Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011

Geldend van 19-11-2021 t/m heden

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag (vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Artikel 1:9 Lex Silencio Positivo (vervallen)

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid. volksgezondheid en milieu

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel 2:2 Verstoring van de openbare orde

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:4 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Afdeling 4 Vertoningen op de weg

Artikel 2:5 Muziek en vermakelijkheden (waaronder straatmuzikant)

Afdeling 5 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:6 Het plaatsen van voorwerpen of stoffen op of aan een openbare plaats

Artikel 2:6a Maken filmopnames e.d.

Artikel 2:7 Hinderlijke beplanting

Artikel 2:8 Gladheidbestrijding en andere overlast op de weg

Afdeling 6 Evenementen

Artikel 2:9 Definities

Artikel 2:9a Evenementenkalender

Artikel 2:10 Evenementenvergunning

Artikel 2:11 Ordeverstoring

Afdeling 7 Betaald Voetbal

Artikel 2:12 Meldingsplicht

Artikel 2:13 Verboden voetbalwedstrijd

Artikel 2:14 Verwijdering supporters

Artikel 2:15 Omgevingsverbod

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:16 Definities

Artikel 2:16a Veiligheidsplan

Artikel 2:17 Terrasvergunning

Artikel 2:18 Sluitingstijden openbare inrichtingen

Artikel 2:19 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2:20 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Artikel 2:21 Ordeverstoring

Artikel 2:22 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Afdeling 8a Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

Artikel 2:22a Definities

Artikel 2:22b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:22c Verbod verstrekking sterke drank

Afdeling 8b Bepalingen over het verstrekken van alcoholvrije dranken

Artikel 2:22d Definities

Artikel 2:22e Vergunning alcoholvrij bedrijf

Artikel 2:22f Nadere regels

Artikel 2:22g Vereisten vergunning alcoholvrij bedrijf

Artikel 2:22h Weigeren en intrekken van de vergunning

Artikel 2:22i Wijziging leidinggevende

Afdeling 9 Grow-, Head-, Smartshops

Artikel 2:23 t/m Artikel 2:37 is vervallen.

Afdeling 10 Nachtverblijf, kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 2:38 Definities

Artikel 2:39 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 2:40 Aanwijzing kampeerplaatsen

Artikel 2:41 Verschaffing gegevens nachtregister

Artikel 2:42 Slapen op of aan de weg

Afdeling 11 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:43 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:43a Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

Artikel 2:44 Plakken en kladden

Artikel 2:45 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:46 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:48a Lachgasverbod

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:49a Hinderlijk gedrag in of vanuit een woning

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

Artikel 2:51 Mosquito

Artikel 2:52 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52a Winkelwagentjes

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Loslopende honden

Artikel 2:55 Verontreiniging door honden

Artikel 2:56 Gevaarlijke honden

Artikel 2:56a Gevaarlijke honden op eigen terrein

Artikel 2:57 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:58 Bedelarij

Artikel 2:58a Zoeken van contact, verrichten van handelingen van seksuele aard

Afdeling 12 Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:59 Definities

Artikel 2:60 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:61 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van strafrecht

Afdeling 13 Drugsoverlast

Artikel 2:62 Drugshandel op straat

Artikel 2:63 Hinderlijk gebruik softdrugs

Afdeling 14 Consumentenvuurwerk en carbid

Artikel 2:64 Definities

Artikel 2:65 Bezigen van vuurwerk

Artikel 2:65a Het schieten van carbid

Afdeling 15 Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:66 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:67 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:68 Verblijfsontzegging

Afdeling 16 Messen en schietwapens

Artikel 2:69 Schietwapens

Artikel 2:70 Messen en andere voorwerpen als steekwapen

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

Artikel 3:2 Definities

Artikel 3:3 Vergunning

Afdeling 2 Vergunning Seksbedrijf

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Artikel 3:5 Nuloptie raamprostitutiebedrijven

Artikel 3:6 Aanvraag

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

Afdeling 3 Uitoefenen Seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; (tijdelijke) sluiting; aanwezigheid; toegang

Artikel 3:13 Adverteren

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

Artikel 3:16 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:17 Verbod raamprostitutie

Artikel 3:18 Verbod straatprostitutie

Afdeling 4 Overige bepalingen

Artikel 3:19 Verbodsbepalingen klanten

Artikel 3:20 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Overgangsbepalingen hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1 Definities

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

Artikel 4:4a Geluidshinder door klokgelui of oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging

Artikel 4:5 Overige geluidhinder

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:6 Straatvegen

Artikel 4:7 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:7a (a) Ballonnen oplaten

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering

Artikel 4:8 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1 Definities

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Voertuigwrakken

Artikel 5:5 Parkeren van aanhangwagens, caravans en dergelijke

Artikel 5:6 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:6a Uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:9 Inzameling van geld of goederen

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:10 Definities

Artikel 5:11 Ventverbod

Artikel 5:12 Vrijheid van meningsuiting

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:13 Definities

Artikel 5:14 Standplaats

Artikel 5:15 Afbakeningsbepaling

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:16 Begripsbepalingen

Artikel 5:17 Organiseren van een snuffelmarkt

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:18 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:19 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:20 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:21 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:22 Reddingsmiddelen

Artikel 5:23 Veiligheid op het water

Artikel 5:24 Kitesurfen

Afdeling 7 Terreinrijden

Artikel 5:25 Crossterreinen

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:26 Verbod vuur te stoken

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepaling (vervallen)

Artikel 6:6 Citeertitel

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere;

  • b.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • c.

    weg: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

  • d.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op een andere wijze toegankelijk zijn;

  • e.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • f.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • g.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Bouwverordening 2012;

  • h.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder c van de Woningwet;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • k.

    slecht levensgedrag: het geheel van relevante overtredingen, feiten en/of gedragingen dat wordt meegewogen in de besluitvorming.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste zes weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Vervallen

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  • a. de openbare orde;

  • b. de openbare veiligheid;

  • c. de volksgezondheid;

  • d. de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daardoor minder dan 3 weken voor de datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1:9 Lex Silencio Positivo

Vervallen

Hoofdstuk 2. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats:

  • a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of;

  • c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing; is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Verstoring van de openbare orde

  • 1. Het is verboden op of aan de weg of openbare plaats op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het is verboden op of aan de weg of openbare plaats een voorwerp of stof, kennelijk meegebracht om de orde te verstoren, bij zich te hebben.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennisgeving aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

  • a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

  • b. het doel van de betoging;

  • c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

  • d. de plaats en, voor zo ver van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e. voor zo ver van toepassing, de wijze van samenstelling;

  • f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als de gestelde kennisgevingstermijn van 48 uur valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, dient de kennisgeving uiterlijk om 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag te worden gedaan.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:4 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen of proefmonsters

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken, afbeeldingen of proefmonsters onder het publiek te verspreiden en/of te laten verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4. Vertoningen op de weg

Artikel 2:5 Muziek en vermakelijkheden (waaronder straatmuzikant)

  • 1. Het is verboden, zonder vergunning van de burgemeester op openbare plaatsen muziek te maken of een vertoning of een vermakelijkheid te geven of te houden.

  • 2. Indien wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden is het gestelde in het eerste lid niet van toepassing:

  • a. er wordt met ten hoogste 3 personen opgetreden;

  • b. er wordt geen gebruik gemaakt van draaiorgels, geluid versterkende apparatuur of instrumenten met een vel (membranofonen) zoals trommels, bongo’s en dergelijke;

  • c. het optreden omvat maximaal een halfuur achtereen op dezelfde plaats, waarbij een locatie binnen 100 meter als dezelfde plaats wordt beschouwd;

  • d. het optreden vindt uitsluitend plaats tussen 9.00 en 22.00 uur;

  • e. het optreden vindt niet plaats binnen een straal van 100 meter van markten of evenementen, of binnen 100 meter van ziekenhuizen;

  • f. het plaatsen van kleine objecten met een gezamenlijke oppervlakte van max. 25m2 ten behoeve van een optreden is toegestaan, voor zover het plaatsen van deze objecten zich niet verzet tegen de in artikel 1:8 genoemde belangen;

  • g. het optreden vindt niet plaats in geheel of deels overdekte, openbaar toegankelijke ruimtes;

  • h. er worden geen artikelen verkocht of geld aangenomen waarvoor het publiek actief is benaderd;

  • i. er is geen sprake van hinderlijk gedrag of overlast voor de directe omgeving.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet openbare manifestaties, het Wetboek van Strafrecht of indien artikel 2:10 van deze verordening van toepassing is.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:6 Het plaatsen van voorwerpen of stoffen op of aan een openbare plaats

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd:

  • a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • b. als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

  • c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. het maken van filmopnames als bedoeld in artikel 2:6a;

  • b. evenementen als bedoeld in artikel 2:9;

  • c. terrassen als bedoeld in artikel 2:16;

  • d. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:13;

  • e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

  • f. door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen;

  • g. situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Flevoland.

  • 5. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder a, is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 7. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder c, is niet van toepassing als in de voorkoming van overlast wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 8. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:6a Maken filmopnames en dergelijke

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college filmopnames te maken in de openbare ruimte voor andere dan privé doeleinden.

  • 2. Geen vergunning is vereist als:

  • a. de opnames plaatsvinden tussen 08.00 uur en 23.00 uur;

  • b. maximaal 12 personen tegelijktijdig aanwezig zijn (film- en opnamecrew) met gebruik van maximaal drie camera’s vanaf schouder of statief;

  • c. geen objecten op rijbaan of fietspad worden geplaatst die een vrije doorgang belemmeren;

  • d. maximaal 5 attributen (elk max. 5m2) op het voor voetgangers bedoelde deel van de weg worden geplaatst waarbij een vrije doorgang geborgd is;

  • e. geen omleidingen of afzettingen worden geplaatst;

  • f. maximaal 5 parkeerplaatsen worden afgezet (gereserveerd), niet zijnde betaald parkeerplaatsen of blauwe zones, waarbij niet meer dan de helft van het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de straat wordt gebruikt;

  • g. parkeerplaatsen alleen worden gebruikt voor voertuigen die aantoonbaar noodzakelijk zijn voor de opnames en elk een normale parkeerplaats innemen;

  • h. geen geweld scènes of scènes met speciale effecten plaatsvinden;

  • i. niet meer dan twee aaneengesloten dagen wordt gefilmd;

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 Hinderlijke beplanting

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:8 Gladheidbestrijding en andere overlast op de weg

Het is verboden bij een toegang tot een woning, een vaartuig, een gebouw of een gedeelte daarvan, alsmede het voetpad of trottoir dat direct grenst aan een woning, een vaartuig, een gebouw of een gedeelte daarvan, voorwerpen of stoffen te plaatsen te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, waardoor overlast of (gladheids)gevaar wordt veroorzaakt.

Afdeling 6. Evenementen

Artikel 2:9 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of daarmee gelijk te stellen vermaak, alsmede herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, feesten, braderieën en wedstrijden op of aan de weg, met uitzondering van:

  • a. bioscoop- en theatervoorstellingen;

  • b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

  • c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d. het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

  • e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:5 en 5:16 van deze verordening;

  • g. reguliere sportactiviteiten in en op sportaccommodaties, niet zijnde vechtsportevenementen of -gala’s.

