Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009

Geldend van 03-12-2024 t/m heden

Intitulé

Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND, DE COMMISSARIS VAN DE KONING IN DE PROVINCIE GELDERLAND EN DE BEHEERSAUTORITEIT OOST-NEDERLAND, IEDER VOOR WAT BETREFT DE EIGEN BEVOEGDHEDEN;

Gelet op het bepaalde in afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUITEN

Vast te stellen de als volgt gewijzigde regeling: Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In dit reglement wordt, tenzij anders is bepaald, onder mandaat mede verstaan volmacht of machtiging.

  • 2. In dit reglement wordt verstaan onder:

    • a.

      ondermandaat: mandaat verleend door een gemandateerde of ondergemandateerde;

    • b.

      eerste ondermandaat: ondermandaat verleend door een gemandateerde;

    • c.

      tweede ondermandaat: ondermandaat verleend door een ondergemandateerde;

    • d.

      directeur: lid van de directie;

    • e.

      toezichthouder: toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      legitimatiebewijs: legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 5:12 Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk II Instructies

Artikel 2. Gemandateerde

  • 1. Mandaat kan worden verleend aan:

    • a.

      een collegelid, voor zover het geen bevoegdheid van de Commissaris van de Koning betreft;

    • b.

      de algemeen directeur;

    • c.

      een persoon die niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten of de Commissaris van de Koning.

  • 2. Mandaat aan een collegelid wordt verleend aan de eerste portefeuillehouder.

  • 3. Op mandaatverlening aan een persoon die niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten of van de Commissaris van de Koning is dit reglement van overeenkomstige toepassing, tenzij anders wordt bepaald.

Artikel 3. Ondermandaat

  • 1. Tenzij bij de mandaatverlening anders is bepaald, kan de algemeen directeur een eerste ondermandaat verlenen aan een directeur, een afdelingsmanager of een externe die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is binnen de provinciale organisatie. Aan het ondermandaat kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden.

  • 2. Het is een ondergemandateerde toegestaan om een tweede ondermandaat te verlenen.

  • 3. Als een tweede ondermandaat wordt verleend aan een functionaris, is dit de hoogste functionaris die een inhoudelijke bijdrage levert aan de krachtens het tweede ondermandaat te nemen beslissingen.

Artikel 4. Functie gemandateerde

  • 1. Een mandaat is gebonden aan de functie van de gemandateerde, tenzij bij de beslissing tot verlening van mandaat anders is bepaald.

  • 2. Als de gemandateerde in zijn functie wordt opgevolgd door een ander, wordt het mandaat geacht te zijn verleend aan die ander.

Artikel 5. Vervangingsregeling

  • 1. Een gemandateerde wordt bij de uitoefening van het mandaat als volgt vervangen:

    • a.

      de algemeen directeur wordt vervangen door een directeur;

    • b.

      een directeur wordt vervangen door de algemeen directeur;

    • c.

      een afdelingsmanager wordt vervangen door de teammanagers die werkzaam zijn op die afdeling;

    • d.

      een teammanager wordt vervangen door zijn afdelingsmanager en de overige teammanagers die werkzaam zijn op die afdeling.

  • 2. De afdelingsmanager kan andere personen, werkzaam op zijn afdeling, belasten met de vervanging van een binnen die afdeling werkzame ondergemandateerde.

  • 3. De algemeen directeur kan andere personen dan die bedoeld in de voorgaande leden, belasten met de vervanging van een gemandateerde of ondergemandateerde.

Artikel 6. Mandaatregister

  • 1. Er is een openbaar mandaatregister, waarin algemene mandaten en eerste en tweede ondermandaten worden opgenomen.

  • 2. De mandaatgever zorgt voor opname van de beslissing tot verlening van een algemeen mandaat in het mandaatregister.

Artikel 7. Bewijs mondelinge mandaatverlening

  • 1. Onverminderd de verantwoordelijkheid van degene die mondeling mandaat heeft verleend, draagt de gemandateerde zorg dat onverwijld een schriftelijk bewijsstuk wordt opgemaakt van de beslissing tot verlening van mandaat.

  • 2. Is de gemandateerde een collegelid dan draagt de algemeen directeur zorg voor het opmaken van een schriftelijk bewijsstuk.

Artikel 8. Instemming tweede portefeuillehouder

Een collegelid neemt een beslissing krachtens mandaat alleen met instemming van de tweede portefeuillehouder.

Artikel 9. Informeren mandaatgever

  • 1. De gemandateerde legt een door hem te nemen beslissing voor aan de mandaatgever als:

    • a.

      advies nodig is van anderen en het advies niet aansluit op het eigen standpunt dan wel niet tot dezelfde uitkomsten leidt;

    • b.

      de maatschappelijke, beleidsmatige, politieke, juridische of financiële omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 2. Het niet voldoen aan de in het vorige lid bedoelde verplichting doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de krachtens mandaat genomen beslissing.

  • 3. De gemandateerde informeert de mandaatgever onverwijld over een door hem genomen beslissing als het van belang is dat deze daar kennis van neemt.

Artikel 10. Ondertekening

  • 1. Als mandaat een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten betreft, worden uitgaande stukken ondertekend met: "Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland," gevolgd door de handtekening, naam en functie van de gemandateerde.

  • 2. Als mandaat een bevoegdheid van de Commissaris van de Koning betreft, worden uitgaande stukken ondertekend met: "Namens de Commissaris van de Koning van Gelderland", gevolgd door de handtekening, naam en functie van de gemandateerde.

  • 3. Als volmacht is verleend om namens de Commissaris van de Koning de provincie in en buiten rechte te vertegenwoordigen, wordt ondertekend met: "De provincie Gelderland, namens de Commissaris van de Koning van Gelderland", gevolgd door de handtekening, naam en functie van de gevolmachtigde.

  • 4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voor zover het betreft de bekendmaking en mededeling van in mandaat vastgestelde ontwerpbeslissingen of beslissingen van Gedeputeerde Staten of de Commissaris van de Koning in het Provinciaal Blad of in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. In dat geval luidt de ondertekening “Gedeputeerde Staten van Gelderland" respectievelijk "Commissaris van de Koning van Gelderland".

  • 5. Als mandaat een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten betreft ter uitvoering van taken als managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2014-2020 betreft, worden uitgaande stukken ondertekend met: "Namens de Managementautoriteit Oost-Nederland", gevolgd door de handtekening, naam en functie van de gemandateerde.

Artikel 11. Elektronisch besluitvormingssysteem

  • 1. Een gemandateerde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b of c, neemt beslissingen door het geven van een akkoord in het elektronisch besluitvormingssysteem van de provincie. Beslissingen van een gemandateerde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, worden in het besluitvormingssysteem vastgelegd door ambtenaren die door de Algemeen Directeur zijn aangewezen.

  • 2. De algemeen directeur kan bepalen dat in afwijking van het eerste lid, door hem aangewezen eenvoudige beslissingen of categorieën van eenvoudige beslissingen kunnen worden genomen zonder gebruikmaking van het elektronisch besluitvormingssysteem.

Artikel 12. Begrenzing

  • 1. Een gemandateerde oefent de aan hem gemandateerde bevoegdheid alleen uit als die past binnen zijn taak en verantwoordelijkheid, de geldende regelgeving en het aan hem toegekende budget.

  • 2. Een gemandateerde oefent de aan hem gemandateerde bevoegdheid niet uit als hij daarbij een persoonlijk belang heeft als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 13. Financiële verplichtingen

Als een ondermandaat tot het aangaan van financiële verplichtingen is verleend aan een ander dan de houder van het budget ten laste waarvan de verplichtingen worden gebracht, behoeft de ondergemandateerde voor het nemen van een beslissing krachtens een dergelijk ondermandaat de instemming van de budgethouder.

Artikel 14. Eerste en tweede ondermandaat

De artikelen 4, 5, 7, eerste lid, 9 tot en met 13, 15, eerste lid, en 29a, eerste lid, zijn van toepassing op de eerste en tweede ondergemandateerde en het eerste en tweede ondermandaat.

Hoofdstuk III Mandaat algemene bevoegdheden

Paragraaf I Voorbereiding, bekendmaking, uitvoering en goedkeuring

Artikel 15. Voorbereiding, bekendmaking en uitvoering

  • 1. Een gemandateerde is bevoegd tot het verrichten van alle handelingen, benodigd voor de voorbereiding, bekendmaking en uitvoering van een beslissing krachtens mandaat, tenzij anders is bepaald.

  • 2. De algemeen directeur is bevoegd tot het verrichten van alle handelingen, benodigd voor de voorbereiding, de bekendmaking en uitvoering van:

    • a.

      een door een portefeuillehouder te nemen beslissing krachtens mandaat, tenzij bij de verlening van het mandaat anders is bepaald;

    • b.

      door een provinciaal bestuursorgaan vast te stellen of vastgestelde besluiten;

    • c.

      een besluit van Provinciale Staten in verband met subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016.

  • 3. De algemeen directeur is in ieder geval bevoegd in het kader van de door het provinciebestuur uitgeoefende bevoegdheden:

    • a.

      de noodzakelijke inlichtingen te vragen;

    • b.

      bestuursorganen, natuurlijke of rechtspersonen in de gelegenheid stellen tot het indienen van zienswijzen;

    • c.

      het horen van de aanvrager en andere belanghebbenden voorafgaand aan het nemen van de beslissing op de aanvraag;

    • d.

      adviezen te verstrekken aan bestuursorganen, natuurlijke en rechtspersonen;

    • e.

      aanbevelingen te doen;

    • f.

      het aanhouden of; het buiten behandeling laten van een aanvraag;

    • g.

      zienswijzen of bedenkingen naar voren te brengen of door te zenden;

    • h.

      een aanvraagformulier vast te stellen;

    • i.

      aan de aanvrager een dreigende termijnoverschrijding mee te delen;

    • j.

      de voor een besluit geldende beslistermijn te verlengen of op te schorten;

    • k.

      het toepassing te geven aan de doorzendplicht, bedoeld in artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • l.

      het afwijzen van een aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • m.

      het buiten toepassing laten van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. De algemeen directeur is bevoegd tot bekendmaking en mededeling van ontwerpbeslissingen en beslissingen van een bestuursorgaan.

Artikel 16. Uitvoering van wettelijke taken

De algemeen directeur is bevoegd tot het uitvoeren van de volgende wettelijke taken en verplichtingen:

  • a.

    beheer en onderhoud;

  • b.

    het verzamelen, beheren en registreren van gegevens;

  • c.

    het verstrekken van informatie; en

  • d.

    rapportages, verslaglegging en monitoring.

Paragraaf II Subsidiebesluiten

Artikel 17. Subsidie

De algemeen directeur is bevoegd tot:

  • a.

    het nemen van besluiten tot het verstrekken van subsidie tot en met € 125.000;

  • b.

    het nemen van subsidiebeschikkingen met een bedrag hoger dan € 125.000 ter uitvoering van beslissingen van Gedeputeerde Staten over het verlenen van subsidie, waarbij de ontvanger, het bedrag en de omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend door Gedeputeerde Staten zijn bepaald;

  • c.

    intrekken of wijzigen van subsidie, niet inhoudende een verhoging van het verleende bedrag, en tot het vaststellen van een subsidie overeenkomstig of lager dan de subsidieverlening;

  • d.

    verlenen van een voorschot als bedoeld in artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • e.

    terugvorderen of verrekenen van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten;

  • f.

    afwijzen van subsidieverzoeken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016, tot het afwijzen van verzoeken waarop artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is en tot het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

  • g.

    het nemen van beschikkingen op subsidieaanvragen ter uitvoering van een besluit van Provinciale Staten in verband met subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

  • h.

    verstrekken van subsidie op aanvragen die verband houden met initiatieven als bedoeld in artikel 9.2.3 van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023;

  • i.

    het toepassen van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

  • j.

    het nemen van besluiten tot het verstrekken van subsidie op grond van paragraaf 1.7 van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023. Onderdeel b is niet van toepassing.

Paragraaf III Besluiten Omgevingswet, omgevingsverordening en verkeersregelgeving

Artikel 18. Omgevingsvergunning, maatwerkvoorschrift, melding en verkeersontheffing.

  • 1. De algemeen directeur is bevoegd tot het nemen van de navolgende beslissingen:

    • a.

      besluiten in verband met toetsing van de ontvankelijkheid van een aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • b.

      besluiten op aanvragen om een omgevingsvergunning;

    • c.

      besluiten ambtshalve of op verzoek tot wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning;

    • d.

      besluiten naar aanleiding van een melding;

    • e.

      besluiten omtrent de gecoördineerde behandeling van aanvragen en de coördinatie van besluiten;

    • f.

      het stellen van maatwerkvoorschriften;

    • g.

      het toestaan van het treffen van een gelijkwaardige maatregel;

    • h.

      het ambtshalve of op verzoek verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning, waaronder het voorschrift dat degene die de activiteit verricht, financiële zekerheid stelt;

    • i.

      te bepalen dat een besluit eerder in werking treedt vanwege spoedeisende omstandigheden;

  • 2. De onderdelen a, b en c van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verkeersontheffing.

  • 3. Onderdeel b van het eerste lid is niet van toepassing op het weigeren van een omgevingsvergunning vanwege de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen.

Artikel 18a Advies en instemming  

De algemeen directeur is bevoegd tot het nemen van beslissingen in verband met het geven van advies en van instemming als bedoeld in paragraaf 16.2.3 van de Omgevingswet en afdeling 4.2 van het Omgevingsbesluit.

Artikel 19. Milieueffectrapportage

De algemeen-directeur is bevoegd een mer-beoordelingsbesluit te nemen, als het nemen van dit besluit is gekoppeld aan:

  • a.

    een besluit waarvan de bevoegdheid tot het nemen daarvan is gemandateerd;

  • b.

    de goedkeuring van een door het dagelijks bestuur van een waterschap genomen projectbesluit als bedoeld in artikel 16.72 van de Omgevingswet.

Paragraaf III

Artikel 20. Maatregelen en gedoogplichten

De algemeen-directeur is bevoegd tot:

  • a.

    het treffen en doen uitvoeren van maatregelen, het geven van aanwijzingen tot het treffen van maatregelen en het verhalen van de kosten van die maatregelen;

  • b.

    het opleggen van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 van de Omgevingswet.

  • 2. [vervallen]

  • 3. [vervallen]

Artikel 21. Handhaving

  • 1. De algemeen directeur is bevoegd tot het nemen van de navolgende beslissingen in verband met handhaving:

    • a.

      het beslissen op een verzoek tot handhaving;

    • b.

      het verlenen, weigeren, intrekken van een beschikking tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom;

    • c.

      het verlenen, weigeren, intrekken of verlengen van de termijn van een gedoogbeschikking;

    • d.

      het intrekken van een omgevingsvergunning;

    • e.

      het verminderen, opschorten of opheffen van de werking van een last onder dwangsom en het innen van een verbeurde dwangsom;

    • f.

      het instellen van onderzoek naar veiligheid op grond van artikel 3.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, het geven van een negatief zwemadvies en het instellen van een zwemverbod met betrekking tot een zwemlocatie.

    • g.

      [vervallen]

    • h.

      [vervallen]

  • 2. [vervallen]

  • 3. [vervallen]

Paragraaf IV Bezwaar, beroep, mediation en klachten

Artikel 22. Bezwaar

  • 1. De algemeen directeur is bevoegd tot het nemen van de navolgende beslissingen en het verrichten van de navolgende handelingen in verband met het behandelen van bezwaarschriften:

    • a.

      het verlenen van verder uitstel voor de beslissing op het bezwaarschrift indien:

      • 1e.

        verder uitstel is nodig in verband met de naleving van wettelijke voorschriften; of

      • 2e.

        de indiener instemt; en

      • 3e.

        andere belanghebbenden niet in hun belangen worden geschaad of zij daarmee instemmen;

    • b.

      het indienen van een verweerschrift en andere processtukken;

    • c.

      de vertegenwoordiging tijdens de hoorzitting.

  • 2. De algemeen directeur is bevoegd tot het nemen van besluiten op bezwaar of klacht overeenkomstig het advies van de Commissie Rechtsbescherming.

Artikel 23. Administratief beroep

De algemeen directeur is bevoegd tot het bevestigen van de ontvangst van een beroepschrift.

Artikel 24. Rechtsgedingen

  • 1. De algemeen directeur is bevoegd tot het nemen van beslissingen en het verrichten van handelingen in verband met het voeren van rechtsgedingen, arbitrage, het maken van bezwaar en het instellen van administratief beroep en (hoger) beroep bij een bestuursrechter en burgerlijke rechter namens de provincie of het provinciebestuur, voorzover het betreft:

    • a.

      het indienen van een verweerschrift, repliek, dupliek en andere processtukken;

    • b.

      de vertegenwoordiging ter zitting;

    • c.

      het doen van verzet;

    • d.

      het indienen van een bezwaarschrift, beroepschrift en verzoekschrift bij een bestuursorgaan of een rechter in gevallen waarbij een besluit van Gedeputeerde Staten niet kan worden afgewacht.

  • 2. Gedeputeerde Staten bekrachtigen een op mandaat ingediend bezwaarschrift, beroepschrift of verzoekschrift zo spoedig mogelijk.

Artikel 25. Mediation

  • 1. De algemeen directeur is bevoegd tot het nemen van de navolgende beslissingen en het verrichten van de navolgende handelingen in verband met mediation:

    • a.

      het beslissen over deelname aan mediation alsmede het ondertekenen van de mediationovereenkomst;

    • b.

      het vertegenwoordigen van het provinciebestuur in geval van deelname aan mediation;

    • c.

      het beslissen over het aangaan van een vaststellingsovereenkomst alsmede het ondertekenen ervan.

  • 2. De algemeen directeur verleent geen ondermandaat voor de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onder a en c.

  • 3. De algemeen directeur wint over de deelname aan mediation of het ondertekenen van een mediationovereenkomst tevoren advies in bij de ambtelijke eenheid die belast is met mediation als de mediation betrekking heeft op een kwestie, die aanhangig is gemaakt door indiening van een bezwaarschrift, beroepschrift of klaagschrift.

  • 4. [vervallen]

Artikel 26. Klachten

De algemeen directeur is bevoegd tot het nemen van de navolgende beslissingen en het verrichten van de navolgende handelingen in verband met het behandelen van klaagschriften:

  • a.

    het schriftelijk bevestigen van de ontvangst van het klaagschrift;

  • b.

    het niet in behandeling nemen van de klacht en het mededeling daarvan doen aan de klager;

  • c.

    de klager in de gelegenheid stellen om zijn klaagschrift aan te vullen;

  • d.

    het met de klager in overleg treden om tot een minnelijke oplossing te komen;

  • e.

    het verdagen van de afhandeling van het klaagschrift;

  • f.

    het indienen van een verweerschrift;

  • g.

    de vertegenwoordiging tijdens de hoorzitting.

Paragraaf V Overige bevoegdheden

Artikel 27. Overige publiekrechtelijke bevoegdheden

De algemeen directeur is bevoegd tot:

  • a.

    het nemen van besluiten omtrent verzoeken ingevolge de Wet open overheid;

  • b.

    het nemen van beslissingen en het verrichten van handelingen verband houdende met het bieden van gelegenheid tot inspraak op grond van de Inspraakverordening provincie Gelderland 2004, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht of een andere wettelijke regeling;

  • c.

    het in kennis stellen van het statenlid van het feit dat zijn vraag niet binnen de voorgeschreven termijn kan worden beantwoord en het aangeven van de termijn waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden;

  • d.

    het aanvragen van een subsidie of een bijdrage bij een ander bestuursorgaan of een derde;

  • e.

    het aanvragen van ontheffingen of vergunningen bij een ander bestuursorgaan;

  • f.

    het nemen van beslissingen naar aanleiding van verzoeken om een dwangsom bij niet tijdig beslissen;

  • g.

    het nemen van beslissingen en het verrichten van handelingen verband houdende met de goedkeuring, waaronder in ieder geval:

    • 1°.

      voorbereidingshandelingen;

    • 2°.

      besluiten tot verdaging van het besluit tot goedkeuring;

    • 3°.

      bieden van gelegenheid tot overleg met betrokken bestuursorganen en instanties;

    • 4°.

      toezenden van een beslissing aan een ander bestuursorgaan of het verzoeken om goedkeuring van een beslissing;

  • h.

    het uitwisselen van gegevens met bestuursorganen en adviseurs;

  • i.

    het bepalen dat een omgevingsplan eerder dan twee weken na vaststelling ter inzage mag worden gelegd;

  • j.

    het nemen van besluiten naar aanleiding van verzoeken ingevolge de Wet hergebruik van overheidsinformatie;

  • k.

    het nemen van besluiten op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming als bedoeld in de artikelen 12 t/m 21, 28 en 34 van die verordening;

  • l.

    het aanwijzen van toezichthouders en het uitgeven van een legitimatiebewijs.

Artikel 28. Privaatrechtelijke rechtshandelingen

  • 1. De algemeen directeur is bevoegd tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de provincie te besluiten en de provincie terzake te vertegenwoordigen.

  • 2. Een tweede ondermandaat voor de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend worden verleend aan een ambtenaar met een leidinggevende functie dan wel een ambtenaar die werkzaam is als programma- of projectmanager. Een tweede ondermandaat tot het nemen van beslissingen ter voorbereiding en uitvoering van privaatrechtelijke rechtshandelingen kan ook worden verleend aan een andere ambtenaar.

  • 3. Bij afwijking van door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten vastgestelde regels legt de gemandateerde of ondergemandateerde een door hem te nemen beslissing voor aan de mandaatgever. Beslissingen in afwijking van de Algemene inkoopvoorwaarden Gelderland 2018 of met toepassing van artikel 2, tweede lid, of artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels aanbesteding Gelderland 2015 worden alleen genomen na instemming van de ambtelijke eenheid die belast is met inkoop en aanbesteding.

Artikel 28a Privaatrechtelijke rechtshandelingen als werkgever

  • 1. De algemeen directeur is voor de medewerkers, waarvoor Gedeputeerde Staten de werkgeversrol vervullen, bevoegd alle privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten voor het aangaan, wijzigen, uitvoeren en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met inachtneming van het bepaalde in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Cao Provinciale Sector en de Ambtenarenwet 2017 en het toepassen, uitvoeren en wijzigen van het Personeelshandboek provincie Gelderland en de provincie hierbij namens de Commissaris van de Koning in en buiten rechte te vertegenwoordigen, met uitzondering van de volgende privaatrechtelijke rechtshandelingen:

    • a.

      een lijst van functies opstellen waar een Verklaring Omtrent Gedrag vereist voor is;

    • b.

      een lijst van werkzaamheden opstellen waarvoor medische keuring vereist is;

    • c.

      het innemen van een standpunt over een gemeld vermoeden van een misstand;

    • d.

      het aanwijzen van medewerkers die werkzaamheden verrichten waaraan het risico van financiële belangenverstrengeling of oneigenlijk gebruik van koersinformatie is verbonden en het aanwijzen van financiële belangen die zij niet mogen bezitten of verwerven;

    • e.

      het vaststellen van een vaste toelage onregelmatige dienst voor een ambtenaar of een groep ambtenaren;

    • f.

      het stellen van nadere regels over het vergoeden van kosten;

    • g.

      Het vaststellen van een werktijdenregeling;

    • h.

      het opstellen van regels over ziekteverzuimbegeleiding;

    • i.

      het stellen van nadere regels betreffende de procedure en de personele gevolgen van  reorganisaties, voor zover niet strijdig met het 3 fasen model;

    • j.

      het maken van afspraken over de arbeidsrechtelijke voorwaarden die bij de reorganisatie in acht genomen worden;

    • k.

      het in een sociaal plan overeenkomen dat maximaal 10% van de ambtenaren buiten beschouwing wordt gelaten bij het toepassen van het afspiegelingsbeginsel;

    • l.

      het opstellen van een specifiek sociaal plan;

    • m.

      het vaststellen van een lijst van werkzaamheden die onder verzwarende omstandigheden worden uitgevoerd;

    • n.

      het aanwijzen van doelen voor het Individueel Keuze Budget;

    • o.

      het benoemen van de voorzitter en leden van de Klachtencommissie intimidatie;

    • p.

      het beslissen op een klacht van een medewerker die is behandeld door de Klachtencommissie intimidatie.

  • 2. De algemeen directeur oefent de bevoegdheid tot het opzeggen of laten ontbinden van de arbeidsovereenkomst niet uit ten aanzien van de directeuren.

  • 3. De leidinggevenden, niet zijnde algemeen directeur, zijn bevoegd de in het eerste lid genoemde privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten ten aanzien van de medewerkers, waarmee zij het gesprek voeren, genoemd in artikel 9.2.1 van de Cao provinciale sector, met uitzondering van de in het eerste lid onder a tot en met p genoemde privaatrechtelijke rechtshandelingen en met uitzondering van de volgende privaatrechtelijke rechtshandelingen:

    • a.

      het afsluiten van een collectieve zorgverzekeringsovereenkomst;

    • b.

      het beëindigen van een arbeidsovereenkomst anders dan door opzegging door de medewerker, het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of het aflopen van een tijdelijke arbeidsovereenkomst;

    • c.

      het verlengen van het traject Van Werk Naar Werk;

    • d.

      het tussentijds beëindigen van het traject Van Werk Naar Werk;

    • e.

      het beëindigen van de arbeidsovereenkomst zonder recht op aanvullende voorzieningen wegens het tussentijds beëindigen van het traject Van Werk Naar Werk;

    • f.

      het toekennen van een aanvullende voorziening bij werkloosheid;

    • g.

      het besluiten over afkoop van de aanvullende en nawettelijke uitkering;

    • h.

      het bepalen welke tekst wordt gebruikt voor de ambtseed;

    • i.

      het beslissen in gevallen waar de regels over reiskosten niet in voorzien of waarin niet duidelijk is hoe de regels over reiskosten toegepast moet worden;

    • j.

      het beslissen in gevallen waar de regels over verhuiskosten niet in voorzien of waarin niet duidelijk is hoe de regels over verhuiskosten toegepast moet worden;

    • k.

      het beslissen in gevallen waar de regels over tijdelijke huisvesting niet in voorzien of waarin niet duidelijk is hoe de regels over tijdelijke huisvesting toegepast moet worden;

    • l.

      het beslissen in gevallen die niet zijn geregeld in de gedragscode of waarin onduidelijk is hoe de gedragscode toegepast moet worden.

  • 4. De leidinggevenden, niet zijnde algemeen directeur, directeur of afdelingsmanager, oefenen de volgende privaatrechtelijke rechtshandelingen alleen uit na collegiaal advies door de afdelingsmanager:

    • a.

      het laten uitvoeren van een psychologisch onderzoek of medische keuring;

    • b.

      het vergoeden van kosten die in verband met de functievervulling zijn gemaakt;

    • c.

      het vergoeden bij een bedrijfsongeval of beroepsziekte van ziektekosten die voor rekening van de ambtenaren blijven;

    • d.

      het toekennen van een extra waardering;

    • e.

      het toekennen van toelage voor een gedeeltelijke waarneming;

    • f.

      het toekennen van een vast bedrag aan toelage onregelmatige dienst in plaats van een percentage, als dit door Gedeputeerde Staten mogelijk is gemaakt;

    • g.

      het toekennen van een bindingspremie of arbeidsmarkttoelage;

    • h.

      het bepalen van de duur van de arbeidsmarkttoelage;

    • i.

      het bepalen van de periode voor de bindingspremie;

    • j.

      het afkopen van een afbouwtoelage met een bedrag ineens;

    • k.

      de ambtenaar verplichten om een opdracht te verrichten of tijdelijk een andere functie te vervullen;

    • l.

      het opdragen van een andere functie;

    • m.

      het buiten dienst stellen van een ambtenaar om gezondheidsredenen;

    • n.

      het verminderen van een aanspraak ten laste van de provincie met een andere uitkering;

    • o.

      het stopzetten van de overlijdensuitkering bij bedrijfsongeval of beroepsziekte;

    • p.

      het toekennen van een verhuiskostenvergoeding.

  • 5. De leidinggevenden oefenen hun bevoegdheid tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen niet uit ten aanzien van zichzelf.

  • 6. Tenzij anders is aangegeven, wordt in dit artikel onder “leidinggevende” verstaan degene die werkzaam is als algemeen directeur, directeur, afdelingsmanager, teammanager of rayonmanager.

Artikel 29. Feitelijke aangelegenheden

  • 1. Een collegelid is bevoegd te beslissen tot het voeren van correspondentie over feitelijke aangelegenheden, tenzij daaraan financiële, politieke of beleidsmatige gevolgen verbonden zijn.

  • 2. Indien een beslissing als bedoeld in het eerste lid een persoonlijke aangelegenheid betreft, is artikel 10, eerste lid, niet van toepassing.

  • 3. De algemeen directeur is bevoegd te beslissen tot het voeren van correspondentie over feitelijke aangelegenheden, tenzij daaraan financiële, politieke of beleidsmatige gevolgen zijn verbonden, voor zover deze bevoegdheid niet aan een collegelid is toegekend.

  • 4. [vervallen]

Artikel 29a. Bevoegdheden leidinggevende functionarissen

  • 1. Onverminderd artikel 2, eerste lid, zijn afdelingsmanagers, teammanagers, programmamanagers, project- en programmaleiders bevoegd tot het nemen van besluiten en het uitvoeren van handelingen als bedoeld in de artikelen 15, 16, 19 en 22 tot en met 28 en 29, derde lid. Een gemandateerde kan alleen besluiten op bezwaar als hij hoger is in rang dan degene die het primaire besluit heeft genomen.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 30. Slotbepalingen

  • 1. Dit reglement wordt aangehaald als: Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009.

  • 2. Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2009.

  • 3. Het Algemeen reglement mandaat Gelderland 2006 wordt ingetrokken met ingang van het in het tweede lid bedoelde tijdstip.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Bijlage I Behorende bij het Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009

[vervallen]

Bijlage II Behorende bij het Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009

[vervallen]

Toelichting

Algemeen

Het Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009 is een regeling voor de gehele provinciale organisatie voor het opdragen van bevoegdheden tot het verrichten van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen en feitelijke handelingen. Een regeling voor alle vormen van vertegenwoordiging: mandaat, volmacht en machtiging. Hiermee wordt een transparant kader voor al deze vormen van vertegenwoordiging van Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning beoogd. Transparant in die zin dat duidelijk is wie namens deze bestuursorganen waarover mag beslissen en dat voor derden herkenbaar is wie een beslissing feitelijk heeft genomen. Naast een aantal algemene beginselen die van toepassing zijn op alle besluiten tot het verlenen van mandaat, volmacht en machtiging, bevat het reglement een aantal algemene bevoegdheden. Mandaat is de (publieke) vertegenwoordigingsvorm die centraal staat in de Algemene wet bestuursrecht. De Algemene wet bestuursrecht (artikel 10.1) verstaat onder mandaat: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Onder een besluit verstaat de Algemene wet bestuursrecht (artikel 1.3, eerste lid): een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het bestuursorgaan dat mandaat verleent, blijft volledig verantwoordelijk. Daarom kan het bestuursorgaan degene aan wie mandaat is verleend instructies en beleidsregels geven of de bevoegdheid zelf uitoefenen, zonder dat het daarvoor het gegeven mandaat behoeft in te trekken. Van de gemandateerde wordt politiek-bestuurlijke sensitiviteit verwacht. Bij uitoefening van een gemandateerde bevoegdheden met betrekking tot een besluit dat politiek gevoelig ligt, stemt de gemandateerde die uitoefening eerst af met de gedeputeerde- portefeuillehouder, hetzij in het wekelijks op maandag gehouden ‘Portefeuillehoudersberaad’, hetzij – bijvoorbeeld in spoedeisende gevallen – ad hoc. De gedeputeerde-portefeuillehouder beslist of de ambtelijk voorgenomen uitoefening van de bevoegdheid moet wachten op besluitvorming door Gedeputeerde Staten of dat de uitoefening daarvan achteraf door Gedeputeerde Staten kan worden bekrachtigd.

Mandaat is in beginsel toegestaan, tenzij het bij wettelijk voorschrift is verboden of de aard van de bevoegdheid zich er tegen verzet. De mandaatgever kan toestaan dat eerste en tweede ondermandaat wordt verleend: in dat geval verleent degene die het (onder) mandaat heeft ontvangen op zijn beurt (onder)mandaat aan een ander. Het verlenen van (eerste/tweede onder)mandaat, doorkruist de hiërarchische verhoudingen binnen de provinciale organisatie niet. In onderstaand schema is weergegeven hoe (onder)mandatering in de provinciale organisatie is belegd. Een uitzondering op dit schema vormen de bevoegdheden die zijn genoemd in artikel 29a van het reglement, omdat deze rechtstreeks door Gedeputeerde Staten aan de afdelingsmanagers, teammanagers, programmamanagers, project- en programmaleiders zijn verleend.

afbeelding binnen de regeling

Artikelsgewijs

Artikel 1. Bestuursorganen verrichten naast publiekrechtelijke rechtshandelingen ook privaatrechtelijke rechtshandelingen en feitelijke handelingen. In die gevallen wordt bij vertegenwoordiging niet van mandaat gesproken, maar van volmacht respectievelijk machtiging. Om te voorkomen dat voor de verschillende vormen van vertegenwoordiging verschillende regimes zouden gelden, verklaart de Algemene wet bestuursrecht (artikel 10:12) dat alle bepalingen die betrekking hebben op mandaat van overeenkomstige toepassing zijn als een bestuursorgaan volmacht of machtiging verleent aan een ander werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid. Van deze benadering is ook bij dit reglement uitgegaan: het gaat over mandaat, maar is ook van toepassing op volmacht en machtiging.

Artikel 2

Het reglement staat de volgende vormen van mandaat toe: mandaat aan een collegelid, de algemeen directeur of een persoon die niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten of de Commissaris van de Koning. In het tweede lid is bepaald dat een mandaat aan een collegelid verleend wordt aan de eerste portefeuillehouder. De portefeuillehouder is belast met een door Gedeputeerde Staten vastgestelde portefeuille van tot het bestuur behorende zaken. Ondermandaten aan ambtenaren worden in beginsel via een mandaat aan de algemeen directeur verleend. Dit in verband met diens verantwoordelijkheid voor het functioneren van de provinciale organisatie in het algemeen. Om het aantal uitvoeringshandelingen met betrekking tot het mandaatstelsel te beperken, is een uitzondering op dit beginsel opgenomen in artikel 29a. Met dit artikel worden bevoegdheden rechtstreeks aan ambtelijke afdelingsmanagers, teammanagers, programmamanagers en project-/programmaleiders verleend.

Artikel 3

De algemeen directeur kan een eerste ondermandaat verlenen aan een directeur of aan een afdelingsmanager, tenzij Gedeputeerde Staten of de Commissaris van de Koning expliciet hebben aangeven dat dit niet het geval is. De algemeen directeur kan tot op zekere hoogte een eerste ondermaat verlenen aan een externe, namelijk als die externe werkzaam is onder zijn verantwoordelijkheid binnen de provinciale organisatie, bijvoorbeeld een interim-functionaris. De algemeen directeur kan dus geen ondermandaat verlenen aan personen die niet onder de verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten of de Commissaris van de Koning werkzaam zijn. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan de bestuursorganen zelf. Het verlenen van mandaat aan externen die niet functioneren binnen de provinciale organisatie is relatief uniek en vergt een afzonderlijke, bestuurlijke afweging. Dit geldt al helemaal voor het verlenen van volmacht of machtiging aan externen, aangezien de regels van de Algemene wet bestuursrecht hierop niet van toepassing zijn. De ondergemandateerde kan een ondermandaat verlenen aan de hoogste functionaris in de hiërarchie van de provinciale organisatie die nog een feitelijke toegevoegde waarde heeft. Dit wordt een tweede ondermandaat genoemd. Degene die op zijn beurt een tweede ondermandaat krijgt, kan geen ondermandaat geven. Ondermandaat hoger in de hiërarchie is niet wenselijk omdat dat slechts een rituele en geen materiële betekenis zou hebben. Uit dit artikel blijkt tevens dat een collegelid, anders dan de algemeen directeur, niet de bevoegdheid heeft ondermandaat te verlenen. De reden is dat als dit wel de regel zou zijn, de hiërarchische lijn binnen de ambtelijke organisatie doorbroken wordt, met een onduidelijke en minder overzichtelijke verantwoordelijkheidsrelatie als gevolg. Als het toch gewenst is bevoegdheden door de ambtelijke organisatie te laten uitoefenen, zal dit via het verlenen van mandaat aan de algemeen directeur gestalte kunnen krijgen.

Artikel 4

Een mandaat of ondermandaat wordt in principe verleend aan een functionaris en niet aan een persoon. Daarmee wordt voorkomen dat personele wisselingen noodzaken tot aanpassing van mandaatbesluiten. Er kunnen evenwel nader te motiveren omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het verlenen van een mandaat of ondermandaat aan een persoon de voorkeur verdient.

Artikel 5. Het eerste lid van dit artikel bevat de hoofdregels van de vervanging van gemandateerden en ondergemandateerden. Directeuren vervangen elkaar en binnen een afdeling vervangen de managers elkaar. Als er behoefte is aan meer vervangers binnen een afdeling kan de afdelingsmanager, gezien zijn integrale verantwoordelijkheid voor de gang van zaken binnen zijn afdeling, daartoe besluiten. In het derde lid is een vangnetbepaling opgenomen voor situaties die niet worden gedekt door de twee voorgaande leden. In deze situaties kan de algemeen directeur een vervanger aanwijzen.

Artikel 6

Voor het gebruik van de term “algemeen mandaat” is aansluiting gezocht bij artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Een algemeen mandaat wordt schriftelijk verleend en verschaft de bevoegdheid om een bepaalde categorie van besluiten namens de mandaatgever te nemen. Mandaat voor een bepaald geval ziet op mandaat voor een specifiek of incidenteel geval. Zo’n mandaat kan mondeling gegeven worden.

Artikel 7. Dit artikel is opgenomen omdat artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht alleen regelt dat schriftelijk mandaat moet worden verleend bij: a) algemeen mandaat en bij b) mandaat voor een bepaald geval aan een ander die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever. Het is uit een oogpunt van transparantie van belang dat mondeling verleend mandaat voor een bepaald geval óók schriftelijk kan worden bewezen.

Artikel 8. Voor wat betreft mandaat aan een collegelid is opgenomen dat dit alleen kan worden uitgeoefend met instemming van de tweede portefeuillehouder. Daarmee wordt recht gedaan aan het beginsel van collegiaal bestuur.

Artikel 9. Weliswaar mag de gemandateerde of ondergemandateerde de bevoegdheid uitoefenen, maar de (eerste of tweede onder)mandaatgever blijft verantwoordelijk. Om aan deze verantwoordelijkheid inhoud te kunnen geven, heeft degene aan wie het (eerste of tweede onder)mandaat is verleend de plicht om de (eerste of tweede onder)mandaatgever waar nodig tijdig een door hem te nemen beslissing voor te leggen. De (eerste of tweede onder)mandataris vraagt daarmee om sturing van de mandaatgever. Anders dan in het eerste en tweede lid wordt in het geval van het derde lid het mandaat gewoon uitgeoefend, maar wordt de (eerste of tweede onder)mandaatgever achteraf op de hoogte gesteld.

Artikel 10. Het is van belang dat stukken die van de provincie uitgaan op een uniforme wijze worden ondertekend. De standaardformuleringen zijn in dit artikel vastgelegd. In het vierde lid is bepaald dat de standaardformuleringen in het eerste en tweede lid niet gelden voor wat betreft - kort samengevat - bekendmakingen in het Provinciaal Blad, dagbladen, e.d. In dat geval luidt de ondertekening "Gedeputeerde Staten van Gelderland" respectievelijk de Commissaris van de Koning in de provincie Gelderland.

Artikel 11

Voor alle te nemen beslissingen wordt in principe gebruikgemaakt van een elektronisch besluitvormingssysteem. De algemeen directeur kan bepalen dat bepaalde beslissingen zonder gebruik van het elektronisch besluitvormingssysteem genomen kunnen worden. Het gaat om eenvoudige beslissingen, dat wil zeggen beslissingen zonder rechtsgevolg.

Artikel 12. In het eerste lid is aangegeven dat een taak en verantwoordelijkheid van de gemandateerde onder meer wordt beperkt door budget. Of een ambtenaar een budget heeft en hoe hoog dit budget is, blijkt uit de provinciale financiële administratie. Het tweede lid strekt ertoe verstrengeling van persoonlijke en openbare belangen te voorkomen. Het begrip "persoonlijk belang" moet ruim worden genomen. Het kan daarbij gaan om belangen die strikt in de privé-sfeer liggen, maar ook om belangen van bedrijven, instellingen of personen, waarmee de gemandateerde is verbonden via een nevenfunctie of door familie-, vriendschaps- of daarmee gelijk te stellen relaties.

Artikel 13. De bepaling over de houder van het budget is opgenomen om te waarborgen dat de bevoegdheid om financiële verplichtingen aan te gaan en de verantwoordelijkheid voor provinciale budgetten met elkaar zijn verbonden. Dit geldt voor publiekrechtelijke (zoals subsidieverlening) en privaatrechtelijke rechtshandelingen (aanschaf nieuwe bureaustoelen).

Artikel 15. Het in dit artikel aan de algemeen-directeur gegeven mandaat is zeer breed en ziet op de voorbereiding, bekendmaking en uitvoering van allerlei besluiten, die door de bestuursorganen van de provincie - Gedeputeerde Staten (GS), Provinciale Staten (PS) en de Commissaris van de Koning (CvdK) – worden of zijn genomen. Dit artikel geeft de basis voor de ambtelijke ondersteuning bij de uitoefening van bijvoorbeeld de GS-bevoegdheden, bedoeld in artikel 158 van de Provinciewet en de provinciale taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2.18 Omgevingswet.

Het eerste en tweede lid geven de reikwijdte van het mandaat in algemene bewoordingen aan. Het mandaat heeft vooral betrekking op procedurele bevoegdheden en handelingen en  bevoegdheden. Het derde lid bevat een lijst van de bevoegdheden en handelingen die in elk geval binnen dit mandaat vallen. De lijst is uitdrukkelijk niet limitatief, maar geeft wel een  goed beeld op welk type bevoegdheden en handelingen dit mandaat ziet.

Het mandaat ziet uitdrukkelijk niet op de besluitbevoegdheden zelf. Het vaststellen van besluiten blijft voorbehouden aan de provinciale bestuursorganen (GS, PS en CvdK), voor zover die bevoegdheden niet worden gemandateerd in de volgende paragrafen van hoofdstuk III (de artikelen 17 en volgende).

Artikel 16. Niet alle bij wet- en regelgeving aan de provinciale bestuursorganen opgedragen taken vergen besluitvorming. Menige taak vraagt om concrete uitvoeringshandelingen. Die taken kunnen binnen het toegekende budget (zie artikel 12) krachtens mandaat worden uitgeoefend.

Artikel 17

In dit artikel zijn mandaten opgenomen voor besluitvorming over subsidieverstrekking. Het betreft niet alleen besluiten tot verstrekking van subsidie, maar ook besluiten tot weigering, intrekking en terugvordering van subsidie. Bepalend voor de besluitvorming is het bedrag in de aanvraag om subsidie. Afhankelijk van de wijze van subsidieverstrekking is dit inclusief of exclusief btw.

In artikel 17, aanhef en onder b, is de werkwijze vastgelegd dat Gedeputeerde Staten besluiten aan welke subsidieontvangers, voor welk bedrag en voor welke activiteit subsidie wordt verstrekt. Dat doen Gedeputeerde Staten door een verdeelnotitie vast te stellen. Die verdeelnotitie wordt vervolgens vertaald naar individuele subsidiebeschikkingen. In de individuele subsidiebeschikkingen worden vervolgens de verplichtingen omschreven die aan de subsidieontvanger worden opgelegd.

De grens tussen de aanvragen die op basis van mandaat kunnen worden afgedaan en de aanvragen die eerst aan Gedeputeerde Staten moeten worden voorgelegd is vastgesteld op € 125.000, -. Op grond van het Rijksbreed subsidiekader geldt voor subsidies tot en met € 125.000, - een verlicht regime met minder zware administratieve lasten voor de subsidieontvanger dan voor subsidies boven dat bedrag. Dit verlichte regime rechtvaardigt ook een besluitvorming op basis van ambtelijk mandaat, waardoor aanvragers sneller een besluit kunnen ontvangen.

In artikel 17, aanhef en onder c, is een aantal bevoegdheden neergelegd die administratief regelmatig worden toegepast. Het gaat om het intrekken en wijzigen van verleende subsidies (namelijk als de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet of anders worden uitgevoerd) en het vaststellen van de subsidie overeenkomstig of lager dan de verlening.

In artikel 17, aanhef en onder e, is de bevoegdheid gemandateerd om bedragen terug te vorderen of te verrekenen. De bevoegdheid om deze bedragen niet terug te vorderen valt niet onder dit mandaat.

In artikel 17, aanhef en onder f, wordt mandaat verleend voor de afwijzing van zogenaamde ongereglementeerde subsidieverzoeken. Het gaat daarbij om subsidieverzoeken ingediend buiten de in de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (hierna AsG) voorgeschreven termijn, voor activiteiten waarvoor geen bijzondere subsidieregeling geldt en waarvoor op de provinciale begroting ook geen gelden beschikbaar zijn gesteld. In dit onderdeel is ook de bevoegdheid gemandateerd om aanvragen van subsidie af te wijzen als door de inwilliging daarvan het desbetreffende subsidieplafond zou worden overschreden. Het betreft hier een verplichte weigeringsgrond, zodat in een dergelijk geval geen bestuurlijke afweging behoeft te worden gemaakt. Ten slotte wordt in dit artikel ook de bevoegdheid gemandateerd toestemming te verlenen voor het verrichten van de in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde rechtshandelingen van de subsidieontvanger. Ook ten aanzien van deze rechtshandelingen is geen bestuurlijke afweging vereist.

Artikel 17, aanhef en onder g, heeft betrekking op de uitvoering van de zogenaamde begrotingssubsidie (artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Awb). Provinciale Staten hebben besloten om subsidie te verlenen, waarbij zij de naam van subsidieontvanger en het te verlenen bedrag hebben vastgesteld. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de AsG hebben zij de bevoegdheid om de benodigde besluiten te nemen aan Gedeputeerde Staten gedelegeerd.

Artikel 17, aanhef en onder i, ziet op het toepassen van artikel 10, eerste lid, onder c, van de AsG. In dit artikel is bepaald dat wanneer de provincie subsidie verstrekt voor een activiteit waarvoor ook een andere bestuursorgaan subsidie verstrekt, de provincie bij de voorwaarden van de andere overheid kan aansluiten.

Artikel 17, aanhef en onder j, ziet op subsidiebeschikkingen ter uitvoering van een specifieke uitkering van het rijk, waarvan in het rijk als de subsidieontvanger en het bedrag heeft bepaald.

Artikel 18. Dit artikel heeft betrekking op een aantal vormen van het toestaan van of expliciet toestemming verlenen voor bepaalde activiteiten.

Dat betreft allereerst de omgevingsvergunning (afdeling 5.1 van de Omgevingswet). De aanvragen voor het een aantal omgevingsvergunningen wordt ‘in eigen huis’ in behandeling genomen (met name de ontgrondingsactiviteit, de Natura 2000-activiteit, de flora- en fauna-activiteit en de beperkingengebiedactiviteit voor luchthavens en voor provinciale wegen). Voor het in behandeling nemen van aanvragen voor een aantal andere omgevingsvergunningen, waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn, is extern mandaat verleend aan de directeuren van de omgevingsdiensten. Deze bevoegdheidsverdeling geldt ook voor de andere in dit artikel genoemde beslisbevoegdheden, zoals een besluit naar aanleiding van een melding of

in reactie op een verzoek om een gelijkwaardige maatregel te mogen treffen en het stellen van een maatwerkvoorschrift. Het mandaat ziet ook op aanverwante beslissingen, zoals het op verzoek of ambtshalve wijzigen of intrekken of actualiseren van een omgevingsvergunning.

Niet alle toestemmingsbeslissingen vallen onder de paraplu van de omgevingsvergunning. Gedeputeerde Staten zijn ook bevoegd gezag voor een aantal ontheffingen. Onder dit mandaat vallen alleen de zogenoemde verkeersontheffingen, waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn:

  • -

    artikel 149, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    artikel 9.1 van de Regeling voertuigen; en

  • -

    artikel 5, vierde lid, van het Reglement rijbewijzen.

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een zogenaamde TUG-ontheffing is een specifiek mandaat verleend.

Voor de ontheffing van instructieregels (artikel 2.32 van de Omgevingswet en artikel 8.47 in verbinding met de artikelen 8.9 en 8.12) is geen mandaat verleend.

Artikel 18a. Aanvullend op het mandaat in artikel 15 worden in de artikelen 18a en 19 bevoegdheden gemandateerd die betrekking hebben op enkele specifieke ‘stappen’ bij de voorbereiding van bepaalde besluiten. Artikel 18a ziet op procedurestappen die gezet worden in de samenwerking en afstemming met andere bij het besluit betrokken of belanghebbende bestuursorganen: het over en weer geven van advies of instemming.

Artikel 18a onder b: de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om een verklaring van geen bedenkingen af te geven voor activiteiten die van invloed kunnen zijn op de Natura 2000-gebieden of de bescherming van dier- en plantensoorten komt voort uit artikel 6.10a van het Besluit Omgevingsrecht juncto artikel 2.2aa van dat Besluit.

Artikel 19. Veel van de procedurestappen in het kader van een milieueffectrapportage vallen  onder het mandaat voor de voorbereiding van besluiten (artikel 15). Hierbij kan gedacht worden aan:

  • a)

    het laten opstellen van een milieueffectrapport bij een voorgenomen besluit voor een plan of project;

  • b)

    het raadplegen van bestuursorganen of instanties over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie in het milieueffectrapport;

  • c)

    de Commissie-m.e.r de gelegenheid geven om te adviseren over het milieueffectrapport;

  • d)

    het uitbrengen van advies aan een initiatiefnemer over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie in het milieueffectrapport; of

  • e)

    het aanhouden en buiten behandeling laten van een aanvraag bij het ontbreken van een voor het gevraagde besluit benodigde milieueffectrapport.

De in het verlengde van onderdeel e liggende bevoegdheid om een aanvraag af te wijzen, als het milieueffectrapport niet voldoet aan de daaraan gestelde regels, valt onder het mandaat in artikel 18, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 19 regelt aanvullend een specifiek mandaat voor de bevoegdheid om in het kader van de voorbereiding van bepaalde besluiten een mer-beoordelingsbesluit te nemen.

Niet gemandateerd zijn dus andere beslissingen in het kader van de milieueffectrapportage, zoals bijvoorbeeld:

  • -

    het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van een milieueffectrapport;

  • -

    het op verzoek of ambtshalve verlenen van een ontheffing van de MER-plicht of mer-beoordelingsplicht.

Artikel 20. Dit mandaat ziet op ‘maatregelbevoegdheden’. Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning zijn bevoegd om in bepaalde – bijvoorbeeld bij spoedeisende –  situaties maatregelen te treffen of te laten treffen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • a.

    het treffen van maatregelen en het geven van aanwijzingen tot het treffen van maatregelen bij een ongewoon voorval als bedoeld in afdeling 19.1 van de Omgevingswet;

  • b.

    het treffen van passende maatregelen naar aanleiding van de monitoring van een plan of programma als bedoeld in artikel 11.5 van het Omgevingsbesluit;

  • c.

    het treffen van maatregelen gericht op het voldoen aan een geluidproductieplafond voor provinciale wegen;

  • d.

    het treffen van maatregelen voor Natura-2000-gebieden en voor bijzondere nationale natuurgebieden;

  • e.

    het treffen van maatregelen voor behoud of herstel van habitats en soorten als bedoeld in artikel 3.57 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • f.

    het treffen van instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen als bedoeld in artikel 3.59 van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • g.

    het doen uitvoeren van uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen in het kader van de bestrijding van invasieve-exoten en verwilderde dieren als bedoeld in artikel 3.67 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Verder ziet het mandaat op de bevoegdheid om een gedoogplicht op te leggen. Veel gedoogplichten gelden van rechtswege, maar een aantal gedoogplichten vergt een gedoogplichtbeschikking van Gedeputeerde Staten, bijvoorbeeld bij ontgrondingsactiviteiten  (artikel 10.16 van de Omgevingswet).

Artikel 21. Dit artikel regelt de mandatering van de bevoegdheid om handhavend op te treden.

Tot die bevoegdheid behoort naast het beslissen over het opleggen van een last onder bestuursdwang of dwangsom of van een bestuurlijke boete en het intrekken van een omgevingsvergunning ook het afzien van handhaving (actief gedogen). Provinciaal toezicht en handhaving vinden plaats binnen landelijk afgestemde beleidskaders.

Naast deze gangbare handhavingssancties uit (hoofdstuk 5 van) de Algemene wet bestuursrecht beschikken Gedeputeerde Staten bij het toezicht op zwemgelegenheden over een aantal aanvullende instrumenten (zie hiervoor artikel 2.38 van de Omgevingswet, afdeling 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en afdeling 15.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor een aantal van die bevoegdheden is een specifiek mandaat verleend aan de gedeputeerde-portefeuillehouder.

Toezicht en handhaving van de door Gedeputeerde Staten verleende verkeersontheffingen vindt plaats in het kader van het reguliere verkeerstoezicht door de politie. Om die reden is hiervoor geen mandaat opgenomen.

Artikel 22. Het onder a bedoelde mandaat heeft betrekking op de bevoegdheid als bedoeld in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Het onder b bedoelde mandaat heeft betrekking op de bevoegdheid als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 23. Verschillende bijzondere wetten, bijvoorbeeld de Wet op de lijkbezorging en de Waterschapswet, stellen beroep open op Gedeputeerde Staten die aldus een belangrijke rol spelen als administratief beroepsorgaan. De bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om op administratieve beroepen te beslissen, is overgedragen aan de Commissie Administratieve Geschillen. Ten behoeve van de afhandeling van administratieve beroepen zijn in dit artikel de hiervoor noodzakelijke mandaten geregeld. Ten aanzien van het mandaat onder e het volgende. Ten overstaan van de Commissie Administratieve Geschillen staan twee partijen: de indiener van het beroep en het bestuursorgaan wat het bestreden besluit heeft genomen (bijvoorbeeld het college van B&W). Voor de Commissie Administratieve Geschillen wordt door de betreffende dienst van de provincie Gelderland een advies opgesteld. Een ambtenaar van de dienst fungeert hiermee als het ware als griffier van de commissie. Het mandaat onder e ziet hierop.

Artikel 24. Dit artikel heeft betrekking op het voeren van rechtsgedingen voor de bestuursrechter, de burgerlijke rechter en het voeren van een arbitraal geding. Bij de omschrijving van de bevoegdheden is aansluiting gezocht bij artikel 158, eerste lid, onder e, van de Provinciewet waarin de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten zijn opgenomen om rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures namens de provincie of het provinciebestuur te voeren. De bevoegdheden zijn omschreven in de hoofdstukken 7 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht en de desbetreffende artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 25. Dit artikel regelt de mandatering van de bevoegdheid tot het beslissen over deelname aan mediation alsmede van de overige aan mediation verbonden bevoegdheden. Bij mediation wordt onder leiding van een mediator buiten de procedure bij bijvoorbeeld de rechtbank of de Raad van State om onderhandeld over een oplossing van het geschil welke voor alle partijen aanvaardbaar is. Mediation is ook mogelijk in de bezwaarprocedure. Mediation wordt in de regel afgerond met een vaststellingsovereenkomst waarin alle betrokken partijen vastleggen uitvoering te geven aan het resultaat van de gesprekken en de onderhandelingen. In dat geval kan de rechterlijke procedure worden stopgezet. Met het onder a geregelde mandaat wordt ook de bevoegdheid gemandateerd deelname aan mediation te beëindigen.

Artikel 26. In dit artikel zijn de mandaten geregeld voor wat betreft de afhandeling van klaagschriften. Een klaagschrift is een schriftelijke klacht over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens de klager heeft gedragen. Ten behoeve van de afhandeling van klaagschriften zijn hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening rechtsbescherming Gelderland 2016 van belang.

Artikel 27

Voor een restcategorie van beslissingen is een voorziening getroffen.

Onderdeel a: bij het nemen van besluiten over verzoeken op grond van de Wet open overheid heeft het mandaat onder meer betrekking op het verstrekken van documenten en de weigering om documenten openbaar te maken. Als het verlengen van de termijn van de beantwoording van statenvragen (onderdeel c) politiek gevoelig ligt, kan op grond van artikel 9 geen gebruik gemaakt worden van het mandaat en nemen Gedeputeerde Staten het besluit. Met name bij de uitvoering van wegenprojecten en het beheer van de provinciale gebouwen komt het voor dat bij een ander bestuursorgaan een vergunning of ontheffing aangevraagd wordt (onderdeel e). Onderdeel g heeft betrekking op de goedkeuring door Gedeputeerde Staten van door andere bestuursorganen of instanties genomen besluiten. Voorbeeld hiervan zijn het projectbesluit van het dagelijks bestuur van een waterschap (artikel 16.72 van de Omgevingswet) en de goedkeuring van een faunabeheerplan (artikel 8.1 van de Omgevingswet). Dit mandaat ziet niet op de goedkeuringsbeslissing zelf: daarvoor is zowel voor het projectbesluit als het faunabeheerplan een specifiek mandaat verleend.

Het mandaat ziet verder op uitvoeringshandelingen in de situatie waarin voor een provinciaal besluit goedkeuring nodig is van ‘het Rijk’. Voorbeelden hiervan zijn de ‘geldelijke voorzieningen’ ten behoeve van Statenleden en commissies (zie de artikelen 95 en 96 van de Provinciewet).

Onderdeel i betreft een specifieke procedurele bevoegdheid bij de bekendmaking van een gemeentelijk omgevingsplan. Tussen de vaststelling en terinzagelegging van het omgevingsplan zit een termijn van twee weken, waardoor Gedeputeerde Staten voldoende gelegenheid krijgen om eventueel een interventiebesluit te nemen. Als Gedeputeerde Staten niet voornemens zijn zo’n besluit te nemen, kunnen zij bepalen dat de gemeente het vastgestelde omgevingsplan eerder ter inzage kan leggen (artikel 16.77b van de Omgevingswet).

Onderdeel l tenslotte ziet op het aanwijzingsbesluit voor toezichthoudende ambtenaren. Bij dit aanwijzingsbesluit kan aan die ambtenaren ook de bevoegdheid tot binnentreden worden verleend (zie artikel 18.7 van de Omgevingswet).

Artikel 28

Dit artikel regelt de mandatering van de bevoegdheid om tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de provincie te besluiten en de provincie ter zake te vertegenwoordigen. In dit artikel verlenen Gedeputeerde Staten aan de algemeen directeur mandaat voor het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Zo’n rechtshandeling betreft bijvoorbeeld het sluiten van een contract voor de inkoop van goederen (artikel 158, eerste lid, onder d, van de Provinciewet) of een van de handelingen in het kader onteigening en herverkaveling (de hoofdstukken 11 en 16 van de Omgevingswet). Daaraan gekoppeld is een besluit van de Commissaris van de Koning om ten aanzien van zijn bevoegdheid contracten te ondertekenen, volmacht te verlenen (artikel 176 van de Provinciewet). In dit artikel is tevens bepaald dat bij afwijking van de ter zake door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten vastgestelde regels de gemandateerde of ondergemandateerde een door hem te nemen beslissing voorlegt aan de mandaatgever. Hiermee wordt allereerst beoogd dat de gemandateerde of ondergemandateerde verplicht is de door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten vastgestelde regels in acht te nemen. Wordt afgeweken van de Algemene inkoopvoorwaarden Gelderland of wordt gebruik gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid in de Beleidsregels aanbesteding Gelderland dan hoeft het besluit niet voorgelegd te worden aan de mandaatgever, maar is instemming van het ambtelijke team Inkoop noodzakelijk.

Een ondermandaat voor deze rechtshandelingen kan alleen worden verleend aan een ambtenaar met leidinggevende bevoegdheid of aan een programmamanager. Voor voorbereidings- en uitvoeringshandelingen zoals bijvoorbeeld het tekenen van facturen, het paraferen van bestellingen uit het inkoopsysteem e.d. kan echter ook een ondermandaat worden verleend aan ambtenaren die geen leidinggevende bevoegdheid hebben. De financiële omvang van de bevoegdheid tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen blijkt uit de provinciale financiële administratie.

Artikel 29. Voor correspondentie over feitelijke aangelegenheden die geen besluiten inhouden geldt dat zij in overeenstemming zijn met het beleid van Gedeputeerde Staten of ter uitvoering van het beleid van Gedeputeerde Staten dienen.

Artikel 29a

Dit artikel bepaalt dat afdelingsmanagers, teammanagers, programmamanagers, project-en programmaleiders over een aantal voorbereidende en uitvoerende bevoegdheden kunnen beschikken. De gebruikmaking van deze bevoegdheden is uiteraard gebonden aan de taken, verantwoordelijkheden en budgetten die in het concrete geval aan de desbetreffende functionaris zijn toevertrouwd. Het tweede lid sluit uit dat programmamanagers, project-/programmaleiders een ondermandaat kunnen verlenen.

In artikel 22 is vastgelegd het mandaat om een beslissing op bezwaar conform het advies van de bezwaarschriftencommissie te nemen. In artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een mandaat tot het beslissen op bezwaar niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zicht richt, krachtens mandaat heeft genomen. In aanvulling daarop wordt in dit artikel vastgelegd dat van dit mandaat alleen gebruik kan worden gemaakt als hij hoger is in rang dan degene die het primaire besluit heeft genomen.