Regeling vervallen per 31-10-2019

Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2015

Geldend van 07-10-2010 t/m 14-11-2011

Inhoud en Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Indeling

Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 2 Natuurbeheerplan

Hoofdstuk 3 Natuurbeheer

Hoofdstuk 4 Agrarisch natuurbeheer

Paragraaf 4.1 Subsidie agrarisch natuurbeheer

Afdeling 4.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidie agrarisch natuurbeheer

Afdeling 4.1.2 Bijzondere bepalingen inzake collectief agrarisch natuurbeheer

Paragraaf 4.2 Probleemgebiedensubsidie

Hoofdstuk 5 Landschapsbeheer

Afdeling 5.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidie landschapsbeheer

Afdeling 5.1.2 Subsidie landschapsbeheer binnen natuurterreinen

Afdeling 5.1.3 Subsidie landschapsbeheer buiten natuurterreinen

Hoofdstuk 6 Subsidie organisatiekosten

Hoofdstuk 7 Wijziging en intrekking

Hoofdstuk 8 Certificering

Paragraaf 8.1 Certificering

Paragraaf 8.2 Vervallen

Hoofdstuk 9 Collectief beheerplan

Hoofdstuk 10 Verlaging jaarvergoeding en subsidies

Hoofdstuk 11 Controle

Hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. agrarisch beheerpakket: in bijlage 3, onderdeel B, beschreven pakket, bestaande uit instapeisen,

beheereisen en, voorzover in het betreffende agrarische beheerpakket opgenomen,

administratieve of aanvullende verplichtingen;

b. agrarisch beheertype: in bijlage 3, onderdeel A, tweede kolom, opgenomen beschrijving van een

groep agrarische beheerpakketten die eenzelfde doel hebben;

c. agrarische natuurvereniging: rechtspersoon die zich krachtens haar statuten richt op de

ondersteuning en stimulering van agrarisch natuurbeheer;

d. begunstigde: potentiële subsidieontvanger;

e. beheereenheid: aaneengesloten oppervlakte landbouwgrond waarop een agrarisch beheerpakket

wordt of gaat worden uitgevoerd;

f. beheerjaar: periode van 365 dagen, dan wel van 366 dagen indien binnen die periode de datum

29 februari valt;

g. beheerpakket landschap: in bijlage 6, onderdeel B, beschreven pakket, bestaande uit instap- en

beheereisen;

h. collectief agrarisch natuurbeheer: agrarisch natuurbeheer waarover op grond van artikel 2.1,

vierde lid, in het natuurbeheerplan nadere voorschriften zijn opgenomen;

i. collectief beheerplan: plan inzake de coördinatie en afstemming van collectief agrarisch

natuurbeheer, opgesteld door een gebiedscoördinator;

j. gebiedscoördinator: rechtspersoon die collectief agrarisch natuurbeheer coördineert en beschikt

over een geldig certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer, afgegeven overeenkomstig

paragraaf 8.1;

k. gecertificeerde begunstigde: begunstigde als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, of 5.1.2.1,

eerste lid, die beschikt over een overeenkomstig paragraaf 8.1 afgegeven geldig certificaat

natuurbeheer of certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer;

l. landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van Verordening (EG) nr.

73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot vaststelling van

gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan

landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van

bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005,

(EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003

(PbEU L 30);

m. landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, dan wel een samenwerkingsverband van

natuurlijke personen of rechtspersonen dat, een landbouwactiviteit uitoefent;

n. landbouwgrond: binnen de provincie gelegen stuk grond waarop een landbouwactiviteit wordt

uitgevoerd, niet zijnde gronden als bedoeld in onderdeel t of andere gronden met als hoofdfunctie

natuur;

o. landschapsbeheertype: in bijlage 6, onderdeel A.1, eerste kolom, of onderdeel A.2, eerste kolom,

opgenomen beschrijving van een groep landschapselementen;

p. landschapselement: in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, opgenomen onderdeel van het landschap;

q. minister: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

r. natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 2.1;

s. natuurbeheertype: in bijlage 1, tweede kolom, opgenomen soort natuur zoals nader beschreven in

de Index Natuur en Landschap;

t. natuurterrein: binnen de provincie gelegen grond met als hoofdfunctie natuur, die ingevolge artikel

2.1, tweede lid, onderdeel a, is begrensd, alsmede gronden waarvoor een subsidie

functieverandering is verstrekt als bedoeld in de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en

landschap;

u. peildatum: 15 mei;

v. plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013: Nederlands plattelandsontwikkelingsprogramma

als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1698/2005;

w. probleemgebied: gebied met een natuurlijke handicap als bedoeld in artikel 36, onderdeel a, onder

ii, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, dat als zodanig is aangemerkt in het

plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013;

x. probleemgebiedensubsidie: subsidie voor de uitoefening van landbouwactiviteiten op

landbouwgrond in een probleemgebied;

y. recreatiepakket: in bijlage 2 beschreven pakket bestaande uit verplichtingen inzake het mogelijk

maken van recreatief gebruik van natuurterreinen;

z. subsidie agrarisch natuurbeheer: subsidie voor het uitvoeren van een agrarisch beheerpakket op

landbouwgrond;

aa. subsidie landschapsbeheer: subsidie als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, eventueel

vermeerderd met een vergoeding voor de monitoring van de kwaliteit van binnen een natuurterrein

gelegen landschapselementen voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste

lid, onderdeel a, betreft;

bb. subsidie natuurbeheer: subsidie voor het instandhouden van een op een natuurterrein aanwezig

natuurbeheertype, eventueel vermeerderd met een vergoeding voor de instandhouding van het

recreatiepakket op dat natuurterrein, de monitoring van de kwaliteit van het op dat natuurterrein

aanwezige natuurbeheertype en de toeslag of toeslagen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid,

onderdelen a en b;

cc. subsidie organisatiekosten: subsidie voor de organisatie van activiteiten die zijn gericht op de

ondersteuning en stimulering van agrarisch natuurbeheer;

dd. Verordening (EG) nr. 1698/2005: Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese

Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling in het Europees

Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

ee. Verordening (EG) nr. 1974/2006: Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Europese Commissie

van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr.

1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees

Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 368);

ff. Verordening (EG) nr. 1975/2006: Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Europese Commissie

van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van

de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in

het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PbEU L 368).

Artikel 1.2 (verhouding provinciaal subsidiekader)

Op subsidies die worden verstrekt op grond van deze verordening is de Algemene

subsidieverordening Drenthe 2007 niet van toepassing.

Artikel 1.3 (subsidieplafond en openstelling)

1. Op grond van deze verordening kan uitsluitend subsidie worden verstrekt als Gedeputeerde

Staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag hebben opengesteld door vaststelling van

een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag.

2. Gedeputeerde Staten kunnen verschillende subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende

subsidies, toeslagen, natuurbeheertypen, agrarische beheertypen, landschapsbeheertypen,

agrarische beheerpakketten, beheerpakketten landschap, categorieën van begunstigden of

gebieden.

3. Onverminderd het tweede lid stellen Gedeputeerde Staten in elk geval een afzonderlijk

subsidieplafond vast ten behoeve van aanvragen tot verlening van een subsidie agrarisch

natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer.

4. Gedeputeerde Staten maken uiterlijk zes weken voor aanvang van de openstellingsperiode een

besluit als bedoeld in dit artikel bekend in het Provinciaal Blad.

Artikel 1.4 (rangschikking: volgorde van ontvangst)

1. Gedeputeerde Staten rangschikken aanvragen tot subsidieverlening die in eenzelfde

openstellingsperiode zijn ingediend per subsidieplafond in volgorde van ontvangst, waarbij

aanvragen met dezelfde ontvangstdatum worden gerangschikt door loting voor zover op die

datum het subsidieplafond wordt overschreden.

2. Volgens de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het

eerst voor subsidie in aanmerking.

3. Als een aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvolledig is, wordt de aanvraag

voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn ontvangen op de datum die wordt bepaald

door de datum waarop de onvolledige aanvraag is ingediend te vermeerderen met de periode,

gelegen tussen de dag dat de begunstigde op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet

bestuursrecht op de hoogte is gesteld van de onvolledigheid van de aanvraag en de dag waarop

Gedeputeerde Staten de ontbrekende gegevens en bescheiden hebben ontvangen.

Artikel 1.5 (indiening aanvraag)

1. Aanvragen tot subsidieverlening, wijziging of intrekking van een subsidieverlening,

subsidievaststelling, ontheffing van subsidieverplichtingen, voorschotverlening of goedkeuring

worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe door of vanwege Gedeputeerde Staten

vastgesteld formulier.

2. Door of namens Gedeputeerde Staten kan een aanvraagformulier worden vastgesteld ten

behoeve van aanvragen tot certificering als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid.

3. Gedeputeerde Staten kunnen:

a. nadere eisen stellen aan de elektronische indiening van een aanvraag als bedoeld in het

eerste lid;

b. nadere technische specificaties vaststellen waaraan de kaarten moeten voldoen die

overeenkomstig de onderhavige verordening bij de aanvraag gevoegd dienen te worden.

4. Als een aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde, gaat de aanvraag vergezeld van een

bewijs van machtiging.

Artikel 1.6 (beslistermijn)

1. Gedeputeerde Staten beslissen binnen tien weken op een aanvraag. De beslissing kan éénmaal

met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

2. In afwijking van het eerste lid beslissen Gedeputeerde Staten:

a. binnen tien weken na afloop van een kalender- onderscheidenlijk beheerjaar op

aanvragen als bedoeld in de artikelen 4.1.1.6, tweede lid, 4.1.2.4, 4.2.4, 5.1.3.3, tweede

lid, en 7.3, waarbij de beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken kan worden

verdaagd;

b. uiterlijk op 15 maart op aanvragen als bedoeld in artikel 9.1;

c. niet eerder op aanvragen als bedoeld in artikel 8.1.1 dan de dag waarop de begunstigde

voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8.1.3.

Artikel 1.7 (bewaren subsidiedocumenten)

Een ontvanger van een subsidie bewaart alle documenten inzake een door hem op grond van deze

verordening verstrekte subsidie gedurende een periode van ten minste vijf jaar nadat de betreffende

subsidie geheel is vastgesteld.

Artikel 1.8 (minimale hoogte subsidie)

1. Geen subsidie wordt toegekend als het jaarlijks te betalen voorschot dat op grond van de

betreffende aanvraag zou kunnen worden verstrekt minder dan €200,- bedraagt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op probleemgebiedensubsidies.

Artikel 1.9 (uitsluitingen begunstigden)

1. Een subsidie ingevolge deze verordening wordt niet verstrekt aan:

a. publiekrechtelijke rechtspersonen;

b. rechtspersonen die waterwinning als doelstelling hebben;

c. privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het beheer

van grond of water, waarvan de eigendom geheel of gedeeltelijk berust bij de

rechtspersonen, bedoeld in de onderdelen a en b;

d. begunstigden ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig ander wettelijk

voorschrift zijn voorgeschreven.

2. Een subsidie natuurbeheer ingevolge deze verordening wordt niet verstrekt aan begunstigden die

het natuurterrein, anders dan als gevolg van een inrichtingsplan als bedoeld in de Wet inrichting

landelijk gebied, hebben verkregen van een gemeente, een samenwerkingsverband als bedoeld

in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, het

Rijksvastgoed- en ontwikkelbedrijf van het ministerie van Financiën, een waterschap of een

waterleidingsmaatschappij.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid, en behoudens het bepaalde in het vierde en vijfde lid,

kan een subsidie natuurbeheer ingevolge deze verordening worden verstrekt aan gemeenten,

samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in

meerderheid gemeenten deelnemen, of begunstigden als bedoeld in het tweede lid, voor zover dit

in overeenstemming is met de kaart, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, en de toepasselijke

bepalingen van de onderhavige verordening.

4. Gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen

waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen komen slechts in aanmerking voor een subsidie

natuurbeheer voor zover dezen voor het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd:

a. subsidie ontvangen op basis van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister

of de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe, waarbij

b. de periode waarvoor de in onderdeel a bedoelde subsidie wordt verstrekt op of na 31

december 2010 eindigt, én

c. de subsidie natuurbeheer die op grond van de onderhavige verordening kan worden

verstrekt niet later ingaat dan 1 januari van het kalenderjaar, volgend op het jaar waarin

de in onderdeel a bedoelde subsidie eindigt.

5. Een subsidie natuurbeheer die aan begunstigden als bedoeld in het vierde lid wordt verstrekt kan

niet vermeerderd worden met de in artikel 1.1, onderdeel bb, bedoelde vergoeding voor de

instandhouding van het recreatiepakket.

Artikel 1.10 (anti-cumulatie)

Als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd subsidie is verstrekt door Gedeputeerde

Staten op grond van een andere regeling of door andere overheden, waardoor het totaal aan subsidie

voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:

a. de werkelijke kosten die de activiteiten met zich brengen;

b. de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven, of

c. de maximale vergoeding die op grond van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013

mag worden gegeven,

wordt de subsidie op grond van deze verordening zoveel lager verstrekt als noodzakelijk is om

betaling boven de werkelijke kosten dan wel de hiervoor bedoelde maxima te voorkomen.

Artikel 1.11 (communautaire richtsnoeren voor staatssteun)

1. Subsidies als bedoeld in:

a. hoofdstuk 3;

b. paragraaf 4.1, voor zover de subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van één of

meerdere agrarische beheerpakketten als bedoeld in bijlage 3, onderdeel B.2;

c. afdeling 5.1.2;

d. afdeling 5.1.3, voor zover de subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van één of

meerdere beheerpakketten landschap als bedoeld in bijlage 6, onderdeel B.2, en

e. hoofdstuk 6

worden slechts verstrekt voor zover die verstrekking geschiedt in overeenstemming met punt 16,

vierde alinea, van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de

bosbouwsector 2007-2013 (Pb 2006/C 319/01).

2. Aanvragen voor subsidies als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en d, kunnen niet worden

ingediend na 31 oktober 2013.

3. Aanvragen voor subsidies als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c en e, kunnen niet worden

ingediend na 31 oktober 2017.

Hoofdstuk 2 Natuurbeheerplan en Hoofdstuk 3 Natuurbeheer

Hoofdstuk 2 Natuurbeheerplan

Artikel 2.1 (natuurbeheerplan)

1. Gedeputeerde Staten stellen een natuurbeheerplan vast.

2. In het natuurbeheerplan is in elk geval een kaart met een topografische ondergrond van ten

hoogste 1:10.000 opgenomen, waarop is aangeduid:

a. voor welke natuurterreinen een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt en welk

natuurbeheertype op deze natuurterreinen in stand kan worden gehouden;

b. voor welke landbouwgronden een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt en

tot welke agrarische beheertypen het op die landbouwgrond uit te voeren agrarische

beheerpakket dient te behoren;

c. voor welke landschapsbeheertypen, landschapselementen of beheerpakketten landschap op

welke lokatie een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt, met dien verstande dat

ten aanzien van beheerpakketten landschap ook gebieden aangeduid kunnen worden

waarbinnen een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1., eerste lid,

onderdeel b, kan worden verstrekt;

d. voor welke landbouwgronden een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt;

3. In het natuurbeheerplan kan tevens worden bepaald:

a. voor welke natuurterreinen, aangewezen overeenkomstig het tweede lid, onderdeel a,

subsidieontvangers om de in artikel 3.6, vierde lid, onderdeel a, genoemde reden zijn

vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel f;

b. voor welke natuurterreinen de toeslagen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, kunnen worden

verstrekt;

c. voor welke landbouwgronden of andere gronden met het oog op natuurontwikkeling

verwerving als bedoeld in paragraaf 2.3 van de Regeling inrichting landelijk gebied van de

minister:

i. uitsluitend wordt nagestreefd ten behoeve van Staatsbosbeheer of instellingen als

bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere

terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties van de minister, zoals dat artikel

tot 1 januari 2008 luidde;

ii. uitsluitend of mede wordt nagestreefd ten behoeve van anderen dan de instellingen of

organisaties, bedoeld onder i.

d. voor welke landbouwgronden een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in artikel 4.2.10 kan

worden verstrekt.

4. In het natuurbeheerplan kan in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer tevens worden

bepaald:

a. dat voor het uitvoeren van één of meerdere agrarische beheerpakketten binnen een in het

natuurbeheerplan begrensd gebied alleen subsidie kan worden verstrekt als binnen dat

gebied voor ten minste een bepaald aantal hectares subsidie voor die agrarische

beheerpakketten wordt verstrekt;

b. welke agrarische beheerpakketten binnen het op grond van onderdeel a vastgestelde gebied

moeten voorkomen en in welke verhouding die verschillende agrarische beheerpakketten

aanwezig moeten zijn.

5. In gebieden die door Gedeputeerde Staten op basis van het vierde lid zijn begrensd kunnen geen

aanvragen worden ingediend voor het uitvoeren van de overeenkomstig dat lid aangewezen

agrarische beheerpakketten op landbouwgronden voor zover die landbouwgronden niet zijn

opgenomen in de aanvraag, bedoeld in artikel 9.1.

Hoofdstuk 3 Natuurbeheer

Artikel 3.1 (grondslag subsidie)

1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie natuurbeheer verstrekken.

2. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie natuurbeheer verhogen met een vergoeding voor:

a. de instandhouding van het recreatiepakket op een natuurterrein;

b. de monitoring van de kwaliteit van het op een natuurterrein aanwezige natuurbeheertype.

Artikel 3.2 (duur subsidie)

Een subsidie natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten kalenderjaren,

of zoveel langer als op grond van artikel 12.4 vereist is.

Artikel 3.3 (begunstigden)

1. Een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt aan:

a. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij aanvang van de periode waarvoor subsidie

wordt verstrekt zeggenschap heeft over het te voeren beheer van het natuurterrein waarvoor

subsidie wordt aangevraagd, krachtens:

i. eigendom;

ii. erfpacht;

iii. recht van beklemming;

iv. artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of

v. een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet

zoals die wet tot 1 januari 2007 gold,

en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt

verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die zeggenschap heeft;

b. rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of

rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.

2. Als een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v. bedoelde titel is belast met of is

afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht

geen afbreuk doet aan de zeggenschap over het te voeren beheer van het natuurterrein.

3. In afwijking van het eerste lid kan het onderdeel van de subsidie natuurbeheer dat ziet op de

monitoring van de kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype alleen

worden verstrekt aan gecertificeerde begunstigden.

Artikel 3.4 (aanvraag subsidie)

1. Een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer gaat vergezeld van één of meerdere

kaarten met een topografische ondergrond, waarop per natuurbeheertype:

a. de grenzen van de natuurterreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn aangegeven, én

b. die natuurterreinen zijn genummerd, waarbij met één nummer één aaneengesloten

natuurterrein wordt aangeduid.

2. Als een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer tevens een aanvraag tot

subsidieverlening ten behoeve van de uitvoering van het recreatiepakket omvat, en de begrenzing

van het natuurterrein waarop dat pakket wordt uitgevoerd afwijkt van de begrenzing van het

natuurterrein waarvoor ingevolge het eerste lid subsidie wordt aangevraagd, zijn op de in het

eerste lid bedoelde kaart tevens deze afwijkende grenzen aangegeven.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid gaat een aanvraag tot verlening van een subsidie

natuurbeheer van een gecertificeerde begunstigde vergezeld van:

a. een lijst van oppervlaktes per natuurbeheertype waarvoor de subsidie wordt

aangevraagd;

b. de totale oppervlakte waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen

voor de uitvoering van het recreatiepakket;

c. een lijst van oppervlaktes per natuurbeheertype waarvoor de gecertificeerde begunstigde een

vergoeding wil ontvangen voor het verrichten van activiteiten op het gebied van monitoring

van de kwaliteit van het op dat natuurterrein aanwezige natuurbeheertype, én

d. één of meerdere elektronische kaarten met een topografische ondergrond, met daarop de

buitengrenzen van de natuurterreinen waarvoor in het kader van de subsidie natuurbeheer

een vergoeding wordt aangevraagd ten behoeve van:

i. de instandhouding van één of meerdere natuurbeheertypen, én

ii. het uitvoeren van het recreatiepakket.

4. De oppervlaktes, bedoeld in het derde lid, onderdelen b en c, kunnen niet groter zijn dan de som

van de oppervlaktes, bedoeld in het derde lid, onderdeel a.

Artikel 3.5 (voorwaarden voor deelname)

1. Een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt:

a. als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de betreffende

subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie voor het betreffende

natuurterrein, én

b. voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening

niet met opzet:

i. een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend

ter verkrijging van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer

als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a;

ii. een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond

van de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe of de equivalente Subsidieregeling

natuurbeheer van een andere provincie, óf

iii. de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. en

ii. bedoelde subsidies.

2. Een subsidie natuurbeheer wordt niet verstrekt voor een op een natuurterrein aanwezig

natuurbeheertype als ten aanzien van dat natuurterrein nog verplichtingen van toepassing zijn op

grond van:

a. de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe;

b. de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

c. de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of

d. de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 3.6 (subsidieverplichtingen)

1. Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer:

a. draagt er zorg voor dat alle beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor

de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype, en dat geen

handelingen worden verricht of gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding

daarvan;

b. draagt er zorg voor dat, voorzover voor het natuurterrein of deel daarvan subsidie wordt

verstrekt voor de uitvoering van het recreatiepakket, wordt voldaan aan bijlage 2;

c. draagt er zorg voor dat, voor zover de toeslag, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid,

onderdeel b, wordt verstrekt, wordt voldaan aan bijlage 7, onderdeel A;

d. draagt er zorg voor dat, voor zover subsidie wordt verstrekt voor de monitoring van de

kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype, deze monitoring wordt

verricht overeenkomstig door Gedeputeerde Staten nader vast te stellen voorschriften;

e. draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten

monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op het natuurterrein waarvoor

subsidie wordt verstrekt;

f. draagt er zorg voor dat het natuurterrein ten minste 358 dagen per jaar kosteloos wordt

opengesteld en toegankelijk blijft;

g. draagt er zorg voor dat op verzoek van Gedeputeerde Staten inzage wordt gegeven in het

uitgevoerde dan wel uit te voeren beheer ten behoeve van de instandhouding van het op

het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype;

h. meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs

niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien

werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;

i. meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen

kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én

j. draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene

wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de

subsidieverplichtingen.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen h en i, kan een subsidieontvanger die tevens

gecertificeerde begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij

Gedeputeerde Staten melden ten aanzien van welke natuurterreinen niet voldaan wordt aan één

of meerdere subsidieverplichtingen.

3. Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer laat

uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 3.3,

eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke

personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die

kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat:

a. de natuurlijke persoon of rechtspersoon de verplichtingen naleeft als bedoeld in het eerste

lid, onderdelen a tot en met c, e tot en met g en j;

b. de subsidieontvanger aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergoeding betaalt

voor de door hem of haar nageleefde verplichtingen als bedoeld in het eerste lid,

onderdelen a tot en met c en f;

c. de natuurlijke persoon of rechtspersoon garant staat voor het terugbetalen van de in

onderdeel b bedoelde vergoeding, als Gedeputeerde Staten de subsidie lager vaststellen

of geheel of gedeeltelijk wijzigen dan wel intrekken.

4. Als:

a. gehele of gedeeltelijke sluiting van het natuurterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de

bij of krachtens de Flora- en faunawet gestelde regels voor soortenbescherming of de

krachtens de artikelen 10, 10a, 19, 19a en 21 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor

beschermde natuurmonumenten of Natura-2000-gebieden vastgestelde

instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen;

b. het natuurterrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken

blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is, óf

c. sluiting van ten hoogste één hectare van het natuurterrein wenselijk is vanwege de

bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

is de ontvanger van een subsidie natuurbeheer voor dat betreffende gedeelte van het

natuurterrein vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f.

5. Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, niet zijnde een subsidieontvanger die

tevens gecertificeerde begunstigde is, stelt Gedeputeerde Staten binnen tien werkdagen na een

sluiting op grond van het vierde lid daarvan op de hoogte. Deze verplichting geldt niet voor zover

het een natuurterrein betreft dat in het natuurbeheerplan is aangewezen overeenkomstig artikel

2.1, derde lid, onderdeel a.

6. Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot ontheffing van de

verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, als hij daarvan om andere redenen dan

genoemd in het vierde lid wenst te worden ontheven.

7. Een melding als bedoeld in het vijfde lid en een aanvraag als bedoeld in het zesde lid gaat

vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop het niet-opengestelde deel

van het natuurterrein is aangegeven.

Artikel 3.7 (hoogte subsidie)

1. Een subsidie natuurbeheer bestaat uit de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één

van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

2. Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in

artikel 3.2 bedoelde periode op grond van artikel 3.8, eerste lid, onderdeel a, voor het

desbetreffende natuurbeheertype is vastgesteld, en het aantal hectares waarvoor voor dat

betreffende natuurbeheertype subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met:

a. het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 3.2

bedoelde periode op grond van artikel 3.8, eerste lid, onderdeel b, voor het

recreatiepakket is vastgesteld, en het aantal hectares waarop dat pakket wordt

uitgevoerd;

b. het product van het tarief, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onderdeel c, en het aantal

hectares waarop in het kader van de subsidie natuurbeheer monitoringswerkzaamheden

worden uitgevoerd, én

c. het product van het tarief, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onderdeel d, en het aantal

hectares waarvoor de toeslagen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdelen a en b,

worden verstrekt.

3. Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:

a. beslissen Gedeputeerde Staten binnen tien weken ambtshalve omtrent de hoogte van de

jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, waarbij die beslissing

éénmaal met ten hoogste tien weken verdaagd kan worden, én

b. keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a

bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit

aan:

i. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar

waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 3.3, eerste

lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in samenhang met

de artikelen 3.3, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf

ii. het in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, bedoelde samenwerkingsverband, indien

de aanvraag tot subsidieverlening door dat samenwerkingsverband is ingediend.

Artikel 3.8 (hoogte tarief per kalenderjaar)

1. Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen

subsidies natuurbeheer vast:

a. de tarieven voor de verschillende natuurbeheertypen, uitgedrukt in een bedrag per

hectare;

b. het tarief voor het recreatiepakket, uitgedrukt in een bedrag per hectare;

c. de tarieven voor de monitoring van de kwaliteit van de verschillende natuurbeheertypen,

uitgedrukt in een bedrag per hectare, én

d. de tarieven voor de toeslagen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, uitgedrukt in

een bedrag per hectare.

2. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie natuurbeheer:

a. verhogen met een toeslag voor de instandhouding van een natuurbeheertype op een

natuurterrein dat enkel varend kan worden bereikt;

b. op aanvraag verhogen met een toeslag als ten behoeve van de instandhouding van een

op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype gebruik wordt gemaakt van

schaapskuddes, mits die aanvraag gelijktijdig wordt ingediend met de aanvraag tot

verlening van een subsidie natuurbeheer voor de instandhouding van het hiervoor

bedoelde natuurbeheertype op het hiervoor bedoelde natuurterrein.

3. De toeslagen, bedoeld in het tweede lid, kunnen slechts worden verstrekt voor zover

Gedeputeerde Staten dit overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel b, in het

natuurbeheerplan hebben bepaald;

4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de

openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 3.9 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer vermeldt in elk geval:

a. het natuurbeheertype waarvoor subsidie wordt verleend;

b. de hoogte van de subsidie;

c. dat Gedeputeerde Staten gedurende de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt een

nadere uitwerking kunnen geven van de in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, bedoelde

beheeractiviteiten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het natuurbeheertype,

en in voorkomend geval

d. of een toeslag wordt verstrekt als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdelen a en b.

Artikel 3.10 (ambtshalve vaststellen)

1. Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten

kalenderjaren waarvoor de subsidie natuurbeheer is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.

2. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden

verdaagd.

Hoofdstuk 4 Agrarisch natuurbeheer

Hoofdstuk 4 Agrarisch natuurbeheer

Paragraaf 4.1 Subsidie agrarisch natuurbeheer

Afdeling 4.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidie agrarisch natuurbeheer

Artikel 4.1.1.1 (grondslag subsidie)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie agrarisch natuurbeheer verstrekken.

Artikel 4.1.1.2 (duur subsidie)

Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten

beheerjaren, of zoveel langer als op grond van artikel 12.4 vereist is.

Artikel 4.1.1.3 (begunstigden)

1. Een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt aan een landbouwer die de

landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd bij aanvang van de subsidie beheert

krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten

beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder

beheerjaar die landbouwgrond beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

2. Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een

ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet

aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.

Artikel 4.1.1.4 (aanvraag subsidie)

Een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer gaat vergezeld van een kaart

met een topografische ondergrond waarop de grenzen van de beheereenheden waarvoor subsidie

wordt aangevraagd én een nummering van die beheereenheden zijn aangegeven.

Artikel 4.1.1.5 (voorwaarden voor deelname)

1. Een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt:

a. als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid

tot het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de

verstrekking van de betreffende subsidie voor de betreffende landbouwgrond;

b. als is voldaan aan de instapeisen die gelden voor het agrarisch beheerpakket waarvoor

de subsidie wordt aangevraagd, én

c. voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot

subsidieverlening niet met opzet:

i. een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend

ter verkrijging van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie

landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b;

ii. een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond

van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe of de equivalente

Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf

iii. de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. en

ii. bedoelde subsidies.

2. Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt niet verstrekt voor landbouwgrond waarop nog

verplichtingen van toepassing zijn op grond van:

a. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe;

b. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

c. de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of

d. de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan een subsidie agrarisch natuurbeheer

worden verstrekt voor de uitvoering van een agrarisch beheerpakket, opgenomen in bijlage 3,

onderdeel B.1, onder de aanduiding:

a. A01.01.01 tot en met A01.01.06, indien op de betreffende beheereenheid reeds een

beheerspakket in stand wordt gehouden als bedoeld in:

i. de bijlagen 28c tot en met 28f van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

Drenthe, zoals die bijlagen tot 1 januari 2008 luidden, of

ii. bijlage 28c van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, zoals die

bijlage tussen 1 januari 2008 en 1 januari 2010 luidde;

b. A01.03.01, indien op de betreffende beheereenheid reeds een beheerspakket in stand

wordt gehouden als bedoeld in de bijlagen 16 tot en met 18 van de Subsidieregeling

agrarisch natuurbeheer Drenthe, zoals die bijlagen tot 1 januari 2010 luidden.

Artikel 4.1.1.6 (subsidieverplichtingen)

1. Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer:

a. draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die behoren

bij het agrarische beheerpakket waarvoor subsidie wordt verstrekt;

b. draagt er zorg voor dat, voor zover de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, wordt

verstrekt, wordt voldaan aan bijlage 7, onderdeel B;

c. draagt er zorg voor dat op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt verstrekt en op zijn

gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in:

i. artikel 3 van en de bijlagen 1 en 2 bij de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, én

ii. bijlage 2 van de Beleidsregels verlagen subsidie POP2;

d. draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten

monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op de landbouwgrond waarvoor

subsidie wordt verstrekt;

e. meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs

niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien

werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;

f. meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen

kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én

g. draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene

wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de

subsidieverplichtingen.

2. Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer dient uiterlijk op de peildatum van ieder

beheerjaar, middels een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier, bij

Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat beheerjaar,

waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006:

a. van toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische

beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.1, en

b. van overeenkomstige toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de

agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.2.

3. In een geval als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, rust de in het tweede lid van het onderhavige

artikel bedoelde verplichting op die derde voor zover deze het beheer heeft overgenomen.

4. De in het tweede lid bedoelde aanvraag hoeft niet ingediend te worden voor zover het de toeslag,

bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, betreft.

Artikel 4.1.1.7 (hoogte subsidie)

1. Een subsidie agrarisch natuurbeheer bestaat uit de som van zes jaarvergoedingen, elk

behorend bij één van de zes beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

2. Een jaarvergoeding is het product van het op grond van artikel 4.1.1.8, eerste lid, onderdeel a,

voor het desbetreffende beheerjaar en agrarisch beheerpakket vastgestelde tarief, en het aantal

hectares waarvoor voor het betreffende agrarische beheerpakket subsidie wordt verstrekt,

eventueel vermeerderd met het product van het van toepassing zijnde tarief, bedoeld in artikel

4.1.1.8, eerste lid, onderdeel b, en het aantal hectares waarvoor de toeslag, bedoeld in artikel

4.1.1.8, tweede lid, wordt verstrekt.

3. Na afloop van elk van de eerste vijf beheerjaren:

a. beslissen Gedeputeerde Staten binnen de in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a,

genoemde termijn omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende

beheerjaar behoort, én

b. keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a

bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan

de landbouwer die op de peildatum van het beheerjaar waarop de jaarvergoeding

betrekking heeft, beschikt over het in artikel 4.1.1.3 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.

Artikel 4.1.1.8 (hoogte tarief per beheerjaar)

1. Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor reeds verleende of voor met ingang van het komende

beheerjaar te verlenen subsidies agrarisch natuurbeheer vast:

a. de tarieven voor de verschillende agrarische beheerpakketten of varianten daarvan,

uitgedrukt in een bedrag per hectare;

b. de tarieven voor de toeslag, bedoeld in het tweede lid, uitgedrukt in een bedrag per

hectare, waarbij Gedeputeerde Staten verschillende tarieven kunnen vaststellen voor het

uitrijden van ruige stalmest op landbouwgronden die enkel varend kunnen worden bereikt

en het uitrijden van ruige stalmest op andere landbouwgronden.

2. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een toeslag verstrekken voor het uitrijden van ruige

stalmest, mits die aanvraag gelijktijdig wordt ingediend met de aanvraag tot verlening van een

subsidie agrarisch natuurbeheer voor de uitvoering van één of meerdere agrarische

beheerpakketten, bedoeld in bijlage 7, onderdeel B, onder 1.

3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de

openstellingsperiode of een nieuw beheerjaar mededeling gedaan door plaatsing in het

Provinciaal Blad.

Artikel 4.1.1.9 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:

a. het agrarische beheerpakket waarvoor subsidie wordt verleend;

b. of een toeslag wordt verstrekt als bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid;

c. de hoogte van de jaarvergoeding die behoort bij het eerste beheerjaar;

d. de wijze waarop de tarieven en in voorkomend geval de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8,

tweede lid, voor het tweede tot en met zesde beheerjaar worden berekend;

e. of een subsidie wordt verstrekt in het kader van de uitvoering van het

Plattelandsontwikkelingsprogramma en of die subsidie gedeeltelijk wordt gefinancierd met

Europese middelen.

Artikel 4.1.1.10 (ambtshalve vaststelling)

1. Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten

beheerjaren waarvoor de subsidie agrarisch natuurbeheer is verstrekt, die subsidie ambtshalve

vast.

2. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden

verdaagd.

3. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, omvat tevens de beslissing op de aanvraag, bedoeld in

artikel 4.1.1.6, tweede lid, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het zesde en laatste

beheerjaar.

Afdeling 4.1.2 Bijzondere bepalingen inzake collectief agrarisch natuurbeheer

Artikel 4.1.2.1 (subsidieaanvraag collectief agrarisch natuurbeheer)

1. Een begunstigde die een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het

kader van collectief agrarisch natuurbeheer indient, geeft in die aanvraag per gebied, bedoeld in

artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, waar hij wenst deel te nemen aan collectief agrarisch

natuurbeheer, aan:

a. de minimum- onderscheidenlijk maximumoppervlakte waarop hij gedurende de periode,

bedoeld in artikel 4.1.1.2, voornemens is één of meerdere agrarische beheerpakketten in

het kader van collectief agrarisch natuurbeheer uit te voeren, waarbij:

i. de minimumoppervlakte niet kleiner kan zijn dan de minimumoppervlakte van het

betreffende agrarische beheerpakket, én

ii. de maximumoppervlakte niet groter kan zijn dan de totale oppervlakte van de

landbouwgronden die tot zijn bedrijf behoren en die zijn gelegen binnen het in de

aanhef van dit lid bedoelde gebied.

b. binnen welk gebied de in onderdeel a bedoelde oppervlaktes zijn gelegen.

2. Artikel 4.1.1.4 is niet van toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.1.2.2 (aanvullende subsidieverplichting)

Onverminderd artikel 4.1.1.6 is een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader

van collectief agrarisch natuurbeheer gehouden:

a. elk beheerjaar het beheer uit te voeren overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten

vastgestelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het

desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn

vroegst kan worden ingediend, luidt;

b. de gebiedscoördinator tijdig op de hoogte te stellen van wijzigingen en intrekkingen als

bedoeld in de artikelen 7.1 tot en met 7.6 en 7.8, tweede lid, voor zover deze relevant zijn

voor het collectief beheerplan.

Artikel 4.1.2.3 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief

agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:

a. per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, de minimale en maximale

oppervlakte waarvoor subsidie wordt respectievelijk kan worden verleend;

b. of een toeslag wordt verstrekt als bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid;

c. de wijze waarop de tarieven en in voorkomend geval de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8,

tweede lid, worden berekend;

d. dat de subsidieontvanger elk beheerjaar gehouden is het beheer uit te voeren

overeenkomstig het in artikel 9.2 bedoelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór

de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid,

bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;

e. of een subsidie wordt verstrekt in het kader van de uitvoering van het

Plattelandsontwikkelingsprogramma en of die subsidie gedeeltelijk wordt gefinancierd met

Europese middelen.

Artikel 4.1.2.4 (aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer)

1. Gedeputeerde Staten kunnen in een beheerjaar op aanvraag een aanvullende toeslag als bedoeld

in bijlage 7, onderdeel C, subonderdelen 1 en 2 verstrekken aan landbouwers die in het

betreffende beheerjaar deelnemen aan collectief agrarisch natuurbeheer voor zover voldaan wordt

aan de in het betreffende subonderdeel van die bijlage opgenomen voorschriften;

2. Aanvragen als bedoeld in het eerste lid worden namens de betreffende landbouwer ingediend

door de in het gebied waarin de betreffende beheereenheid is gelegen werkzame

gebiedscoördinator, en gaan vergezeld van een door hem opgesteld advies met betrekking tot de

noodzaak tot het verstrekken van de toeslag en de hoogte daarvan, waarbij tevens door de

gebiedscoördinator wordt verklaard dat hij, in elk geval op het moment van indienen van de

betreffende aanvraag, heeft vastgesteld dat de landbouwer voldoet aan de aan de toeslag

verbonden eisen.

3. Op aanvragen als bedoeld in het eerste lid is artikel 1.3, eerste lid, niet van toepassing voor

zover dat artikel bepaalt dat aanvragen slechts kunnen worden ingediend als Gedeputeerde

Staten een openstellingsperiode hebben vastgesteld voor de indiening van aanvragen, met dien

verstande dat een in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag niet eerder kan

worden ingediend dan na afloop van de periode waarin in dat beheerjaar aan de aan het

betreffende agrarische beheerpakket verbonden beheereisen dient te worden voldaan indien niet

om de toeslag zou zijn verzocht.

4. Artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, is van toepassing en de artikelen 1.4 en 1.5, met uitzondering

van het tweede lid van dat artikel, zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Gedeputeerde Staten keren de toeslag overeenkomstig artikel 4.1.1.7, derde lid, onderdeel b,

tegelijkertijd uit met de in dat onderdeel bedoelde jaarvergoeding.

Artikel 4.1.2.5 (toepasselijkheid afdeling 4.1.1)

De bepalingen van afdeling 4.1.1 zijn van overeenkomstige toepassing voor zover uit de bepalingen

van de onderhavige afdeling niet anders voortvloeit.

Paragraaf 4.2 Probleemgebiedensubsidie

Artikel 4.2.1 (grondslag subsidie)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken.

Artikel 4.2.2 (duur subsidie)

Een probleemgebiedensubsidie wordt verstrekt voor een kalenderjaar.

Artikel 4.2.3 (begunstigde)

1. Een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt aan een landbouwer die de

landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd op de peildatum van een kalenderjaar

beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

2. Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een

ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet

aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.

Artikel 4.2.4 (aanvraag subsidie)

Een aanvraag tot vaststelling en tevens uitbetaling van een probleemgebiedensubsidie wordt uiterlijk

op de peildatum van het betreffende kalenderjaar ingediend middels een door Gedeputeerde Staten

vastgesteld aanvraagformulier, waarbij de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 van

toepassing zijn.

Artikel 4.2.5 (voorwaarden voor deelname)

1. Een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt als:

a. het natuurbeheerplan zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot

het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking

van de probleemgebiedensubsidie op de betreffende landbouwgrond;

b. de landbouwgrond een aaneengesloten oppervlakte heeft van ten minste 0,5 hectare;

c. voor zover de begunstigde voor de landbouwgrond waarvoor een

probleemgebiedensubsidie is aangevraagd, tevens een subsidie agrarisch natuurbeheer

op grond van de onderhavige verordening, of een subsidie voor de instandhouding van

een beheerspakket, bedoeld in de bijlagen 6 tot en met 28f van de Subsidieregeling

agrarisch natuurbeheer Drenthe, ontvangt, én

d. voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot

subsidieverstrekking niet met opzet:

i. een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een

probleemgebiedensubsidie op grond van de onderhavige verordening, de

Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe of de equivalente

Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf

ii. de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i.

bedoelde subsidies.

2. Een probleemgebiedensubsidie wordt niet verstrekt voor landbouwgrond waarvoor een

vergelijkbare subsidie wordt ontvangen op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

van de minister zoals die regeling tot 1 januari 2007 gold.

Artikel 4.2.6 (subsidieverplichtingen)

Een ontvanger van een probleemgebiedensubsidie:

a. draagt er zorg voor dat gedurende het gehele kalenderjaar op de landbouwgrond

waarvoor de subsidie wordt verstrekt en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de

voorschriften, opgenomen in artikel 3 van en de bijlagen 1 en 2 bij de Regeling GLBinkomenssteun

2006;

b. zet zijn landbouwactiviteiten gedurende ten minste vijf jaar voort, te rekenen vanaf de

eerste betaling die hij ontvangt in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma

2007-2013 voor het uitoefenen van een landbouwactiviteit in een probleemgebied;

c. draagt er zorg voor dat geen werkzaamheden worden verricht die een wijziging tot gevolg

hebben van de topografische kavel- en perceelsstructuur, het microreliëf, de

bodemstructuur of het bodemprofiel;

d. draagt er zorg voor dat geen werkzaamheden worden verricht die een wijziging tot gevolg

hebben van de begreppeling of de detailontwatering, of leiden tot verlaging van de

grondwaterstand dan wel slootwaterpeilen;

e. meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan redelijkerwijs

niet kan worden voldaan aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen

tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;

f. meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen

kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én

g. draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene

wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de

subsidieverplichtingen.

Artikel 4.2.7 (hoogte subsidie)

Een probleemgebiedensubsidie bestaat uit het product van het op grond van artikel 4.2.8, eerste lid,

voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde tarief, en het aantal hectares waarvoor de subsidie

wordt verstrekt.

Artikel 4.2.8 (hoogte tarief per kalenderjaar)

1. Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te

verstrekken probleemgebiedensubsidies het tarief per hectare vast.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de

openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 4.2.9 (subsidievaststelling)

1. Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van het kalenderjaar de

probleemgebiedensubsidie vast.

2. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden

verdaagd.

Artikel 4.2.10 (ontkoppelde probleemgebiedensubsidie)

1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken voor

landbouwgrond die is gelegen in een probleemgebied, waarbij het, in afwijking van artikel 4.2.5,

eerste lid, onderdeel c, niet vereist is dat de begunstigde voor die landbouwgrond tevens een

subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie voor de instandhouding van een beheerspakket

als bedoeld in die bepaling ontvangt.

2. Een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verstrekt als aan

de begunstigde in het betreffende kalenderjaar voor de desbetreffende landbouwgrond niet reeds

een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in artikel 4.2.5 wordt verstrekt.

3. De bepalingen van deze paragraaf zijn, met uitzondering van artikel 4.2.5, eerste lid, onderdeel c,

van overeenkomstige toepassing op een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid.

4. Gedeputeerde Staten kunnen nadere voorwaarden verbinden aan een

probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 5 Landschapsbeheer

Hoofdstuk 5 Landschapsbeheer

Afdeling 5.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidies landschapsbeheer

Artikel 5.1.1.1 (grondslag subsidie)

1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie landschapsbeheer verstrekken:

a. voor de instandhouding van een op een natuurterrein gelegen landschapselement

zoals opgenomen in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, door begunstigden als bedoeld in

artikel 5.1.2.1;

b. voor de uitvoering van een beheerpakket landschap ten behoeve van een

landschapselement zoals opgenomen in bijlage 6, onderdelen B.1 of B.2, door

begunstigden als bedoeld in artikel 5.1.3.1, mits het beheerpakket landschap niet wordt

uitgevoerd ten behoeve van een op een natuurterrein gelegen landschapselement.

2. Gedeputeerde Staten kunnen een in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde subsidie natuurbeheer

verhogen met een vergoeding voor de monitoring van de kwaliteit van binnen een natuurterrein

gelegen landschapselementen.

3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat een

subsidie landschapsbeheer als bedoeld in dat onderdeel, voor bepaalde, in bijlage 6, onderdelen

A.1 of A.2, opgenomen landschapselementen slechts verstrekt kan worden aan gecertificeerde

begunstigden, of juist niet verstrekt kunnen worden aan dergelijke begunstigden.

Artikel 5.1.1.2 (duur subsidie)

Een subsidie landschapsbeheer wordt verstrekt voor de duur van zes aaneengesloten kalenderjaren,

of zoveel langer als op grond van artikel 12.4 vereist is.

Artikel 5.1.1.3 (voorwaarden voor deelname)

1. Een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt als:

a. het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot

het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking

van de betreffende subsidie, én

b. is voldaan aan de instapeisen die behoren bij het betreffende landschapselement

onderscheidenlijk beheerpakket landschap.

2. Een subsidie landschapsbeheer wordt niet verstrekt als de in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel

a onderscheidenlijk onderdeel b, bedoelde begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag

tot subsidieverlening met opzet:

a. een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter

verkrijging van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een

subsidie landschapsbeheer;

b. een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de

Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe of de equivalente Subsidieregeling natuurbeheer

van een andere provincie;

c. een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de

Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe of de equivalente Subsidieregeling

agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf

d. de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de in de onderdelen a

tot en met c bedoelde subsidies.

3. Een subsidie landschapsbeheer wordt evenmin verstrekt voor een landschapselement als bedoeld

in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, of voor het uitvoeren van een beheerpakket landschap

als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, ten behoeve van een in dat onderdeel

bedoeld landschapselement:

a. waarop nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van:

i. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe;

ii. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

iii. de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe;

iv. de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

v. de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of

vi. de Beschikking terzake het uit productie nemen van bouwland.

b. voor zover dat is gelegen op een erf.

Artikel 5.1.1.4 (subsidieverplichtingen die de subsidieperiode overschrijden)

Als ten behoeve van de instandhouding van een landschapselement of voor het uitvoeren van een

beheerpakket landschap verplichtingen zijn opgenomen met betrekking tot de cyclus van knippen,

scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten, behoren die verplichtingen slechts tot de

subsidieverplichtingen indien dat knippen, scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten op basis van de

betreffende cyclus valt binnen de periode waarvoor die subsidie wordt verstrekt.

Afdeling 5.1.2 Subsidie landschapsbeheer binnen natuurterreinen

Artikel 5.1.2.1 (begunstigden)

1. Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan worden

verstrekt aan:

a. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij aanvang van de periode waarvoor

subsidie wordt verstrekt zeggenschap heeft over het te voeren beheer van een op een

natuurterrein gelegen landschapselement waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:

i. eigendom;

ii. erfpacht;

iii. recht van beklemming;

iv. artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of

v. een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet

zoals die wet tot 1 januari 2007 gold,

en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt

verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die zeggenschap heeft;

b. rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of

rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.

2. Als een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v. bedoelde titel is belast met of is

afgeleid van een ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel

5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet

aan de zeggenschap over het te voeren beheer van het landschapselement.

3. In afwijking van het eerste lid kan het onderdeel van de subsidie landschapsbeheer dat ziet op

de monitoring van de kwaliteit van binnen een natuurterrein gelegen landschapselementen alleen

worden verstrekt aan gecertificeerde begunstigden.

 Artikel 5.1.2.2 (aanvraag subsidie)

1. Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1,

eerste lid, onderdeel a, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop

de landschapselementen waarvoor subsidie wordt gevraagd en een nummering van die

landschapselementen zijn aangegeven.

2. In afwijking van het eerste lid gaat een aanvraag van een gecertificeerde begunstigde tot

verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel

a, vergezeld van:

a. een lijst van oppervlaktes, meters of aantallen per landschapselement waarvoor de

subsidie wordt aangevraagd;

b. één of meerdere elektronische kaarten met een topografische ondergrond, met daarop de

buitengrenzen van de natuurterreinen waarop de landschapselementen zijn gelegen

waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, én

c. een lijst van oppervlaktes, onderscheidenlijk meters of stuks, per landschapselement

waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen voor het

verrichten van activiteiten op het gebied van monitoring van de kwaliteit van binnen een

natuurterrein gelegen landschapselementen.

Artikel 5.1.2.3 (subsidieverplichtingen)

1. Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid,

onderdeel a:

a. draagt er zorg voor dat het op het natuurterrein aanwezige landschapselement in stand

wordt gehouden door te voldoen aan de beheereisen zoals die in bijlage 6, onderdelen

B.1 of B.2, zijn opgenomen bij het equivalente beheerpakket landschap, en dat geen

handelingen worden verricht of gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding van het

betreffende landschapselement;

b. draagt er zorg voor dat, voor zover subsidie wordt verstrekt voor de monitoring van de

kwaliteit van binnen een natuurterrein gelegen landschapselementen, deze monitoring

wordt verricht overeenkomstig door Gedeputeerde Staten nader vast te stellen

voorschriften;

c. draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten

monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met betrekking tot het op het

natuurterrein gelegen landschapselement waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

d. draagt er zorg voor dat op verzoek van Gedeputeerde Staten inzage wordt gegeven in het

uitgevoerde dan wel uit te voeren beheer ten behoeve van de instandhouding van het op

het natuurterrein aanwezige landschapselement;

e. meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs

niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien

werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;

f. meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen

kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én

g. draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene

wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de

subsidieverplichtingen.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, hoeft een gecertificeerde begunstigde niet te voldoen

aan de in dat onderdeel bedoelde beheereisen, maar draagt hij er zorg voor dat alle

beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het op het

natuurterrein aanwezige landschapselement, en dat geen handelingen worden verricht en

gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding daarvan.

3. In afwijking van het eerste lid, onderdelen e en f, kan een ontvanger van een subsidie

landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, die tevens gecertificeerde

begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij Gedeputeerde Staten

melden ten aanzien van welke landschapselementen niet voldaan wordt aan één of meerdere

subsidieverplichtingen.

4. Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer

laat uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel

5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke

personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die

kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat:

a. de natuurlijke persoon of rechtspersoon de verplichtingen naleeft als bedoeld in:

i. het eerste lid, onderdelen a, c, d en g, óf

ii. het eerste lid, onderdelen c, d en g, en het tweede lid indien het

samenwerkingsverband tevens een gecertificeerde begunstigde is;

b. de subsidieontvanger aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergoeding betaalt

voor de door hem of haar nageleefde verplichtingen als bedoeld in:

i. het eerste lid, onderdeel a, óf

ii. het tweede lid indien het samenwerkingsverband tevens een gecertificeerde

begunstigde is;

c. de natuurlijke persoon of rechtspersoon garant staat voor het terugbetalen van de in

onderdeel b bedoelde vergoeding, als Gedeputeerde Staten de subsidie lager vaststellen

of geheel of gedeeltelijk wijzigen dan wel intrekken.

Artikel 5.1.2.4 (hoogte subsidie)

1. Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, bedraagt de

som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de

subsidie wordt verstrekt.

2. Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in

artikel 5.1.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 5.1.2.5, eerste lid, onderdeel a, voor het

desbetreffende landschapselement is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks

waarvoor voor dat betreffende landschapselement subsidie wordt verstrekt, eventueel

vermeerderd met het product van het tarief, bedoeld in artikel 5.1.2.5, eerste lid, onderdeel b, en

het aantal hectares, meters of stuks waarop in het kader van de subsidie landschapsbeheer

monitoringswerkzaamheden worden uitgevoerd.

3. Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:

a. beslissen Gedeputeerde Staten binnen tien weken ambtshalve omtrent de hoogte van de

jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, waarbij die beslissing

éénmaal met ten hoogste tien weken verdaagd kan worden, én

b. keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a

bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit

aan:

i. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar

waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 5.1.2.1,

eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in

samenhang met de artikelen 5.1.2.1, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf

ii. het in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, bedoelde samenwerkingsverband,

indien de aanvraag tot subsidieverlening door dat samenwerkingsverband is

ingediend.

Artikel 5.1.2.5 (hoogte tarief per kalenderjaar)

1. Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te

verlenen subsidies landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vast:

a. de tarieven voor de verschillende landschapselementen als bedoeld in artikel 5.1.1.1,

eerste lid, onderdeel a, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of stuks;

b. de tarieven voor de monitoring van de kwaliteit van de verschillende binnen een

natuurterrein gelegen landschapselementen, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter

of stuks.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de

openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 5.1.2.6 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste

lid, onderdeel a, vermeldt in elk geval:

a. het landschapselement waarvoor subsidie wordt verleend;

b. de hoogte van de subsidie, én

c. dat Gedeputeerde Staten gedurende de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt een

nadere uitwerking kunnen geven van de in artikel 5.1.2.3 bedoelde beheeractiviteiten die

noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het landschapselement.

Artikel 5.1.2.7 (ambtshalve vaststellen)

1. Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten

kalenderjaren waarvoor de subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid,

onderdeel a, is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.

2. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden

verdaagd.

Afdeling 5.1.3 Subsidie landschapsbeheer buiten natuurterreinen

Artikel 5.1.3.1 (begunstigden)

1. Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan worden

verstrekt aan een landbouwer die het landschapselement ten behoeve waarvan hij het

beheerpakket landschap uitvoert of zal uitvoeren bij aanvang van de subsidie beheert krachtens

een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten

kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder

kalenderjaar dat landschapselement beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

2. Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een

ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid,

onderdeel b, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid

het beheer uit te voeren.

Artikel 5.1.3.2 (aanvraag subsidie)

Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste

lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop de

landschapselementen ten behoeve waarvan het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en een

nummering van die landschapselementen zijn aangegeven.

Artikel 5.1.3.3 (subsidieverplichtingen)

1. Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid,

onderdeel b:

a. draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan de beheereisen die behoren bij het

beheerpakket landschap waarvoor de subsidie wordt verstrekt, en dat geen handelingen

worden verricht of gedoogd die daaraan afbreuk doen;

b. draagt er zorg voor dat ten aanzien van het landschapselement ten behoeve waarvan het

beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de

voorschriften, opgenomen in:

i. artikel 3 van en de bijlagen 1 en 2 bij de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, én

ii. bijlage 2 van de Beleidsregels verlagen subsidie POP2;

c. draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten

monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met betrekking tot het

landschapselement ten behoeve waarvan het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd;

d. meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs

niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien

werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;

e. meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen

kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én

f. draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene

wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de

subsidieverplichtingen.

2. Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid,

onderdeel b, dient uiterlijk op de peildatum van ieder kalenderjaar, middels een door

Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot

betaling van de jaarvergoeding voor dat kalenderjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening

(EG) nr. 1975/2006 van overeenkomstige toepassing zijn.

3. In een geval als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, rust de in het tweede lid van het onderhavige

artikel bedoelde verplichting op die derde voor zover deze het beheer heeft overgenomen.

Artikel 5.1.3.4 (hoogte subsidie)

1. Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, bedraagt de

som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de

subsidie wordt verstrekt.

2. Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in

artikel 5.1.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 5.1.3.5, eerste lid, voor het desbetreffende

beheerpakket landschap is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarvoor voor dat

betreffende beheerpakket landschap subsidie wordt verstrekt.

3. Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:

a. beslissen Gedeputeerde Staten binnen de in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a,

genoemde termijn omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende

kalenderjaar behoort, én

b. keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a

bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan

de landbouwer die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding

betrekking heeft, beschikt over het in artikel 5.1.3.1 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.

Artikel 5.1.3.5 (hoogte tarief per kalenderjaar)

1. Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen

subsidies landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, de tarieven voor

de verschillende beheerpakketten landschap vast, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of

stuk.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de

openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 5.1.3.6 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste

lid, onderdeel b, vermeldt in elk geval:

a. het beheerpakket landschap waarvoor subsidie wordt verleend, én

b. de hoogte van de subsidie.

Artikel 5.1.3.7 (ambtshalve vaststelling)

1. Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten

kalenderjaren waarvoor de subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid,

onderdeel b, is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.

2. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden

verdaagd.

3. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, omvat ook de beslissing op de aanvraag, bedoeld in

artikel 5.1.3.3, tweede lid, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het zesde en laatste

kalenderjaar.

Hoofdstuk 6 Subsidie organisatiekosten

Hoofdstuk 6 Subsidie organisatiekosten

Artikel 6.1 (grondslag subsidie)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie organisatiekosten verstrekken.

Artikel 6.2 (duur subsidie)

Een subsidie organisatiekosten wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes aaneengesloten

kalenderjaren.

Artikel 6.3 (begunstigden)

Een subsidie organisatiekosten kan worden verstrekt aan een agrarische natuurvereniging.

Artikel 6.4 (aanvraag subsidie)

1. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend uiterlijk 31 oktober direct voorafgaand aan het

eerste kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

2. Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

a. een beschrijving van het gebied waar de agrarische natuurvereniging agrarisch

natuurbeheer ondersteunt en stimuleert;

b. een activiteitenplan, gericht op het ondersteunen en stimuleren van agrarisch

natuurbeheer, waarin ten minste voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd

per kalenderjaar staat beschreven voor welke activiteiten subsidie wordt aangevraagd, én

c. een begroting, waarin uitgesplitst per kalenderjaar de verwachte uitgaven en inkomsten

staan beschreven.

Artikel 6.5 (subsidieverplichtingen)

De ontvanger van een subsidie organisatiekosten voert de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie

wordt verstrekt uit conform het activiteitenplan en de daarbij behorende begroting, bedoeld in artikel

6.4, tweede lid, onderdelen b en c, voor zover deze door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd.

Artikel 6.6 (subsidiabele kosten)

1. Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de noodzakelijke kosten voor de organisatie van

activiteiten, gericht op:

a. kennisbevordering, kwaliteitsborging en professionalisering van agrarisch natuurbeheer;

b. werving en aanvraagbegeleiding van landbouwers;

c. promotie, draagvlak en samenwerking in een gebied;

d. monitoring en toezicht ten behoeve van de ecologische sturing in het gebied.

2. Subsidie wordt niet verstrekt voor activiteiten waarvoor reeds een subsidie wordt verstrekt op

grond van:

a. hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe of

b. hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister.

3. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de kosten en

activiteiten, bedoeld in het eerste lid, die voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 6.7 (hoogte subsidie)

Een subsidie organisatiekosten bedraagt hetzij:

a. ten hoogste 100 procent van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, hetzij

b. een door Gedeputeerde Staten te bepalen maximumbedrag,

waarbij de genoten inkomsten op de aldus bepaalde bedragen in mindering worden gebracht.

Artikel 6.8 (aanvraag tot voorschotverlening)

Gedeputeerde Staten kunnen ten hoogste éénmaal per kalenderjaar op aanvraag een voorschot

verlenen, waarbij dat voorschot ten hoogste 80% bedraagt van de subsidiabele kosten zoals die voor

dat kalenderjaar in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde begroting zijn opgenomen.

Artikel 6.9 (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een subsidie organisatiekosten vermeldt in elk geval:

a. de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

b. de periode waarvoor subsidie wordt verleend, én

c. de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 6.10 (aanvraag tot subsidievaststelling)

1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de subsidie organisatiekosten jaarlijks vaststellen

voor dat gedeelte dat ziet op de in het voorgaande kalenderjaar gemaakte subsidiabele kosten.

2. Een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk acht weken na

afloop van het in dat lid bedoelde kalenderjaar ingediend.

3. Als een subsidieontvanger geen of slechts gedeeltelijk aanvragen als bedoeld in het eerste lid

heeft ingediend, wordt door hem uiterlijk acht weken na afloop van de periode waarvoor de

subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend voor de periode waarover

nog geen subsidievaststelling heeft plaatsgevonden.

4. Een aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een overzicht van de gemaakte

subsidiabele kosten, de betalingsbewijzen daarvan, de daadwerkelijk genoten inkomsten en een

verslag van de uitgevoerde activiteiten.

Hoofdstuk 7 Wijziging en intrekking

Hoofdstuk 7 Wijziging en intrekking

Artikel 7.1 (overmacht)

1. Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in

artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan, indien sprake is van overmacht of uitzonderlijke

omstandigheden, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende beschikking

tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de uitzonderlijke

omstandigheden zich voordoen.

2. Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, probleemgebiedensubsidie of subsidie

landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan, als sprake is van

overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van Verordening

(EG) nr. 1974/2006, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende

beschikking tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de

uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.

3. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid honoreren en

de betreffende subsidie naar evenredigheid vaststellen, als de overmacht of uitzonderlijke

omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de betreffende subsidie

niet of niet meer kan worden behaald.

4. In afwijking van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het

eerste en tweede lid afwijzen en de betreffende subsidie ongewijzigd voortzetten als de overmacht

of uitzonderlijke omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de

betreffende subsidie alsnog kan worden behaald en de ontvanger van de betreffende subsidie

zich ertoe bereid heeft verklaard de subsidieverplichtingen weer na te zullen leven zodra de

overmacht is, respectievelijk de uitzonderlijke omstandigheden zijn, geëindigd.

Artikel 7.2 (overlijden subsidieontvanger)

1. Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een

subsidie landschapsbeheer overlijdt, kan diens rechtsopvolger onder algemene titel binnen 24

weken na het overlijden een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot

subsidieverlening, inhoudende de overname van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden

aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.

2. Gedeputeerde Staten trekken de beschikking tot subsidieverlening met ingang van de datum van

het overlijden in en stellen de subsidie ambtshalve naar evenredigheid vast als er binnen de in het

eerste lid genoemde termijn geen aanvraag als bedoeld in dat lid is ingediend.

3. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste lid

wijzigen als de rechtsopvolger aangemerkt kan worden als begunstigde voor de betreffende

subsidie, tenzij de oorspronkelijke subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde was en de

rechtsopvolger dit niet is.

4. Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van de artikelen 3.7, 3.10, 4.1.1.7, 4.1.1.10, 4.1.2.4,

4.2.9, 5.1.2.4, 5.1.2.7, 5.1.3.4 en 5.1.3.7, de verstrekking dan wel betaling van een jaarvergoeding

of de vaststelling van een subsidie opschorten tot vier weken na de dag waarop de termijn,

genoemd in het eerste lid, is verstreken.

Artikel 7.3 (overdracht aan andere beheerder)

1. Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of subsidie landschapsbeheer als bedoeld in

artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, de zeggenschap over het beheer overdraagt aan een

derde, waardoor hij op de peildatum van een kalenderjaar niet kan worden aangemerkt als

begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de

betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname

door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende

subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.

2. Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als

bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, het beheer overdraagt aan een derde, waardoor

hij op de peildatum van een beheerjaar respectievelijk kalenderjaar niet kan worden aangemerkt

als begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de

betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname

door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende

subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.

3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk 15 augustus van het betreffende

kalenderjaar gedaan.

4. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt uiterlijk op de peildatum van het betreffende

beheerjaar respectievelijk kalenderjaar gedaan.

5. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste of

tweede lid wijzigen als de derde aangemerkt kan worden als begunstigde voor de betreffende

subsidie, tenzij de oorspronkelijke subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde was en de

derde dit niet is.

6. Onverminderd het vijfde lid honoreren Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het

eerste lid niet met betrekking tot het gedeelte van een subsidie natuurbeheer dat ziet op de

toeslag, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel b, voor zover de derde niet in staat is de aan

die toeslag verbonden verplichtingen na te leven, maar stellen zij ambtshalve het betreffende deel

van de subsidie naar evenredigheid vast.

7. Onverminderd het vijfde lid honoreren Gedeputeerde Staten, indien er sprake is van een

gedeeltelijke overdracht van een natuurterrein, een landschapselement, een beheereenheid of

een beheerpakket landschap, een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid slechts indien

zowel het overgedragen deel als het resterende deel voldoen aan de eisen van het

desbetreffende natuurbeheertype, onderscheidenlijk de instapeisen van het desbetreffende

landschapbeheertype, agrarisch beheerpakket of beheerpakket landschap.

8. Een wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het vijfde lid treedt in

werking met ingang van het kalenderjaar respectievelijk beheerjaar waarin de derde op de

peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden.

Artikel 7.4 (overdracht aan Staatsbosbeheer, TBO of BBL)

1. Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een

subsidie landschapsbeheer kan, als hij de zeggenschap over het beheer of het beheer geheel of

gedeeltelijk overdraagt aan Staatsbosbeheer, het Bureau beheer landbouwgronden of een

instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere

terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties zoals dat artikel tot 1 januari 2008 luidde, een

aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening

en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie.

2. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening inzake agrarisch

natuurbeheer of landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, naar

aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid met ingang van de datum van

overdracht slechts geheel of gedeeltelijk intrekken en naar evenredigheid vaststellen, als voldaan

is aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 44, tweede lid, onderdeel c, van Verordening (EG) nr.

1974/2006.

Artikel 7.5 (wijziging subsidie ivm vergroting areaal)

1. Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een

subsidie landschapsbeheer kan éénmaal per kalenderjaar onderscheidenlijk beheerjaar een

aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening met ingang van het

volgend kalenderjaar of beheerjaar, gericht op de vergroting van het areaal waarvoor subsidie

wordt verstrekt.

2. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer naar

aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een

verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste

lid, 3.3, 3.4 en 3.5 zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch

natuurbeheer naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als:

a. de vergroting niet meer dan twee hectare bedraagt en evenmin meer dan 10% van het

areaal landbouwgrond waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én

b. de wijziging leidt tot een verhoging van de jaarbetaling van ten minste €50,- per

beheerjaar.

De artikelen 1.3, eerste lid, 4.1.1.3, 4.1.1.4 en 4.1.1.5 zijn van overeenkomstige toepassing, met

uitzondering van de in de agrarische beheerpakketten opgenomen eis ten aanzien van de

minimale oppervlakte van de beheereenheid voor zover het areaal landbouwgrond waarop de

aanvraag tot wijziging ziet grenst aan landbouwgrond waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt,

én op de beide aldus aanééngrenzende arealen eenzelfde agrarisch beheerpakket zal worden

uitgevoerd.

4. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer

als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, naar aanleiding van een aanvraag als

bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding

van ten minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.2.1, en 5.1.2.2 zijn

van overeenkomstige toepassing.

5. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening inzake landschapsbeheer als

bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in

het eerste lid wijzigen als:

a. de vergroting niet meer dan twee hectare bedraagt en evenmin meer dan 10% bedraagt

van het aantal hectares, meters of stuks waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én

b. de wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per

kalenderjaar.

De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.3.1 en 5.1.3.2 zijn van overeenkomstige toepassing, met

uitzondering van de in de beheerpakketten landschap opgenomen eis ten aanzien van de

minimale oppervlakte van het landschapselement voor zover het beheerpakket landschap waarop

de aanvraag tot wijziging ziet betrekking heeft op een landschapselement dat grenst aan een

landschapselement waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én dat ten behoeve van de beide

aldus aanééngrenzende landschapselementen eenzelfde beheerpakket landschap zal worden

uitgevoerd.

6. Als een in het eerste lid bedoelde aanvraag betrekking heeft op het vergroten van het areaal

waarvoor een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch wordt

verstrekt:

a. is het derde lid, onderdeel a, niet van toepassing en artikel 4.1.1.4 niet van

overeenkomstige toepassing;

b. is er slechts sprake van een aanvraag als bedoeld in het onderhavige artikel voor zover

de extra oppervlakte de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a,

voor het betreffende gebied overschrijdt.

7. In afwijking van de artikelen 3.7, tweede lid, 5.1.2.4, tweede lid en 5.1.3.5, eerste lid wordt, indien

Gedeputeerde Staten de beschikking tot subsidieverlening op grond van een in het eerste lid van

het onderhavige artikel bedoelde aanvraag wijzigen, de uit die wijziging voortvloeiende verhoging

van de subsidie en jaarvergoedingen gebaseerd op de tarieven die golden in het kalenderrespectievelijk

beheerjaar waarin de aanvraag is ingediend zoals die luidde vóórdat voor het eerst

een aanvraag tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het

eerste lid is ingediend.

Artikel 7.6 (wijziging subsidie ivm verkleining)

1. Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in

artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van

de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige

vaststelling van die subsidie indienen met het oog op de verkleining van het areaal waarvoor de

subsidie wordt verstrekt, als die verkleining het gevolg is van de realisatie van een werk van

algemene nutte.

2. Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een

subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan een

aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de

naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie indienen, als hij

als gevolg van omstandigheden als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van Verordening (EG) nr.

1974/2006 de subsidieverplichtingen niet langer kan nakomen.

3. Gedeputeerde Staten trekken de desbetreffende subsidie voor het betreffende deel in en stellen

haar naar evenredigheid vast als voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste

onderscheidenlijk tweede lid.

Artikel 7.7 (beëindiging subsidie natuurbeheer ivm wijziging natuurbeheertype)

1. Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot gehele of

gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele

of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie, als hij op het natuurterrein of deel daarvan

waarvoor hij de subsidie ontvangt, maatregelen treft die zijn gericht op een wijziging van het op

dat natuurterrein in stand te houden natuurbeheertype.

2. Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening naar aanleiding van een

aanvraag als bedoeld in het eerste lid intrekken vanaf het moment dat de maatregelen, bedoeld in

het eerste lid, van start gaan, en de subsidie naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk vaststellen,

als:

a. de wijziging van het natuurbeheertype op grond van het natuurbeheerplan is toegestaan;

b. de wijziging van het natuurbeheertype gericht is op een versterkte bescherming van de

natuur, én

c. de subsidieontvanger schriftelijk verklaart ten minste zes jaar na afronding van de

inrichtingsmaatregelen, bedoeld in artikel 11 van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls

natuur en landschap, beheer gericht op de instandhouding van het gewijzigde

natuurbeheertype te blijven voeren. Deze verplichting vervalt voor zover hij voor die

gewijzigde instandhouding een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige

verordening heeft aangevraagd en ontvangt. De hiervóór bedoelde subsidieaanvraag

wordt ingediend in de eerstvolgende openstellingsperiode na het indienen van de

aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 14c van de Subsidieregeling

kwaliteitsimpuls natuur en landschap.

3. Indien een subsidieontvanger subsidie ontvangt op grond van een aanvraag als bedoeld in het

tweede lid, onderdeel c, tweede volzin, en de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken

omdat de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldaan heeft aan de subsidieverplichtingen, dan

is voor de resterende periode de in het tweede lid, onderdeel c, eerste volzin, bedoelde

instandhoudingsplicht weer van toepassing tot de termijn van zes jaar na afronding van de

inrichtingsmaatregelen is verstreken.

Artikel 7.8 (wijziging baseline)

1. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch

natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid,

onderdeel b, wijzigen als dit ingevolge artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 noodzakelijk

is.

2. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch

natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid,

onderdeel b, intrekken met ingang van het moment waarop zich de situatie als bedoeld in artikel

46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 voordoet en de subsidie naar evenredigheid ambtshalve

vaststellen als de subsidieontvanger een wijziging ingevolge het eerste lid niet aanvaardt.

Artikel 7.9 (wijziging activiteiten organisatiekosten )

1. Een ontvanger van een subsidie organisatiekosten kan jaarlijks een aanvraag indienen tot

wijziging van de beschikking tot subsidieverlening.

2. De aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid

wordt ingediend uiterlijk op 31 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor de wijziging

wordt aangevraagd.

3. De aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid

gaat vergezeld van:

a. een onderbouwing van de wijziging;

b. een gewijzigd activiteitenplan, én

c. een gewijzigde begroting.

Hoofdstuk 8 Certificering en subsidie certificeringskosten

Hoofdstuk 8 Certificering

Paragraaf 8.1 Certificering

Artikel 8.1.1 (bevoegdheid tot certificering)

1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag afgeven:

a. een certificaat natuurbeheer;

b. een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer;

c. een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer.

2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij de in artikel 8.1.7 bedoelde

stichting, met dien verstande dat een dergelijke aanvraag niet vóór 15 november 2010 ingediend

kan worden.

Artikel 8.1.2 (wie kunnen worden gecertificeerd)

1. Voor een certificaat natuurbeheer komen in aanmerking begunstigden als bedoeld in de artikelen

3.3, eerste lid, onderdeel a, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a.

2. Voor een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer komen in aanmerking begunstigden als

bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, onderdeel b, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b.

3. Voor een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer komen in aanmerking rechtspersonen.

Artikel 8.1.3 (certificeringsvoorwaarden)

Gedeputeerde Staten kunnen een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat afgeven als is voldaan

aan de voorwaarden, opgenomen in het corresponderende onderdeel van het Programma van Eisen

Kwaliteitshandboek Natuurbeheer, zoals dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en

gepubliceerd in het Provinciaal Blad.

Artikel 8.1.4 (aan certificering verbonden verplichtingen)

Een houder van een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat:

a. draagt er zorg voor dat hij blijft voldoen aan de certificeringsvoorwaarden die behoren bij

het aan hem afgegeven certificaat;

b. draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten audits kunnen worden

uitgevoerd in het kader van de naleving van de certificeringsvoorwaarden.

Artikel 8.1.5 (schorsing en intrekking certificaat)

1. Gedeputeerde Staten kunnen het certificaat voor een door hen te bepalen termijn schorsen als de

houder van het certificaat niet voldoet aan één of meerdere certificeringsvoorwaarden.

2. Gedeputeerde Staten kunnen het certificaat intrekken als:

a. na afloop van de schorsingstermijn, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de houder van het

certificaat nog steeds niet voldoet aan de betreffende certificeringsvoorwaarde;

b. blijkt dat binnen een periode van 52 weken na afloop van de schorsingstermijn, bedoeld in

het eerste lid, de houder van het certificaat opnieuw niet voldoet aan de betreffende

certificeringsvoorwaarde;

c. de houder van het certificaat opzettelijk een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter

verkrijging van een subsidie, bedoeld in de artikelen 3.1, 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a,

of 6.1, of willens en wetens heeft meegewerkt aan het indienen van een onjuiste aanvraag

ter verkrijging door een landbouwer van een in artikel 4.1.2.4 bedoelde toeslag.

3. De certificering wordt niet geschorst of ingetrokken als het niet voldoen aan de betreffende

certificeringsvoorwaarde het gevolg is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

Artikel 8.1.6 (rechtsgevolgen intrekken certificaat)

1. Als Gedeputeerde Staten een certificaat natuurbeheer of een certificaat samenwerkingsverband

natuurbeheer intrekken dat is afgegeven aan:

a. een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die, respectievelijk

b. een samenwerkingsverband dat,

een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste

lid, onderdeel a, ontvangt, wordt met ingang van de datum van intrekking van het certificaat de

beschikking dan wel de beschikkingen tot verlening van die subsidie of subsidies ingetrokken,

waarbij die subsidie of subsidies naar evenredigheid worden vastgesteld.

2. Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing als de voormalig gecertificeerde begunstigde

binnen acht weken na de datum van intrekking van het certificaat verzoekt de betreffende

subsidieverlening met ingang van die datum te wijzigen in een subsidieverlening op basis van de

rechten en plichten zoals die voor niet-gecertificeerde begunstigden gelden.

3. Als Gedeputeerde Staten een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer intrekken, draagt de

voormalig gebiedscoördinator zijn werkzaamheden en de daarop betrekking hebbende stukken in

goede orde over aan een door Gedeputeerde Staten aangewezen gebiedscoördinator of

ambtenaar.

Artikel 8.1.7 (mandaat Stichting)

1. Besluiten tot het afgeven, schorsen of intrekken van een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld

certificaat worden namens Gedeputeerde Staten genomen door het bestuur van de Stichting

Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer.

2. In afwijking van artikel 11.1 wordt het toezicht op de naleving van de aan het betreffende

certificaat verbonden certificeringsvoorwaarden namens Gedeputeerde Staten uitgeoefend door

het bestuur van de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer.

Paragraaf 8.2

Hoofdstuk 9 Collectief beheerplan

Hoofdstuk 9 Collectief beheerplan

Artikel 9.1 (aanvraag vaststelling collectief beheerplan of wijziging daarvan)

Een gebiedscoördinator kan bij Gedeputeerde Staten een aanvraag indienen tot vaststelling van:

a. een collectief beheerplan;

b. een wijziging van een op grond van artikel 9.2 vastgesteld collectief beheerplan.

Artikel 9.2 (goedkeuring collectief beheerplan of wijziging daarvan)

1. Gedeputeerde Staten kunnen een collectief beheerplan dan wel een wijziging van een op grond

van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan vaststellen als:

a. de aanvraag tot vaststelling is ingediend door een gebiedscoördinator die het beheer in

het betreffende gebied coördineert;

b. de aanvraag tot vaststelling uiterlijk op 15 december voorafgaand aan een beheerjaar is

ingediend;

c. het collectief beheerplan dan wel de wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld

collectief beheerplan past binnen het natuurbeheerplan zoals dat zes weken vóór

indiening van de in artikel 9.1 bedoelde aanvraag geldt, én

d. het collectief beheerplan dan wel de wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld

collectief beheerplan voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A

respectievelijk onderdeel B.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan een aanvraag als bedoeld in het eerste lid tot

uiterlijk 1 februari van een beheerjaar worden aangepast, voor zover in die aangepaste aanvraag

in vergelijking tot de in het eerste lid bedoelde aanvraag:

a. geen nieuwe begunstigden zijn opgenomen, tenzij:

i. het een geval van overdracht van een subsidie agrarisch natuurbeheer

als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, betreft, én

ii. de overgedragen subsidie agrarisch natuurbeheer werd verstrekt in het kader

van collectief agrarisch natuurbeheer;

b. geen vergrotingen van het areaal als bedoeld in artikel 7.5, derde lid, zijn opgenomen

die de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, overstijgen.

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid dient een aanpassing als bedoeld in dat lid in

overeenstemming te zijn met de eisen, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A respectievelijk onderdeel

B.

Hoofdstuk 10 Verlaging jaarvergoeding en subsidies en Hoofdstuk 11 Controle

Hoofdstuk 10 Verlaging jaarvergoeding en subsidies

Artikel 10.1 (niet-naleving subsidieverplichtingen)

1. Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld

in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie

verbonden verplichtingen, verlagen Gedeputeerde Staten de jaarvergoeding, bedoeld in de

artikelen 3.7, tweede lid en 5.1.2.4, tweede lid.

2. Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een aanvullende toeslag als bedoeld

in artikel 4.1.2.4, eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als

bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie

of toeslag verbonden verplichtingen, niet zijnde de in artikel 10.2 bedoelde verplichtingen,

verlagen Gedeputeerde Staten:

a. de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 4.1.1.7, tweede lid, en 5.1.3.4, tweede lid;

b. de aanvullende toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid;

c. het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld,

overeenkomstig:

i. artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 indien de omvang van het

uitgevoerde agrarisch beheerpakket, het uitgevoerde beheerpakket landschap of

de oppervlakte van de landbouwgrond waarop wordt voldaan aan de

voorwaarden die zijn verbonden aan een de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4,

eerste lid, of een probleemgebiedensubsidie, kleiner is dan de omvang waarvoor

die subsidie of toeslag is verleend;

ii. artikel 18 van Verordening 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de

toepassing daarvan, de Beleidsregels verlagen subsidie POP2, indien de nietnaleving

een andere verplichting betreft als bedoeld onder i. of in artikel 10.2,

voor zover het een in de aanhef bedoelde subsidie betreft die gedeeltelijk wordt gefinancierd met

Europese middelen.

3. De in het tweede lid, onder i. en ii. genoemde artikelen en beleidsregels zijn van overeenkomstige

toepassing op subsidies als bedoeld in de aanhef van het tweede lid die niet geheel of gedeeltelijk

worden gefinancierd met Europese middelen.

4. Bij de toepassing van het tweede lid, aanhef en onder i, wordt door Gedeputeerde Staten rekening

gehouden met het bepaalde in artikel 66 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de

minister, zoals dat artikel vanaf 1 januari 2010 luidt.

Artikel 10.2 (niet-naleving randvoorwaarden)

1. Gedeputeerde Staten verlagen:

a. de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 4.1.1.7, tweede lid, en 5.1.3.4, tweede lid;

b. de aanvullende toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid;

c. het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld,

overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor

de toepassing daarvan, de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB, als de ontvanger

van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een aanvullende toeslag als bedoeld in artikel 4.1.2.4,

eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel

5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, in dat beheerjaar of kalenderjaar niet voldoet aan de

verplichtingen, bedoeld in respectievelijk artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel c, bijlage 7,

onderdeel C, subonderdeel 1 dan wel 2, artikel 4.2.6, onderdeel a, of artikel 5.1.3.3, eerste lid,

onderdeel b.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een subsidie agrarisch natuurbeheer, een

probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste

lid, onderdeel b, die niet gedeeltelijk worden gefinancierd met Europese middelen, voor zover niet

is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel c, respectievelijk

artikel 4.2.6, onderdeel a, of artikel 5.1.3.3, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 10.3 (niet-nalevingen en overdracht)

1. Als een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1,

eerste lid, onderdeel a, overeenkomstig artikel 7.3, eerste lid, is overgedragen aan een derde,

wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de verplichting

niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.

2. Als een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in

artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, overeenkomstig artikel 7.3, tweede lid, is overgedragen aan

een derde, wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de

verplichting niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.

Artikel 10.4 (gevallen van overmacht en onvoorziene omstandigheden)

Artikel 10.5 (gevolgen niet-nalevingen voor de subsidievaststelling)

Bij de vaststelling van de subsidies, bedoeld in de artikelen 10.1 en 10.2, houden Gedeputeerde

Staten rekening met verlagingen die ingevolge die artikelen zijn opgelegd.

Hoofdstuk 11 Controle

Artikel 11.1 (toezicht op naleving subsidieverplichtingen)

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de

bij besluit van Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren belast.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het

Provinciaal Blad.

Hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 (intrekken PSN en PSAN)

1. De Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe en de hoofdstukken 5 en 6 van de

Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2010.

2. De Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe wordt, voor zover in het eerste lid niet anders is

bepaald, ingetrokken op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

3. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het

Provinciaal Blad.

Artikel 12.2 (uitdienen onder bestaande voorwaarden)

1. Bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van de Subsidieregeling agrarisch

natuurbeheer Drenthe en de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe blijven in stand.

2. Op subsidieaanvragen ingediend op grond van de regelingen, genoemd in het eerste lid, blijft het

recht van toepassing zoals dat gold voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening.

3. Het eerste en het tweede lid zijn slechts van toepassing voor zover de beschikking tot

subsidieverlening op grond van de in die leden genoemde regelingen niet overeenkomstig artikel

12.3 is gewijzigd.

4. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van het onderhavige artikel respectievelijk artikel 34,

tweede lid, van de Regeling inrichting landelijk gebied van de minister, is artikel 66 van de

Regeling GLB-inkomenssteun van de minister van overeenkomstige toepassing voor zover

subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van één of meerdere beheerspakketten zoals

opgenomen in:

a. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, respectievelijk

b. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister, voor zover de uit die regeling

voortvloeiende verplichtingen op grond van artikel 4 van de Regeling inrichting landelijk

gebied van de minister door Gedeputeerde Staten zijn overgenomen.

Artikel 12.3 (vrijwillig overstappen mogelijk)

1. Een ontvanger van één of meerdere subsidies op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer

Drenthe of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister kan bij Gedeputeerde Staten

een aanvraag indienen tot omzetting van die subsidies in één subsidie op basis van de

onderhavige verordening, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a. de aanvraag heeft betrekking op alle beheerseenheden die in hun geheel binnen de

provincie liggen en waarvoor subsidie wordt ontvangen op grond van de in de aanhef van

dit lid genoemde regelingen;

b. voor het basis-, plus- of landschapspakket bestaat een equivalent natuurbeheertype

onderscheidenlijk landschapselement als bedoeld in de onderhavige verordening;

c. de omzetting is in overeenstemming met het natuurbeheerplan en de overige

voorwaarden van de onderhavige verordening;

d. de aanvraag wordt ingediend in de openstellingsperiode voor het begrotingsjaar 2011, én

e. de omzetting geschiedt voor een geheel nieuwe periode als bedoeld in artikel 3.2

onderscheidenlijk artikel 5.1.1.2, waarbij die periode slechts kan ingaan op 1 januari 2011.

2. Indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6

van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of artikel 5 van de Subsidieregeling

natuurbeheer Drenthe, kan de ontvanger van de subsidie slechts een aanvraag als bedoeld in het

eerste lid indienen voor zover:

a. hij aangemerkt kan worden als samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.3, eerste

lid, onderdeel b, of artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b;

b. hij dit schriftelijk is overeengekomen met de betreffende beheerder, én,

c. in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, de aanvraag betrekking heeft op alle

beheerseenheden van de in onderdeel b van het onderhavige lid bedoelde beheerder die

in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt ontvangen op grond

van de in de aanhef van het eerste lid genoemde regelingen.

3. Een beheerder als bedoeld in het tweede lid kan voor de door hem beheerde beheerseenheden

een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen, mits:

a. hij dit schriftelijk is overeengekomen met de ontvanger van de betreffende subsidie, én

b. onverminderd de verdere voorwaarden in het eerste lid, de aanvraag betrekking heeft op

al zijn beheerseenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor

subsidie wordt verleend op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de

minister of de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe.

4. Indien een subsidieontvanger als bedoeld in het eerste tot en met derde lid een in het eerste lid

bedoelde aanvraag indient voor een in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of

de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe opgenomen landschapselement dat wordt beschermd

door een raster als bedoeld in bijlage 56 van die regelingen, dan dient dat raster eveneens in de in

het eerste lid bedoelde aanvraag te worden opgenomen.

5. Een ontvanger van een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

Drenthe kan bij Gedeputeerde Staten een aanvraag indienen tot wijziging van die beschikking tot

subsidieverlening, inhoudende het voor de resterende looptijd van de beschikking tot

subsidieverlening vervangen van de rechten en verplichtingen die behoren bij de betreffende

subsidie door de rechten en verplichtingen die, op grond van de onderhavige verordening,

behoren bij een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in

artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b.

6. Indien een subsidieontvanger als bedoeld in het vijfde lid een in dat lid bedoelde aanvraag indient

voor een in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe opgenomen landschapselement

dat wordt beschermd door een raster als bedoeld in bijlage 46 van die regeling, dan dient dat

raster eveneens in de in het vijfde lid bedoelde aanvraag te worden opgenomen.

7. Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening naar aanleiding van een

aanvraag als bedoeld in het vijfde lid met ingang van 1 januari 2012 wijzigen als:

a. de beheerseenheden in hun geheel binnen de provincie liggen;

b. de wijziging in overeenstemming is met het natuurbeheerplan en bijlage 8, alsmede de

overige voorwaarden van de onderhavige verordening, én

c. de aanvraag wordt ingediend in de openstellingsperiode voor het begrotingsjaar 2012.

8. In afwijking van het eerste respectievelijk vijfde lid:

a. kunnen beheerders als bedoeld in artikel 21 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000

van de minister, artikel 18 van de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe respectievelijk

artikel 24 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe geen aanvragen als

bedoeld in het eerste respectievelijk vijfde lid indienen;

b. kan, indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders zoals bedoeld in artikel

5 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, niet de ontvanger van de

betreffende subsidie, maar de in die bepaling bedoelde beheerders, elk voor de door hem

beheerde beheerseenheden, de in het vijfde lid van het onderhavige artikel bedoelde

aanvraag indienen, mits:

i. zij dit schriftelijk overeenkomen met de ontvanger van de betreffende subsidie, én

ii. onverminderd de verdere voorwaarden in het zevende lid, de aanvraag betrekking

heeft op al zijn beheerseenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en

waarvoor subsidie wordt verleend op grond van de Subsidieregeling agrarisch

natuurbeheer Drenthe.

9. Gedeputeerde Staten kunnen in een besluit als bedoeld in artikel 1.3 opnemen dat de omzetting

dan wel wijziging van de beschikking tot subsidieverlening zoals bedoeld in het onderhavige

artikel voor bepaalde basis-, plus-, beheers- of landschapspakketten, categorieën van

begunstigden of gebieden is uitgesloten.

Artikel 12.4 (langere subsidieperiode)

Als een begunstigde na de einddatum van een subsidie op grond van:

a. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe;

b. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

c. de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe;

d. de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer

wenst te ontvangen, kunnen Gedeputeerde Staten de betreffende subsidie slechts verstrekken als:

i. in afwijking van de artikelen 3.2, 4.1.1.2 en 5.1.1.2, de begunstigde zich ertoe

verbindt de aan de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de

subsidie landschapsbeheer verbonden verplichtingen eveneens te zullen naleven

gedurende de periode, gelegen tussen de einddatum van de subsidie op grond van de

hiervoor genoemde regelingen en de datum waarop de subsidie natuurbeheer, de subsidie

agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer zou zijn ingegaan indien geen

verlenging van die periode zou hebben plaatsgevonden;

ii. het beheer dat op grond van de onderhavige verordening gevoerd wordt een voortzetting is

van het beheer dat gevoerd werd op grond van de hiervoor genoemde regelingen, tenzij die

regelingen geen soortgelijk beheer kennen, én

iii. de aanvraag zo spoedig als op grond van de onderhavige verordening mogelijk is, wordt

ingediend.

Artikel 12.5 (niet-gecertificeerden tot 1 januari 2013)

1. Een begunstigde als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, of 5.1.2.1, eerste lid, die een aanvraag

indient voor een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel

5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, wordt aangemerkt als ware hij gecertificeerd begunstigde, mits hij

uiterlijk 1 januari 2011 een aanvraag tot certificering bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het

aanmerken van de begunstigde als ware hij gecertificeerd begunstigde eindigt op de datum dat

Gedeputeerde Staten hebben besloten op de aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari

2013.

2. Een rechtspersoon die een aanvraag indient tot vaststelling van een collectief beheerplan wordt

aangemerkt als ware hij gebiedscoördinator, mits hij uiterlijk 1 januari 2011 een aanvraag tot

certificering bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het aanmerken van de rechtspersoon als

ware hij gebiedscoördinator eindigt op de datum dat Gedeputeerde Staten hebben besloten op de

aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari 2013.

3. Artikel 8.1.6, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing indien Gedeputeerde

Staten de in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag tot certificering afwijzen,

met dien verstande dat het in het tweede lid van artikel 8.1.6 bedoelde verzoek, in afwijking van

de tekst van dat onderdeel, uiterlijk binnen acht weken na de afwijzing van de aanvraag wordt

ingediend.

4. Artikel 8.1.6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing indien Gedeputeerde Staten de in het

tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag tot certificering afwijzen.

5. Als er in een gebied geen gebiedscoördinator of een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid

beschikbaar is, kan tot en met 31 december 2013 een daartoe door Gedeputeerde Staten

aangewezen ambtenaar optreden als gebiedscoördinator.

Artikel 12.6 (afwijkende beslistermijn op aanvragen 2010)

In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, beslissen Gedeputeerde Staten binnen 20 weken op een

aanvraag als die aanvraag binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening is

ontvangen, waarbij de beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken kan worden verdaagd.

Artikel 12.7 (afwijkende termijn bekendmaking openstellingsbesluit 2010)

In afwijking van de termijn, genoemd in artikel 1.3, vierde lid, maken Gedeputeerde Staten ten

behoeve van het begrotingsjaar 2010 een besluit als bedoeld in dat artikel uiterlijk op 14 november

2009 bekend.

Artikel 12.8 (goedkeuring Europese Commissie)

1. Subsidies of voorschotten daarop worden verstrekt onder het voorbehoud van goedkeuring van de

Commissie van de Europese Gemeenschappen.

2. De beslissing tot verstrekking van een subsidie of een voorschot daarop kan worden ingetrokken

of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Commissie van de Europese

Gemeenschappen voor de onderhavige verordening, of wegens het uitblijven daarvan.

Artikel 12.9 (inwerkingtreding)

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

2. In afwijking van het eerste lid treden de volgende onderdelen pas op een nader door

Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip in werking:

a. de artikelen 1.9, tweede lid, 5.1.1.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 12.2 voor zover dat

artikel verwijst naar de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe of op grond van die

regeling ingediende aanvragen, en 12.3;

b. de hoofdstukken 3 en 6;

c. afdeling 5.1.2.

3. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het

Provinciaal Blad.

Artikel 12.10 (citeertitel)

Deze verordening wordt aangehaald als: Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer.

Bijlage 1 Beheertypen natuur

Bijlage 1: Beheertypen natuur

Beheertypen natuur

Natuurtype

Natuurbeheertype

N01 Grootschalige, dynamische natuur

N01.01 Zee en wad

N01.02 Duin- en kwelderlandschap

N01.03 Rivier- en moeraslandschap

N01.04 Zand- en kalklandschap

N02 Rivieren

N02.01 Rivier

N03 Beken en bronnen

N03.01 Beek en Bron

N04 Stilstaande wateren

N04.01 Kranswierwater

N04.02 Zoete Plas

N04.03 Brak water

N04.04 Afgesloten zeearm

N05 Moerassen

N05.01 moeras

N05.02 Gemaaid rietland

N06 Voedselarme venen en vochtige heiden

N06.01 Veenmosrietland en moerasheide

N06.02 Trilveen

N06.03 Hoogveen

N06.04 Vochtige heide

N06.05 Zwakgebufferd ven

N06.06 Zuur ven of hoogveenven

N07 Droge heiden

N07.01 Droge heide

N07.02 Zandverstuiving

N08 Open duinen

N08.01 Strand en embryonaal duin

N08.02 Open duin

N08.03 Vochtige duinvallei

N08.04 Duinheide

N09 Schorren of kwelders

N09.01 Schor of kwelder

N10 Vochtige schraalgraslanden

N10.01 Nat schraalland

N10.02 Vochtig schraalland

N11 Droge schraalgraslanden

N11.01 Droog schraalland

N12 Rijke graslanden en akkers

N12.01 Bloemdijk

N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland

N12.03 Glanshaverhooiland

N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland

N12.05 Kruiden- en faunarijke akker

N12.06 Ruigteveld

N13 Vogelgraslanden

N13.01 Vochtig weidevogelgrasland

N13.02 Wintergastenweide

Beheertypen natuur

Natuurtype

Natuurbeheertype

N14 Vochtige bossen

N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos

N14.02 Hoog- en laagveenbos

N14.03 Haagbeuken- en essenbos

N15 Droge bossen

N15.01 Duinbos

N15.02 Dennen-, eiken-, en beukenbos

N16 Bossen met productiefunctie

N16.01 Droog bos met productie

N16.02 Vochtig bos met productie

N17 Cultuurhistorische bossen

N17.01 Vochtig hakhout en middenbos

N17.02 Droog hakhout

N17.03 Park- en stinzenbos

N17.04 Eendenkooi

Bijlage 2 Recreatiepakket

Bijlage 2 Recreatiepakket

Voorschriften recreatiepakket (artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b):

1. Het natuurterrein is niet ingevolge het natuurbeheerplan of artikel 3.6, vierde lid, vrijgesteld van de

openstellingsplicht.

2. Voor openstelling van het natuurterrein is geen ontheffing verkregen als bedoeld in artikel 3.6,

zesde lid.

3. Het natuurterrein is voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen en paden, die

recreatief gebruik mogelijk maken.

4. De ontvanger van de subsidie onderhoudt de onder punt 3 genoemde wegen, vaarwegen en

paden.

5. De ontvanger van de subsidie verleent - indien van toepassing - medewerking aan de aanleg,

markering en het beheer van doorgaande routes voor wandelen en fietsen in het kader van de

lange afstandwandelpaden (LAW's) en landelijke fietsroutes (LF).

Bijlage 3 Agrarisch natuurbeheer

Bijlage 3: Agrarisch natuurbeheer

Onderdeel A:

Agrarisch natuurtype en bijbehorend agrarische beheertypen:

Tabel

Agrarisch natuurtype

Agrarisch beheertype

A01 Agrarische Faunagebieden

A01.01 Weidevogelgebied

A01.02 Akkerfaunagebied

A01.03 Ganzenfourageergebied

A02 Agrarische floragebieden

A02.01 Botanisch waardevol grasland

A02.02 Botanisch waardevol akkerland

Onderdeel B

Onderdeel B.1. Agrarische beheertypen en bijbehorende agrarische beheerpakketten die zijn

toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-

2013 inhet kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013

Tabel

Agrarische beheertypenA01.01.01

Agrarische beheerpakketten

A01.01 Weidevogelgebied

A01.01.01 Weidevogelgrasland met rustperiode

A01.01.02 Weidevogelgrasland met voorweiden

A01.01.03 Plas-dras

A01.01.04 Landbouwgrond met legselbeheer

A01.01.05 Kruidenrijk weidevogelgrasland

A01.01.06 Extensief beweid weidevogelgrasland

A01.02 Akkerfaunagebied

A01.02.01 Bouwland met broedende akkervogels

A01.02.02 Bouwland met doortrekkende en

overwinterende akkervogels

A01.02.03 Bouwland voor hamsters

A01.03 Ganzenfoerageergebied

A01.03.01 Overwinterende ganzen

A02.01 Botanisch waardevol grasland

A02.01.01 Botanisch weiland

A02.01.02 Botanisch hooiland

A02.01.03 Botanische weide- of hooilandrand

A02.01.04 Botanisch bronbeheer

A02.02 Botanisch waardevol akkerland

A02.02.01 Akker met waardevolle flora

A02.02.02 Chemie en kunstmestvrij land

A02.02.03 Akkerflora randen

Beschrijving agrarische beheerpakketten

Agrarisch beheerpakket A01.01.01: Weidevogelgrasland met rustperiode

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten

uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid,

onderdeel a, van de onderhavige verordening.

Beheereisen:

1. Er wordt een rustperiode in acht genomen. De lengte van de rustperioden staat hieronder

gedefinieerd.

2. In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd,

gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische

bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

Varianten:

A01.01.01a De rustperiode loopt van 1 april tot 1 juni;

A01.01.01b De rustperiode loopt van 1 april tot 8 juni;

A01.01.01c De rustperiode loopt van 1 april tot 15 juni;

A01.01.01d De rustperiode loopt van 1 april tot 22 juni;

A01.01.01e De rustperiode loopt van 1 april tot 1 juli;

A01.01.01f De rustperiode loopt van 1 april tot 15 juli;

A01.01.01g De rustperiode loopt van 1 april tot 1 augustus.

Agrarisch beheerpakket A01.01.02: Weidevogelgrasland met voorweiden

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten

uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid,

onderdeel a, van de onderhavige verordening.

Beheereisen:

1. Er wordt een rustperiode in acht genomen. De lengte van de rustperiode staat hieronder

gedefinieerd.

2. In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd,

gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische

bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

3. Het grasland wordt vóór de rustperiode niet gemaaid.

Varianten:

A01.01.02a De rustperiode loopt van 1 mei tot 15 juni;

A01.01.02b De rustperiode loopt van 8 mei tot 22 juni.

Agrarisch beheerpakket A01.01.03: Plas-dras

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten

uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid,

onderdeel a, van de onderhavige verordening.

Beheereisen:

1. De beheereenheid is jaarlijks geïnundeerd. De inundatieperiode staat hieronder gedefinieerd.

2. In de inundatieperiode staat op tenminste 60% van de beheereenheid het waterpeil ten minste 5 en

ten hoogste 20 cm boven het maaiveld.

Varianten:

A01.01.03a De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 april;

A01.01.03b De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 mei;

A01.01.03c De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 juni;

A01.01.03d De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 1 augustus.

Agrarisch beheerpakket A01.01.04: Landbouwgrond met legselbeheer.

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland of bouwland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten

uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid,

onderdeel a, van de onderhavige verordening.

Beheereisen:

1. De beheereenheid wordt tijdens het broedseizoen een of enkele malen afgezocht op aanwezige

legsels; de legsels worden gemarkeerd en, indien de beheereenheid wordt beweid, van

deugdelijke legselbeschermers voorzien.

2. Indien een perceel grasland wordt gemaaid of anderszins bewerkt, wordt een enclave van

tenminste 50m2 om de aanwezige nesten gevrijwaard van alle landbouwkundige

werkzaamheden.

3. Indien een perceel bouwland wordt bewerkt, worden de nesten ontzien bij de werkzaamheden.

Varianten:

A01.01.04a1 Legselbeheer op grasland met 35 broedparen per hectare;

A01.01.04a2 Legselbeheer op grasland met 50 broedparen per hectare;

A01.01.04a3 Legselbeheer op grasland met 75 broedparen per hectare;

A01.01.04a4 Legselbeheer op grasland met 100 broedparen per hectare;

A01.01.04b Legselbeheer op bouwland.

Agrarisch beheerpakket A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten

uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid,

onderdeel a, van de onderhavige verordening.

Beheereisen:

1. Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding

van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

2. Uitsluitend bemesting met vaste mest toegestaan buiten de rustperiode.

3. Er wordt een rustperiode in acht genomen van 1 april tot 15 juni.

4. In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, of bemest. In deze

periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

5. Het gewas wordt jaarlijks voor 1 augustus afgevoerd door middel van maaien en afvoeren.

Tweede keer maaien en afvoeren is toegestaan.

6. Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

Agrarisch beheerpakket A01.01.06: Extensief beweid weidevogelgrasland

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01 en de beheerspakketten

uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, bedoeld in artikel 4.1.1.5, derde lid,

onderdeel a, van de onderhavige verordening.

Beheereisen:

1. Beweiding is verplicht tot 15 juni met minimaal 1 en maximaal 1,5 GVE/ha.

2. Tussen 1 april en 15 juni is de beheereenheid niet gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd,

gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische

bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

Agrarisch beheerpakket A01.02.01: Bouwland met broedende akkervogels

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit bouwland.

2. De beheereenheid is minimaal 9 meter breed, tenzij in de onderstaande varianten anders wordt

bepaald, en heeft een minimumoppervlakte van 0,3 ha.

3. In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende

gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.

Beheereisen:

1. Tussen 1 mei en het moment van grondbewerking moet op de beheereenheid één van de

volgende gewassen aanwezig zijn: grassen, granen (niet zijnde maïs of graanstoppel), kruiden of

een mengsel van deze. Onder het moment van grondbewerking wordt verstaan de periode

waarin de in de betreffende variant beschreven handelingen uitgevoerd mogen worden.

2. Het gewas wordt ingezaaid, waarbij in het natuurbeheerplan wordt bepaald welke zaaimengsels

en welke zaaidichtheden gebruikt mogen worden. Voor variant A01.02.01b geldt dat het gewas

ook door spontane ontwikkeling aanwezig mag zijn.

3. 20-70% van de beheereenheid dient jaarlijks ten minste twee maal te worden gemaaid tussen 1

maart en 15 september. Delen die opnieuw zijn ingezaaid hoeven in hetzelfde voorjaar niet te

worden gemaaid. Het maaien mag niet gebeuren door klepelen. Het beheer wordt strooksgewijs

uitgevoerd volgens onderstaande varianten. Het toegestane maairegime wordt verder

gedifferentieerd in het natuurbeheerplan.

4. Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van

pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde, heermoes of kleefkruid.

5. De beheereenheid mag niet worden beweid of bemest.

6. Daar waar ploegen is toegestaan, mag ook een andere diepe grondbewerking worden toegepast.

Varianten:

A01.02.01a Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid opnieuw tussen 1 september en 15 april

worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven

zaaimengsel. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt

worden.

A01.02.01b Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid opnieuw tussen 1 september en 15 april te

worden geploegd. Tussen 1 maart en 15 april mag nog een grondbewerking worden

uitgevoerd. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden.

A01.02.01c In het derde of vierde jaar dient de gehele beheereenheid tussen 1 september en 15 april

te worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan

voorgeschreven zaaimengsel. Roulatie binnen het bedrijfsoppervlak is op dat moment

mogelijk. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden. Van de verplichting

om in het derde of vierde jaar te ploegen en opnieuw in te zaaien kan worden afgeweken

als dit is opgenomen in het goedgekeurde collectief beheerplan.

A01.02.01d De beheereenheid is minimaal 12 meter breed. Tussen 15 april en 31 augustus mag

maximaal 10% van de oppervlakte van de beheereenheid bedekt zijn met rijsporen.

Tussen 1 september en 15 april mag maximaal 30% van de oppervlakte van de

beheereenheid bedekt zijn met rijsporen. In het derde of vierde jaar dient tussen 1

september en 15 april over de gehele beheereenheid een diepe grondbewerking plaats te

vinden en dient deze opnieuw te worden ingezaaid met een in het natuurbeheerplan

voorgeschreven zaaimengsel. Roulatie binnen het bedrijfsoppervlak is op dat moment

mogelijk.

Agrarisch beheerpakket A01.02.02: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit bouwland.

2. De beheereenheid is minimaal 9 meter breed en heeft een minimale oppervlakte van 0,3 ha en

een maximale oppervlakte van 2 ha.

3. Roulatie binnen het bedrijfsoppervlak is mogelijk.

4. In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende

gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.

Beheereisen:

1. Op de beheereenheid moet tussen 1 mei en 15 maart een graanmengsel staan van tenminste

50% zomertarwe, aangevuld met rogge, haver of een zaadragend gewas niet zijnde graan of

maïs. De beheereenheid mag niet worden geoogst.

2. De beheereenheid dient jaarlijks tussen 16 maart en 30 april te worden ingezaaid met een

gangbare zaaidichtheid.

3. Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van

pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde, heermoes of kleefkruid.

A01.02.02a Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond;

A01.02.02b Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond;

Agrarisch beheerpakket A01.02.03: Bouwland voor hamsters

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit bouwland.

2. In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende

gewassen telen waaronder graan.

3. Voor de variant Bouwland voor hamsters geldt: de beheereenheid is ten minste 0,3 ha groot.

4. Voor de variant Opvangstrook voor hamsters geldt: de beheereenheid is minimaal 15 meter breed

en minimaal 100 meter lang.

Varianten

A01.02.03a Bouwland voor hamsters.

1. Grondbewerking mag niet dieper dan 25 cm plaatsvinden.

2. Op de beheereenheid wordt in overleg met de gebiedscoördinator één van de volgende

gewassen geteeld: luzerne, graan (niet zijnde maïs), bladrammenas of een combinatie van

deze gewassen.

3. Luzerne wordt jaarlijks tussen 20 april en 20 juni gemaaid en afgevoerd.

4. Graan wordt niet geoogst.

5. De beheereenheid wordt jaarlijks in februari geklepeld. Buiten deze periode is bij overlast van

de bruine rat klepelen toegestaan in overleg met de gebiedscoördinator.

A01.02.03b Opvangstrook voor hamsters.

1. Grondbewerking mag niet dieper dan 25 cm plaatsvinden.

2. De beheereenheid bestaat van augustus tot en met januari uit volgroeid graan (niet zijnde

maïs). Bij overlast van de bruine rat is klepelen toegestaan in overleg met de

gebiedscoördinator.

Agrarisch beheerpakket A01.03.01: Overwinterende ganzen

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland of bouwland.

2. De beheereenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 hectare en maakt onderdeel uit van

een verzameling beheereenheden binnen één foerageergebied.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.01.01 tot en met A01.01.06.

Beheereisen:

1. Het is niet toegestaan binnen de periode van 1 oktober tot 1 april handelingen te verrichten of toe

te laten die de foerageerfunctie van het gebied voor ganzen en/of smienten negatief beïnvloeden.

2. Onderhoud van sloten, walkanten en drainagesystemen is toegestaan van 1 oktober tot 1 februari.

3. Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de vier onderstaande varianten.

Varianten:

A01.03.01a Ganzen op grasland.

1. Op 1 november moet een grassnede aanwezig zijn met een voederwaarde van minimaal 500

kVEM/ha.

2. Maaien of bloten om te lang gras te voorkomen is toegestaan van 27 oktober tot 1 november.

3. Beweiding met melkvee is toegestaan tot 15 november, waarbij na 15 november minimaal 500

kVEM/ha beschikbaar moet blijven.

4. Beweiding (uitgezonderd melkvee) is vanaf 1 november tot 1 februari toegestaan met

maximaal 0,45 GVE/ha.

A01.03.01b Ganzen op bouwland.

1. Voor 15 november moet één van de gewassen; winterkoolzaad, wintertarwe, wintergerst,

Rogge of graszaad zijn ingezaaid.

2. Het gewas onder 1 wordt tot 1 april in stand gehouden.

3. Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.

A01.03.01c Ganzen op vroege groenbemester.

1. Een groenbemester is vóór 1 oktober ingezaaid met één van de gewassen; Italiaans raaigras,

Engels raaigras, Snijrogge, of met een mengsel van deze gewassen.

2. De groenbemester wordt tot 1 februari in stand gehouden.

3. Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.

A01.03.01d Ganzen op late groenbemester.

1. Een groenbemester is vóór 1 november ingezaaid met één van de gewassen; Italiaans

raaigras, Engels raaigras, Snijrogge, of met een mengsel van deze gewassen.

2. De groenbemester wordt tot 1 april in stand gehouden.

3. Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.

Agrarisch beheerpakket A02.01.01: Botanisch weiland

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten.

Beheereisen:

1. Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding

van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

2. De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

3. Standweiden is het gehele jaar toegestaan met max. 2 GVE per hectare. Van 1 oktober tot 1

maart is onbeperkt weiden toegestaan.

4. Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

Agrarisch beheerpakket A02.01.02: Botanisch hooiland

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

1. Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding

van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

2. De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

3. Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 1 maart.

4. Het gewas wordt jaarlijks minimaal éénmaal gemaaid en afgevoerd.

5. Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

Agrarisch beheerpakket A02.01.03: Botanische weide- of hooilandrand

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland.

2. De beheereenheid heeft een minimale (rand)breedte van 2 meter.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

1. Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding

van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.

2. De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

3. Het grasland mag niet worden geklepeld, gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

4. Voor botanische weiderand geldt: beweiding is toegestaan.

5. Voor botanische hooilandrand geldt: beweiding is niet toegestaan.

Varianten:

A02.01.03a Botanische weiderand

A02.01.03b Botanische hooilandrand

Agrarisch beheerpakket A02.01.04: Botanisch bronbeheer

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit grasland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

4. De beheereenheid is gelegen in een brongebied.

5. De beheereenheid staat niet in verbinding met open water, behalve bij natuurlijke afwatering.

Beheereisen:

1. Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan.

2. De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.

3. Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 1 maart.

4. Het gewas wordt jaarlijks minimaal éénmaal gemaaid en afgevoerd.

5. Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.

6. Bron vrijwaren van beschadiging door vee.

7. Geen kunstmatig waterbeheer.

Agrarisch beheerpakket A02.02.01: Akker met waardevolle flora.

Instapeisen:

1. De beheereenheid bestaat uit bouwland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

1. Verbouwing van maïs is in het geheel niet toegestaan.

2. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, vindt geen bemesting met kunstmest plaats.

3. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, vindt er in de beheereenheid geen mechanische

onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien (bij zomergraan) of vanaf 1 april (bij wintergraan) tot de

oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen en insecticiden niet

toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel,

ridderzuring, kleefkruid of haagwinde.

4. Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de drie onderstaande varianten.

Varianten:

A02.02.01a Drie van de zes jaar graan: In tenminste drie van de zes jaren van de beheerperiode

wordt graan verbouwd.

A02.02.01b Vier van de zes jaar graan: In tenminste vier van de zes jaren van de beheerperiode wordt

graan verbouwd.

A02.02.01c Vijf van de zes jaar graan: In tenminste vijf van de zes jaren van de beheerperiode wordt

graan verbouwd.

Agrarisch beheerpakket A02.02.02: Chemie en kunstmestvrij land

Instapeisen voor het beheerpakket:

1. De beheereenheid bestaat uit bouwland.

2. De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

1. In tenminste drie van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan, met uitzondering van maïs,

verbouwd.

2. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest is niet toegestaan.

3. Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de drie onderstaande varianten.

Varianten:

A02.02.02a Drie van de zes jaar graan: In tenminste drie van de zes jaren van de beheerperiode

wordt graan verbouwd.

A02.02.02b Vier van de zes jaar graan: In tenminste vier van de zes jaren van de beheerperiode

wordt graan verbouwd.

A02.02.02c Vijf van de zes jaar graan: In tenminste vijf van de zes jaren van de beheerperiode wordt

graan verbouwd.

Agrarisch beheerpakket A02.02.03: Akkerflora randen

Instapeisen voor het beheerpakket:

1. De beheereenheid is in gebruik als bouwland.

2. De beheereenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,3 ha.

3. Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.

Beheereisen:

1. Op de beheereenheid wordt in de beheerperiode graan, met uitzondering van maïs, verbouwd.

2. In de beheereenheid vindt geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien (bij

zomergraan) of vanaf 1 april (bij wintergraan) tot de oogst en is het gebruik van chemische

onkruidbestrijdingsmiddelen niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van

haarden met akkerdistel, ridderzuring of kleefkruid.

3. Bemesting en beweiding van de beheereenheid is niet toegestaan.

4. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden.

Onderdeel B.2. Agrarische beheertypen en bijbehorende regionale agrarische beheerpakketten

Tabel

Agrarische beheertypen

Agrarische beheerpakketten (regionaal)

A01.01 Weidevogelgebied

A01.02 Akkerfaunagebied

A01.03 Ganzenfoerageergebied

A01.03.02 Opvang overzomerende Grauwe

ganzen Maasplassen.

A01.04 Insectenrijke graslanden

A01.04.01 Insectenrijk graslandperceelsbeheer

Roerdal

A01.04.02 Insectenrijke graslandranden Roerdal

A01.05 Bever foerageergebied

A01.05.01 Foerageerrand bever

A02.01 Botanisch waardevol grasland

A02.02 Botanisch waardevol akkerland

Beschrijving regionale agrarische beheerpakketten

Agrarisch beheerpakket A01.03.02: Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen.

Instapeisen:

1. De beheereenheid is een perceel grond, welk minimaal 0,5 hectare groot is en gelegen binnen de

begrenzing van de aangegeven zoekgebieden in het beheerplan voor de overzomerende Grauwe

gans in Limburg.

2. De beheereenheid bestaat uit bemest grasland.

3. Er dient op de beheereenheid in het foerageerseizoen te allen tijde aantrekkelijk gras voor ganzen

aanwezig te zijn. Onder aantrekkelijk gras wordt verstaan; gras met een lengte van 5 tot 15 cm. Er

dient op geen enkele plaats binnen het foerageergebied gras met een lengte van meer dan 30 cm

aanwezig te zijn, tenzij dit niet volgens de goede landbouwpraktijk voorkomen kan worden.

4. Op de beheereenheid mogen geen ganzen verjaagd worden. Overige dieren die schade

veroorzaken mogen wel ver- en bejaagd worden, mits de ganzen niet verstoord worden. Het

uitgangspunt is zoveel mogelijk ganzen op de beheereenheid te krijgen en te behouden.

Beheereisen:

1. De beheereenheid dient 3 keer per jaar gemaaid of gebloot te worden. Dit dient niet volvelds te

worden gedaan om altijd kwalitatief, voldoende gras aan te kunnen bieden.

2. Overige werkzaamheden die de graskwaliteit verbeteren, maar het foerageren op korte termijn

belemmeren, dienen in gedeeltes uitgevoerd te worden. (vb: slepen van grasland, bemesten,

bloten, oogsten). Onder normale weersomstandigheden dient te allen tijden geschikt gras

aanwezig te zijn.

3. Indien de grasgroei het toelaat kan er geweid worden. Het vee mag niet langer dan 4 weken op

een perceel lopen. Het totale perceel mag ingedeeld worden in kleinere percelen om de dieren te

laten omweiden. Hierbij dient de beweiding in dienst van het beheerdoel te staan. Om ganzen niet

te verstoren dient de beweiding van 1 juli tot en met 30 september plaats te vinden met maximaal

4 GVE per hectare op enig moment. Dit geldt op perceelsniveau.

4. Indien er een maaisnede wordt geoogst of dat de graasdieren omgeweid worden dient het te

maaien perceel of het perceel waarin het vee wordt omgeweid getaxeerd te worden. De schade

zal middels de graslandhoogtemeter opgenomen worden.

5. Onkruiden dienen pleksgewijs bestreden te worden.

6. Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met drijfmest bemest.

7. Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met kunstmest bemest.

8. Indien er op plekken minder smakelijke grassen voorkomen of door vertrapping het gras

verdwenen is, dienen deze plekken doorgezaaid te worden zodat er weer aantrekkelijk eiwitrijk

gras ontstaat.

Administratieve verplichtingen:

1. Ondernemers houden op perceelsniveau een grasland logboek bij, dit wordt aangeleverd door de

projectleider en wordt maandelijks teruggestuurd naar de projectleider.

Aanvullende verplichtingen

1. Elk jaar vindt er een evaluatie plaats of de doelen zijn gehaald en kunnen de broed- en

opgroeilocaties anders ingedeeld worden.

2. Op of aanmerkingen vanuit de projectleider worden opgevolgd.

3. De percelen worden ter beschikking gesteld aan alle activiteiten die aan het project gerelateerd

zijn (bijvoorbeeld tellingen, taxaties en beoordelingen).

Varianten:

A01.03.02a.Lb Opvang overzomerende grauwe ganzen Maasplassen; 1-10 stuks/ha

A01.03.02b.Lb Opvang overzomerende grauwe ganzen Maasplassen; 10-20 stuks/ha

A01.03.02c.Lb Opvang overzomerende grauwe ganzen Maasplassen; 20-30 stuks/ha

A01.03.02d.Lb Opvang overzomerende grauwe ganzen Maasplassen; 30 en meer stuks/ha

Agrarisch beheerpakket A01.04.01: Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal

Instapeisen:

1. De beheereenheid is een perceel grasland van minimaal 0,5 hectare groot.

2. Het grasland of de strook is gelegen in het leefgebied Donker Pimpernelblauwtje zoals

weergegeven in het Beschermingsplan Donker pimpernelblauwtje Roerdal (Boeren, J., 2005).

Beheereisen:

1. Deze graslanden worden jaarlijks grotendeels gefaseerd gemaaid waarbij het maaisel wordt

afgevoerd. Er blijft ook een deel ongemaaid. Bemesting vindt alleen plaats met stalmest of kalk.

2. Beweiding is toegestaan overeenkomstig de gekozen variant.

Varianten:

A01.04.01a.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Basis

1. Jaarlijks maaien in de periode van 15 september tot 1 januari.

2. 25 % van de vegetatie niet maaien en in de winter laten overstaan.

3. Gehele perceel nogmaals maaien tussen 1 mei en 1 juni. Maaisel steeds afvoeren.

A01.04.01b.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Plus

1. Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode tussen 15

september tot 1 januari. Het maaisel wordt afgevoerd. Het volgende jaar wordt de andere 50%

gemaaid en afgevoerd, eveneens in de periode 15 september tot 1 januari.

2. Bemesting mag alleen plaatsvinden met ruige stalmest, uitgezonderd pluimveemest, of met kalk.

3. Bodembewerking zoals freezen, ploegen, etc. is niet toegestaan. Het perceel bestaat uit blijvend

grasland: dus ook niet scheuren en herinzaaien.

4. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze

onkruidbestrijding van jacobskruiskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of

kleefkruid.

5. Nabeweiding is toegestaan in de periode 15 september - 1 januari met maximaal 3 GVE. In het

overig deel van het jaar wordt niet beweid, in verband met het behoud van typische

hooilandplanten.

Agrarisch beheerpakket A01.04.02: Insectenrijke graslandranden Roerdal

Instapeisen:

1. De beheereenheid is een strook grasland van minimaal 50 meter lang en tussen de 2 en 5 meter

breed gelegen langs een wegberm, watergang of houtsingel.

2. Het grasland of de strook is gelegen in het leefgebied Donker Pimpernelblauwtje zoals

weergegeven in het Beschermingsplan Donker pimpernelblauwtje Roerdal (Boeren, J., 2005).

Beheereisen:

1. Minimaal één keer per jaar maaien en afvoeren, waarbij circa 50 % van de strook niet gemaaid

wordt. Dit niet gemaaide deel mag elk jaar anders zijn.

2. Maaien vindt plaats in de periode van 15 september tot 1 januari.

3. Bemesting mag alleen plaatsvinden met ruige stalmest, uitgezonderd pluimveemest, of met kalk.

4. Bodembewerking zoals freezen, ploegen, etc. is niet toegestaan. De strook bestaat uit blijvend

grasland: dus ook niet scheuren en herinzaaien.

5. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze

onkruidbestrijding van jacobskruiskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of

kleefkruid.

6. Beweiding is niet toegestaan in de als insectenstrook beheerde perceelsrand, de rest van het

perceel mag wel beweid worden.

Varianten:

A01.04.02.Lb Insectenrijke graslandranden Roerdal

Agrarisch beheerpakket A01.05.01: Foerageerrand Bever

Instapeisen:

1. De foerageerrand heeft een minimale breedte van 10 meter, en een maximale breedte van 20

meter (gemeten vanaf de waterloop landinwaarts) met een minimale lengte van 50 meter

2. De foerageerrand grenst aan een waterloop waar recentelijk het voorkomen van een of meerdere

Bevers is aangetoond of bestaat uit potentieel leefgebied voor deze soort. Deze leefgebieden

staan beschreven in het Stimuleringsplan.

3. De foerageerrand grenst aan gras- of akkerland.

4. De foerageerrand bestaat na 6 jaar uit een ruige of moerassige vegetatie. Verspreide opslag van

struiken en jonge bomen is gewenst omdat dit in de winter stapelvoedsel voor de bever is.

Beheereisen:

1. Het tegengaan van bosvorming door eenmaal per zes jaar de grootste bomen te kappen.

2. Bij afsluiten van de overeenkomst ook een vrijstelling van de Boswet aanvragen van de meldingsen

herplantplicht bij de Dienst Regelingen.

Varianten:

A01.05.01.Lb Foerageerrand Bever

Bijlage 6 Landschap

Bijlage 6 Landschap

Onderdeel A.1 Landschapsbeheertypen en bijbehorende landschapselementen waarvan de

instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan

de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers "00" slechts door gecertificeerde

begunstigden kunnen worden aangevraagd.

Tabel

Landschapsbeheertype

Landschapselement

L01 Groenblauwe Landschapselementen

L01.01 Poel en kleine historisch water

L01.01.00 Poel en kleine historisch water - gemiddeld

L01.01.01a Oppervlakte poel < 175 m2

L01.01.01b Oppervlakte poel > 175 m2

L01.02 Houtwal en houtsingel

L01.02.00 Houtwal en houtsingel - gemiddeld

L01.02.01 Houtsingel en houtwal

L01.02.02 Hoge houtwal

L01.02.03 Holle weg en graft

L01.03 Elzensingel

L01.03.00 Elzensingel - gemiddeld

L01.03.01a Bedekking elzensingel 30-50%

L01.03.01b Bedekking elzensingel 50%-75%

L01.03.01c Bedekking elzensingel > 75%

L01.04 Bossingel en bosje

L01.04.01 Bossingel en bosje

L01.05 Knip- of scheerheg

L01.05.00 Knip- of scheerheg - gemiddeld

L01.05.01a Heg jaarlijks scheren of knippen

L01.05.01b Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen

L01.06 Struweelhaag

L01.06.00 Struweelhaag - gemiddeld

L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar

L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar

L01.07 Laan

L01.07.00 Laan - gemiddeld

L01.07.01a Laan stamdiameter bomen < 20 cm

L01.07.01b Laan stamdiameter bomen 20-60 cm

L01.07.01c Laan stamdiameter bomen > 60 cm

L01.08 Knotboom

L01.08.00 Knotboom - gemiddeld

L01.08.01a Knotboom stamdiameter < 20 cm

L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm

L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm

L01.09 Hoogstamboomgaard

L01.09.01 Hoogstamboomgaard

L03 Aardwerken

L03.01 Aardwerk en groeve

L03.01.00 Aardwerk en groeve

Beschrijving landschapsbeheertypen

Landschapsbeheertype L01.01 : Poel en klein historisch water

Instapeisen:

1. Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat

gevoed wordt door grond- en/of regenwater. Een poel mag in verbinding staan met sloten of

greppels wanneer sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert. Veenputten mogen in

verbinding staan met het slotenstelsel in het gebied.

2. Het element heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 en maximaal 50 are.

3. In Zuid-Limburg heeft een voortplantingspoel voor amfibieën een oppervlakte van minimaal 0,2

are.

4. Vijvers die een onderdeel zijn van een park of tuin, of daarin aangelegd worden, vallen niet onder

dit landschapsbeheertype.

5. Wateren die onder de natuurbeheertypen N06.05 Zwakgebufferd ven of N06.06 Zuur ven of

Hoogveenven vallen horen niet tot dit landschapsbeheertype.

6. Sloten behoren niet tot dit beheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

De historische of natuurlijke contouren/vormen worden behouden. Dit is bijvoorbeeld belangrijk bij

oude elementen zoals pingoruïnes waarvan de randzones archeologisch belangrijk kunnen zijn.

Hierbij gaat het dan om de walachtige structuur rondom de plas. Maar het geldt ook bij de visvijvers.

Dit landschapsbeheertype wordt periodiek opgeschoond om voldoende open water te behouden.

Landschapselementen

L01.01.00 Poel en klein historisch water - gemiddeld

L01.01.01a Poel en klein historisch water < 175 m2

L01.01.01b Poel en klein historisch water > 175 m2

Landschapsbeheertype L01.02: Houtwal en houtsingel

Instapeisen:

1. Een houtwal of houtsingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al

dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of

struiken. De begroeiing wordt als hakhout beheerd.

2. De houtwal of houtsingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

3. Elzensingels bestaande uit een enkele rij horen niet tot dit landschapsbeheertype, maar tot het

landschapsbeheertype L01.03 Elzensingel.

4. Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Houtwallen en houtsingels worden periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-25 jaar, met

uitzondering van eventueel aanwezige overstaanders. Bij houtwallen wordt tevens het wallichaam in

stand gehouden en indien nodig hersteld.

Landschapselementen

L01.02.00 Houtsingel en houtwal - gemiddeld

L01.02.01 Houtsingel en houtwal

L01.02.02 Hoge houtwal

L01.02.03 Holle weg en graft

Landschapsbeheertype L01.03: Elzensingel

Instapeisen:

1. Een elzensingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat

grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd.

2. Een elzensingel is minimaal 25 meter lang.

3. Losse bomenrijen horen niet tot dit landschapsbeheertype, maar tot het landschapsbeheertype

L01.13 Bomenrij en solitaire boom.

4. Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Elzensingels worden periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-21 jaar.

Landschapselementen

L01.03.00 Elzensingel - gemiddeld

L01.03.01a Elzensingel bedekking 30-50%

L01.03.01b Elzensingel bedekking 50%-75%

L01.03.01c Elzensingel bedekking > 75%

Landschapsbeheertype L01.04: Bossingel en bosje

Instapeisen:

1. Een bossingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een

opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

2. Een bossingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

3. Een bosje is een vrijliggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande

begroeiing van inheemse bomen en struiken.

4. Een bosje is minimaal 2,0 are en maximaal 1 hectare groot.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Bossingels en bosjes worden in de tijd onregelmatig periodiek gedund of gesnoeid.

Landschapselementen

L01.04.01 Bossingel en bosje

Landschapsbeheertype L01.05: Knip- of scheerheg

Instapeisen:

1. Een knip- of scheerheg is een vrijliggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten

begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.

2. Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang.

3. Een knip- of scheerheg kan periodiek gevlochten worden.

4. Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Een knip- of scheerheg wordt jaarlijks of minimaal eenmaal per 3 jaar geknipt of geschoren.

Snoeimateriaal mag blijven liggen voor zover dat het element of de ondergroei niet schaadt.

Landschapselementen

L01.05.00 Knip- en scheerheg - gemiddeld

L01.05.01a Knip- en scheerheg jaarlijkse cyclus

L01.05.01b Knip- en scheerheg 2-3 jaarlijkse cyclus

Landschapsbeheertype L01.06: Struweelhaag

Instapeisen:

1. Een struweelhaag is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten

opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

2. Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.

3. Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het landschapsbeheertype

L01.05 Knip- of scheerheg.

4. Struweelhagen kunnen periodiek gevlochten worden.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Een struweelhaag wordt periodiek gesnoeid of afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-25 jaar.

Landschapselementen

L01.06.00 Struweelhaag - gemiddeld

L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar

L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar

Landschapsbeheertype L01.07: Laan

Instapeisen:

1. Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is

bedoeld en aangelegd als laan.

2. Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een

herkenbaar en regelmatig plantverband.

3. Onder dit landschapsbeheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die

aan beide zijden met bomen is beplant.

4. Een laan is minimaal 50 meter lang.

5. Losse bomenrijen horen niet tot dit landschapsbeheertype, maar tot het landschapsbeheertype

L01.13 Bomenrij en solitaire boom.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Laanbeheer is een intensieve beheervorm. Systematische boomcontrole is nodig om de veiligheid van

de laan te garanderen. Opsnoeien van de bomen behoort tot het reguliere onderhoud.

Beginnen bomen in de laan uit te vallen, kan op een gegeven moment gekozen worden voor

verjonging van een laan. Dit betekent het opnieuw inplanten van het laantracé met bomen van

dezelfde soort en leeftijd, op regelmatige afstand van elkaar. Het kan in bosgebieden nodig zijn de

jonge aanplant te beschermen tegen vraat en vrij te stellen om voldoende licht toe te laten.

Landschapselementen

L01.07.00 Laan - gemiddeld

L01.07.01a Laan stamdiameter < 20 cm

L01.07.01b Laan stamdiameter 20-60 cm

L01.07.01c Laan stamdiameter > 60 cm

De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en element wordt als

geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen

van het element.

Landschapsbeheertype L01.08: Knotboom

Instapeisen:

1. Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van

minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).

2. Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen. Een kleine groep

bestaat uit maximaal 20 bomen.

3. Vlakvormige elementen met knotbomen, behoudens kleine groepen, horen niet tot dit

landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Een knotboom wordt periodiek geknot. Knoteiken worden geknot in een cyclus van éénmaal per 7-15

jaar. Bij knotessen en knotelzen vindt het knotten plaats in een cyclus van éénmaal per 5-8 jaar en

knotwilgen en knotpopulieren worden gemiddeld éénmaal in de vier jaar geknot.

Landschapselementen

L01.08.00 Knotboom - gemiddeld

L01.08.01a Knotboom stamdiameter < 20 cm

L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm

L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm

De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en als het element uit

meerdere knotbomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld

op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element

Landschapsbeheertype L01.09: Hoogstamboomgaard

Instapeisen:

1. Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,50

meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grasachtige vegetatie.

2. Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal

50 en maximaal 150 bomen per hectare.

3. Maximaal 10% van de fruitbomen bestaat uit walnoten.

4. Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de

omgeving.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Hoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen

door vee voorkomen worden.

Landschapselementen

L01.09.01 Hoogstamboomgaard

Landschapsbeheertype L03.01: Aardwerk en groeve

Instapeisen:

1. Alle landschapselementen die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) staan, zoals

bijvoorbeeld motte's, grafheuvels en vlietbergen vallen buiten dit landschapsbeheertype maar

vallen onder het type archeologisch waardevol terrein.

2. Alleen landschapselementen dia als zodanig worden beheerd vallen onder dit

landschapsbeheertype.

3. Elementen die al onder een ander landschapsbeheertypen kunnen worden gerekend vallen buiten

dit landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

De kern van het beheer is dat het landschapselement in de huidige toestand blijft.

Landschapselement

L03.01.00 Aardwerk en groeve

Onderdeel A.2 Provinciale landschapsbeheertypen en bijbehorende regionale

landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen,

waarbij landschapselementen waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers "00"

slechts door gecertificeerde begunstigden kunnen worden aangevraagd.

Tabel

Landschapsbeheertype

Landschapselement (regionaal)

L01 Groenblauwe Landschapselementen

L01.09. Hoogstamboomgaard

L01.09. Hoogstamboomgaard

L01.13. Bomenrij en solitaire boom

L01.13.03 Leibomen bij historische boerderijen

L03 Aardwerken

L03.01 Aardwerk en groeve

L03.01.02 Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Beschrijving regionale landschapselementen

Landschapselement L01.09.02: Halfstamboomgaard bij historische boerderijen

Instapeisen:

1. Halfstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is 1,5m.

2. Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 0,6

meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

3. Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal

75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.

4. Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.

5. Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de

omgeving.

6. De halfstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat vermeld staat op

een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een

provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de

bomen door vee voorkomen worden.

Landschapselement

L01.09.02.ZH Halfstamboomgaard bij historische boerderijen

Landschapselement L01.13.03: Leibomen bij historische boerderijen

Instapeisen:

1. Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die

voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIPlijst

(Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.

Landschapselement

L01.13.03.ZH Leibomen bij historische boerderijen

Landschapsbeheertype L03.01.02: Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Instapeisen:

Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:

- zandwallen volledig begroeit met kruiden en grassen;

- zandwallen met kruiden en grassen en een licht boom of struiklaag;

- zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;

Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit

landschapsbeheertype.

Algemene beheerverplichting (let op artikel 5.1.2.3 lid 1, onderdeel a, en lid 2):

1. Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd

gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.

2. Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.

3. Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.

4. Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.

5. Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden

geschoond.

6. Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

7. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.

Landschapselement

L03.01.02.ZH Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Onderdeel B

Onderdeel B.1. Landschapselementen en bijbehorende beheerpakketten landschap die zijn

toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-

2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013

Tabel

Landschapselement

Beheerpakket landschap

L01 Groenblauwe Landschapselementen

L01.01 Poel en kleine historisch water

L01.01.01a Oppervlakte poel < 175 m2

L01.01.01b Oppervlakte poel > 175 m2

L01.02 Houtwal en houtsingel

L01.02.01 Houtsingel en houtwal

L01.02.02 Hoge houtwal

L01.02.03 Holle weg en graft

L01.03 Elzensingel

L01.03.01a Bedekking elzensingel 30-50%

L01.03.01b Bedekking elzensingel 50%-75%

L01.03.01c Bedekking elzensingel > 75%

L01.04 Bossingel en bosje

L01.04.01 Bossingel en bosje

L01.05 Knip- of scheerheg

L01.05.01a Heg jaarlijks scheren of knippen

L01.05.01b Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen

L01.06 Struweelhaag

L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar

L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar

L01.07 Laan

L01.07.01a Laan stamdiameter bomen < 20 cm

L01.07.01b Laan stamdiameter bomen 20-60 cm

L01.07.01c Laan stamdiameter bomen > 60 cm

L01.08 Knotboom

L01.08.01a Knotboom stamdiameter < 20 cm

L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm

L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm

L01.09 Hoogstamboomgaard

L01.09.01 Hoogstamboomgaard

L01.10 Struweelrand

L01.10.01 Struweelrand

L01.11 Hakhoutbosje

L01.11.01a Hakhoutbosje met dominantie langzaamgroeiende

soorten (zomereik, wintereik, berk, haagbeuk)

L01.11.01b Hakhoutbosje met dominantie snelgroeiende

soorten (zwarte els en/of gewone es)

L01.12 Griendje

L01.12.01 Griendje

L01.13 Bomenrij en solitaire boom

L01.13.01a Bomenrij stamdiameter < 20 cm

L01.13.01b Bomenrij stamdiameter 20-60 cm

L01.13.01c Bomenrij stamdiameter > 60 cm

L01.13.02a Solitaire boom stamdiameter < 20 cm

L01.13.02b Solitaire boom stamdiameter 20-60 cm

L01.13.02c Solitaire boom stamdiameter > 60 cm

L01.14 Rietzoom en klein rietperceel

L01.14.01a Smalle rietzoom (< 5 meter)

L01.14.01b Brede rietzoom (> 5 meter) en klein rietperceel

L01.15 Natuurvriendelijke oever

L01.15.01 Natuurvriendelijke oever

L04 Recreatieve landschapselementen

L04.01 Wandelpad over boerenland

L04.01.01 Wandelpad over boerenland

Beschrijving landschapselementen

Landschapselement L01.01: Poel en klein historisch water

Instapeisen:

1. Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat

gevoed wordt door grond- en/of regenwater. Een poel mag in verbinding staan met sloten of

greppels wanneer sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert. Veenputten mogen in

verbinding staan met het slotenstelsel in het gebied.

2. Het landschapselement heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 en maximaal 50 are.

3. In Zuid-Limburg heeft een voortplantingspoel voor amfibieën een oppervlakte van minimaal 0,2

are.

4. Vijvers die een onderdeel zijn van een park of tuin, of daarin aangelegd worden, vallen niet onder

dit landschapselement.

5. Wateren die onder de natuurbeheertypen N06.05 Zwakgebufferd ven of N06.06 Zuur ven of

Hoogveenven vallen horen niet tot dit landschapselement.

6. Sloten behoren niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

1. Minimaal 50% van het natte oppervlakte van de poel bestaat in de lente uit open water. Incidenteel

mag het element in de zomerperiode droogvallen. Voor behoud van voldoende open water wordt het

element periodiek opgeschoond.

2. Minimaal 75% van de oppervlakte van de oever is begroeid met een gras- of ruigtekruidenvegetatie.

Vertrapping van de oevers bij het gebruik van het element als veedrenkpoel wordt voorkomen door

extensieve beweiding van het perceel waarin de poel is gelegen en/of door het geheel of

gedeeltelijk uitrasteren van de poel.

3. Maximaal 25% van de oppervlakte van de oever is begroeid met inheemse bomen en/of struiken;

4. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden en als

op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen

worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen

schade oploopt.

5. Als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen

worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen

schade oploopt.

6. Er mogen geen vissen of andere dieren (zoals eenden en ganzen) worden uitgezet of gekweekt;

7. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

8. Maai- en schoningswerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 september en 15

oktober.

Beheerpakketten landschap

L01.01.01a Poel en klein historisch water < 175 m2

L01.01.01b Poel en klein historisch water > 175 m2

Landschapselement L01.02: Houtwal en houtsingel

Instapeisen:

1. Een houtwal of houtsingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al

dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of

struiken. De begroeiing wordt als hakhout beheerd.

2. De houtwal of houtsingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

3. Elzensingels bestaande uit een enkele rij horen niet tot dit landschapselement, maar tot het

landschapselement L01.03 Elzensingel.

4. Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

1. Tenminste 75% van de oppervlakte van het element wordt als hakhout beheerd en periodiek

afgezet.

2. Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei

en/of de stoven niet schaadt.

3. Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

4. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop

het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat

gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

5. Het wallichaam wordt in stand gehouden als het element daarvan is voorzien.

6. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

7. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

8. Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

Beheerpakketten landschap

L01.02.01 Houtsingel en houtwal

1. Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-15 jaar.

2. De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op

1,0 meter boven de hakhoutstoof.

L01.02.02 Hoge houtwal

1. Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 21-25 jaar. Tussentijds

kan het element gedund worden.

2. De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 25 cm op

1,0 meter boven de hakhoutstoof.

3. Het wallichaam is minimaal 0,8 meter hoog en de kruidachtige vegetatie van de steile

walkanten wordt gemaaid.

4. Aan de voet van het wallichaam ligt een greppel die in stand wordt gehouden.

L01.02.03 Holle weg en graft

1. Het element is gelegen op het talud van een holle weg of graft in Zuid-Limburg.

2. Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van minimaal éénmaal per 15 jaar.

3. De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op

1,0 meter boven de hakhoutstoof.

Landschapselement L01.03: Elzensingel

Instapeisen:

1. Een elzensingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat

grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd.

2. Een elzensingel is minimaal 25 meter lang.

3. Losse bomenrijen horen niet tot dit landschapselement, maar tot het landschapselement L01.13

Bomenrij en solitaire boom.

4. Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

1. 75% van lengte van het element wordt als hakhout beheerd.

2. Het hakhout wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-21 jaar;

3. De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 25 cm op 1,0

meter boven de hakhoutstoof.

4. Het snoeihout mag niet in het element verwerkt worden.

5. Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

6. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling, en meststoffen in het landschapselement gebruikt worden en als op het

perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden

gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade

oploopt.

7. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

8. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

9. Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

Beheerpakketten landschap

L01.03.01a Elzensingel bedekking 30-50%

L01.03.01b Elzensingel bedekking 50%-75%

L01.03.01c Elzensingel bedekking > 75%

Landschapselement L01.04: Bossingel en bosje

Instapeisen:

1. Een bossingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een

opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

2. Een bossingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

3. Een bosje is een vrijliggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande

begroeiing van inheemse bomen en struiken.

4. Een bosje is minimaal 2,0 are en maximaal 1 hectare groot.

Beheereisen:

1. Het element wordt als bos met hoog opgaande bomen beheerd.

2. Het element wordt periodiek gedund en overhangende takken kunnen het gehele jaar worden

gesnoeid.

3. Randen van het element kunnen als hakhout beheerd worden.

4. Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei

en/of de stoven niet schaadt.

5. Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

6. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop

het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat

gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

7. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

8. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

9. Het dunnen van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

Beheerpakket landschap

L01.04.01 Bossingel en bosje

Landschapselement L01.05: Knip- of scheerheg

Instapeisen:

1. Een knip- of scheerheg is een vrijliggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten

begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.

2. Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang.

3. Een knip- of scheerheg kan periodiek gevlochten worden.

4. Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

1. Snoeimateriaal mag blijven liggen voor zover dat het element of de ondergroei niet schaadt;

2. Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

3. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop

het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat

gebruik op een zodanige wijze plaats dat het lelement daardoor geen schade oploopt.

4. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

5. Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juni en 15 maart.

Beheerpakketten landschap

L01.05.01a Knip- en scheerheg jaarlijkse cyclus

1. De heg wordt éénnmaal per jaar geknipt of geschoren . Na het knippen/scheren heeft de heg

een hoogte van minimaal 0,8 meter.

L01.05.01b Knip- en scheerheg 2-3 jaarlijkse cyclus

1. De heg bestaat voor meer dan 50% uit meidoorn en wordt om de 2-3 jaar geknipt of

geschoren. Na het knippen/scheren heeft de heg een hoogte van minimaal 1,0 meter en een

breedte van minimaal 0,8 meter.

Landschapselement L01.06: Struweelhaag

Instapeisen:

1. Een struweelhaag is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten

opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

2. Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.

3. Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het landschapselement L01.05

Knip- of scheerheg.

4. Struweelhagen kunnen periodiek gevlochten worden.

Beheereisen:

1. Het snoeien kan gecombineerd worden met het vlechten van de haag.

2. Het snoeihout mag niet in het element verwerkt worden.

3. Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

4. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop

het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat

gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

5. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

6. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

7. Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

8. Indien snoeiwerkzaamheden machinaal worden uitgevoerd, wordt geen klepelmaaier gebruikt.

Beheerpakketten landschap

L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar

1. Het element kan vrij uitgroeien en wordt periodiek in een cyclus van éénmaal per 5 - 7 jaar

aan drie zijden gesnoeid. Na het snoeien heeft de haag een hoogte van minimaal 1,0 meter

en een breedte van minimaal 0,8 meter.

2. Afzetten gebeurt op 20 centimeter boven de bestaande poest (stoof of knot).

L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar

1. Het element kan vrij uitgroeien en wordt periodiek in een cyclus van éénmaal per 12 - 25 jaar

afgezet.

2. Afzetten gebeurt op 20 centimeter boven de bestaande poest (stoof of knot).

Landschapselement L01.07: Laan

Instapeisen:

1. Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is

bedoeld en aangelegd als laan.

2. Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een

herkenbaar en regelmatig plantverband.

3. Onder dit landschapselement vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die

aan beide zijden met bomen is beplant.

4. Een laan is minimaal 50 meter lang.

5. Losse bomenrijen horen niet tot dit landschapselement, maar tot het landschapselement L01.13

Bomenrij en solitaire boom.

Beheereisen:

1. De bomen worden periodiek gesnoeid.

2. Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element. Evenmin

mag versnipperd hout verwerkt worden in het element.

3. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop

het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat

gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt;

4. Als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen

worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen

schade oploopt. Ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en

Ratelpopulier) in het element mogen middels een stobbenbehandeling bestreden worden.

5. De bomen mogen niet beschadigd worden door vee.

6. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

7. Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli en 15 maart.

Beheerpakketten landschap

L01.07.01a Laan stamdiameter < 20 cm

L01.07.01b Laan stamdiameter 20-60 cm

L01.07.01c Laan stamdiameter > 60 cm

De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en element wordt als

geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen

van het element.

Landschapselement L01.08: Knotboom

Instapeisen:

1. Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van

minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).

2. Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen. Een kleine groep

bestaat uit maximaal 20 bomen.

3. Vlakvormige landschapselementen met knotbomen, behoudens kleine groepen, horen niet tot dit

landschapselement, maar kunnen mogelijk gerangschikt worden onder het landschapselement

L01.11 Hakhoutbosje of L01.12 Griendje, mits voldaan wordt aan de eisen van die

landschapselementen.

Beheereisen:

1. Knotwilgen, -elzen, -essen en -populieren -worden in een cyclus van éénmaal per 3-8 jaar geknot.

Knoteiken en -haagbeuken worden geknot in een cyclus van minimaal eenmaal per 15 jaar.

2. Er mag geen snoeihout verbrandt worden in de directe omgeving van de knotboom.

3. Als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen

worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen

schade oploopt. Ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en

Ratelpopulier) in het element mogen middels een stobbenbehandeling bestreden worden.

4. De boom mag niet beschadigd worden door vee.

5. Knotwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

Beheerpakketten landschap

L01.08.01a Knotboom stamdiameter < 20 cm

L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm

L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm

De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en als het element uit

meerdere knotbomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld

op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.

Landschapselement L01.09: Hoogstamboomgaard

Instapeisen:

1. Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,50

meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

2. Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal

50 en maximaal 150 bomen per hectare.

3. Maximaal 10% van de fruitbomen bestaat uit walnoten.

4. Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de

omgeving.

Beheereisen:

1. Indien het appel of peer betreft wordt de boom tenminste éénmaal per 2 jaar gesnoeid. Andere

soorten enkel vormsnoei indien nodig.

2. De grasvegetatie wordt jaarlijks gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd of de grasvegetatie

wordt beweid.

3. Er mag geen snoeihout verbrand worden in de directe omgeving van de bomen of versnipperd hout

verwerkt worden in de boomgaard.

4. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling, en de pleksgewijze bestrijding van Akkerdistel, Ridderzuring en Brandnetel in

het element gebruikt worden.

5. De hoogstamfruitboom mag niet beschadigd worden door vee. Jonge bomen zijn voorzien van een

boomkorf.

6. Bemesten en bekalken van de boomgaard is toegestaan. Bij bemesten van de boomgaard worden

de fruitbomen en wortels niet beschadigd.

7. Snoeiwerkzaamheden kunnen gedurende het gehele jaar worden verricht.

Beheerpakket landschap

L01.09.01 Hoogstamboomgaard

Landschapselement L01.10: Struweelrand

Instapeisen:

1. Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of

andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en

kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen.

2. De rand is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.

3. Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of

struiken.

4. De struweelrand kan langs een bosrand of een ander landschapselement liggen maar ook vrij in

het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.

Beheereisen:

1. Periodiek wordt de begroeiing gemaaid en afgezet.

2. 50% van de oppervlakte van de rand bestaande uit een kruidachtige begroeiing van inheemse

grassen en kruiden mag periodiek gemaaid worden met een cyclus van maximaal éénmaal per 5

jaar. Het maaisel wordt afgevoerd.

3. Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei

en/of de stoven niet schaadt.

4. Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

5. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling en de pleksgewijze bestrijding van Akkerdistel, Ridderzuring en Brandnetel, en

meststoffen in het element gebruikt worden. Als op het perceel waarop het element is gelegen

gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat gebruik op een

zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

6. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

7. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

8. Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd tussen 15 juli en 15 maart en het afzetten van struweel

wordt alleen verricht in de periode tussen 1 november en 15 maart.

Beheerpakket landschap

L01.10.01 Struweelrand

Landschapselement L01.11: Hakhoutbosje

Instapeisen:

1. Een hakhoutbosje is een vrijliggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of

struiken dat als hakhout wordt beheerd.

2. Een hakhoutbosje is minimaal 1,0 are en maximaal 1,0 hectare groot.

3. Kleine vrijliggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met enkel hakhoutbeheer aan de randen horen

tot het landschapselement L01.04 Bossingel en Bosje.

Beheereisen:

1. Minimaal 80% van de oppervlakte van het bosje wordt als hakhout beheerd.

2. Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6 - 25 jaar.

3. De diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 20 cm op 1,0

meter boven de hakhoutstoof.

4. Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei

en/of de stoven niet schaadt.

5. Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

6. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop

het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat

gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

7. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

8. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

9. Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

Beheerpakketten landschap

L01.11.01a Hakhoutbosje met dominantie van langzaamgroeiende boomsoorten (zomereik, wintereik,

berk, haagbeuk).

L01.11.01b Hakhoutbosje met dominantie van snelgroeiende boomsoorten (zwarte els, gewone es).

Landschapselement L01.12: Griendje

Instapeisen:

1. Een griendje is een vrijliggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als

hakhout wordt beheerd.

2. Het griendje is minimaal 1,0 are en maximaal 1,0 hectare groot.

3. Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

1. Het element bestaat uit inheemse wilgensoorten en wordt geheel als hakhout beheerd en afgezet

in een cyclus van tenminste éénmaal per 5 jaar.

2. Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei

en/of de stoven niet schaadt.

3. Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

4. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten

(Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een

stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden en als op het perceel waarop

het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen worden gebruikt, vindt dat

gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen schade oploopt.

5. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

6. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

7. Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.

Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

Beheerpakket landschap

L01.12.01 Griendje

Landschapselement L01.13: Bomenrij en solitaire boom

Instapeisen:

1. Een bomenrij of een solitaire boom is een vrijliggend landschapselement van inheemse loofbomen

dat niet kan worden gerangschikt onder andere landschapselementen van dit onderdeel van

bijlage 6.

2. Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond.

3. Bomen die een onderdeel vormen van een ander landschapselement of deel uitmaken van een

bomenrij als bedoeld in dit landschapselement kunnen niet als solitaire boom of verzameling van

solitaire bomen aangevraagd worden.

4. De bomenrij is minimaal 50 meter lang en bestaat uit minimaal 8 bomen per 100 meter. Het

maximaal aantal bomen in een rij wordt bepaald door het aantal bomen dat binnen de lengte van

de rij op natuurlijke wijze kan uitgroeien tot volwaardige bomen.

5. Een solitaire boom staat qua omvang gelijk aan 16 vierkante meter bomenrij.

6. Vlakvormige boomweides behoren niet tot dit landschapselement.

7. Solitaire knotbomen of een rij knotbomen behoren tot het landschapselement L01.08 Knotboom.

8. Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit landschapselement.

Beheereisen:

1. De bomen worden periodiek gesnoeid. Jonge bomen gemiddeld eenmaal per 5 jaar en oudere

bomen gemiddeld eenmaal per 10 jaar. Bij oudere bomen kan het snoeien zich beperken tot het

verwijderen van dood hout.

2. Na het snoeien beslaat de blijvende kroon altijd minimaal tweederde deel beslaat van de totale

lengte van de boom.

3. Er mag geen snoeihout verbrand worden in de directe omgeving van het element of versnipperd

hout verwerkt worden in het element.

4. Als op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen

worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen

schade oploopt. Ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en

Ratelpopulier) in het element mogen middels een stobbenbehandeling bestreden worden.

5. De bomen mogen niet beschadigd worden door vee. Jonge bomen in een weiland (boomdijk) zijn

voorzien van een boomkorf en solitaire bomen in een weiland zijn uitgerasterd.

6. Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli en 15 maart.

Beheerpakketten landschap

L01.13.01a Bomenrij stamdiameter < 20 cm

L01.13.01b Bomenrij stamdiameter 20-60 cm

L01.13.01c Bomenrij stamdiameter > 60 cm

L01.13.02a Solitaire boom stamdiameter < 20 cm

L01.13.02b Solitaire boom stamdiameter 20-60 cm

L01.13.02c Solitaire boom stamdiameter > 60 cm

De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en als het element uit

meerdere bomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op

basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.

Landschapselement L01.14: Rietzoom en klein rietperceel

Instapeisen:

1. Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties

met een dominantie van riet (bedekking riet > 50%).

2. De rietzoom heeft een breedte van minimaal 2 meter en is minimaal 25 meter lang.

3. Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat.

De maaibare oppervlakte van een klein rietperceel is maximaal 0,5 ha.

Beheereisen:

1. Maximaal 20% van de oppervlakte van het element bestaat uit struweel.

2. Het element wordt periodiek gemaaid in een cyclus van éénmaal per 2-4 jaar en het maaisel wordt

afgevoerd.

3. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden en als

op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen

worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen

schade oploopt.

4. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

5. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

6. Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 1 maart.

Beheerpakketten landschap

L01.14.01a Smalle rietzoom (2- 5 meter)

L01.14.01b Brede rietzoom (> 5 meter) en klein rietperceel

Landschapselement L01.15: Natuurvriendelijke oever

Instapeisen:

1. Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de

vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (flauw talud minimaal 1: 3).

2. De oever heeft een breedte van minimaal 3 en maximaal 10 meter en is minimaal 25 meter lang.

Beheereisen:

1. Het element wordt periodiek gemaaid in een cyclus van minimaal éénmaal per 2 jaar en maximaal

éénmaal per jaar. Het maaisel wordt afgevoerd.

2. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden en als

op het perceel waarop het element is gelegen gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen

worden gebruikt, vindt dat gebruik op een zodanige wijze plaats dat het element daardoor geen

schade oploopt.

3. Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

4. Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

5. Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 15 juli en 1 maart.

Beheerpakket landschap

L01.15.01 Natuurvriendelijke oever

Landschapselement L04.01: Wandelpad over boerenland

Instapeisen:

1. Een wandelpad over boerenland bestaat in beginsel uit een onverhard pad. Kleine gedeelten

verhard pad over particuliere gronden kunnen meegenomen worden als dit noodzakelijk is voor de

wandelpadenstructuur.

2. Het wandelpad heeft een breedte van maximaal 3 meter.

3. De paden zijn duidelijk gemarkeerd en zijn geschikt voor wandelaars met een normale conditie.

4. Het wandelpad vormt een onderdeel van een doorgaande en/of openbare wandelstructuur.

Beheereisen:

1. Het wandelpad wordt zodanig beheerd dat een goede begaanbaarheid gewaarborgd is.

2. De voorzieningen die een onderdeel vormen van het wandelpad zoals bruggetjes, klaphekjes e.d.

worden in goede staat van onderhoud gehouden.

3. Het wandelpad is opengesteld van zonsopgang tot zonsondergang en jaarrond toegankelijk.

Beheerpakket landschap

L04.01.01 Wandelpad over boerenland

Onderdeel B.2. Landschapselementen en bijbehorende regionale beheerpakketten landschap

Tabel

Landschapselement

Beheerpakket landschap

L01 Groenblauwe Landschapselementen

L01.09. Hoogstamboomgaard

L01.09.02 Halfstamboomgaard bij historische boerderijen

L01.13. Bomenrij en solitaire boom

L01.13.03 Leibomen bij historische boerderijen

L03 Aardwerken

L03.01 Aardwerk en groeve

L03.01.02 Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Landschapselement L01.09.02: Halfstamboomgaard bij historische boerderijen

Instapeisen:

1. Halfstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is 1,5m.

2. Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 0,6

meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.

3. Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal

75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.

4. Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.

5. Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de

omgeving.

6. De halfstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw welke vermeld staat

op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een

provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Beheereisen:

1. Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de

bomen door vee voorkomen worden.

Beheerpakket landschap

L01.09.02.ZH Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen

Landschapselement L01.13.03: Leibomen bij historische boerderijen

Instapeisen:

1. Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die

voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIPlijst

(Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).

Beheereisen:

1. Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.

Beheerpakket landschap

L01.13.03.ZH Leibomen bij historische boerderijen

Landschapselement L03.01.02: Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Instapeisen:

Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:

- zandwallen volledig begroeit met kruiden en grassen;

- zandwallen met kruiden en grassen en een licht boom of struiklaag;

- zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;

Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit

landschapselement.

Beheereisen:

1. Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd

gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.

2. Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.

3. Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.

4. Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.

5. Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden

geschoond.

6. Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als

snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

7. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.

Beheerpakket landschap

L03.01.02.ZH Schurvelingen en zandwallen op Goeree

Bijlage 8 Overstaptabel SAN DRenthe

Bijlage 8 Overstaptabel SAN Drenthe

De beheers- en landschapspakketten van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe, opgenomen in de linkerkolom van de onderstaande tabel, kunnen op grond van artikel 12.3, vijfde lid, van de onderhavige verordening worden gewijzigd in de agrarische beheerpakketten onderscheidenlijk beheerpakketten landschap, opgenomen in de rechterkolom van de onderstaande tabel:

Overstaptabel SAN Drenthe

Linkerkolom

Rechterkolom

44: Poel 75-175m²

L01.01.01a: Poel en klein historisch water <

175m²

44: Poel > 175m²

L01.01.01b: Poel en klein historisch water >

175m²

45: Rietzoom en klein rietperceel (rijland)

L01.14.01a: Smalle rietzoom (2-5m)

45: Rietzoom en klein rietperceel (vaarland)

L01.14.01b: Brede rietzoom (> 5m) en klein

rietperceel

46: Raster

Subsidie zit verdisconteerd in de verschillende

beheerpakketten landschap

Subsidie

Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe

Subsidieverordening natuur- en Landschapsbeheer

Beheerspakket (bijlagenummer/pakketnaam)

Agrarisch beheerpakket

(aanduiding/pakketnaam)

6: Ontwikkeling kruidenrijk grasland

A02.01.02: Botanisch hooiland

7: Instandhouding kruidenrijk grasland

A02.01.02: Botanisch hooiland

8: Bont hooiland

A02.01.02: Botanisch hooiland

9: Bonte hooiweide

A02.01.02: Botanisch hooiland

A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland

10: Kruidenrijk weiland

A02.01.01: Botanisch weiland

A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgraslan

11: Bont weiland

A02.01.01: Botanisch weiland

A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland

12: Bonte weiderand

A02.01.03a: Botanische weiderand

13: Bonte hooirand

A02.01.03b: Botanische hooirand

14: Kruidenrijke zomen

A02.01.03b: Botanische hooirand

15: Landschappelijk waardevol grasland

A02.01.01: Botanisch weiland

16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van

1 april tot 1 juni

A01.01.01a: Weidevogelgrasland met een

rustperiode van 1 april tot 1 juni

16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van

1 april tot 8 juni

A01.01.01b: Weidevogelgrasland met een

rustperiode van 1 april tot 8 juni

16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van

1 april tot 15 juni

A01.01.01c: Weidevogelgrasland met een

rustperiode van 1 april tot 15 juni

16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van

1 april tot 22 juni

A01.01.01d: Weidevogelgrasland met een

rustperiode van 1 april tot 22 juni

17: Vluchtheuvels voor weidevogels

Bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel b: Toeslag

kuikenstroken

18: Plas-dras met een inundatieperiode van 15

februari tot 15 april

A01.01.03a: Plas-dras met een inundatieperiode

van 15 februari tot 15 april

18: Plas-dras met een inundatieperiode van 15

februari tot 15 mei

A01.01.03b: Plas-dras met een inundatieperiode

van 15 februari tot 15 mei

23a: Faunarand algemeen op kleigrond

A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende

akkervogels

A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en

overwinterende akkervogels op kleigrond

23a: Faunarand algemeen op zandgrond

A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende

akkervogels

A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en

overwinterende akkervogels op zandgrond

23b: Patrijzenrand op kleigrond

A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende

akkervogels

A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en

overwinterende akkervogels op kleigrond

23b: Patrijzenrand op zandgrond

A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende

akkervogels

A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en

overwinterende akkervogels op zandgrond

Tabel

Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe

Subsidieverordening natuur- en Landschapsbeheer

23c: Grauwe kiekenrand op kleigrond

A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende

Akkervogels

23c: Grauwe kiekenrand op zandgrond

.

A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende

akkervogels

A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en

overwinterende akkervogels op zandgrond

24a: Akkerrijke flora I A02

02.01a t/m c: Akker met waardevolle flora

26a: Akkerrijke flora II

A02.02.01a t/m c: Akker met waardevolle flora

28: Akkerflora randen

A02.02.03: Akkerflora randen

28a: Hamsterpakket

A01.02.03a: Bouwland voor hamsters

A01.02.03b: Opvangstrook voor hamsters

28c: Grasland t.b.v. overwinterende ganzen

(pakket 2007)

A01.03.01a: Ganzen op grasland

28c: Ganzenfoerageergebied, variant A:

Grasland (pakket 2008)

A01.03.01a: Ganzen op grasland

28c: Ganzenfoerageergebied, variant B:

Bouwland (pakket 2008)

A01.03.01b: Ganzen op bouwland

28c: Ganzenfoerageergebied, variant C: Vroege

groenbemester (pakket 2008)

A01.03.01c: Ganzen op vroege groenbemester

28c: Ganzenfoerageergebied, variant D: Late

groenbemester (pakket 2008)

A01.03.01d: Ganzen op late groenbemester

28d: Bouwland t.b.v. overwinterende ganzen

(pakket 2007)

A01.03.01b: Ganzen op bouwland

28e: Grasgroenbemester t.b.v. overwinterende

ganzen (pakket 2007)

A01.03.01c: Ganzen op vroege groenbemester

28f: Grasgroenbemester maïsland t.b.v.

overwinterende ganzen (pakket 2007)

A01.03.01d: Ganzen op late groenbemester

Landschapspakket (bijlagenummer/pakketnaam)

Beheerpakket landschap

(aanduiding/pakketnaam)

32: Houtkade, houtwal, haag en singel

L01.02.01: Houtwal en singel

33: Bomenrij

L01.07.01a: Laan stamdiameter < 20 cm*

L01.07.01b: Laan stamdiameter 20-60 cm*

L01.07.01c: Laan stamdiameter > 60 cm*

L01.13.01a: Bomenrij stamdiameter < 20 cm

L01.13.01b: Bomenrij stamdiameter 20-60 cm

L01.13.01c: Bomenrij stamdiameter > 60 cm

* Alleen als voldaan wordt aan instapeisen

36: Elzensingel

L01.03.01c: Elzensingel bedekkingsgraad > 75%

37: Geriefhoutbosje

L01.11.01a: Hakhoutbosje met dominantie van

langzaamgroeiende boomsoorten (zomereik,

wintereik, berk, haagbeuk)

L01.11.01b: Hakhoutbosje met dominantie van

snelgroeiende boomsoorten (zwarte els, gewone

es)

38: Knip- en scheerheg

L01.05.01a: Knip- en scheerheg jaarlijkse cyclus

L01.05.01b: Knip- en scheerheg 2-3 jaarlijkse

cyclus

40: Knotbomen(rij)

L01.08.01a: Knotboom stamdiameter < 20 cm

L01.08.01b: Knotboom stamdiameter 20-60 cm

L01.08.01c: Knotboom stamdiameter > 60 cm

41: Grubbe en holle weg

L01.02.03: Holle weg en graft

42: Hoogstamboomgaard

L01.09.01: Hoogstamboomgaard

44: Poel < 75m²

L01.01.01a: Poel en klein historisch water

<175m²

Tabel

 Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe

Subsidieverordening natuur- en Landschapsbeheer

44: Poel 75-175m²

L01.01.01a: Poel en klein historisch water

<175m²

44: Poel > 175m²

L01.01.01b: Poel en klein historisch water

>175m²

45: Rietzoom en klein rietperceel (rijland)

L01.14.01a: Smalle rietzoom (2-5m)

45: Rietzoom en klein rietperceel (vaarland)

L01.14.01b: Brede rietzoom (> 5m) en klein

rietperceel

46: Raster

Subsidie zit verdisconteerd in de verschillende

beheerpakketten landschap

Toelichting op de subsidieregeling

Toelichting

Met ingang van 1 januari 2010 is het Programma Beheer vervangen door het Subsidiestelsel Natuur- en

Landschapsbeheer (SNL). Het SNL bestaat momenteel uit twee subsidieregelingen, namelijk de

Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (SVNL) en de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur- en

Landschapsbeheer (SKNL). Elke provincie heeft deze regelingen voor haar grondgebied vastgesteld.

De onderhavige regelingswijziging is het gevolg van de ervaringen die in 2010 bij de invoering van het SNL zijn

opgedaan. Deze wijzigingen vallen grofweg uiteen in drie categoriëen. Allereerst zijn er wijzigingen doorgevoerd

als gevolg van wensen vanuit en overleg met de verschillende doelgroepen. De tweede categorie wijzigingen is er

op gericht om het SNL te laten voldoen aan de Europese eisen die aan dergelijke subsidies worden gesteld. Ten

slotte zijn er nog enige onvolkomenheden gecorrigeerd.

Alhoewel de wijziging van de SKNL bij een eerste beschouwing omvangrijk oogt, zijn de uitgangspunten

behouden gebleven. Er zijn echter een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd die er mede voor moeten zorgen

dat zowel de landelijk opererende natuurbeschermingsorganisaties, alsmede de diensten die belast zijn met de

uitvoering van het SNL, kunnen werken met uniforme regelingen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan uniforme

beslistermijnen.

Hierna volgt een artikelsgewijze toelichting op de meest belangrijke wijzigingen.

Certificering

(artikel I, onderdelen A (voor zover punt 1), AD tot en met AJ, AP en AQ)

Aanvragers van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer binnen natuurterreinen kunnen

ervoor kiezen om zich te laten certificeren. Daarmee krijgen zij de status van gecertificeerde begunstigde.

Dergelijke begunstigden voldoen aan hoge eisen op het gebied van natuurbeheer, hetgeen tot uitdrukking komt in

het op aanvraag verstrekken van een certificaat natuurbeheer dan wel certificaat samenwerkingsverband

natuurbeheer. Certificering biedt onder meer voordelen bij het aanvragen van subsidies en de mate van vrijheid

bij het voeren van het natuurbeheer.

Gebiedscoördinatoren die collectief agrarisch natuurbeheer coördineren dienen te beschikken over een certificaat

coördinatie agrarisch natuurbeheer.

De voorwaarden die verbonden zijn aan het verkrijgen van de hiervoor bedoelde certificaten zullen door

Gedeputeerde Staten als onderdeel van het Programma van Eisen Kwaliteitshandboek Natuurbeheer worden

vastgesteld en bekendgemaakt in het Provinciaal Blad. Dit is ook van belang in het kader van de SKNL, omdat

alleen gecertificeerde begunstigden die mede gecertificeerd zijn voor het onderdeel projecten een aanvraag

kunnen indienen voor een programma van éénmalige investeringen zoals bedoeld in die regeling.

Aanvragen voor een certificaat worden ingediend bij de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en

landschapsbeheer. Het bestuur van die Stichting beslist namens Gedeputeerde Staten op de aanvraag.

Bovendien controleert het bestuur ook na afgifte van het certificaat of aan de certificeringsvoorwaarden wordt

voldaan. Zij is daarom tevens bevoegd een afgegeven certificaat te schorsen of in te trekken.

Het intrekken van een certificaat natuurbeheer of een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer leidt er in

beginsel toe dat de subsidie natuurbeheer en/of subsidie landschapsbeheer binnen natuurterrein wordt

ingetrokken en naar evenredigheid vastgesteld. Er kan echter een verzoek worden ingediend om die subsidie om

te zetten in een subsidie op basis van de voorwaarden zoals die voor niet-gecertificeerrde begunstigden gelden.

Bij het uitoefenen van haar bevoegheden is het bestuur van de Stichting uiteraard gebonden aan de regels die

gelden voor mandaat. Bezwaar- en beroepsprocedures tegen besluiten van het Stichtingsbestuur worden

afgehandeld door Gedeputeerde Staten.

Omdat de Stichting enige tijd nodig heeft om zich op haar taken voor te bereiden, is in artikel I, onderdeel AK,

voorzien in overgangsrecht. Om een beroep te kunnen doen op dit overgangsrecht moet de begunstigde die zich

wil laten certificeren tussen 15 november 2010 en 1 januari 2011 een aanvraag tot certificering indienen bij de

certificeringscommissie. De begunstigde wordt dan voor de toepassing van het SNL, tot het moment dat de

certificeringscommissie namens Gedeputeerde Staten op de aanvraag heeft beslist, beschouwd als ware hij

gecertificeerd begunstigde. Deze situatie eindigt in elk geval op 1 januari 2013.

Aanvankelijk was in de SVNL een mogelijkheid opgenomen om een tegemoetkoming te vragen in de kosten die

verbonden zijn aan het verkrijgen en behouden van een certificaat. In overleg met de doelgroep is besloten deze

mogelijkheid uit de SVNL te schrappen. Er zal buiten het SNL om worden voorzien in een tegemoetkoming in de

kosten voor het verkrijgen van een certificaat.

Monitoring landschap

(artikel I, onderdelen A (voor zover punt 2) en S tot en met X)

Een gecertificeerde begunstigde die een subsidie natuurbeheer ontvangt kan er voor kiezen om zelf de kwaliteit

van dat natuurterreinen te monitoren. De subsidie natuurbeheer kan in een dergelijk geval verhoogd worden met

een vergoeding voor die monitoring.

Middels de onderhavige regelingswijziging wordt het voor gecertificeerde begunstigden eveneens mogelijk om

zelf de kwaliteit van de binnen een natuurterrein gelegen landschapselementen te monitoren en daarvoor een

vergoeding te ontvangen.

Communautaire richtsnoeren

(artikel I, onderdeel E en artikel II, onderdelen G (voor zover het artikel 6a betreft)

en N (voor zover het artikel 11, eerste lid, onderdeel d betreft)

Op grond van de SVNL worden subsidies agrarisch natuurbeheer verstrekt die in het kader van het

Plattelandsontwikkelingsprogramma worden medegefinancierd door de Europese Gemeenschappen. Daarnaast

worden er op grond van de SVNL subsidies verstrekt die volledig met nationale middelen worden gefinancierd. Dit

laatste geldt ook voor de SKNL-subsidies.

Ten aanzien van deze volledig met nationale middelen gefinancierde subsidies heeft de Europese Commissie

verzocht uitdrukkelijk te verwijzen naar de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en

bosbouwsector.

De toepasselijkheid van de hiervoor bedoelde communautaire richtsnoeren heeft voor de SKNL tot gevolg dat

inrichtingsmaatregelen die zijn uitgevoerd vóórdat op de aanvraag voor investeringssubsidie is beslist, niet voor

een dergelijke subsidie in aanmerking komen.

Randvoorwaarden

(artikel I, onderdelen C, N, O, R, Y, AK, AL en AX)

Zoals hiervoor aangegeven worden sommige subsidies agrarisch natuurbeheer medegefinancierd door de

Europese Gemeenschappen. Het betreft de agrarische beheerpakketten die zijn opgenomen in bijlage 3,

onderdeel B.1, van de SVNL. De randvoorwaarden zijn op dergelijke subsidies reeds op grond van de Europese

verordeningen van toepassing. De in bijlage 3, onderdeel B.2, van de SVNL opgenomen agrarische

beheerpakketten worden nationaal gefinancierd. In het EG-jargon worden beide pakketvormen aangeduid als

agromilieumaatregelen. Omdat de hiervoor bedoelde communautaire richtsnoeren aangeven dat met nationale

middelen gefinancierde agromilieumaatregelen aan dezelfde eisen dienen te voldoen als de door de EG

medegefinancierde agromilieumaatregelen, zijn ook op die maatregelen de (aanvullende) randvoorwaarden van

toepassing.

Omdat de (aanvullende) randvoorwaarden ook tot de steunverplichtingen behoren van regelingen die door de

minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden uitgevoerd, is in samenspraak met de minister een

uniform beleidskader opgesteld. Deze Beleidsregels verlagen subsidie POP2 geven aan op welke wijze de

bevoegdheid tot het intrekken of wijzigen van de steunverlening wordt ingevuld, voor zover dit niet reeds uit

andere regelgeving voortvloeit.

Door het bekendmaken van deze beleidsregels kunnen een aantal bepalingen in de SVNL geschrapt worden.

Uitsluiting begunstigden

(artikel I, onderdeel D en artikel II, onderdeel K)

Het is gebleken dat (semi-)overheidsorganen terreinen afstoten en overdragen aan particulieren of particuliere

organisaties, die voor de betreffende terreinen vervolgens subsidie op grond van de SVNL aanvragen. Daarmee

drukken deze terreinen financieel op het provinciale ILG-budget, hetgeen niet in alle situaties gewenst is. Daarom

wordt thans in de SVNL opgenomen dat begunstigden die een natuurterrein hebben verkregen van

(samenwerkingsverbanden van in meerderheid) gemeenten, een waterschap, een waterleidingsmaatschappij of

het Rijksvastgoed- en ontwikkelbedrijf van het ministerie van Financiën (dat belast is met de verkoop van aan de

Staat toebehorende onroerende zaken), niet in aanmerking komen voor een subsidie natuurbeheer.

Hierop zijn twee uitzonderingen: subsidieverstrekking is mogelijk als het natuurterrein als gevolg van

landinrichting is verkregen, óf als het terrein middels de subsidiekaart die bij het natuurbeheerplan hoort

uitdrukkelijk door de provincie als subsidiabel is bestempeld.

Ook in de SKNL is opgenomen welke begunstigden in aanmerking komen voor een investeringssubsidie. Aan de

betreffende bepaling wordt een nieuw lid toegevoegd voor het geval de gebruikstitel, dan wel het zakelijk of

persoonlijk recht, van de begunstigde is belast met of afgeleid van een ander recht. De begunstigde moet immers

bij machte zijn om de inrichtingsmaatregelen te realiseren met eerbiediging van de op de betreffende grond

rustende rechten van derden. Hiermee wordt de SKNL in overeenstemming gebracht met de SVNL, die al

soortgelijke bepalingen kent voor de verschillende subsidies.

Natuurbeheerplan

(artikel I, onderdelen F, G en K)

Middels de onderhavige regelinsgwijziging wordt aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid gegeven om in het

natuurbeheerplan gronden aan te wijzen waarvoor het Bureau Beheer Landbouwgronden een koopplicht heeft als

bedoeld in paragraaf 2.3 van de Regeling inrichting landelijk gebied (RILG). Ook is het mogelijk te bepalen ten

behoeve van welke doelgroep(en) die verwerving dient plaats te vinden. Het vastleggen van deze bevoegdheid is

noodzakelijk in verband met een voorgenomen wijziging van de RILG als gevolg van de invoering van het SNL.

De tweede belangrijke wijziging is dat elk landschapselement waarvoor Gedeputeerde Staten een subsidie

landschapsbeheer binnen natuurterreinen wensen te verstrekken, in het natuurbeheerplan afzonderlijk

aangegeven moet zijn. Het is dus niet mogelijk om in dergelijke gevallen zogenaamde "zoekgebieden landschap"

aan te wijzen. Het gebruik maken van zoekgebieden landschap blijft mogelijk voor zover het gaat om subsidies

landschapsbeheer buiten natuurterreinen.

Subsidietijdvak

(artikel I, onderdelen I en L)

Momenteel is in de SVNL opgenomen dat subsidies natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer

worden verstrekt voor een tijdvak van 6 jaar. Op grond van artikel 12.4 kan dit tijdvak echter verlengd worden met

maximaal één jaar. De regelingswijziging strekt ertoe de betreffende artikelen op dit punt te verduidelijken.

Cumulatie ganzen en weidevogels

(artikel I, onderdelen M, AR en AV)

In de instapeisen voor het agrarisch beheerpakket "Overwinterende ganzen" is de mogelijkheid opgenomen dat

dit agrarisch beheerpakket op dezelfde oppervlakte uitgevoerd kan worden als de agrarische

weidevogelpakketten en de vollevelds botanische pakketten. Omdat de doelstelling van de botanische pakketten

niet gericht is op de opvang van vogels, wordt deze laatste cumulatiemogelijkheid geschrapt.

Daarentegen wordt het wel mogelijk om de ganzenpakketten uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

Drenthe (de PSAN) op dezelfde oppervlakte in stand te houden als de weidevogelpakketten uit de SVNL.

Bovendien behoort cumulatie tussen het SVNL-ganzenpakket en het PSAN-weidevogelbeheer ook tot de

mogelijkheden.

Overdracht

(artikel I, onderdeel AA en artikel II, onderdeel R (voor zover het artikel 14c betreft))

Het is onder voorwaarden mogelijk om een subsidieverlening geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een derde

indien de subsidieontvanger gedurende het subsidietijdvak niet langer beschikt over de vereiste gebruikstitel, dan

wel zakelijk of persoonlijk recht, waardoor hij niet langer in staat is de subsidieverplichtingen na te komen. Dit kan

zich bijvoorbeeld voordoen bij verkoop van (een gedeelte van) de betreffende grond aan die derde.

De onderhavige regelingswijziging strekt er toe om te verduidelijken dat, in het geval van een gedeeltelijke

overdracht, beide delen afzonderlijk dienen te voldoen aan de (instap)eisen die aan het natuurbeheertype,

landschapsbeherertype, agrarisch beheerpakket of beheerpakket landschap worden gesteld. Voor de SKNL geldt

dat de door beide begunstigden afzonderlijk uit te voeren inrichtingsmaatregelen elk dienen te leiden tot de

realisatie van een beheertype zoals bedoeld in die regeling.

Toepasselijk tarief bij uitbreidingsaanvragen

(artikel I, onderdeel AB (voor zover punt 2))

Elk jaar stellen Gedeputeerde Staten nieuwe tarieven vast. Het tarief waarop subsidies natuurbeheer en

landschapsbeheer zijn gebaseerd is het tarief dat geldt in het begrotingsjaar ten behoeve waarvan de aanvraag is

ingediend. Dat tarief wordt dus gedurende het gehele subsidietijdvak gebruikt voor de berekening van de

jaarvergoeding en de uiteindelijke subsidievaststelling.

Het is mogelijk het areaal waarvoor reeds subsidie wordt verstrekt te vergroten. Dit vergroten wordt gedaan

middels zogenaamde uitbreidingsaanvragen. Aangezien dergelijke uitbreidingsaanvragen in een ander jaar dan

de oorspronkelijke aanvraag worden ingediend, zou voor de uitbreidingsaanvraag in beginsel het tarief gelden dat

door Gedeputeerde Staten is vastgesteld voor het begrotingsjaar waarvoor de uitbreidingsaanvraag is ingediend.

Omdat het hanteren van verschillende tarieven leidt tot grote uitvoeringslasten en het niet logisch is dat het

uitvoeren van dezelfde subsidieactiviteiten tot verschillende vergoedingen zou moeten leiden, is opgenomen dat

voor uitbreidingsaanvragen hetzelfde tarief wordt gehanteerd als voor de oorspronkelijke aanvraag.

Het voorgaande geldt niet voor subsidies agrarisch natuurbeheer. Een belangrijke component van die subsidie is

de opbrengstenderving die een landbouwer lijdt doordat hij deelneemt aan agrarisch natuurbeheer. Deze

opbrengstenderving kan elk jaar fluctueren. Daarom wordt de jaarvergoeding gebaseerd op het door

Gedeputeerde Staten voor het betreffende jaar vastgestelde tarief. Een eventuele uitbreidingsaanvraag volgt qua

tarief dus dezelfde fluctuatie als de oorspronkelijke aanvraag. Derhalve is het in dergelijke gevallen niet nodig om

te bepalen dat voor uitbreidingsaanvragen voor agrarisch natuurbeheer hetzelfde tarief gehanteerd wordt als voor

de oorspronkelijke aanvraag. Dit was ten onrechte in de SVNL opgenomen en wordt thans hersteld.

Instandhoudingsplicht

(artikel I, onderdeel AC en artikel II, onderdelen N (voor zover het artikel 11 lid 2 en 3

betreft) en O (voor zover het punt 3 betreft))

Na het uitvoeren van de inrichtingsmaatregelen waarvoor een investeringssubsidie is verstrekt, dient de

ontvanger van die subsidie het gerealiseerde ten minste 6 jaar in stand te houden. De subsidieontvanger kan

ervoor kiezen om vervolgens een corresponderende subsidie op grond van de SVNL aan te vragen. De

instandhouding wordt in dat geval gegarandeerd door de subsidievoorwaarden die aan de SVNL-subsidie zijn

verbonden. Als alternatief kan de subsidieontvanger ook opteren voor een instandhouding zonder subsidie,

bijvoorbeeld omdat hij niet gebonden wil zijn aan de subsidievoorwaarden van de SVNL.

Om misbruik van deze keuzemogelijkheid te voorkomen, wordt thans uitdrukkelijk opgenomen dat de

instandhoudingsplicht zonder subsidie herleeft indien de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldoet aan de

SVNL-subsidievoorwaarden, tot de periode van 6 jaar is verstreken.

Slotenmarge

(artikel I, onderdelen AK (voor zover punt 4) en AN)

De Europese Commissie heeft Nederland er op gewezen dat het Nederlandse perceelsregister niet voldoet aan

de Europese eisen en opdracht gegeven dat perceelsregister bij te werken. Een correct perceelsregister is van

belang voor oppervlaktegebonden steunregelingen. Deze aanpassingen hebben er veelal toe geleid dat de

oppervlakte van landbouwgronden verkleind zijn.

Om de getroffen landbouwers tegemoet te komen heeft de minister van LNV toegezegd dat deze landbouwers

onder voorwaarden een slotenmarge mogen toepassen. De toepassing van deze slotenmarge is niet alleen van

belang voor subsidies agrarisch natuurbeheer die op grond van de SVNL worden verstrekt, maar ook voor nog

lopende subsidies op basis van de beide voorlopers van deze verordening, te weten de Subsidieregeling

agrarisch natuurbeheer (SAN) van de minister en de PSAN. Dit zijn namelijk allemaal oppervlaktegebonden

steunregelingen. Daarom wordt opgenomen dat de slotenmarge, zoals die is neergelegd in de Regeling GLBinkomenssteun

2006 van de minister, ook toegepast wordt op lopende SAN- en PSAN-subsidies. Met betrekking

tot de lopende SAN-verplichtingen wordt er voor de volledigheid op gewezen dat deze op basis van de RILG door

de provincies zijn overgenomen van de minister.

Overstap van oude regelingen naar SNL

(artikel I, onderdelen AO en BC)

Een belangrijk aspect van het SNL is het terugdringen van de administratieve lasten voor begunstigden en

subsidieontvangers. Ook qua uitvoeringslasten en -kosten is het onwenselijk om meerdere regelingen naast

elkaar in stand te houden. Daarom is naar mogelijkheden gezocht om de lopende subsidies op basis van de SAN,

de PSAN, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister (voor zover overgenomen door de

onderscheiden provincies) en de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe om te zetten in subsidies op basis van

de SVNL.

Het is gebleken dat een overstap van de SAN naar de SVNL helaas niet tot de mogelijkheden behoort. Om de

werklast voor de uitvoerende diensten te spreiden, is er tevens voor gekozen de overstap van de overige

regelingen (PSAN, SN2000 en PSN) gefaseerd door te voeren. Een overstap is echter niet in alle gevallen

mogelijk.

Zo was het op grond van de hiervoor genoemde regelingen mogelijk om subsidie te verstrekken aan anderen dan

beheerders. Ook was het mogelijk subsidie te verstrekken indien er met betrekking tot het terrein meerdere

beheerders waren die gezamenlijk één aanvraag indienden, bijvoorbeeld omdat het deel dat zij elk afzonderlijk

beheerden niet aan de voorwaarden van de betreffende regeling voldeed. Deze laatste groep kan helaas niet

overstappen, omdat de SVNL slechts voorziet in aanvragen door en subsidieverstrekking aan individuele

beheerders (de hierna te bespreken uitzondering daargelaten).

Een overstap door anderen dan beheerders als bedoeld in de PSAN behoort om dezelfde reden niet tot de

mogelijkheden. Wél kunnen de individuele beheerders, elk voor hun deel, er voor kiezen om over te stappen van

de PSAN naar de SVNL. Hiervoor is wel de toestemming nodig van de ontvanger van de PSAN-subsidie. Dit

toestemmingsvereiste is opgenomen omdat het mogelijk is dat door het overstappen van één of meerdere

beheerders, de resterende PSAN-aanvraag niet meer voldoet aan de eisen van de PSAN. Dit zou ertoe kunnen

leiden dat de resterende PSAN-aanvraag ingetrokken en de reeds verstrekte subsidie teruggevorderd zou

moeten worden.

De in de voorgaande alinea beschreven situatie geldt in beginsel ook indien subsidie op basis van de SN2000 of

de PSN is verstrekt aan anderen dan beheerders zoals bedoeld in die regelingen. Hier is echter nog één

uitzondering mogelijk: omdat subsidies natuurbeheer en landschapsbeheer binnen natuurterreinen ook aan

samenwerkingsverbanden (zoals gedefinieerd in de SVNL) kunnen worden verstrekt, is het mogelijk dat de

hiervóór bedoelde subsidieontvangers op basis van de SN2000 en de PSN zélf een aanvraag tot overstap

indienen. Vereist is wel dat de subsidieontvanger als samenwerkingsverband aangemerkt kan worden. Bovendien

moet de betreffende beheerder hebben ingestemd met de overstap. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat

niet de instemming van elke beheerder vereist is. De overstap geldt dan niet voor de beheerseenheden van de

beheerder die niet wenst over te stappen.

Een belangrijk verschil is dat de overstap van de PSAN naar de SVNL, als gevolg van Europese regelgeving,

slechts geldt voor het resterende subsidietijdvak waarvoor de PSAN-subsidie verstrekt is. Daarom geschiedt de

overstap in dit geval per aanvraag: elke PSAN-beschikking leidt tot een SVNL-beschikking. Bovendien is de

overstap slechts mogelijk voor zover de beheerseenheden in hun geheel binnen de provincie liggen.

De overstap van de SN2000 en de PSN naar de SVNL geldt daarentegen voor een geheel nieuw subsidietijdvak

van 6 jaar. De overstap geldt voor alle beheerseenheden van de beheerder die in hun geheel binnen de provincie

liggen, ongeacht het aantal aanvragen waarin deze beheerseenheden zijn opgenomen. Deze verschillende

aanvragen worden samengevoegd tot één enkele aanvraag op basis van de SVNL.

In beide gevallen geldt dat de overstap in overeenstemming moet zijn met het natuurbeheerplan. Bovendien moet

er in de SVNL een equivalent bestaan van de basis-, plus-, beheers- en landschapspakketten uit de oude

regelingen.

Voor de SN2000 en de PSN geldt dat vrijwel alle basis-, plus- en landschapspakketten zoals opgenomen in die

regelingen zijn vertaald in een natuurbeheertype dan wel landschapsbeheertype zoals bedoeld in de SVNL.

Uitzonderingen hierop zijn de landschapspakketten "Bomenrij" en "Rietzoom en klein rietperceel". Voor deze

pakketten kan geen aanvraag tot overstap ingediend worden, omdat er geen SVNL-equivalent is opgenomen in

bijlage 6, onderdelen A.1 en A.2.

Om te beoordelen of een overstap van PSAN-beheers- en/of landschapspakketten tot de mogelijkheden behoort,

is aan de SVNL middels de nieuwe bijlage 8 een overstaptabel toegevoegd.

Ten slotte wordt er op gewezen dat de mogelijkheid tot overstap slechts één keer zal worden geboden.

Aanpassen pakketten

(artikel I, onderdelen AS tot en met AV, AZ en BA)

Mede als gevolg van door de doelgroepen geuitte wensen zijn een aantal pakketten aangepast. Het voert te ver

om hier elke aanpassing toe te lichten. Desondanks is het wenselijk twee wijzigingen nader toe te lichten.

Aan het agrarisch beheerpakket A01.02.01 "Bouwland met broedende akkervogels" wordt een nieuwe variant d

opgenomen. Met nadruk wordt er op gewezen dat roulatie bij dit beheerpakket slechts (beperkt) is toegestaan

voor zover het variant c betreft.

Aan het agrarisch beheerpakket A01.02.02 "Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels" wordt

een roulatiemogelijkheid toegevoegd. De roulatiemogelijkheden die de verschillende agrarische beheerpakketten

bieden betekent niet dat gedurende het beheerjaar gerouleerd kan worden. Roulatie is mogelijk voor het

daaropvolgende beheerjaar (zie ook hierna).

Collectief beheerplan

(artikel I, onderdeel AY)

Gedeputeerde Staten kunnen in het natuurbeheerplan bepalen dat sommige agrarische beheerpakketten in een

bepaald gebied slechts collectief aangevraagd kunnen worden. Ervaringen met de eerdere regelingen hebben

namelijk uitgewezen dat een aantal vormen van agrarisch natuurbeheer, vooral het weide- en akkervogelbeheer,

profiteren van een gebiedsgerichte aanpak.

In een notedop werkt collectief agrarisch natuurbeheer als volgt: de landbouwers in het door Gedeputeerde

Staten aangewezen gebied worden benaderd door de in dat gebied werkzame gebiedscoördinator (veelal een

agrarische natuurvereniging). Deze heeft van Gedeputeerde Staten een bepaalde taakstelling meegekregen.

De gebiedscoördinator peilt de bereidheid van de landbouwers om deel te nemen aan collectief agrarisch

natuurbeheer en maakt met de landbouwers afspraken over de uit te voeren pakketten en de oppervlakte

daarvan. Op basis van deze afspraken stelt de gebiedscoördinator als onderdeel van het zogenaamde collectief

beheerplan een mozaïekkaart samen. Vervolgens legt hij dit collectief beheerplan ter goedkeuring voor aan

Gedeputeerde Staten. De beslissing van Gedeputeerde Staten is vatbaar voor bezwaar en beroep. De

verschillende landbouwers zijn elk voor hun deel gehouden het beheer te voeren zoals dat in de door

Gedeputeerde Staten voor dat beheerjaar goedgekeurde mozaïekkaart is opgenomen. Vóór aanvang van elk

beheerjaar wordt door de gebiedscoördinator nieuwe afspraken gemaakt met de landbouwers ten aanzien van

het voor dat beheerjaar te voeren beheer. Deze nieuwe afspraken worden weer vastgelegd in een aangepast

collectief beheerplan dat weer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten wordt gezonden enzovoorts.

Europese regelgeving eist dat agromilieuverbintenissen een looptijd hebben tussen de 5 en 7 jaar. Nederland

heeft gekozen voor een subsidietijdvak van 6 jaar. Omdat een collectief beheerplan telkens maar op één

beheerjaar betrekking heeft, dient een landbouwer nog formeel een agromilieuverbintenis voor 6 aaneengesloten

jaren aan te gaan. Dit doet hij door het indienen van een aanvraag waarin hij aangeeft met welke oppervlakte hij

minimaal dan wel maximaal bereid is gedurende 6 jaar deel te nemen aan agrarisch natuurbeheer. Deze

aanvraag wordt door elke landbouwer zélf ingediend, waarbij het uiteraard mogelijk is een ander (bijvoorbeeld de

gebiedscoördinator) daartoe te machtigen.

De hiervoor bedoelde aanvraag is om nog een andere reden van groot belang: de landbouwer is namelijk

gehouden elk jaar voor ten minste de minimumoppervlakte deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer.

Dat betekent dat de oppervlakte in het collectief beheerplan in elk geval groter gelijk aan deze

minimumoppervlakte moet zijn. Het niet voldoen aan deze eis betekent een schending van de

agromilieuverbintenis en leidt tot het intrekken van de hiervoor bedoelde aanvraag en terugvordering van de in

het kader van het betreffende collectief agrarisch natuurbeheer reeds verstrekte subsidies.

Om dergelijke situaties te voorkomen, krijgt de gebiedscoördinator de opdracht te waarborgen dat de in het

collectief beheerplan opgenomen oppervlakte ten minste overeenkomt met de minimumoppervlakte die de

landbouwer in zijn agromilieuverbintenis heeft aangegeven.

SKNL algemeen

De SVNL is gericht op beheer van bestaande (agrarische) natuur en landschap. De SKNL is daarentegen gericht

op de vergroting van dat areaal, en vervangt daarmee de onderdelen functieverandering en inrichtingssubsidie uit

de PSN, alsmede het onderdeel inrichtingssubsidie uit de PSAN.

Een aanvrager kan ervoor kiezen om landbouwgrond blijvend om te zetten naar natuurterrein. Deze omzetting

geschiedt in twee fasen.

Ten eerste is er de omzetting "op papier", de zogenaamde subsidie functieverandering. Deze subsidie kan

worden verstrekt om de waardedaling van de landbouwgrond als gevolg van de omzetting naar natuurterrein te

compenseren. Het is de taak van de aanvrager om de benodigde toestemmingen en vergunningen voor deze

omzetting aan te vragen en te verkrijgen. Te denken valt onder meer aan de noodzakelijke wijziging van het

bestemmingsplan. Op het moment dat de subsidie functieverandering is verstrekt wordt de betreffende grond in

de zin van het SNL aangemerkt als natuurterrein.

De tweede fase is de feitelijke inrichting van de aldus omgezette grond, met andere woorden de realisatie van

een natuurbeheertype of een landschapsbeheertype op de betreffende grond. Hiervoor kan een

investeringssubsidie worden aangevraagd, maar dat is niet verplicht.

Zo is het mogelijk dat er weliswaar een subsidie functieverandering wordt aangevraagd, maar geen aanvraag

voor een investeringssubsidie wordt ingediend omdat de aanvrager de noodzakelijke inrichtingsmaatregelen op

andere wijze financiert. Het omgekeerde is uiteraard ook mogelijk.

Realisatieplan

(artikel II, onderdelen U (voor zover punt 2) en V)

Aan een aanvraag voor een subsidie functieverandering niet vergezeld gaat van een aanvraag voor

investeringssubsidie, zal een zogenaamd realisatieplan moeten worden bijgevoegd. In dit realisatieplan beschrijft

de aanvrager op welke wijze hij het terrein wenst in te richten en te beheren. De beoogde eindsituatie zal immers

duidelijk moeten zijn om de waardedaling, en daarmee de hoogte van de subsidie functieverandering, te kunnen

bepalen. De subsidie functieverandering kan worden afgewezen indien de voorgestelde wijze van inrichten en

beheer naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet bijdraagt aan de doelstellingen van de SKNL zoals

verwoordt in het natuurbeheerplan.

Subsidieplafonds

(artikel II, onderdeel B)

Net als bij de SVNL kunnen Gedeputeerde Staten subsidieplafonds vaststellen. In het kader van de SKNL kunnen

slechts twee subsidieplafonds worden vastgesteld, namelijk één subsidieplafond voor alle vormen van

investeringssubsidie en één plafond voor subsidie functieverandering. Voor investeringssubsidies geldt namelijk

dat de aanvraag meerdere vormen van investeringssubsidie omvat. Het is in dergelijke gevallen vrijwel

onmogelijk om bepaalde inrichtingsmaatregelen geheel of gedeeltelijk toe te rekenen aan één van de

(aangevraagde) vormen van investeringssubsidie, omdat die maatregel als één kostenpost zal worden

opgegeven.

Om Gedeputeerde Staten toch een sturingsinstrument te geven, is opgenomen dat zij bepaalde gebieden,

aanvragers of subsidies kan uitsluiten. Een bijzonder aandachtspunt is de mogelijke uitsluiting van subsidies

functieverandering.

Zoals hiervoor beschreven zijn de subsidie functieverandering en de investeringssubsidie gescheiden gehouden

om de aanvrager zoveel mogelijk flexibiliteit ten aanzien van de financiering te bieden. Dat laat onverlet dat er

een zekere samenhang tussen beide subsidies is. Het louter "op papier" omzetten van landbouwgrond naar

natuurterrein (middels functieverandering), zonder dat het aldus ontstane natuurterrein feitelijk wordt ingericht,

draagt immers niet bij aan de doelstellingen van de SKNL.

Het voorgaande betekent dat als Gedeputeerde Staten investeringssubsidie uitsluiten voor een bepaald

beheertype, er ook geen subsidie functieverandering aangevraagd kan worden indien de aanvrager beoogt na de

functieverandering een dergelijk uitgesloten beheertype te realiseren. Deze uitsluiting geldt ongeacht of die

realisatie plaats zou vinden op grond van een aanvraag voor een investeringssubsidie of op grond van een

realisatieplan.

Het heeft voor een aanvrager namelijk geen zin om de functieverandering al te realiseren terwijl het vervolgens

niet meteen mogelijk is een investeringssubsidie te verkrijgen voor de feitelijke inrichting. Het ligt dan meer voor

de hand, ook vanuit het gezichtspunt van de aanvrager, om de subsidie functieverandering pas aan te vragen als

ook het aanvragen van een investeringssubsidie mogelijk is. In de tussentijd kan de betreffende grond nog

landbouwkundig gebruikt worden.

Alhoewel het voorgaande geen belemmering hoeft te vormen indien de aanvrager ervoor kiest om de inrichting

niet via een investeringssubsidie, maar via een realisatieplan te realiseren, is ook in dit geval voor een uitsluiting

gekozen. De reden hiervoor is als volgt: de SKNL is een staatssteunmaatregel. Met de uitvoering van dergelijke

maatregelen mag pas worden begonnen indien zij door de Europese Commissie als verenigbaar met de

staatssteunregels worden bevonden.

De introductie van nieuwe onderdelen in de SKNL kan vertraging oplopen indien die onderdelen eerst ter

goedkeuring aan de Europese Commissie worden voorgelegd en de SKNL vervolgens, na verkregen

goedkeuring, nog aangepast moet worden. Het reeds in de SKNL opnemen, maar nog niet openstellen, van

dergelijke onderdelen betekent dat de invoering sneller kan verlopen indien de Europese goedkeuring eenmaal

verkregen is.

Beslistermijn

(artikel II, onderdeel D)

Gecertificeerde begunstigden kunnen investeringssubsidie aanvragen voor een programma van éénmalige

investeringen. Omdat het mogelijk is dat dergelijke programma's een aanzienlijke omvang hebben, en de

noodzakelijke beoordeling van het investeringsplan daardoor eveneens zeer tijdrovend en arbeidsintensief is, is

een op het eerste gezicht lange beslistermijn opgenomen. Dit betekent uiteraard niet dat per definitie van de

gehele termijn gebruik zal worden gemaakt. Uitgangspunt is nog steeds een zo snel mogelijke afhandeling van

aanvragen.

Ambitiekaart en prétoets

(artikel II, onderdelen H, I en L (voor zover het artikel 9b betreft))

Op de zogenaamde ambitiekaart, die een onderdeel vormt van het natuurbeheerplan, wordt door Gedeputeerde

Staten aangegeven voor welke gronden een subsidie functieverandering of een investeringssubsidie verstrekt

kan worden. De ambitiekaart vormt dus de basis voor SKNL-aanvragen. Bovendien wordt op deze kaart

aangegeven welk beheertype op de betreffende grond ingericht kan worden en in welke natuurkwaliteit. Dit is van

belang voor de vraag welke investeringssubsidie aangevraagd en verstrekt kan worden.

In het natuurbeheerplan kan worden bepaald dat een aanvraag voor een investeringssubsidie pas kan worden

ingediend nadat een zogenaamde prétoets door de Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft plaatsgevonden. Doel

van deze prétoets is de kwaliteit van de aanvragen te verhogen en het aldus voorkomen van onnodige

administratieve en uitvoeringslasten voor zowel de aanvrager als de uitvoerende diensten.

De aanvrager dient het (positieve) DLG-préadvies bij de aanvraag te voegen. Gedeputeerde Staten is niet

gebonden aan het DLG-advies, maar een dergelijk positief advies zal zwaar wegen bij het besluit om al dan niet

de gevraagde investeringssubsidie te verstrekken.

Het is mogelijk dat Gedeputeerde Staten op de ambitiekaart nog geen natuurbeheertype heeft aangegeven dat

ter plekke gerealiseerd kan worden. Een dergelijke situatie kan zich voordoen indien nog geen definitieve keuze

is gemaakt ten aanzien van de gewenste ontwikkeling van het betreffende gebied.

In dergelijke gevallen zal, alvorens een aanvraag voor een investeringssubsidie ingediend kan worden, eerst

bepaald moeten worden of het natuurbeheertype dat de aanvrager wenst te realiseren past binnen de gewenste

gebiedsontwikkeling.

De procedure werkt als volgt: de aanvrager geeft aan welke natuurbeheertype hij op de betreffende grond wenst

te realiseren. Gedeputeerde Staten beoordelen of dit voorstel past binnen de gewenste gebiedsontwikkeling. Zij

kunnen zich daarin laten adviseren door de DLG. Is dit het geval, dan wordt de ambitiekaart aangepast, in die zin

dat het te realiseren natuurbeheertype wordt "ingevuld". Deze invulling is noodzakelijk zodat de uitvoerende

diensten kunnen toetsen of het verstrekken van de investeringssubsidie in overeenstemming is met het

natuurbeheerplan. De aanvraag kan pas worden ingediend nadat Gedeputeerde Staten de ambitiekaart hebben

aangepast.

Er bestaat overigens nog een andere mogelijkheid om in dergelijke gevallen duidelijkheid te verkrijgen welk

natuurbeheertype ter plekke gerealiseerd kan worden. Veelal wordt het natuurbeheerplan jaarlijks herzien. Door

gebruik te maken van de inspraakprocedure kan een aanvrager een voorstel doen voor een te realiseren

natuurbeheertype. In het kader van die inspraakprocedure kunnen Gedeputeerde Staten vervolgens beslissen of

zij het voorstel van de aanvrager volgen, of alsnog zelf tot een voorstel komen. De invulling van de ambitiekaart

geschiedt dan gelijktijdig met de overige aanpassingen van het natuurbeheerplan.

Cumulatie

(artikel II, onderdelen L (voor zover het artikel 9a betreft) en T)

In de nieuw toegevoegde artikelen 9a en 16a is opgenomen dat bepaalde investeringssubsidies respectievelijk

subsidie functieverandering niet verstrekt kan worden indien op de betreffende grond nog verplichtingen rusten op

grond van de genoemde regelingen. Reden hiervoor is dat het in beginsel niet mogelijk is om aan de uit die

regelingen voortvloeiende beheerverplichtingen te voldoen en tegelijkertijd de investering dan wel de

functieverandering te realiseren.

Ten aanzien van investeringssubsidies zijn hierop een aantal uitzonderingen mogelijk, die voornamelijk

samenhangen met het verhogen van de natuurkwaliteit van een bestaand natuurbeheertype of

landschapselement (voor zover dit binnen een natuurterrein is gelegen). Indien de inrichtingsmaatregelen niet

dermate ingrijpend zijn dat de instandhouding van het bestaande natuurbeheertype of landschapselement

belemmerd wordt, kan de reeds verstrekte subsidie op grond van de genoemde regelingen worden gehandhaafd

en bovendien de investeringssubsidie worden verstrekt. Of een dergelijke situatie zich voordoet zal per geval

beoordeeld moeten worden.

Het is overigens ook mogelijk een verzoek in te dienen om de eerdere subsidie in te trekken. In dergelijke

gevallen is de kans echter zeer groot dat de reeds verstrekte subsidie op grond van die regeling (al dan niet in de

vorm van voorschotten) teruggevorderd zal worden.

Verklaring van geen bezwaar

(artikel II, onderdeel M (voor zover punt 2))

Het treffen van inrichtingsmaatregelen betekent een wijziging van de bestaande situatie. De aanvraag dient

vergezeld te gaan van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar van de grond indien de aanvrager van

de investeringssubsidie een ander dan de eigenaar is. Is op de betreffende grond ook een recht van erfpacht

gevestigd en is de aanvrager noch de eigenaar, noch de erfpachter, dan dient de aanvraag bovendien vergezeld

te gaan van een verklaring van geen bezwaar van de erfpachter.

Verantwoording

(artikel II, onderdelen O (voor zover punt 2) en R (voor zover het artikel 14c betreft)

De subsidieontvanger zal na afronding van de inrichtingsmaatregelen een aanvraag tot subsidievaststelling

moeten indienen. Middels die aanvraag legt hij verantwoording af dat de subsidiabele activiteiten ook

daadwerkelijk en correct zijn uitgevoerd.

De Europese Commissie heeft aangegeven dat de subsidieontvanger ook facturen over moet kunnen leggen,

alsmede het bewijs dat betaling van die facturen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De subsidieontvanger hoeft

die bewijsstukken niet nogmaals over te leggen als hij de betreffende kosten al afdoende aangetoond heeft op

basis van een (optionele) aanvraag tot bevoorschotting. Gedeputeerde Staten beschikken dan immers reeds over

de benodigde bewijzen.

Bij grote en/of langdurige projecten, zoals bijvoorbeeld een programma van éénmalige investeringen, is een

tussentijdse voortgangsrapportage vaak wenselijk om te waarborgen dat de inrichtingsmaatregelen correct en

binnen het budget gerealiseerd worden. Waar nodig kan dan bijgestuurd worden. Het ligt echter niet in de rede

om ook bij kleinere inrichtingsprojecten een dergelijke rapportage te verlangen. Daarom wordt thans bepaald dat,

indien de inrichtingsmaatregelen binnen één jaar zijn afgerond, geen jaarlijks verslag ingediend hoeft te worden.

De verantwoording kan in dergelijke gevallen plaatsvinden via de aanvraag tot subsidievaststelling.

Subsidiabele kosten

(artikel II, onderdelen P en Q)

De kosten die in aanmerking komen voor vergoeding op grond van een aanvraag voor investeringssubsidie

worden opgesomd in artikel 13, eerste lid, van de SKNL. Thans wordt expliciet opgenomen dat ook de BTW over

die kosten voor vergoeding in aanmerking komt, tenzij verrekening van de BTW mogelijk is.

De investeringssubsidie bedraagt maximaal 95% van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten. Gedeputeerde

Staten kunnen hier echter van afwijken door een maximumbedrag per hectare vast te stellen. Dit laatste is ook de

werkwijze zoals die in de PSAN en in de PSN gehanteerd werd.

Bevoorschotting

(artikel II, onderdeel R (voor zover het artikel 14b betreft))

Vooral bij inrichtingsmaatregelen van langere duur, zoals bijvoorbeeld op basis van een programma van

éénmalige investeringen, kan het wenselijk zijn om voorafgaand aan de subsidievaststelling reeds voorschotten

te verstrekken om in de onmiddellijke liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger te voorzien.

Er kan slechts één voorschot per jaar worden verstrekt, waarbij het voorschotbedrag minimaal

€ 500,- en maximaal 50% van de totale investeringssubsidie, zoals opgenomen in de beschikking tot

subsidieverlening, kan bedragen. Het minimumbedrag is opgenomen omdat de uitvoeringslasten en -kosten

anders niet in verhouding staan tot de hoogte van het te verstrekken voorschot. Bovendien is dit drempelbedrag

niet zo hoog dat niet redelijkerwijs van de subsidieontvanger verlangd kan worden dat hij die financiële last

tijdelijk zelf draagt. Het maximumpercentage is opgenomen om te voorkomen dat Gedeputeerde Staten in één

jaar een zeer groot bedrag aan voorschotten moeten reserveren.

In totaal kan er voor niet meer dan 95% van de totale investeringssubsidie aan voorschotten worden verleend.

Deze bepaling is opgenomen om terugvordering van voorschotten zoveel mogelijk te voorkomen indien bij de

subsidievaststelling blijkt dat er reeds een hoger bedrag aan voorschotten is uitbetaald.

Betaling subsidie functieverandering

(artikel II, onderdelen W tot en met Y)

In de SKNL zoals die vóór deze regelingswijziging luidde was opgenomen dat er met betrekking tot een subsidie

functieverandering nog een subsidievaststelling zou volgen. Uit de bewoordingen van de artikelen 18 en 19 van

de SKNL vloeide voort dat er eerst een beschikking tot subsidieverlening afgegeven zou worden.

Gelet op de wijze waarop de waardedaling, en daarmee de hoogte van de subsidie functieverandering, bepaald

wordt, heeft een beschikking tot subsidieverlening geen toegevoegde waarde. De waardedaling staat, bezwaar

en beroep daargelaten, immers vast. De rechtsbescherming is bovendien evenzeer gewaarborgd indien de

subsidie functieverandering meteen vastgesteld wordt. Bovendien heeft de aanvrager eerder (rechts)zekerheid

met betrekking tot de hoogte van het subsidiebedrag en vallen de uitvoeringskosten lager uit, omdat er niet twee

besluiten genomen hoeven te worden. Daarom is besloten niet te werken met een beschikking tot

subsidieverlening, maar wordt de subsidie functieverandering meteen vastgesteld.

Ten slotte is een wijziging aangebracht ten aanzien van de werkwijze van uitbetaling. Op grond van (het oude)

artikel 22 keerde het Nationaal Groenfonds het subsidiebedrag pas uit nadat Gedeputeerde Staten de subsidie

functieverandering hadden vastgesteld én opdracht had gegeven tot deze uitbetaling. Thans zal het Nationaal

Groenfonds het subsidiebedrag uitkeren binnen 8 weken nadat zowel de in artikel 19, eerste lid, bedoelde

overeenkomst tussen de eigenaar en de provincie (de zogenaamde kwalitatieve verplichting) is ingeschreven in

de Openbare registers, als de overeenkomst tot voorfinanciering door zowel het Nationaal Groenfonds als de

subsidieontvanger is ondertekend.

Middels deze aanpassingen is de SKNL-werkwijze weer identiek aan de werkwijze zoals die in de SN2000 en de

PSN werd toegepast.