  • h. betaald voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2:12.

  • 2. Onder organisator wordt verstaan een natuurlijk persoon of in geval van een rechtspersoon, de bestuurder van deze rechtspersoon dan wel diens gevolmachtigde, die een evenement als bedoeld in het eerste lid organiseert, of leidt.

  • 3. Onder ééndaags, kleinschalig evenement wordt verstaan een evenement dat start en eindigt op dezelfde kalenderdag, waarbij het evenement geen onderdeel vormt van een terugkerende reeks van evenementen en waarbij wordt voldaan aan alle overige voorwaarden zoals gesteld in artikel 2:10 onder lid 2.

Artikel 2:9a Evenementenkalender

Het college stelt jaarlijks een evenementenkalender vast. Dit is een lijst van evenementen die in een daarop volgend kalenderjaar in de gemeente kunnen plaatsvinden en die is opgesteld aan de hand van door organisatoren op uiterlijk 1 september aangemelde evenementen.

Artikel 2:10 Evenementenvergunning

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor kleinschalige, ééndaagse evenementen, als:

  • a. het een evenement in de open lucht betreft;

  • b. er sprake is van een organisator/ organisatoren;

  • c. het aantal bezoekers op enig moment niet meer bedraagt dan 100 personen;

  • d. het een evenement betreft dat plaatsvindt tussen 9.00 en 23.00 uur of op een zon- of feestdag tussen 13.00 en 23.00 uur;

  • e. het evenement plaatsvindt buiten door de burgemeester aangewezen stadscentra dan wel locaties en evenemententerreinen, of als het evenement plaatsvindt binnen deze aangewezen gebieden, en hiervoor minimaal twee weken voor het evenement een schriftelijke kennisgeving is ontvangen waarop schriftelijke toestemming is verleend;

  • f. het evenement niet plaatsvindt op een rijbaan van een doorgaande weg of hoofdvaarroute van openbaar water of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer of de hulpverleningsdiensten;

  • g. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25m2 per object, voor zover het plaatsen van deze objecten zich niet verzet tegen de in artikel 1:8 genoemde belangen;

  • h. het maximaal toelaatbare geluidsniveau van 70 db(A) op de gevels van omringende woningen niet wordt overschreden;

  • i. er geen conflicterende samenloop is met andere evenementen waarvoor een vergunning is verleend, wegopbrekingen en/of hoofdroutes van hulpdiensten;

  • j. wordt voldaan aan nadere regels als bedoeld in artikel 2:10 lid 7;

  • 3. De burgemeester kan besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt;

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door de burgemeester aangewezen categorieën evenementen;

  • 5. De burgemeester classificeert aanvragen om een evenementenvergunning aan de hand van een risicoscan volgens de Landelijke Handreiking Evenementenveiligheid in:

  • a. een regulier evenement (klasse A)

  • b. een aandacht evenement (klasse B)

  • c. een risicovol evenement (klasse C)

  • 6. Onverminderd de artikelen 1:6 en het bepaalde in artikel 1:8 lid 2 kan de burgemeester een evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel:

  • a. het evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet is opgenomen op de evenementenkalender;

  • b. op de evenementenkalender al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd en locatie;

  • c. de aanvraag voor

  • een regulier evenement minder dan acht weken, óf

  • een aandacht- c.q. risicovol evenement minder dan twaalf weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is;

  • d. het gelet op een gebeurtenis van nationale omvang, op de dag van het evenement of daags voor het evenement met een dusdanig effect op het gemeenschapsleven, niet wenselijk is dat de activiteiten worden verricht of voortgezet;

  • e. de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en betreffende hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet.

  • 7. De burgemeester kan ten aanzien van de in het eerste, tweede en vierde lid bedoelde evenementen nadere regels stellen ter bescherming van de in artikel 1:8 genoemde belangen.

  • 8. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 9. Het tweede lid is niet van toepassing op vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 10. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement of -gala weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

  • 11. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 12. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 3. Het verbod van lid 2 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 7. Betaald voetbal

Artikel 2:12 Meldingsplicht

  • 1. De organisator van een voetbalwedstrijd in het kader van het betaald voetbal is verplicht, tenminste vier weken voor de vastgestelde speeldatum van de wedstrijd, daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

  • 2. Indien een kennisgeving, gelet op het tijdstip waarop de speeldatum wordt vastgesteld, niet vier weken tevoren kan worden gedaan, dient de organisator van de wedstrijd na de vaststelling van de speeldatum hiervan onmiddellijk de burgemeester schriftelijk in kennis te stellen, maar in ieder geval één week voor de speeldatum.

  • 3. De burgemeester stelt een formulier vast voor het doen van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving bedoeld in het eerste lid kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 5. De burgemeester kan met betrekking tot een voetbalwedstrijd aan de organisator voorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid.

  • 6. De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

  • a. Uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

  • b. Indien de krachtens het vijfde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

  • c. Indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving is gedaan als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:13 Verboden voetbalwedstrijd

Het is de organisator van een voetbalwedstrijd ingevolge artikel 2:12, eerste lid, verboden, deze te doen plaatsvinden, indien:

  • a.

    de kennisgeving aan de burgemeester minder dan vier weken tevoren is gedaan, dan wel minder dan één week als bedoeld in het tweede lid van artikel 2:12;

  • b.

    in strijd wordt gehandeld met de ingevolge artikel 2:12, vijfde lid, gegeven voorschriften;

  • c.

    wordt afgeweken van de bij de kennisgeving verstrekte gegevens wat betreft het tijdstip, de plaats en de voorgestelde maatregelen ter voorkoming van wanordelijkheden;

  • d.

    de burgemeester de wedstrijd heeft verboden.

Artikel 2:14 Verwijdering supporters

  • 1. Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporter en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht om, indien sprake is van verstoring van de openbare orde of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

  • 2. Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedraging of anderszins kenbaar maken zijn verplicht om, indien sprake is van verstoring van de openbare orde of ernstige vrees bestaat voor het ontstaan daarvan, direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de gemeente of zich te begeven in een door de politie aan te geven route en richting.

  • 3. Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporter en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd en op een of andere wijze de openbare orde verstoren of ernstig dreigen te verstoren dan wel racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen doen, zijn verplicht zich op eerste aanzegging van de politie buiten de gemeentegrenzen te begeven of in een door de politie aan te geven route en richting.

Artikel 2:15 Omgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 2 uur voor het vastgestelde begin tot 2 uur na afloop van de voetbalwedstrijden van de organisator.

  • 2. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het vorige lid bedoelde verbod nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in de omgeving van het stadion in ernstige mate heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator werd gespeeld.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:16 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

  • 2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

Artikel 2:16a Veiligheidsplan

  • 1. Het is verboden een inrichting, die valt onder een door het college aangewezen categorie van inrichtingen, in bedrijf te hebben en te houden zonder dat de houder van de inrichting beschikt over een door de burgemeester goedgekeurd veiligheidsplan.

  • 2. Voor de opzet van een veiligheidsplan kan de burgemeester een model vaststellen.

  • 3. De burgemeester kan van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat, de veiligheid, zedelijkheid en gezondheid.

Artikel 2:17 Terrasvergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een terras bij een openbare inrichting in te richten en in gebruik te nemen en te houden.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

  • a. als de exploitatie van het terras in strijd is met een ter plaatse geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit en deze strijdigheid niet kan worden weggenomen door het verlenen van een omgevingsvergunning.

  • b. voor de openbare inrichting waaraan het terras gekoppeld is geen alcoholvergunning of vergunning alcoholvrij bedrijf is verleend of kan worden verleend, of indien deze vergunning is ingetrokken. Deze weigeringsgrond is niet van toepassing als het een terras bij een detailhandelsvestiging met winkelondersteunende horeca-activiteiten betreft.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

  • b. dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • c. het gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

  • d. naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de openbare inrichting en het terras op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. In afwijking van het gestelde in artikel 1:5 is de terrasvergunning objectgebonden.

  • 5. De burgemeester kan openbare plaatsen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid van dit artikel niet geldt.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing

Artikel 2:18 Sluitingstijden openbare inrichtingen

  • 1. Openbare inrichtingen zijn gesloten van maandag tot en met zondag tussen 00.00 en 06.00 uur.

  • 2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 4. In afwijking van de in het eerste lid gestelde sluitingstijden, kan de burgemeester in het belang van de openbare orde of het woon- en leefklimaat andere sluitingstijden vaststellen voor één of meer openbare inrichtingen, categorieën van openbare inrichtingen of voor de tot de openbare inrichtingen behorende terrassen.

  • 5. De burgemeester kan bij openbaar bekend te maken besluit bepalen dat het verbod in het eerste lid niet geldt voor één of meer in dat besluit aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:19 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen en/of een daartoe behorend terras tijdelijk andere dan krachtens 2:18, eerste lid geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:20 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Het is bezoekers van een openbare inrichting verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf bij of krachtens het bepaalde in artikel 2:18 of ingevolge een op grond van artikel 2:19 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2:21 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2:22 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:16 tot en met 2:20.

Afdeling 8a. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

Artikel 2:22a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • alcoholhoudende drank,

  • horecabedrijf,

  • horecalokaliteit

  • inrichting,

  • paracommerciële rechtspersoon,

  • sterke drank,

  • slijtersbedrijf en

  • zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

Artikel 2:22b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van desbetreffende paracommerciële rechtspersonen betrokken zijn.

  • 2. Een paracommerciële rechtspersoon kan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:18 van deze verordening, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op maandag tot en met zondag van 13:00 uur tot maximaal 1 uur na beëindiging van de activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, kan een paracommerciële rechtspersoon tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, alcoholhoudende drank verstrekken tijdens ten hoogste 6 bijeenkomsten per jaar.

  • 4. Een paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk twee weken voor een bijeenkomst als bedoeld in het derde lid melding hiervan aan de burgemeester.

Artikel 2:22c Verbod verstrekking sterke drank

  • 1. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in een inrichting of in een onderdeel van een inrichting:

  • a. waarin uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes, patat frites of andere snacks en ijs worden verkocht;

  • b. waarin uitsluitend of in hoofdzaak onderwijs wordt gegeven;

  • c. die uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of -instellingen;

  • d. die uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of -instellingen;

  • e. die in gebruik is als wachtruimte voor passagiers van een openbaar vervoersbedrijf

  • f. die uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij kerkelijke instellingen of -organisaties tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op jongeren.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Adeling 8b. Bepalingen over het verstrekken van alcoholvrije dranken

Artikel 2:22d Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • Alcoholvrij bedrijf: de openbare inrichting waarin alcoholvrije drank en/of spijzen en rookwaren voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt.

  • Alcoholvrije drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor minder dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat.

  • Leidinggevende:

  • a.

    De natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het alcoholvrij bedrijf wordt uitgeoefend;

  • b.

    De natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin het alcoholvrij bedrijf wordt uitgeoefend;

  • c.

    De natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van het alcoholvrij bedrijf.

Artikel 2:22e Vergunning alcoholvrij bedrijf

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester het alcoholvrij bedrijf uit te oefenen.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing in situaties waarin wordt voorzien door de Alcoholwet.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 2:22f Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen die strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning voor het alcoholvrij bedrijf is vereist.

Artikel 2:22g Vereisten vergunning alcoholvrij bedrijf

  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning voor het alcoholvrij bedrijf moet een leidinggevende:

  • a. de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;

  • b. een verklaring omtrent het gedrag overleggen die maximaal drie maanden voor de datum, waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;

  • c. niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.

  • 2. Het alcoholvrij bedrijf moet voldoen aan de in artikel 2:22f gestelde nadere regels.

Artikel 2:22h Weigeren en intrekken van de vergunning

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, weigert de burgemeester een vergunning indien:

  • a. niet wordt voldaan aan de in artikel 2:22f gestelde nadere regels en artikel 2:22g gestelde vereisten;

  • b. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het alcoholvrije bedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6, trekt de burgemeester een vergunning in indien:

  • a. niet langer voldaan wordt aan de in artikel 2:22f gestelde nadere regels en artikel 2:22 g gestelde vereisten;

  • b. zich in de inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

  • 4. De burgemeester kan een vergunning intrekken indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 2:22i Wijziging leidinggevende

  • 1. Een leidinggevende als genoemd in artikel 2:22d, onder a, meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven of door te halen op de aan hem verleende vergunning.

  • 2. De melding als genoemd in het eerste lid geldt als aanvraag tot wijziging van de vergunning.

  • 3. De in het eerste lid aangemelde nieuwe leidinggevende mag werkzaam zijn in het alcoholvrij bedrijf waarvoor de vergunning is verleend, mits de ontvangst van die melding is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is besloten.

  • 4. Het bepaalde in artikel 2:22h, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 9. GROW-, HEAD-, SMARTSHOPS

vervallen

Afdeling 10. Nachtverblijf, kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 2:38 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

  • b.

    kampeermiddel: een onderkomen of een voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 2:39 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bescherming van natuur en landschap;

  • b. de bescherming van een stadsgezicht

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 2:39, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in de artikelen 1:8 en 2:39, lid 4, van deze verordening.

Artikel 2:41 Verschaffing gegevens nachtregister

  • 1. Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder, is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Artikel 2:42 Slapen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken.

Afdeling 11. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:43 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:43a Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

  • 2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene Wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

  • 3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.

  • 6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:44 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te laten aanbrengen;

  • b. met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover wordt gehandeld krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:45 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:44.

Artikel 2:46 Vervoer van inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 3. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 4. Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

  • a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, of op het openbaar water, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten, of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, of op het openbaar water, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3. De burgemeester kan de werking van het verbod in het tweede lid beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 4. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op:

  • a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

  • b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:48a Lachgasverbod

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door de burgemeester ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3. De burgemeester kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

  • a. zich zonder redelijk doel in of nabij een portiek of poort op te houden;

  • b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw of de onmiddellijke omgeving daarvan te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartements- gebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte of de onmiddellijke omgeving van zo'n gebouw.

Artikel 2:49a Hinderlijk gedrag in of vanuit een woning

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, dient er zorg voor te dragen dat, door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf, geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien het in het eerste lid bepaalde wordt overtreden.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel en op voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:51 Mosquito

  • 1. In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 4:5 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste 12 maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste 12 maanden verlengen.

Artikel 2:52 Neerzetten van fietsen, bromfietsen e.d.

  • 1. Het is verboden op of aan een openbare plaats een fiets, een bromfiets of een gelijksoortig voertuig te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van één of meer gebruikers van dat gebouw of dat portiek, of;

  • b. daardoor die ingang versperd wordt.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of een gelijksoortig voertuig op zodanige wijze op een voetpad of trottoir te plaatsen of te laten staan, dat de doorgang daardoor wordt belemmerd.

  • 3. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 4. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

  • 5. Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets, bromfiets of een gelijksoortig voertuig te bevinden op een terrein waar een evenement, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden.

Artikel 2:52a Winkelwagentjes

  • 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze;

  • a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

  • b. terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op of aan een openbare plaats achter te laten, anders dan op plaatsen die daartoe door de rechthebbende zijn aangewezen.

  • 3. Het is verboden zich met een winkelwagentje op of aan de openbare plaats te bevinden op een afstand van meer dan 100 meter van het bedrijf dat het winkelwagentje ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat het plaatsen van een winkelwagentje bij een door de rechthebbende aangewezen verzamelplaats die zich op meer dan 100 meter afstand van het bedrijf bevindt daarvan is uitgezonderd.

  • 4. Onverminderd het eerste tot en met het derde lid kan het college de eigenaar of de door deze gemachtigde bedrijfsleider van een bedrijf als bedoeld in het eerste lid verplichten tot het op de winkelwagentjes aanbrengen van een muntslot tegen diefstal, indien zulks met het ook op het tegengaan van het laten staan en doen laten staan van winkelwagentjes op de openbare plaats, in samenhang met de situatie ter plaatse noodzakelijk is.

  • 5. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • Vervallen

Artikel 2:54 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond fysiek aangelijnd is;

  • b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • d. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats zonder dat die hond fysiek aangelijnd is;

  • e. buiten de bebouwde kom op een andere door het college aangewezen plaats;

  • 2. Het verbod in het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:55 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich binnen de bebouwde kom met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht opruimmiddelen voor hondenuitwerpselen bij zich te dragen en is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd. Onder geëigende opruimmiddelen wordt verstaan: een hondenpoepschep of een (wegwerp)zakje.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 4. Het college kan plaatsen buiten de bebouwde kom aanwijzen waar het gebod uit het eerste lid ook van toepassing is.

Artikel 2:56 Gevaarlijke honden

  • 1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van een hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

  • a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

  • b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

  • c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:54, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:56a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als:

  • a. de burgemeester heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht dan wel,

  • b. de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

  • a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

  • b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden, en;

  • c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:57 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • Vervallen.

Artikel 2:57 Hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.

AFDELING 12. Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:58 Bedelarij

Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of in een voor publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2:58a Zoeken van contact, verrichten van handelingen van seksuele aard

Het is verboden op een openbare plaats:

  • a.

    zich op te houden met het kennelijk doel gericht contact te zoeken tot het aldaar, of in de directe omgeving daarvan, verrichten van handelingen van seksuele aard;

  • b.

    al dan niet met een ander of anderen handelingen te verrichten van seksuele aard.

Artikel 2:59 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:60 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c. een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

  • d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed.

  • e. de naam en adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:61 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder a, sub 1 bedoelde adressen;

  • 3.

    dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste zeven dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 13. Drugsoverlast

Artikel 2:62 Drugshandel op straat

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:63 Hinderlijk gebruik softdrugs

  • 1. Het is verboden op een door de burgemeester aangewezen openbare plaats softdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.

  • 2. Onder softdrugs wordt verstaan: de middelen, genoemd in lijst II behorende bij de Opiumwet, of daarop gelijkende waar.

Afdeling 14. Consumentenvuurwerk en carbid

Artikel 2:64 Definities

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:65 Bezigen van vuurwerk

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:65a Het schieten van carbid

  • 1. Ter voorkoming van geluidhinder en gevaar is het zowel binnen, als buiten de bebouwde kom van de gemeente Almere verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen, op explosieve wijze te verbranden.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet Milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 15. Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:66 Veiligheidsrisicogebieden

  • 1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:67 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:68 Verblijfsontzegging

  • 1. Het is degenen aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde schriftelijk is bekendgemaakt, verboden zich gedurende een in de bekendmaking genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd.

  • 2. De burgemeester beperkt het in het eerste lid genoemde verbod indien dat in verband met persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Afdeling 16. Messen en schietwapens

Artikel 2:69 Schietwapens

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester, op of aan de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, schietwapens bij zich te hebben;

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet:

  • 3. indien de Wet wapens en munitie van toepassing is;

  • 4. indien de schietwapens zodanig zijn verpakt dat ze niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:70 Messen en andere voorwerpen als steekwapen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, met inbegrip van daarvan gelegen, voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II, III, IV van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt en die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

Hoofdstuk 3. REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • b.

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • c.

    bevoegd bestuursorgaan: het college inzake escortbedrijven, voor al het overige de burgemeester;

  • d.

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon die houder is van de vergunning voor het seksbedrijf of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • f.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • g.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • h.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • i.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • j.

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats.

  • k.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • l.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van de burgemeester of het college indien het een escortbedrijf betreft.

  • 2. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 4. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 5. De vergunning wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 6. De vergunning kan worden verlengd.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

De burgemeester, of het college indien het een escortbedrijf betreft, kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

Artikel 3:5 Nuloptie raamprostitutiebedrijven

  • 1. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2. De burgemeester of het college indien het een escortbedrijf betreft, kan een maximum stellen aan het totaal aantal seksinrichtingen van seksbedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, waarvoor een vergunning kan worden verleend.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend middels een door de burgemeester, of het college vastgesteld formulier.

  • 2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

  • a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • c. of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

  • d. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • e. het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

  • f. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

  • g. een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

  • h. indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

  • i. een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

  • j. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

  • k. voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

  • l. voor zover van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3. Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4. Het burgemeester, of het college indien het een escortbedrijf betreft, kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning wordt geweigerd als:

  • a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

  • b. de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

  • c. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

  • d. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

  • e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

  • f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

  • g. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

  • h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

  • i. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • . bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de APV 2011;

  • . de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

  • . artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

  • . de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • . de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen, of;

  • . de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • j. er een maximum als bedoeld in artikel 3:5 is vastgesteld en dit maximum al bereikt is;

  • k. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

  • a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

  • b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,00 bedraagt.

  • 3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5. Een vergunning kan worden geweigerd:

  • a. voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

  • b. als niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door de burgemeester of het college indien het een escortbedrijf betreft, gestelde termijn aan te vullen;

  • c. als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

  • d. als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

  • e. als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

  • f. als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

  • a. de naam van de exploitant;

  • b. indien van toepassing, die van de beheerder;

  • c. voor welke activiteit de vergunning is verleend;

  • d. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • e. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

  • f. indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

  • g. de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

  • h. voor zover van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

  • i. het nummer van de vergunning.

  • 2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1. De vergunning wordt ingetrokken als:

  • a. de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

  • b. de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

  • c. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

  • d. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

  • e. de vergunninghouder dat verzoekt;

  • f. de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

  • a. is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

  • b. in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

  • c. een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

  • d. is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

  • e. is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

  • f. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

  • g. de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

  • h. er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

  • i. gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning;

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, binnen vier weken aan de burgemeester of het college indien het een escortbedrijf betreft . Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

  • 1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover de burgemeester of het college indien het een escortbedrijf betreft, al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

PARAGRAAF 3.1 REGELS VOOR ALLE SEKSBEDRIJVEN

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; (tijdelijke) sluiting; aanwezigheid; toegang

  • 1. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00:00 uur en 06.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3. De burgemeester, of het college indien het een escortbedrijf betreft, kan in het belang van de openbare orde en het woon- of leefklimaat voor één of meer seksinrichtingen of categorieën van seksinrichtingen de in het eerste lid genoemde sluitingstijden, al dan niet tijdelijk, beperken dan wel andere sluitingstijden vaststellen.

  • 4. Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 00:00 uur en 06:00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 5. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

  • 6. De burgemeester, of het college indien het een escortbedrijf betreft, verklaart een seksinrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten , indien het seksbedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning dan wel een van de in artikel 3:9, eerste lid, onder c, of tweede lid onder g, genoemde situaties zich voor doet.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder d; van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder h; en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en;

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

PARAGRAAF 3.2 REGELS VOOR ALLE PROSTITUTIEBEDRIJVEN EN PROSTITUEES

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

  • 1. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

  • a. nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

  • b. in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2. Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

  • a. op het gebied van hygiëne;

  • b. ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

  • c. ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

  • d. ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

  • a. de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

  • b. inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

  • c. in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

  • d. in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

  • e. de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

  • f. de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

  • g. de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

  • h. de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

  • i. de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

  • j. aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

  • k. de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

  • l. de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

  • m. de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

  • n. de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

  • o. de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het de burgemeester of het college indien het een escortbedrijf betreft. De wijziging wordt na goedkeuring van de burgemeester of het college als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen, die overeenkomstig het eerste en tweede lid, aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6. In de seksinrichting wordt in ten minste drie talen, en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken. Van deze drie talen maakt in ieder geval een versie in het Nederlands en Engels deel uit.

Artikel 3:16 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

  • a. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

  • b. er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

  • I. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

  • II. de verhuuradministratie;

  • III. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

  • IV. de werkroosters van de beheerders;

  • c. de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

  • d. medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

  • e. onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

  • f. onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

  • g. gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

PARAGRAAF 3.3 RAAM- EN STRAATPROSTITUTIE

Artikel 3:17 Verbod raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich in of vanuit een gebouw, of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich in een openbaar toegankelijk ruimte of op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:18 Verbod straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:19 Verbodsbepalingen klanten

  • 1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3. Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:20 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Overgangsbepalingen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 3:7 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 kan een vergunning eveneens worden geweigerd als in de periode van vijf jaren voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, een vergunning van de aanvrager voor de uitoefening van een bedrijf dat op grond van artikel 3:2 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 wordt aangemerkt als seksbedrijf door het bevoegd gezag is ingetrokken.

  • 2.

    Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening verleende vergunning voor de uitoefening van een bedrijf dat op grond van artikel 3:2 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 wordt aangemerkt als seksbedrijf en welke op het tijdstip van inwerkingtreding niet is ingetrokken of vervallen, wordt gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 met een geldigheidsduur van 28 weken, gerekend vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening. Als binnen deze periode een aanvraag als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 is gedaan, blijft deze vergunning van kracht totdat op de aanvraag is beslist.

  • 3.

    De artikelen 3:3, eerste lid, en 3:13 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 zijn gedurende 28 weken na inwerkingtreding van deze verordening niet van toepassing op de uitoefening van een seksbedrijf dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van rechtmatig zonder vergunning werd uitgeoefend en sindsdien onafgebroken is voortgezet. Als binnen deze periode een aanvraag als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 is gedaan, dan zijn deze artikelen niet van toepassing tot het moment dat op de aanvraag is beslist.

  • 4.

    Artikel 3:14, eerste lid, aanhef onder a, is niet van toepassing ten aanzien van personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aantoonbaar werkzaam zijn als prostituee voor of bij een prostitutiebedrijf:

  • a.

    aan welk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een vergunning voor de uitoefening van dat bedrijf verleend was die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet is ingetrokken of vervallen, of;

  • b.

    dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig zonder vergunning werd uitgeoefend en sindsdien onafgebroken is voortgezet.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is gebonden;

  • b.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • c.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • d.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • g.

    langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT): gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai”, uitgave 1999;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:4 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten in de daarbij aangewezen gebieden gedurende de daarbij aangewezen dagen en dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten in de daarbij aangewezen gebieden gedurende de daarbij aangewezen dagen en dagdelen.

  • 3. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5. Tijdens een collectieve festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de inrichting, gemeten invallend op de gevel van gevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan 60 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid of de bedrijfsduurcorrectieterm blijven hierbij achterwege.

  • 6. Tijdens een collectieve festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de inrichting, gemeten binnen in- of aanpandige woningen van derden, niet meer bedragen dan 50 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid of de bedrijfsduurcorrectieterm blijven hierbij achterwege.

  • 7. De geluidswaarden bedoeld in het vijfde en zesde lid zijn inclusief onversterkte muziek.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:4 van deze verordening - uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

  • 9. De geluidsnormen als bedoeld in het vijfde en zesde lid gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 11. Het college kan afwijken van het in lid 8 genoemde tijdstip.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:4 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148 lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Tijdens een incidentele festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de inrichting, gemeten invallend op de gevel van gevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan 60 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid of de bedrijfsduurcorrectieterm blijven hierbij achterwege.

  • 7. Tijdens een incidentele festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als gevolg van de inrichting, gemeten binnen in- of aanpandige woningen van derden, niet meer bedragen dan 50 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid of de bedrijfsduurcorrectieterm blijven hierbij achterwege.

  • 8. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde en zevende lid is inclusief onversterkte muziek.

  • 9. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:4 van deze verordening - uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • 10. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde en zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 11. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 12. Het college kan afwijken van het in lid 9 genoemde tijdstip.

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder;

  • d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

  • 2.

  •  

    7.00 – 19.00 uur

    19.00 – 23.00 uur

    23.00 – 7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3a. Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals onder andere orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3b. Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het bespelen van een carillon, tussen 9.00-19.00 uur en gedurende de avondperiode (19.00-21.00 uur), uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

3c. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het bespelen van carillons:

  • op Koningsdag, 4 en 5 mei, Open Monumentendag en op Nationale burendag;

  • tijdens specifieke beiaardiersconcerten voor maximaal 8 dagen per jaar;

  • als het bespelen gebeurt als onderdeel van- of ter ondersteuning van evenementen waarvoor een evenementenvergunning is afgegeven;

  • 3d. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het automatische carillonspel ten behoeve van de tijdsaanduiding gedurende de dag- (07.00 –19.00 uur) en avondperiode (19.00–21.00 uur).

  • 4. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2 en 4:3

Artikel 4:4a Geluidshinder door klokgelui of oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging

  • 1a. Bij klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging als bedoeld in artikel 10 van de Wet openbare manifestaties, bedraagt het maximaal toegestane geluidsniveau 70 dB(A), gemeten op enig piekmoment en gemeten op de gevel van het dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gebouw.

  • 1b. Het klokgelui of de oproepen als hierboven genoemd mogen maximaal vijf aaneengesloten minuten duren.

  • 2. Het is verboden om tussen 23.00 uur en 7.30 uur door middel van klokgelui dan wel op andere wijze op te roepen tot gebed of godsdienstige bijeenkomsten, in de zin van artikel 10 Wet openbare manifestaties, met een geluidsniveau dat meer dan 10dB(A) ligt boven de normen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (en meer dan 10 dB(A) boven het referentieniveau van de omgeving.

Artikel 4:5 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college, dan wel de burgemeester indien het veroorzaken van geluidhinder verband houdt met een evenement, kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, het Activiteitenbesluit Milieubeheer, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Bouwbesluit, het Vuurwerkbesluit of de Omgevingsverordening Flevoland.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:6 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:7 Natuurlijke behoefte doen

Binnen de bebouwde kom is het verboden om op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijke ruimte je natuurlijke behoefte te doen. Onder publiek toegankelijke ruimten worden ieder geval begrepen: portieken wachtlokalen voor het openbaar vervoer, overdekte winkelpassages, parkeergarages en rijwielstallingen.

Afdeling 3. Maatregelen tegen ontsiering

Artikel 4:7a Ballonnen oplaten

  • 1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, sfeerballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon en geluksballon, dan wel een voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.

Artikel 4:8 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen met welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

  • 3. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

  • 4. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen soorten handelsreclame of objecten waarop handelsreclame wordt aangebracht.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg of op een parkeergelegenheid te plaatsen of te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:5 Parkeren van aanhangwagens, caravans en dergelijke

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt zoals een caravan, een kampeerwagen, een aanhangwagen, een keetwagen of ander dergelijk voertuig langer dan op drie achtereenvolgende dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking te plaatsen of te hebben op de weg binnen de bebouwde kom.

  • 2. Het college kan plaatsen of tijden aanwijzen waar, respectievelijk gedurende welke tijd het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. De in het derde lid bedoelde ontheffing kan worden geweigerd met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte en wanneer dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Artikel 5:6 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter langer dan twee achtereenvolgende uren te parkeren op de weg.

  • 2. Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op de in artikel 5:5 bedoelde voertuigen.

  • 4. Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen waar het bepaalde in het eerste lid niet geldt.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

Artikel 5:6a Uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer van 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

Artikel 5:8 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:9 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

  • a. in besloten kring;

  • b. door een instelling die is ingedeeld in het door het college voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gestelde voorwaarden plaatsvindt;

  • c. door een vereniging met haar statutaire zetel in de gemeente Almere en waarbij de inzameling slechts in één van de stadsdelen wordt gehouden.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:10 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:16;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats als bedoeld in artikel 5:13.

Artikel 5:11 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten:

    • a.

      op zondagen of daarmee gelijk te stellen feestdagen en maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 uur en 09.00 uur;

    • b.

      binnen 200 meter van een standplaats als bedoeld in artikel 5:13 van deze verordening, een winkel of andere verkoopgelegenheid waarin of waaruit hoofdzakelijk soortgelijke artikelen worden verkocht, het marktterrein tijdens de aangewezen marktdagen of een evenement als bedoeld in artikel 2:9 van deze verordening.

  • 3. Het college kan ten aanzien van het gestelde in het eerste lid nadere regels stellen.

Artikel 5:12 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod van artikel 5:11 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het tweede lid.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:13 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:9.

Artikel 5:14 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

  • b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:15 Afbakeningsbepaling

  • 1. Het verbod van artikel 5:14, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Omgevingsverordening Flevoland.

  • 2. Het bepaalde van artikel 5:14, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:16 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:9

Artikel 5:17 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, weigert de burgemeester de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:18 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college op een daartoe vastgesteld formulier.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Waterwet, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, Omgevingsverordening Flevoland, de Telecommunicatiewet of een verordening ondergrondse infrastructuren.

Artikel 5:19 Ligplaats vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op het openbaar water.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 3. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens het tweede lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Omgevingsverordening Flevoland.

Artikel 5:20 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Omgevingsverordening Flevoland.

Artikel 5:21 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens het artikel 5:20, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:22 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:23 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Omgevingsverordening Flevoland.

Artikel 5:24 Kitesurfen

  • 1. Het is in verband met de veiligheid verboden zich op een plank te laten voortrekken met behulp van een vlieger op het openbaar water.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op door het college aangewezen wateren.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement.

Afdeling 7. Terreinrijden

Artikel 5:25 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

  • a. het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:26 Verbod vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

  • a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c. vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef onder 1 en 3, van het Wetboek van strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, en van de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van deze verordening verleende vergunningen of ontheffingen, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of met hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester, elk voor zover het hun bevoegdheid betreft, aan te wijzen personen.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Vervallen

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011.

Ondertekening

Almere 13 januari 2011,

De raad voornoemd,

De griffier, J.D. Pruim

De voorzitter, A. Jorritsma-Lebbink