Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR418280
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR418280/1
Beleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang
Geldend van 01-10-2016 t/m heden
Intitulé
Beleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvangHet college van de gemeente Zandvoort
Gelet op artikel 35, eerst lid Participatiewet;
besluit vast te stellen de Beleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
-
1. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
-
2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
- a.
de Wet:
de Participatiewet;
- b.
het college:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort;
- c.
tegemoetkoming:
een bijdrage als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp);
- d.
de houder:
de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert;
- e.
gezinsinkomen:
hierbij wordt aangesloten bij artikel 31 tot en met 33 van de Participatiewet;
- f.
ouder:
waar gesproken wordt over ouder wordt ook ouders bedoeld;
- g.
Sociaal Medische Indicatie (SMI):
de indicatie waaruit blijkt dat kinderopvang nodig is op medische of sociale gronden;
- h.
KOA-kopje:
een extra vergoeding van de kosten van kinderopvang die de gemeente kan verstrekken aanvullend op de kinderopvangtoeslag van de Rijksoverheid;
- i.
Ouder:
hierbij wordt aangesloten bij artikel 1.1 lid 1 Wkkp.
- a.
HOOFDSTUK 2 TEGEMOETKOMING KOA-KOPJE
Artikel 2 Tegemoetkoming
De tegemoetkoming wordt verstrekt op grond van artikel 35, eerste lid van de Participatiewet.
Artikel 3 Doelgroep
-
1. Tot de doelgroep van deze beleidsregel behoort de ouder als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder c, e, g en j van de Wkkp.
-
2. Tot de doelgroep van deze beleidsregel behoort eveneens de ouder als bedoeld in artikel 1.6 lid 1 onder a Wkkp, die
- a.
aanvullend een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
- b.
korter dan twee jaar zijn uitgestroomd uit Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz wegens het verrichten van arbeid waarbij hun inkomen nog onder de inkomensgrens blijft zoals genoemd in artikel 5 van deze beleidsregels.
- a.
-
3. De tegemoetkoming wordt alleen verleend aan de ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente Zandvoort.
-
4. De tegemoetkoming wordt alleen verleend indien de opvang plaatsvindt bij een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang zoals bedoeld in artikel 1.5 Wkkp.
Artikel 4 Omvang van de kinderopvang in relatie tot de tegemoetkoming
-
1. Een tegemoetkoming wordt slechts verleend voor de kinderopvang die naar het oordeel van het college als noodzakelijk kan worden aangemerkt in verband met de combinatie van de zorg voor het kind en:
- a.
deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; of
- b.
deelname aan onderwijs bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten dan wel als bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000; of
- c.
deelname aan inburgering die, uiteindelijk, is gericht op arbeidsinschakeling; of
- d.
het verrichten van betaalde werkzaamheden en het daarnaast ontvangen van een aanvullende uitkering op grond van de Participatiewet, Ioaw of Ioaz, of
- e.
het verrichten van betaalde werkzaamheden in de eerste twee jaar na beëindiging van hun uitkering op grond van de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz wegens het verrichten van arbeid, waarbij het gezinsinkomen nog onder de inkomensgrens blijft zoals genoemd in artikel 5 van deze beleidsregels.
- a.
-
2. Voor het bepalen van het noodzakelijke aantal uren kinderopvang zijn de regels die op grond van het Besluit kinderopvangtoeslag gelden, met betrekking tot de maximale uren voor de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag, overeenkomstig van toepassing voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming op basis van deze beleidsregels.
Artikel 5 Hoogte inkomen en vermogen van de ouders
Een tegemoetkoming wordt slechts verleend wanneer het gezinsinkomen minder bedraagt dan de grens genoemd in artikel 6 van de Beleidsregels ZandvoortPas en het van toepassing zijnde vermogen minder bedraagt dan het grensbedrag zoals genoemd in artikel 34 derde lid van de Participatiewet.
