Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR9996
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR9996/1
Regeling vervallen per 01-01-2015
Verordening bijzondere bijstand ISD Midden-Langstraat
Geldend van 01-01-2005 t/m 31-12-2014
Intitulé
Verordening bijzondere bijstand ISD Midden-LangstraatVerordening bijzondere bijstand ISD Midden-Langstraat
Verordening bijzondere bijstand
Het algemeen bestuur van de ISD Midden-Langstraat gevestigd te Waalwijk;
Gelet op artikel 35 Wet werk en bijstand
Gezien het voorstel van het dagelijks bestuur van 1 november 2004*
Gezien het advies van de Klantenraad ISD
b e s l u i t:
vast te stellen de “Verordening bijzondere bijstand ISD Midden-Langstraat”
Hoofdstuk 1: ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader omschreven worden, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze verordening verstaat onder:
de wet: de Wet werk en bijstand;
krediethypotheek: bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek;
pandrecht: bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van pandrecht;
tremanormen: de landelijke door rechterlijke instanties gehanteerde normen bij de vaststelling van een onderhoudsbijdrage;
draagkracht: het in aanmerking te nemen vermogen en inkomen voor zover dit niet overeenkomstig hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet buiten aanmerking blijft;
drempelbedrag: de drempel die van toepassing is op de kosten zoals bedoeld in artikel 35, lid 2 van de wet.
Artikel 2 Voorwaarden
Bijzondere bijstand kan worden verleend indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Bijzondere bijstand kan eveneens worden verleend aan een persoon, behorend tot een bepaalde categorie, zonder dat beoordeeld wordt of kosten noodzakelijk zijn en ook daadwerkelijk worden dan wel zijn gemaakt. Daarbij worden de bepalingen in deze verordening in acht genomen.
Artikel 3 Individualiseren
Als bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke bestaanskosten, anders dan die reeds zijn genoemd in deze verordening, kan het dagelijks bestuur voor deze kosten bijzondere bijstand verlenen.
Als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kan het dagelijks bestuur de bijzondere bijstand in afwijking van deze verordening vaststellen.
Artikel 4 De aanvraag
Een aanvraag bijzondere bijstand wordt ingediend voorafgaand aan de te maken kosten.
Hiervan wordt afgeweken als de kosten het in artikel 8 genoemde drempelbedrag niet overschrijden.
Voor zover de noodzaak van de kosten achteraf vastgesteld kan worden, kan een aanvraag worden ingediend tot 3 maanden na afloop van het in artikel 5 bedoelde draagkrachtjaar.
Een verkorte aanvraagprocedure is van toepassing:
indien de belanghebbende periodieke algemene bijstand ontvangt;
indien de belanghebbende geen algemene bijstand ontvangt, voor hem een draagkrachtjaar vastgesteld is en hij verklaart dat met betrekking tot dat draagkrachtjaar zijn gegevens onveranderd zijn gebleven.
Hoofdstuk 2: DRAAGKRACHT
Artikel 5 Draagkrachtperiode
De draagkracht wordt vastgesteld voor de periode van een jaar, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijstand is ingediend.
De draagkracht kan in afwijking van het gestelde in het eerste lid worden vastgesteld voor de periode van een jaar gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin voor het eerst bijzondere noodzakelijke kosten zijn gemaakt, indien in alle redelijkheid met die kosten rekening moet worden gehouden.
Draagkracht en draagkrachtperiode worden niet vastgesteld voor zover de belanghebbende algemene bijstand ontvangt.
Artikel 6 Draagkracht
Bij regelmatige inkomsten is het inkomen in de maand voorafgaand aan de maand van de aanvraag bepalend. Bij onregelmatige inkomsten is het gemiddelde inkomen in de drie maanden voorafgaand aan de maand van de aanvraag bepalend.
Bij deelname aan een spaarloonregeling wordt de draagkracht bepaald aan de hand van het netto maandinkomen zoals dat zou zijn ontvangen bij niet-deelneming aan een spaarloonregeling.
Voor de berekening van de draagkracht wordt het inkomen verminderd met voor eigen rekening blijvende buitengewone uitgaven, zoals:
ten laste van belanghebbende blijvende noodzakelijke extra uitgaven in verband met de uitoefening van bedrijf of beroep;
feitelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van een niet in het gezinsverband levende echtgenoot of kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;
kosten in verband met studie of opleiding van kinderen, zulks ter hoogte van de maximaal te vergoeden studiekosten, verminderd met de ontvangen tegemoetkoming op grond van de “Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten”;
de ouderbijdrage op grond van de "Wet studiefinanciering 2000”;
buitengewone kosten in verband met wonen.
Bij de vaststelling van de draagkracht kan rekening worden gehouden met gewijzigde omstandigheden, die binnen de vastgestelde jaardraagkrachtperiode optreden. Gewijzigde omstandigheden kunnen aanleiding geven de berekende draagkracht tussentijds te herzien.
Artikel 7 In aanmerking te nemen draagkracht
Met inachtneming van het gestelde in de artikelen 1, 4 en 5 van deze verordening wordt met de draagkracht van het in aanmerking te nemen inkomen als volgt rekening gehouden:
0% van het inkomen tot € 816,-
25% van het inkomen van € 816,- tot € 2.722,-
50% van het inkomen van € 2.722,- of meer;
100% van het inkomen voor zover het betreft:
woonkosten;
toeslag in verband met een terugval in inkomen;
verwervingskosten;
legeskosten, verschuldigd voor de kosten van wijziging en verlenging van de verblijfsdocumenten I en II en voor de kosten van naturalisatie;
de premie van een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende ziektekostenverzekering, verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale premie Ziekenfondswet dat verschuldigd zou zijn in geval van verplichte ziekenfondsverzekering;
de premie van een door een zelfstandige gesloten verzekering tegen arbeidsongeschiktheidkosten in verband met een al dan niet verplichte verzekering tegen ziektekosten;
de kosten van een geldlening.
Het vermogen wordt volledig als draagkracht aangemerkt, waarbij het vermogen wordt bepaald overeenkomstig de vermogensvaststelling in het kader van de algemene bijstand.
De draagkracht die op basis van de voorgaande leden is vastgesteld, kan in geval van periodieke bijzondere bijstand naar evenredigheid over het kalenderjaar worden verdeeld.
Bij samenloop van periodieke en incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht eerst aangewend voor de incidentele kosten.
Artikel 8 Het drempelbedrag
Geen bijstand wordt verleend voor zover de in aanmerking te nemen bijzondere kosten tijdens de draagkrachtperiode lager zijn dan het drempelbedrag van € 50,-. Zodra de kosten in dat jaar meer dan € 50,- bedragen, is de drempel niet van toepassing.
Het drempelbedrag is niet van toepassing op de verstrekkingen genoemd in artikel 14.
Hoofdstuk 3: NOODZAKELIJKE KOSTEN VAN HET BESTAAN
Artikel 9 Woonkosten
Bij bewoning van een huurwoning, waarvan de woonkosten de voor de belanghebbende van toepassing zijnde maximale huursubsidiegrens krachtens de Huursubsidiewet niet te boven gaan en nog geen dan wel niet volledig aanspraak bestaat op huursubsidie of een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van de Huursubsidiewet kan een toeslag verstrekt worden.
De toeslag is gelijk aan het bedrag van de huursubsidie dat in overeenkomstige omstandigheden per maand zou worden ontvangen bij een inkomen ter hoogte van de toepassing zijnde bijstandsnorm onder aftrek van de aanspraken op grond van de Huursubsidiewet.
De voorgaande leden vinden overeenkomstige toepassing bij bewoning van een eigen woning waarvan de woonkosten lager zijn dan de voor belanghebbende van toepassing zijnde maximale huursubsidiegrens.
Bij bewoning van een huurwoning of een eigen woning, waarvan de woonkosten de voor de belanghebbende van toepassing zijnde maximale huursubsidiegrens krachtens de Huursubsidiewet overschrijden, kan een toeslag verstrekt worden.
De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld op het bedrag van de woonkosten, verminderd met het bedrag dat bij een maximale huur op grond van de Huursubsidiewet door de belanghebbende zelf betaald dient te worden.
De toeslag wordt voor maximaal een jaar toegekend onder de verplichting dat de belanghebbende uitziet naar goedkopere huisvesting.
De toeslag kan telkens voor de periode van maximaal een jaar worden verlengd, indien geen goedkopere huisvesting verkregen kan worden.
Artikel 10 Toeslag in verband met terugval in inkomen
Bij een plotselinge, onvoorziene en niet verwijtbare terugval in inkomen tot op het niveau van de bijstandsnorm, die leidt tot financiële problemen, kan gedurende maximaal zes maanden een toeslag worden verleend ter grootte van 50% van het te overbruggen verschil in inkomen, voor zover het voorheen genoten hogere inkomen gedurende tenminste één jaar voorafgaande aan de aanvraag werd genoten. De toeslag bedraagt ten hoogste € 225,- per maand.
Bij een plotselinge, onvoorziene en niet verwijtbare afhankelijkheid van algemene bijstand kan bijstand om niet worden verstrekt ter overbrugging naar de eerstvolgende volledige maandbetaling. De bijstand kan worden verstrekt als de middelen van de belanghebbende minder bedragen dan van toepassing zijnde WWB-norm. De bijstand bedraagt maximaal de WWB-norm exclusief vakantietoeslag.
Indien in het gezin van de alleenstaande ouder het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind niet meer ten laste van de ouder komt wordt aan deze een toeslag verleend indien en voor zolang:
het betreffende kind tot het huishouden van de voormalige alleenstaande ouder blijft behoren en
de som van de inkomens van de voormalige alleenstaande ouder en het kind lager is dan de voorheen geldende bijstandsnorm voor die alleenstaande ouder, vermeerderd met de Akw.
De toeslag wordt vastgesteld ter hoogte van het verschil tussen de norm voor een alleenstaande ouder, vermeerderd met de Akw voor dat kind onder aftrek van de som van de inkomens van de ouder en het kind, waarbij aangenomen wordt dat het kind in ieder geval een inkomen kan hebben ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor dat kind.
Ingeval het bedoelde kind een inkomen heeft uit studiefinanciering wordt dit inkomen bepaald op het in deze wet vastgestelde normbedrag voor levensonderhoud overeenkomstig artikel 33 lid 2 sub a of 33 lid 3 van de wet. Dit bedrag wordt verhoogd met de inkomsten die het kind naast de studiefinanciering ontvangt.
Artikel 11 Kosten kinderopvang en verwervingskosten
Bijzondere bijstand kan worden verleend in de kosten van kinderopvang:
Voor zover deze kosten noodzakelijk zijn gelet op een sociaal-medische indicatie voor een ouder of kind en geen aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van de Wet kinderopvang dan wel een andere voorliggende voorziening mogelijk is.
Voor zover deze kosten noodzakelijk zijn voor de combinatie van arbeid en zorg, mits door bijzondere omstandigheden, zoals de arbeidstijden van de ouder, geen passend aanbod voor kinderopvang kan worden gedaan door een kindercentrum of gastouderbureau waardoor geen aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van de Wet kinderopvang dan wel een andere voorliggende voorziening mogelijk is.
De maximale tegemoetkoming aan de ouder bedraagt de door het Rijk bepaalde maximumkostprijs voor de kinderopvang. In geval van particuliere opvang wordt de maximale vergoeding gebaseerd op de richtbedragen van het NIBUD.
Voor reiskosten in verband met het verrichten van arbeid wordt bijzondere bijstand verleend op basis van de kosten openbaar vervoer tweede klasse, mits de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer bedraagt.
Indien het inkomen niet meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm worden de reiskosten volledig vergoed.
Artikel 12 Kosten van scholing en werkervaring
Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de kosten verbonden aan scholing of werkervaring (reiskosten en kosten van kinderopvang daaronder begrepen) die voor de inschakeling in het arbeidsproces noodzakelijk zijn.
Alvorens tot bijstandsverlening over te gaan kan met betrekking tot de mogelijkheden op de arbeidsmarkt nader advies worden ingewonnen.
Bijzondere bijstand voor de noodzakelijk aanschaf van duurzame gebruiksgoederen ten behoeve van de opleiding of scholing, wordt verleend in de vorm van een geldlening.
Artikel 13 Kosten van medische en sociaal-medische aard
Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de hierna vermelde kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met wettelijke aanspraken en de aanspraken die via een aanvullende verzekering inclusief tandheelkunde ontvangen zou kunnen worden.
de premie van een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende ziektekostenverzekering met inbegrip van de wettelijke toeslagen MOOZ en WTZ en verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale premie Ziekenfondswet dat verschuldigd zou zijn in geval van verplichte ziekenfondsverzekering;
de premie van een door een zelfstandige gesloten verzekering tegen arbeidsongeschiktheid;
het voor eigen rekening blijvende deel van kosten voor de voorzieningen genoemd in de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
tandartskosten voor zover het betreft preventief periodiek onderzoek, incidenteel consult en extractie en de eigen bijdrage voor een uitneembare volledige gebitsprothese voor ziekenfondsverzekerden van 18 jaar en ouder;
overige noodzakelijke tandheelkundige hulp voor zover deze niet vergoed kunnen worden door een aanvullende verzekering inclusief tandheelkunde;
de eigen bijdrage op grond van de Regeling ziekenvervoer Ziekenfondswet;
de meerkosten van een dieet (met uitzondering van dieetpreparaten) conform de voorschriften van het Voedingscentrum;
de extra noodzakelijke kosten van verwarming als gevolg van ziekte of handicap;
de kosten van voetverzorging, mits er sprake is van een noodzaak wegens ziekte of handicap;
de kosten van eenmaal 1 montuur en 2 glazen of 2 lenzen per 3 opeenvolgende kalenderjaren ter hoogte van de volgende bedragen:
montuur: maximaal € 57,-;
enkelfocus glazen: maximaal € 68,50 per glas
dubbelfocus glazen: maximaal € 113,50 per glas
lenzen: lenzen: maximaal € 90 per lens
de verschuldigde eigen bijdrage voor thuiszorg;
de extra kosten in verband met thuiszorg van ouderen en gehandicapten alsmede de extra kosten ter bevordering van de zelfstandigheid van deze categorie, zoals sociale alarmering, maaltijdvoorziening en dagverzorging;
de extra kosten van bewassing en slijtage van kleding en beddengoed;
de kosten van alternatieve geneeswijze, mits:
op grond van een geldige reden geen gebruik is gemaakt van een voorliggende voorziening en
een conservatieve behandelingswijze geen genezing biedt en de behandeling medisch noodzakelijk is en uitstel tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden en
een arts de behandeling verricht;
de kosten van psychotherapie, indien:
op grond van een geldige reden geen gebruik is gemaakt van een voorliggende voorziening en
een conservatieve behandelingswijze geen genezing biedt;
Over de medische noodzaak van de kosten kan advies gevraagd worden aan een onafhankelijke deskundige als de kosten meer bedragen dan € 230,-.
Artikel 14 Categoriale vergoeding kosten in verband met een chronische ziekte, handicap of ouderdom
Categoriale bijzondere bijstand kan worden verleend in de kosten van de premie van de collectieve aanvullende verzekering ISD Midden-Langstraat voor zover het inkomen lager is dan 112% van de van toepassing zijnde norm.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het in aanmerking te nemen vermogen niet als draagkracht aangemerkt.
De bijdrage voor deze verzekering wordt maandelijks rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de zorgverzekeraar.
Categoriale bijzondere bijstand kan worden verleend in de kosten die verband houden met de kosten die voortvloeien uit chronische ziekte, handicap of ouderdom.
De forfaitaire kostenvergoeding bedraagt € 80,- per jaar.
Indien de werkelijke kosten hoger zijn dan € 80,- worden de werkelijke kosten vergoed onder aftrek van de forfaitaire kostenvergoeding.
Artikel 15 Kosten van maatschappelijke aard
Bijzondere bijstand kan worden verleend voor:
De eigen bijdrage voor rechtsbijstand via een op grond van Wet op de rechtsbijstand toegewezen raadsman alsmede de hieraan verbonden overige kosten, waaronder de bijdrage griffierechten. Aan de bijstandsverlening dient zo mogelijk de voorwaarde te worden verbonden dat de rechter wordt verzocht de tegenpartij te veroordelen tot vergoeding van deze kosten;
De eigen bijdrage in de kosten van jeugdhulpverlening;
De noodzakelijk geachte kosten van begrafenis of crematie tot het bedrag der kosten voor zover de eigen middelen niet toereikend zijn;
De extra kosten, die verband houden met tijdelijke opname in een ziekenhuis of inrichting ter verpleging of verzorging van een gezinslid, tot een bedrag van:
€ 25,- bij een opname van 3 tot 8 dagen
€ 35,- bij een opname van 8 tot 16 dagen
€ 45,- bij een opname van 16 tot 24 dagen
€ 55,- bij een opname van 24 tot 31 dagen
De reiskosten in verband met bezoek aan een in een ziekenhuis verblijvend gezinslid, indien:
De reisafstand enkele reis meer bedraagt dan 40 kilometer of
Voor zover de opnameduur langer is dan 10 dagen, vanaf de elfde dag.
