Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR9397
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR9397/1
Beleidsnotitie Antenne-installaties gemeente Leudal
Geldend van 29-05-2008 t/m heden
Intitulé
Beleidsnotitie Antenne-installaties gemeente LeudalAanleiding
Mobiele communicatie is uitgegroeid tot een voorziening van openbaar nut. Daarmee is ook een behoefte ontstaan aan inzicht in de verschillende manieren waarop dit verschijnsel kan worden ingepast in de gemeentelijke ruimtelijke ordening, zowel qua regelgeving als in fysieke zin. Deze notitie voorziet in deze behoefte door aan te geven hoe het beleid inzake antennes voor de mobiele telefonie vorm kan worden gegeven. Immers de groei van de mobiele communicatie zet zich door en dit brengt met zich mee dat ook de fysieke structuur die hiervoor vereist is, de antenne-installaties, uitgebreid zal moeten worden. Er bestaat nog geen uitgewerkt kader voor de ruimtelijke inpassing van deze antenne-installaties.
Relatie met bestaand beleid
Nationaal Antennebeleid en convenant
Per 1 januari 2003 is de regelgeving over antenne-installaties veranderd. In het Nationaal Antennebeleid heeft het Rijk zich uitgesproken voor een bouwvergunningvrijheid van antennes tot vijf meter hoogte. Deze bouwvergunningvrijheid dient aan wettelijke regels te voldoen, die zijn opgenomen in het “Besluit bouwvergunningsplichtige en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken” (hierna: Bblb). Voorwaarde was dat een convenant wordt gesloten tussen de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de operators en het Rijk. In deze convenant staan afspraken en gedragsregels die gelden tussen de convenant partijen. Feitelijk heeft de gemeente een zeer beperkte rol in dit convenant, immers er hoeft geen vergunning te worden aangevraagd en er bestaat geen meldingsplicht. Wel blijft de gemeente geïnformeerd over waar antennes staan of komen te staan door middel van het zogenaamde Plaatsingsplan van MoNet (opgesteld door Mobiele Networkoperators).
Wetten en regelgeving
De belangrijkste wetten en regelgeving ten aanzien van antennebeleid bestaan uit:
- -
Woningwet en Bblb
- -
Wet en besluit op de Ruimtelijke Ordening
- -
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten voor de Mens (EVRM)
- -
Telecommunicatiewet
- -
Wet milieubeheer
- -
Provinciaal beleid
Een goede doorwerking van het nationale beleid in een (aanvullend) gemeentelijk beleid is voor alle partijen wenselijk.
Uitgangspunten
Voorkomen moet worden dat de installaties overal worden geplaatst en op die manier zullen leiden tot overlast (bijvoorbeeld horizonvervuiling, verkeerde ruimtelijke inpassing, strijd met welstand bij vergunningsplichtige masten). Het beleid dient daarom enerzijds gericht te zijn op het mogelijk maken van de realisering van een dekkend netwerk voor de aanbieders, zulks ook in het belang van de gebruikers. Anderzijds moeten in het beleid ook andere belangen worden betrokken, te weten die van omwonenden, van een goede leefomgeving, van het landschapsschoon in het buitengebied en van de stedenbouwkundige aspecten.
Stedenbouwkundige aspecten
De beoordeling van een verzoek om herziening of vrijstelling van het bestemmingsplan spitst zich allereerst toe op de vraag of plaatsing van een antenne-installatie past in het stedenbouwkundige beeld. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het van belang wildgroei van antennemasten te voorkomen. Dat geldt voor zowel de bebouwde kom als het buitengebied. Het is gewenst om visuele belemmeringen en horizonvervuiling door het plaatsen van nieuwe masten zoveel mogelijk te beperken.
Gezondheidsaspecten
Antennes en mobiele telefoons communiceren met elkaar door middel van radiogolven. Deze techniek is niet nieuw. Er zijn inmiddels zo’n 2500 onderzoeken verricht naar het effect van radiogolven op de gezondheid. De Wereldgezondheidsorganisatie en de Gezondheidsraad (onafhankelijk adviesorgaan van de Nederlandse regering) concluderen dat geen bewijs is voor andere effecten dan warmte. Als de veiligheidsnormen worden gerespecteerd, blijft de opwarming beperkt en is er geen enkele reden voor zorg. Toch blijft bij veel mensen een zorg bestaan en leidt dit tot weerstand bij nieuwe installaties. Om hieraan tegemoet te komen wordt voorgesteld in, op of nabij risicogebouwen (bijvoorbeeld ziekenhuizen, bejaardenhuizen, scholen en kinderdagverblijven) slechts wanneer geen andere mogelijkheden bestaan, installaties toe te staan. Vaste jurisprudentie geeft immers aan dat een aanvraag om een bouwvergunning niet op basis van gezondheidsredenen mag worden geweigerd.
Inhoud
Een algemene inventarisatie van de verschillende mogelijkheden (zonder daarbij concrete locaties aan te wijzen) vergemakkelijkt de beslissing over het verlenen van toestemming voor de installaties. Zo zal het over het algemeen weinig problemen opleveren een mast op te richten op een industrieterrein, terwijl oprichting van een mast in de binnenstad op meer bezwaren zal stuiten. Het opstellen van een dergelijke inventarisatie van de mogelijkheden komt neer op het koppelen van een aantal categorieën van locaties met een gering aantal mogelijke vormen van antenne-installaties.
