Reglement voor het waterschap Hunze en Aa's

Geldend van 01-01-2000 t/m 30-06-2004

Inhoud

  HOOFDSTUK I.

DEFINITIES EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.

Dit reglement verstaat onder:

  • categorie ongebouwd: zij, die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken;

  • categorie gebouwd: zij, die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken;

  • categorie ingezetenen: zij, die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, hun woonadres hebben binnen het gebied van het waterschap;

  • categorie bedrijfsgebouwd: zij, die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte;

  • gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Drenthe en gedeputeerde staten van de provincie Groningen.

HOOFDSTUK II.

GEBIED, ZETEL EN TAAK VAN HET WATERSCHAP

Artikel 2.

  • Het gebied van het waterschap dat, met inbegrip van buitendijkse gronden, een grootte heeft van ongeveer 213.000 ha, is aangegeven op de bij dit reglement behorende gewaarmerkte kaart met een schaal van 1:100.000.

  • Het taakgebied voor de waterkeringszorg, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, alsmede de kiesdistricten zijn op deze kaart aangegeven.

  • De grens van het waterschap wordt nader aangegeven op door gedeputeerde staten vast te stellen detailkaarten met een schaal van ten minste 1:10.000.

  • Van elk van deze kaarten berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Drenthe en Groningen.

Artikel 3.

Het waterschap is gevestigd in een door het algemeen bestuur te bepalen plaats.

Artikel 4.

  • De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

  • Deze taak omvat de zorg voor:

    • primaire waterkeringen bedoeld in de Wet op de waterkering, in het taakgebied dat is aangegeven op de in artikel 2, tweede lid, genoemde kaart;

    • waterhuishouding, voorzover het betreft het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater en de met het kwantiteitsbeheer samenhangende regeling van de freatische grondwaterstand;

    • vaarwegen, voorzover deze zorg bij de inwerkingtreding van dit reglement bij de waterschappen Dollardzijlvest, Eemszijlvest (gedeeltelijk) en Hunze en Aa berust.

  • De uitoefening van de taak en de taakonderdelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gericht op integraal waterbeheer. In dit kader behartigt het waterschap de waterstaatkundige belangen. Andere daarmee verbonden belangen kunnen door het waterschap worden meegewogen, tenzij daarin is voorzien bij of krachtens wet.

  • Het waterschap werkt ten behoeve van een doelmatige uitoefening van grootschalige taakonderdelen samen met een of meer geheel of gedeeltelijk in de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel gelegen waterschappen. Het waterschap gaat daartoe een regeling aan.

HOOFDSTUK III.

DE SAMENSTELLING EN INRICHTING VAN HET WATERSCHAPSBESTUUR

Artikel 5.

  • Het bestuur van het waterschap bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • De voorzitter draagt de titel van dijkgraaf.

Paragraaf 1.

Het algemeen bestuur

Artikel 6.

Het algemeen bestuur bestaat uit 31 leden, waarvan

  • 7 leden voor de categorie ongebouwd;

  • 7 leden voor de categorie gebouwd;

  • 14 leden voor de categorie ingezetenen;

  • 3 leden voor de categorie bedrijfsgebouwd.

Artikel 7.

  • De leden van het algemeen bestuur worden gekozen met inachtneming van het Kiesreglement voor de waterschappen in de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel.

  • De periodieke aftreding vindt plaats op 1 januari.

  • Indien op het tijdstip van periodieke aftreding niet de goedkeuring van de geloofsbrieven van meer dan de helft van de leden van het algemeen bestuur in zijn nieuwe samenstelling onherroepelijk is geworden, houden de leden van het algemeen bestuur zitting totdat zulks is geschied.

Artikel 8.

  • Het waterschap is ten behoeve van de verkiezing verdeeld in 3 districten, waarin de volgende gemeenten zijn opgenomen, voorzover zij geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het waterschapsgebied:

    • district 1:  Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, BellinGemeentewetedde, Stadskanaal en Vlagtwedde;

    • district 2:  Aa en Hunze, Assen, Middenveld, Zuidlaren, Groningen, Haren, Hoogezand- Sappemeer, Veendam en Pekela;

    • district 3:  Appingedam, Ten Boer, Delfzijl, Loppersum, Menterwolde, Reiderland, Scheemda, Slochteren en Winschoten.

  • Van de leden voor de categorie bedrijfsgebouwd worden er 2 gekozen door de leden van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Groningen en wordt er 1 gekozen door de leden van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Drenthe.

Artikel 9.

  • Het aantal leden voor de categorie ongebouwd is voor:

    • district 1: 2;

    • district 2: 2;

    • district 3: 3.

  • Het aantal leden voor de categorie gebouwd is voor:

    • district 1: 2;

    • district 2: 3;

    • district 3: 2.

  • Het aantal leden voor de categorie ingezetenen is voor:

    • district 1: 3;

    • district 2: 6;

    • district 3: 5.

Artikel 10.

  • Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en voor vergaderingen van commissies een Reglement van orde vast.

  • In het Reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergaderquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

Artikel 11.

  • Het algemeen bestuur vergadert na de periodieke verkiezing van zijn leden voor de eerste maal in zijn nieuwe samenstelling binnen 2 weken na aanvang van zijn zittingsperiode.

  • In het geval, bedoeld in artikel 7, derde lid, wordt de vergadering van het algemeen bestuur in zijn nieuwe samenstelling gehouden zo spoedig mogelijk nadat 2 weken zijn verlopen na de onherroepelijke goedkeuring van de geloofsbrieven van meer dan de helft van de leden.

Artikel 12.

  • De leden van het algemeen bestuur, die geen lid zijn van het dagelijks bestuur, genieten voor hun werkzaamheden een door het algemeen bestuur vast te stellen presentiegeld of vaste vergoeding en een tegemoetkoming in de kosten.

  • Gedeputeerde staten kunnen ten aanzien van het in het eerste lid bedoelde presentiegeld en de vaste vergoeding nadere regels stellen.

Paragraaf 2.

Het dagelijks bestuur

Artikel 13.

Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en 4 of 5 leden ter bepaling van het algemeen bestuur, waarvan ten minste:

  • 1 lid uit de categorie ongebouwd;

  • 1 lid uit de categorie gebouwd;

  • 1 lid uit de categorie ingezetenen;

  • 1 lid uit de categorie bedrijfsgebouwd.