Voor de hoogte wordt uitgegaan van de kosten van de goedkoopste vervoersmogelijkheid en een vergoeding op basis van een frequentie van 1 x per dag voor maximaal 2 personen;
De reiskosten in verband met bezoek aan een in detentie verblijvend gezinslid voor maximaal 2 personen gedurende 1 x per 14 dagen. Voor de hoogte wordt uitgegaan van de kosten van de goedkoopste vervoersmogelijkheid;
De kosten van doorlopende woonlasten dan wel de kosten van opslag van huisraad wegens opname in een inrichting ter verpleging of verzorging;
Extra woonkosten voortvloeiend uit het bewonen van een aanleunwoning;
Extra woonkosten voortvloeiend uit het verblijf in serviceflat Molenwijck, voor zover de bewoning is aangevangen voor 1 juli 1981;
De kosten van wijziging en verlenging van de verblijfsdocumenten I en II.
De kosten van bewindvoering op basis van een rechterlijke uitspraak.
Directe en indirecte noodzakelijke schoolkosten van leerplichtige kinderen, indien deze kosten niet in overeenstemming zijn met de vergoeding via de voorliggende voorziening (Wtos).
Artikel 16 Bijstand voor aflossing en rente van geldleningen voor duurzame gebruiksgoederen en/of ter sanering van schulden, aangegaan bij een kredietverlenende instelling.
Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de maandelijkse rente en aflossing van een geldlening welke is aangegaan voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en/of ter sanering van schulden, indien en voor zover met de aflossing een bedrag gelijk aan 6% van de voor betrokkene geldende norm wordt overschreden.
De bijzondere bijstand als bedoeld onder 1. wordt verstrekt voor een periode van maximaal drie jaar.
Ten aanzien van personen, die een inkomen hebben boven de voor hen geldende norm wordt - met inachtneming van artikel 5 van deze verordening - 100% van dat meerdere in de aflossing te worden betrokken.
De hoogte van de bijzondere bijstand voor aflossing en rente wordt jaarlijks herzien, indien de financiële positie van de betrokkene daartoe aanleiding geeft.
Artikel 17 Bijzondere bijstand aan jongeren van 18 tot 21 jaar.
Bijstand kan worden verleend aan de alleenstaande van 18 tot 21 jaar, die in een inrichting verblijft, voor zijn persoonlijke uitgaven, voor zover de eigen middelen en die van zijn ouders niet toereikend zijn.
De bijstand is ten hoogste gelijk aan de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijft.
Bijstand kan worden verleend aan de alleenstaande (ouder) van 18 tot 21 jaar en het (echt)paar waarvan een of beide partners jonger is dan 21 jaar in aanvulling op de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wanneer:
zelfstandige huisvesting noodzakelijk is én
voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn of van de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij voor financiële hulp een beroep op zijn ouders doet.
Van noodzakelijke zelfstandige huisvesting is sprake als:
de ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;
de belanghebbende op het moment van de bijstandsverlening al 12 maanden zelfstandig woont.
De belanghebbende wordt geacht redelijkerwijs geen beroep op zijn ouders te kunnen doen als op basis van een schriftelijke indicatie van een instelling voor jeugdhulpverlening sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen ouder(s) en kind.
De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de bijstandsnorm voor (een) belanghebbende(n) van 21 jaar in een vergelijkbare situatie verminderd met de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de (berekende) ouderlijke bijdrage.
Voor de beoordeling of en in hoeverre de middelen van de ouder toereikend zijn om in de noodzakelijke bestaanskosten van hun kind te voorzien, wordt aangesloten bij de Tremanormen.
De op grond van het tweede lid verleende bijzondere bijstand wordt met toepassing van de Tremanormen op de ouders verhaald.
Het dagelijks bestuur kan van verhaal geheel of gedeeltelijk afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.
Hoofdstuk 4: VORM VAN BIJSTAND
Artikel 18 Bijzondere bijstand als geldlening voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en of ter sanering van schulden.
Bijstandsverlening ter voorziening in de aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening, indien geen gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening, zijnde een lening via een kredietverlenende instelling c.q. een borgtocht voor een door een instelling voor Volkskrediet of andere reguliere bankinstelling te verstrekken geldlening.
De hoogte van de aflossing van de geldlening voor deze gebruiksgoederen wordt zodanig vastgesteld dat de belanghebbende minimaal blijft beschikken over 94% van de voor de betrokkene geldende norm.
De hoogte van de aflossing wordt jaarlijks herzien, indien de financiële positie van de betrokkene daartoe aanleiding geeft.
Indien een geldlening op grond van de WWB is verstrekt, wordt na drie jaar aflossing overeenkomstig het bij individuele beschikking vastgestelde aflossingsbedrag, het restant van de lening omgezet in een bedrag om niet. Met de hiervoor bedoelde geldlening wordt gelijkgesteld de aflossing van een andere geldlening, die voor als noodzakelijk aan te merken kosten is aangegaan.
Indien bijstandsverlening voor (aflossing van) een geldlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, wordt de bijstand daarop afgestemd.
Artikel 19 Bijzondere bijstand onder verband van krediethypotheek of pandrecht
Indien recht op bijzondere bijstand bestaat, heeft die bijstand de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht als aan de in artikel 50, lid 2 van de wet genoemde criteria is voldaan.
Indien enkel bijzondere bijstand wordt verstrekt, worden de kosten van taxatie van de eigen woning, het passeren van de hypotheekakte en dergelijke, eveneens als geldlening onder verband van hypotheek verleend.
Artikel 20 Bijzondere bijstand om niet.
Behoudens in de gevallen genoemd in de artikelen 12, lid 3, 18 en 19 wordt de bijstand om niet verstrekt.
Hoofdstuk 5: SLOTBEPALINGEN
Artikel 21 Indexering
Het dagelijks bestuur kan de bedragen genoemd in deze verordening jaarlijks aanpassen voor zover de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de kosten van levensonderhoud volgens het C.B.S. daartoe aanleiding geeft.
Artikel 22 Citeertitel en inwerkingtreding
Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening bijzondere bijstand ISD Midden-Langstraat".
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.
Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur van de ISD Midden-Langstraat in zijn openbare vergadering van 15 november 2004
Het algemeen bestuur van de ISD Midden-Langstraat,
de secretaris, de voorzitter,
A.A.M. Vervest J.P.M. Klijs
ALGEMENE TOELICHTING
Naast bepalingen met betrekking tot bijstandsverlening in de algemeen noodzakelijke kosten van het
bestaan zijn in de WWB ook bepalingen opgenomen ten aanzien van de verlening van bijzondere bijstand.
Bijzondere bijstand is de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan. De begrenzing ten opzichte van de algemene bijstand wordt gevormd door het gegeven, dat alle bijstand die uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt aangemerkt als bijzondere bijstand.
Grondslag bijstandsverlening
Het eerste lid van artikel 35 WWB stelt het recht op bijzondere bijstand vast: “Onverminderd paragraaf
2 heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college
niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31 tweede lid en artikel 34 tweede lid niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover
het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen."
Deze vorm van individuele bijzondere bijstandsverlening is uitgebreid met de mogelijkheid van
categoriale bijstandsverlening. Deze is gebaseerd op het derde lid van artikel 35 WWB dat als volgt luidt:
“In afwijking van het eerste lid kan bijzondere bijstand ook aan een persoon van 65 jaar of ouder, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.”
Verdere uitbreiding van de categoriale bijstandsverlening heeft plaatsgevonden via artikel 10, lid 2 en 3 van de Invoeringswet WWB. Via het tweede lid blijft het mogelijk een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten. In afwachting van de stelselherziening ziektekostenverzekering is deze bevoegdheid in de Invoeringswet opgenomen, aangezien de werking ervan door de stelselherziening van beperkte duur zou kunnen zijn. De wenselijkheid van een collectieve verzekering wordt onderkend en in het 1e semester van 2005 zal nadere besluitvorming plaatsvinden. Met het derde lid wordt het mogelijk gemaakt om aan een persoon van 18 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar, behorend tot een categorie chronisch zieken of gehandicapten, bijzondere bijstand te verlenen, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon kosten in verband met chronische ziekte of handicap ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Relatie tot voorliggende voorzieningen
Bij de verlening van bijzondere bijstand is de verhouding tot de voorliggende voorzieningen van belang. In artikel 5 WWB wordt aangegeven wat onder een voorliggende voorziening verstaan wordt:
voorliggende voorziening: “elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin
aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging
van specifieke uitgaven”.
Het begrip voorliggende voorziening speelt een bepalende rol in de WWB. Reden daarvan is, dat deze
wet in het stelsel van bestaansvoorzieningen de plaats inneemt van laatste voorziening. De bijstandsverlening is complementair ten opzichte van voorliggende voorzieningen. Voorts is in dit verband met name artikel 15 WWB van belang. Hierin is het volgend vermeld:
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende
voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Afwijking van artikel 15 WWB is slechts mogelijk
indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen naar het oordeel van het dagelijks bestuur daartoe noodzaken. Het niet doen van een beroep op een voorliggende voorziening kan op zich niet als afwijzingsgrond voor een aanvraag dienen. Eerst moet beoordeeld worden of de belanghebbende voor de voorziening in aanmerking komt. In dat geval moet de bijstand worden geweigerd. Zo nee, dan moet bijstand volgen. Bij twijfel kan een verplichting worden opgelegd om een beroep te doen op de voorziening.
Vergoeding medische en sociaal-medische kosten
De verordening kent in artikel 13 de mogelijkheid van vergoeding van medische en sociaal-medische
kosten. In dit verband is van belang dat van de belanghebbende verwacht wordt dat hij zich zelf vanuit
zijn eigen inkomen in voldoende mate verzekerd tegen ziektekosten, niet alleen in het kader van de
Ziekenfondswet maar daarnaast in aanvulling op deze wet en de Awbz via het afsluiten van een aanvullende verzekering met inbegrip van een verzekering voor tandheelkunde. Hierdoor kan de belanghebbende de voor bijstandsverlening vatbare kosten beperken tot doorgaans een eigen bijdrage.
Voor zover deze kosten noodzakelijk zijn is bijstandsverlening vervolgens mogelijk. Voor het vaststellen van de noodzaak van dit soort kosten kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.
Uitgesloten van bijzondere bijstandsverlening
Een aantal kosten zijn op grond van artikel 14 WWB in ieder geval uitgezonderd van bijstandsverlening. Het gaat dan om:
de voldoening aan alimentatieverplichtingen;
de betaling van een boete;
geleden of toegebrachte schade;
vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;
kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de Wet op bijzondere medische verrichtingen, of wanneer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Nederland plaatsvinden.
Uitvoeringsrichtlijnen
Nadere uitwerking van het beleid bijzondere bijstand ten behoeve van de uitvoering is geregeld in het
Handboek WWB. Dit handboek is zowel voor medewerkers bij de ISD als bij de zorgloketten in digitale
vorm beschikbaar.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Hoofdstuk 1: ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2 Voorwaarden
Verwezen wordt naar de algemene toelichting bij deze verordening.
Artikel 3 Individualiseren
Ter toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting bij deze verordening.
Artikel 4 De aanvraag
Om de noodzaak van de kosten te kunnen vaststellen, is het vaak nodig dat de aanvraag bijzondere
bijstand wordt gedaan, voordat de kosten gemaakt worden. Hierin voorziet het eerste lid. Hiermee
wordt tevens bereikt dat de belanghebbende geconfronteerd wordt met een niet verwachte afwijzing
van het verzoek om bijstand.
Voor geringe kosten wordt een uitzondering worden gemaakt. Het hanteren van een administratieve
drempel van € 50,- is immers bedoeld ter reductie van uitvoeringskosten en lastendruk. Als de noodzaak achteraf vastgesteld kan worden, kan de aanvraag worden ingediend tot 3 maanden na afloop van het in artikel 5 bedoelde draagkrachtjaar. Met het verbod van bijstandsverlening met terugwerkende kracht ten aanzien van de bijzondere bijstand moet niet te rigide omgegaan worden. In de aard van de bijzondere omstandigheden, waardoor het recht op bijzondere bijstand is ontstaan, kan immers besloten liggen dat een aanvraag indienen voordat de kosten opkomen niet (goed) mogelijk is. Vasthouden aan het verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht, zou in die gevallen betekenen dat de functie van de bijzondere bijstand danig wordt uitgehold. Om de klant niet onnodig te belasten met gegevensuitvraag is een verkorte aanvraagprocedure in de genoemde gevallen mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 2: DRAAGKRACHT
Artikel 5 Draagkrachtperiode
Op basis van het eerste lid van artikel 35 WWB bepaalt het dagelijks bestuur de duur van de periode
waarover de draagkracht in aanmerking wordt genomen en het tijdstip waarop deze periode begint. Het vaststellen van de draagkrachtperiode ligt in het verlengde van het bepaalde in artikel 4 voor wat
betreft het tijdstip van indienen van een aanvraag. Degene die algemene bijstand ontvangt, heeft geen draagkracht. Het vaststellen van draagkracht en draagkrachtjaar heeft daarom eerst zin op het moment dat geen algemene bijstand meer ontvangen wordt. Door dit te doen, wordt de draagkracht vanaf dat moment in overeenstemming met de nieuwe inkomenssituatie gebracht. Dit is van belang bij periodieke bijzondere bijstand. Hierin is voorzien in het vierde lid.
Artikel 6 Draagkracht
Hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet handelt over de vaststelling van de middelen. Hiertoe worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Voor de draagkrachtbepaling bijzondere bijstand is besloten dezelfde
systematiek te hanteren als ten aanzien van de algemene bijstand het geval is. De langdurigheidstoeslag wordt in dat verband buiten aanmerking gelaten. Dit vereenvoudigt de uitvoering en beperkt daarmee de uitvoeringskosten.
Ten aanzien van de in het derde lid genoemde buitengewone uitgaven geldt dat deze alleen in mindering worden gebracht op het inkomen voor zover deze uitgaven niet voorkomen kunnen worden. Als bijvoorbeeld een alimentatieverplichting niet in overeenstemming is met het inkomen, is het niet op zijn plaats structureel rekening te houden met deze verplichting als met succes een beroep gedaan kan worden op herziening van de alimentatieverplichting. Ook wordt er van uitgegaan dat een aanspraak op een andere voorziening benut wordt.
Artikel 7 In aanmerking te nemen draagkracht
De draagkracht wordt uitgedrukt in een percentage van het voor de bijzondere bijstand in aanmerking
te nemen inkomen en vermogen. Er wordt in dit verband gesproken van een draagkrachtpercentage.
Dit artikel regelt hoe de draagkracht uiteindelijk wordt vastgesteld.
Uitgangspunt voor het beleid is dat:
??Het vermogen geheel in aanmerking wordt genomen voor zover dit op grond van de bepalingen van
hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet niet buiten aanmerking wordt gelaten.
??Voor het vaststellen van de draagkracht in het inkomen verschillende percentages worden gehanteerd. Bij kosten van medische, psychische en/of sociale aard behoeft niet de gehele ruimte boven de bijstandsnorm te worden aangesproken. Voor een aantal andere met name genoemde
kosten, zoals woon- of verwervingskosten wordt 100% van de draagkracht berekend. Dat wil zeggen dat het hele inkomen boven het toepasselijke normbedrag in mindering wordt gebracht op de te berekenen bijzondere bijstand.
Artikel 8 Het drempelbedrag
Het tweede lid van artikel 35 maakt het mogelijk om kosten van geringe omvang niet te vergoeden. Dit
maakt het ook mogelijk om ten aanzien van de uitvoeringskosten een beperkte kosten-batenanalyse te hanteren. Een vergoeding van geringe kosten blijft daarom achterwege als de kosten op jaarbasis lager dan € 50,- zijn. Zijn de kosten hoger dan worden de volledige kosten vergoed.
Voor de toepassing van de collectieve aanvullende verzekering wordt een uitzondering gemaakt. Het
afsluiten van een dergelijke verzekering wordt van belang geacht en wordt op deze wijze gestimuleerd.
Hoofdstuk 3: NOODZAKELIJKE KOSTEN VAN HET BESTAAN
Artikel 9 Woonkosten
Het verstrekken van een woonkostentoeslag is door de systematiek in de Huursubsidiewet slechts bij
uitzondering nodig als er:
??(nog) geen aanspraak bestaat op huursubsidie;
??of aanspraak bestaat op minder huursubsidie dan waarop op grond van de huidige omstandigheden recht zou bestaan;
??een bijzondere bijdrage in de huurlasten (hoofdstuk IV Huursubsidiewet) niet mogelijk is en
??de huur niet meer bedraagt dan de maximale huurgrens voor de toepassing van de huursubsidie.
De Huursubsidiewet dient als basis voor de berekening voor de woonkostentoeslag, waarbij rekening
wordt gehouden met de aanspraken op huursubsidie en/of een bijdrage op basis van de zogenaamde
Vangnetregeling huursubsidie. De toeslag is gelijk aan het huursubsidiebedrag dat voor de huidige situatie toegekend zou zijn, verminderd met de daadwerkelijk aanspraken op huursubsidie en of bijzondere bijdrage in de huurlasten.
Indien geen aanspraak bestaat op huursubsidie, omdat de woonkosten de maximale huurgrens te boven gaan, kan gedurende maximaal één jaar een toeslag worden verstrekt, gelijk aan het verschil tussen de woonkosten, verminderd met het bedrag dat bij een maximale huur op grond van de Huursubsidiewet door de belanghebbende zelf betaald dient te worden. Deze toeslag kan bij bijzondere individuele omstandigheden met maximaal één jaar worden verlengd. In deze omstandigheid dient betrokkene uit te zien naar goedkopere huisvesting.
Voor bijzondere bijstand voor de woonkosten wordt 100% van de draagkracht in het inkomen in
aanmerking genomen. Als er sprake is van een eigen woning, waarvan de woonkosten lager zijn dan de maximaal subsidiabele huur op grond van de Huursubsidiewet, wordt een woonkostentoeslag verstrekt, gelijk aan het huursubsidiebedrag, waarop een huurder met dezelfde woonlasten aanspraak kan maken. Als de woonkosten hoger zijn, wordt gehandeld overeenkomstig de situatie in geval van bewoning van een huurwoning.
Bij de vaststelling van de hoogte van de woonlasten wordt uitgegaan van:
de hypotheekrente
het eigenaarsdeel van de onroerendzaakbelasting en rioolrechten
de brand-/opstalverzekering
de erfpachtcanon
de waterschapsomslag (omslagheffing eigenaarsgedeelte)
een vast bedrag voor de kosten van groot onderhoud (normbedragen Ministerie van VROM).
Bij de vorenstaande berekeningen (huur en eigen woning) wordt conform de huursubsidiebepalingen
rekening gehouden met de aanwezigheid en/of het inkomen van inwonenden (onderhuur,
medebewoners, kinderen), zodat er geen sprake is van doorkruising van het rijksbeleid.
Bij bewoning van een aanleunwoning kan verder het achtste lid van artikel 15 van deze verordening van belang zijn.
Artikel 10 Toeslag in verband met terugval in inkomen
De overbruggingstoeslag, genoemd in het eerste lid, stelt de belanghebbende in staat zijn
uitgavenpatroon aan een onverwachte nieuwe inkomenssituatie aan te passen. Wanneer hij kan voorzien dat hij op een lager inkomen aangewezen geraakt, zoals bij de overgang van het ontvangen van een WW-uitkering naar een WWB- of Ioaw-uitkering, is deze toeslag niet van toepassing. Op basis van het tweede lid kan een overbruggingstoeslag worden verstrekt voor zover de belanghebbende op de ingangsdatum over onvoldoende middelen beschikt ter overbrugging naar de
eerstvolgende volledige betaling. Een voorschot op grond van art. 52 WWB (geldlening) biedt in dit geval geen soelaas, omdat dit voorschot direct bij betaling van de toegekende bijstand verrekend wordt, waardoor het liquiditeitsprobleem kan blijven bestaan.
Het derde lid biedt de mogelijkheid van een garantietoeslag als het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind niet meer ten laste van de ouder komt. De bijstand wordt zodanig verleend dat de toe te kennen toeslag gelijk is aan het verschil tussen de voormalige (norm alleenstaande ouder en kinderbijslag) en de nieuwe inkomenssituatie (norm alleenstaande en inkomen kind) van ouder en kind. De toeslag verstrekt de voormalige alleenstaande ouder, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt een inkomensgarantie ter hoogte van het voorheen genoten inkomen.
In het derde lid wordt aangegeven dat in de berekening van de toeslag aangenomen wordt dat het kind in ieder geval een inkomen ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kan ontvangen. In tegenstelling tot het vermelde in artikel 31 lid 2 is de Akw die eventueel nog ontvangen wordt ten behoeve van het kind vanaf het moment van de normsverandering een middel waarmee rekening wordt gehouden.
Artikel 11 Kinderopvang en verwervingskosten
Om een inkomen uit arbeid te verdienen, moeten vaak verwervingskosten worden gemaakt. Hierbij valt te denken aan kosten van vervoer of kinderopvang. Omdat het niet toegestaan is om deze kosten van het loon af te trekken, kan in voorkomende gevallen bijzondere bijstand worden verstrekt. In het eerste lid worden situaties aangegeven waarin geen aanspraak kan worden gemaakt op een
tegemoetkoming via de Wet Kinderopvang. De kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie is in 2005 buiten de Wet Kinderopvang gelaten, omdat nog niet is voorzien in een landelijk systeem van indicatiestelling. In de overgangsperiode kan bijzondere bijstand worden verstrekt. De maximale tegemoetkoming komt overeen met de maximale tegemoetkoming in het kader van de Wet
Kinderopvang.
Bijzondere bijstand blijft mogelijk indien geen passend aanbod voor reguliere kinderopvang kan worden gedaan, bijvoorbeeld in verband met werktijden van de ouder in het weekend. Bij particuliere opvang wordt de hoogte van de vergoeding in deze kosten afgestemd op de richtbedragen die het NIBUD ter zake hanteert. De verantwoordelijkheid voor een regelmatige opgave met bewijsstukken van de gemaakte kosten berust bij de cliënt.
Voor reiskosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt als meer dan 10 kilometer enkele afstand
gereisd wordt voor zover de werkgever de kosten niet vergoedt. Het in rekening brengen van een eigen bijdrage is niet reëel als het inkomen van de werknemer niet meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. In dat geval kan immers de situatie ontstaan dat de werknemer er, ondanks de geleverde inspanningen, financieel op achteruit gaat wat de werkaanvaarding kan ontmoedigen. Het derde lid maakt het daarom mogelijk de kosten volledig te vergoeden. Voor verwervingskosten geldt een draagkrachtpercentage van 100%.
Artikel 12 Kosten van scholing en werkervaring
Bevorderd dient te worden dat belanghebbende gebruik maakt van voorzieningen die bijdragen aan
diens zelfstandige bestaansvoorziening. Deelname aan noodzakelijke scholing/opleiding vormt een van de mogelijkheden. Door bijzondere bijstand te verlenen in kosten die verband houden met noodzakelijke scholing wordt participatie bevorderd.
De reiskosten worden vergoed op basis van het goedkoopste tarief openbaar vervoer. Vergoeding is
alleen mogelijk als de scholing niet binnen de eigen woonplaats gebeurt en de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer bedraagt.
Het gestelde onder 11 ten aanzien van de kinderopvang is eveneens van toepassing als kinderopvang
tijdens scholing of werkervaring noodzakelijk is en een voorliggende voorziening geen uitkomst biedt.
In de praktijk zal dit artikel doorgaans niet toegepast behoeven te worden. Immers deze kosten worden normaliter bestreden uit het werkbudget. Dit budget zal in eerste instantie voor dit soort kosten moeten worden aangesproken.
Artikel 13 Medische en sociaal medische kosten
Toelichting algemeen.
In dit artikel gaat het met name om medische of sociaal-medische kosten. De noodzaak van deze kosten kan in bepaalde gevallen alleen worden vastgesteld na een onafhankelijk advies van een deskundige. De kosten van zo’n advies moeten wel in een redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd. Als grensbedrag voor het opvragen van een advies wordt daarom € 230,- gehanteerd. Verder wordt verwezen naar de tekst in de algemene toelichting onder het kopje “vergoeding medische en sociaal-medische kosten”.
Toelichting bij 1: particuliere verzekering tegen ziektekosten.
Wanneer geen toegang tot de reguliere ziekenfondsverzekering mogelijk is, kan bijzondere bijstand
worden verleend voor een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende ziektekostenverzekering (dus inclusief de wettelijke toeslagen MOOZ en WTZ), nadat deze premie is verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale premie Ziekenfondswet dat door de belanghebbende verschuldigd zou zijn bij verplichte ziekenfondsverzekering.
Toelichting bij 2: particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.
Het kan, hoewel daaraan gedurende de bijstandsperiode geen behoefte bestaat, noodzakelijk of redelijk zijn om een zelfstandige een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering te laten aanhouden om te voorkomen dat deze na de beëindiging van de bijstandsverlening wordt geconfronteerd met acceptatieproblemen of aanmerkelijk ongunstiger voorwaarden.
Voortzetting van de betaling van een arbeidsongeschiktheidsverzekering dient in de vorm van bijzondere bijstand te gebeuren. Ten aanzien van de verrekening van deze bijzondere bijstand zijn de bepalingen van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 van toepassing.
Toelichting bij 3: eigen bijdragen Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Als er een medische indicatie is voor bepaalde voorzieningen, maar de voorliggende voorziening slechts een gedeelte van de noodzakelijke kosten vergoedt, kan bijzondere bijstand worden verstrekt in de restantkosten. Het gaat bijvoorbeeld om kosten van een hoortoestel, elastische kousen, pruik,
steunzolen en voor eigen rekening blijvende reiskosten. Nadere detaillering van deze kosten heeft
plaatsgevonden in het Handboek WWB.
Kosten die uitdrukkelijk om medisch inhoudelijke redenen buiten de werkingssfeer van de voorliggende voorziening zijn gelaten, kunnen in beginsel niet vergoed worden. Alleen in geval van zeer dringende redenen is na medisch advies bijstandsverlening mogelijk. Als de voorliggende voorziening om budgettaire redenen geen vergoeding verstrekt, is in beginsel wel bijzondere bijstand mogelijk.
Toelichting bij 4: Tandartskosten voor volwassenen.
De genoemde kostensoorten zijn per 1 januari 2004 om budgettaire redenen en niet omdat de kosten
niet noodzakelijk zouden zijn uit de Ziekenfondswet gehaald. Bijstandsverlening is dus mogelijk.
Toelichting bij 5: Overige noodzakelijke tandheelkundige hulp.
Zoals in de algemene toelichting gesteld is, wordt er van uitgegaan dat een belanghebbende zich in
voldoende mate verzekert. Dit geldt ook voor de kosten van tandheelkunde. In de meeste gevallen zal
een eigen bijdrage resteren waarvoor bijstandsverlening verleend kan worden. Dit betekent niet dat
alle vormen van tandheelkundige hulp voor bijstandsverlening vatbaar zijn. Steeds zal uitgegaan
moeten worden van het goedkoopst adequate alternatief. Waar nodig zal de besluitvorming
gebaseerd moeten worden op het advies van een onafhankelijk tandarts.
Toelichting bij 6: De eigen bijdrage op grond van de Regeling ziekenvervoer Ziekenfondswet.
Per 1 juni 2004 is de systematiek van vergoeding in de kosten van liggend en zittend ziekenvervoer
opnieuw geformuleerd en vastgelegd in deze regeling. Alleen in de in de regeling genoemde gevallen is er nog sprake van noodzakelijk ziekenvervoer. Dit betekent dat alleen in die gevallen nog bijstand
verstrekt kan worden in de kosten van de eigen bijdrage. In alle andere gevallen is bijstandsverlening
niet mogelijk.
Toelichting bij 7: De meerkosten van een dieet (met uitzondering van dieetpreparaten).
Alleen als de kosten van een dieet meer bedragen dan de gebruikelijke voedingskosten kan in de
meerkosten bijzondere bijstand worden verstrekt. Het Voedingscentrum heeft ter zake voorschriften
vastgesteld, die in voorkomende gevallen gehanteerd worden.
Toelichting bij 8: De extra noodzakelijke kosten als gevolg van ziekte of handicap.
Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de stookkosten.
De algemene bijstand voorziet hierin. Alleen bij ziekte of handicap kan er aanleiding zijn bijzondere
bijstand te verlenen voor deze kosten. Daarbij wordt uitgegaan van de werkelijke kosten onder aftrek
van de van toepassing zijnde stookkosten zoals opgenomen in de NIBUD-prijzengids. Over het
algemeen geldt dat het gasverbruik met 7% toeneemt wanneer de thermostaat van de verwarming 1º
hoger wordt gezet.
Toelichting bij 9: Kosten van voetverzorging als gevolg van ziekte of handicap
Behoeft geen toelichting.
Toelichting bij 10.: Bril/contactlenzen
In een periode van 3 jaar kan eenmaal een bril en meerdere keren contactlenzen worden vergoed tot
het maximaal genoemde bedrag. Hierbij vindt geen noodzakelijkheidsbeoordeling plaats. Hiervan is
alleen sprake als er een medische indicatie is voor de hogere kosten. Een medisch advies wordt dan
opgevraagd. Dit kan achterwege blijven bij een sterkte van 10 of meer dioptrieën en bij lenticulaire
glazen. In deze gevallen wordt aangenomen dat de standaardvergoeding niet toereikend is.
Rekening wordt gehouden met de vergoeding die op basis van een collectieve aanvullende verzekering ontvangen kan worden.
Toelichting bij 11. :De eigen bijdrage voor thuiszorg
Ten aanzien van deze kosten wordt er van uitgegaan dat de geboden hulp verleend wordt door een
erkende instelling. Vergoeding van kosten, voor hulp verleend door particulieren is niet mogelijk.
Toelichting bij 12.: Sociale alarmering, maaltijdvoorziening en dagverzorging
Door middel van deze voorzieningen is het mogelijk langer zelfstandig in de eigen woning te
functioneren. Bijstandsverlening is om die reden noodzakelijk, mits er een indicatie is voor de
betreffende voorzieningen. Ten aanzien van de kosten van de maaltijdvoorziening geldt dat alleen de
meerkosten ten opzichte van de gebruikelijke kosten noodzakelijk zijn. Het Handboek WWB (NIBUDrichtlijnen) geeft hiervoor richtlijnen. Als een magnetron noodzakelijk is, kan in de betreffende
huurkosten eveneens bijstand worden verleend.
Toelichting bij 13.: De extra kosten van bewassing en slijtage van kleding en beddengoed.
Ziekte en gebrek kunnen lijden tot meerkosten op dit vlak. Met gebruikmaking van de door de GGD
ontwikkelde voorschriften kan bijzondere bijstand worden verstrekt.
Artikel 14 Categoriale vergoeding kosten in verband met een chronische ziekte, handicap of
ouderdom
Voor personen met een inkomen tot 112% van de toepassing zijnde norm is het mogelijk deel te nemen aan een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering. Dit maakt het mogelijk dat de belanghebbende zonder meerkosten gebruik kan maken van een uitgebreider verstrekkingenpakket via de zorgverzekeraar. Voor deze verstrekking wordt afgeweken van de gebruikelijke draagkracht, inkomens- en vermogensbepalingen.
Zoals in de algemene toelichting is opgenomen kan ook aan de persoon jonger dan 65 jaar, behorend tot de categorie chronisch zieken, gehandicapten en ouderen (vanaf 1 januari 2004) categoraal bijzondere bijstand worden verstrekt. Als voorbeelden van chronisch ziekten kunnen genoemd worden cara (o.a. astma), diabetes mellitus, epilepsie, reuma, lever- en darmziekten, spierziekten, nierziekten,
hartafwijkingen, hemofilie, cystic fibrosis, chronische artritis en kanker.
Bij het verstrekken van bijzondere bijstand t.b.v. personen uit deze categorie wordt geen onderzoek
ingesteld om te bepalen of men al dan niet tot deze doelgroep behoort. Dit ter voorkoming van onnodige onderzoeken en uitvoeringskosten. Er wordt vanuit gegaan dat men tot de doelgroep behoort in het geval van:
??beschikking arbeidsongeschiktheidsuitkering, uitgaande van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%
??toekenningsbeschikking WVG-voorziening
??beschikking vrijstelling arbeidsplicht op grond van lichamelijke beperkingen
??bewijs van indicatiestelling door het Rio voor een of meerdere vormen van Awbz-zorg of Wvg-hulpmiddelen
??gehandicaptenparkeerkaart
??diabetespaspoort
??medicijnenlijst (indien men over geen andere bewijsstukken beschikt)
Voor ouderen is de leeftijd van 65 jaar een algemeen aanvaard criterium.
Het is mogelijk dat de werkelijke kosten als gevolg van chronische, ziekte of handicap hoger zijn. In dat geval wordt de hoogte van de werkelijke kosten vastgesteld en kunnen de werkelijke kosten vergoed worden onder aftrek van de forfaitaire vergoeding. Het ontvangen van bijzondere bijstand in deze kosten impliceert dat de belanghebbende deze kosten in beginsel niet meer bij de belastingdienst kan opvoeren in het kader van de buitengewone uitgavenaftrek en de aftrekmogelijkheid op grond van het Tijdelijk Besluit Tegemoetkoming buitengewone uitgaven. Dat betekent overigens niet dat hij helemaal geen beroep meer kan doen op een buitengewone uitgavenaftrek. Niet alleen de feitelijke kosten, maar ook betaalde ziektekostenpremies (werkgevers- en werknemersdeel, nominale en aanvullende premie), het ouderdoms- en arbeidsongeschiktheidsforfait zijn immers fiscaal aftrekbaar. In de voorlichting aan de klant wordt hieraan aandacht worden besteed.
Artikel 15 Kosten van maatschappelijke aard
Toelichting bij 1: Rechtshulp.
Bij toewijzing van juridische hulp via de Raad voor Rechtsbijstand staat de noodzaak van deze hulp vast en blijft toetsing aan het noodzakelijkheidscriterium achterwege.
Toelichting bij 2: Eigen bijdrage jeugdhulpverlening.
Deze inkomensonafhankelijke eigen bijdrage, die geïnd wordt door het Landelijk Bureau Inning
Onderhoudsbijdragen (LBIO) wordt opgelegd aan de ouder die de Akw ontvangt. De bijdrage wordt op
nihil gesteld als de ouder aantoont algemene bijstand op basis van de norm voor een alleenstaande, een uitkering ingevolge de Regeling verstrekking asielzoekers (Rva), dan wel een zak- en
kleedgeldvergoeding te ontvangen.
Toelichting bij 3: Kosten lijkbezorging.
De kosten van lijkbezorging behoren tot de noodzakelijke bestaanskosten van de erfgenamen. Voor
zover deze onvoldoende middelen hebben, er geen erfenis of verzekering is, waaruit de kosten van
lijkbezorging voldaan kunnen worden, kan bijzondere bijstand worden verstrekt met betrekking tot de
volgende kosten:
Begrafeniskosten:
Standaardkist, begeleiders en dragers, rouwauto, regelen begrafenis en vervullen van alle vereiste formaliteiten.
Transportkosten (overbrengen van de overledene naar een mortuarium).
Standaard uitvaartdienst.
Drukwerk ( 50 rouwcirculaires, 50 bidprentjes, 50 bedankkaarten) met portokosten.
Afleggen en bloemstuk in mortuarium.
Staangeld in mortuarium.
Huur aula (indien er geen kerkdienst is).
Begraafplaats naar plaatselijk geldend tarief.
Grafsteen
Crematiekosten:
Standaard, begeleiders en dragers, rouwauto, regelen begrafenis en vervullen van alle vereiste formaliteiten.
Transportkosten (overbrengen van de overledene naar een crematorium).
Overbrengen naar crematorium.
Kosten crematorium.
Standaard uitvaartdienst.
Drukwerk (50 rouwcirculaires, 50 bidprentjes, 50 bedankkaarten) met portokosten.
Afleggen en bloemstuk in mortuarium.
Staangeld in mortuarium.
Bloemen
Grafsteen
Voor de vaststelling van de kosten zijn richtbedragen opgenomen in het Handboek WWB (NIBUDrichtlijnen)
Toelichting bij 4: Extra kosten bij opname in ziekenhuis of inrichting ter verpleging of verzorging.
Dit artikel maakt het mogelijk een forfaitaire vergoeding te verstrekken aan personen die met extra
kosten geconfronteerd worden bij een ziekenhuisopname (bijv. voor de huur van een telefoon of TV,
extra linnengoed).
Toelichting bij 5: Reiskosten in verband met ziekenhuisbezoek, bij opname van een gezinslid.
Deze kosten zijn in beginsel van algemene aard. Bij grotere reisafstanden of een langdurige opname
verandert dit. Met inachtneming van de hier bepaalde randvoorwaarden is bijzondere
bijstandsverlening mogelijk.
Toelichting bij 6: Reiskosten in verband met een in detentie verblijvend gezinslid.
De reiskosten in verband met bezoek aan een in detentie verblijvend gezinslid voor maximaal 2
personen gedurende 1 x per 14 dagen. Voor de hoogte wordt uitgegaan van de kosten van de
goedkoopste vervoersmogelijkheid. Door deze regeling blijft t.b.v. de gezinsleden contact
gewaarborgd.
Toelichting bij 7: Doorlopende woonlasten of opslag kosten huisraad bij verblijf in een inrichting ter
verpleging of verzorging
Bijstand voor de kosten van het aanhouden van de woning wordt alleen verstrekt gedurende de
periode dat dit redelijkerwijs noodzakelijk is. Hierbij geldt als richtlijn een periode van 6 maanden. Reden om van een langere periode uit te gaan kan bijvoorbeeld zijn dat de belanghebbende al dan niet na verloop van tijd (bijvoorbeeld op therapeutische basis) de weekends buiten de inrichting doorbrengt. Gezien de besparing op de verbruikslasten van de eigen woning behoren de voorschotbedragen gas, licht en water gedurende de afwezigheid wel aangepast te worden. Overigens geldt deze bepaling niet als er sprake is van detentie. De wet verzet zich in deze situatie
tegen bijstandsverlening.
Toelichting op 8: Extra woonkosten voortvloeiend uit het bewonen van een aanleunwoning.
In deze omstandigheden kan sprake zij van zodanige woonkosten dat de voorliggende voorziening
(Huursubsidiewet) niet meer toereikend wordt geacht. Omdat het bewonen van een aanleunwoning als noodzakelijk dient te worden bestempeld, worden de extra woonkosten als bijzonder aangemerkt op basis van de volgende berekening:
Te betalen huur onder aftrek huursubsidie €
Af:
normhuur €
energielasten €
water €
glasverzekering €
heffing afvalstoffen €
belasting WOZ
algemeen beheer en administratiekosten €
rente en afschrijving voorzieningen in woning €
Energielasten €
Totaal € ……..
Extra bijzonder noodzakelijke kosten €
Toelichting op 9: extra woonkosten voortvloeiend uit verblijf in serviceflat Molenwijck
De gemeente Loon op Zand heeft het mogelijk gemaakt dat personen die voor 1 juli 1981 in deze
serviceflat zijn gaan wonen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand in extra woonkosten. In incidentele gevallen wordt hiervan nog gebruik gemaakt en op basis van deze eerdere afspraak is deze regeling opgenomen in de verordening. De berekening van de bijzondere bijstand is als volgt:
huur €
servicekosten €
maaltijden €
nota Essent €
kosten broodmaaltijden €
waskosten €
totaal €
Af:
Aow (incl. VT) – norm zak- en kleedgeld WWB – nominale premie ZFW €
Huursubsidie €
Totaal € ……. -
Bijzondere bijstand €
Toelichting op 10: De kosten van wijziging en verlenging van de verblijfsdocumenten I en II en de
kosten van naturalisatie
Dit soort kosten zijn vanaf 1 januari 2003 aanmerkelijk verhoogd en wel zodanig dat bij een inkomen
op minimumniveau de kosten een direct probleem kunnen vormen. Bijzondere bijstand kan daarom
verleend worden in de wijzigings- en verlengingskosten van de verblijfsdocumenten I en II (niet van
toepassing bij asielgerechtigden en EU/EEG-onderdanen). Daarbij wordt het volgende in acht genomen:
??De bijzondere kosten bestaan uit de meerkosten t.o.v. de kosten van een regulier paspoort of in geval van jongeren < 12 jaar t.o.v. de kosten van het bijschrijven van een kind in het paspoort van een ouder.
??Met de kosten van een regulier paspoort of bijschrijving wordt in een periode van 5 jaar 1 keer rekening gehouden.
??Draagkrachtpercentage bedraagt 100%
??Omdat de kosten voorzienbaar zijn, wordt rekening gehouden met de reserveringsmogelijkheden. Dit geldt niet voor de periode die ligt voor 1 januari 2003.
Toelichting op 11: Kosten bewindvoering.
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de door de rechter in de beschikking
vastgestelde kosten van bewindvoering of de door de bewindvoerder in rekening gebrachte
voorschotten, die later definitief worden vastgesteld door de kantonrechter.
Toelichting 12: Directe en indirecte schoolkosten van leerplichtige kinderen.
Onder de directe schoolkosten worden met name de reiskosten begrepen van kinderen op het voortgezet onderwijs die een reisafstand moeten overbruggen waarvoor het Wtos-budget aantoonbaar niet toereikend is. De grens waarbij rekening gehouden kan worden met bovennormelijke reiskosten ligt bij een enkele reisafstand van 8 km. De formule waarlangs de kosten
worden vastgesteld ligt vast in het Handboek WWB.
Voor kinderen op het basisonderwijs geldt dat de kosten van de onderwijsbijdrage als noodzakelijk
worden aangemerkt. Daardoor wordt voorkomen dat het kind bij allerlei activiteiten “buitenspel” komt te staan. Verder kunnen overblijfkosten worden vergoed als dit noodzakelijk is in het kader van de
activering van de ouder (sociale activering, vrijwilligerswerk, werkervaring, deeltijdwerk, scholing).
Artikel 16 Bijstand voor aflossing en rente van geldleningen voor duurzame gebruiksgoederen en/of ter sanering van schulden, aangegaan bij een kredietverlenende instelling.
Artikel 51 WWB vermeldt::
“Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan
worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een
bedrag om niet.
Indien een geldlening als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, stemt het college de
aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden,
mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.”
Artikel 48 WWB geeft aan wanneer de bijstand nog meer kan worden verleend in de vorm van een
geldlening of borgtocht, namelijk indien:
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;
de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;
het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.
Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is dat de bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van
een geldlening wanneer het betreft bijstand voor:
duurzame gebruiksgoederen (waaronder ook te rekenen de duurzame gebruiksgoederen
die behoren tot de babyuitzet);
waarborgsom;
schulden.
Voor de hoogte van de aflossing wordt onveranderd aansluiting gezocht bij de normen zoals vastgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK), de aflossingsbedragen die ook door de Stadsbank Midden-Nederland. Voor zover de belanghebbende bij toekenning van de uitkering en ook gedurende de 3 daarop volgende jaren algemene bijstand ontvangt, wordt het bijstandsbedrag tussentijds niet getoetst aan de vermelde 6%-norm. Bedraagt het inkomen meer dan de bijstandsnorm, dan wordt het vast te stellen aflossingsbedrag verhoogd met 100% van het inkomen voor zover dat meer is dan de bijstandsnorm. Eenmaal vastgestelde aflossingsbedragen worden gedurende de aflossingsperiode niet herzien wanneer de NVVK de normen wijzigt.
Voor de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen geldt, dat na drie jaar aflossen (36
maanden) het restant van de lening buiten invordering wordt gesteld.
Artikel 17 Bijzondere bijstand aan jongeren van 18 tot 21 jaar.
Toelichting bij het eerste lid: toeslagen voor in inrichting verblijvende jongeren van 18 tot en met 20 jaar. In artikel 13 tweede lid, onderdeel a WWB is bepaald dat voor personen jonger dan 21 jaar die in een inrichting verblijven, geen recht op algemene bijstand bestaat. In de situatie dat een persoon jonger dan 21 jaar in een inrichting verblijft, kan bijzondere bijstand worden verleend voor zover de jongere geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders.
Het komt slechts zeer incidenteel voor dat aan deze groep bijstand moet worden verstrekt. De persoonlijke toelage in de vorm van bijzondere bijstand voor 18 t/m 20 jarigen die in een inrichting
verblijven, is afhankelijk van de in de betrokken inrichting noodzakelijke persoonlijke uitgaven en bedraagt ten hoogste de norm voor een in een inrichting verblijvende alleenstaande van 21 jaar of ouder, vermeld in artikel 23 WWB. De bijstand wordt slechts verleend indien redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplichtige. Waar mogelijk wordt de bijstand op de onderhoudsplichtige verhaald.
Toeslagen voor alleenstaande ouders in inrichting:
De WWB voorziet in artikel 23 in de bijstandsnorm bij verblijf in een inrichting. De norm voor een
alleenstaande is gelijk aan de norm voor een alleenstaande ouder De situatie kan zich voordoen dat een alleenstaande ouder tezamen met zijn kind in een inrichting verblijft. In dergelijke gevallen zijn de kosten die de belanghebbende voor het kind moet maken, meestal zodanig dat de kinderbijslag daartoe een toereikende vergoeding biedt. Derhalve kan worden volstaan met het normbedrag voor een alleenstaande. Voor de gevallen dat hogere kosten dienen te worden gemaakt, kunnen burgemeester en wethouders de bijstand daarop afstemmen door aanvulling met bijzondere bijstand.”
Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is dat de kinderbijslag in principe toereikend is dat geen
bijzondere bijstand verstrekt wordt voor het kind dat samen met de ouder(s) in een inrichting verblijft.
In dié gevallen dat noodzakelijk hogere kosten gemaakt moeten worden, is er aanleiding de bijstand
daarop af te stemmen. De bijstand wordt slechts verleend indien redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplichtige. Waar mogelijk wordt de bijstand op de onderhoudsplichtige verhaald.
Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar:
De toeslagen voor uitkeringsgerechtigden van 21 jaar en ouder zijn geregeld in de Verordening
toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004. In die verordening mocht de toeslag voor jongeren van 18 t/m 20 jaar niet worden geregeld. Bijzondere bijstand kan en mag immers niet categoriaal worden geregeld.
De eventuele toeslagen voor uitkeringsgerechtigden tot 21 jaar zijn daarom gebaseerd op artikel 12 van de WWB, dat als volgt luidt:
"Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke
kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen
beroep kan doen op zijn ouders omdat:
de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of
hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken."
In dit artikel wordt het recht op aanvullende bijstand voor de 18- tot 21-jarigen geregeld. Deze aanvullende bijstand wordt als bijzondere bijstand verleend. Zoals uit de redactie van dit artikel blijkt, is dat ook het geval als een of beide partners jonger dan 21 jaar is of als alleenstaande de zorg heeft voor een of meer kinderen heeft.
Deze aanvullende bijstand wordt slechts verleend voor zover de betrokkene voor die noodzakelijke
bestaanskosten geen beroep op de ouders kan doen. Onderdeel a. ziet op de omstandigheid dat de
financiële draagkracht van de ouders ontoereikend is om te voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten van het kind. Op grond van onderdeel b. kan eveneens aanvullende bijstand worden verleend als de ouders weliswaar financieel in staat zijn om de bestaanskosten van het kind op zich te nemen, maar de betrokkene redelijkerwijs geen beroep op de ouders kan doen. Daarbij gaat het vooral om de situaties waarin de onderlinge verhouding ernstig verstoord is. Met het begrip "redelijkerwijs" wordt tot uitdrukking gebracht dat de gemeente van geval tot geval dient te beoordelen of hiervan inderdaad in die mate sprake is, dat de verlening van bijstand gerechtvaardigd is. Om geen afbreuk te doen aan de ouderlijke onderhoudsplicht, wordt in zo'n situatie de bijstand verhaald op de ouders.
Voor de hoogte van de toeslag wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de toeslag het mogelijk moet
maken dat de noodzakelijk uitwonende jongere op dezelfde wijze in zijn onderhoud kan voorzien als de persoon van 21 jaar en ouder.
Hoofdstuk 4: VORM VAN BIJSTAND
Artikel 18 Bijzondere bijstand als geldlening voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen
en of ter sanering van schulden.
Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 16. De uitgangspunten voor het in dat artikel geformuleerde beleid zijn ook hier van toepassing. Kredietverlening via Stadsbank Midden-Nederland of andere kredietverlener is voorliggend aan bijstandsverlening in de vorm van leenbijstand zoals bedoeld in dit artikel.
Artikel 19 Bijzondere bijstand onder verband van krediethypotheek
De bijstand wordt verleend in de vorm van een krediethypotheek als voldaan wordt aan de in artikel 50, tweede lid genoemde criteria, te weten:
indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid en
Voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid onderdeel d.
De bepalingen van de verordening en het besluit krediethypotheek zijn verder van toepassing.
Artikel 20 Bijzondere bijstand om niet
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Hoofdstuk 5: SLOTBEPALINGEN
Artikel 21 Indexering
Op basis van dit artikel heeft het dagelijks bestuur het mandaat om de in de verordening genoemde
bedragen te indexeren als daartoe aanleiding bestaat. De ontwikkeling van de kosten van
levensonderhoud zoals bepaald door het C.B.S. zijn daarbij uitgangspunt.
Artikel 22 Citeertitel en inwerkingtreding
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl