Beleidsregels re-integratie Uithoorn 2015

Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels re-integratie Uithoorn 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Artikel 2. Uitgangspunten

  • 1. Het college draagt zorg voor goede en begrijpelijke informatie richting de belanghebbende over alle regels, rechten en plichten ten aanzien van re-integratiebedrijven en voorzieningen die onderdeel kunnen zijn van een re-integratietraject.

  • 2. Het college zal bij het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling zoveel mogelijk individueel maatwerk betrachten. In samenspraak met de belanghebbende wordt de inhoud van het re-integratietraject bepaald met als doel de kortste weg naar betaald werk te realiseren en uitstroom uit de uitkering te bewerkstellingen.

  • 3. De wederzijdse afspraken worden schriftelijk vastgelegd en aan belanghebbende kenbaar gemaakt.

  • 4. Het college houdt bij het aanbieden van de in de verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 5. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd bij het aanbieden van voorzieningen:

    • a.

      mensen doen mee naar vermogen, rekening houdend met de trede op de re-integratieladder, het vastgestelde arbeidsvermogen en de plaats op de kunnen-willen-matrix.

    • b.

      werk staat voorop.

    • c.

      re-integratie zoveel mogelijk regulier werk bij een werkgever

    • d.

      evenwichtige verdeling van inzet van re-integratiemiddelen.

  • 6. Bij de inzet van re-integratiemiddelen wordt prioriteit gegeven aan tijdelijke voorzieningen die naar het oordeel van het college het meest efficiënt zijn om regulier werk te verkrijgen.

Artikel 3. Bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en voor zo ver het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Belanghebbende kan aanspraak maken op re-integratievoorzieningen die doelmatig zijn.

  • 3. Niet-uitkeringsgerechtigden komen niet in aanmerking voor voorzieningen die een bijdrage leveren in de kosten levensonderhoud, waaronder begrepen een tijdelijke loonkostensubsidie.

  • 4. Niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling onder voorwaarde dat:

    • a.

      het inkomen van de belanghebbende, en indien er sprake is van een gezamenlijke huishouding van de belanghebbende en de ander tezamen, niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm indien de belanghebbende een uitkering op grond van de wet zou ontvangen;

    • b.

      het vermogen van de belanghebbende, en indien er sprake is van een gezamenlijke huishouding van de belanghebbende en de ander tezamen, niet meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens indien de belanghebbende een uitkering op grond van de wet zou ontvangen.

  • 5. Bij een aanbod zoals bedoeld in het vierde lid gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      de ondersteuning bij arbeidsinschakeling moet binnen maximaal 1 jaar (12 maanden) uitzicht bieden op werk;

    • b.

      de Anw-er of niet-uitkeringsgerechtigde moet per direct beschikbaar zijn voor werk voor minimaal 24 uur per week;

  • 6. Personen die een uitkering ontvangen van het UWV behoren tot de doelgroep die aanspraak kan maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling ter preventie in instroom van de Participatiewet.

  • 7. Indien belanghebbende niet of niet behoorlijk aan de verplichtingen van de wet en de verordening voldoet, kan het college bepalen geen re-integratievoorzieningen beschikbaar te stellen of lopende re-integratievoorzieningen te beëindigen.

  • 8. Als een re-integratievoorziening is gestart, dient belanghebbende deze af te ronden. Alleen indien de belanghebbende duurzame arbeid heeft verworven en overleg heeft gehad met het college, kan hij de re-integratievoorziening voortijdig beëindigen.

  • 9. Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen, naast re-integratiebedrijven, afspraken maken met derden, waaronder werkgevers.

Artikel 4. Algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Zowel (al dan niet tijdelijk) regulier betaald werk als werken met loonkostensubsidie, zover deze gericht zijn op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie vallen onder het begrip algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Tot algemeen geaccepteerde arbeid wordt niet gerekend: illegaal werk, werkzaamheden in- of verband houdende met prostitutie en coffeeshops behoudens in die gevallen waarbij sprake is van een legale beroepsuitoefening die uit vrije wil is gekozen.

  • 3. Indien een traject naar werk niet volledig de voor werk beschikbare tijd vergt, geldt voor de resterende tijd de arbeidsverplichting als bedoeld in artikel 9 respectievelijk artikel 10a (Participatieplaatsen), artikel 10b (Participatievoorziening beschut werk) van de wet.

Artikel 5. Doelgroep

  • 1. Tot de doelgroep behoren de personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet.

  • 2. Tot de doelgroep behoren de personen met een uitkering op grond van de wet, IOAW of IOAZ, die verplicht zijn om alles in het werk te stellen om de uitkeringsafhankelijkheid op te heffen.

  • 3. Tot de doelgroep behoren de niet-uitkeringsgerechtigde en de personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, die ondersteuning krijgen op het moment dat zij er om vragen. Voorwaarden voor het aanbieden van een voorziening aan deze doelgroep zijn:

    • a.

      men dient werkloos te zijn en al langer dan drie maanden als werkzoekende ingeschreven te staan bij het UWV Werkbedrijf, én

    • b.

      belanghebbende moet, naar het oordeel van het college, binnen 12 maanden een reëel uit zicht op werk hebben, én

    • c.

      de belanghebbende moet per direct voor tenminste 24 uur per week beschikbaar zijn voor werk, én

    • d.

      de aanvraag is niet gericht op positieverbetering, én

    • e.

      wanneer de voorziening eerder binnen 60 maanden verwijtbaar voortijdig is beëindigd komt belanghebbende niet in aanmerking voor een voorziening, én

    • f.

      het inkomen van de aanvrager en eventuele partner tezamen mag niet hoger zijn dan 110% van de geldende bijstandsnorm, én

    • g.

      het vermogen van de aanvrager en eventuele partner tezamen mag niet hoger zijn dan de in artikel 34 van de wet genoemde vrij te laten vermogensbedragen.

  • 4. Tot de doelgroep behoren de personen, die zich voor een uitkering ingevolge de wet, de IOAW of IOAZ heeft gemeld maar waarbij het uiteindelijk niet tot een aanvraag om bijstand komt of waarbij de aanvraag om bijstand wordt afgewezen.

  • 5. De personen, die een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen, kunnen naar het oordeel van het college aanspraak maken op middelen uit het Participatiebudget als:

    • a.

      de resterende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet 3 maanden of korter bedraagt, en

    • b.

      de persoon op basis van een toets ingevolge de wet, IOAW of IOAZ naar alle waarschijnlijkheid op termijn in aanmerking komt voor een dergelijke uitkering.

Artikel 6. Zoekperiode jongeren

  • 1. Een aanvraag van algemene bijstand die alleen ziet op alleenstaanden en alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar en gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger dan 27 jaar zijn wordt niet eerder ingediend dan vier weken na de melding, bedoeld in artikel 44 van de wet, en wordt niet eerder dan vier weken na die melding door het college in behandeling genomen.

  • 2. Indien tot de personen voor wie bijstand is aangevraagd een of meer personen jonger dan 27 jaar behoren, worden documenten verstrekt die het college kunnen helpen bij de beoordeling of die personen jonger dan 27 jaar nog mogelijkheden hebben binnen het uit ‘s Rijks kas bekostigde onderwijs:

    • a.

      Van de jongere die geen startkwalificatie heeft wordt redelijkerwijs gevergd dat de jongere een startkwalificatie haalt, tenzij de jongere hiervoor geen capaciteit heeft.

    • b.

      Als de jongere wel een startkwalificatie heeft, is verdere opleiding verplicht als hierdoor de kansen op de arbeidsmarkt toenemen. Dit hoeft niet altijd onderwijs op een hoger niveau te zijn, maar kan ook onderwijs in een andere richting betreffen op een vergelijkbaar of zelfs lager niveau. Uiteraard geldt dat de jongere wel de capaciteiten moet hebben.

  • 3. De personen, bedoeld in het eerste lid, die recht hebben op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, kunnen zich al melden om bijstand aan te vragen vanaf de dag gelegen vier weken voordat het recht op die uitkering eindigt.

  • 4. De personen, bedoeld in het eerste lid, die als statushouder geplaatst worden in de gemeente, kunnen zich per datum inschrijving in de gemeente melden om een uitkering.

Artikel 7. Zoekperiode personen ouder dan 27 jaar

  • 1. De persoon, ouder dan 27 jaar, krijgt na melding om een uitkering een zoekperiode van vier weken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan wegens omstandigheden de zoekperiode korter vastgesteld worden.

Hoofdstuk 2. Arbeidsverplichtingen

Artikel 8. Arbeidsverplichting Participatiewet

De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet verplicht:

  • a.

    naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden;

  • b.

    gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet;

  • c.

    naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Artikel 9. Arbeidsverplichting IOAW en IOAZ

  • 1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is vanaf de dag van melding, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, van de IOAW verplicht:

    • a.

      naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    • c.

      na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;

    • d.

      gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • e.

      naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

  • 2. Indien uitkering wordt verleend aan echtgenoten gelden de verplichtingen bedoeld in het eerste lid voor ieder van hen.

Artikel 10. Ontheffing van de arbeidsplicht

  • 1. Belanghebbende wordt, op een daartoe strekkende aanvraag, geheel of gedeeltelijk ontheven van de arbeidsverplichting voor zover en in zoverre dit noodzakelijk is als gevolg van:

    • a.

      sociale of medisch/psychische redenen, voor zover sprake is van zodanige belemmeringen dat in redelijkheid niet gevergd kan worden dat belanghebbende geheel of gedeeltelijk voldoet aan de arbeids-en/of re-integratieverplichting, dit voor zo lang deze reden voortduurt en maximaal voor de duur van 12 maanden;

    • b.

      het verrichten van mantelzorg voor bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of pleegkind(eren), voor het aantal uren van het voor werk beschikbare deel van de dag en voor zover de zorg onvermijdelijk is en redelijkerwijs slechts verricht kan worden door belanghebbende, tot zolang de noodzaak voortduurt en maximaal voor de duur van 12 maanden. Onder bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad wordt tevens begrepen de levenspartner waarmee een geregistreerd partnerschap (GP) is aangegaan of waarmee al langer dan een jaar duurzaam wordt samengewoond in gezinsverband.

    • c.

      de duur van de ontheffing als genoemd in dit artikel onder sub a en b kan verlengd worden, telkenmale met maximaal 12 maanden maar niet voordat zorgvuldig onderzoek daarnaar is verricht.

  • 2. Het college verleent op verzoek van de alleenstaande ouder met een kind tot 5 jaar gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen als het college niet genoegzaam overtuigd is van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toegankelijkheid en plaatsing van passende scholing en de belastbaarheid van de alleenstaande ouder met een kind tot 5 jaar, dit voor zolang deze situatie voortduurt en die ouder de volledige zorg heeft voor het tot zijn last komende kind tot 5 jaar.

  • 3. De duur van de ontheffing als genoemd in het eerste en tweede lid kan verlengd worden, telkenmale met maximaal 12 maanden maar niet voordat zorgvuldig onderzoek daarnaar is verricht.

  • 4. Belanghebbende moet aantonen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 11. Algemene bepalingen voorzieningen

  • 1. De voorziening moet gericht zijn op de arbeidsinschakeling en bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid.

  • 2. Het college bepaalt de voorwaarden waaronder de voorziening wordt aangeboden;

  • 3. Het college stelt jaarlijks een budgetplafond (of aantal personen) vast voor de verschillende voorzieningen en welke doelgroepen prioriteit hebben.

Artikel 12. Scholing

  • 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan scholing worden aangeboden. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of de bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat of niet bijdraagt aan een vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2. Bij belanghebbenden met een startkwalificatie is scholing slechts mogelijk in combinatie met een werkactiviteit, zoals werkstage of proefplaatsing.

  • 3. Als een persoon additionele werkzaamheden verricht en niet beschikt over een startkwalificatie, bekijkt het college na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt kan bevorderen. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat of niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 4. Scholing duurt zo kort mogelijk doch niet langer dan een jaar.

  • 5. Bij jongeren onder de 27 jaar wordt beoordeeld of reguliere scholing tot de mogelijkheden behoort.

  • 6. Scholing moet aansluiten bij de vraag op de arbeidsmarkt en bij de capaciteiten van de belanghebbende.

Artikel 13. Sociale activering en vrijwilligerswerk

  • 1. Het college kan aan personen die behoren tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk ter voorbereiding op de start van een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

Hoofdstuk 4. Maatwerk voorzieningen

Artikel 14. Werkstage

  • 1. Het college kan personen uit de doelgroep, met uitzondering van de niet-uitkeringsgerechtigden, een werkstage aanbieden. De werkstage bestaat uit het werken met behoud van uitkering, gedurende een bepaalde periode.

  • 2. Het doel is het leren functioneren, het opdoen van werkervaring, en is steeds gericht op reguliere uitstroom.

  • 3. De werkstage mag maximaal drie maanden worden ingezet, op individuele gronden bij dezelfde werkgever eenmalig te verlengen tot een totaal van maximaal zes maanden.