Artikel 6 De periode waarover een tegemoetkoming verstrekt kan worden
-
1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de noodzaak tot het gebruiken van kinderopvang is ontstaan, indien de aanvraag voor de tegemoetkoming op grond van het KOA-kopje binnen 8 weken na ontvangst van de beschikking van de belastingdienst is ingediend bij de gemeente Zandvoort. Bij een latere aanvraag kan de vergoeding niet eerder ingaan dan de datum van ontvangst van de aanvraag door de gemeente.
-
2. De tegemoetkoming kan, met inachtneming van het eerste lid, niet eerder worden verleend dan de ingangsdatum waarop de overeenkomst tot het gebruiken van kinderopvang ten behoeve van het betreffende kind is ingegaan.
-
3. De tegemoetkoming kan voorts, met inachtneming van het eerste en tweede lid, niet eerder worden verleend dan de ingangsdatum genoemd in artikel 1.3 lid 2 onder b van de Wkkp.
-
4. De periode loopt af wanneer de ouders niet langer behoren tot de doelgroep zoals genoemd in artikel 4 en 5 van deze beleidsregels dan wel tot drie maanden nadat de arbeid is beëindigd, conform artikel 1.6 lid 5 van de Wkkp.
Artikel 7 Hoogte tegemoetkoming KOA-kopje
-
1. De ouder zoals genoemd in artikel 3 van deze beleidsregels ontvangt een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang van 6% van de uurprijs voor het eerste kind en 5% van de uurprijs voor het tweede kind of eventuele volgende kinderen.
-
2. Voor het bepalen van de maximale uurprijs wordt aangesloten bij artikel 4 lid 1 van het Besluit kinderopvangtoeslag.
-
3. De tegemoetkoming wordt berekend over het deel van de kosten kinderopvang waarover de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag berekent op grond van artikel 1.7 van de Wkkp.
HOOFDSTUK 3 TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG SOCIAAL MEDISCHE INDICATIE
Artikel 8 Doelgroep SMI
-
1. Indien een ouder belast is met de zorg voor een kind en niet onder de doelgroepen van de Wkkp valt, kan het college besluiten de tegemoetkoming kinderopvang op sociaal medische gronden te verstrekken indien:
- a.
zowel de ouder als het kind woonachtig zijn in de gemeente Zandvoort, en
- b.
de voorziening voor kinderopvang gevestigd is in Zandvoort, tenzij het om sociaalmedisch redenen meer in de rede ligt gebruik te maken van een voorziening buiten Zandvoort, en
- c.
de ouder of het kind behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.6 eerste lid sub k of l van de Wkkp en voor zover andere voorzieningen geen passende oplossing kunnen bieden.
- a.
-
2. Het college vraagt voor het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid een indicatieadvies van een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid.
-
3. Indien er sprake is van een tweeoudergezin dient de bepaling in het eerste lid sub c op beide ouders van toepassing te zijn, dan wel dient de ouder waarop de bepaling niet van toepassing is tot een van de doelgroepen van artikel 1.6 Wkkp te behoren.
Artikel 9 Eigen bijdrage kosten kinderopvang
-
1. De bijzondere bijstand voor kinderopvang bedraagt de kostprijs voor kinderopvang minus de draagkracht.
-
2. Het college hanteert hiervoor de tabel voor de tegemoetkoming in de kosten kinderopvang vastgesteld door het ministerie van SZW. Voor ouders met een inkomen tot het inkomensniveau als genoemd in artikel 5 telt het college bij de berekening ook het KOA-kopje op van 6% van de uurprijs voor het eerste kind en 5% van de uurprijs voor alle overige kinderen. Voor de vaststelling van het vermogen wordt aangesloten bij artikel 34 Participatiewet.
-
3. De kostprijs van kinderopvang is gemaximeerd zoals bepaald in artikel 4 lid 1 van het Besluit kinderopvangtoeslag. In uitzonderingsgevallen, waarbij kinderen speciale zorg nodig hebben, kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken.
Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
-
1. De tegemoetkoming SMI wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.
-
2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.
-
3. In geval van kennelijke hardheid kan worden afgeweken van de ingangsdatum bedoeld in het eerste lid ten gunst van de aanvrager. Dit beperkt zich tot een jaar.
Artikel 11 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
-
1. De tegemoetkoming SMI wordt verleend voor de periode van maximaal 12 maanden.
-
2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een kortere periode verlenen.
Artikel 12 Omvang van de kinderopvang
Het college verleent de tegemoetkoming SMI voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is.
HOOFDSTUK 4 DE AANVRAAGPROCEDURE
Artikel 13 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag
-
1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval de volgende gegevens:
- a.
voor ouders die een beroep doen op de tegemoetkoming op grond van het KOA-kopje: de toekenningbeschikking kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst, over datzelfde jaar als waarover de aanvraag tegemoetkoming kosten kinderopvangvang bij de gemeente worden ingediend; of
- b.
voor ouders die een beroep doen op de tegemoetkoming op grond van de SMI: gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder of het kind behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.6 eerste lid sub k of l van de Wkkp; en
- c.
naam, adres en burgerservicenummer van de ouder; en
- d.
indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en als dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner; en
- e.
naam, adres, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind/van de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft; en
- f.
overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.
- a.
-
2. De aanvraag dient te geschieden met behulp van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
-
3. Indien de ouder een partner heeft, dient de aanvraag mede ondertekend te worden door de partner.
HOOFDSTUK 5 VERLENING VAN EEN TEGEMOETKOMING
Artikel 14 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
-
1. Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een besluit over de aanvraag als bedoeld in artikel 13 lid 1 van deze beleidsregel.
-
2. Het college kan het in het eerste lid bedoelde besluit met ten hoogste acht weken opschorten. Het college stelt de ouder schriftelijk in kennis.
Artikel 15 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:
- a.
de vaststelling tot welke van de in artikelen 3 en 8 van deze beleidsregel genoemde doelgroep de ouder behoort;
- b.
de naam en geboortedatum van het kind waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;
- c.
de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;
- d.
de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;
- e.
de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming is bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;
- f.
de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;
- g.
de voor de ouder(s) geldende verplichtingen.
Artikel 16 De uitbetaling van de tegemoetkoming
-
1. De tegemoetkoming wordt in maandelijkse termijnen rechtstreeks betaald aan de ouder op voorwaarde dat deze een bewijs van de betalingsverplichting van kosten van kinderopvang heeft.
-
2. Het college kan een andere betaalwijze dan in lid 1 genoemd toestaan.
HOOFDSTUK 6 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 17 Terugvordering
Wanneer de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk ten onrechte wordt uitgekeerd, wordt het meerdere teruggevorderd. Hierbij zijn de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet en de Beleidsregels Terug- en Invordering en verhaal Participatiewet gemeente Zandvoort van toepassing.
Artikel 18 Weigeringsgronden
Er bestaat geen recht op een tegemoetkoming indien:
- a.
de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 3 en 8 van deze beleidsregel;
- b.
niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 13 van deze beleidsregel;
- c.
de ouder en of de partner in een ander verband recht of aanspraak heeft op een vergoeding van de kosten.
HOOFDSTUK 7 VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER
Artikel 19 Inlichtingenplicht
-
1. De ouder of ouders verstrekt/verstrekken aan het college alle gegevens en inlichtingen die voor het vaststellen van de aanspraak en de hoogte van de tegemoetkoming voor de gemeente van belang zijn.
-
2. De inlichtingen en gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt binnen een door het college te stellen redelijke termijn.
-
3. Inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming worden, onmiddellijk na het bekend worden daarvan, door de ouder of ouders verstrekt aan het college.
-
4. De houder verstrekt aan het college alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
Artikel 20 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd ten gunste van een belanghebbende uit de doelgroepen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel, indien toepassing van deze bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aardt leidt.
Artikel 21 Inwerkingtredingen overgangsrecht
- 1.
De beleidsregels treden in werking op 1 juli 2016.
Artikel 22 Citeertitel
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ‘Beleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang’.
Algemene toelichting
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) regelt onder meer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. De gemeente had tot eind 2012 de wettelijke plicht het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen voor wettelijk vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben. Op 10 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met een aantal wijzigingen in de Wkkp. De belangrijkste wijziging betreft de verstrekking van (een deel van de) kinderopvangtoeslag door gemeenten aan doelgroepouders.
Vanaf 1 januari 2013 wordt de uitbetaling van de volledige toeslag voor deze ouders door de Belastingdienst gedaan.
Gemeenten hebben sinds 2013 een aantal nieuwe taken.
Tegemoetkoming KOA-kopje
Met de wijzigingen in de Wkkp per 1 januari 2013 is de rol van de gemeente veranderd. De gemeente kreeg een aantal andere taken. Eén daarvan is de mogelijkheid tot het verstrekken van een aanvullende tegemoetkoming doelgroepouders, ook wel KOA-kopje genoemd.
Het uitkeren van deze extra toelage, die gemeenten onder het oude regime in aanvulling op de kinderopvangtoeslag aan doelgroepouders uitkeerden, blijft een taak van de gemeenten. Voorafgaand aan de wetswijziging was dit nog een wettelijke verplichting, maar na de wetswijziging valt het onder de gemeentelijke beleidsvrijheid. Bij de extra toelage gaat het in feite om een (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang.
Tot de doelgroepouders behoren ouders die:
- –
naast hun Participatiewet-, Ioaw- of Ioaz-uitkering een re-integratietraject volgen of parttime werken,
- –
studeren met WSF of Wtos
- –
die minderjarig zijn en naar school gaan.
Met deze beleidsregels voegt het college met ingang van 2016 een extra doelgroep toe aan het KOAKopje;
- –
ouders die verplicht inburgeren.
- –
ouders die door arbeidsdeelname uitstromen uit de uitkering op grond van de Participatiewet, de Ioaw of Ioaz.
Geschiedenis hoogte KOA-kopje
Sinds 2009 is de maximale vergoeding kosten kinderopvang voor het eerste kind 95,5% en voor elk volgend kind 96,5% (binnen de gemaximeerde uurprijs). De vergoeding van het KOA-kopje was 4,5% respectievelijk 3,5%, voor de doelgroepouders werden de kosten hiermee voor 100% vergoed. In 2011 was de maximale vergoeding 92% voor het eerste kind en 95,5% voor elk volgende kind; het KOA-kopje bleef 4,5% en 3,5%. Hierdoor werd de maximale vergoeding 96,5% en 99%.
In 2012 was de maximale vergoeding 90,7% voor het eerste kind en 95,5% voor elk volgende kind; het KOA-kopje bleef 4,5% en 3,5%. Hierdoor werd de maximale vergoeding 95,2% en 99%. Tot en met 2012 stond de hoogte van het KOA-kopje wettelijk vast.
KOA-kopje 2013
Per 2013 is de maximale vergoeding ook 90,7% voor het eerste kind en 93,3% voor elk volgende kind; de hoogte van het KOA-kopje is gemeentelijke beleidsvrijheid geworden. Het bestaande KOA-kopje is in Zandvoort per 2013 voortgezet. In Haarlem is het KOA-kopje verhoogd naar 6% voor het eerste kind en 5% voor overige kinderen.
Per 1 juli 2016 wordt het minimabeleid van Zandvoort herzien en waar mogelijk geharmoniseerd met de gemeente Haarlem.
Het KOA-kopje voor de genoemde doelgroepen wordt verhoogd naar 6% voor het eerste en 5% voor het volgende kind. Er blijft zo een eigen bijdrage over van 1% per kind per maand. De overgebleven eigen bijdrage heeft twee redenen.
Ten eerste is/blijft de ouder zich ervan bewust dat er kosten zijn verbonden aan de kinderopvang, die de ouder zelf moet betalen. Zodat de ouder zich bewust is van de kosten die gemaakt worden en meebetaalt aan de investering in zijn toekomst. Na uitstroom uit de uitkering of afronden van de opleiding blijft deze verantwoordelijkheid en routine in stand indien nog steeds gebruik wordt gemaakt van de opvang.
De tweede reden voor een eigen bijdrage is dat een kind op de opvang lunch, drinken en tussendoortjes krijgt, en er hierdoor sprake is van enige uitsparing van kosten.
Tegemoetkoming kosten kinderopvang sociaal medische indicatie(SMI)
De Wkkp heeft een aantal artikelen die betrekking hebben op de doelgroep met een sociaal-medische indicatie (artikel 1.6 , eerste lid sub k en l en artikel 1.23 Wkkp). De wetgever heeft bij inwerkingtreding van de Wkkp besloten om deze artikelen vooralsnog niet in werking te laten treden.
Als kinderopvang uitsluitend op grond van een sociaal-medische reden nodig is, komt men niet in aanmerking voor een tegemoetkoming via de belastingdienst op grond van de Wet kinderopvang. Sinds 2005 heeft de wetgever aan de algemene middelen van het gemeentefonds het benodigde budget toegevoegd voor kinderopvang voor de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Gemeenten werden daardoor in staat gesteld naar eigen inzicht huishoudens met sociaal-medische problematiek financieel te ondersteunen in het benodigde kinderopvanggebruik. Vanaf 2010 wordt, blijkens de meicirculaire gemeentefonds 2009 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, deze regeling voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie structureel voortgezet. De gemeente houdt dus beleidsvrijheid ten aanzien van deze doelgroep.
In de beleidsregels is de berekening van de vergoeding opgenomen. Voor het vaststellen van de vergoeding wordt dezelfde tabel gebruikt die de belastingdienst ook gebruikt. Voor ouders met een minimuminkomen wordt de vergoeding verhoogd met het percentage uit het KOA-kopje van de gemeente. Ook voor ouders die een vergoeding ontvangen op grond van de SMI geldt immers dat zij zich op deze wijze bewust zijn van de kosten en dat zij enige kosten uitsparen vanwege de lunch, het drinken en de tussendoortjes die het kind nuttigt op de opvang.
Verder worden er in deze regeling nadere regels gesteld met betrekking tot een vergoeding in de eigen bijdrage kinderopvang boven het maximum uurtarief. De kosten boven de maximum uurprijs komen volgens de Wet kinderopvang volledig voor rekening van de ouder.
Wanneer kinderen echter speciale zorg nodig hebben kan dat de kosten en dus de prijs voor de opvang verhogen. Om de benodigde zorg te garanderen is besloten dat deze extra kosten ook in aanmerking komen voor vergoeding. Hierbij worden de individuele omstandigheden meegewogen, dit betreft kinderen die niet op de reguliere kinderopvang kunnen meedraaien, bijvoorbeeld door autisme of een andere aandoening.
Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de vergoedingen
In deze beleidsregel worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door gemeente Zandvoort vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd.
Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn.
Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn. De verstrekking van de tegemoetkoming vindt op dezelfde wijze plaats als bij aanvragen bijzondere bijstand.
Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld, kan gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventuele inlichtingen bij de houders van een kinderopvangorganisatie op te vragen.
Artikelsgewijze toelichting
De artikelsgewijze toelichting is beperkt tot die artikelen die ook daadwerkelijk toelichting behoeven.
Artikel 2 tegemoetkoming
De tegemoetkoming wordt verstrekt op grond van artikel 35 Participatiewet. Voor een aantal bepalingen wordt aansluiting gezocht bij de Wkkp. Voor de verstrekking op grond van de Participatiewet is gekozen om zo een eenduidig mogelijke uitvoering te bewerkstelligen met andere verstrekkingen op grond van de bijzondere bijstand.
Artikel 3 Doelgroep
Lid 1
De doelgroepen zijn niet beperkt tot de in de Wkkp genoemde doelgroepen. Van de mogelijkheid om zelf doelgroepen aan te wijzen is gebruik gemaakt in het kader van deze beleidsregel.
Lid 2
Naast de doelgroepen zoals die zijn opgenomen in de Wkkp, voelt de gemeente zich verantwoordelijk voor de aanvullende compensatie voor parttime werkenden met een aanvullende bijstandsuitkering. Daarom is deze groep ook benoemd tot gemeentelijke doelgroep. Het gaat hier overigens om alleenstaande ouders en om partners, die beiden parttime werken op dezelfde tijden. Wanneer een van beide partners thuis is en voor het kind / de kinderen kan zorgen, bestaat er geen recht op de gemeentelijke tegemoetkoming.
Om het volledig uitstromen uit de bijstandsuitkering te bevorderen is het KOA-Kopje ook beschikbaar gesteld aan ouders in de eerste twee jaar direct na uitstroom uit de uitkering. Dit geldt alleen wanneer hun inkomen niet hoger is dan de inkomensgrenzen voor de minima en zij dus tot de minima blijven behoren. De reden van uitstroom uit de uitkering moet het verrichten van arbeid zijn. Dit geldt zowel voor arbeid in loondienst als voor arbeid als zelfstandige of als zzp’er. Van belang is dat de belastingdienst de werkzaamheden als arbeid ziet en er aanspraak is op de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst.
Artikel 4 Omvang van de kinderopvang in relatie tot de tegemoetkoming
Een tegemoetkoming wordt slechts verstrekt voor zover kinderopvang noodzakelijk is voor de combinatie van de zorg voor het kind en de taak van de ouder waardoor deze tot de doelgroep behoort (deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, participatie, inburgering, studie of het verrichten van betaald werk). Bij de bepaling van de noodzaak wordt tevens rekening gehouden met de verplichtingen van de eventuele partner van de ouder en de reistijden van de ouder en de partner. Indien de ouder gedurende meer uren gebruikt maakt van kinderopvang dan naar het oordeel van het college noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de tegemoetkoming slechts rekening gehouden met de kosten tot het maximale aantal noodzakelijke uren. De meerkosten als gevolg van het onnodig afnemen van uren worden niet meegenomen bij het bepalen van het recht op de tegemoetkoming. Hierbij wordt aangesloten bij de regels op grond van 1.7 van de Wkkp met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
Lid 1 onder d
De aanvullende gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang verstrekt het college aan parttime werkenden met een aanvullende bijstandsuitkering.
Lid 1 onder e
Ouders waarvan de bijstandsuitkering is beëindigd wegens arbeid maar waarvan het inkomen onder de inkomensgrenzen van de minima blijft, kunnen nog twee jaar aanspraak maken op de tegemoetkoming op grond van het KOA-kopje. Als deze mogelijkheid er niet is, is het voor ouders financieel nadelig om uit te stromen uit de uitkering. Deze regeling draagt bij aan het meer zelfredzaam maken van deze ouders. De regeling geldt alleen voor ouders die ook met werk tot de minima blijven behoren. Door de periode van aanspraak op twee jaar te stellen hebben ouders dan twee jaar de tijd om hun inkomen verder te verbeteren.
Artikel 5 Hoogte inkomen en vermogen van de ouders
Voor het gezinsinkomen wordt aangesloten bij de minimaregelingen. Dit is 115% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de vermogensvaststelling wordt aangesloten bij artikel 34 derde 9 lid Participatiewet. Hiermee sluiten we aan bij de uitgangspunten van de Zandvoort Pas, en kunnen houders van deze Zandvoort Pas een vereenvoudigde aanvraag indienen.
Artikel 6 De periode waarover een tegemoetkoming verstrekt kan worden
De periode waarover de tegemoetkoming kan worden verstrekt is begrensd.
Enerzijds geldt de begin- en einddatum van het traject, de studie of de werkzaamheden, waardoor de noodzaak van kinderopvang ontstaat.
Anderzijds geldt de datum aanvraag. De belastingdienst kent de kinderopvangtoeslag niet eerder toe dan vanaf de eerste dag van de maand voor de maand waarin de toeslag is aangevraagd.
Deze werkwijze hanteren wij ook ten aanzien van de tegemoetkoming. De aanvraag voor de tegemoetkoming dient echter wel binnen 8 weken na ontvangst van de beschikking van de belastingdienst te worden ingediend. Zodat de vergoeding van de kosten aan ouders, alsook de uitgaven van de gemeente tijdig duidelijk zijn.
Voorbeeld:
Iemand vraagt op 15 oktober kinderopvangtoeslag aan met ingang van 15 augustus. De periode 15 augustus tot 1 september wordt afgewezen; de toeslag wordt vanaf 1 september toegekend.
Ook voor het overige volgen wij de wettelijke regels.
Per 1 januari 2012 waren de regels al veranderd wat betreft het aantal uren waarover de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Ouders ontvangen alleen nog maar kinderopvangtoeslag over de uren van de minst werkende ouder. Als bijvoorbeeld vader 20 uur werkt en moeder 10 uur, dan wordt de toeslag berekend over 10 uur.
Hier wordt onderscheid gemaakt tussen de te vergoeden uren bij de dagopvang en buitenschoolse opvang.
- •
Bij niet-schoolgaande kinderen tot 4 jaar die gebruik maken van de dagopvang hebben de ouders recht op 140% over de uren van de minst werkende ouder.
- •
Bij schoolgaande kinderen vanaf 4 jaar hebben ouders recht op 70% over de uren van de minst werkende ouder. De kinderen maken minder gebruik van de kinderopvang.
- •
Voor ouders die recht hebben op een kinderopvangtoeslag vanwege studie, scholing, inburgering of re-integratie hanteert de belastingdienst een maximaal aantal uren van 230 per maand.
Artikel 7 Hoogte tegemoetkoming KOA-kopje
In het eerste lid is de hoogte van de gemeentelijke tegemoetkoming voor de gemeentelijke doelgroepen geregeld. Hierin is geregeld dat de vergoeding 6% is voor het eerste kind en 5% voor alle volgende kinderen. De wet kinderopvang spreekt van het eerste kind; dit is het kind met de hoogte kosten aan kinderopvang. Dit hoeft niet het oudste kind te zijn. Het tweede lid verwijst naar artikel 1.7 Wkkp, in dit artikel wordt de maximale uurprijs voor de kinderopvang geregeld. Indien de uurprijs van de kinderopvang hoger ligt dan deze landelijke grens, komt het meerdere niet in aanmerking voor de vergoeding van zowel de belastingdienst als van de gemeente.
Artikel 8 Doelgroep SMI
Lid 1
In het eerste lid wordt verwezen naar artikel 1.6 eerste lid sub k of l van de Wkkp. De hier genoemde sub k en sub l zijn sinds 2005 opgenomen in de wet, maar ze zijn nooit in werking getreden. Hieronder is de tekst van sub k en l opgenomen.
Artikel 1.6 eerste lid sub k van de Wkkp luidt:
Behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie personen met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en voor wie bij besluit als bedoeld in artikel 23 is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken.
Artikel 1.6 eerste lid sub l van de Wkkp luidt:
Een kind heeft ten aanzien van wie, bij besluit als bedoeld in artikel 23, is vastgesteld datkinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.
Lid 2
In het geval van een sociaal-medische indicatie dient een advies te worden ingewonnen bij een ‘onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid ’. Het college kan gebruik maken van een indicatieadvies van het CJG. Wanneer sprake is van begeleiding van de ouder(s) en/of het kind kan gebruik worden gemaakt van de doorverwijzing van een andere organisatie die beschikt over adequate deskundigheid, niet zijnde een organisatie die belang heeft bij de verstrekking van de tegemoetkoming zoals een kindercentrum of gastouderbureau.
Lid 3
Wanneer bij een twee-oudergezin een ouder om sociale of medische redenen niet zelf voor het kind kan zorgen, dan wordt de andere ouder geacht voor het kind te zorgen. Kinderopvang is pas nodig wanneer voor beide ouders een SMI geldt en de opvang niet op een andere manier is te regelen. Daarnaast kan kinderopvang nodig zijn wanneer een van de ouders een SMI heeft en de andere ouder werkt, naar school gaat, of een traject naar werk volgt. Bij gezinssituaties waarbij een ouder werkt en de andere een SMI heeft en daardoor niet zelf voor zijn kinderen kan zorgen is er in de regel geen kinderopvangtoeslag mogelijk via de belastingdienst. Deze ouders zijn voor een tegemoetkoming van de kosten kinderopvang geheel afhankelijk van de gemeente.
Artikel 9 Eigen bijdrage kosten kinderopvang
Bij het vaststellen van de hoogte van de draagkracht wordt aangesloten bij de tabel voor de tegemoetkoming in de kosten kinderopvang vastgesteld door het ministerie van SZW. Voor ouders met een inkomen tot het minimumniveau wordt het KOA-kopje hierbij opgeteld. Voor het vaststellen van het vermogen wordt aangesloten bij artikel 34 Participatiewet; ouders met een vermogen boven het grensbedrag komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming.
Wanneer kinderen speciale zorg nodig hebben, kan dat de kosten en dus de prijs voor de opvang verhogen. Om de benodigde zorg te garanderen kan het college deze extra kosten ook vergoeden. Hierbij wordt de individuele omstandigheden meegewogen.
Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de bijzondere bijstand. Er zijn drie ingangsdata mogelijk:
- –
De datum waarop de aanvraag voor de bijzondere bijstand door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.
- –
De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.
- –
De periode van terugwerkende kracht in geval van kennelijke hardheid beperkt zich tot een jaar.
Dit om te voorkomen dat tot in het oneindige een beroep kan worden gedaan op de bijzondere bijstand over het verleden. In de praktijk is de verwachting dat niet veel ouders zo’n lange periode wachten met het indienen van de aanvraag, ook gezien de hoogte van de kosten kinderopvang. De weging van de kennelijke hardheid is aan het college. De periode van 12 maanden sluit aan bij de gehanteerde periode bij de verlening van bijzondere bijstand.
Artikel 12 Omvang van de kinderopvang
Bij het onderzoek naar de noodzaak van de kinderopvang op SMI wordt betrokken wat de ouder binnen het eigen netwerk kan regelen aan kinderopvang.
Van de opvang moet wel daadwerkelijk gebruik worden gemaakt.
Artikel 13 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag
Een aanvraag voor een gemeentelijke tegemoetkoming voor het KOA-kopje kan niet eerder ingediend worden dan wanneer de aanvrager een beschikking van de Belastingdienst met betrekking tot de toekenning van de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen.
Een aanvraag op grond van de SMI kan worden ingediend zodra opvang noodzakelijk is en er een contract is tot kinderopvang.
Artikel 15 Inhoud van de beschikking
Het college neemt bij aanvragen SMI het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken.
Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Artikel 16 De uitbetaling van de tegemoetkoming
Van het bepaalde in het tweede lid kan gebruik worden gemaakt in situaties vergelijkbaar met artikel 57 Participatiewet.
Artikel 18 Weigeringsgronden
Indien de ouder en of de partner in een ander verband recht of aanspraak heeft op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten wordt de weigeringsgrond afgestemd op de hoogte van de aanspraak uit ander verband.
Artikel 21 Inwerkingtredingen overgangsrecht
Spreekt voor zich.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl