Regeling vervallen per 01-01-2024

Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen provincie Drenthe 2008

Geldend van 17-04-2008 t/m 31-12-2023

Intitulé

Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen provincie Drenthe 2008

Inhoud

HOOFDSTUK 1, ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1.1, Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a.   aanvrager: de indiener van een aanvraag om nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 2 of artikel 7;

b.   kabel: een sterke, buigzame verbinding, bestaande uit een of meer geleiders die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt voor het transport van elektrische energie en/of elektrische signalen en/of optische signalen;

c.   leiding: een buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal zoals staal, beton of kunststof en geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen;

d.   vergunning: een vergunning of ontheffing als bedoeld in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe;

e.   droge infrastructuur: provinciale waterstaatswerken als bedoeld in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met uitzondering van waterwegen en de dijken als hierna onder f genoemd;

f.    natte infrastructuur: provinciale waterwegen en dijken, voor wat betreft de laatste slechts voor zover het gaat om (de aanleg van of wijziging aan) de dijk als waterkeringswerk;

g.   langsleiding: een leiding of kabel die, krachtens vergunning, parallel is gelegd aan, boven, onder, op of in provinciale infrastructuur;

h.   kruisende leiding: een leiding of kabel die, krachtens vergunning, kruisend door, op, boven, onder of in provinciale infrastructuur is gelegd;

i.    buitenleiding: een leiding of kabel die buiten het beheergebied van de provincie is gelegd en valt onder een van de categorieën openbare werken als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht.

Afdeling 1.2, Recht op vergoeding voor het verleggen van kruisende en/of langsleidingen en de omvang daarvan

Artikel 2

Voor zover blijkt dat een aanvrager ten gevolge van een besluit van gedeputeerde staten, inhoudende de wijziging of intrekking van een vergunning, schade lijdt of zal lijden, waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd, kennen gedeputeerde staten, met inachtneming van de bepalingen in de artikelen 3 tot en met 35, op aanvraag aan hem een vergoeding toe.

Artikel 3

De omvang van de schade wordt overeenkomstig de voorschriften, vervat in de bijlage 1 van deze regeling, berekend.

Artikel 4

1.   Onverminderd de artikelen 5 en 6 bestaat de vergoeding bij een langsleiding uit een percentage van de berekende schade, welk percentage lineair gerelateerd is aan de tijdsduur die is verstreken vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit tot verlening van de vergunning tot en met de dag van de inwerkingtreding van het besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning, overeenkomstig hetgeen ter zake is weergegeven ten behoeve van de droge respectievelijk natte infrastructuur in de van deze regeling deel uitmakende schema¿s zoals opgenomen in bijlage 2.

2.   Onverminderd de artikelen 5 en 6 bestaat de vergoeding bij een kruisende leiding uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding, alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingskosten zoals is weergegeven in de van deze regeling deel uitmakende bijlage 3.

Artikel 5

Geen vergoeding vindt plaats als in het besluit tot verlening van de vergunning een bepaling is opgenomen dat binnen een periode van 5 jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning, een wijziging of intrekking van die vergunning te voorzien is in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van de desbetreffende infrastructuur en binnen de genoemde periode van 5 jaar daadwerkelijk een besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning wordt toegezonden.

Artikel 6

Indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een groter of kleiner gedeelte van de schade ten laste van de aanvrager dient te blijven dan uit de toepassing van de artikelen 3 tot en met 5 voortvloeit, kan van die artikelen worden afgeweken.

Afdeling 1.3, Recht op vergoeding voor het verleggen van buitenleidingen en de omvang daarvan

Artikel 7

Gedeputeerde staten kennen de aanvrager die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak leidende tot een verlegging van een buitenleiding, met inachtneming van de bepalingen in de artikelen 3 tot en met 35, op aanvraag een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

Artikel 8

De omvang van de schade wordt overeenkomstig de voorschriften, vervat in bijlage 1 van deze regeling, berekend.

Artikel 9

Onverminderd artikel 10 bestaat de vergoeding bij een buitenleiding uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding, alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingskosten zoals is weergegeven in de van deze regeling deel uitmakende bijlage 4.

Artikel 10

Indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een groter of kleiner gedeelte van de schade ten laste van de aanvrager dient te blijven dat uit de toepassing van de artikelen 8 en 9 voortvloeit, kan van die artikelen worden afgeweken.

HOOFDSTUK 2, BEPALINGEN VAN PROCEDURELE AARD

Afdeling 2.1, De behandeling van de aanvraag

Artikel 11

Een aanvraag tot vergoeding wordt zo spoedig mogelijk bij gedeputeerde staten ingediend, doch in ieder geval binnen een termijn van 3 jaar na het van kracht worden van het besluit waarbij de vergunning wordt gewijzigd of ingetrokken in geval van een langsleiding en/of kruisende leiding of binnen een periode van 3 jaar na het rechtmatig uitoefenen door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak waardoor een buitenleiding verlegd diende te worden.

Artikel 12

De aanvraag bevat ¿ onverminderd artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht ¿ ten minste:

a.   een aanduiding van het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning voor het verleggen van een langsleiding en/of kruisende leiding of van het rechtmatig uitoefenen door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid leidende tot een verlegging van een buitenleiding;

b.   een aanduiding van de aard en omvang van de schade, alsmede een specificatie van het bedrag van de schade berekend conform de artikelen 3 tot en met 5 of de artikelen 8 en 9;

c.   een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van de aanvrager vergoed dient te worden;

d.   een accountantsverklaring.

Artikel 13

Gedeputeerde staten bevestigen de ontvangst van de aanvraag om vergoeding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst ervan, en stellen de aanvrager op de hoogte van de te volgen procedure en eventueel nog toe te zenden stukken.

Artikel 14

Binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag om vergoeding besluiten gedeputeerde staten:

a.   de aanvraag buiten behandeling te laten indien deze na afloop van de in artikel 11 genoemde termijn is ingediend;

b.   de aanvraag buiten behandeling te laten indien deze naar het oordeel van gedeputeerde staten niet dan wel onvoldoende onderbouwd is nadat gedeputeerde staten de aanvrager in de gelegenheid hebben gesteld het verzuim te herstellen binnen 4 weken na verzending van de brief waarin de aanvrager op het verzuim is gewezen;

c.   de aanvraag af te wijzen indien sprake is van het verleggen van langsleidingen die liggen in droge infrastructuur, waarvan de liggingsduur langer is dan 10 jaar;

d.   de aanvraag af te wijzen indien sprake is van het verleggen van langsleidingen die liggen in natte infrastructuur, waarvan de liggingsduur langer is dan 20 jaar;

e.   de aanvraag geheel of gedeeltelijk in te willigen en al dan niet een voorschot te verlenen overeenkomstig hoofdstuk 3 indien daartoe naar het oordeel van gedeputeerde staten termen aanwezig zijn;

f.    de aanvraag in handen te stellen van een adviseur, bedoeld in afdeling 2.2; of

g.   de aanvraag kennelijk ongegrond te verklaren.

Artikel 15

In het besluit, bedoeld in artikel 14, aanhef en onder e, wordt tevens aangegeven tot welk gedeelte van de schade de vergoeding zich uitstrekt.

Artikel 16

Gedeputeerde staten kunnen de termijn, genoemd in artikel 14, aanhef, eenmaal met 4 weken verlengen.

Afdeling 2.2, Advisering

Artikel 17

Binnen 4 weken nadat toepassing is gegeven aan artikel 14, aanhef en onder f, wijzen gedeputeerde staten een adviseur aan, die niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten. De adviseur heeft tot taak gedeputeerde staten van advies te dienen over het op de aanvraag om vergoeding te nemen besluit.

Artikel 18

Alvorens een adviseur aan te wijzen, geven gedeputeerde staten van hun voornemen daartoe kennis aan de aanvrager. De kennisgeving bevat, naast de redengeving voor het inschakelen van een adviseur, ten minste de naam van de adviseur, zijn beroep en de plaats waar hij zijn werkzaamheden pleegt te verrichten.

De aanvrager kan binnen 2 weken na de verzending van de kennisgeving bedenkingen uiten tegen de voorgenomen aanwijzing wegens vermeende partijdigheid, in welk geval gedeputeerde staten eenmalig tot een andere aanwijzing kunnen overgaan.

Artikel 19

Het door de adviseur uit te brengen advies bevat ten minste een antwoord op de vraag of de schade een gevolg is van de activiteiten van gedeputeerde staten zoals omschreven in de artikelen 2 en 7. Bij bevestigende beantwoording van die vraag wordt in het advies tevens aangegeven:

a.   of de vergoeding van de schade niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd;

b.   wat de omvang van de schade is;

c.   welk gedeelte van de schade voor vergoeding op basis van deze regeling in aanmerking behoort te komen;

d.   of er gronden zijn om toepassing te geven aan artikel 6 of artikel 10 van deze regeling en zo ja, welk bedrag dan voor vergoeding in aanmerking komt;

e.   of er aanleiding bestaat om op verzoek een bijdrage in de door de aanvrager gemaakte deskundigenkosten toe te kennen voor zover het inroepen van deskundigenbijstand door de aanvrager en de kosten daarvan redelijk zijn te achten.

Artikel 20

Gedeputeerde staten stellen aan de adviseur de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van diens adviestaak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

De aanvrager verschaft de adviseur, naast de van aanvrager afkomstige informatie waarover de adviseur op grond van artikel 20 reeds beschikt, desgevraagd nadere gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn.

Artikel 22

De adviseur kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden, daaronder begrepen ambtenaren, in dienst bij een dienst, bedrijf of instelling, werkzaam onder verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten. De adviseur doet dat in voorkomende gevallen na overleg met gedeputeerde staten.

Artikel 23

De adviseur kan desgewenst een plaatsopneming houden.

Artikel 24

De adviseur stelt de aanvrager zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de te volgen procedure.

Ter voorbereiding van zijn advies stelt de adviseur de aanvrager en gedeputeerde staten in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beide kunnen zich laten bijstaan of laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.

Meegebrachte deskundigen kunnen in de gelegenheid gesteld worden een nadere toelichting te geven.

Artikel 25

De adviseur stelt van zijn werkzaamheden een verslag op. Dit verslag bevat mede een weergave van hetgeen op grond van artikel 24 ten overstaan van de adviseur naar voren is gebracht.

Artikel 26

Gedeputeerde staten kunnen aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn dat de adviseur, gelet op de in de artikelen 27 en 28 genoemde termijnen, binnen een dermate beperkt tijdsbestek een conceptadvies dient op te stellen dat hij zijn taak niet naar behoren kan vervullen.

Artikel 27

Alvorens de adviseur zijn definitieve advies opstelt, stelt hij een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt aan de aanvrager en gedeputeerde staten toegezonden, met het verzoek om binnen een termijn van uiterlijk 4 weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van het conceptadvies, schriftelijk eventuele feitelijke onjuistheden in het conceptadvies naar voren te brengen.

Artikel 28

De adviseur stelt zijn definitieve advies op binnen 4 weken na ontvangst van de eventuele feitelijke onjuistheden van de aanvrager en/of gedeputeerde staten, dan wel na afloop van de in artikel 27 gestelde termijn.

Artikel 29

Zodra het definitieve advies is opgesteld, zendt de adviseur dit, vergezeld van het in artikel 25 bedoelde verslag, aan gedeputeerde staten en de aanvrager toe.

Afdeling 2.3, De vaststelling van de vergoeding

Artikel 30

Indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 14, aanhef en onder f, besluiten gedeputeerde staten binnen 8 weken na de dag van ontvangst van het definitieve advies in hoeverre toekenning van de gevraagde vergoeding jegens een aanvrager plaatsvindt.

Tevens zenden gedeputeerde staten een kopie van het besluit naar de adviseur.

Artikel 31

Indien het in artikel 30 bedoelde besluit afwijkt van het ter zake uitgebrachte definitieve advies, bevat de motivering van dat besluit de redenen van deze afwijking. Alvorens hiertoe over te gaan, wordt de aanvrager in kennis gesteld van het voornemen en in de gelegenheid gesteld binnen 4 weken schriftelijk zijn/haar zienswijzen kenbaar te maken.

HOOFDSTUK 3, VOORSCHOTTEN

Artikel 32

Indien de aanvrager naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een schadevergoeding als bedoeld in artikel 2 of artikel 7, kunnen gedeputeerde staten, in afwachting van de beslissing ter zake, die vergoeding op aanvraag dan wel ambtshalve aan de aanvrager een voorschot verlenen.

Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag nadat zij de adviseur hebben gehoord.

Artikel 33

Indien gedeputeerde staten besluiten tot het verlenen van een of meer voorschotten, wordt daarmee geen aanspraak op schadevergoeding als bedoeld in artikel 2 of artikel 7 erkend.

Artikel 34

Een voorschot wordt eerst verleend nadat de aanvrager schriftelijk de verplichting heeft aanvaard tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde. Gedeputeerde staten kunnen daarvoor zekerheidsstelling verlangen.

HOOFDSTUK 4, SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Deze regeling treedt in werking de dag na publicatie in het Provinciaal blad.

Artikel 36

Deze regeling wordt aangehaald als NKL provincie Drenthe 2008.

Bijlagen

BIJLAGE 1, WIJZE VAN SCHADEBEREKENING

(als bedoeld in artikel 3 en artikel 8 van de NKL provincie Drenthe 2008)

INLEIDING

In de NKL provincie Drenthe 2007 worden de volgende soorten kabels en leidingen onderscheiden.

1.   Langsleidingen: de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 2 van deze regeling.

2.   Kruisende leidingen: de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 3 van deze regeling.

3.   Buitenleidingen: de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 4 van deze regeling.

Voor de kabels en leidingen genoemd onder 1, 2 en 3 geldt dat allereerst de kosten van een verlegging worden bepaald. Van deze kosten worden de voordelen afgetrokken die voortvloeien uit een verlegging. Het aldus berekende bedrag is de schade die een kabel- of leidingbeheerder lijdt door een verlegging. De wijze van schadeberekening is in deze bijlage vastgelegd.

1, WIJZE WAAROP DE OMVANG VAN DE SCHADE WORDT BEPAALD

Bij het vaststellen van de omvang van de schade als gevolg van het verleggen van een kabel of leiding worden de volgende uitgangspunten en berekeningsmethoden gehanteerd.

-     Schade wordt gedefinieerd als: de kosten die noodzakelijkerwijs gemaakt moeten worden om de verlegging uit te voeren. De hoogte van de kosten van een verlegging wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.

-     Uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van de schade bij een verlegging zijn de werkelijke verleggingkosten. Deze omvatten alle directe kosten die de aanvrager moet maken om de kabel of leiding te verleggen.

Concreet gaat het om de volgende kostencomponenten:

-     materiaalkosten;

-     kosten van het uit en in bedrijf stellen;

-     kosten van ontwerp en begeleiding;

-     uitvoeringskosten.

-     Aan de berekeningswijze van de kosten van een verlegging liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag.

-     Bij het bepalen van de schade bij een verlegging wordt aansluiting gezocht bij het onteigeningsrecht.

-     Verleggingen worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd kan worden.

-     Bij de berekening tot vaststelling van de hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding worden de componenten vermogensschade en inkomensschade niet als uitgangspunt genomen.

2, NADEELBEREKENING

Artikel 1

1.   De hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke verleggingkosten, deze bestaan uit:

-     materiaalkosten;

-     kosten van het uit en in bedrijf stellen;

-     kosten van ontwerp en begeleiding;

-     uitvoeringskosten.

2.   De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.

Artikel 2

Onder materiaalkosten worden onder meer kosten van bedrijfseigen materialen verstaan die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan: kosten van kabel- en/of leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, kosten van bouwmaterialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht. Ook de kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats vallen onder het begrip mate-riaalkosten.

Artikel 3

Onder kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan:

-     kosten van het spannings- of productloos maken van de kabel of leiding, alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding;

-     kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard nodig om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.

Artikel 4

Voor de bepaling van de kosten van ontwerp en begeleiding kunnen de volgende werkzaamheden worden onderscheiden:

-     onderzoek

-     voorontwerp

-     definitief ontwerp

-     bestek

-     aanbesteding en gunning

-     detaillering ten behoeve van de uitvoering

-     directievoering

-     oplevering

-     onderhoud- en garantietermijn

Voor de hoogte van de hier opgesomde kosten zijn de werkelijke kosten het uitgangspunt. Deze kosten dienen inzichtelijk en narekenbaar te zijn. Zo nodig kan een beroep op de hardheidsclausule (artikelen 6 en 10) gedaan worden.

Artikel 5

Onder uitvoeringskosten worden onder meer verstaan:

-     kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen);

-     kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van als direct gevolg van de onderhavige werkzaamheden verlaten kabels of leidingen, waarbij de ter plaatse vrijgekomen materialen het eigendom worden van de leidingbeheerder;

-     kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen);

-     kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard: alle tijdelijke fysieke kabel¿ en leidingverbindingen die de leidingbeheerder moet aanleggen en later buiten bedrijf stellen in het kader van de door gedeputeerde staten gevraagde verlegging;

-     de kosten van een CAR-verzekering;

-     de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten.

Artikel 6

Er wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn.

Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waardeberekening, waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de desbetreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel.

De technische levensduur van een aantal soorten kabels en leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat hierna volgt. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen, wordt naar redelijkheid bepaald.

Leidingen met een technische levensduur van honderd jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn: voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor het verleggen van dergelijke leidingen geldt geen aftrek nieuw voor oud.

De hoogte van de kosten van een verlegging wordt voorts gecorrigeerd als zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet doordat de capaciteit van de leiding toeneemt, de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse), een evident verkeerde ligging wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, een foutieve keuze van leidingmaterialen wordt opgeheven voor zover deze de technische levensduur significant zou kunnen beïnvloeden, er sprake is van achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaand met een significante verkorting van de technische levensduur of er sprake is van een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen.

Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de relevante bepalingen van de Onteigeningswet, waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.

Overzicht technische levensduur

Het navolgende overzicht is niet uitputtend, zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.

Waterleidingen

Waterleidingen

Materiaal

Diameterrange (mm)

Verwachte technische

levensduur (jaren)

Transportleidingen

Staal

> 300

> 100

Beton

> 300

> 100

Asbestcement

> 300

70

Nodulair GIJ

> 300

> 100

Laminair GIJ

> 300

> 100

PVC vóór 1975

> 315

40

PVC van en na 1975

> 315

70

PE

> 300

70

GVK

> 300

> 100

Distributieleidingen

Asbestcement

50-300

70

Nodulair GIJ

80-300

> 100

Laminair GIJ

80-300

80

PVC vóór 1975

32-315

40

PVC van en na 1975

32-315

70

PE

60-300

70

Staal

60-300

80

Aansluitleidingen

Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.

Gasleidingen

Gasleidingen

Materiaal

Verwachte technische

levensduur (jaren)

Transportleidingen (8, 4 en 1 bar)

Staal

> 100

Nodulair GIJ

> 100

PE 1ste en 2de generatie

70

PE 3de generatie

> 100

Distributieleidingen (100 en 30 mbar)

Asbestcement

70

Staal

80

Nodulair GIJ

> 100

Laminair GIJ

> 100

PE 1ste en 2de generatie

70

PE 3de generatie

> 100

Slv PVC

> 100

HPVC

70

Elektriciteitskabels

Elektriciteitskabels

Materiaal

Verwachte technische

levensduur (jaren)

Hoogspanningsmasten

Stalen masten

> 100

Transportkabels (>30 kV)

Oliedruk kabel < 1970

55

Oliedruk kabel > 1970

70

Gasdrukpijpkabel

70

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)

GPLK

100

PVC

100

Aardgas, K1, K2 en K3 transportleidingen (> 8 bar)

Aardgas, K1, K2 en K3 transportleidingen (> 8 bar)

Materiaal

Diameter (mm)

Verwachte technische

levensduur (jaren)

Staal

> 100

> 100

BIJLAGE 2

(bedoeld in artikel 4, eerste lid, (langsleidingen) van de NKL provincie Drenthe 2008)

Het nadeel bij een verlegging van een langsleiding wordt bepaald op basis van bijlage 1 waarna, afhankelijk van de ouderdom van de ingetrokken vergunning, aan de hand van navolgende percentages de vergoeding bepaald wordt.

De tabellen concretiseren een aftrek "maatschappelijk risico": bij een verlegging van een langsleiding vanwege een droog of nat infrastructuurwerk is de vergoeding bij een in te trekken vergunning die ouder is dan 10 respectievelijk 20 jaar nihil.

Vergoedingspercentage droge infrastructuur

Gedurende de eerste 5 jaar bedraagt het vergoedingspercentage 100. Vanaf het begin van het zesde jaar tot het einde van het tiende jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0 (80/5 = 16% per jaar, 8% per half jaar, 4% per 3 maanden en 1,33% per maand), conform navolgende tabel. Voor zover noodzakelijk wordt de vergoeding tot maximaal detailniveau per maand berekend.

Vergoedingspercentage natte infrastructuur

Gedurende de eerste 5 jaar bedraagt het vergoedingspercentage 100. Vanaf het begin van het zesde tot het einde van het twintigste jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0 (80/15 = 5,33% per jaar, 2,67% per half jaar, 1,34% per 3 maanden en 0,44% per maand), conform navolgende tabel. Voor zover noodzakelijk wordt de vergoeding tot maximaal detailniveau per maand berekend.

Vergoedingspercentage natte infrastructuur

Jaren

Droge infrastructuur

Natte infrastructuur

1

100,00%

100,00%

2

100,00%

100,00%

3

100,00%

100,00%

4

100,00%

100,00%

5

100,00%

100,00%

6

van 80,00% tot 64,00%

van 80,00% tot 74,67%

7

van 64,00% tot 48,00%

van 74,67% tot 69,33%

8

van 48,00% tot 32,00%

van 69,33% tot 64,00%

9

van 32,00% tot 16,00%

van 64,00% tot 58,67%

10

van 16,00% tot 1,33%

van 58,67% tot 53,33%

11

0%

van 53,33% tot 48,00%

12

0%

van 48,00% tot 42,67%

13

0%

van 42,67% tot 37,33%

14

0%

van 37,33% tot 32,00%

15

0%

van 32,00% tot 26,67%

16

0%

van 26,67% tot 21,33%

17

0%

van 21,33% tot 16,00%

18

0%

van 16,00% tot 10,67%

19

0%

van 10,67% tot 5,33%

20

0%

van 5,33% tot 0,44%

21 en verder

0%

0%

BIJLAGE 3

(bedoeld in artikel 4, tweede lid, (kruisende leidingen) van de NKL provincie Drenthe 2008)

Het nadeel bij een verlegging van een kruisende leiding wordt bepaald op basis van bijlage 1.

De vergoeding voor een verlegging van een kruisende leiding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten.

Materiaalkosten en de kosten van het uit en in bedrijf stellen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

BIJLAGE 4

(bedoeld in artikel 9 (buitenleidingen) van de NKL provincie Drenthe 2008)

Ten aanzien van de vergoeding voor de verlegging van buitenleidingen is in de eerste plaats de juridische grondslag van de aanwezigheid van de leidingen van belang.

-     Ligt een leiding op basis van het eigendoms- of een ander zakelijk recht, dan wel op grond van een gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet privaatrecht van toepassing is, dan wordt de vergoeding van de verlegging op basis van de Onteigeningswet bepaald.-     Is in een wettelijke schadevergoedingsregeling niet voorzien omdat de leiding ligt op basis van een vergunning van een ander bestuursorgaan dan gedeputeerde staten, dan wel op basis van een overeenkomst of een andere vorm van toestemming van de grondeigenaar, dan wordt de vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding op dezelfde manier bepaald als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding.

Daarvoor is wel vereist dat de te verleggen leiding valt onder het begrip "openbaar werk", zoals bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht.

De vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding wordt op grond van deze bijlage bepaald aan de hand van bijlage 3.

Toelichting

TOELICHTING NADEELCOMPENSATIEREGELING VERLEGGEN KABELS EN LEIDINGEN (NKL) PROVINCIE DRENTHE 2008

INLEIDING

Bij de uitvoering van met name (reconstructie)werkzaamheden aan provinciale wegen en vaarwegen komt het herhaaldelijk voor dat ter plaatse aanwezige elektriciteitskabels, aardgasleidingen, watertransportleidingen en dergelijke verwijderd of verlegd dienen te worden. Het verwijderen of verleggen kan aanzienlijke kosten met zich meebrengen. Het is in zulke gevallen voor de beheerders van de kabels en leidingen van belang te weten of, en zo ja, in welke mate zij in aanmerking kunnen komen voor een nadeelcompensatie.

ACHTERGRONDEN

Sinds het begin van de jaren negentig proberen de provincies overeenstemming te bereiken met de koepelorganisaties van nutsbedrijven* over een nadeelcompensatieregeling. Omdat dit niet lukte is een tijdelijke bevriezingsregeling opgesteld. Deze houdt in dat nutsbedrijven bij verlegging van kabels en leidingen een voorlopige vergoeding kunnen claimen en dat, nadat een definitieve provinciale nadeelcompensatieregeling vastgesteld is, een herberekening en afrekening plaatsvindt.

*    EnergieNed, Velin en Vewin

Het interprovinciaal overleg (IPO) heeft een modelregeling uitgewerkt. Daarbij heeft het IPO de "Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999" (NKL 1999) als uitgangspunt genomen.

De modelregeling kent de volgende uitgangspunten.

a.   Er is onderscheid tussen natte en droge infrastructuur.

b.   Er is onderscheid tussen langs- en kruisende leidingen.

c.   Voor langsleidingen is de maximale vergoedingsperiode voor droge infrastructuur 10 jaar en voor natte infrastructuur 20 jaar.

d.   Voor kruisende leidingen worden de kosten van ontwerp en begeleiding, alsmede de uitvoeringskosten vergoed, de kosten van uit en in bedrijf stellen blijven voor rekening van het nutsbedrijf.

e.   Bij verlegging van leidingen buiten het provinciale beheersgebied, voor zover deze niet vallen onder het regiem van de Onteigeningswet, geldt dezelfde regeling als voor kruisende leidingen.

De maximale vergoedingsduur bij verlegging van langsleidingen in de NKL 1999 is 15 jaar voor droge en 30 jaar voor natte rijksinfrastructuur. Het IPO heeft op basis van een vergelijking in de dynamiek van de provinciale infrastructuur en de rijksinfrastructuur de voorzienbaarheidsperiode vastgesteld op 5 jaar en de vergoedings-periodes voor verlegging van langsleidingen voor provinciale infrastructuur vastgesteld op 10 jaar voor droge en 20 jaar voor natte infrastructuur. De motivatie van deze keuzes is gebaseerd op het volgende.

-     De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de maximale vergoedingsperiode van 15 jaar voor droge rijksinfrastructuur als niet onredelijk bestempeld. Deze periode is in de tussentijd opnieuw ter discussie gesteld. Echter, bij uitspraak van de rechtbank van Den Haag van 10 mei 2005 (AWB 04/1898 BESLU) is deze termijn opnieuw als niet onredelijk aangemerkt.

-     De vergoedingstermijnen voor provinciale infrastructuur dienen korter te zijn dan die voor rijksinfrastructuur, omdat bij provinciale infrastructuur de dynamiek groter en de voorzienbaarheid kleiner is dan bij rijksinfrastructuur.

-     Het onderzoeksrapport Nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen uit augustus 1996 van de Universiteit Twente over nadeelcompensatie kabels en leidingen stelt de voorzienbaarheidsperiode voor provincies op 5 jaar, waardoor vergoedingsperiodes van 10 jaar, respectievelijk 20 jaar zeker niet onredelijk zijn.

De koepelorganisaties zijn van mening dat in de provinciale regeling dezelfde periodes moeten worden opgenomen als in de NKL 1999, omdat deze in hun ogen al te kort zijn maar bij wijze van compromis als onderdeel van een totaalpakket uiteindelijk door hen geaccepteerd zijn en omdat de achterban, gelet op de moeizame totstandkoming van deze periodes, grote moeite heeft met kortere periodes. Bovendien voeren de koepelorganisaties aan dat een aantal gemeenten dezelfde periodes als het Rijk hanteert, terwijl de dynamiek van gemeentelijke infrastructuur groter is dan van provinciale infrastructuur. Het IPO is van mening dat de redenen voor deze opstelling van een aantal gemeenten divers kunnen zijn, maar dat uitgesloten mag worden geacht dat deze termijn gerelateerd is aan dynamiek en voorzienbaarheid bij gemeentelijke infrastructuur omdat deze groter is dan bij rijks- en provinciale infrastructuur.

Bestuurlijk overleg tussen vertegenwoordigers van het IPO en de koepelorganisatie op 12 oktober 2005 heeft ten aanzien van dit geschilpunt niet tot overeenstemming geleid. Het IPO-bestuur heeft op 17 november 2006 de modelregeling vastgesteld als model voor alle provincies en de provincies geadviseerd de regeling vast te stellen.

DE JURIDISCHE GRONDSLAG VOOR NADEELCOMPENSATIE

Aan de juridische grondslag voor nadeelcompensatie zijn in jurisprudentie en literatuur vele beschouwingen gewijd. Daarin wordt het formuleren van die grondslag aan verschillende beginselen gerefereerd; het aan het Frans recht ontleende principe van de égalité devant les charges publiques, het redelijkheidsbeginsel, het evenwichtigheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het materiële zorgvuldigheidsbeginsel.

Al deze beginselen verwijzen naar een verplichting van de overheid om in de gevallen waarin zij handelt in het kader van de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak, de betrokken belangen af te wegen. De besluitvorming van de overheid dient dus te berusten op een rechtmatige belangenafweging.

Wanneer besluitvorming van de overheid onevenredig nadeel voor bepaalde justitiabelen met zich meebrengt, behoort het bestuursorgaan voldoende gewicht aan het door het besluit getroffen belang toe te kennen door het aanbieden en verlenen van nadeelcompensatie.

DE PUBLIEKRECHTELIJKE GRONDSLAG VAN DE REGELING

Besluiten van gedeputeerde staten over het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie houden een publiekrechtelijke rechtshandeling in, waardoor ze als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht dienen te worden aangemerkt.

Consequentie is dat tegen een op grond van deze regeling genomen besluit van gedeputeerde staten een bezwaarschrift bij dat college kan worden ingediend. Vervolgens is beroep mogelijk bij de bestuursrechter en hoger beroep bij de Afdeling

bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

In de omschrijving onder punt d heeft "vergunning of ontheffing" betrekking op de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, krachtens welke een vergunning of ontheffing is vereist voor het leggen of hebben van kabels en leidingen in het beheergebied van de provincie.

De begrippen kabel of leiding dienen ruim te worden geïnterpreteerd. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kunnen daaronder ook kabel- en leidingwerken vallen. Te denken valt daarbij aan onder andere trafo¿s en gasregelstations.

Deze regeling is niet van toepassing op kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet. De Telecommunicatiewet gaat uit van het adagium "liggen om niet, verleggen om niet" (artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet). Consequentie hiervan is dat als er verlegd moet worden, dit ook om niet moet. Als telecomaanbieders nadeelcompensatie kunnen verzoeken, omdat de vergunning die verleend werd op grond van de Provinciale omgevingsverordening Drenthe wordt ingetrokken, wordt geweld aangedaan aan dit principe uit de Telecommunicatiewet. Het verleggen van kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet behoort tot het maatschappelijk risico van de telecomaanbieder.

Als er sprake is van een langsleiding, dan ligt de leiding langs een weg en binnen het beheergebied van de provincie. De kabel- en leidingbeheerder zou ook kunnen kiezen om buiten het beheergebied van de provincie te liggen. Bij kruisende leidingen is dit niet zo. De provincie en de kabel- en leidingbeheerder zijn dan dus op elkaar aangewezen. Mede daarom wordt er bij een kruisende leiding anders vergoed dan bij een langsleiding.

Er kan een situatie ontstaan dat een langsleiding fysiek een kruisende leiding wordt, bijvoorbeeld bij de aanleg van een rotonde of een kruising. Voor het toepassen van deze regeling blijft sprake van een langsleiding. De in het verleden voor de langsleiding verleende vergunning is dus maatgevend, tenzij voor het kruisende deel opnieuw vergunning is verleend.

Artikel 2

Dit artikel vormt de kern van de regeling. Hierin is de grondslag voor het recht op schadevergoeding vastgelegd.

Artikel 3

De methodiek om het schadebedrag te bepalen is vastgelegd in de bij de regeling behorende bijlage 1.

Artikel 4

In het eerste lid van artikel 4 wordt bepaald dat de vergoeding bij langsleidingen lineair is gerelateerd aan de leeftijd van de vergunning. In de schema¿s van bijlage 2 kan worden afgelezen welk percentage bij welke vergunningsleeftijd behoort. Dit lineaire systeem doet recht aan de achterliggende grondgedachte dat het normaal maatschappelijk risico toeneemt naarmate de leeftijd van de vergunning vordert. De vergoeding kan hierdoor nauwkeurig worden afgestemd op de leeftijd van de vergunningen.

Er wordt bij langsleidingen een onderscheid gemaakt tussen droge en natte infrastructuur. Het normaal maatschappelijk risico wordt bij natte infrastructuur gedurende een looptijd van 20 jaar geacht "om te slaan" naar de vergunninghouder.

De periode van 20 jaar is gekozen omdat mag worden aangenomen dat bij natte infrastructuur zich geen snel wijzigende omstandigheden zullen voordoen. Na die termijn kan een ongestoorde ligging niet meer worden gegarandeerd en wordt er geen vergoeding meer toegekend.

Wijzigingen in de droge infrastructuur komen vaker voor dan veranderingen of aanpassingen van natte infrastructurele werken. Met het oog daarop is het redelijk het tijdstip, waarop het normaal maatschappelijk risico voor de gevolgen van een wijziging in de droge infrastructuur voor rekening van een vergunninghouder behoort te komen, bij droge infrastructuur op een eerder moment te fixeren dan bij natte infrastructuur. Als uitvloeisel daarvan is de termijn, waarna een ongestoorde ligging niet meer kan worden gegarandeerd op 10 jaar gesteld.

In het tweede lid van artikel 4 is bepaald dat de hoogte van de vergoeding bij kruisende leidingen bepaald wordt aan de hand van de werkelijke verleggingskosten waarvan de kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoering wel voor vergoeding in aanmerking komen en de materiaalkosten en de kosten van in en uit bedrijf stellen niet. De vergoedingssystematiek voor kruisende leidingen is nader uitgewerkt in bijlage 3.

Bij een en dezelfde verlegging kan zich de situatie voordoen dat een enkele te verleggen leiding bestaat uit zowel een kruisend, een langsliggend als een buitenliggend gedeelte. Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding voor het kruisende en het langsliggende gedeelte binnen het beheersgebied van de provincie moet gekeken worden naar het doel van de ligging van de kabel of leiding in het gehele waterstaatswerk. Is de leiding gelegd met het oog om langs te liggen of juist met het oog om te kruisen? Is er sprake van een leiding die gedeeltelijk kruist en gedeeltelijk langsligt met het doel om langs te liggen dan moet de vergoeding voor de verlegging voor de gehele leiding bepaald worden aan de hand van de systematiek voor het langs liggen. Mutatis mutandis geldt dit ook voor kruisende leidingen. Is het doel van de ligging van de leiding niet eenduidig te bepalen dan dient in het kader van een dergelijke combiverlegging de vergoeding bepaald te worden aan de hand van de vergoedingssystematiek die voor het desbetreffende stuk leiding geldt. Dit leidt ertoe dat in de praktijk voor wat betreft de schadevergoeding zo¿n combiverlegging als het ware opgeknipt wordt in stukken langs- of kruisende leidingen. De hoogte van de vergoeding wordt dan voor het stuk of de stukken langs- of kruisende leiding bepaald aan de hand van de bijlagen 2 en 3. Wanneer sprake is van een verlegging van een leiding die zowel binnen het beheersgebied van de provincie ligt (een kruisende of langsleiding) als buiten het beheersgebied ligt (een buitenleiding), dan dient sowieso de vergoeding voor een dergelijke verlegging opgeknipt te worden in een gedeelte voor binnen het beheersgebied van de provincie en een gedeelte voor buiten het beheersgebied van de provincie.

Artikel 5

Bij het verlenen van een vergunning of ontheffing door de provincie kan het voorkomen dat met grote mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat binnen 5 jaar daarna een wijziging of intrekking van de verleende vergunning of ontheffing zal plaatsvinden. Als hiervan melding wordt gemaakt bij de behandeling van een aanvraag tot een vergunning of ontheffing en opteert de leidingbeheerder desondanks voor het ¿ krachtens de daartoe benodigde vergunning of ontheffing ¿ mogen aanbrengen en hebben van een kabel of leiding in het provinciaal beheersgebied, dan wordt een en ander in de vergunning of ontheffing vastgelegd. In dat geval behoren de kosten die voor de leidingbeheerder voortvloeien uit een wijziging of intrekking die binnen bovengenoemde periode in uitvoering wordt genomen, voor diens rekening te blijven. Deze periode van 5 jaar gaat in op het moment waarop het besluit tot vergunningverlening of ontheffingverlening in werking is getreden tot het tijdstip waarop een besluit tot wijziging of intrekking van de desbetreffende vergunning of ontheffing wordt toegezonden of uitgereikt.

Artikel 6

Dit artikel betreft de hardheidsclausule, die grondslag vindt in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Er zijn situaties denkbaar, waarin een strikte toepassing van artikel 4 zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt. Om die bijzondere omstandigheden kan de aanvrager een vergoeding worden toegekend die afwijkt van de vergoeding zoals die conform artikel 4 wordt berekend. Bij toepassing in het voordeel van de aanvrager neemt de bepaling de vorm aan van een hardheidsclausule. Een afwijking kan echter ook ten nadele van de aanvrager werken. Dit zal bijvoorbeeld gebeuren indien kan worden aangetoond dat de aanvrager op enigerlei wijze het risico dat de kabels of leidingen binnen afzienbare tijd verwijderd moesten worden, bewust heeft aanvaard. Ook het verwijtbaar tijdelijk afwachten van de gevolgen van de schadeveroorzakende beschikking, terwijl door het treffen van bepaalde maatregelen de financiële gevolgen ervan hadden kunnen worden voorkomen of beperkt, kan aanleiding zijn tot het toepassen van de hardheidsclausule.

Artikel 7

Anders dan bij het schadeveroorzakend handelen als bedoeld in artikel 2 van de regeling is in artikel 7 geen sprake van het wijzigen of intrekken van een vergunning door de provincie waardoor schade wordt veroorzaakt. De schade die hier bedoeld wordt zal in de meeste gevallen veroorzaakt worden door activiteiten van de provincie buiten het provinciale beheersgebied. Deze schade zal meestal voortvloeien uit de aanleg van nieuwe infrastructuur. In de praktijk is deze categorie leidingen slechts van belang voor kabel- en leidingbeheerders buiten het provinciale beheersgebied die vanwege de provincie verleggingen dienen uit te voeren die niet op basis van de Onteigeningswet vergoed worden.

Artikel 8

In de regeling is bepaald dat een vergoeding voor een verlegging van een buitenleiding overeenkomstig de systematiek die geldt voor kruisende leidingen geschiedt.

Artikel 9

Dit artikel bepaalt dat de vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding op dezelfde wijze bepaald wordt als de vergoeding voor een kruisende leiding in gevallen waarin de vergoeding voor een verlegging van een buitenleiding niet anderszins is verzekerd.

Artikel 10

Artikel 10 bevat de hardheidsclausule, die grondslag vindt in artikel 4:84 van de

Algemene wet bestuursrecht. Indien door de aanvrager aangetoond kan worden dat bijzondere omstandigheden met zich mee brengen dat de uit de artikelen 8 en 9 voortvloeiende vergoeding onredelijk is, kunnen gedeputeerde staten besluiten een hogere vergoeding toe te kennen. Maar de hardheidsclausule kan ook in het nadeel van de vergunninghouder werken. Bijvoorbeeld indien kan worden aangetoond dat de aanvrager op enigerlei wijze het risico dat de kabels of leidingen binnen afzienbare tijd verwijderd moesten worden, bewust heeft aanvaard. Ook het verwijtbaar lijdelijk afwachten van de gevolgen van de schade-veroorzakende beschikking, terwijl door het treffen van bepaalde maatregelen de financiële gevolgen ervan hadden kunnen worden voorkomen of beperkt, kan aanleiding zijn tot het toepassen van de hardheidsclausule.

Artikel 11

De datum van het intrekken of wijzigen van een vergunning in geval van een langsleiding en/of kruisende leiding is eenvoudig te bepalen. Het rechtmatig uitoefenen door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid waardoor een buitenleiding verlegd dient te worden is het schriftelijk verzoek van of namens gedeputeerde staten aan de betrokken kabel- of leidingbeheerder om de verlegging uit te voeren.

Artikel 12

De Algemene wet bestuursrecht somt in artikel 4:2 een aantal eisen op waaraan een aanvraag tenminste moet voldoen. In aanvulling hierop zijn, mede gezien de aard van de materie, een aantal gegevens noodzakelijk om tot een beslissing op het verzoek te kunnen komen.

Zo zal indien en voor zover de werkelijke kosten nog niet exact bekend zijn een gemotiveerde en controleerbare raming moeten worden verschaft.

Artikel 13

Behoorlijke vervulling van de bestuurstaak vergt dat gedeputeerde staten de ontvangst van het verzoek binnen 4 weken na binnenkomst bevestigen en inzicht geven in de te volgen procedure.

Artikel 14

Gedeputeerde staten nemen binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek een besluit. Het besluit kan een van de in de leden a tot en met g opgesomde mogelijkheden betreffen. In geval gedeputeerde staten conform lid f een adviseur benoemen, heeft dit tot gevolg dat de beslistermijn wordt "opgerekt" tot 8 weken na ontvangst van het definitieve advies.

Een verzoek wordt kennelijk ongegrond verklaard (lid g) als de verlegging waarvoor vergoeding wordt verzocht niet door of namens gedeputeerde staten is veroorzaakt.

Artikel 15

Indien gedeputeerde staten besluiten het verzoek geheel of gedeeltelijk in te willigen, moet worden aangegeven tot welk gedeelte van de schade de vergoeding zich zal uitstrekken. De hoogte van de schadevergoeding moet derhalve worden gemotiveerd. Het besluit moet immers met voldoende redenen omkleed zijn.

In een besluit als bedoeld in dit artikel, wordt het bedrag van de toegekende vergoeding verhoogd met de wettelijke rente. Vanaf het moment van de aanvraag kan de wettelijke rente worden berekend. Mede omdat gedeputeerde staten pas een besluit kunnen nemen over de vergoeding indien de schade kenbaar wordt gemaakt en de aanvraag wordt ingediend, brengt een redelijke toepassing van deze regeling met zich mee dat het tijdstip waarop de rente ingaat, is gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek. In geval de schade later is ontstaan dan het verzoek is ingediend, wordt de wettelijke rente berekend vanaf de datum waarop de schade ontstond. Bij de berekening van de rente wordt aansluiting gezocht bij artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 16

Analoog aan artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht kan de in artikel 14 genoemde termijn van 8 weken waarin gedeputeerde staten een standpunt naar aanleiding van het verzoek dienen in te nemen, verlengd worden met een redelijke termijn, die maximaal 4 weken kan bedragen. Dit zal aan de aanvrager worden meegedeeld.

Artikel 17

In artikel 17 is opgenomen dat, in het kader van de in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen verplichting om de beslissing op een verzoek zorgvuldig voor te bereiden, adviezen van externe deskundigen kunnen worden ingewonnen. Hoewel het de vraag is of in veel gevallen een beroep op de deskundigheid van een externe adviseur zal moeten worden gedaan, laat dit onverlet dat zich in voorkomende gevallen de noodzaak daartoe wel kan voordoen. Als uitgangspunt is genomen dat in gevallen waarin de inbreng van een extern advies noodzakelijk geacht wordt, dit wordt uitgebracht door een adviseur.

Artikel 18

Een eerste voorwaarde waaraan voldaan moet zijn wil sprake zijn van een advies dat de toets der kritiek kan doorstaan, is dat de adviseur moet kunnen optreden geheel onafhankelijk van met name degene die zijn deskundigheid heeft ingeroepen. Daartoe is in artikel 17 opgenomen dat de adviseur niet werkzaam mag zijn onder de verantwoordelijkheid van de provincie. In artikel 18 wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om desgewenst bedenkingen te uiten tegen de keuze voor een bepaalde adviseur. De naar voren te brengen bedenkingen zullen dan in het bijzonder betrekking moeten hebben op (vermeende) partijdigheid van de adviseur.

Artikelen 19 tot en met 25

Om goed in kaart te kunnen brengen welke feiten en omstandigheden met betrekking tot de aanvraag van betekenis zijn en welke belangen bij de beoordeling van de aanvraag relevant zijn, is het allereerst noodzakelijk dat de adviseur de beschikking krijgt over de gegevens die in het bezit zijn van gedeputeerde staten (artikel 20). Daarnaast kan het van belang zijn dat van de zijde van de aanvrager nog nadere informatie wordt verschaft (artikel 21). Hieronder kan worden verstaan een schriftelijk bericht van een accountant waarin deze verklaart dat de in het verzoek opgenomen kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Ook kan de adviseur zelf informatie vergaren. Daartoe kan hij gegevens inwinnen bij anderen en zo nodig, een plaatsopneming houden (artikelen 22 en 23). Ten slotte stelt de adviseur zowel gedeputeerde staten als de aanvrager in de gelegenheid om ¿ naast de schriftelijke stukken die zij aan de adviseur hebben verstrekt ¿ ook mondeling hun zienswijze op de zaak nader toe te lichten (artikel 24). Van hetgeen mondeling naar voren is gebracht stelt de adviseur een verslag op (artikel 25).

Artikel 26

Indien gedeputeerde staten besluiten het verzoek ¿ conform artikel 14, sub f ¿ in handen te stellen van een adviseur, houdt dit impliciet in dat op het verzoek niet binnen de in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde redelijke termijn van maximaal 8 weken kan worden beschikt. Op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht dient in dat geval aan de verzoeker te worden bericht dat eerst na ontvangst van het advies een beslissing genomen kan worden en dat, zodra het advies is ontvangen, de beslistermijn maximaal 8 weken bedraagt.

Artikelen 27 en 28

Voordat de adviseur zijn advies uitbrengt, is het gewenst dat aan zowel de aanvrager als aan gedeputeerde staten het concept wordt voorgelegd teneinde beide partijen de gelegenheid te geven op eventuele onjuistheden te wijzen. Op die manier wordt voorkomen dat ¿ nadat het advies definitief is geworden ¿ discussie ontstaat over met name de door de adviseur in kaart gebrachte feiten en omstandigheden en de aard van de in beeld gebrachte belangen.

Artikel 29

Behoorlijk bestuur brengt met zich mee dat niet alleen de opdrachtgever, maar ook degene omtrent wiens verzoek advies is uitgebracht tegelijkertijd van de inhoud van het advies moeten kunnen kennisnemen. Bovendien wordt daarmee bereikt dat de aanvrager direct de datum weet waarop gedeputeerde staten het advies hebben ontvangen. Dat is van belang voor de op dat moment startende termijn waarbinnen gedeputeerde staten moeten beslissen.

Artikel 30

Wanneer gedeputeerde staten besluiten de aanvraag in handen te stellen van een adviseur, houdt dit impliciet in dat op het verzoek niet binnen de in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde redelijke termijn van maximaal 8 weken kan worden beschikt.

Om toch zoveel mogelijk te waarborgen dat ook in die situatie binnen een aanvaardbare termijn een beslissing kan worden genomen, is ¿ naast de mogelijkheid om de adviseur aan een termijn te binden ¿ in artikel 30 opgenomen dat binnen 8 weken na ontvangst van het definitieve advies door gedeputeerde staten op de aanvraag moet worden beslist.

In een besluit als bedoeld in dit artikel wordt het bedrag van de toegekende vergoeding verhoogd met de wettelijke rente. Vanaf het moment van de aanvraag kan de wettelijke rente worden berekend. Mede omdat gedeputeerde staten pas een besluit kunnen nemen over de vergoeding indien de schade kenbaar wordt gemaakt en de aanvraag wordt ingediend, brengt een redelijke toepassing van deze regeling met zich mee dat het tijdstip waarop de rente ingaat, is gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek. In geval de schade later is ontstaan dan het verzoek is ingediend, wordt de wettelijke rente berekend vanaf de datum waarop de schade ontstond. Bij de berekening van de rente wordt aansluiting gezocht bij artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 31

Het motiveringsbeginsel brengt met zich mee dat een van een advies afwijkend besluit goed onderbouwd moet worden. Conform het gestelde in artikel 4:7 en verder van de Algemene wet bestuursrecht stellen gedeputeerde staten de verzoeker in kennis van hun voornemen af te wijken van het advies. De verzoeker kan hiertegen een zienswijze kenbaar maken.

Artikelen 32 tot en met 34

De regeling biedt de aanvrager de mogelijkheid om, vooruitlopend op de uiteindelijke beslissing op de aanvraag, aan gedeputeerde staten een voorschot te vragen. Het toekennen daarvan mag echter niet worden uitgelegd als een erkenning van het recht op financiële vergoeding (artikel 33).

Dergelijke voorschotten kunnen in principe slechts worden verleend nadat de verzoeker schriftelijk de verplichting heeft aanvaard om ten onrechte betaalde voorschotten geheel en onvoorwaardelijk te restitueren. Gedeputeerde staten kunnen daartoe een vorm van zekerheidsstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen (artikel 34).

Een voorschot kan worden verleend op verzoek, maar gedeputeerde staten kunnen ook ambtshalve daartoe besluiten (artikel 32). Daarmee kunnen onnodig hoge rentelasten worden voorkomen. Deze kunnen ontstaan wanneer op voorhand vaststaat dat de aanvrager recht heeft op vergoeding maar de hoogte daarvan niet vaststaat. Betaling van voorschotten, in afwachting van de vaststelling van de uiteindelijk verschuldigde vergoeding, brengt met zich mee dat niet achteraf over het totaal verschuldigde bedrag ook nog eens forse rente betaald moet worden.

Artikel 35

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de nadeelcompensatieregeling. Gedeputeerde staten maken het besluit deze regeling vast te stellen bekend in het

Provinciaal blad.

Artikel 36

Dit artikel bepaalt dat deze nadeelcompensatieregeling wordt aangehaald als NKL provincie Drenthe 2008.

TOELICHTING BIJ DE BIJLAGEN 1 TOT EN MET 4

BIJLAGE 1

1, Wijze waarop de omvang van de schade wordt bepaald

In dit onderdeel wordt uiteengezet welke uitgangspunten en berekeningsmethoden worden gehanteerd bij het vaststellen van de omvang van het nadeel als gevolg van een verlegging van een kabel of leiding.

Kabels en leidingen zijn incourante objecten. Ze kunnen nadat ze zijn gelegd niet meer op de "markt verhandeld" worden. Dat betekent dat bij de berekening van de vergoeding de werkelijke verleggingkosten als uitgangspunt worden genomen. Dat betreft alle directe kosten die de verlegger moet maken om de kabel of leiding te verleggen.

Verleggingen dienen gerealiseerd te worden op basis van technisch adequate alternatieven. Verleggingen moeten tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd worden. Dat houdt in dat gestreefd dient te worden naar optimalisatie, hetgeen betekent dat bij een verlegging gekozen zal worden voor het meest aantrekkelijke alternatief zonder dat dit nadelen oplevert voor de verlegger en de provincie ten opzichte van de meest voor de hand liggende variant. Met de meest voor de hand liggende variant wordt bedoeld een verlegging ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de te verleggen kabel of leiding.

2, Nadeelberekening

-     Artikelen 1 tot en met 5

De werkelijke verleggingkosten bestaan uit materiaalkosten, kosten van uit en in bedrijf stellen, kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd wanneer zich door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet. Artikel 6 somt op wanneer daarvan sprake is.

-     Artikel 6

Alleen wanneer sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen wordt een aftrek "nieuw voor oud" toegepast. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn. De technische levensduur wordt bepaald aan de hand van het overzicht van artikel 6. Voor kabels of leidingen met een levensduur van 100 jaar en meer wordt geen aftrek "nieuw voor oud" toegepast; deze kabels of leidingen worden geacht niet aan veroudering onderhevig te zijn. De technische levensduur van een kabel of leiding die niet in het overzicht is opgenomen wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald.

BIJLAGE 2

Bij een verlegging van een langsleiding vanwege een droog infrastructuurwerk is de maximale vergoedingstermijn maximaal 10 jaar wanneer het een droog infrastructuurwerk betreft en maximaal 20 jaar als het gaat om een nat infrastructuurwerk.

Gedurende de eerste 5 jaar bedraagt het vergoedingspercentage 100 procent. Vanaf het begin van het zesde jaar daalt het vergoedingspercentage lineair naar 0.

BIJLAGE 3

De schade bij een verlegging van een kruisende kabel of leiding wordt bepaald op basis van bijlage 1. De vergoeding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. Dit impliceert dat de kosten van het uit en in bedrijf stellen niet worden vergoed.

BIJLAGE 4

Een buitenleiding dient, om als buitenleiding in de zin van deze regeling te kunnen worden beschouwd, onder de werking van artikel 1 van de Belemmeringwet privaatrecht te vallen. De kabel of leiding dient dus een zeker publiek belang te hebben: ze valt pas dan onder het begrip "openbaar werk" als bedoeld in artikel 1 van genoemde Belemmeringenwet.

In die gevallen waarin niet is voorzien in een wettelijke nadeelvergoedingsregeling (lees: Onteigeningswet), wordt de vergoeding op dezelfde manier bepaald als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding.

*S:\DRI Concepten\2008 - nieuw\2008 - Nadeelcompensatieregeling.doc