  • 4. In bijzondere situaties is het toegestaan om nogmaals een werkstage aan te bieden bij een andere werkgever, waarbij het bepaalde in het derde lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 5. In een plan wordt tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6. Door een werkstage mogen de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en mag er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvinden.

Artikel 15. Proefplaatsing gericht op arbeidsinschakeling

  • 1. Het college kan aan een kandidaat met een afstand tot de arbeidsmarkt een proefplaatsing bij een werkgever aanbieden met behoud van uitkering of SW-salaris.

  • 2. Een proefplaatsing kan alleen plaatsvinden als de werkgever de intentie heeft de kandidaat na de periode van proefplaatsing een arbeidsovereenkomst van tenminste van 26 weken aan te bieden.

  • 3. De proefplaatsing duurt maximaal 2 maanden.

  • 4. De duur van de proefplaatsing wordt vastgesteld op basis van afstand tot de arbeidsmarkt, opleidingsniveau, uitkeringsduur, complexiteit van de functie en persoonlijk omstandigheden van de kandidaat en zolang als nodig is voor de werkgever en het college om zich een beeld te vormen van de geschiktheid van de kandidaat.

  • 5. Een proefplaatsing kan uitsluitend plaatsvinden op een reguliere vacature of op een baan uit de baanafspraak (voorheen garantiebaan). Indien de vorige functionaris onder dezelfde voorwaarden (regeling) werkzaam was, is komen vast te staan dat de werkgever voldoende moverende redenen heeft aangedragen met betrekking tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.

  • 6. Een proefplaatsing wordt voor de kandidaat zonder structureel functionele beperkingen uitsluitend ingezet als er bij de werkgever nog twijfels zijn over de geschiktheid van de kandidaat en de werkgever dit kan motiveren.

  • 7. Een proefplaatsing wordt voor de kandidaat met structureel functionele beperkingen ingezet om via de wettelijke loonwaardemeting inzicht te krijgen in de verdiencapaciteit.

  • 8. De kandidaat gaat de werkzaamheden verrichten in de functie waar een vacature voor is, zoals bedoeld onder lid 5.

  • 9. In uitzonderlijk gevallen (zoals bijvoorbeeld bij tijdelijke en niet verwijtbare uitval) kan het college besluiten de proefplaatsing met maximaal één maand te verlengen.

  • 10. Een proefplaatsing mag de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloeden en er mag geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvinden.

Artikel 16. Participatieplaats

  • 1. Het college kan een uitkeringsgerechtigde die niet direct bemiddelbaar is, een participatieplaats aanbieden conform artikel 10a van de Participatiewet.

  • 2. De participatieplaats kan gecombineerd worden met een opleiding ter verkrijging van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt.

  • 3. Een participatieplaats in de vorm van een werkstage duurt in beginsel 3 maanden, maximaal 24 maanden. Met de mogelijkheid van verlenging van twee maal één jaar.

  • 4. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst tussen het college en de werkgever wordt tenminste vastgelegd het doel en omvang van de participatieplaats alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 1.170,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Gebaseerd op een werkweek van 36 uur. De premie wordt berekend naar rato van het aantal gewerkte uren per week.

Artikel 17. Participatievoorziening beschut werk

Het college kan op grond van de wet beschut werk inzetten. De voorziening beschut werk is bedoeld voor de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.

Artikel 18. Detacheringsbaan

  • 1. De detacheringsbaan is bedoeld voor relatief kansrijke, maar niet direct bemiddelbare, personen die – naar de inschatting van de klantmanager – na een periode van beroepsgerichte werkervaring in de vorm van een detacheringsbaan bemiddeld kunnen worden naar duurzaam reguliere arbeid.

  • 2. Detacheringsbanen zullen in samenwerking en middels overeenkomsten met een of meerdere private partijen nader worden uitgewerkt.

  • 3. Bij de inzet van een detacheringsbaan wordt een schriftelijke overeenkomst tussen het college en de werkgever gesloten waarin het volgende wordt opgenomen:

    • a.

      de concrete individuele doelstelling van de detacheringsbaan;

    • b.

      de persoonlijke leerdoelen van de persoon;

    • c.

      de begeleidingsinspanningen van de detacheerder en de inlener;

    • d.

      de verplichting dat de detacheerder de verplichte aansprakelijkheidsverzekering ten behoeve van de persoon dient te regelen;

    • e.

      de duur van de detacheringsovereenkomst, en

    • f.

      dat er in geval van omstandigheden tijdens de detacheringsbaan die leiden tot aanpassingen in de overeenkomst (o.a. reguliere werkaanvaarding van de persoon) direct afstemming plaatsvindt tussen de detacheerder en de gemeente.

  • 4. Een werknemer wordt uitsluitend geplaatst als hierdoor de concurrentieverhoudingen naar het oordeel van het college niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Artikel 19. Ondersteuning bij leer-werktraject

  • 1. Ondersteuning bij een leer-werktraject wordt gekoppeld aan een leer-werkbaan.

  • 2. Er wordt alleen extra ondersteuning ingezet als de ondersteuning die reeds door de school of door de werkgever wordt geboden onvoldoende is.

  • 3. De duur van de ondersteuning is gekoppeld aan de duur van het leer-werktraject. Tijdens leer-werkstage vindt tussentijdse evaluatie plaats. Er dient dan waargenomen te worden of ondersteuning nog nodig is.

Artikel 20. Persoonlijke Ondersteuning / jobcoaching

  • 1. Het college kan aan een persoon als bedoeld in artikel 12 van de reintegratieverordening Participatiewet gemeente Uithoorn 2015 persoonlijke ondersteuning in de vorm van een jobcoach voor de duur van maximaal 2 jaar aanbieden, indien het college de inzet van een jobcoach noodzakelijk of wenselijk acht.

  • 2. Het college kan bij hoge uitzondering de duur van de inzet van een jobcoach met maximaal 1 jaar verlengen.

Artikel 21. No- riskpolis

  • 1. Het college kan de werkgever de loonkosten bij ziekte vergoeden ten behoeve van een werknemer die een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt, voor zover artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is;

  • 2. De hoogte en de duur van de loonkostenvergoeding wordt vastgesteld en uitbetaald door het UWV;

  • 3. De hoogte en de vergoeding van de loonkosten bij ziekte bedraagt ten minste 70% van het (cao) loon;

  • 4. Gedurende de periode dat er recht op een vergoeding loonkosten bij ziekte bestaat wordt de betaling van de loonkostensubsidie over de ziekteperiode beëindigd.

Artikel 22. Praktijkervaringsplek Polis

Met de Praktijkervaringsplek Polis wordt de schade gedekt die eventueel veroorzaakt wordt bij het uitoefenen van een functie met betrekking tot werken met een uitkering.

Artikel 23. Loonkostensubsidie

  • 1. De wet beperkt de inzet van loonkostensubsidie tot personen die onder de wettelijke doelgroep van de Participatiewet vallen. Het is daarmee niet mogelijk hieraan gemeentelijke doelgroepen toe te voegen via de verordening of bijvoorbeeld een convenant met het UWV.

  • 2. Het betreft een uitkeringsgerechtigde die niet in staat is om zelfstandig met voltijdse arbeid het wettelijk minimum loon te verdienen.

  • 3. Het college oordeelt dat de personen als bedoeld in de onderstaande opsomming, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie:

    • a.

      personen met een indicatie voor de Wsw, maar geen dienstverband binnen de Wsw hebben;

    • b.

      personen die een opleiding hebben gevolgd via speciaal onderwijs of praktijkonderwijs;

    • c.

      personen die een aanvraag voor de Wajong 2015 hebben gedaan, maar wiens aanvraag is afgewezen omdat ze over arbeidsvermogen beschikken;

    • d.

      personen met een medische urenbeperking en een extra beperking per uur dat ze kunnen werken (voor deze vaststelling is een advies van het UWV benodigd);

    • e.

      personen met een recent arbeidsverleden in een sociaal werkbedrijf;

    • f.

      personen die verblijven in een begeleid wonen instelling vanwege een lichamelijke of verstandelijke beperking;

    • g.

      personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV, wanneer de gemeente en het UWV uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de gemeente verantwoordelijk is voor de ondersteuning van deze persoon;

    • h.

      personen die via de (nieuwe) voorziening beschut werk aan het werk gaan (na indicatiestelling voor de doelgroep beschut werk door het UWV);

    • i.

      personen van wie (in opdracht van het UWV) in een verzekeringsgeneeskundige diagnose is vastgesteld dat sprake is van een ontwikkelingsstoornis en problemen in het dagelijks functioneren; en

    • j.

      personen die een indicatie hebben gekregen van het UWV voor de doelgroep banenafspraak.

  • 4. In de gevallen waarin een persoon niet tot één van de bovenstaande doelgroepen behoort, beslist het college of deze persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 5. Niet-uitkeringsgerechtigden behoren niet tot de gemeentelijke doelgroep loonkostensubsidie.

  • 6. Voor personen die door een medische beperking alleen maar in deeltijd kunnen werken maar daarbij per uur wel volledig productief zijn, kan geen loonkostensubsidie voor worden ingezet.

Artikel 24. ‘Tijdelijke’ Loonkostensubsidie

  • 1. Een loonkostensubsidie wordt ingezet om de werkgever financieel in staat te stellen een geschikte kandidaat de gelegenheid te geven zich te ontwikkelen en te bewijzen in het werk, alsmede ter compensatie van de lagere arbeidsproductiviteit van de kandidaat en eventuele noodzakelijke begeleiding op de werkvloer.

  • 2. Het doel van de loonkostensubsidie is duurzame uitstroom als vervolg op de periode van de loonkostensubsidie. Duurzame uitstroom wil zeggen dat een kandidaat uitstroomt voor minimaal 6 maanden zonder loonkostensubsidie.

Artikel 25. Zorgtraject

Als onderdeel van een re-integratietraject kan iemand worden verplicht om hulpverlening te accepteren. Vormen van hulpverlening zijn bijvoorbeeld schuldhulpverlening en/of budgetbeheer, bewindvoering, psychosociale hulpverlening en verslavingshulpverlening.

Artikel 26. Nazorg

Nazorg bestaat uit het begeleiden van de kandidaat op de nieuwe werkplek en het adviseren van de werkgever, zodat de duurzaamheid van de plaatsing wordt gewaarborgd

Artikel 27. Overige re-integratie voorzieningen

  • 1. Een traject gericht op re-integratie naar betaald werk kan worden ingekocht bij een derde marktpartij. Trajecten bij een extern bureau kunnen alleen worden gestart als over de resultaten van het traject duidelijke afspraken worden gemaakt (doel is altijd: geen uitkering meer noodzakelijk). De klantmanager bewaakt de voortgang van trajecten bij externe bureaus.

  • 2. Bij trajecten in eigen beheer begeleid/coacht de klantmanager de cliënt zelf

Artikel 28. Inkomstenvrijlating

  • a. In beginsel komt elk vorm van betaald werk in aanmerking voor de inkomstenvrijlating conform artikel 31 lid 2 onder n Pw.

  • b. De betaalde inkomsten moeten geregistreerde inkomsten betreffen waarover inkomstenbelasting wordt afgedragen.

  • c. Inkomsten uit illegale activiteiten worden niet vrijgelaten, omdat van illegale activiteiten niet gezegd kan worden dat ze de re-integratie bevorderen.

  • d. Verzwegen inkomsten kunnen (als zij achteraf geconstateerd worden) niet in aanmerking komen voor de vrijlating, daar het achteraf vrijlaten niet meer bijdraagt aan de arbeidsinschakeling;

  • e. De inkomstenvrijlating kan alleen worden toegekend als er sprake is van het verkrijgen van inkomsten of als er sprake is van het verkrijgen van tenminste 10 uur meerarbeid per week;

Artikel 29. Inkomstenvrijlating alleenstaande ouder

  • a. In beginsel komt elk vorm van betaald werk in aanmerking voor de extra inkomstenvrijlating conform artikel 31 lid 2 onder r Pw.

  • b. De betaalde inkomsten moeten geregistreerde inkomsten betreffen waarover inkomstenbelasting wordt afgedragen.

  • c. Inkomsten uit illegale activiteiten zijn niet vrijgelaten, omdat van illegale activiteiten niet gezegd kan worden dat ze de re-integratie bevorderen.

  • d. Verzwegen inkomsten kunnen (als zij achteraf geconstateerd worden) niet in aanmerking komen voor de vrijlating, daar het achteraf vrijlaten niet meer bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • e. De ouder moet naar vermogen meewerken aan een traject om volledig uit de bijstand te stromen (en hiermee in aanmerking kan komen voor een uitstroompremie).

  • f. De inkomstenvrijlating wordt voor een periode van maximaal 12 maanden toegekend. Periodiek wordt beoordeeld of de termijn van de aanvullende inkomstenvrijlating aansluitend kan worden verlengd totdat de maximale periode van 30 maanden is bereikt (is de begindatum eenmaal vastgesteld, dan eindigt de inkomstenvrijlating uiterlijk 30 maanden later).

