP en het vernieuwen van de energielabel, na de uitvoering van de maatregelen, zoals bedoeld in respectievelijk artikelen 6.13, onderdelen d en e, worden ook geacht onder de subsidiabele kosten te vallen.

Verder geldt dat slechts 70% van de genoemde kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het gevolgd daarvan is dat aanvragers geacht worden voor minimaal geval 30% van de kosten voor de uit te voeren maatregelen zelf de portemonnee te trekken. Er gekozen om slechts een deel van de kosten te subsidiëren om te verzekeren dat de aanvrager een prikkel houdt om verstandige en betaalbare oplossingen te kiezen.

Artikel 6.7 Hoogte van de subsidie

Dit artikel regelt hoe hoog de subsidie is. De hoogte van de subsidie is in ieder geval niet hoger dan de voor subsidie in aanmerking komende kosten. Die voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn in artikel 6.6 geregeld. Naast het gegeven dat er niet meer dan 70% van de kosten gesubsidieerd wordt is de subsidie ook gemaximeerd op basis van het aantal woningen en het eigendom van die woningen. Het belangrijkste doel van de regeling is het stimuleren van de verduurzamende verbetering van woningen in particuliere bezit. In onderdeel a wordt er daarom een maximum gesteld dat afhankelijk is van het aantal woningen in particulier bezit in een gebouw. Als gevolg van onderdeel b kan het maximum verder verhoogd worden als er woningen in corporatiebezit in het gebouw zitten. De door corporatiebezit veroorzaakte verhoging van de maximale subsidie kan echter nooit meer zijn dan een vierde van het maximale bedrag dat voor particuliere woningen verleend kan worden. Dit volgt uit het tweede zinsdeel van onderdeel b. Op die manier wordt geborgd dat de subsidie hoofdzakelijk voor particuliere woningen blijft. De onderstaande tabel maakt de consequenties bij verschillende verhoudingen tussen particuliere en corporatiewoningen duidelijk. In de tabel wordt uitgegaan van 100 woningen. De bedragen die meetellen voor het totale maximumbedrag zijn dik gedrukt.

100 woningen (Particulier % / Corporatie%)

0% / 100%

25 / 75%

50% / 50%

75% / 25%

100% / 0%

Maximale subsidie als gevolg van particuliere woningen lettend op onderdeel a (bedrag per woning)

0 x € 9.400

=

€ 0

25 x € 9.400

=

€ 235.000

50 x € 9.400 =

€ 470.000

75 x € 9.400

=

€ 705.000

100 x € 9.400 =

€ 940.000

Maximale subsidie als gevolg van corporatiebezit uitsluitend lettend op onderdeel b, eerste zinsdeel. (bedrag per woning)

100 x € 6.000 =

€ 6.000.000

75 x € 6.000 =

€ 450.000

50 x € 6.000

=

€ 300.000

25 x € 6.000

=

€ 150.000

0 x € 6.000

=

€ 0

Maximale subsidie als gevolg van corporatiebezit uitsluitend lettend op onderdeel b, tweede zinsdeel. (een vierde van onderdeel a)

€ 0 / 4

=

€ 0

€235.000 / 4 =

€ 58.750

€470.000 / 4 =

€ 117.500

€ 705.000 / 4

=

€ 176.250

€ 940.000 / 4 =

€ 225.000

Maximale subsidie

0

€ 293.750

€ 587.500

€ 855.000

€ 940.000

Artikel 6.8 Subsidieplafond

Dit artikel regelt het subsidieplafond voor de activiteiten in dit hoofdstuk.

Artikel 6.9 Aanvrager

Dit artikel regelt dat de subsidie uitsluitend is aan te vragen door verenigingen van eigenaren. Het begrip verenigingen van eigenaren wordt gedefinieerd in artikel 6.1, onderdeel m, het is in deze regeling iets breder dan in het dagelijks taalgebruik. Lees daarover de toelichting bij artikel 6.1, onderdelen m en n.

Artikel 6.10 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

De twee leden van dit artikel regelen welke gegevens er bij de aanvraag ingediend moeten worden. Het eerste lid stelt aan aantal expliciete aanvullende eisen aan de beschrijving van activiteiten (het activiteitenverslag) die bij een subsidieaanvraag ingediend moet worden. Een overzichtstabel met aan aantal relevante gegevens over de woningen in het gebouw dient onderdeel te zijn van de beschrijving van activiteiten. De adresgegevens zijn van belang om te kunnen bepalen over welke woningen en gebouwen het gaat en wordt gecontroleerd tegen de beschikbare gegevens in de basisregistratie gebouwen. Het juridisch eigenaarschap speelt een rol bij het bepalen van de hoogte van de subsidie. Helaas geeft de basisregistratie gebouwen niet altijd voldoende duidelijkheid over het eigenaarschap van appartementsrechten in een vve en daarom moet de vve deze gegevens zelf aanleveren. Het huidige energielabel voor woningen kan gevonden worden op http://www.ep-online.nl. Een voorlopig energielabel of een energielabel dat is automatisch is afgegeven kan hier ook volstaan. De voornaamste controle op het energielabel voor de uitvoering van de werkzaamheden wordt gedaan met behulp van de in het tweede lid, onderdeel d vereiste maatwerkadviesrapport.

Het tweede lid bestaat uit vier onderdelen. Elke van deze onderdelen betreft een concreet document of bewijs dat de aanvrager in moet dienen om tot een volledige aanvraag te komen. De kosten voor het opstellen van deze documenten zijn niet subsidiabel.

In onderdeel a wordt een meerjarig onderhoudsplan geëist. Dit onderhoudsplan moet aan strenge kwaliteitseisen voldoen. Die eisen zijn opgesomd in subonderdelen i tot en met vi. Bij onderdeel vi kan gedacht worden aan zaken als rookgasafvoeren, de staat van standleidingen ouder dan 50 jaar, betonkwaliteit, betonrot, spouwankers, circulatie-leidingen, afgiftesysteem, schachten en asbest. Deze zaken kun je niet direct zien. Dit onderhoudsplan gaat in op de benodigde onderhoudsactiviteiten en het is mogelijk dat dit plan ook achterstallig onderhoud bevat. Na uitvoering van de subsidiabele activiteiten wordt nogmaals om een meerjarig onderhoudsplan gevraagd. Aan dit herziene meerjarig onderhoudsplan wordt de aanvullende eis gesteld dat er geen achterstallig onderhoud meer in kan staan.

In onderdeel b wordt een maatwerkadviesrapport geëist. Een dergelijk maatwerkadviesrapport geeft inzicht in de maatregelen en kosten die nodig zijn om een verbetering van de energieprestaties van een gebouw teweeg te brengen. Aan het maatwerkadviesrapport zijn strenge eisen gesteld die worden in subonderdelen i tot en met iv.

Artikel 6.11 Weigeringsgronden

De twee leden van dit artikel regelen de weigeringsgronden. Het betreft in beide leiden aanvullende weigeringsgronden bovenop de weigeringsgronden uit de Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013 en de Algemene wet bestuursrecht.

Het eerste lid regelt de dwingende weigeringsgronden. Als aan één van de in de onderdelen opgenomen voorwaarden is voldaan moet het college de subsidie weigeren. Er is geen sprake van beleidsvrijheid.

Onderdeel a van het eerste lid is hoofdzakelijk bedoeld om te borgen dat de aanvrager daadwerkelijk door de subsidieregeling wordt gestimuleerd om de subsidiabele activiteiten uit te voeren. Het spreekt voor zich dat activiteiten die lange tijd geleden zijn uitgevoerd niet retroactief subsidiabel gemaakt worden. Deze weigeringsgrond roept echter vaak discussie op als het moment van de aanvraag maar kort, bijvoorbeeld enkele dagen, na het moment het moment van de uitvoering van de subsidiabele activiteiten ligt. Iemand die voortvarend aan de slag is gegaan, maar niet vooraf de subsidievoorwaarden heeft gelezen of iemand die zich slecht heeft laten informeren kan oprecht gestimuleerd zijn door de subsidieregeling en moet toch op grond van deze weigeringsgrond uitgesloten worden van de subsidie. Een andere uitdaging bij deze bepaling is het bepalen van het moment waarop men begonnen is met het treffen van de maatregelen. Veel subsidiabele activiteiten kunnen goed in delen opgebroken worden. Het isoleren van een woning kan bijvoorbeeld muur per muur en raam per raam gebeuren. Het is voor de gemeente heel moeilijk om van een aanvrager boven tafel te krijgen wanneer ieder onderdeel daadwerkelijk gedaan is. In de praktijk wordt daarom voor de meeste activiteiten de facturatiedatum aangehouden. Als mensen zelf werkzaamheden uitvoeren en er dus geen factuur is voor de levering van diensten, dan is het moment waarop de materialen aangeschaft worden leidend voor het bepalen van de datum.

Onderdeel b van het eerste lid regelt dat de subsidie na de bepaalde datum niet meer aanvraagbaar is. In aanvraag die na die datum binnenkomt loopt immers direct tegen deze weigeringsgrond aan.

Het tweede lid regelt de mogelijke weigeringsgronden en bevat een zogenaamde ‘kan’ bepaling. Als aan één van de in de onderdelen opgenomen voorwaarden is voldaan kan het college de subsidie weigering. Het college kan ook kiezen om de subsidie gedeeltelijk te verlenen. Een weigering of gedeeltelijke weigering van een aanvraag vergt een onderbouwing waarom de beleidsvrijheid op deze manier ingevuld wordt.

Onderdeel a van het tweede lid regelt de mogelijkheid voor het college om aanvragen die het maximumbedrag overschrijden lager vast te stellen. Het is discutabel of er bij deze weigeringsgrond geen sprake is van overcompleet. Aan de bepalingen over de hoogte van de subsidie moet immers ook voldaan worden.

Onderdeel b van het tweede lid regelt een weigeringsgrond die het doel van het hoofdstuk bekrachtigd.

Onderdeel c van het tweede lid regelt dat de gemeente Amsterdam in principe geen twee maal op basis van deze regeling subsidie verleent voor dezelfde activiteit. Toch zijn er gevallen denkbaar waar het college wel een tweede subsidie zou willen kunnen verlenen. In de meeste gevallen zal wel meewegen of bij de eerste aanvraag niet het maximale subsidiebedrag per woning is benut. Denkbaar is een situatie waar een eerder verleende subsidie om moverende redenen op nihil of lager is vastgesteld. Op een later moment zijn de redenen waarom de lagere vaststelling moest plaatsvinden verdwenen of opgelost en de aanvrager wil met verse moed opnieuw aan de slag om de doelen te bereiken.

Onderdeel d van het tweede lid regelt dat de subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd kan worden als het maatwerkadviesrapport of het meerjarig onderhoudsplan dat als onderdeel is van de in te dienen gegevens niet voldoende informatie bevat. Als vanzelfsprekend wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om deze stukken aan te vullen voordat deze weigeringsgrond wordt toegepast. In sommige gevallen bevat het geleverde maatwerkadviesrapport of het geleverde meerjarig onderhoudsplan op veel punten de benodigde informatie en kan deze als basis fungeren voor verlening van een aanzienlijk deel van de aangevraagde subsidie. Tegelijkertijd is op sommige punten de informatie echter te beperkt. In die gevallen is het niet wenselijk om een aanvraag buiten behandeling te laten, omdat de aanvraag niet volledig is, omdat bepaalde delen van de gevraagde stukken niet voldoende duidelijk zijn. Deze weigeringsgrond maakt eenvoudiger om de aanvraag in behandeling te nemen en dan, na afstemming met de aanvrager, gedeeltelijk te verlenen.

Artikel 6.12 Bevoorschotting

De twee leden van dit artikel regelen een aantal voorwaarden die gesteld worden bij de bevoorschotting van subsidie op basis van dit hoofdstuk. Het aanvragen van subsidie op basis van dit hoofdstuk is relatief laagdrempelig. Voor verenigingen van eigenaren met een beperkte financiële reserve is het van belang dat ze het geld om de subsidiabele activiteiten uit te voeren kunnen ontvangen voordat alle subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd. Bij vaststelling van de subsidie op grond van dit hoofdstuk wordt immers gevraagd om betaalbewijzen van de facturen, zonder de middelen kan die betaling niet plaatsvinden. Het is mogelijk dat het verzoek tot verlening van een voorschot technisch-administratief behandeld wordt als een tussentijdse rapportage.

Het eerste lid regelt dat bij een verzoek tot een voorschot offertes worden aangeleverd. De offertes moet betrekking hebben op de realisatie van de subsidie subsidiabele activiteiten. Verder moeten de subsidiabele activiteiten voldoende duidelijk zijn uitgesplitst en aangemerkt. Met uitgesplitst wordt bedoeld dat een post op de offerte niet andere kosten naast de subsidiabele kosten kan bevatten. Een offerte waar projectmanagement en uitvoering voor de subsidiabele activiteiten in één kostenpost opgenomen zijn is onvoldoende uitgesplitst. Het aanmerken van kosten is wenselijk als een offerte kostenposten bevat die niet subsidiabele zijn. De aanvrager wordt gevraagd om duidelijk te maken welke posten naar hun inschatting onderdeel van de subsidiabele kosten zijn. Op een offerte waar naast de reparatie van een ventilator ook de periodieke reiniging van een filter staan dient de reparatie van de ventilator aangemerkt te worden.

Het tweede lid regelt de maximale hoogte van het voorschot. Er zijn twee maxima van toepassing waarbij het laagste effect heeft. Het eerste maximum hangt samen met de totale som aan subsidiabele kosten die de aanvrager op met de offertes onderbouwd. Het voorschot is nooit hoger dan 70% van de met offertes onderbouwde kosten. Deze 70% van de op de offertes opgevoerde kosten hangt direct samen met de 70% van de kosten voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten uit artikel 6.6. Op deze manier wordt geborgd dat de aanvrager geen hoger voorschot krijgen dan naar alle waarschijnlijkheid vastgesteld zal kunnen worden na de uitvoering. Het tweede maximum hangt samen met het verleende subsidiebedrag. Mede als gevolg van artikel 6.7 is het is goed mogelijk dat de aanvrager meer subsidiabele kosten heeft dan dat er subsidie is verleend. De maximale subsidie is immers niet uitsluitend afhankelijk van de subsidiabele kosten, maar ook van het aantal woningen en de eigenaar van die woningen. Dit tweede maximum borgt dat het voorschot nooit hoger is dan het verleende subsidiebedrag. Overwegende dat een subsidie nooit hoger vastgesteld kan worden dan verleend. Als bij het aanvragen van een voorschot blijkt dat de verleende subsidie hoger had kunnen zijn, omdat bij de aanvraag tot subsidieverlening blijkbaar niet alle kosten zijn opgevoerd en bovendien het bedrag per woning niet leidend is geweest bij het bepalen van het verleende subsidiebedrag, dan kan dat aanleiding zijn tot een herziening van de verlening. Het is nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de aanvrager om een dergelijke herziening van de verlening aan te vragen. Het moment van de aanvraag tot herziening geldt daarbij als de peildatum voor het bepalen van de volgorde van aanvragen bij dreigende uitputting van het subsidieplafond.

Artikel 6.13 Aanvullende verplichtingen

Dit artikel regelt de verplichtingen die voor de aanvrager gelden als deze subsidie verleend krijgt op grond van dit hoofdstuk. Voor al deze verplichtingen geldt dat niet naleving op grond van artikel 4:48, onderdeel b, Awb kan leiden tot wijziging of intrekking van de verleende subsidie en dat niet naleving op grond van artikel 4:46, tweede lid, onderdeel b kan leiden tot lagere vaststelling. Elk onderdeel van dit artikel bevat een afzonderlijke verplichting.

Onderdeel a regelt de verplichting om binnen twee jaar na verlening te beginnen met de subsidiabele activiteiten.

Onderdeel b regelt dat binnen drie jaar de activiteiten afgerond dienen te zijn.

Voor beide de uit onderdeel a en b volgende termijnen geldt dat een afwijkende termijn gesteld kan worden door het college, maar daar moet de aanvrager bij de verlening om vragen en dat verzoek met redenen omkleden. De aanvrager kan ook na verlening om uitstel vragen voor de uit onderdelen a en b volgende termijnen, maar wederom moet een dergelijke verzoek met redenen omkleed zijn. Een verzoek om uitstel dient ingediend te worden voordat de termijn voor respectievelijk aanvang of uitvoering verstreken is. Een aanvrager die de uitvoering niet afrond voor het verstrijken van de uitvoeringstermijn moet op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel a het college daar ook al schriftelijk over informeren. Het college kan als de uitvoering binnen twee jaar of de andere gestelde termijn niet is aangevangen, zoals bedoeld in onderdeel a, over gaan tot intrekking of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de verleende subsidie op grond van 4:48, eerste lid, onderdeel b Awb. Als de uitvoeringstermijn uit onderdeel b en de indieningstermijn voor aanvraag tot vaststelling van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 15 ASA 2013, zijn verstreken kan het college op grond van artikel 4:44, vierde lid Awb overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Onderdeel c ziet er op dat een inspecteur in gelegenheid moet worden gesteld om de als gevolg van de subsidiabele activiteiten te controleren.

Onderdeel d ziet op de verplichting om na uitvoering van de subsidiabele activiteiten te zorgen dat het energielabel van alle woningen in het gebouw correspondeert met de werkelijk energieprestaties. Dit betekent in de meeste gevallen dat alle woningen in het gebouw een nieuw energielabel moeten krijgen en dat dit label verwerkt dient te worden in het online labelregister. De informatie in het register wordt gebruikt om na te gaan of de subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd. Deze verplichting geldt alleen als de subsidiabele activiteiten van de aanvrager hebben geleid tot een verandering van de energieprestaties van de woningen. Dit zou het geval kunnen zijn als alle woningen in het gebouw al het energielabel B of beter hadden.

Onderdeel e ziet op de verplichting voor de aanvrager om na uitvoering van de subsidiabele activiteiten een herzien meerjarig onderhoudsplan vast te stellen. Het is van belang dat het gewijzigde MJOP ook daadwerkelijk vastgesteld wordt conform de vereisten van de statuten of de splitsingsakte van de vve. Dit herziene meerjarig onderhoudsplan verschilt van het onderhoudsplan dat ingediend wordt bij de subsidieaanvraag, omdat er voor een periode van 5 jaar, na de uitvoering van de subsidiabele activiteiten, geen onderhoudsactiviteiten in zijn opgenomen die aangemerkt kunnen worden als achterstallig onderhoud.

Artikel 6.14 Verantwoording van de subsidie

De drie leden van dit artikelen regelen een aantal verantwoordende documenten en gegevens die de aanvrager aan moet leveren bij een aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Het eerste lid betreft aanvullende vereisten aan het activiteitenverslag. Dit verslag moet naast de gebruikelijke als gevolg van de ASA en Awb vereiste informatie ook de adresgegevens van de woningen waar de activiteiten zijn uitgevoerd. Deze adressen worden vergeleken met de bij de subsidieaanvraag aangeleverde adressen. In het bijzonder mutaties in het juridisch eigendom kunnen invloed hebben op de hoogte van de vast te stellen subsidies. Als een vastgoedbedrijf bijvoorbeeld een heleboel woningen in het gebouw heeft overgenomen kan dit leiden tot een lagere vaststelling van de subsidie. De verandering van het energielabel is van belang om te bepalen of tenminste 3 labelstappen zijn gemaakt of label B is bereikt.

Het tweede lid regelt een aantal aanvullende vereisten aan de kwaliteit van het financiële verslag dat op grond van de ASA 2013 en de Awb dient te worden meegezonden.

Het derde lid regelt een aantal documenten dat in aanvulling op de verplichte documenten op grond van de ASA 2013 en de Awb dient te worden ingediend. Onderdeel a betreft de betaalde facturen voor de uitgevoerde subsidiabele activiteiten. Voor een toelichting wat er bedoeld wordt met voldoende uitgesplitst en aangemerkt kunt u de toelichting bij artikel 6.12, eerste lid lezen. Betaalbewijzen kunnen de vorm van een bankrekeningafschrift hebben, maar een schriftelijke verklaring van de facturerende partij dat de factuur in kwestie voldaan kan daarin ook voorzien.

Onderdeel b regelt dat het herziene vastgestelde meerjarig onderhoudsplan meegestuurd wordt. De eisen aan dit onderhoudsplan zijn nauwkeurig bepaald in artikel 6.13, onderdeel e. Als dit meegestuurde onderhoudsplan niet aan de eisen voldoet, dan kan dat grond zijn voor een lagere vaststelling op grond van artikel 4:46, tweede lid, onderdeel b, Awb. Uit het document of andere meestuurde bescheiden dient nadrukkelijk te blijken dat het is vastgesteld. Vermelding van de datum van de algemene ledenvergadering waar de vaststelling heeft plaatsgevonden op het document is de gebruikelijke manier. Meegestuurde bescheiden waaruit de vaststelling blijkt zou bijvoorbeeld het verslag van de vergadering waarin de vaststelling heeft plaatsgevonden kunnen zijn.