Regeling vervallen per 01-01-2016

verordening 212 en 213a 2010

Geldend van 26-11-2010 t/m 31-12-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

verordening 212 en 213a 2010

De raad van de gemeente Purmerend,

gelet op artikel 212 en 213a van de Gemeentewet,

besluit

in te stemmen met de verordening 212 en 213a 2010

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Raad:

    de gemeenteraad van Purmerend.

  • b.

    College:

    het college van Burgemeester en Wethouders van Purmerend

  • c.

    Administratie:

    het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Purmerend en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • d.

    Financiële administratie:

    Het onderdeel van de administratie dat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Purmerend omvat, teneinde te komen tot een doelmatig inzicht in:

    - de financieel-economische positie;

    - het beheren van vermogenswaarden; 

    - de uitvoering van de begroting;

    - het afwikkelen van vorderingen en schulden;

    - alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • e.

    Programma:

    een samenhangend geheel van activiteiten om de beoogde maatschappelijke effecten te bereiken. Programma's worden vastgesteld door de raad.

  • f.

    Rechtmatigheid:

    Het in overeenstemming zijn met de financiële beheersmaatregelen opgenomen in geldende wet- en regelgeving.

  • g.

    Doelmatigheid:

    Het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

  • h.

    Doeltreffendheid:

    De mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

  • i.

    Vervangingsinvestering:

    Een investering om een gebruiksmiddel te vervangen zonder dat het gebruik leidt tot veranderingen. Mocht de investering leiden tot veranderingen in het gebruik dan wordt het beschouwd als een nieuwe investering.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2 Programma-indeling

1. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast, met de mogelijkheid van een evaluatiemoment.

Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1a. In de programmabegroting wordt per programma aangegeven wat de maatschappelijke effecten zijn en op welke wijze er naar gestreefd zal worden die effecten te verwezenlijken. Dit wordt gedaan aan de hand van de vragen: Wat willen we bereiken? Wat gaan we daarvoor doen? Wat gaat dat kosten?

  • 1b. De maatschappelijke effecten en de te leveren prestaties worden meetbaar gemaakt via indicatoren. De raad stelt de indicatoren vast.

  • 2. Bij de programmabegroting wordt een overzicht gegeven van de productenraming ingedeeld naar programma’s. Bij de programmarekening wordt een overzicht gegeven van de producten realisatie ingedeeld naar programma’s.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen, de lopende investeringen en van de vervangingsinvesteringen, per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven. Van de lopende investeringen wordt het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 4. In de programmarekening wordt de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 5. Het college biedt jaarlijks in april de raad de kadernota aan. In de kadernota staat het actuele financieel perspectief en worden kaderstellende keuzes voorgelegd voor de opstelling van de meerjarenbegroting voor het volgende jaar.

Artikel 4 Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2. Bij de begroting worden jaarlijks twee lijsten overlegd: een lijst met (vervangings-) investeringen en een lijst met voorgenomen investeringen. De jaarlijkse lasten die voortvloeien uit deze investeringen zijn verwerkt in de programmabegroting. Voor de lijst met vervangingsinvesteringen geldt dat de raad wordt gevraagd deze expliciet bij de vaststelling van de begroting goed te keuren. Voor de lijst met voorgenomen investeringen wordt een afzonderlijke kredietaanvraag aan de raad aangeboden worden.

  • 3. Het college draagt er zorg voor dat de lasten van de programma's zoals geautoriseerd in de begroting en de uitgaven op de investeringen niet worden overschreden. Indien het college een overschrijding voorziet, wordt dit door het college uiterlijk in de eerstvolgende raadsvergadering aan de raad gemeld. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid aan toe. Voor overschrijdingen van de investeringskredieten kleiner dan 3 % worden geen kredietverhogingen voorgelegd.

  • 4. Voor investeringen die niet in de begroting zijn opgenomen (behoudens (vervangings-) investeringen), legt het college een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor alvorens verplichtingen worden aangegaan.

Artikel 5 Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad drie maal per jaar door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente van het lopende jaar. De eerste rapportage geeft alleen inzicht in de afwijkingen als gevolg van de structurele effecten die in het voorgaande jaar zijn gebleken. De tweede en derde rapportage geeft inzicht in inhoudelijke alsmede financiele afwijkingen.

  • 2. De tussentijdse rapportages worden aan de raad aangeboden, in juni, september en december van het lopende begrotingsjaar. Het betreft respectievelijk de drie,- zes,- en negenmaands rapportage.