Algemeen
- -
Vrijstaande antenne-installaties mogen bij voorkeur niet hoger zijn dan 40 meter.
- -
De antenne-installaties, alsmede de bijbehorende technische installaties en de bedrading, moeten door middel van zorgvuldige materiaal- en kleurkeuze alsmede door opstelling/plaatsing in de omgeving worden ingepast.
- -
Operators moeten daar waar mogelijk zoveel mogelijk gebruik maken van elkaars masten (de zogenoemde ‘site-sharing’), opdat het totaal aantal masten beperkt blijft tot het minimaal noodzakelijke aantal.
- -
De plaatsing op bestaande zendmasten of andere bestaande bouwwerken zoals hoogspanningsmasten, windturbines, lichtmasten en verkeersportalen heeft nadrukkelijk de voorkeur, zulks ter beperking van het totaal aantal masten.
- -
Ter voorkoming van onevenredige landschappelijke/ruimtelijke verstoring, bestaat de voorkeur voor plaatsing van enkele hogere masten boven meerdere lagere masten.
De combinatie van de drie genoemde maatregelen, te weten : site-sharing, integratie met bestaande bouwwerken en het bij voorkeur realiseren van een kleiner aantal hogere masten, leidt tot een zo groot mogelijke beperking van het totaal aantal masten. Afwijking van genoemde voorkeuren is slechts mogelijk indien de reden van technische aard is en voldoende is gemotiveerd dan wel onderbouwd is aangetoond.
Bebouwde kom
Inpassing van antenne-installaties in de bebouwde kom zal over het algemeen minder problemen opleveren dat bij de inpassing in een landelijk gebied. In de bebouwde kom zijn er immers voldoende objecten waar de antenne-installaties aan of op bevestigd kunnen worden. De visuele inpasbaarheid is hierdoor relatief eenvoudig te realiseren. Zowel vanuit de RO-optiek als vanuit een effectief zendbereik zal ervoor gekozen worden antenne-installaties op relatief hoge gebouwen aan te brengen. De installaties zijn dan nauwelijks zichtbaar en de signalen ondervinden geen belemmeringen. Binnen de bebouwde kom zal het realiseren van antenne-installaties vanaf maaiveldniveau over het algemeen minder gewenst kunnen zijn, vanwege de grote zichtbaarheid. Echter, op bedrijventerreinen, bij sportaccommodaties en in kantorenwijken is dit esthetische aspect van minder groot belang zodat inpassing van de installaties op dit type locaties makkelijker zal zijn.
Een aparte categorie binnen de bebouwde kom is het beschermd stads- of dorpsgezicht. Uiteraard let men binnen deze gebieden scherp op alles wat het authentieke karakter van het gebied zou kunnen aantasten. Een antenne-installatie valt hier, door zijn moderne uiterlijk, uit de toon. Mocht een installatie in deze gebieden, vanwege technische eisen, toch noodzakelijk zijn, dan is grote zorgvuldigheid geboden bij de inpassing ervan.
Landelijk gebied
Uiteraard wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke landschappelijke inpassing en mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden in de directe omgeving. Antenne-installaties dienen op zo’n manier en op zo’n locatie te worden gerealiseerd dat ze het minste verstoring van de horizon opleveren. De reeds genoemde richtlijn om de masten bij reeds gebouwde of gerealiseerde elementen in het gebied te plaatsen, is in dit gebied dan ook van groot belang. Te denken valt aan wegen, viaducten, hoogspanningsmasten en verkeersportalen maar ook aan agrarische bedrijfscentra en de daar aanwezige hogere bouwwerken, zoals silo’s. Vanwege de, in vergelijking met de bebouwde kom, beperkte beschikbaarheid van dergelijke bouwwerken in het landelijk gebied, verdient het aanbeveling extra zorg te besteden aan het zoeken naar dergelijke objecten.
Daar “Het landelijk gebied” nogal een breed begrip is, kan het volgende onderscheid worden gemaakt. Is het een open of gesloten landschap? Immers in of aan de rand van bossen vindt minder verstoring van het landschap plaats dan in het open gebied. Daarnaast dient met een beschermd natuurgebied op een gelijke manier te worden omgegaan als met het beschermd stads- of dorpsgezicht.
Samenvatting mogelijke rangorde van voorkeuren
Schematisch kan het bovenstaande als volgt worden samengevat:
Voorkeur* |
Binnen de bebouwde kom |
Binnen het landelijk gebied |
1 |
Infrastructuur |
Infrastructuur |
2 |
Industrieterrein |
Gebouwen |
3 |
Bedrijventerrein |
In of aan de rand van bossen |
4 |
Recreatiegebieden, sportparken |
Open gebied |
5 |
Woonwijken |
Beschermd natuurgebied |
* 1 staat voor meest wenselijke locatie/omgeving, 5 staat voor minst wenselijke locatie/omgeving
Ondertekening
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl