Beleidsregels Terug- en Invordering en Verhaal Participatiewet gemeente Zandvoort

Geldend van 01-01-2015 t/m 09-02-2022

Intitulé

Beleidsregels Terug- en Invordering en Verhaal Participatiewet gemeente Zandvoort

TERUGVORDERING

Algemeen

Artikel 1. Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • 1.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 en 4 van de Participatiewet.

  • 2.

    het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet.

Herziening en intrekking

Artikel 2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

  • 1.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 65 van de Abw, artikel 17 eerste lid Participatiewet, of de artikelen 30c tweede en derde lid van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi), heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand; of

  • 2.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend of ontvangen.

Terugvordering

Artikel 3. Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet.

Artikel 4. Gronden tot terugvordering

  • 1. Burgemeester en wethouders vorderen bijstand terug van de belanghebbende(n) voor zover deze bijstand:

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen hieronder inbegrepen de gevallen waar een aflossing middels inhouding op de uitkering niet mogelijk is vanwege een beslag;

    • c.

      voortvloeit uit gestelde borgtocht;

    • d.

      ingevolge artikel 52 Participatiewet als voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat, dan wel de bijstand wordt vastgesteld op een lager bedrag dan het verleende voorschot;

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;

    • f.

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

      • 1)

        de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen beschikt of kan beschikken;

      • 2)

        bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • 2. Terugvordering als bedoeld onder lid 1 sub e vindt niet plaats, als de betreffende kosten van bijstand zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 5. Terugvordering van gezinsleden

  • 1. Onverminderd het bepaalde onder artikel 4 worden kosten van bijstand, als de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle personen die het gezin vormen teruggevorderd.

  • 2. Als de bijstand als gezinsbijstand had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbenden verplichtingen niet of niet behoorlijk zijn nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. Als de bijstand terecht als gezinsbijstand is verstrekt, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 Participatiewet, of artikel 30c tweede en derde lid van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen. Worden de kosten van de bijstand mede teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 4. De onder de voorgaande leden genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 6. Brutering

  • De terugvordering van bijstand omvat ook de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

INVORDERING

Artikel 7. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1. Voor debiteuren met een lopende uitkering bij de gemeente Zandvoort, uitgevoerd door de hoofdafdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem (SZW), wordt de betalingsverplichting geïncasseerd door middel van inhouding op de maandelijks verleende uitkering ingevolge de Participatiewet op grond van artikel 6: 127 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. De hoogte van de inhouding bedraagt maandelijks 6% van de betreffende bijstandsnorm, tenzij de cliënt verzoekt een hoger bedrag in te houden.

  • 3. Bij een boete en/of fraudevordering of invorderingskosten wordt tevens het vakantiegeld ingehouden.

  • 4. Bij beëindiging van de uitkering worden alle vorderingen ineens opgeëist.

  • 5. Als blijkt dat betrokkene de schuld niet ineens kan voldoen, kan hij verzoeken om een ander aflossingsbedrag.

  • 6.

    • a.

      In beginsel worden alle niet fraudevorderingen binnen 36 maanden afgelost met een bedrag van minimaal € 20,00 per maand.

    • b.

      Als niet fraudevorderingen niet binnen 36 maanden kunnen worden afgelost, stellen burgemeester en wethouders een onderzoek in naar de hoogte van het inkomen teneinde een aflossingscapaciteit vast te stellen voor de duur van 12 maanden.

  • 7. Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het invorderingsbesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Het aflossingsbedrag, dat onderling is overeengekomen, geldt als een betalingsregeling;

  • 8. Een netto-vordering wordt in deze gevallen altijd met de hoogste prioriteit afgelost conform uitvoering te geven aan artikel 58 lid 4 Participatiewet.

Artikel 8. Vaststellen aflossingscapaciteit voor belanghebbenden die niet langer een Participatiewetuitkering voor levensonderhoud ontvangen.

De hoogte van de aflossingscapaciteit wordt vastgesteld door op het netto-inkomen per maand de volgende bedragen in mindering te brengen:

  • a.

    de voor betrokkene van toepassing zijnde bijstandsnorm verhoogd met een forfaitair percentage van 10 en

  • b.

    de meerkosten van betrokkene voor huur en ziektekosten en aantoonbare aflossing van preferente schulden in verband met noodzakelijke bestaanskosten.

Artikel 9. Beslaglegging

  • 1. Als belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting of betalingsregeling niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Het executoriaal beslag op loon of uitkering kan op verzoek van betrokkene gematigd worden door vrijlating van het vakantiegeld indien het gemiddelde inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar (door de beslaglegging van SZW) de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

  • 3. Zowel in het geval van conservatoir en executoriaal beslag kan gebruik worden gemaakt van de diensten van een deurwaarder.

Artikel 10. Overnemen invordering

Een incassobureau kan de invordering van de gemeente overnemen als blijkt dat belanghebbende niet bereid blijkt te zijn de schuld op minnelijke danwel dwingende wijze te voldoen, ondanks dat hij daartoe herhaaldelijk is aangemaand.

Artikel 11. Kosten

  • 1. Als wordt overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 9 dan wordt de vordering verhoogd met de kosten van invordering. Deze kosten worden gesteld op 10% van het saldo van de vorderingen met een minimum van € 45,- en een maximum van € 1.000,-.

  • 2. Als een derde partij de invordering overneemt of uitvoert, zullen de in verband daarmee gemaakte kosten op betrokkene worden verhaald.

  • 3. Invorderingskosten worden niet buiten invordering gesteld, met uitzondering van de situaties zoals vermeld in artikel 12 lid 2 sub c, e, f en g en artikel 14 lid 2 en 3.

Artikel 12. Afzien van invordering

  • 1. Het afzien van invordering betekent het buiten invordering stellen van de teruggevorderde bijstand zodat slechts een natuurlijke verbintenis blijft bestaan;

  • 2. In afwijking van de artikelen 4 en 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van invordering af te zien, als:

    • a.

      de belanghebbende bij een niet-fraudevordering of een geldlening gedurende 3 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      de belanghebbende bij een niet-fraudevordering of een geldlening gedurende 3 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar de achterstallige betalingen over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog binnen 30 dagen na het betalingsverzoek heeft betaald;

    • c.

      de belanghebbende gedurende 5 jaar geen betaling heeft verricht op een niet-fraudevordering of geldlening en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • d.

      bij beëindiging van de uitkering, na verrekening met vakantiegeld, een niet-fraudevordering ontstaat van maximaal € 250,00 en betrokkene geen andere schulden aan SZW heeft;

    • e.

      bij beëindiging van de uitkering en na eventuele verrekening met vakantiegeld, een niet-fraudevordering of geldlening resteert met een saldo van maximaal € 250,00

    • f.

      een minnelijke of dwingende schuldregeling tot stand is gekomen en de niet-fraudevordering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;

  • 3. De invordering van een schuld die is ontstaan nadat een minnelijke of dwingendeschuldregeling tot stand is gekomen, wordt opgeschort voor de duur van de schuldregeling.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, tenzij zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Bijzondere schulden

Artikel 13. Fraudeschulden

  • 1. Onder een fraudeschuld wordt verstaan: ten onrechte verstrekte bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 Participatiewet .

  • 2. Fraudeschulden worden in alle gevallen terug- en ingevorderd, waarbij rekening wordt gehouden met inkomen en vermogen.

  • 3. Alvorens een benadelingsbedrag wordt vastgesteld, maar het aannemelijk is dat de benadeling groter dan € 2.000,00 zal zijn, kan conservatoir beslag door een deurwaarder worden gelegd op geld en goederen van betrokkene.

  • 4. Voorafgaande aan het jaar waarin kan worden besloten af te zien van invordering zoals opgenomen in artikel 58 lid 7 sub a, b, en c Participatiewet, wordt een vermogensonderzoek naar de debiteur ingesteld.

  • 5. Wanneer belanghebbende minimaal 75% van het totale benadelingsbedrag ineens aflost, zoals bedoeld in artikel 58 lid 7 sub d Participatiewet, dan ziet het college af van verder terugvordering. Voorafgaand aan dit besluit wordt een vermogensonderzoek naar de debiteur ingesteld.

  • 6. In geval sprake is van een combinatie van boete, fraude- en niet-fraudevorderingen en/of geldleningen, zal debiteur eerst de boete moeten aflossen, vervolgens de fraudeschuld, en zal debiteur vervolgens gedurende (maximaal) 36 maanden moeten aflossen op de niet-fraudeschuld of geldlening, waarna een restsaldo van deze niet fraudeschuld of geldlening buiten invordering wordt gesteld.

Artikel 14. Voorschotten

  • 1. Als de aanvraag om bijstand niet wordt toegekend, maar wel een voorschot is verstrekt, of in gevallen waarin het voorschot niet of niet volledig kon worden verrekend met de toegekende bijstand, wordt in alle gevallen dit voorschot teruggevorderd middels een terugvorderingsbesluit;

  • 2. Als het saldo van het voorschot lager is dan € 250,00 en er gedurende 12 maanden geen invorderingsmogelijkheden zijn, kan worden afgezien van invordering van dit saldo;

  • 3. Als het saldo van het voorschot hoger is dan € 250,00 en er gedurende 60 maanden geen

    invorderingsmogelijkheden zijn, kan worden afgezien van invordering van dit saldo.

VERHAAL

Algemeen

Artikel 15. Bevoegdheid tot verhaal

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 61 Participatiewet:

  • 1.

    tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoel in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

  • 2.

    tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

  • 3.

    tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395 a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn jong meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.

Artikel 16. Nihilbeding

Een overeenkomst waarbij echtgenoten of gewezen echtgenoten hebben bepaald dat na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, de een tegenover de ander in het geheel niet of slechts tot een bepaald bedrag tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden, al dan niet met het beding bedoeld in art.159 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, staat niet in de weg aan verhaal op een van de partijen en laat de vaststelling van het te verhalen bedrag onverlet.

Artikel 17. In acht te nemen maatstaven

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht zoals bedoeld in de artikelen 15 en 16 en bij de beoordeling van de omvang van het te verhalen bedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Artikel 18. Verhaal bij aanwezigheid van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud

  • 1. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

  • 2. Het besluit tot verhaal overeenkomstig lid 1 wordt bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven gaat de gemeente, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, over tot invordering van het verschuldigde.

  • 4. De betekening en tenuitvoerlegging van het besluit geschiedt door toezending van een afschrift van de kennisgeving bij aangetekende brief aan de onderhoudsplichtige binnen 7 dagen na de dag, waarop die kennisgeving voor “gezien” getekend is terugontvangen.

Artikel 19. Rechterlijke uitspraak bij verhuizing naar een andere gemeente

  • 1. Indien degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag is vastgesteld, zijn woonplaats verplaatst naar een andere gemeente en aldaar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak op de andere gemeente over.

  • 2. De vertrekgemeente blijft bevoegd tot tenuitvoerlegging voor zover het gaat om betalingsachterstanden met betrekking tot verhaal van bijstand die door die gemeente is verleend.

Artikel 20. Indexering

  • 1. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag verschuldigd ingevolge deze beleidsregels wordt jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met het ingevolge artikel 402a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen percentage.

  • 2. De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.

Artikel 21. Wijziging van door de rechter vastgesteld verhaalsbedrag

  • 1. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag kan op verzoek van de gemeente door de rechter worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden.

  • 2. De gemeente kan aan de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen, indien de rechter:

    • a.

      deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van dat boek;

    • b.

      geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

Afzien van het (verder) opleggen van een verhaalsbijdrage

Artikel 22. Beperking verhaal

  • 1. Buiten de gevallen aangegeven in deze beleidsregels vindt geen verhaal plaats.

  • 2. Burgemeester en wethouders zien af van het al dan niet tijdelijk (verder) opleggen van een verhaalsbijdrage als:

    • a.

      het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 20,00 per maand;

    • b.

      de onderhoudsplichtige bijstand ontvangt;

    • c.

      sprake is van een door de Rechtbank vastgestelde bijdrage naar draagkracht, waarbij het vonnis ten tijde van het verhaalsonderzoek niet ouder is dan 36 maanden;

    • d.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie verhaald wordt niet zal kunnen voldoen aan de opgelegde bijdrage in verband met zijn schuldpositie en daarbij een minnelijke of dwingende schuldregeling heeft getroffen;

    • e.

      geen draagkracht is vastgesteld en het niet aannemelijk is dat in de toekomst sprake is van enige inkomensverbetering;

    • f.

      gedurende 36 maanden nadat voor het eerst een bijdrage is vastgesteld, de bijdrage niet is voldaan en het niet aannemelijk is dat hij dat in de toekomst wel zal kunnen doen;

    • g.

      daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of van degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Invordering van een opgelegde verhaalsbijdrage

Artikel 23. Verhaalsbesluit

Het besluit tot verhaal ingevolge deze beleidsregels, anders dan met toepassing van artikel 18, wordt door de gemeente aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Daarbij wordt het bedrag of de bedragen genoemd waarvan betaling wordt verlangd, alsmede de termijn of de termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.

Artikel 24. Termijn heronderzoeken

  • 1. Nadat de bijdrage is opgelegd wordt na 36 maanden een heronderzoek verricht naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

  • 2. Als de bijdrage op nihil is vastgesteld, wordt ten minste na 12 maanden een heronderzoek verricht.

Artikel 25. Verhaal in rechte

  • 1. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluiten burgemeester en wethouders tot verhaal in rechte.

  • 2. Burgemeester en wethouders zien af van verhaal in rechte indien het te verhalen (restant)bedrag lager is dan € 500,00.

Artikel 26. Derdenbeslag

Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de, op verzoek van de gemeente, vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak tenuitvoergelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 27. Beperking verhaal in tijd

  • 1.

    Kosten van bijstand die meer dan een jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, worden niet verhaald.

  • 2.

    De termijn, bedoeld onder a, staat niet in de weg aan latere tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak.

Afzien van invordering van een opgelegde verhaalsbijdrage

Artikel 28. Afzien van invordering in verband met schuldenproblematiek

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten (gedeeltelijk) af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie verhaald wordt niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van invordering van de opgelegde verhaalsbijdrage treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 3. Het besluit tot afzien van invordering van een verhaalsbijdrage wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      binnen 12 maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 29. Buiteninvorderingstelling

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot het buiteninvordering stellen van een verhaalsbijdrage als de onderhoudsplichtige:

  • 1.

    gedurende 60 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • 2.

    gedurende 12 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan € 250,00.

Overige bepalingen

Artikel 30. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de betrokkene afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

Artikel 31. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Terug- en Invordering en Verhaal Participatiewet gemeente Zandvoort”

Artikel 32. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden op 1 januari 2015 inwerking.

Artikel 33. Intrekking van bestaande beleidsregels

Met ingang van de datum waarop deze beleidsregels in werking treden worden de Beleidsregels Terug- en Invordering en Verhaal Wet werk en bijstand gemeente Zandvoort ingetrokken.

Toelichting op de beleidsregels

Algemene toelichting

Per 1 januari 2015 treedt de Participatiewet (Participatiewet) in werking.

Op grond van de Participatiewet is het terugvorderen van onterecht verleende bijstand voor niet-fraudevorderingen en het verhalen van kosten van bijstand een bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke terugvorderings- en verhaalspraktijk. Daarom heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort in deze beleidsregels neergelegd in welke gevallen en op welke wijze zij van de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal gebruik maakt.

Het college wil dat bijstand alleen terechtkomt bij die burgers die daaraan behoefte hebben en die behoren tot de doelgroep. Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat bijstand die ten onrechte dan wel te veel is verleend, in principe terugbetaald moet worden. Het kennen van onze klant en het – waar nodig - toepassen van maatwerk, zijn daarbij onontbeerlijk: door een goed contact met de klant en een – bij voorkeur - minnelijke regeling streven wij ernaar dat zoveel mogelijk debiteuren hun financiële verplichtingen in het kader van terugvordering nakomen.

Maar voorop in ons beleid staat het bevorderen van duurzame uitstroom uit de bijstand naar werk en economische zelfstandigheid. Het college wil dan ook voorkomen dat een te rigide toepassing van de bevoegdheid tot terugvordering de uitstroom uit de uitkering belemmert of de instroom bevordert. Met deze beleidsregels streeft het college naar een klantgerichte uitvoering en het toepassen van maatwerk.

Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude niet mag lonen.

Met deze beleidsregels bieden wij elke debiteur het perspectief om op enig moment een ‘schone lei’ te behalen en zonder schulden aan SZW verder te gaan.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Bevoegdheid

Op grond van de Participatiewet maken Burgemeester en Wethouders gebruik van de bevoegdheid om bijstand terug te vorderen. Zij doen dat in de gevallen en op de manier zoals bepaald in deze beleidsregels. De bevoegdheid om bijstand terug te vorderen is tevens van toepassing op vorderingen op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB). De WWB is per 1 januari 2015 ingetrokken. In het toepasselijke overgangsrecht is geregeld dat alle besluiten op grond van de WWB per 1 januari 2015 gelden als besluiten op grond van de Participatiewet (artikel 78# Participatiewet).

 

Artikel 2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Lid 1 bepaalt dat het bijstandsrecht naar het verleden toe wordt gecorrigeerd naar de juiste situatie, indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend. Er is dan sprake van fraude.

Lid 2 doelt op andere situaties dan het herzien wegens schending van de inlichtingenplicht. De bijstand moet weliswaar worden herzien, maar niet als gevolg van een verwijtbare gedraging. Bijvoorbeeld wijzigingen met terugwerkende kracht vanwege de verrekening van inkomsten of wijziging van de samenstelling van het huishouden. Bij vierwekelijkse inkomsten bijvoorbeeld, wordt na het verstrijken van het kalenderjaar een herberekening gemaakt om tot een juiste inkomstenverrekening over het hele jaar te komen. De bijstand die als gevolg daarvan tot een te hoog bedrag is verstrekt, kan alleen worden teruggevorderd als betrokkene redelijkerwijs kon begrijpen dat hij te veel bijstand heeft ontvangen.

 

Artikel 3. Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen zoals neergelegd in de Participatiewet.

Artikel 4. Gronden tot terugvordering

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 Participatiewet. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 Participatiewet, dwingend geformuleerd.

Bij de terugvordering van bijstand wordt aangesloten bij de 6-maandenjurisprudentie, wat inhoudt dat 6 maanden nadat ons bekend is geworden dat sprake is van teveel of ten onrechte verstrekte bijstand, terugvordering van de bijstand vanaf dat moment achterwege zal blijven.

Artikel 5. Terugvordering van gezinsleden

lid 1

Gezinsbijstand kan van alle gezinsleden teruggevorderd worden, hierbij wordt aangesloten bij de omschrijving uit artikel 4 eerste lid onder c Participatiewet. Geen van de in de gezinsbijstand begrepen personen kan zich daarbij beroepen op onbekendheid met de activiteiten van een ander gezinslid die tot de terugvordering hebben geleid. Alle gezinsleden worden voor de terugvordering als belanghebbende aangemerkt, ook belanghebbenden die wegens schending van de inlichtingenplicht niet zijn opgenomen binnen de gezinsbijstand, maar gezien de omschrijving uit artikel 4, eerste lid onder c en tweede lid Participatiewet wel tot het gezin behoren.

Het is niet mogelijk om de kosten van bijstand terug te vorderen van niet in de bijstand begrepen gezinsleden, zoals inwonende meerderjarige kinderen, dit niet tot het gezin behoren zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid onder c, tweede lid en vijfde lid van de wet.

 

lid 2

Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid om in alle gevallen waarin bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens terug te vorderen van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Bijvoorbeeld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, wordt tevens van de verzwegen partner of het inwonend meerderjarig kind teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner, of het leven in gezinsverband met deze gezinsleden, zoals bedoeld in artikel 4 eerste lid onder c van de wet, heeft verzwegen én

  • er sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

 

De ten laste komende kinderen hebben geen zelfstandig opeisbaar recht op een deel van die bijstand. In die zin hebben zij geen rechtstreeks maar een indirect belang bij een besluit omtrent de verlening van bijstand. Op grond van artikel 59 van de wet kan van hen teruggevorderd worden. Burgemeester en wethouders maken alleen gebruik van deze bevoegdheid indien de terugvordering het gevolg is van de middelen van deze ten laste komende kinderen.

 

lid 3

De personen van wie kan worden teruggevorderd zijn op grond van artikel 59 lid 3 Participatiewet allen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling. Vanwege deze hoofdelijke aansprakelijkheid kan bij elk van de aansprakelijk te stellen personen het volledige terugvorderingsbedrag worden ingevorderd, met dien verstande dat er in totaal maar één keer behoeft te worden betaald. Heeft een van de gezinsleden het gehele bedrag of meer dan zijn aandeel terugbetaald, dan kan hij of zij voor hetgeen teveel is betaald bij de burgerlijke rechter een vordering instellen op de overige gezinsleden. Dit is echter een kwestie waar de gemeente buiten staat.

 

Artikel 6. Brutering

Het terugvorderen van bijstand, het bruteren en het verhogen met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten is bij niet-fraudevorderingen een bevoegdheid van B&W. Uit artikel 58 lid 5 van de Participatiewet volgt dat B&W de bevoegdheid heeft om, de terugvordering bruto vast te stellen.

Bij de uitoefening van deze bevoegdheid dient het college de rechtstreeks bij de besluitvorming betrokken belangen af te wegen. Daartoe dient beoordeeld te worden of belanghebbende de mogelijkheid heeft gehad om de vordering af te kunnen lossen in het lopende jaar. Wanneer belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 17 eerste lid Participatiewet of de artikelen 30c tweede en derde lid van de Wet Suwi, tijdig en volledig is nagekomen wordt netto teruggevorderd, als belanghebbende de terugvorderingsbeschikking op of na 1 oktober van het kalenderjaar redelijkerwijs heeft kunnen ontvangen.

 

Artikel 7. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

lid 1

Een vordering wordt afgelost middels inhouding op de uitkering. Hiervoor is geen toestemming van de cliënt nodig als de gemeente beschikt over een (executoriaal) terugvorderingsbesluit. De inhouding kan alleen plaatsvinden voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

 

lid 2

Bij niet-fraudevorderingen wordt een bedrag op de bijstanduitkering ingehouden overeenkomend met 6% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Op verzoek van de cliënt kan een hoger bedrag worden ingehouden. Het vakantiegeld wordt in principe vrijgelaten. Als een deurwaarder beslag wil leggen op het vakantiegeld, wordt dit niet betaald aan de deurwaarder, maar houdt de gemeente dit alsnog in t.b.v. aflossing van de vorderingen van SZW. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de beslagvrije voet. Het restant wordt uitgekeerd aan de belanghebbende.

 

lid 3

Indien er sprake is van een boete en/of een fraudevordering bedraagt de inhouding ook 6% van de toepasselijke bijstandsnorm maar wordt daarnaast ook het vakantiegeld ingehouden. Bij boete en/of fraudevorderingen is er sprake van een verzwaarde invordering. Het gaat hier immers om situaties waarin sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Het zwaardere karakter komt tot uitdrukking doordat altijd het vakantiegeld wordt ingehouden. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de beslagvrije voet: uitgerekend moet worden welk deel van het vakantiegeld mag worden ingehouden en het restant wordt aan de belanghebbende uitgekeerd.

 

lid 4 en lid 5.

Bij beëindiging van de uitkering wordt het vakantiegeld verrekend met openstaande vorderingen. Bij vorderingen zonder executoriale titel (doorgaans een lening) kan pas definitief worden verrekend nadat de debiteur daarmee heeft ingestemd. Vervolgens wordt de gehele schuld ineens ingevorderd. Hiermee onderstrepen wij dat in principe in alle gevallen de teveel dan wel ten onrechte ontvangen bijstand moet worden terugbetaald. Middels maatwerk kan een passende betalingsregeling of een passende betalingsverplichting worden gesteld binnen de kaders van deze beleidsregels.

 

Lid 6. Ons uitgangspunt is dat alle debiteuren met niet- fraudevorderingen na 36 maanden van hun schuld bij SZW zijn. Als het mogelijk is de schuld in 36 termijnen te voldoen, heeft dat onze voorkeur. Om zowel bedrijfsmatige redenen als om de debiteur maximaal tegemoet te kunnen komen, hebben wij een ondergrens ingesteld van € 20,00 per maand. Als terugbetaling binnen genoemde termijn toch niet mogelijk is, wordt iedere 12 maanden een onderzoek naar draagkracht ingesteld.

 

Artikel 8. Vaststellen aflossingscapaciteit voor belanghebbende die niet langer een Participatiewet- voor levensonderhoud ontvangen

lid b

Op grond van de Wet op de huurtoeslag is de basishuur het gedeelte van de rekenhuur dat voor rekening van de huurder blijft. Deze kosten zijn fictief verwerkt bij de bepaling van de landelijke bijstandsnormen. De werkelijke woonkosten minus deze zg. basishuur worden van het netto-maandinkomen afgetrokken om de aflossingscapaciteit te berekenen.

De premie in het kader van de Zorgverzekeringswet wordt gecorrigeerd met een zg. normpremie, die eveneens wordt geacht van invloed te zijn bij de bepaling van de landelijke bijstandsnormen. Het gaat hierbij om het bedrag aan ziektekosten dat niet wordt vergoed door de zorgtoeslag. Iedereen wordt geacht uit eigen middelen deze normpremie te kunnen betalen. De werkelijke kosten voor zorgpremie minus de zg. normpremie worden van het netto-maandinkomen afgetrokken om de aflossingscapaciteit te berekenen.

Het begrip noodzakelijke bestaanskosten wordt in dit verband niet nader gespecificeerd, maar hangt af van individuele omstandigheden.

Op het moment dat een draagkracht wordt berekend lager dan € 20,00 per maand, wordt de aflossingsruimte op nihil gesteld en krijgt betrokkene gedurende 12 maanden uitstel van betaling.

 

Artikel 9. Beslaglegging

Lid 2 maakt mogelijk om na drie jaar het beslag op loon en/of uitkering te matigen. Door de debiteur meer financiële armslag te geven, willen wij terugkeer in de uitkering voorkomen. Gelet op artikel 12 zal bovenstaande zich slechts voordoen als er (ook) sprake is van één of meerdere fraudeschulden.

 

Artikel 11. Kosten

lid 1

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd (in de meeste gevalen door middel van het vereenvoudigd derdenbeslag). De kosten van de tenuitvoerlegging komen voor rekening van de debiteur. Eénmaal opgevoerde invorderingskosten worden in beginsel niet buiteninvordering gesteld.

 

Artikel 12. Afzien van invordering

In deze beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen niet-fraudevorderingen en fraudevorderingen. Met een fraudevordering bedoelen wij een vordering van bijstand die ten onrechte is verstrekt vanwege schending van de inlichtingenplicht zoals vastgelegd in de Participatiewet in artikel 17 lid 1. Niet-fraudevorderingen hebben betrekking op bijstand die om andere redenen teveel dan wel ten onrechte is verstrekt. Dit artikel regelt het afzien van invordering in het geval van een niet-fraudevordering.

 

Lid 2 sub a en b

Het uitgangspunt van de beleidsregels is dat de debiteuren niet ten eeuwigen dage achtervolgd moeten worden met schulden. In dit artikel moet altijd het totale schuldenpakket (de saldovordering) in aanmerking genomen worden. Zo kan een mogelijk restsaldo na 36 maanden buiteninvordering worden gesteld, mits tot dan toe volledig aan de betalingsverplichting is voldaan of de achterstallige betalingen alsnog binnen 30 dagen na het betalingsverzoek zijn betaald.

 

Dit artikel regelt ook hoe er omgegaan moet worden met relatief lage vorderingen (tot € 250,00). De kosten van verdere invordering kunnen dermate hoog zijn dat het op grond van doelmatigheidsoverwegingen efficiënter is om van terug- en invordering af te zien.

Tevens bewerkstelligt dit artikel dat belanghebbende schuldenvrij kan uitstromen Uitgezonderd zijn de vorderingen wegens fraude en voorschotten (deze worden geregeld in artikel 13 en 14).

 

lid 2 sub c

Het is bijvoorbeeld niet aannemelijk dat nog een betaling zal worden verricht als gedurende enige jaren geen verblijfplaats kan worden achterhaald (bijvoorbeeld bij emigratie of adres onbekend) of geen beslag kan worden gelegd bij het ontbreken van een werkgever of uitkeringsinstantie.

 

lid 2 sub d en e

De bedragen genoemd in lid d en e zijn nettobedragen. Hiermee wordt voorkomen dat (kleine) vorderingen eerst moeten worden gebruteerd om te zien of het bedrag hoger of lager is dan € 250,00. Als bij de beëindiging van een uitkering, na verrekening met vakantiegeld, een vordering lager dan € 250,00 ontstaat, dan wel resteert, wordt afgezien van invordering, mits er sprake is van uitstroom vanwege werkaanvaarding. Dit stimuleert het aanvaarden van werk omdat de klant dan uit de bijstand stroomt zonder schulden.

 

lid 2 sub f

Het college ziet af van (verdere) invordering indien dit in verband met een schuldregeling wordt gevraagd. Het gaat hierbij om schuldregelingen waarin alle schulden van de belanghebbende worden geregeld. Het is niet wenselijk dat de gemeente afziet van invordering in een situatie waarin één of meer schulden buiten de schuldregeling blijven voortbestaan. Dergelijke regelingen vormen geen definitieve oplossing van de problematische schuldensituatie van belanghebbende, terwijl de doelstelling juist is om aan een definitieve oplossing bij te dragen. In principe komen alleen de schulden die niet door fraude zijn ontstaan voor deze vorm van (gedeeltelijke) kwijtschelding in aanmerking. Een uitzondering daarop wordt genoemd in artikel 13 lid 4.

Met een minnelijke schuldregeling wordt hier bedoeld een schuldregeling die zonder tussenkomst van de rechter tot stand is gekomen. Met een dwingende schuldregeling wordt bedoeld een schuldregeling die door een rechterlijke uitspraak tot stand is gekomen.

 

lid 3

Dit lid betreft die situaties waarin reeds een schuldregeling loopt en er, niet verwijtbaar aan de klant, nieuwe schulden zijn ontstaan.

 

Artikel 13. Fraudeschulden

Met een fraudevordering wordt bedoeld een vordering van bijstand die ten onrechte is verstrekt vanwege schending van de inlichtingenplicht zoals vastgelegd in de Participatiewet artikel 17 lid 1. Fraudevorderingen worden op grond van artikel 58 eerste lid Participatiewet teruggevorderd. Er is geen beleidsvrijheid in het afzien van terugvordering, behalve zoals geformuleerd in artikel 58 lid 7 Participatiewet, hierin zijn mogelijkheden tot kwijtschelding opgenomen na een termijn van tien jaar (artikel 58 lid 7 sub a, b en c Participatiewet).

 

In artikel 58 lid 7 sub d Participatiewet wordt het college de mogelijkheid geboden om af te zien van verder terugvordering na het voldoen van een deel van de restsom. Hierbij wordt niet aangesloten bij de periode van tien jaar, vanaf het vaststellen van de terugvordering kan gebruik worden gemaakt van deze regeling. Het percentage van de restsom, dat ineens moet worden betaald wordt gesteld op 75%.

Voorafgaand aan dit besluit wordt een vermogensonderzoek naar de debiteur ingesteld, wanneer dit meer is dan 75% van de restsom wordt het meerdere ook aangewend ter aflossing van de vordering. En het percentage van 75% hierop aangepast.

 

Bij fraudevorderingen wordt, in tegenstelling tot niet-fraudevorderingen ook het vermogen betrokken bij de invordering.

 

Bij samenloop van boete, fraude- en niet-fraudevorderingen wordt gekozen om de volgorde van in te vorderen schulden vast te leggen. Eerst wordt gekozen een boete in te vorderen, vervolgens de fraudevorderingen en daarna de niet-fraudevorderingen. De terugvordering is immers een preferente vordering, de boete is een concurrente vordering. Dit pleit voor het verrekenen van de boete met de uitkering zolang de uitkering nog loopt, zodat daarna een preferente vordering overblijft. Daarnaast kan de boete gedurende maximaal vijf jaar worden teruggevorderd, de terugvordering maximaal tien jaar. Als laatste worden de niet-fraudevorderingen afgelost, deze kunnen na een aflossing van 36 maanden verder buiten invordering worden gesteld.

 

Artikel 14. Voorschotten

Net als bij fraudevorderingen wordt ook bij teruggevorderde voorschotten in principe niet afgezien van invordering. Lid 2 en 3 zijn hierop een uitzondering.

 

Artikel 15. Bevoegdheid tot verhaal

Op grond van de Participatiewet maken burgemeester en wethouders gebruik van de bevoegdheid om kosten van bijstand te verhalen. Zij doen dat in de gevallen en op de manier zoals bepaald in deze beleidsregels.

 

Artikel 17. In acht te nemen maatstaven

Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten TREMA-normen. Deze normen worden door de Rechtbank gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie die voorzien in zowel een zogenaamde netto- als brutoberekening. Ons uitgangspunt hierbij is dat zoveel mogelijk de nettomethode wordt gehanteerd. Verder wordt voor de bepaling van de behoefte van het kind gebruik gemaakt van in TREMA gepubliceerde tabellen. Deze tabellen geven aan hoe de behoefte van kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding bepaald moet worden.

 

Artikel 22. Beperking verhaal

Hier wordt benadrukt dat de bijstand uitsluitend wordt verhaald in de in deze beleidsregels vastgelegde gevallen. Tevens wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage.

lid 2 sub a

Met het in dit artikel genoemde bedrag wordt aangesloten bij het bedrag dat gehanteerd wordt in gevallen van terugvordering (artikel 7 lid 6).

 

Artikel 28. Afzien van invordering in verband met schuldenproblematiek

Het is mogelijk om af te zien van (verder) verhaal indien dit in verband met een schuldregeling wordt gevraagd. Het gaat hierbij om schuldregelingen waarin alle schulden van de belanghebbende worden geregeld. Het is niet wenselijk dat de gemeente afziet van verhaal in een situatie waarin één of meer schulden buiten de schuldregeling blijven voortbestaan. Dergelijke regelingen vormen geen definitieve oplossing van de problematische schuldensituatie van belanghebbende, terwijl de doelstelling juist is om aan een definitieve oplossing bij te dragen.

 

Artikel 29. Buiteninvorderingstelling

lid 1

Als het duidelijk is dat een onderhoudsplichtige gedurende 60 maanden niet in staat is geweest om te betalen, dan wel de gemeente niet in 60 maanden in staat is geweest de verhaalsbijdrage te innen en, dat het aannemelijk is dat hij dat ook de komende jaren niet zal doen, is het mogelijk om de eerder opgeboekte verhaalsbijdrage buiten invordering te stellen.

 

lid 2

Als de nog openstaande vordering minder dan € 250,00 bedraagt wordt de in lid 1 gestelde termijn, op grond van de afweging van kosten en baten, verkort naar 12 maanden.

 

Artikel 30. Hardheidsclausule

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om ten gunste van de debiteur of onderhoudsplichtige af te wijken van de beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard. Bij de toepassing van de hardheidsclausule dient steeds een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de regelgeving en de gevolgen van het handhaven van die regeling voor een individueel geval.

 

Zo kunnen er in een individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderings- of verhaalsbesluit kan worden afgezien. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Gedacht kan worden aan een zodanige samenloop van omstandigheden dat door de terugvordering of het verhaal voor de betrokkene onaanvaardbare consequenties zouden optreden, bijvoorbeeld wanneer terugvordering of verhaal tot gevolg zou hebben dat de belanghebbende in een ernstige financiële noodsituatie komt, waardoor bijvoorbeeld onmiddellijke huisuitzetting dreigt of een schuldregeling wordt gefrustreerd. Dringende redenen zijn echter niet uitsluitend van financiële aard; ook immateriële omstandigheden kunnen een rol spelen.

 

Artikel 32. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden op 1 januari 2015 .