Artikel 30. Onkostenvergoeding

Kosten van de belanghebbende die een re-integratietraject volgt, komen voor vergoeding uit het (reintegratie/participatiedeel) van de integratie uitkering sociaal domein in aanmerking. Er zijn drie soorten kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Dit zijn:

  • a.

    reiskosten;

  • b.

    opvangkosten;

  • c.

    overige kosten.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 31. Beëindiging van een voorziening

Het college kan een (algemene of maatwerk) voorziening beëindigen als:

  • a.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Ioaw of de artikelen 13 en 37 van de Ioaz niet nakomt;

  • b.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

  • c.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

  • d.

    naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

  • e.

    de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

  • f.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

  • g.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

Artikel 32. Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van deze regeling als toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 33. Inwerkingtreding en intrekken oude beleidsregels

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de eerste van de maand na publicatie.

  • 2. De Beleidsregels re-integratie 2012 worden per deze datum ingetrokken.

  • 3. In afwijking van het tweede lid blijven de Beleidsregels re-integratie 2012 van toepassing, zolang de aangeboden voorziening loopt.

Artikel 34. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels re-integratie Uithoorn 2015’.

Algemene toelichting

1. Inleiding

De Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015, de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Uithoorn 2015 en deze Beleidsregels re-integratie Uithoorn 2015 geven uitvoering aan de re-integratieactiviteiten die vallen onder de Participatiewet. De Participatiewet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en Wet sociale werkvoorziening die eerder door het UWV werden uitgevoerd.

De doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. De Participatiewet draagt zo bij aan de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk mensen als volwaardig burger mee te laten doen aan de maatschappij. Uitgangspunt van de Participatiewet is dan ook om uit te gaan van de eigen kracht van mensen en het bieden vanondersteuning waar dat nodig is. Daarbij wil het kabinet ook komen tot een inclusieve arbeidsmarkt:

een arbeidsmarkt die plaats biedt aan jongeren en ouderen en aan mensen met en zonder eenarbeidsbeperking.

Bij deze beleidsregels wordt opgemerkt dat dit de startsituatie betreft bij de inwerkingtreding van dewet. Aangezien het een aantal nieuwe taken betreft en de uitvoering nog in ontwikkeling is, kan het nodig zijn de beleidsregels op basis van opgedane ervaring aan te passen in de loop van de tijd. Dat is ook precies de reden om de beleidsregels een dergelijke flexibiliteit mee te geven: soms is een kleine snelle aanpassing vereist om optimale ondersteuning te bieden aan inwoners van Uithoorn.

2. Uitgangspunten

In artikel 2 van de Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015 staan uitgangspunten genoemd die gehanteerd moeten worden bij het aanbieden van voorzieningen:

  • a.

    de doelgroep is in eerste instantie zelf verantwoordelijk om activiteiten te ontwikkelen, gericht op arbeidsinschakeling of, zolang dat niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie;

  • b.

    de doelgroep is verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

  • c.

    als het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid nog niet mogelijk is, worden voorzieningen aangeboden om belemmeringen met betrekking tot re-integratie weg te nemen;

  • d.

    voorzieningen worden aangeboden in het perspectief van duurzame zelfredzaamheid en het terugdringen van het beroep op een uitkering;

  • e.

    indien volledige uitstroom naar reguliere arbeid naar het oordeel van het college nog geen reële mogelijkheid is, kan het college van de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie naar vermogen verlangen

Conform het derde lid van artikel 2 wordt bij de inzet van re-integratiemiddelen prioriteit gegeven aan:

  • a.

    die voorzieningen die naar het oordeel van het college het meest efficiënt zijn;

  • b.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid;

  • c.

    een voorziening wordt slechts tijdelijk aangeboden.

2.1. Inzet re-integratiegelden

Het college kan een of meerdere budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

2.3. Werkgeversbenadering

Uitermate belangrijk is dat er een steeds sterkere binding komt met werkgevers voor het werven van banen voor de doelgroep. Dit op regionaal en lokaal niveau. Regionaal gaat het met name om een vraaggerichte benadering van werkgevers en lokaal om de aanbodgerichte benadering. Bij de vraaggerichte benadering gaat het om de vraag van de werkgevers(s) in de regio. Bij de aanbodgerichte benadering gaat het er om dat bij de persoon een passende baan wordt gezocht.

2.4. Re-integratieladder

Gebruik maken van de re-integratieladder maakt het mogelijk individueel maatwerk te leveren. Het principe van de re-integratieladder is simpel.

De re-integratieladder ziet er als volgt uit:

Nulas

1. Zorg

2. Maatschappelijke

participatie

3. Arbeids-

activering

4. Arbeidstoe-

leiding

5. Werk m.b.v.

re-integratie

6. Regulier

werk

Er wordt nog niets gedaan met de klant.

Personen zijn niet in staat tot re-integratie door ernstige beper-kingen waarbij een zorgvraag wordt ingevuld.

Personen zijn nog niet in staat regulier werk te verrichten door ernstige beperkingen of ontbreken van de basale arbeids-vaardigheden.

Personen hebben nog vaardigheden nodig voor het verrichten van regulier werk.

Personen hebben ondersteuning nodig bij het vinden van werk.

Personen verrichten met ondersteuning (loonkostensubsidie, jobcoach etc.) regulier werk.

Personen verrichten zonder ondersteuning regulier werk.

Geen arbeidsovereenkomst

Arbeidsovereenkomst

Gericht op verkleinen afstand tot regulier werk

Gericht op regulier werk

Regulier werk

De re-integratieladder wordt gebruikt in samenhang met het begrip arbeidsvermogen en de kunnen-willen-matrix.

2.5. Arbeidsvermogen

  • 1.

    De cliënt heeft een indicatieve loonwaarde tussen de 0 en 20 procent

  • 2.

    De cliënt heeft een indicatieve loonwaarde tussen de 20 en 70 procent

  • 3.

    De cliënt heeft een indicatieve loonwaarde tussen de 70 en 100 procent

2.6. Kunnen-willen-matrix

De doelgroep bestaat uit personen, die op de verschillende manieren volgens onderstaande matrix getypeerd kunnen worden:

Kunnen

Willen

Kan wel en wil wel (1)

Kan wel en wil niet (3)

Kan niet en wil wel (2)

Kan niet en wil niet (4)

De klantmanager Participatiewet is op zoek naar de motivatie van de persoon, zowel de extrinsieke als de intrinsieke motivatie om de persoon in beweging te krijgen.

Persoon type 1

Personen, die kunnen werken en willen werken, hebben geen druk van buitenaf nodig. Deze personen zullen weinig druk nodig hebben, maar hebben wel controle nodig. Het is dan van belang dat personen gevolgd worden.

Persoon type 2

Bij persoon type 2 is de klantmanager Participatiewet meer betrokken als de persoon zich meldt voor een traject. Bij deze personen zal geen druk worden uitgeoefend om in beweging te komen.

Persoon type 3

Personen die wel kunnen, maar niet willen, hebben intensieve druk nodig om actief werk proberen te zoeken. De klantmanager Participatiewet zal veel contact hebben met deze persoon.

Persoon type 4

Bij personen die niet kunnen werken en niet willen werken, werkt druk niet. Deze persoon zal weinig contact hebben met de klantmanager Participatiewet.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

De begrippen die in deze beleidsregels zijn gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW en IOAZ, de Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015, Verordening tegenprestatie Uithoorn 2015 en Verordening Loonkostensubsidie en Loonwaarde.

Artikel 2. Uitgangspunten

In artikel 2 van deze verordening staan uitgangspunten genoemd die gehanteerd moeten worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij geldt, dat:

  • -

    de doelgroep in eerste instantie zelf verantwoordelijk is om activiteiten te ontwikkelen, gericht op arbeidsinschakeling of, zolang dat niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie;

  • -

    de doelgroep verplicht is om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

  • -

    als het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid nog niet mogelijk is, voorzieningen worden aangeboden om belemmeringen met betrekking tot re-integratie weg te nemen;

  • -

    voorzieningen worden aangeboden in het perspectief van duurzame zelfredzaamheid en het terugdringen van het beroep op een uitkering;

  • -

    indien volledige uitstroom naar reguliere arbeid naar het oordeel van het college nog geen reële mogelijkheid is, het college van de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie naar vermogen kan verlangen.

De doelgroep bestaat uit personen, die op de verschillende manieren volgens onderstaande matrix getypeerd kunnen worden:

Kunnen

Willen

Kan wel en wil wel (1)

Kan wel en wil niet (3)

Kan niet en wil wel (2)

Kan niet en wil niet (4)

De klantmanager Participatiewet is op zoek naar de motivatie van de persoon, zowel de extrinsieke als de intrinsieke motivatie om de persoon in beweging te krijgen.

Persoon type 1

Personen, die kunnen werken en willen werken, hebben geen druk van buitenaf nodig. Deze personen zullen weinig druk nodig hebben, maar hebben wel controle nodig. Het is dan van belang dat personen gevolgd worden.

Persoon type 2

Bij persoon type 2 is de klantmanager Participatiewet meer betrokken als de persoon zich meldt voor een traject. Bij deze personen zal geen druk worden uitgeoefend om in beweging te komen.

Persoon type 3

Personen die wel kunnen, maar niet willen, hebben intensieve druk nodig om actief werk proberen te zoeken. De klantmanager Participatiewet zal veel contact hebben met deze persoon.

Persoon type 4

Bij personen die niet kunnen werken en niet willen werken, werkt druk niet. Deze persoon zal weinig contact hebben met de klantmanager Participatiewet.

Algemeen

Het uitgangspunt hierbij is re-integratiemiddelen zoveel mogelijk inzetten voor uitstroom naar werk bij externe werkgevers, ook voor mensen met een arbeidsbeperking.

In het koersprogramma is geschreven dat het participatiebudget (reintegratie/participatiedeel van integratie uitkering sociaal domein) wordt ingezet om personen zoveel mogelijk te laten werken bij reguliere werkgevers of deel te laten nemen aan de maatschappij. Daarbij moeten we een keuze maken aan wie we wel of geen ondersteuning bieden. Op basis van een bestandsanalyse wordt elk jaar bepaald wie wel of geen ondersteuning geboden wordt.

De gemeente dient ook niet-uitkeringsgerechtigden zonder eigen vermogen ondersteuning te bieden bij re-integratie. Vooral arbeidsbeperkten kunnen in veel gevallen zonder gerichte ondersteuning hun weg op de arbeidsmarkt mogelijk niet vinden.

Artikel 2. Uitgangspunten

Vierde lid

Het vierde lid geeft aan dat het college bij de inzet van de voorzieningen rekening moet houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In dit lid is opgenomen, waarmee het college in ieder geval rekening moet houden.

Vijfde lid, onder a en c

De doelgroep die valt onder de Participatiewet is verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Daarnaast zijn ze in eerste instantie zelf verantwoordelijk om activiteiten te ontwikkelen, gericht op arbeidsinschakeling of, zolang dat niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie. Dit geldt voor zowel het huidige bestand als voor de nieuwe doelgroep. De drie pijlers zijn hierop ingericht.

Regulier werk staat voorop, het liefst voordat de uitkering is toegekend. Lukt dit niet dan wordt bekeken of een persoon met hulp alsnog kan uitstromen naar werk (eventueel met ondersteuning). Lukt dit ook niet dan wordt bekeken wat wel mogelijk is wat betreft participatie. Dit geldt ook voor arbeidsgehandicapten. Daarbij wordt rekening gehouden met de trede op de re-integratieladder, het vastgestelde arbeidsvermogen en de plaats op de kunnen-willen-matrix.

Vijfde lid, onder b

Alle inzet is er op gericht om cliënten te laten participeren door middel van werk (in eerste instantie door de persoon zelf en anders met hulp), uit de uitkering laten stromen of minder uitkeringsafhankelijk te laten zijn door een deel van hun inkomen naar vermogen zelf te laten verdienen. Indien een betaalde baan (nog) niet bereikbaar is, is het doel gericht op actieve deelname aan de samenleving naar vermogen.

Vijfde lid, onder d

Belangrijk is dat gemeentelijke ondersteuning bij re-integratie en participatie evenwichtig onder doelgroepen wordt verdeeld.

Zesde lid

Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van tijdelijke voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

Artikel 3. Bepalingen over voorzieningen

De wet stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de wet zelf geregeld. Ter verduidelijking is er voor gekozen om een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid). Hierin wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de klant en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar de criteria geformuleerd in de verordening.

Derde lid

Omdat voor de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden geen sprake kan zijn van een bespaarde uitkering, wordt vanuit het (reintegratie/participatiedeel van de) integratie-uitkering sociaal domein geen voorzieningen verstrekt die bijdragen in kosten levensonderhoud, waaronder begrepen een tijdelijke loonkostensubsidie.

Zesde lid

Het doel van de preventieve inzet van middelen uit het (reintegratie/participatiedeel van de) integratie-uitkering sociaal domein is de toestroom tot de wet te beperken. De grootste groep aanvragers wet is de groep die de maximale duur van een WW-uitkering heeft bereikt. Er wordt in samenwerking met het UWV naar gestreefd deze groep aan het werk te helpen voordat zij instroomt in de wet.

Dit artikel maakt het mogelijk dat de ketensamenwerking wordt geïntensiveerd. Een gezamenlijke aanpak in de keten is erop gericht op een betere dienstverlening aan de klant en een verlaging van het aantal werklozen in de gemeente te verwezenlijken.

Artikel 4. Algemeen geaccepteerde arbeid

Eerste lid

Met het begrip 'algemeen geaccepteerde arbeid' wordt arbeid bedoeld die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Algemeen geaccepteerd werk betekent dat alle aangeboden werkzaamheden aanvaard moeten worden. Het te verrichten werk kan niet beperkt blijven tot die arbeid die aansluit bij genoten opleidingen of werkzaamheden die in het verleden zijn verricht. Er kunnen geen eisen worden gesteld aan regulier werk ten aanzien van de aard, de omvang en de beloning. Het is wel mogelijk om nadere eisen te stellen met betrekking tot de maximale reistijd. Op grond van de jurisprudentie van de CRvB kan worden aangenomen dat een reistijd voor het woon-werkverkeer tot 2 uur en 50 minuten per dag (algemeen) geaccepteerd is.

Beloning

De beloning is niet lager dan het minimumloon of het naar rato van de arbeidsduur daarvan afgeleide bedrag tenzij sprake is van een lagere loonwaarde dat gecompenseerd wordt.

Zwaarwegende gewetensbezwaren

Als er sprake is van zwaarwegende gewetensbezwaren waardoor een belanghebbende in ernstig conflict komt met zichzelf en zijn omgeving weegt dit mee in de beoordeling of er sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid waarop de geüniformeerde arbeidsverplichtingen van toepassing zijn. Belanghebbende moet dit zelf aandragen door middel van objectiveerbare en verifieerbare gegevens. Ook de omstandigheden waarin deze arbeid moet worden verricht spelen een cruciale rol zoals de vraag wat belanghebbende zelf heeft gedaan om aan werk te komen. Voor zover sprake is van aannemelijke zwaarwegende gewetensbezwaren wordt in samenspraak tussen de casemanager en belanghebbende naar een alternatief gezocht.

Reistijd

Voor reistijden woon-werk verkeer wordt een reistijd van 1½ uur (enkele reis) acceptabel geacht waarbij, in geval van deeltijdarbeid, een afweging wordt gemaakt op basis van de reiskosten en het te verwerven inkomen.

Verhuisplicht

Een verhuisplicht kan worden opgelegd bij een werkloosheid van tenminste 3 jaren, voor zover elders een concrete baan aan belanghebbende wordt aangeboden voor de duur van ten minste een jaar waarmee zelfstandig in de kosten van levensonderhoud kan worden voorzien op het niveau van de voor belanghebbende(n) geldende bijstandsnorm en mits een woning beschikbaar is of binnen redelijke termijn beschikbaar komt. Bij het opleggen van de verhuisplicht worden de persoonlijke omstandigheden van persoon en/of gezin in de afweging meegenomen.

Tweede lid Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, zijn uitgesloten. Ook worden werkzaamheden uitgesloten die ingaan tegen de integriteit van de persoon, zoals werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen.

Artikel 5. Doelgroep

Eerste lid

Het college is verantwoordelijk voor de re-integratie van een brede doelgroep. Dit kunnen personen met of zonder arbeidsbeperking en personen met of zonder uitkering zijn. De gemeente kan zelf binnen de wettelijke kaders bepalen welke doelgroepen voor welke voorzieningen in aanmerking komen.

Daarbij wordt rekening gehouden met de plaats van de persoon op de re-integratieladder, de mate van (vastgestelde) arbeidsvermogen en de kunnen-willen-matrix, zoals in artikel 2, lid 5 onder a is verwoord.

Tweede lid

De uitgangspunten zijn:

  • iedereen is verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, om aantoonbaar te doen wat in zijn vermogen ligt om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • wanneer dit niet op eigen kracht lukt, dan wordt ondersteuning geboden;

  • belemmeringen om aan het werk te gaan kunnen worden opgeheven met voorzieningen;

  • bij onoverkomelijke belemmeringen wordt gekeken naar wat iemand nog wél kan doen, op basis daarvan wordt een voorziening aangeboden;

  • voor alle in te zetten voorzieningen geldt dat het moet gaan om de kortste weg naar duurzaam algemeen geaccepteerde arbeid;

  • Wanneer arbeidsre-integratie niet aan de orde is wordt beoordeeld of voor iemand een sociaal activeringstraject kan worden ingezet met bijvoorbeeld vrijwilligerswerk als doel.

Derde lid

De niet-uitkeringsgerechtigde en de persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw), die niet voldoen aan de voorwaarden, betalen hun re-integratievoorziening zelf (inclusief flankerende kosten zoals kinderopvang en reiskosten).

Een re-integratievoorziening wordt vastgelegd in een trajectplan. Hierin wordt benadrukt dat een traject, ondanks het ontbreken van een uitkering van de gemeente, niet vrijblijvend is. Wanneer een niet-uitkeringsgerechtigde of Anw-er de afspraken verwijtbaar niet nakomt of verwijtbaar het traject afbreekt, worden de kosten van het traject/scholing teruggevorderd. Voorwaarde is wel dat dit in het trajectplan als zodanig wordt vastgelegd. Er wordt in eerste instantie teruggevorderd door een brief aan de belanghebbende. Als de belanghebbende niet reageert kan de vordering aan de burgerlijke rechter voorgelegd worden.

Vierde en vijfde lid

Het college kan, met in achtneming van de (reintegratie-/participatiedeel) van de integratieuitkering sociaal domein, voorzieningen aanbieden aan personen die niet tot de doelgroep behoren. Het doel van de inzet van middelen uit het Participatiebudget is om de toestroom tot de wet, IOAW en IOAZ te beperken (preventief). Het kan dus voorkomen dat middelen worden ingezet ten behoeve van personen die door de inzet mogelijk geen aanspraak (zullen) maken op een dergelijke uitkering. Om dit mogelijk te maken wordt de doelgroep waaraan middelen uit het Participatiebudget kunnen worden besteed verbreed.

Artikel 6. Zoekperiode jongeren

Bij de aanscherping van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 is bepaald dat jongeren onder de 27 jaar een zoekperiode van vier weken krijgen, voordat een re-integratietraject kan worden gestart. De jongere is verplicht om tijdens de zoekperiode eerst zelf te zoeken naar werk en opleiding voordat aanspraak op een uitkering en op ondersteuning richting werk kan ontstaan. Het vorenstaande betekent dat bij personen onder de 27 jaar in de eerste vier weken de integratieuitkering sociaal domein niet ingezet mag worden.

’s Rijks kas bekostigd onderwijs

Als een jongere nog mogelijkheden heeft in het onderwijs en hij kan daarvoor studiefinanciering krijgen, dan is hij uitgesloten van het recht op algemene bijstand. Als een jongere geen studiefinanciering kan krijgen, maar hij wel regulier onderwijs kan volgen en dat nalaat, is hij ook uitgesloten.

Het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs is ook mogelijk zonder dat een jongere aanspraak heeft op studiefinanciering. Denk bijvoorbeeld aan het voortgezet onderwijs of de beroepsbegeleidende leerweg (BBL-opleiding).

De wijze waarop wordt vastgesteld of een jongere uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen, vraagt om een individuele afweging waarbij de volgende vragen beantwoord moeten worden:

  • 1.

    Is de jongere in staat om regulier onderwijs te volgen? Vragen die hierbij beantwoord moeten worden zijn:

    • Is er een bindend studieadvies? Met ingang van het studiejaar 2012/2013 kunnen onderwijsinstellingen op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) hun leerlingen een bindend studieadvies geven. Een negatief studieadvies wordt gegeven als de student te weinig voortgang maakt met zijn studie omdat hij onvoldoende capaciteiten heeft.

    • Is er een RMC-advies? Het RMC heeft tot taak om niet leerplichtige voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar terug te leiden naar regulier onderwijs. Bij een aanvraag van jongeren tot 23 jaar kan dus om een dergelijk advies worden gevraagd.

    • Kan de jongere aantonen dat hij geen onderwijs kan volgen?

    • Is er een advies van een arts waaruit blijkt dat het volgen van (vervolg)onderwijs om medische/psychische redenen (thans) niet mogelijk is?

  • 2.

    Kan redelijkerwijs van de jongere worden gevergd dat hij onderwijs volgt?

    • Van belang is of redelijkerwijs van een jongere kan worden gevergd dat hij regulier onderwijs volgt. Hierbij speelt een rol of een jongere beschikt over een zogenaamde 'startkwalificatie': een diploma van Havo, VWO of MBO2. Als een jongere dat niet heeft, kan in beginsel altijd van de jongere worden gevraagd dat hij weer (terug) naar school gaat, tenzij hij niet in staat is om regulier onderwijs te volgen (zie punt 1).

    • Heeft de jongere wel een startkwalificatie, dan zal het college zich vooral moeten richten op de vraag of de jongere een beter arbeidsmarktperspectief heeft als hij een vervolgopleiding doet. Is dat niet het geval, dan ligt het niet voor de hand de jongere terug te sturen naar school - deze jongere is dan ook niet uitgesloten van het recht op algemene bijstand.

    • De jongere dient zelf (middels de adviezen) aan te tonen dat er géén mogelijkheden binnen het regulier onderwijs” voor hem/haar (meer) zijn. In de 4 weken wachtperiode kan de jongere zich richten op het terugkeren naar regulier onderwijs, of het verzamelen van de bewijzen dat regulier onderwijs geen optie is.

    • Als er wel mogelijkheden voor reguliere scholing of werk zijn maar aanvang is veel later dan dag van melding aanvraag uitkering, dan bestaat over de tussenliggende periode wel aanspraak op bijstand mits aan overige voorwaarden wordt voldaan. Let daarbij wel op de overbruggingstegemoetkoming DUO (voorliggende voorziening).

Inspanning

  • Als de rechthebbende jongeren tijdens de zoekperiode helemaal zijn best niet gedaan heeft, krijgt deze geen bijstandsuitkering. De aanvraag wordt niet in behandeling genomen. Er moet opnieuw een aanvraag worden gedaan (met zoekperiode van vier weken).

  • Wanneer de jongere in onvoldoende mate zijn best heeft gedaan en wel voldoet aan de voorwaarden van de wet, kan deze wel een bijstandsuitkering krijgen, maar de gemeente kan (de eerste tijd) een lagere uitkering verstrekken.

  • Na de zoekperiode tijd van vier weken kan een aanvraag om bijstand worden ingediend. De jongere moet zelf na vier weken een nieuwe afspraak maken. Als de jongere dat niet binnen vijf dagen gedaan heeft, wordt een nieuwe zoekperiode van vier weken opgelegd.

Niet-uitkeringsgerechtigde onder de 27 jaar

Bij de aanscherping van de WWB is bepaald dat jongeren onder de 27 jaar een zoekperiode van vier weken krijgen, voordat een re-integratietraject kan worden gestart. Ook voor de Nugger onder de 27 jaar geldt dat in de eerste vier weken na melding, de integratie uitkering sociaal domein niet mag worden ingezet.

Schema route naar werk voor jongeren onder de 27 jaar

  • Beoordelen of de jongere voldoet aan de kwalificatieplicht, is dat niet het geval dan jongeren onder de 27 jaar verwijzen naar RMC (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt Voortijdig Schoolverlaters).Het RMC kan een schooladvies uitbrengen en vaststellen of de jongere onterecht of onnodig afziet van het behalen van een startkwalificatie of dat het gaat om onvoldoende capaciteit om te leren).

  • Beoordelen of van de jongere uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen.

  • Als bovenstaande niet van toepassing is, wordt beoordeeld of aan de jongere direct algemeen geaccepteerd werk kan worden aangeboden (vanuit een voor de jongere minder aantrekkelijke baan kan de jongere doorzoeken naar de door hem/haar gewenste baan).

  • Als direct werk niet tot de mogelijkheden behoort, zal beoordeeld worden of een lichte vorm van ondersteuning bij het zoeken naar werk kan worden aangeboden (Work Fast en/of Werk Direct) of dat een zorgtraject noodzakelijk is. Bij rechthebbende jongeren kan dit als een verplichting worden opgelegd, bij niet rechthebbende jongeren (niet-uitkeringsgerechtigde) is de ondersteuning en/of zorgtraject op vrijwillige basis.

  • De ondersteuning wordt vastgelegd in een plan van aanpak.

Plan van aanpak

Op grond van artikel 44, vierde lid en artikel 44a, eerste lid, van de wet, zijn wij verplicht om met jongeren van 18 tot 27 jaar afspraken te maken over het zoeken naar werk, verplichtingen die gelden en de eventuele ondersteuning die wordt geboden. Deze afspraken moeten worden vastgelegd in een plan van aanpak.