  • 3. De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de programma-indeling van de begroting.

  • 4. In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen groter dan 3% en/of een minimumbedrag van € 100.000 van de totaal begrote lasten op de oorspronkelijke raming van de baten en lasten per programma en investeringskredieten toegelicht.

  • 5. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad doet het college indien nodig, voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten en bijstelling van het beleid.

  • 6. De tussenrapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;

    • e.

      het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d

    • f.

      de stand van de algemene reserve alsmede het actuele inzicht in het meerjarig verloop van de algemene reserve.

  • 7. Naast de aspecten die directe financiële bijstelling vragen gaat de rapportage in op:

    • a.

      de eventuele bijstelling van de planning van aan de raad aan te bieden bestuurlijke producten;

    • b.

      een nadere toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de risico's zoals aangegeven in de begroting.

Artikel 6 Reserves

  • 1. Indien de raad een bestemmingsreserve instelt met een specifiek doel heeft deze met uitzondering van de algemene reserve en de egalisatiereserves een looptijd van 4 jaar.

  • 2. Als de bestemmingsreserve zijn bestaansgrond verliest, doet het college een voorstel voor het vervallen van de middelen van de betreffende bestemmingsreserve aan de algemene reserve.

  • 3. Het college kan de raad voorstellen om een bestemmingsreserve na een periode van 4 jaar in stand te houden.

Hoofdstuk 3. Doelmatigheid en doeltreffendheid

Artikel 7 213a Onderzoeken

  • 1. In het kader van artikel 213a van de Gemeentewet onderzoekt het college jaarlijks de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Centraal daarbij staat de vraag in hoeverre de doelen van de beleidsnota’s en van de programmabegroting door de inzet van de gemeente worden gerealiseerd.

  • 2. Jaarlijks worden twee onderzoeken uitgevoerd.

  • 3. Op basis van de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek stelt het college zonodig een plan van verbetering vast.

  • 4. De uitkomsten van het onderzoek en de eventuele aanbevelingen worden ter informatie aan de raad aangeboden.

Hoofdstuk 4. Financieel beleid

Artikel 8 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 2. De afschrijving van de vaste activa vindt lineair plaats. Voor het afschrijven van de vaste activa worden de afschrijvingstermijnen gehanteerd zoals vermeld in de bijlage 'Afschrijvingstabel gemeente Purmerend' die onderdeel uitmaakt van deze verordening. De afschrijvingen gaan in het jaar na ingebruikname. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

  • 3a. De raad kan afwijken van de afschrijvingstermijnen en besluiten tot een andere levensduur.

  • 3b. De afschrijvingen van alle nieuwe investeringen (nieuwe kredietaanvragen) vangen aan in het jaar volgend op het jaar van oplevering/ingebruikname.

  • 4. Activering zal plaatsvinden volgens de componentenmethode. Hierbij vindt de afschrijving plaats in relatie tot de vermoedelijke levensduur (uitsplitsing naar onderdelen: inventaris, machines, bouw, grond e.d.).

  • 5. Activa met zowel een economisch als maatschappelijk nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

  • 6. Aankoop en vervaardiging van activa met zowel een meerjarig economisch als maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd en afgeschreven zoals bij punt 4 is aangegeven.

  • 7. Aan de in het loop van een jaar gedane investeringen wordt geen rente toegerekend. Voor investeringen die aan het begin jaar nog niet zijn voltooid wordt de rente over de boekwaarde wel toegerekend en ten laste gebracht van de exploitatie.

Artikel 9 Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de bijdrage aan de producten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Het uitgangspunt hierbij is integrale toerekening van kosten. Voor de kostentoerekening aan producten die worden gedekt door middel van een tarief aan derden wordt eveneens gebruik gemaakt van het systeem van integrale kostentoerekening.

  • 2. De compensabele BTW vormt een onderdeel van de geraamde kostprijs.

  • 3. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan reserves en voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa.

  • 4. De omslagrente voor de rentetoerekening van de kapitaallasten wordt jaarlijks in de begroting vastgesteld.

Artikel 10 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. De raad stelt jaarlijks de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen en heffingen vast. De heffingen zijn maximaal kostendekkend.

  • 2. De raad stelt een nota vast met de kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerende goederen en in het bijzonder de prijzen voor de uitgifte van gronden.

  • 3. Indexatie van de erfpacht canons vindt plaats conform de CBS index.

  • 4. Bij verhuur van maatschappelijk vastgoed worden per 1 januari 2011 de volgende uitgangspunten gehanteerd:

    • a.

      een huurprijs van gemiddeld € 100 m2 bvo voor maatschappelijke accommodaties;

    • b.

      een huurprijs van gemiddeld € 140 m2 bvo voor commercieel-maatschappelijke accommodaties;

    • c.

      marktconforme huurprijs op basis van taxatie voor alle commerciële instellingen die geen maatschappelijke functie vervullen.

    • d.

      de huurprijzen jaarlijks te indexeren met het inflatiecijfer (CPI index) zoals berekend door het CBS conform de bepaling in het huurcontract.

Artikel 11 Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende regels in acht:

    • a.

      het beschikbaar hebben van overtollige geldmiddelen wordt zoveel als mogelijk voorkomen door in enig jaar optimaal gebruik te maken van de kasgeldlimiet en minder dan begroot langlopende geldleningen aan te trekken

    • b.

      indien er overtollige geldmiddelen zijn worden deze ondergebracht bij Nederlandse financiële instellingen met een AAA - rating afgegeven door tenminste twee gezaghebbende rating agency. Overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    • c.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • d.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

    • e.

      voor de kasgeldlimiet en de renterisiconorm gelden de wettelijke waarden. Het college informeert de raad indien de kasgeldlimiet of de renterisiconorm is overschreden.

    • f.

      de totale maximale omvang per jaar van aan te trekken langlopende leningen c.q. af te sluiten langlopende uitzettingen alsmede de maximale omvang op enig moment in het jaar van de totale kortlopende middelen wordt door de raad jaarlijks voorafgaand aan het betreffende jaar in de programmabegroting vastgesteld.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

  • 4.

    In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle:

    Bij de uit te voeren treasury activiteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden: 

    a) iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier ogen principe);

    b) de uitvoering en controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

    c) de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

  • 5.

    Tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestiging van iedere opdracht te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties.

  • 6.

    een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten.

  • 7.

    Na ontvangst van de transactiebevestiging wordt de transactie direct gecontroleerd door de functionaris belast met de interne controle.

Hoofdstuk 5.Financieel beheer en interne controle

Artikel 12 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enz.

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 13 Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 14 Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college stelt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Artikel 15 Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 16 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2010.

  • 2. Deze verordening treedt in de plaats van;

    a) de financiële verordening 2003.

    b) de verordening 213 a 2004.

    c) de nota activabeleid 2006.

    d) het treasury statuut 2005.

    e) het beleid reserves en voorzieningen 2006.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam verordening 212 en 213 a gemeente Purmerend 2010.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 25 november 2010

de griffier, J.F. Kamminga

de voorzitter, D. Bijl

Bijlage: Tabel Afschrijvingstermijnen

Tabel afschrijvingstermijnen

Toelichting

ALGEMEEN

 

Hieronder staat een korte toelichting op de artikelen. 

 

Getracht is, waar mogelijk, de artikelen die reeds zijn vastgelegd in andere regelgeving zoals bijvoorbeeld het BBV, niet nogmaals in de verordening op te nemen.

 

Toelichting op de artikelen

  

Artikel 1                Definities

 

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten (BAPG). Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

 

Artikel 2                Programma-indeling

 

Dit artikel bevat de bepalingen over de inrichting van begroting en de jaarstukken. Op grond van artikel 192 Gemeentewet kan de raad besluiten nemen tot wijziging van begroting. Met het BBV is bepaald dat de begroting (en daarmee de jaarstukken) van gemeenten wordt ingedeeld naar programma’s.

 

Een programma is volgens BBV een samenhangend geheel van activiteiten. Per programma dient expliciet te worden ingegaan op de maatschappelijke effecten en de wijze waarop er naar gestreefd zal worden die effecten te verwezenlijken. Dit dient te worden gedaan aan de hand van de volgende drie vragen (drie w-vragen): Wat willen we bereiken? Wat gaan we daarvoor doen? Wat gaat dat kosten? De gedachte hierachter is dat de gemeenteraad door het beantwoorden van deze vragen zijn kaderstellende rol goed kan invullen.

 

Een programma bestaat uit een aantal producten. Een product bestaat uit een aantal deelproducten. Hoe lager in de piramide hoe meer gedetailleerd de informatie. De raad stuurt op het niveau van de programma’s, het college op het niveau van de producten.

 

Artikel 3                Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Zo is in het eerste lid opgenomen dat een productenraming wordt opgenomen bij de begroting en een productenrealisatie bij de jaarrekening. Dit zijn geen verplichtingen van het BBV.

 

Begroting

De begroting is het integrale kader waarin alle te verwachten baten en lasten voor een bepaald kalenderjaar zijn gekoppeld aan te realiseren doelen en daarvoor uit te voeren activiteiten. De begroting vormt tevens de basis voor de verantwoording. Begroting en jaarstukken moeten daarom identiek zijn van indeling.

 

De begroting is het centrale instrument voor het realiseren van het budgetrecht van de raad. Dat recht houdt in dat de raad de eigenaar is van de middelen en vanuit die positie het college machtigt om over budgetten te beschikken. Het college mag slechts uitgaven doen tot de bedragen die door de raad op de begroting zijn gebracht.

 

Jaarstukken

Met de jaarstukken legt het college integraal verantwoording af aan de gemeenteraad over de uitvoering van de begroting. Volgens BBV bestaan de jaarstukken uit de jaarrekening en het jaarverslag. In BBV zijn de (minimale) eisen geformuleerd waaraan de jaarstukken moeten voldoen. De gemeenteraad kan hier met het oog op zijn informatiebehoefte eisen aan toevoegen.

 

De accountant controleert jaarlijks het onderdeel ‘jaarrekening’ van de jaarstukken. Die controle heeft als primair doel het afgeven van een verklaring. De accountant richt zich bij zijn controle op de getrouwheid en de rechtmatigheid van baten, lasten en balansmutaties, zoals die tot uitdrukking komen in de jaarrekening.

 

Artikel 4                Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

In dit artikel staan nadere regels met betrekking tot de autorisatie van de begroting en investeringskredieten.

 

Autorisatie

De wet bepaalt dat het college ten laste van de gemeente slechts uitgaven kan doen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189 Gemeentewet). Dit voorschrift vormt de kern van het budgetrecht van de raad. Met het vaststellen van de begroting geeft de raad het college toestemming (of machtiging (autorisatie)) tot het doen van uitgaven. De gemeenteraad van Purmerend autoriseert op programmaniveau. Dat betekent dat voor wijzigingen van het doel van een programma of voor extra uitgaven voor de uitvoering van het programma, altijd vooraf een door de raad vastgestelde begrotingswijziging nodig is.

 

Begrotingswijziging

Een begrotingswijziging is een aanpassing van de begroting tijdens het begrotingsjaar. Net zoals alleen de raad de begroting kan vaststellen kan ook de raad alleen de begroting wijzigen.

 

Voor wijzigingen van het doel van een programma of voor extra uitgaven voor de uitvoering van het programma, is altijd vooraf een door de raad vastgestelde begrotingswijziging nodig. Hiervoor doet het college gedurende het jaar voorstellen aan de raad. Bij kredieten geldt dat ook als tegenover de hogere uitgaven hogere baten staan (zoals extra subsidie) er instemming van de raad is vereist voor het bijgestelde krediet. Hiermee wordt de kredietbewaking aangescherpt. De vraag om instemming kan worden voorgelegd als onderdeel van de bestuursrapportage.  

 

Het valt binnen de beschikkingsbevoegdheid van het college om overschotten en tekorten op producten en deelproducten binnen één programma met elkaar te compenseren en daarover uitleg te geven bij de jaarrekening.

 

Investeringen

Naast de lopende uitgaven doet de gemeente ook investeringen. Ook deze uitgaven moeten geautoriseerd worden. Er is voor gekozen om deze uitgaven te autoriseren bij de begroting.

 

Artikel 5                Tussentijds rapportage

 

De raad wordt geïnformeerd over de uitputting van budgetten en de voortgang van de uitvoering van het beleid door middel van tussentijdse rapportages. In dit artikel staan de bepalingen over de inhoud van de rapportages.

  

Artikel 6                Reserves

 

Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en bestemmingsreserves. Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot  investeringen. Er bestaat het gevaar dat de bestemmingsreserves op de balans blijven staan. Door bij het instellen van de reserve een maximale ‘’houdbaarheidsdatum’’ voor bestemmingsreserves op te nemen kan dit worden voorkomen. In dit artikel staan de bepalingen hieromtrent. 

 

Artikel 7                213a onderzoeken

 

In de Gemeentewet is in artikel 213a voorgeschreven dat het college zelf onderzoek dient uit te voeren naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur.

 

In 2010 heeft een evaluatie plaatsgevonden naar de uitvoering van de 213a onderzoeken. Een van de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport was het vervangen van de verordening 213a met een passage in de financiële verordening. Om deze reden is 213a geen afzonderlijke verordening meer, maar opgenomen in de verordening 212.

 

Het accent van 213a onderzoek ligt op de doeltreffendheid van het beleid. Centraal staat daarbij de vraag in hoeverre de doelen van programmabegroting en de daaraan ten grondslag liggende beleidsnota's gerealiseerd worden en waarom gestelde doelen niet worden bereikt en hoe de sturing op het doelbereik kan worden verbeterd. Doelmatigheidsonderzoeken (werken we efficiënt), zoals doorlichtingen van afdelingen worden niet (meer) in het kader van 213a onderzoek uitgevoerd.

 

De concerncontroller is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de onderwerpkeuze door het college en voor de uitvoering van het onderzoek. Afstemming over de onderwerpen vindt plaats met de rekeningencommissie. De onderzoeken worden in principe intern uitgevoerd door het onafhankelijke team B&I. Om de gewenste leereffecten te optimaliseren worden de onderzoeken zoveel mogelijk intern uitgevoerd met betrokkenheid van de betreffende afdeling. De voorbereiding, uitvoering en het natraject van de 213a onderzoeken zijn nader uitgewerkt en vastgelegd in de betreffende procesbeschrijving.

 

Artikel 8                Waardering en afschrijvingen vaste activa

 

De verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de “regels voor waardering en afschrijving activa”. Artikel 8 stelt de regels voor de waardering en afschrijving van de vaste activa.

In dit artikel zijn alle bepalingen over waardering en afschrijving van activa opgenomen, die voorheen in de nota Activa Purmerend 2006 waren opgenomen. Uitgangspunt is dat de voorschriften in het BBV en de uitspraken van de commissie BBV bepalend zijn. Daar waar het BBV keuzevrijheid laat over de te volgen methodiek zijn hierover in deze verordening bepalingen opgenomen.

De afschrijvingstermijnen dienen gezien te worden als richtlijn. In het BBV is namelijk reeds vastgelegd dat de afschrijvingstermijn gelijk moet zijn aan de verwachte toekomstige levensduur. Een aantal afschrijvingstermijnen is aangepast aan de praktijksituatie.

  

Artikel 9                Kostprijsberekening

 

In artikel 9 is de grondslag voor de bepaling van heffingen en tarieven neergelegd, zoals dat door artikel 212, lid 2, onder b Gemeentewet wordt geëist. De grondslag voor de hoogte van heffingen en tarieven is namelijk politieke besluitvorming door de raad op basis van de geraamde hoeveelheden en de geraamde kostprijzen. Kostprijzen laten zich op vele manieren berekenen. In dit artikel worden uitgangspunten voor de bepaling van de kostprijzen gegeven.

 

Artikel 229b, lid 2, Gemeentewet stelt, dat bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa voor bepaling van de geraamde kostprijs en dus voor de bepaling van het tarief of de heffing mogen worden meegenomen. Veel gemeenten hanteren daarnaast het mechanisme van rentetoerekening over de reserves en de voorzieningen aan in gebruik zijnde kapitaalgoederen.

 

Op grond van lid 2 moeten ook worden meegenomen de kosten compensabele BTW voor rioolrechten, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing. De begroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor dit soort heffingen is echter in de wet bepaald dat ze wel meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening, omdat de gemeente deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd.

 

Het rentepercentage van de toerekening van kapitaallasten is van invloed op de lasten, maar ook van invloed op de kostprijs. Het rentepercentage dat wordt gehanteerd bij de omslagmethode, is van invloed op de kostprijs.  Het rentepercentage valt zodoende onder het budgetrecht van de raad.

 

Artikel 10             Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet).  Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor belastingen en heffingen jaarlijks vaststelt.

 

Belastingen

Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet eigen belastingen heffen. De mogelijkheid daartoe is wel beperkt. Gemeenten mogen alleen belastingen heffen die de wet uitdrukkelijk toestaat. In de gemeente Purmerend gaat het om de volgende belastingen:

onroerende zaakbelasting en roerenderuimtebelasting(artikel 220 en 221)

rioolheffing (gemeentelijke watertaken) (artikel 228a)

parkeerbelasting (artikel 225)

hondenbelasting (artikel 226)

precariobelasting (artikel 228)

reinigingsheffing (wet milieubeheer)

 

Als een gemeente gebruik wil maken van de bevoegdheid een bepaalde belasting te heffen, moet dat worden vastgelegd in een gemeentelijke belastingverordening.

 

Naast belastingen kan de gemeente ook inkomsten genereren met rechten. Belangrijkste verschil tussen deze twee is dat bij een belasting de belastingheffer geen direct aanwijsbare tegenprestatie hoeft te leveren. Bij rechten is dat wel nodig.

Rechten

Rechten zijn heffingen voor:

het gebruik van bepaalde werken van de gemeente;

voor het verstrekken van verleende diensten;

voor gebruik van voorzieningen;

voor vermakelijkheden.

In de gemeente Purmerend gaat het om:

lijkbezorgingsrechten

brandweerrechten

marktgelden

reinigingsrechten

scheepvaartrechten (kadegelden)

 

De geraamde inkomsten uit rechten mogen niet hoger zijn dan de geraamde lasten. In plaats van rechten wordt ook wel gesproken van retributies en leges. Voor het heffen van rechten dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen.

 

Heffingen

Deze verplichting volgt uit het BBV. De paragraaf lokale heffingen dient ertoe de raad een betrouwbaar inzicht te bieden in de eigen inkomsten en de lastendruk die de lokale heffingen veroorzaken.

 

In (de toelichting op) BBV worden de volgende onderdelen voor de paragraaf lokale heffingen genoemd. In de begroting respectievelijk het jaarverslag moet voor de raad de volgende informatie beschikbaar zijn:

 

Paragraaf Lokale heffingen:

de geraamde inkomsten;

het beleid ten aanzien van de lokale heffingen;

een overzicht op hoofdlijnen van de diverse heffingen;

een aanduiding van de lokale lastendruk;

een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.

 

In de begroting wordt per onderdeel de stand van zaken en de beleidsvoornemens duidelijk gemaakt; in het jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over de mate van realisatie van de beleidsvoornemens.

 

Artikel 11             Financieringsfunctie

 

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft. Het gaat om de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie. In de verordening dienen regels te staan over in ieder geval:

de algemene doelstelling van deze functie;

te hanteren richtlijnen en limieten;

de administratieve organisatie, daaronder begrepen, taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheidsrelaties en informatievoorziening.

 

De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de financieringsparagraaf in de begroting en de rekening zoals die in het BBV is voorgeschreven.

 

In artikel 11 stelt de raad doelstellingen, richtlijnen en limieten die voor het college gelden. Deze functie betreft alle activiteiten die te maken hebben met het verwerven en beheren van financiële middelen door de gemeente.

Concreet gaat het dan om zaken zoals het aantrekken van geld in diverse vormen, bijvoorbeeld deposito’s en leningen, het beheersen van geldstromen (zodat een minimale hoeveelheid middelen aangetrokken hoeft te worden) en een optimaal beheer van aanwezige middelen (zodat een optimaal rendement van deze middelen kan worden behaald).

 

Artikel 11 vervangt het treasurystatuut 2005.

 

Artikel 12             Administratie

 

In dit artikel worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen.

 

Artikel 13             Interne controle

 

Met interne controle wordt gedoeld op de controle-activiteiten die in de administratieve organisatie (AO) zijn ingebouwd als waarborg voor het noodzakelijk gewenste verloop van die AO. Bij verbijzonderde interne controle heeft iemand van buiten het betreffende werkproces zichtbaar, dat wil zeggen waarneembaar door derden, een controle uitgevoerd op de naleving van de AO.

 

Voor de accountant is de kwaliteit van (verbijzonderde) interne controle bepalend voor de noodzakelijke breedte en diepgang van zijn controle. Hoe hoger de kwaliteit van de (verbijzonderde) interne controle door de organisatie, hoe minder controlewerkzaamheden de accountant hoeft uit te voeren. De jaarlijkse interim-controle van de accountant is specifiek gericht op de kwaliteit van de AO en de (verbijzonderde) interne controle.

Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen omtrent de inrichting van de AO.

 

Artikel 14             Misbruik en Oneigenlijk gebruik

 

Artikel 14 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken.

Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk

worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant.

 

Artikel 15             Financiële Organisatie

 

In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan hij zich moet houden.

 

Artikel 16             Inwerktreding

 

Deze verordening treedt in de plaats van de vorige verordening 212, de verordening 213a, de nota activabeleid Purmerend 2006, het treasurystatuut 2005 en het beleid reserves en voorzieningen 2006.

 

Artikel 17                             Citeertitel

 

In dit artikel wordt de naam gegeven, waarmee men naar deze verordening kan verwijzen.