Artikel 7. Zoekperiode personen ouder dan 27 jaar

De persoon, ouder dan 27 jaar, die zich bij het Sociaal Loket meldt voor een uitkering, moet eerst vier weken zelf op zoek naar werk en/ of scholing, eventueel met begeleiding; na die vier weken moet hij bij hun aanvraag aangeven hoe het zoeken is gegaan.

Het vorenstaande betekent echter niet, dat deze persoon in deze zoekperiode geen aanvraag om een uitkering kan indienen, zolang dit niet in de wet is verankerd.

Tweede lid

Rekening wordt gehouden met de plaats van de persoon op de re-integratieladder, de mate van (vastgestelde) arbeidsvermogen en de kunnen-willen-matrix, zoals in artikel 3 is verwoord.

Artikel 8 en 9. Arbeidsverplichtingen Participatiewet, IOAW en IOAZ

De wet, IOAW en IOAZ leggen in beginsel aan iedereen, met uitzondering van personen jonger dan 18 jaar en personen ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd, de (arbeids)verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.

De arbeidsplicht geldt op basis van de wet, IOAW en IOAZ en gaat in op de dag van melding in verband met een aanvraag bij het college of het UWV. Bij een aanvraag moet direct beoordeeld worden wat de belanghebbende heeft gedaan om werk te zoeken. Als de aanvrager onvoldoende zijn best heeft gedaan om aan het werk te komen, dan kan het college direct een maatregel opleggen (mits inderdaad recht op uitkering bestaat) of geen uitkering toekennen (bij jongeren onder de 27 jaar).

Onderscheid arbeidsplicht en re-integratieplicht

De verplichtingen tot arbeidsinschakeling bestaan uit een arbeidsplicht en een re-integratieplicht en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a.

    de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerd werk te zoeken en te verkrijgen (arbeidsplicht)

  • b.

    de verplichting om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden (arbeidsplicht)

  • c.

    de re-integratieplicht

  • d.

    de tegenprestatie naar vermogen

De verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerd werk te zoeken, te verkrijgen en te aanvaarden

Het gaat hier om de plicht om actief naar betaald werk te zoeken, te verkrijgen en te aanvaarden. Onder de verplichtingen behoren in ieder geval de in de wet genoemde geüniformeerde arbeidsverplichtingen. In de beschikking kunnen expliciete voorwaarden opgenomen worden, bijvoorbeeld de verplichting wordt opgelegd om bij minimaal 5 uitzendbureaus (actief) ingeschreven te staan. Periodiek moet worden gecontroleerd of aan de opgelegde verplichtingen wordt voldaan.

De re-integratieplicht

Deze re-integratieverplichting bestaat uit de plicht om gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, en mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Van deze plicht wordt geen ontheffing verleend.

Voor personen jonger dan 27 jaar bestaat de re-integratieplicht bovendien uit de verplichting mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet.

Tot de ontvangst van het advies naar aanleiding van het medisch onderzoek kan aan de bijstandsgerechtigde de verplichting worden opgelegd om mee te werken aan het (medisch) onderzoek. Tot het meewerken aan onderzoek behoort ook het geven van toestemming aan de onderzoekende arts om inlichtingen in te winnen bij om inlichtingen in te winnen bij de huisarts.

Tegenprestatie naar vermogen

De plicht om naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringen op de arbeidsmarkt. Zie ook de Verordening tegenprestatie Uithoorn 2015 en de Beleidsregels tegenprestatie Uithoorn 2015.

Artikel 10. Ontheffing van de arbeidsplicht

Een ontheffing is alleen mogelijk om redenen die verband houden met de persoon die ontheven wordt. Algemene factoren zoals een slechte arbeidsmarktsituatie kunnen niet als een ontheffingsgrond gelden. Bij een gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht zal in een beschikking duidelijk naar voren moeten komen in hoeverre de arbeidsplicht nog wel geldt. Geen ontheffing wordt verleend van de re-integratieplicht (artikel 9, tweede lid, van de wet).

Er moet voorzichtig omgegaan worden met het geven van een eventuele ontheffing. Immers een ontheffing bevestigt een belemmering (en is altijd moeilijk terug te draaien). Het is (methodisch) beter om naar de mogelijkheden van de cliënt te kijken in plaats van de beperkingen. Daarbij komt dat een lichamelijke en/of psychische klacht of zorgplicht niet altijd een beletsel hoeft te zijn om werk te zoeken en te aanvaarden.

Eerste lid

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college tijdelijk een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsplicht verlenen en de verplichtingen tot arbeidsinschakeling aanpassen aan de mogelijkheden die de uitkeringsgerechtigde nog wel heeft.

Eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen (re-integratieplicht). Ook op grond van artikel 55 van de wet kunnen nadere verplichten tot arbeidsinschakeling aan de uitkeringsverlening worden verbonden.

Zorgtaken

Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt om een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht te geven. De verplichting tot arbeidsinschakeling gelden voor de personen die mantelzorg verlenen alleen als het college zich ervan heeft overtuigd van de mogelijkheid dat de zorg niet te combineren is met de verplichtingen tot arbeidsinschakeling.

Er kan alleen een ontheffing gegeven worden als degenen die zorg ontvangt, tot het huishouden van de belanghebbende behoord en een familielid in de eerste graad is. De noodzaak tot zorg moet worden aangetoond door een geldig indicatiebesluit van de Wet langdurige zorg (Wlz). De ontheffing dient te worden afgestemd op de uren dat zorg noodzakelijk is. Als bijvoorbeeld 5 dagdelen zorg noodzakelijk is, blijven er 5 dagdelen voor het verrichten van betaald werk over.

Medische redenen

Medische belemmeringen vormen als zodanig geen dringende redenen voor een ontheffing, maar kunnen een belemmering zijn om deel te nemen aan een re-integratietraject of om te gaan werken. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen, verdient het aanbeveling zoveel mogelijk gebruik te maken van adviezen van onafhankelijke deskundigen.

Een ontheffing kan alleen gegeven worden van de verplichting om

  • -

    naar vermogen algemeen geaccepteerd werk te zoeken

  • -

    algemeen geaccepteerd werk te accepteren

  • -

    onbeloonde werkzaamheden te verrichten (tegenprestatie)

Sociale redenen

Onder sociale redenen kunnen allerlei redenen van toepassing zijn. Voorbeelden zijn: recente scheiding, overlijden partner of familielid. Ook de combinatie van leeftijd, onvoldoende

opleidingsniveau en (te) geringe arbeidskansen kunnen als sociale reden aangemerkt worden. Dan wordt wel gekeken naar het totaalplaatje. Alleen leeftijd, alleen laag opleidingsniveau of alleen geringe arbeidskansen zijn niet voldoende om een ontheffing te verlenen, omdat ze als belemmering afzonderlijk via ondersteuning opgeheven kunnen worden (behalve leeftijd). In combinatie kan het echter moeilijk worden om de positie van de cliënt nog dermate te verbeteren dat hij weer een kans maakt op de arbeidsmarkt. Het gaat dus om maatwerk.

Tweede lid

Het college kan de alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een (pleeg)kind dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt, op diens verzoek ontheffing verlenen van de verplichting om:

  • -

    naar vermogen algemeen geaccepteerd werk te zoeken

  • -

    algemeen geaccepteerd werk te accepteren

De ontheffing wordt alleen verleend als de belanghebbende daarom verzoekt. Het betreft geen categoriale ontheffing. De ontheffing van de arbeidsplicht ontslaat de alleenstaande ouder niet van de plicht om gebruik te maken van een aangeboden voorziening. Het college is zelfs verplicht de ontheven alleenstaande ouder een traject aan te bieden tot behoud of versterking van de arbeidsmarktpositie. Het gaat dan veelal om een scholing of opleidingstraject.

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar alleen nadat het college zich voldoende heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene. Omdat het aanbieden van een voorziening als individueel maatwerk wordt beschouwd, en voor ieder kind de noodzakelijke opvang verschillend is, worden er geen nadere criteria opgenomen met betrekking tot zorgtaken voor kinderen tot 12 jaar.

Artikel 11. Algemene bepalingen voorzieningen

De wet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon.

Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of opdoen van kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk).

Bij het bepalen van de voorwaarden kan het college rekening houden met de plaats van de persoon op de re-integratieladder, de mate van (vastgestelde) arbeidsvermogen en de kunnen-willen-matrix, zoals in artikel 2 is verwoord.

Artikel 12. Scholing

Binnen de wet worden geen nadere regels meer gesteld over de duur van en de soort opleiding die met behoud van een uitkering gevolgd kan worden. Wel wordt in de wet aangegeven dat:

  • -

    jongeren onder de 27 jaar geen recht op een bijstandsuitkering hebben als zij scholing kunnen volgen waar recht op studiefinanciering voor geldt;

  • -

    ouders met kinderen die ontheffing hebben aangevraagd en hebben gekregen van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, een traject richting toekomstige arbeidsmarkt moeten volgen. Het gaat hier veelal om scholingstrajecten.

Scholing en of opleiding kan natuurlijk wel worden ingezet als de cliënt gebruik kan maken van een voorliggende voorziening. Immers in dat geval is er geen sprake van scholing met behoud van uitkering.

Artikel 13. Sociale activering en vrijwilligerswerk

Aan het begrip ‘sociale activering’ is in feite niets veranderd. Wel wordt erop gewezen dat intussen ook de zogenaamde ‘tegenprestatie’ in de wet is opgenomen. Beide zaken kunnen in de praktijk erg dicht bij elkaar liggen. In theorie gaat het echter om andere zaken. Sociale activering dient een eerste stap in de benadering van de arbeidsmarkt te zijn voor personen die daarvan zeer ver van af staan. Dat geldt niet voor de tegenprestatie. Dat is nadrukkelijk een verplichting die op de belanghebbende rust vanwege het enkele feit dat hij een uitkering ontvangt.

Voor de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, van de wet gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering voor een aantal uur per week is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een belanghebbende op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan belanghebbende niet worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening (zie CRvB 24-04-2012, nr. 11/2062 WWB).

Artikel 14. Werkstage

Doel van een werkstage is om gerichte werkervaring op te doen. Een werkstage wordt gezocht bij de capaciteiten en mogelijkheden van de werkzoekende. Werkervaring kan worden opgedaan in diverse werkomgevingen. De klantmanager bewaakt de voortgang van het traject. Op de werkplek wordt de kandidaat dagelijks begeleid door een aangewezen contactpersoon van het bedrijf. Ook zijn er regelmatig gesprekken over de voortgang en worden eventuele knelpunten besproken.

Artikel 15. Proefplaatsing gericht op arbeidsinschakeling

Een proefplaatsing wordt ingezet om te onderzoeken of er sprake is van een geschikte kandidaat voor de baan. Een proefplaatsing kan ook worden ingezet voor kandidaten uit de doelgroep garantiebanen voor het (wettelijk) vaststellen van de loonwaarde. Doelstelling is het vaststellen van de verdiencapaciteit. De kandidaat doet met behulp van een proefplaatsing werkervaring op en leert te functioneren in een arbeidsrelatie. Het doel van de proefplaatsing is duurzame uitstroom naar een reguliere arbeidsovereenkomst voor tenminste 26 weken als gevolg op de proefplaatsing.

Voorwaarden met betrekking tot de proefplaatsing

  • 1.

    Gedurende de proefplaatsing krijgt de kandidaat toestemming te werken met behoud van uitkering of SW-salaris.

  • 2.

    De werkgever krijgt geen vergoeding voor salariskosten.

  • 3.

    Indien de werkgever gedurende de proefplaatsing geen onkostenvergoeding verstrekt, kan aan de kandidaat een onkostenvergoeding worden verstrekt. Bij het vaststellen van de onkostenvergoeding zijn de voorwaarden van de gemeente (zie artikel 30), het UWV en het SW bedrijf van toepassing.

  • 4.

    Het is toegestaan na een proefplaatsing een ‘tijdelijke’ loonkostensubsidie in te zetten.

Overeenkomst tot proefplaatsing

  • 1.

    In een schriftelijke overeenkomst tussen de werkgever en de kandidaat wordt tenminste het doel van de proefplaatsing vastgelegd, namelijk dat na deze periode een arbeidscontract met een minimumperiode van 26 weken wordt aangeboden, alsmede wie de begeleider van de kandidaat is.

  • 2.

    De overeenkomst wordt vastgelegd in een intentieverklaring tussen werknemer en werkgever.

Concurrentieverhouding

Het college plaatst een kandidaat alleen indien door plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door plaatsing geen verdringing van regulier werk plaatsvindt.

Artikel 16. Participatieplaats

De voorziening Participatieplaats is een vorm van werken met behoud van uitkering. Het doel van de participatieplaats is het leren werken of het opnieuw wennen aan werken. Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk. Bij het opstellen van de beleidsregels is uitgegaan van de volgende uitgangspunten: de ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde staat voorop; het werken met behoud van uitkering mag niet leiden tot verdringing.

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden.

Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkerings-gerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de wet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de wet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de wet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de wet).

Zesde lid

De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie. Voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de wet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de wet).

De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de wet (€ 2.340,-- per kalenderjaar). In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor een premie van telkens € 1.170,00 per zes maanden en gebaseerd op een werkweek van 36 uur. En de premie wordt berekend naar rato van het aantal gewerkte uren per week.

Artikel 17. Participatievoorziening beschut werk

Doelgroep

Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon:

  • -

    Die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt;

  • -

    Met een grote afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -

    Met een arbeidsvermogen die vanaf 1 januari 2015 geen aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering maar behoort tot de doelgroep van de wet;

  • -

    Met een minimale loonwaarde van 30%;

  • -

    Met een uitkering op grond van de wet.

Voorwaarden

  • 1.

    Met een loonwaardemeting wordt vastgesteld of:

    • a.

      mogelijk sprake is van loonwaarde van 20 tot 40% en;

    • b.

      sprake is duurzaam arbeidsvermogen en;

    • c.

      de mogelijkheid tot (beperkte) groei van loonwaarde.

  • 2.

    Bij het UWV wordt advies ingewonnen voor de beoordeling of iemand uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

  • 3.

    Samen met de cliënt wordt bepaald welke voorziening het meest passend is. Hierbij wordt ook een vorm van (arbeidsmatige) dagbesteding betrokken.

  • 4.

    Met de cliënt en de werkgever worden eventueel fysieke aanpassingen, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur bepaald. Op grond van artikel 10 kunnen vergoedingen hiervoor worden verstrekt.

  • 5.

    Als beschut werk wordt ingezet, is het doel van dit instrument het bevorderen van de participatie van belanghebbende. Een parttime dienstverband van maximaal 24 uur per week draagt bij aan dit doel.

  • 6.

    Er wordt uitgegaan van een dienstverband van maximaal twee jaar, waarna de belanghebbende dient door te stromen naar een andere vorm van participatie. Indien geen doorstroom te verwachten is, of dit gedurende het dienstverband van twee jaar blijkt, kan arbeidsmatige dagbesteding of het leveren van een tegenprestatie een passende vorm van participatie zijn.

  • 7.

    Het college biedt de voorziening beschut werk aan alleen indien:

    • a.

      andere re-integratievoorzieningen naar het oordeel van het college onvoldoende bijdragen aan de participatie van de belanghebbende;

    • b.

      het Participatiebudget toereikend is voor de inzet van dit instrument.

  • 8.

    De hoogte van een eventuele loonkostensubsidie ten behoeve van de voorziening beschut werk niet hoger is dan de hoogte van de uitkering van de belanghebbende voorafgaand aan het dienstverband beschut werk.

De Rijksoverheid stelt in het ontschotte re-integratiebudget een fictief budget beschikbaar voor beschut werk. Hierbij gaat het Rijk uit van een maximale loonkostensubsidie, gefinancierd uit het inkomstendeel (BUIG-budget), van 70%. Het Rijk geeft hiermee impliciet aan dat beschut werk bedoeld is voor personen met een loonwaarde van minimaal 30%.

Wijze vaststellen loonwaarde

Om de loonwaarde van werkzoekenden, behorend tot de doelgroep loonwaardesubsidie, vast te stellen maakt het college gebruik van de methodiek Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen. De beschrijving van deze methodiek is opgenomen als bijlage bij deze beleidsregels re-integratie.

Artikel 18. Detacheringsbaan

Het doel van een detacheringsbaan is het door de persoon opdoen van beroepsgerichte werkervaring in een arbeidsverhouding, met als einddoel doorstroom naar duurzaam reguliere ongesubsidieerde arbeid. Duurzame arbeid de minimale duur waarmee aan de referte-eis van de WW wordt voldaan. De duur van een detacheringsbaan is maximaal een jaar met eventuele verlengingsmogelijkheid van zes maanden.

Artikel 19. Ondersteuning bij leer-werktraject

Betreft artikel 10f Pw. Doel van de voorziening is om extra ondersteuning te bieden aan jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

Artikel 20. Persoonlijke Ondersteuning / jobcoaching

Gemeenten hebben sinds 1 januari 2015 (datum inwerkingtreding van de Participatiewet) de taak om personen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen en personen met een Wsw-indicatie te bemiddelen naar de banenafspraak. Als het gaat om de doelgroep die in aanmerking komt voor de banenafspraak hebben de gemeenten samen met het UWV de taak om de Wajong-doelgroep met arbeidsvermogen te begeleiden en te coachen naar banen uit de banenafspraak. De jobcoach heeft geen rol bij de bemiddeling naar werk.

Om een geharmoniseerd aanbod van jobcoaching te bieden is aangesloten op de dienstverlening en het beleidskader van het UWV. Ook is het mogelijk daar waar nodig één jobcoach per bedrijf te bewerkstelligen.

Het UWV heeft geen jobcoaches in dienst maar besteedt dit uit. Wanneer men bij UWV spreekt over een “interne jobcoach” dan heeft men het over een werkgeversvoorziening. De jobcoach kan in dienst zijn bij de werkgever c.q. ingehuurd door de werkgever. UWV spreekt van een “externe jobcoach” indien door de werkgever zelf bij een door UWV erkende jobcoachorganisatie een jobcoach wordt ingehuurd.

Bij Uithoorn (en de regiogemeenten) is dit anders. Amsterdam heeft eigen jobcoaches in dienst bij Werk & Re-integratie. Deze jobcoaches kunnen worden ingehuurd door de regiogemeenten, waaronder Uithoorn, en worden aangeduid als “eigen jobcoaches”. Wat betreft de definities “interne” en “externe” jobcoach sluiten we aan bij de definities die door UWV gehanteerd worden.

Doel Jobcoaching

De voorziening persoonlijke ondersteuning (jobcoaching) heeft ten doel een werknemer te begeleiden naar een situatie waarin hij uiteindelijk zonder begeleiding (en met behulp van deze voorziening) bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. De jobcoach heeft geen rol bij de bemiddeling naar werk.

Aan het einde van een geslaagde jobcoachingperiode betekent dit dat de werknemer zelfstandig zijn werk kan uitvoeren en/of de werkgever zelf in staat is de werknemer (verder) te begeleiden op zijn werkplek. Jobcoaching heeft tot doel om de werknemer te ondersteunen bij het verrichten van de aan de persoon opgedragen taken. De bedoeling is om ook mensen met beperkingen te ondersteunen bij het behouden van werk.

Doelgroepen

Jobcoaching kan worden ingezet op de volgende twee doelgroepen:

  • 1.

    Personen van wie is vastgesteld dat zij met voltijdarbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het betreft hier de doelgroep van de zogenaamde garantiebanen; en

  • 2.

    (optioneel) Personen met een structurele functionele beperking die in staat zijn het WML te verdienen, waarvoor geen loonkostensubsidie wordt ingezet maar voor wie de inzet van jobcoaching (als werkvoorziening) noodzakelijk is. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om personen met een medische urenbeperking of de Wsw-doelgroep.

Behoort een persoon tot de bovengenoemde doelgroepen, dan dient de dienstbetrekking in het kader van de Participatiewet/banenafspraak aan de volgende voorwaarden te voldoen alvorens jobcoaching daadwerkelijk kan worden geeffectueerd:

  • 1.

    de duur van de dienstbetrekking bedraagt ten minste 6 maanden. Indien er aan de dienstbetrekking een proefplaatsing voorafgaat kan jobcoaching tijdens de proefplaatsing worden ingezet op voorwaarde dat de intentie is om na de proefplaatsing met dezelfde persoon een dienstbetrekking van ten minste 6 maanden aan te gaan, waarbij

  • 2.

    de dienstbetrekking is conform uren proefplaatsing en is minimaal 12 uur per week.

    Kerntaken en verantwoordelijkheden

    De kerntaken en verantwoordelijkheden van de jobcoach zijn in onderstaande tabel beschreven.

    Doelen

    Activiteiten

    Het introduceren van de Werknemer

    In het bedrijf

    In het team ( directe collega's)

    Structureren van het werk

    Adviseren over inrichting werk

    Adviseren over (aanpassing) organisatie van het werk

    Inwerken en trainen van de Klant

    Aanleren handelingen

    Trainen benodigde vaardigheden

    Aanleren sociale vaardigheden (bedrijfscultuur)

    Opsporen en verhelpen storingen in arbeidssituatie (bij calamiteit of crisis)

    Bij de Werknemer

    Bij de Werkgever

    Begeleiden Werknemer op het werk (o.a. afspraken maken en bewaken)

    In contact met collega's

    In contact met leidinggevende

    Bij de verwerking van algemene bedrijfsinformatie

    Bij interne voorlichting / cursussen

    Bij calamiteiten

    Bij verhogen van arbeidsontwikkeling (loonwaarde)

    Afstemming met de thuissituatie en doorverwijzing naar hulp- en zorgstructuren

    Afstemmen met sociaal netwerk (familie/vrienden)

    Doorverwijsfunctie naar hulp- en zorgstructuren

    Advisering van werkgever bij verzuim en ziekte

    Begeleiden van de direct leidinggevende in de omgang met de Werknemer zodanig dat deze de begeleidende rol over kan nemen

    Bij het aanleren van vaardigheden

    Bij calamiteiten en in conflictsituaties

    Bij het omgaan met collega's en in overlegsituaties

    Bij nieuwe situaties in het werk (bijvoorbeeld bij verandering van werkproces)

    Bij belangrijke gebeurtenissen in het leven van de Werknemer

    Evaluatie en coördinatie

    Evaluatie van de werkafspraken (tussen Klant en Werkgever)

    Coördinatie van en activiteiten gericht op voortzetting van contract bij Werkgever

    De taken en verantwoordelijkheden zoals in bovenstaande tabel beschreven zijn het volledige takenpakket van de jobcoach. Niet bij iedere werknemer waarvoor jobcoaching ingezet wordt hoeft dit te worden toegepast. Maatwerk is afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de werknemer en de werkgever. Deze is ter beoordeling door de jobcoach.

    Moment, duur, intensiteit en wijze van inzet jobcoaching

    De jobcoach wordt ingezet vanaf moment van plaatsing op regulier werk (vanaf de eerste dag dat het arbeidscontract in werking treedt). De jobcoach kan vooraf, ter voorbereiding van de eerste werkdag, contact opnemen met de werknemer en/of werkgever om zaken af te stemmen, eventueel een begeleidingsplan op te stellen en kennis te maken.

    Aanvullend op bovenstaande is het ook mogelijk, indien van toepassing, de jobcoach in te zetten bij een proefplaatsing. Dit wordt uit ervaring aangeraden, omdat hierdoor de kans op succes en daarmee doorstroming naar regulier werk toeneemt.

    Let op: De jobcoach heeft geen rol bij de bemiddeling naar werk. Er zijn voorbeelden waarbij de jobcoach deze rol wel heeft. Gemeenten zijn uiteraard vrij om de jobcoach ook hiervoor in te zetten indien gewenst. Er zijn namelijk argumenten aan te voeren die dit rechtvaardigen. In de voorstellen in deze notitie is hier echter geen rekening mee gehouden. Bijvoorbeeld niet bij bepaling van de inzet in duur en intensiteit. Deze inzet in duur en intensiteit is gebaseerd op de inzet van de jobcoach vanaf de eerste dag waarop de arbeidsovereenkomst inwerking treedt c.q. de proefplaatsing start).

    Duur, intensiteit en wijze van inzet

    ·Voor de inzet van de jobcoach sluit de gemeente aan bij de begeleidingsniveaus “licht” en “midden” die UWV hanteert bij de “interne jobcoach”. Zie tabel hieronder. UWV past de bedragen zoals opgenomen in onderstaand tabel alleen toe indien sprake is van een interne jobcoach. De gemeente past het begeleidingsniveau toe ongeacht wie jobcoaching uitgevoerd (eigen, interne of externe jobcoach).

    Begeleidingsniveau

    Jaar 1

    Jaar 2

    Totaal jaar 1+2

    Jaar 3 (optioneel)

    Licht

    € 2.700,--

    € 1.400,--

    € 4.100,--

    € 1.400,--

    Midden

    € 4.500,--

    € 2.700,--

    € 7.200,--

    € 1.400,--

    • De bedragen zijn exclusief eventuele verschuldigde BTW.

    • Het betreft hier maximale bedragen per jaar op basis van een arbeidsovereenkomst van 24 uur of meer per week. Werkt de persoon minder dan 24 uur dan wordt het bedrag naar rato van het minder aantal uren werken vastgesteld.

    • De gemeente is vrij in het bepalen van het beoordelingskader met betrekking tot welk begeleidingsniveau (licht of midden) van toepassing is op een werknemer, ook of het volledige dan wel een deel van het bedrag beschikbaar wordt gesteld (uurtarief * benodigde uren inzet).

    • De reistijd/reiskosten van woon-werkverkeer kunnen niet bij de gemeente in rekening worden gebracht. Deze zijn voor eigen rekening van de jobcoach(organisatie)/werkgever

    • Wanneer de werkgever besluit zelf een jobcoach in te huren bij een externe jobcoachorganisatie, dan wordt hieraan niet de eis gesteld dat deze jobcoachorganisatie moet voldoen aan het erkenningskader van het UWV. In dat geval zijn de eisen die gesteld worden aan de interne jobcoach van toepassing

    • De gemeente kent jobcoach voor maximaal vier keer een half jaar toe (maximaal 2 jaar) met de mogelijkheid (in specifieke gevallen, bijvoorbeeld ingeval van langdurige ziekte) om de inzet met twee keer een half jaar (tot maximaal 3 jaar) te verlengen. Uitgangspunt is dat de werknemer binnen maximaal 3 jaar na indiensttreding en/of na start van de jobcoaching geacht wordt om zijn werk zelfstandig te kunnen uitvoeren. Ieder half jaar wordt geëvalueerd of jobcoaching nog langer noodzakelijk is. Wat betreft de inzet per half jaar wordt het jaarbudget in principe gelijkmatig over het jaar verdeeld. De genoemde jaarbudgetten zijn de maximale vergoeding die voor (ook externe) jobcoaching ter beschikking staan.

    • Mocht het begeleidingsniveau “midden” niet voldoende blijken te zijn dan zijn de extra kosten voor eigen rekening van de werkgever. Ook zijn de kosten van jobcoaching voor eigen rekening van de werkgever indien jobcoaching na 2 jaar dan wel 3 jaar nodig blijft.

    • Voor zover mogelijk wordt de wens van 1 jobcoach per bedrijf gerealiseerd. Hiervoor is onder andere nodig dat de gemeente die externe jobcoaches wil inzetten van de externe jobcoach (of de organisaties waarvoor gewerkt wordt) eist dat deze voldoet aan het “Erkenningskader uitvoering persoonlijke ondersteuning 2012” van UWV. Hiermee wordt de kwaliteit van jobcoaching gewaarborgd en het vergemakkelijkt ook de realisatie van 1 jobcoach per bedrijf.

    • De gemeente is budgethouder Participatiewet. Het is derhalve aan de gemeenten zelf om te besluiten welke jobcoach in te zetten (interne, externe of een jobcoach in dienst van de gemeente).

Artikel 21. No-riskpolis

De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de wet). Het is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de wet).

De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis.

In de beleidsregels dient te worden opgenomen voor welke vergoedingen naar hoogte en duur een werkgever in aanmerking komt bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie ontvangt.

Harmonisatie instrumenten voor de doelgroep van de banenafspraak

De Staatsecretaris van het ministerie van SZW heeft een bestuurlijk overleg gevoerd met de sociale partners en de VNG over instrumenten voor de doelgroep van de banenafspraak.

 Voor de baanafspraak komen mensen uit de Wajong (doelgroep UWV) en de Participatiewet (doelgroep gemeenten) in aanmerking. Het instrumentarium dat door UWV en gemeenten (onder de Participatiewet) ingezet kan worden, verschilt van elkaar. De staatsecretaris is gevraagd om harmonisatie van drie instrumenten:

  • 1.

    een uniforme no-riskpolis bij UWV;

  • 2.

    een gelijke mobiliteitsbonus, en;

  • 3.

    de mogelijkheid van één jobcoach per bedrijf

Dit is gevraagd uit de wens vanuit de wens van een gelijk speelveld tussen gemeenten en UWV. Voor de doelgroep banenafspraak en eenduidigheid voor werkgevers. De Staatsecretaris komt met wetgeving welke is gericht op een uniforme no-riskpolis via het UWV en een gelijke mobiliteitsbonus voor de doelgroep banenafspraak voor de periode 2016-2020, beide te realiseren per 1 januari 2016. Vooruitlopend op de nieuwe wetgeving per 1 januari 2016 hebben de VNG en het UWV afspraken gemaakt voor de No Riskpolis voor het jaar 2015.

De afspraak tussen VNG en UWV houdt in dat UWV na melding van de werkgever automatisch overgaat tot beoordeling en uitbetaling van de ziektewetuitkering en dat de gemaakte kosten gefactureerd worden bij de gemeente. Ook de administratiekosten worden gefactureerd bij de gemeente.

De hoogte van de vergoeding

De No risk polis is vergelijkbaar met de No risk polis die nu al geldt voor Wajongers. Dit betekent 100 % van het laatst genoten salaris in het eerste ziekte jaar en 70 % van het loon in het tweede jaar.

Artikel 22. Praktijkervaringsplek Polis

  • 1.

    De Praktijkervaringsplek Polis bestaat uit een:

    • a.

      ongevallenverzekering;

    • b.

      aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven, en

    • c.

      werkgevers aansprakelijkheidsverzekering bestuurders motorrijtuigen.

  • 2.

    De gemeente sluit de verzekering af bij Centraal Beheer Achmea en treedt daarmee op als verzekeringsnemer. De gemeente betaalt de verzekeringspremie. De nieuwe werkgever en de cliënt zijn de verzekerden.

  • 3.

    De Praktijkervaringsplek Polis is inzetbaar voor cliënten die werken met een uitkering, zoals proefplaatsing, werkstage, leer-werktrajecten, maar ook wanneer zij een tegenprestatie leveren.

Artikel 23. Loonkostensubsidie

Loonkostensubsidie is een voorziening die ingezet kan worden om de arbeidsinschakeling te bevorderen van personen met een arbeidsbeperking. Het gaat hierbij om personen die niet het wettelijk minimumloon per uur kunnen verdienen, en hierdoor niet volledig productief zijn.

  • 1.

    De loonkostensubsidie zal voornamelijk worden ingezet voor personen met een loonwaarde van 40% tot 80%.

  • 2.

    In incidentele gevallen kan ook een loonkostensubsidie worden verstrekt voor een cliënt met een loonwaarde van 30% tot 40%. Voorwaarde is wel dat het voorzicht is dat de loonwaarde van deze persoon gaat groeien.

  • 3.

    Bij een productiviteit die dicht bij het wettelijk minimum loon ligt, zijn andere instrumenten dan een loonkostensubsidie beter passend. Bijvoorbeeld een jobcoach in combinatie met een tijdelijke loonkostensubsidie.

  • 4.

    Voorafgaand aan het dienstverband wordt tijdens de inzet van een proefplaatsing de loonwaarde op de werkplek vastgesteld.

  • 5.

    De partners in de arbeidsmarktregio hebben na een zorgvuldige vergelijking van verschillende methodieken gekozen voor de methodiek VTA (= Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen) van de gemeente Amsterdam. De gemeente Amsterdam stelt de VTA-methodiek ter beschikking aan de gemeente Uithoorn voor diens eigen gebruik.

  • 6.

    De loonkostensubsidie is in principe niet gebonden aan een termijn en kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet.

  • 7.

    De loonwaarde en de loonkostensubsidie worden jaarlijks opnieuw beoordeeld. Wordt de subsidie ingezet bij de voorziening beschut werk, dan worden de loonwaarde en loonkostensubsidie eenmaal per drie jaar vastgesteld.

  • 8.

    De loonkostensubsidie is een aanvulling op het loon dat op basis van de loonwaarde wordt verdiend. De hoogte van de subsidie is maximaal 70 procent van het wettelijk minimumloon. Wanneer de werknemer een Cao-loon heeft dat hoger is dan het wettelijk minimumloon, dan komen de kosten boven het wettelijke minimumloon voor rekening van de werkgever. De gemeente gaat bij het vaststellen van de loonkostensubsidie dus altijd uit van het wettelijk minimumloon.

  • 9.

    In de loonkostensubsidie wordt daarnaast een bedrag voor vergoeding van werkgeverslasten opgenomen, waarbij gedacht moet worden aan premies werknemersverzekering, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en pensioenpremie.

Artikel 24. ‘Tijdelijke’ Loonkostensubsidie

Tijdelijke loonkostensubsidie is subsidie die aan een werkgever kan worden verstrekt als hij een kandidaat op een reguliere baan plaatst. De loonkostensubsidie betreft minimaal zes maanden en maximaal 12 maanden. De loonkostensubsidie kan ook worden verstrekt aan een werkgever die een kandidaat, respectievelijk een gesubsidieerd werkende, een parttime dienstverband aanbiedt. De subsidie wordt dan naar rato berekend.

  • 1.

    Het college kan loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever die met een kandidaat een arbeidsovereenkomst sluit, gericht op arbeidsinschakeling voor de duur van minimaal 6 maanden, dan wel aan de materiële werkgever indien sprake is van een payroll constructie.

  • 2.

    De arbeidsovereenkomst wordt gesloten met een arbeidstijd van minimaal 16 uur per week, wel zal er altijd worden gestreefd naar een hoger aantal uren, en tegen betaling van het rechtens geldende loon.

  • 3.

    De arbeidsovereenkomst mag geen concurrentiebeding bevatten dat het aanvaarden van een ander dienstverband bij een nieuwe werkgever belemmert.

  • 4.

    Indien er bij de toepassing van loonkostensubsidie sprake is van detachering of payroll dient bij de aanvraag een overeenkomst met de inlenende partij overgelegd te worden. Na 6 tot 12 maanden dient aanvullend bewijs overgelegd te worden waaruit blijkt voor hoeveel uur de kandidaat in de aangegeven periode aan het werk is geweest. De rekening van de loonkostensubsidie en betaling wordt in geval van detachering of payroll achteraf, dus na 6 maanden tot 12 maanden, gedaan.

  • 5.

    Het college kan loonkostensubsidie weigeren indien de werkgever eerder, voor dezelfde functie, een tijdelijke arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd of een werknemer heeft ontslagen, ondanks goed functioneren.

  • 6.

    Het college kan loonkostensubsidie weigeren indien de jaarlijks hiervoor beschikbare middelen zijn uitgeput dan wel het subsidieplafond is bereikt.

  • 7.

    De werkgever is geen onderdeel van de gemeente, zoals een dienst, cluster, stadsdeel of bestuurscommissie. Indien er sprake is van een onderneming dient deze ingeschreven te staan bij de Kamer van Koophandel.

  • 8.

    De aanvraag voor een loonkostensubsidie moet door de werkgever binnen 30 dagen na aanvang van de arbeidsovereenkomst ingediend zijn.

Hoogte ‘tijdelijke’ loonkostensubsidie

  • a.

    De hoogte van de loonkostensubsidie is afhankelijk van de leeftijd van de kandidaat, zoals aangegeven in onderstaande tabel.

    Leeftijd

    Percentage, zoals gehanteerd bij wettelijk minimumjeugdloon

    Subsidie bij fulltime arbeidsovereenkomst voor eerste zes maanden

    Subsidie bij fulltime arbeidsovereenkomst voor tweede zes maanden

    23<

    100%

    € 3.000

    € 2.000

    22

    85%

    € 2.550

    € 1.700

    21

    72,5%

    € 2.175

    € 1.450

    20

    61,5%

    € 1.845

    € 1.230

    19

    52,5%

    € 1.575

    € 1.050

    18

    45,5%

    € 1.365

    € 910

  • b.

    Het fulltime dienstverband (1 fte is 100%) is het aantal fulltime contracturen, zoals vastgesteld in het CAO van de werkgever. Bij een parttime dienstverband wordt de subsidie naar rato vastgesteld.

  • c.

    Indien de kandidaat niet gedurende de gehele subsidieperiode aan het werk is geweest, stelt het college de subsidie naar rato vast, tenzij het aan de werkgever te verwijten valt dat de arbeidsovereenkomst voortijdig is beëindigd.

  • d.

    Indien de werkgever de kandidaat een contract voor een jaar geeft, kan het college de hoogte van de loonkostensubsidie bij een fulltime dienstverband voor personen 23 jarigen of ouder op € 5.000 vaststellen. Bij een kandidaat die jonger is dan 23 jaar of bij een parttime dienstverband wordt de subsidie naar rato vastgesteld (zie bovenstaande tabel).

  • e.

    Het college kan per kandidaat vaststellen of er een subsidie wordt verstrekt voor een tweede periode van zes maanden.

Voorschot

Het college kan een maand na aanvang van het dienstverband een voorschot betalen op de subsidie mits voldoende aannemelijk is dat de werkgever aan de subsidievoorwaarden voldoet en zal blijven voldoen. Geen voorschot wordt verstrekt indien er sprake is van een arbeidscontract met flexibele arbeidsuren dan wel wanneer de werkgever financieel niet solvabel en liquide is. Dit op basis van beoordeling door en besluit van het college.

Artikel 25. Zorgtraject

Bij een zorgtraject gaat het om een traject gericht om specifieke belemmeringen weg te nemen.

Uitgangspunten zorgtraject:

  • -

    er wordt doorverwezen naar hulpverlening als er belemmeringen zijn om uit te stromen die door de hulpverlening opgeheven kunnen worden;

  • -

    eventuele kosten die verbonden zijn aan de hulpverlening kunnen worden vergoed uit het Participatiebudget;

  • -

    van tevoren wordt door de klantmanager en de hulpverleningsinstantie geschat hoe lang de hulpverlening gaat duren;

  • -

    de klantmanager onderhoudt contact met de hulpverleningsinstantie;

  • -

    het hulpverleningstraject is een onderdeel van de re-integratie / sociale activerings – of zorgtraject en wordt dus ook opgenomen als onderdeel van het trajectplan;

  • -

    het zorgtraject wordt als specifieke voorwaarde aan de uitkeringsverlening verbonden (artikel 55 van de wet);

Artikel 26. Nazorg

Na de plaatsing wordt de kandidaat begeleid in het functioneren via gesprekken met een klantmanager van de gemeente, maar de nazorg kan ook worden uitbesteed aan een derde partij. Bij nazorg is er, naast het bespreken van het algemeen functioneren, ook aandacht voor specifieke aandachtspunten, bijvoorbeeld specifieke karaktereigenschappen zoals onaangepast gedrag of faalangst. Ook kan het noodzakelijk zijn dat er aanvullende voorzieningen (bijvoorbeeld een training voor een specifieke vaardigheid) alsnog wordt vergoed.

Artikel 27.

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 28. Inkomstenvrijlating

De reguliere inkomstenvrijlating is geregeld in artikel 31 lid 2 onderdeel n van de wet en geldt voor belanghebbenden die een uitkering algemene bijstand ontvangen en deze vrijlating naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Doel van de inkomstenvrijlating is om mensen met een uitkering te stimuleren werk te accepteren.

Inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 196,-- per maand (bedrag per 1 januari 2015), voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling

Artikel 29. Inkomstenvrijlating alleenstaande ouder

Inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 122,31 per maand (bedrag per 1 januari 2015), gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, worden vrijgelaten ingeval:

  • 1°.

    hij de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar,

  • 2°.

    de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in onderdeel n, is verstreken, en

  • 3°.

    dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling;

Doel van de inkomstenvrijlating is om mensen met een uitkering te stimuleren werk te accepteren.

Artikel 30. Onkostenvergoeding

Reiskosten

Reiskosten van een belanghebbende die een reintegratietraject volgt kunnen worden vergoed tot een bedrag van 0,19 cent per kilometer (conform de reiskostenvergoeding van de gemeente Uithoorn) én voor zover wordt gereisd buiten een straal van 10 km rond de woning. Het aantal kilometers wordt vastgesteld aan de hand van de ABWB routeplanner via internet.

De reiskostenvergoeding kan na ontvangst van een presentielijst of declaratie die door de klantmanager/extern re-integratiebureau of scholingsinstituut voor akkoord is ondertekend, worden uitbetaald.

Opvangkosten kinderen

Bij opvangkosten gaat het om voor- tussen en naschoolse opvang. Opvangkosten die verband houden met het volgen van een re-integratievoorziening kunnen ontvangst van betaalbewijzen worden vergoed. Als een (aanvullende) rijksvrijlating wordt ontvangen, wordt er geen vergoeding verstrekt.

Overige kosten

Overige kosten van de belanghebbende die een re-integratietraject volgt, kunnen worden vergoed, voor zover het gaat om kosten die verband houden met een traject en/of scholing, die noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling. Het gaat hier om uiteenlopende kosten, bijvoorbeeld noodzakelijke werkkleding, gereedschap, boekengeld en dergelijke.

Bij alle kostensoorten wordt uitgegaan van de meest adequate en goedkoopste voorziening;

Uitbetaling van overige kosten vindt plaats na ontvangst van een betalingsbewijs.

Geen recht onkostenvergoeding:

Er bestaat geen recht op een onkostenvergoeding als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, waaronder een vergoeding van de kosten door de werkgever. Ook moeten de kosten naar het oordeel van de klantmanager noodzakelijk te zijn.

Artikel 31. Beëindiging van een maatwerk voorzieningen

Het eerste lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hieronder ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan de werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 4, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de wet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt.

De wet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 32. Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen

De hardheidsclausule wordt in zeer bijzondere omstandigheden toegepast ten gunste van

belanghebbende. Van deze mogelijkheid wordt sporadisch en in incidentele gevallen gebruik gemaakt ter voorkoming van precedentwerking.

Artikel 33. Inwerkingtreding en intrekken oude beleidsregels

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 34. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Bijlage - Beschrijving van de methodiek Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen (VTA)

Inleiding

De VTA-methodiek is indertijd ontwikkeld bij Pantar Amsterdam en later doorontwikkeld door het Re-integratiebedrijf Amsterdam, onderdeel van de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam. Als externe adviseurs zijn de heer L.J. Kooyman, arbeidskundige en voorzitter van de beroepsvereniging Inovat, en mevrouw M. van Hooff, socioloog en arbeidskundige, nauw betrokken geweest. Met het oog op de invoering van de Participatiewet is verder nauw samengewerkt met het Arbeidskundig Kenniscentrum.

In dit document wordt de werking van de VTA-methodiek beschreven. Dit gebeurt aan de hand van de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Algemene werking van de VTA-methodiek

  • 2.

    Meting van de loonwaarde

  • 3.

    Rapportage

  • 4.

    Uitvoering en training

  • 5.

    Inbedding in de ICT rond het re-integratieproces.

1. Algemene werking van de VTA-methodiek

  • VTA beschrijft de normfunctie in hoofdtaken en vervolgens de uitgevoerde functie in hoofdtaken. Er is daardoor snel te zien of er minimale overlap van 60% is, dus een terechte loonwaardemeting kan worden gedaan.

  • VTA is een overzichtelijk systeem met een logische indeling. Als het document is ingevuld kan zowel werknemer als werkgever zien hoe de loonwaarde is opgebouwd. Hiermee worden meningsverschillen of discussies voorkomen.

  • De VTA-structuur dwingt dat elke score voorzien wordt van argumentatie. Dit draagt bij aan een goede controle door een supervisor.

  • VTA heeft veel aandacht voor mogelijke compensatiefactoren voor werkgevers (zie onder 2 - Additionele kosten).

2. Meting van de loonwaarde

VTA staat voor Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen. De methode houdt grotendeels de stappen aan van het stappenplan zoals opgenomen in de Regeling loonkostensubsidie Participatiewet. De VTA-methodiek is ontwikkeld voor uitvoering door een jobcoach/consulent die reeds bekend is met de werknemer. Dit neemt niet weg dat de VTA-methodiek ook gebruikt kan worden door een uitvoerder die verder van de werknemer af staat. De methode doorloopt de volgende stappen:

Stap 1: Het vaststellen van de taken die de werknemer verricht en het aandeel van de taken in het totale takenpakket. VTA beperkt het aantal taken tot maximaal vijf.

Stap 2: Vaststellen van de normfunctie van een werknemer zonder beperkingen en het functieloon daarbij.

Stap 3: Vaststellen van de normen voor de prestaties op de bestanddelen inspanning, vaardigheden, kwaliteit en inzetbaarheid (zie voor een toelichting op deze bestanddelen onderstaand kader over het theoretische model van VTA).

Stap 4: Vaststellen van de afzonderlijke prestaties (in percentages van de onder stap 3 vastgestelde normen) van de werknemer op de bestanddelen inspanning, vaardigheden, kwaliteit en inzetbaarheid.

Het theoretisch model van VTA

VTA gaat uit van vier bestanddelen van loonwaarde: inspanning, vaardigheden, kwaliteit en inzetbaarheid. Inspanning en vaardigheid vormen samen het bestanddeel tempo van het stappenplan uit de Regeling Loonkostensubsidie Participatiewet. VTA kiest voor deze opbouw van het bestanddeel tempo omdat dit aansluit bij de bedrijfskundige norm NEN3147. Die stelt dat Tempo=Inspanning x Vaardigheid. In onderstaande tabel wordt de opbouw van de bestandsdelen toegelicht.

Begrip

Definitie

Tempo Inspanning

Fysieke inspanning, mentale conditie, uithoudingsvermogen

Tempo Vaardigheden

Efficiënt, effectief, overzicht

Kwaliteit

Uitvoering en controle

Inzetbaarheid

Gedrag, omgaan met verandering, aanwezigheid, instructietijd

Additionele kosten

Naast de loonwaarde benoemt de VTA-methodiek nog verschillende andere factoren die kunnen leiden tot compensatie van de werkgever. Welke factoren dit zijn en welke worden opgenomen in de rapportage is afhankelijk van het gemeentelijk beleid om de plaatsing van werknemers met verminderde capaciteiten te bevorderen.

Proces

Het proces van de loonwaardebepaling bestaat uit drie stappen:

Stap 1: Vooronderzoek

Bij de VTA-methodiek is de uitvoerder van de methodiek de jobcoach/consulent van de werknemer. De uitvoerder stelt bij het tot stand komen van de plaatsing met de werkgever vast wat de normfunctie, functieloon en de hoofdtaken zijn. Bij de toetsing wordt vervolgens de werkelijke functie in hoofdtaken uitgeschreven.

Stap 2: Werkplekbezoek

• Gesprek met werknemer en observatie:

De uitvoerder beoordeelt de prestatie van de werknemer door de werknemer te observeren tijdens zijn werk en door de werknemer te interviewen.

• Gesprek met de werkgever:

De uitvoerder checkt zijn bevindingen omtrent de beoordeling van de prestaties van de werknemer bij de uitvoerder. De beoordeling wordt doorgesproken met de werkgever. Er wordt doorgevraagd naar argumenten en voorbeelden.

Stap 3: Opstellen van de rapportage en berekenen van de loonwaarde en de loonkostensubsidie.

Terugkoppeling

VTA werkt niet met een vragenlijst maar met een gesprekspuntenlijst die het stappenplan van de Regeling Loonkostensubsidie Participatiewet volgt (behalve dat tempo wordt onderverdeeld in Inspanning en vaardigheden). De uitvoerder wordt geacht de wijze waarop hij de vragen formuleert aan te passen aan de behoeften van zijn gesprekspartner.

Berekening

De berekening van de loonwaarde verloopt conform het stappenplan opgenomen in de Regeling loonkostensubsidie Participatiewet.

3. Rapportage

De VTA-methodiek werkt met een rapportageformat. Het format bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Prestatie van de werknemer op de vier bestanddelen inspanning, vaardigheid, kwaliteit en inzetbaarheid: per bestanddeel wordt de prestatie van de werknemer op de taken (maximaal vijf) weergegeven. Indien de werknemer niet de gewenste prestatie levert moet de uitvoeder dit toelichten (invullen van dat veld van het format is verplicht bij een score van minder dan 100%).

  • De berekening van de loonwaarde: middels een tabel wordt duidelijk gemaakt hoe de loonwaarden op de hoofdtaken optellen tot de totale loonwaarde.

  • Tot slot bevat de rapportage een tabel waarin de loonwaarde van de werknemer wordt vertaald naar loonkostensubsidie en waarin ook een eventuele aanvullende compensatie die de werkgever kan ontvangen is opgenomen.

Uit de rapportage blijkt hoe de loonwaarde is opgebouwd. In de rapportage wordt per hoofdtaak het oordeel op tempo kwaliteit en inzetbaarheid onderbouwd.

4. Uitvoering en training

De VTA-methodiek is ontwikkeld als methodiek die te gebruiken is door de jobcoach/consulent van de werknemer. Doordat de jobcoach/consulent al bekend is met de klant hoeft deze niet alle informatie uit te vragen. Hij weet immers al veel op grond van kennis van het dossier, gesprekken met werkgever en werknemer en observaties. Dit wil echter niet zeggen dat de methode niet toepasbaar is voor een uitvoerder die verder van de werknemer af staat. Uitvragen vergt in dat geval wel meer tijd.

De VTA-methodiek kan uitgevoerd worden door HBO-geschoolde consulenten, jobcoaches of arbeidsdeskundigen. Uitvoerders volgens een opleiding van drie dagen. Zodra men de training heeft gevolgd gaat men meelopen met een ervaren collega. Iedere VTA-bepaling wordt getoetst door een deskundige; wanneer er geen opmerkingen meer zijn over de uitvoering kan de medewerker het zelfstandig uitvoeren.

De opleiding bestaat uit:

  • Het theoretisch model van VTA

  • Werken met het stappenplan

  • Observeren

  • Gesprekstechnieken

Hulpmiddelen voor de uitvoerder

De VTA-methodiek kent de volgende eigenschappen die goed toepassen van de methodiek gemakkelijker maken:

  • De VTA methodiek werkt met een vast rapportageformat dat uitvoerders dwingt om goed na te denken over de onderbouwing van een vaststelling.

  • De teammanager neemt alle loonwaardemetingen door. Verschillen in (wijze van) beoordeling tussen uitvoerders kunnen hiermee worden opgespoord.

  • De uitvoerders van de loonwaardemethodiek hebben op regelmatige basis intervisiebijeenkomsten.

5. Inbedding in de ICT rond het re-integratieproces

De VTA-methodiek kan niet aan het cliëntvolgsysteem worden gekoppeld.