Artikel 14.

  • De benoeming van de leden van het dagelijks bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde verklaart binnen 2 weken na deze vergadering of hij de benoeming aanneemt.

  • Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk doch, tenzij het algemeen bestuur in een bijzonder geval anders beslist, eerst nadat de open-gevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld.

Artikel 15.

  • De benoeming van degene die de benoeming tot lid van het dagelijks bestuur heeft aangenomen, gaat in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur zijn benoeming heeft aangenomen, of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

  • Vanaf het tijdstip van aftreden van de leden van het dagelijks bestuur tot het tijdstip waarop na de verkiezing van de leden van het nieuwe algemeen bestuur ten minste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur de benoeming heeft aangenomen, treedt de voorzitter in de plaats van het dagelijks bestuur.

Artikel 16.

  • Het lid van het dagelijks bestuur, dat ontslag neemt, geeft daarvan schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur.

  • Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen 4 weken na de dag waarop het is ingediend of zoveel eerder als de benoeming van een opvolger is ingegaan.

Artikel 17.

  • Over een voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 41, vijfde lid, van de Waterschapswet wordt niet beraadslaagd of besloten, dan nadat het algemeen bestuur ten minste 2 weken en ten hoogste 12 weken tevoren heeft verklaard, dat het betrokken lid van het dagelijks bestuur het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • De oproeping tot de vergadering, waarin over dat voorstel wordt beraadslaagd of besloten, wordt ten minste 48 uur voor de aanvang of zoveel eerder als het algemeen bestuur heeft bepaald, bij de leden van het algemeen bestuur bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot het verlenen van ontslag, bedoeld in artikel 41, vijfde lid, van de Waterschapswet.

Artikel 18.

  • Bij langdurige afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur, of indien een lid van het dagelijks bestuur met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast, kan hij worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

  • Degene die gedurende meer dan 30 dagen onafgebroken voor een lid van het dagelijks bestuur heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vaste vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 19.

  • Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen een Reglement van orde vast.

  • In het Reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergaderquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

Artikel 20.

  • Gedeputeerde staten stellen een verordening vast, waarin overeenkomstig artikel 44 van de Waterschapswet, de bezoldiging en het pensioen van de leden van het dagelijks bestuur worden geregeld.

  • Zij stellen, behoudens in de gevallen waarin voor het personeel respectievelijk de in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers bedoelde belanghebbenden getroffen regelingen overeenkomstig worden toegepast, het dagelijks bestuur tevoren in de gelegenheid zijn mening over een wijziging van de in het eerste lid genoemde verordening kenbaar te maken.

Paragraaf 3.

De voorzitter

Artikel 21.

  • Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Waterschapswet wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • Over iedere plaats op de aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter wordt afzonderlijk gestemd.

  • Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming gezonden aan gedeputeerde staten.

  • De aflegging van de eed (verklaring en belofte), genoemd in artikel 50 van de Waterschapswet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koning in de provincie Drenthe.

Artikel 22.

  • De voorzitter heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

  • Het algemeen bestuur kan van het eerste lid ontheffing verlenen, indien het belang van het waterschap zich daartegen niet verzet.

Artikel 23.

  • Bij langdurige afwezigheid van de voorzitter wordt de voorzitter vervangen door een van de andere leden van het dagelijks bestuur, door het dagelijks bestuur aan te wijzen.

  • Bij langdurige afwezigheid van alle leden van het dagelijks bestuur wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudste lid in jaren van het algemeen bestuur, tenzij het algemeen bestuur een ander lid met de waarneming belast.

Artikel 24.

  • De voorzitter die zijn ontslag vraagt, blijft zo mogelijk in functie totdat hem ontslag is verleend.

  • Hij dient zijn tot de Kroon gerichte verzoek om ontslag 2 maanden vóór de datum, waarop het ontslag wordt gewenst, bij gedeputeerde staten in en geeft daarvan tegelijkertijd kennis aan het algemeen bestuur.

  • Hij is verplicht onmiddellijk zijn ontslag te vragen als hij niet meer voldoet aan een van de vereisten voor het bekleden van zijn ambt, tenzij hij op grond van artikel 47, eerste lid, van de Waterschapswet bij Koninklijk besluit ontheffing heeft gekregen.

Paragraaf 4.

De secretaris

Artikel 25.

De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd op voordracht van het dagelijks bestuur.

Artikel 26.

  • Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast over de taak en de bevoegdheid van de secretaris.

  • Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

  • Artikel 33, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IV.

DE BEVOEGDHEID VAN HET WATERSCHAPSBESTUUR

Paragraaf 1.

De bevoegdheid van het algemeen bestuur

Artikel 27.

Het algemeen bestuur kan bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, voorzover deze geen betrekking hebben op het vaststellen van hoofdlijnen van beleid, besluiten als bedoeld in de artikelen 78, 79, eerste lid, 110, 119 en 120, zevende lid, van de Waterschapswet, alsmede de begroting en de rekening van het waterschap.

Paragraaf 2.

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur

Artikel 28.

  • Onverminderd hetgeen bij of krachtens wet is bepaald, is het dagelijks bestuur bevoegd tot:

    • uitvoering en handhaving van wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen waarin de medewerking wordt gevorderd van het waterschap, tenzij hiervoor uitdrukkelijk het algemeen bestuur of de voorzitter is aangewezen;

    • het voeren van het dagelijks beheer over de financiën en zaken die bij het waterschap in eigendom, beheer of onderhoud zijn;

    • het berusten in tegen het waterschap gedane rechterlijke uitspraken;

    • het aangaan van overeenkomsten betreffende het dagelijks beheer in het kader van de taken van het waterschap;

    • het doen van bekendmakingen als bedoeld in artikel 73 van de Waterschapswet.

  • Het dagelijks bestuur is verplicht het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van de uitoefening van de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c.

HOOFDSTUK V.

HET KWALITEITSBEHEER

Paragraaf 1.

Algemene bepaling

Artikel 29.

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, voor zover het de oppervlaktewateren, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van deze wet betreft.

Paragraaf 2.

Onderzoek

Artikel 30.

  • De gegevens van het in artikel 4, eerste lid, van het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en metingen oppervlaktewateren bedoelde onderzoek met betrekking tot oppervlaktewateren onder beheer van het waterschap, worden aan gedeputeerde staten gezonden.

  • Het overzicht, bedoeld in het tweede lid van artikel 9 van het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en metingen oppervlaktewateren wordt gelijktijdig met de toezending aan de in dat artikel genoemde ministers in afschrift toegezonden aan gedeputeerde staten.

HOOFDSTUK VI.

DE FINANCIËN VAN HET WATERSCHAP TEN AANZIEN VAN DE WATERKERINGSZORG, HET WATERKWANTITEITSBEHEER EN DE VAARWEGENZORG

Artikel 31.

Ter bestrijding van de kosten kunnen omslagen worden geheven van:

  • de categorie ongebouwd;

  • de categorie gebouwd;

  • de categorie ingezetenen.

Artikel 32.

Bij de toedeling van de kosten in het kader van de ingevolge artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet vast te stellen kostentoedelingsverordening neemt het algemeen bestuur de volgende uitgangspunten voor de kosten van de waterkeringszorg, genoemd in artikel 4, tweede lid,

onder a, in acht:

  • het kostenaandeel van de ingezetenen in het taakgebied wordt bepaald op basis van de bevolkingsdichtheid van dat gebied;

  • de kosten die niet zijn toegedeeld aan de categorie ingezetenen in het taakgebied, worden aan de categorieën ongebouwd en gebouwd in het taakgebied toegedeeld op basis van de verhouding tussen de waarde in het economisch verkeer van de ongebouwde en gebouwde onroerende zaken.

Artikel 33.

Bij de toedeling van de kosten in het kader van de ingevolge artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet vast te stellen kostentoedelingsverordening neemt het algemeen bestuur de volgende uitgangspunten voor de kosten van het kwantiteitsbeheer, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder b, in acht:

  • de kosten worden aan de categorie ingezetenen toegedeeld naar de mate waarin deze categorie voor zijn functioneren in het waterschapsgebied belang heeft bij de waterstaatkundige verzorging door het waterschap;

  • de kosten die niet zijn toegedeeld aan de categorie ingezetenen worden aan de categorieën ongebouwd en gebouwd toegedeeld op basis van de bij benadering te bepalen kosten van het waterstaatkundige voorzieningenniveau van het geheel van de ongebouwde onderscheidenlijk de gebouwde onroerende zaken.

Artikel 34.

Bij de toedeling van de kosten in het kader van de ingevolge artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet vast te stellen kostentoedelingsverordening neemt het algemeen bestuur de volgende uitgangspunten voor de kosten van de vaarwegenzorg, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder c, in acht: de kosten van de vaarwegenzorg die na toepassing van artikel 98 van de Waterschapswet ten laste van het waterschap blijven, worden toegerekend aan de kosten van het kwantiteitsbeheer. 

Artikel 35.

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het nemen van een besluit tot concentratie van fiscale werkzaamheden als bedoeld in artikel 124, tweede lid, van de Waterschapswet.

Artikel 36.

  • Het voldoen aan een krachtens de legger bestaande onderhoudsverplichting kan door het dagelijks bestuur op schriftelijke aanvraag van de onderhoudsplichtige worden vervangen door de verplichting tot betaling van een bijdrage.

  • De hoogte van de door de onderhoudsplichtige te betalen bijdrage wordt door het dagelijks bestuur vastgesteld.

HOOFDSTUK VII.

REGELING VAN BEVOEGDHEDEN TUSSEN DE PROVINCIALE BESTUREN VAN DRENTHE EN GRONINGEN

Artikel 37.

De bevoegdheden van provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koningin, voortvloeiend uit de toepassing van de Waterschapswet berusten, voor zover in dit reglement niet anders is bepaald, zowel bij die organen in de provincie Drenthe als in de provincie Groningen.

HOOFDSTUK VIII.

REGELING VAN HET TOEZICHT DOOR GEDEPUTEERDE STATEN

Artikel 38.

  • Het toezicht op het waterschap wordt, met uitzondering van de bepalingen in de artikelen 39, 40 en 41, gemeenschappelijk uitgeoefend.

  • Gedeputeerde staten bepalen in onderling overleg op welke wijze de voorbereiding en besluitvorming zullen plaatsvinden over hetgeen terzake van het gezamenlijk toezicht moet worden beslist.

Artikel 39.

Aan de goedkeuring van gedeputeerde staten van Groningen zijn onderworpen:

  • de peilbesluiten in de provincie Groningen, waartoe het vereiste van goedkeuring bij de Verordening op de waterhuishouding in de provincie Groningen 1997 is gesteld;

  • besluiten tot uitvoeren van nieuwe of het verbeteren van bestaande waterstaatswerken in de provincie Groningen, waarvan in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie is te verwachten.

Artikel 40.

Aan de goedkeuring van gedeputeerde staten van Drenthe zijn onderworpen besluiten tot uitvoeren van nieuwe of het verbeteren van bestaande waterstaatswerken in de provincie

Drenthe, waarvan in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie is te verwachten.

Artikel 41.

De voorbereiding en besluitvorming inzake beroepen die ingevolge artikel 153, eerste lid, onder a of b, van de Waterschapswet bij gedeputeerde staten worden ingesteld, vinden plaats:

  • door gedeputeerde staten van Groningen indien het besluit van het waterschap uitsluitend betrekking heeft op het grondgebied gelegen in de provincie Groningen;

  • door gedeputeerde staten van Drenthe indien het besluit van het waterschap uitsluitend betrekking heeft op het grondgebied gelegen in de provincie Drenthe.

Artikel 42.

Het dagelijks bestuur zendt aan gedeputeerde staten ter kennisneming besluiten tot:

  • het vaststellen of wijzigen van de inspraakverordening, bedoeld in artikel 79 van de Waterschapswet;

  • het oprichten van of deelnemen in privaatrechtelijke lichamen;

  • de overdracht van bevoegdheden door het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur;

  • het vaststellen of herzien van peilbesluiten, waartoe niet het vereiste van goedkeuring bij de Verordening op de waterhuishouding in de provincie Groningen 1997 is gesteld;

  • de uitvoering van nieuwe of het verbeteren van bestaande waterstaatswerken die niet aan de goedkeuring van gedeputeerde staten zijn onderworpen;

  • de op basis van artikel 4 van het reglement getroffen samenwerkingsregelingen.

HOOFDSTUK IX.

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 43.

  • Een lozingsvergunning die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement, doch na 1 december 1970 op grond van enige wettelijke bepaling in het gebied van het waterschap is verleend voor lozingen als bedoeld in artikel 29 wordt voor de toepassing van dit reglement geacht te zijn een vergunning als bedoeld in dat artikel.

  • De in het eerste lid bedoelde lozingsvergunning blijft van kracht tot het tijdstip waarop zij door het dagelijks bestuur is vervangen door een vergunning als bedoeld in artikel 29.

Artikel 44.

Vergunningen en ontheffingen, die voor de inwerkingtreding van dit reglement al dan niet op grond van een verordening van de waterschappen Dollardzijlvest, Eemszijlvest, Hunze en Aa Zuiveringsschap Drenthe en de Dienst Zuiveringsbeheer provincie Groningen ten aanzien van het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer in het gebied van het waterschap zijn verleend, worden beschouwd als vergunningen en ontheffingen verleend door het waterschap.

Artikel 45.

Dit reglement treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Artikel 46.

Dit reglement wordt aangehaald als Reglement voor het waterschap Hunze en Aa's.

Toelichting op het reglement voor het waterschap Hunze en Aa's

Algemeen

Dit reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet het kader voor het waterschap Hunze en Aa's. Het reglement beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die geregeld worden zijn de taken, het bestuur, uitgangspunten kostentoedeling en het toezicht. In verband met het aantal bepalingen dat betrekking heeft op het kiesrecht en het overgangsrecht zijn deze bepalingen opgenomen in afzonderlijke reglementen. Het overgangsrecht heeft bovendien naar zijn aard een tijdelijke functie en heeft als zodanig geen betekenis voor het voor onbepaalde tijd geldende reglement voor het waterschap.

HOOFDSTUK II.

GEBIED, ZETEL EN TAAK VAN HET WATERSCHAP (ARTIKELEN 2 TOT EN MET 4)

Het waterschap is een zogenaamd all-inwaterschap. In zijn beheersgebied heeft het waterschap de zorg voor de taken waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterkeringenbeheer. De oppervlakte van het beheersgebied is circa 213.000 ha. Er wonen ongeveer 412.000 mensen.

In dit reglement zijn naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet op de waterkering geen bepalingen opgenomen omtrent het beheer en onderhoud van primaire waterkeringen. Deze regels worden op grond van genoemde wet vastgelegd in de Verordening waterkering Noord-Nederland.

Artikel 2.

Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op kaarten die deel uitmaken van het reglement. Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is uitgegaan van het ook in de derde Nota waterhuishouding geformuleerde uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk naar waterstaatkundige eenheden dient te worden gekeken.

Artikel 4.

De taak van het waterschap omvat de zorg voor de waterkering, het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer, het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer en het vaarwegenbeheer. De zorg voor de waterhuishouding omvat het kwantitatieve en kwalitatieve beheer van het oppervlaktewater en de daarvoor van belang zijnde voorzieningen. In dit kader is onder andere het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater een taak van het waterschap. Een grondwaterstandsmeetnet wordt daarvoor als hulpmiddel gebruikt. Het grondwaterbeheer is ingevolge de Grondwaterwet een provinciale taak, voorzover het betreft het reguleren van het infiltreren van water en het onttrekken van grondwater.

Voor wat betreft de taak vaarwegbeheer wordt verwezen naar het met de waterschappen op 23 februari 1998 afgesloten convenant herschikking van taken in het waterbeheer. In het convenant is ten aanzien van het vaarwegbeheer een financiële regeling als bedoeld in artikel 98 van de Waterschapswet getroffen.

Het waterschap behartigt in de eerste plaats waterstaatkundige belangen, maar kan op grond van artikel 4, derde lid, ook andere daarmee verbonden belangen meewegen. In 1991 is een vergelijkbare bepaling opgenomen in de Wet tot vaststelling van bepalingen betreffende 's Rijks waterstaatswerken en de Rivierenwet. Bij het feitelijk en juridisch (vergunningverlening) beheer van waterstaatswerken kan er sprake zijn van activiteiten van derden die in bijzondere mate de behoefte doen gevoelen aan samenhangend beleid en beheer en aan integrale belangenafweging. Praktisch gezien zal het daarbij gaan om de belangen van natuur, landschap en milieu. De formulering in het reglement heeft duidelijk een aanvullend karakter en voorziet in leemtes die kunnen ontstaan als andere formele of materiële wetten niet in de belangenbehartiging voorzien.

In het vierde lid van artikel 4 is een samenwerkingsbepaling opgenomen. Provinciale staten van de provincies Groningen en Drenthe hebben in hun vergaderingen van 13 december 1995 expliciet in hun besluit ter zake van de hoofdlijnen voor de toekomstige bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg bepaald dat voor de uitvoering van een aantal grootschalige taakonderdelen van het waterkwaliteitsbeheer samenwerking noodzakelijk zal zijn. Samenwerking tussen all-in- waterschappen is, gegeven het spanningsveld tussen het vergroten van het draagvlak voor de uitoefening van een aantal grootschalige waterschapstaken en de beperking van de omvang van het beheersgebied om de wezenskenmerken van een waterschap te kunnen behouden, van essentieel belang. De door de waterschappen te treffen regeling waarborgt dat de samenwerking tussen waterschappen structureel is met een evenwichtige zeggenschap van de deelnemende partners.

Het staat de waterschappen vrij te bepalen met wie zij willen samenwerken, met dien verstande, dat ieder waterschap binnen Groningen, Drenthe en Overijssel ten minste 1 samenwerkingspartner binnen dit gebied heeft.

Deze bepaling laat onverlet de bevoegdheid van het waterschap om op dezelfde terreinen ook met andere waterschappen, dan wel op andere terreinen, met dezelfde of andere waterschappen, samenwerkingsregelingen aan te gaan.

HOOFDSTUK III.

DE SAMENSTELLING EN INRICHTING VAN HET WATERSCHAPSBESTUUR (ARTIKELEN 5 TOT EN MET 26)

Algemeen

Hoofdstuk III geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen. De aanvulling is voor een deel ingegeven door vergelijkingen met de Gemeentewet en de Provinciewet. Achtereenvolgens komen in de Waterschapswet de inrichting van het algemeen bestuur (artikelen 31 tot en met 39), het dagelijks bestuur (artikelen 42 tot en met 45) en de voorzitter (artikelen 46 tot en met 51) aan de orde. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed, verklaring en belofte. Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur. Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bevat regels over benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag, aanspraken ingeval van ziekte en andere aangelegenheden aangaande de rechtspositie.

Paragraaf 1.

Het algemeen bestuur (artikelen 5 tot en met 12)

Artikel 6.

Bij het bepalen van de omvang van het algemeen bestuur moet worden gekeken naar een redelijke en werkbare vertegenwoordiging en een beperkte omvang in verband met een doelmatig en slagvaardig optreden. Deze twee uitgangspunten zijn allebei belangrijk. In verband hiermee is de omvang van het algemeen bestuur op 31 zetels bepaald.

Provinciale staten dienen in het reglement vast te leggen hoe het waterschapsbestuur is samengesteld. Deze samenstelling moet zodanig zijn dat de besluitvorming over de uitvoering van de verschillende taken (waterkeringszorg, oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer) van een waterschap op een evenwichtige wijze kan plaatsvinden.

De Waterschapswet noemt - limitatief - vijf belangencategorieën die voor vertegenwoordiging in het waterschapsbestuur in aanmerking kunnen komen. Dit zijn:

  • de eigenaren van ongebouwde eigendommen (ongebouwd);

  • de gebruikers van ongebouwde eigendommen (pachters);

  • de eigenaren van gebouwde eigendommen (gebouwd);

  • de ingezetenen;

  • de gebruikers bedrijfsgebouwd (bedrijfsgebouwd).

Het is niet verplicht om aan alle categorieën een vertegenwoordiging toe te kennen. Er was bij de totstandkoming van de huidige besturen, op basis van de Waterschapswet, geen aanleiding de categorie gebruikers van ongebouwde eigendommen in het bestuur op te nemen. Ook nu is daar geen aanleiding toe.

Bij het bepalen van het aantal zetels per belangencategorie is een tweestappenmethode (methode Zuid-Holland) gevolgd. Bij deze methode wordt als eerste stap het totaal aantal zetels verdeeld over de verschillende taken van het waterschap. Deze verdeling vindt plaats op basis van het relatieve maatschappelijk belang van die taken. Het aantal zetels per taak wordt vervolgens over de bij die taak belanghebbende categorieën verdeeld naar rato van het kostenaandeel dat iedere categorie bijdraagt aan de totale kosten die aan die taak verbonden zijn.

Stap 1: verdeling zetels over taken.

In de eerste stap wordt het aantal zetels op basis van het relatieve maatschappelijke belang verdeeld over de taken waterkeringszorg, oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer. Het relatieve maatschappelijke belang is afhankelijk van de geografische situatie in een bepaald gebied en kan mede afgemeten worden aan de hand van de materiële en immateriële schade die ontstaat als deze taak niet wordt uitgeoefend. Het relatieve maatschappelijke belang van de taken kan als volgt uit de Waterschapswet worden afgeleid:

  • aard van het maatschappelijk belang van de taken;

  • omvang van het maatschappelijk belang van de taken.

ad. a.

Het geven van veiligheid (waterkeringszorg), een optimale waterbeheersing (oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer) en het beschermen en vergroten van de kwaliteit van het watersysteem (oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer), zijn alle 3 van groot maatschappelijk belang. Alle 3 bepalen de leefbaarheid van een gebied. Wanneer een taak wegvalt kan één van de beide andere taken of kunnen beide andere taken niet goed uitgeoefend worden.

ad. b.

De omvang van het maatschappelijk belang van een taak heeft wel een onderscheidend vermogen om te bepalen hoe groot het relatieve maatschappelijke belang van een taak is. Dit hangt sterk samen met de geografische situatie oftewel gebiedskenmerken van het waterschap.

Wat betreft de taak waterkeringen, gelet op het feit dat niet het gehele gebied van het waterschap wordt beschermd door de waterkeringen en het in verhouding geringe budget van de taak waterkering is het redelijk, dat de waterkeringszorg minder zetels krijgt dan de taken oppervlaktewaterkwantiteit en oppervlaktewaterkwaliteit. Dit leidt dan tot de verhouding:

waterkering:  20%

waterkwantiteit:  40%

waterkwaliteit:  40%

Uitgaande van 31 zetels betekent dit voor de taak waterkering 6 zetels en de taken waterkwantiteit en waterkwaliteit respectievelijk 13 en 12 zetels.

Stap 2: verdeling zetels per taak naar rato van het kostenaandeel.

In stap 2 worden per taak de zetels die aan de taak zijn toegekend naar rato van het kostenaandeel verdeeld over de belangencategorieën bij deze taak. Ten behoeve van de bestuurssamenstelling is op basis van de kostentoedelingen van de op te heffen waterschappen een inschatting gemaakt van de kostentoedeling voor de taken waterkeringszorg en oppervlaktekwantiteitsbeheer.

Voor de taak oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer worden de kosten verdeeld tussen de categorieën ingezetenen (als huishoudelijke vervuilers) en gebruikers bedrijfsgebouwd op basis van het aandeel dat deze beide categorieën betalen aan heffingen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Dit levert rechtlijnig gerekend de volgende zetelverdeling over de taken op, waarbij de kolommen A1 tot en met A3 betrekking hebben op de zetelverdeling per taak en de overige kolommen 1A tot en met 4B betrekking hebben op de zetelverdeling per belangencategorie per taak en totaal:

verdeling zetels per taak naar rato van het kostenaandeel

Taken

A1

Procent

A2

Zetels

A3

Procent

1A

Ingezetenen zetel

1B

Procent

2A

Ongebouwd zetel

2B

Procent

3A

Gebouwd zetel

3B

Procent

4A

Bedrijfsgebouwd

4B

Waterkering

20

6

35

2,10

10

0,60

55

3,30

Waterkwantiteit

40

13

25

3,25

50

6,50

25

3,25

Waterkwaliteit

40

12

70

8,5

30

3,5

Totalen

100

31

13,85

7,10

6,55

3,5

Zetels

14

7

7

3

Rekening houdende met het voorgaande is het bestuur van het waterschap als volgt samengesteld:

  • categorie ingezetenen :  14 leden

  • categorie ongebouwd:   7 leden

  • categorie gebouwd:   7 leden

  • categorie bedrijfsgebouwd:  3 leden

Artikel 7.

Dit reglement bepaalt niets over de zittingsduur van de bestuursleden, wat tot gevolg heeft dat deze overeenkomstig de wet 4 jaren bedraagt. Deze keuze is ingegeven door de behoefte aan uniformiteit en het feit dat een zittingsduur van 4 jaar voor een democratisch gekozen college als normaal is te beschouwen. Artikel 14 van de Waterschapswet bepaalt dat de leden van het algemeen bestuur in beginsel worden verkozen voor de duur van 4 jaren en dat zij tegelijk aftreden en dadelijk herkiesbaar zijn.

Artikelen

8 en 9.

Om een evenwichtige spreiding van bestuursleden over het waterschapsgebied te bewerkstelligen, is het waterschapsgebied opgedeeld in 3 kiesdistricten. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • gebieden aaneengesloten;

  • gemeenten geheel binnen een district.

Uitgangspunten voor de verdeling van de leden van het algemeen bestuur:

  • evenwichtig en evenredig;

  • waterkeringszetels naar district II en III;

  • de leden bedrijfsgebouwd worden niet opgenomen in een bepaald district; de leden van de Kamers van Koophandel en Fabrieken voor Groningen en Drenthe kiezen 2 leden, respectievelijk 1 lid.

Verdeling in kiesdistricten

1

2

3

Totaal

Oppervlakte

78911 ha

71880 ha

62378 ha

213169 ha

Inwoners

97852

241172

73106

412130

Economische waarden gebouwd in miljoenen

7824,3

19421,7

6300,8

33546,8

De verdeling in kiesdistricten is op de bij dit reglement behorende overzichtskaart nader aangegeven.

Artikel 10.

De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 en 42 tot en met 45 een aantal bepalin-gen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een Reglement van orde voor zijn vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling waar mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan de bepaling van het vergaderquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda (artikelen 19 en 20 Gemeente- en Provinciewet), stemrecht van de leden (artikel 28 Gemeente- en Provinciewet), voorwaarden voor geldige besluitvorming (artikel 29 Gemeente- en Provinciewet), stemprocedures - waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen stemmen over zaken en stemmen over personen - en het bepalen van de stemuitslag (artikelen 30 tot en met 32 Gemeente- en Provinciewet).

Voor het algemeen bestuur geldt bovendien dat wanneer er commissies worden ingesteld tevens voor commissiewerkzaamheden regels opgenomen dienen te worden in het Reglement van orde.

Artikel 11.

Het is belangrijk de overgangsperiode tussen aftredend en nieuw algemeen en dagelijks bestuur zo kort mogelijk te houden. Daarom vergadert na een verkiezing het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling binnen twee weken nadat het oude bestuur is afgetreden.

Voor de leden van het algemeen bestuur is de ontslagprocedure opgenomen in het Kiesreglement. Artikel 12.

Artikel 12 regelt de geldelijke vergoeding van de leden van het algemeen bestuur, die geen lid zijn van het dagelijks bestuur. Het tweede lid is opgenomen om, wanneer de besluitvorming van het waterschap daartoe aanleiding geeft, gedeputeerde staten de mogelijkheid te bieden nadere regels te stellen.

Paragraaf 2.

Het dagelijks bestuur (artikelen 13 tot en met 20)

Artikel 13.

Het dagelijks bestuur dient zoveel mogelijk een afspiegelingscollege te zijn. Daarnaast is doelmatigheid en slagvaardigheid met name voor een dagelijks bestuur van groot belang. Gelet hierop is het aantal leden van het dagelijks bestuur bepaald minimaal op 4 en maximaal op 5 (exclusief de voorzitter) met minimaal de volgende vertegenwoordiging:

  • categorie ingezetenen: 1 zetel;

  • categorie ongebouwd: 1 zetel;

  • categorie gebouwd: 1 zetel;

  • categorie bedrijfsgebouwd: 1 zetel.

Artikel 14.

In de eerste vergadering van het algemeen bestuur vindt ook de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur plaats. De leden van het oude dagelijkse bestuur treden af tegelijk met het aantreden van de leden van het nieuwe algemeen bestuur (artikel 41, vierde lid, van de Waterschapswet).

Artikelen

16 en 17.

Als keerzijde van de benoemingsprocedure is de ontslag- en opzegprocedure van belang. De artikelen 16 en 17 vormen een aanvulling op artikel 41 van de Waterschapswet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur -met uitzondering van de voorzitter- summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur die hun ontslag nemen, geven hiervan om bewijsrechtelijke redenen schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met artikel 43 van de Gemeente- en de Provinciewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen.

Het vloeit uit de aard van de rechtshandeling voort, dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 van de Gemeentewet en de Provinciewet).

Artikel 18.

Leden van het dagelijks bestuur worden in de regel vervangen door leden van het algemeen bestuur, door laatstgenoemd bestuur aan te wijzen. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het dagelijks bestuur, het betreffende dagelijks bestuurslid, of uit eigen beweging. Bepalend is, of de vervanging nodig is voor een goede taakvervulling van het betrokken bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven.

Artikel 44 van de Waterschapswet bepaalt dat de leden van het dagelijks bestuur een bezoldiging genieten volgens bij provinciale verordening na overleg met de desbetreffende waterschapsbesturen te stellen regels. Artikel 18 regelt de vergoeding bij vervanging wegens langdurige afwezigheid of ontslag van een lid van het dagelijks bestuur.

Artikel 19.

Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen eveneens een Reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur is, dat de vergaderin-gen van het dagelijks bestuur met gesloten deuren worden gehouden, tenzij het dagelijks bestuur anders heeft bepaald (artikel 42 van de Waterschapswet). Het Reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur.

Artikel 20.

Artikel 44 van de Waterschapswet bepaalt dat de leden van het dagelijks bestuur ten laste van het waterschap een bezoldiging en een pensioen genieten volgens bij provinciale verordening na overleg met de desbetreffende waterschapsbesturen te stellen regels. Om doelmatigheidsredenen is ervoor gekozen de bevoegdheid tot het regelen van de bezoldiging en de pensioenen van het dagelijks bestuur aan gedeputeerde staten te delegeren.

Paragraaf 3.

De voorzitter (artikelen 21 tot en met 24)

De voorzitter van een waterschap wordt bij Koninklijk besluit benoemd en op dezelfde wijze kan hij worden geschorst en ontslagen (artikel 46 van de Waterschapswet). De benoeming geschiedt voor een periode van 6 jaren. De vereisten voor het bekleden van het ambt van voorzitter zijn, behalve het Nederlanderschap, dat hij geen lid mag zijn van het algemeen bestuur van het waterschap waarvan hij voorzitter is. Voorts mag hij noch burgemeester, noch wethouder zijn van een in het gebied van het waterschap gelegen gemeente, tenzij hij daarvoor bij

Koninklijk besluit ontheffing heeft gekregen.

Artikel 22.

Het is redelijk, gelet ook op de bepalingen voor burgemeesters, dat de voorzitter -in beginsel- binnen de grenzen van het waterschapsgebied dient te wonen. Met het begrip "werkelijke woonplaats" wordt aangegeven, dat de voorzitter zijn feitelijke hoofdverblijf in het waterschap moet hebben. Het tweede lid van het genoemde artikel regelt dat ontheffing kan worden verleend, indien het belang van het waterschap zich daartegen niet verzet. Deze formulering heeft het voordeel dat bij de beslissing omtrent ontheffing rekening kan worden gehouden met het belang van de voorzitter bij het hebben van zijn feitelijk hoofdverblijf buiten het waterschap.

Artikel 23.

In dit artikel wordt de vervanging van de voorzitter geregeld. De vervanging is op normale wijze geregeld, namelijk door een ander lid van het dagelijks bestuur of, als er niet zo'n lid beschikbaar is, door een lid van het algemeen bestuur met de meeste zittingsjaren. Deze regeling komt overeen met de regeling in de Gemeentewet (artikel 77) en de Provinciewet (artikel 75). De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen.

De voorzitter van het waterschap behoort, gelet op artikel 40 van de Waterschapswet, ook tot het dagelijks bestuur. Zijn bezoldiging wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 44 van de Waterschapswet geregeld bij provinciale verordening. De vergoeding bij waarneming van het ambt van voorzitter gedurende meer dan 30 dagen is geregeld in het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen.

Artikel 24.

Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bepaalt onder meer dat aan de voorzitter die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, eervol ontslag wordt verleend. In bijzondere omstandigheden kan hiervan, op advies van gedeputeerde staten en het algemeen bestuur van het waterschap gehoord hebbend, worden afgeweken. Ook de ongevraagde ontslagverlening is in dit besluit geregeld. Niet geregeld is de situatie waarin betrokkene zelf om ontslag verzoekt. Artikel 24 regelt dit.

Paragraaf 4.

De secretaris (artikelen 25 en 26)

Artikel 26.

De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur. De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij treedt op als eerste adviseur van de bestuursorganen. Hij heeft door deze taak derhalve wel een bestuurlijke positie. Met die bestuurlijke positie is in deze artikelen rekening gehouden. Zo is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van het algemeen bestuur, ook van toepassing op de secretaris. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 104, tweede lid) en de Provinciewet (artikel 101, tweede lid).

HOOFDSTUK IV.

DE BEVOEGDHEID VAN HET WATERSCHAPSBESTUUR (ARTIKELEN 27 EN 28)

Paragraaf 1.

De bevoegdheid van het algemeen bestuur

Artikel 27.

Ingevolge artikel 83 van de Waterschapswet kan het algemeen bestuur bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, voorzover dat bij reglement is bepaald. De mogelijkheid is uit een oogpunt van bestuurlijke efficiency geboden. De genoemde uitzonderingen op de algemene delegatiebevoegdheid worden zo wezenlijk geacht voor de taakuitoefening door het waterschap dat overdracht van die bevoegdheden is uitgesloten.

Paragraaf 2.

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur

Artikel 28.

Voor alle duidelijkheid geeft dit artikel een opsomming van bevoegdheden die in elk geval tot de dagelijkse aangelegenheden van het waterschap worden gerekend en derhalve tot de bevoegdheid van het dagelijks bestuur behoren.

HOOFDSTUK V.

HET KWALITEITSBEHEER

Paragraaf 1.

Algemene bepalingen

Artikel 29.

In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de in artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren neergelegde bevoegdheid van provinciale staten tot delegatie van de vergunningverlening op grond van die wet.

Het algemeen bestuur kan op grond van artikel 6 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bij verordening nadere regels stellen met betrekking tot de bevoegdheid tot vergunningverlening.

Deze verordening wordt door tussenkomst van gedeputeerde staten toegezonden aan de minister van verkeer en waterstaat.

Op grond van artikel 24 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren heeft het bestuursorgaan dat bevoegd is tot vergunningverlening ook tot taak om zorg te dragen voor de bestuurlijke handhaving van het bij of krachtens de wet bepaalde.

Paragraaf 2.

Onderzoek

Artikel 30.

Het eerste lid regelt de toezending van onderzoeksgegevens van oppervlaktewateren met de kwaliteitsdoelstelling zwemwater.

Het tweede lid regelt dat de onderzoekgegevens van oppervlaktewateren, met de kwaliteitsdoelstellingen voor de bereiding van drinkwater, zwemwater, water voor zalmachtigen en karper-achtigen en schelpdierwater, die na een kalenderjaar worden toegezonden aan de ministers van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer en van verkeer en waterstaat, ook aan gedeputeerde staten worden toegezonden.

HOOFDSTUK VI.

DE FINANCIËN VAN HET WATERSCHAP

De financiën ten aanzien van de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en de vaarwegenzorg (artikelen 31 tot en met 36 )

Algemeen

De financiën van het waterschap kunnen worden onderscheiden in:

  • financieel beheer: begroting, rekening, boekhouding en controle;

  • inkomsten: belastingen, kostentoedeling, omslagklassen.

De meeste van deze onderwerpen vinden regeling in de hoofdstukken XIII tot en met XVIII van de Waterschapswet en in de comptabiliteitsvoorschriften voor waterschappen. Bepalingen over financieel beheer zijn, door de uitputtende regeling in de Waterschapswet, in het reglement niet opgenomen. Het reglement bevat slechts enkele aanvullende bepalingen over belastingen.

Het financieel beheer

In de Waterschapswet (artikelen 99 tot en met 107) zijn met betrekking tot de begroting en de rekening inhoudelijke en procedurele regels opgenomen, die een zodanig algemeen karakter dragen dat regeling bij wet veruit de voorkeur verdient boven regeling in het reglement. Als voorbeelden kunnen daarbij genoemd worden de regeling betreffende het doen van verplichte uitgaven en de wettelijke aansprakelijkheid van de individuele leden van het dagelijks bestuur in enkele met name genoemde gevallen (MvT, pagina 72). Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de overeenkomstige bepalingen in de Gemeentewet (artikelen 191 tot en met 213) en, zij het in mindere mate, de Provinciewet (artikelen 195 tot en met 217).

De inkomsten van het waterschap

Bij de waterschapsfinanciën komt de trits belang - betaling - zeggenschap tot uitdrukking in het feit dat de taakuitoefening voor het grootste deel wordt bekostigd uit eigen belastingheffing. De bevoegdheid tot belastingheffing vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 110 en 116 van de Waterschapswet. Het waterschap heft een omslag ter bekostiging van de waterkeringszorg en de waterkwantiteitszorg. De omslag wordt geheven van degenen die een rechtstreeks en continu belang hebben bij deze taken. De uitwerking hiervan is neergelegd in de artikelen 116 tot en met 122 van de Waterschapswet. De Waterschapswet onderscheidt de volgende verordeningen betreffende belastingen: de belastingverordening (artikelen 110 tot en met 112 van de Waterschapswet); de kostentoedelingsverordening (artikel 119 van de Waterschapswet) en de omslagklassenverordening (artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet).

De belastingverordening

Het waterschap is verplicht een belastingverordening vast te stellen. De belastingverordening handelt over de wijze waarop belastingen worden geheven en ingevorderd. Ook bevat de verordening de tarieven van de omslagheffing voor de verschillende categorieën. Wijziging van de tarieven betekent dus dat de belastingverordening moet worden aangepast.

Artikel 31.

De Waterschapswet laat een zekere keuzevrijheid welke categorieën worden betrokken bij het bestuur en dus ook bij de omslagheffing. In artikel 31 wordt daarom geregeld van welke categorieën het waterschap omslagen kan heffen. Uiteraard correspondeert dit artikel met artikel 6, waarin de bestuurssamenstelling wordt geregeld.

De kostentoedelingsverordening

Eveneens verplicht voor het waterschap is het vaststellen van een kostentoedelingsverordening. In deze verordening dienen de kosten van de taakuitoefening van het waterschap per afzonderlijke taak toegedeeld te worden aan de categorieën belanghebbenden die in het waterschapsbestuur vertegenwoordigd zijn. De grondslag voor de kostentoedeling is dezelfde als de grondslag voor de zetelverdeling, namelijk de aard en de omvang van het belang bij de behartiging van de taken waarmee het waterschap is belast (artikel 119, zesde lid, van de Waterschapswet). De bestuurssamenstelling is van invloed op de kostentoedeling, in die zin dat alleen kosten toegedeeld kunnen worden aan categorieën van belanghebbenden die in het waterschapsbestuur vertegenwoordigd zijn.

Artikelen 32

tot en met 34.

Bij reglement kan worden omschreven welke uitgangspunten bij de toedeling van kosten in elk geval genomen dienen te worden (artikel 119, derde lid, van de Waterschapswet). In de artikelen 32 tot en met 34 zijn de uitgangspunten voor de toedeling van de kosten van de waterkeringszorg en van de kwantiteitszorg opgenomen.

De uitgangspunten in dit reglement zijn mede gebaseerd op het rapport van de Werkgroep Vervolgstudie Waterschapsfinanciën (Havelaar) van juni 1989.

De kostentoedeling is opgebouwd uit twee stappen. In de eerste stap worden de kosten toegedeeld aan de representanten van de algemene taakbelangen (ingezetenen) enerzijds en aan de representanten van de specifieke taakbelangen (gebouwd en ongebouwd) anderzijds. In de tweede stap worden de aan de representanten van de specifieke taakbelangen toegedeelde kosten nader toegedeeld aan ongebouwd en gebouwd. De werkgroep Havelaar heeft dit proces als volgt nader uitgewerkt voor de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en de overige waterschapstaken.

Waterkeringszorg

Ingezetenen hebben belang bij de waterkeringszorg voor zover de bewoonbaarheid van het waterschapsgebied mede afhankelijk is van de uitoefening van deze taak door het waterschap. Hiervan is sprake indien het waterschap primaire waterkeringen in beheer heeft, omdat deze gericht zijn op bescherming tegen overstroming van het gebied tegen buitenwater. Daarom worden de kosten van waterkeringszorg slechts dan aan ingezetenen toegedeeld indien het waterschap primaire waterkeringen in de zin van de Wet op de waterkering in beheer heeft. Het kostenaandeel van de ingezetenen kan nader verfijnd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid van het gebied, maar bedraagt nooit meer dan de helft van de totale kosten. De werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel:

tabel Waterkeringszorg

Bevolkingsdichtheid

Kostenaandeel ingezetenen

laag (0 tot 350 inwoners per km2)

35 à 40%

gemiddeld (350 tot 700 inwoners per km2)

40 à 45%

hoog (meer dan 700 inwoners per km2)

45 à 50%

De resterende kosten, dat wil zeggen na aftrek van de aan ingezetenen toegedeelde kosten, dienen aan de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken toegedeeld te worden. Het belang van gebouwd en ongebouwd bij de waterkeringszorg is gelegen in de bescherming van deze onroerende zaken tegen overstroming. Het ligt derhalve in de rede om het belang van gebouwd en onge-bouwd af te meten aan de totale waarde die tegen overstroming beschermd wordt. Hierbij wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer (artikel 120 van de Waterschapswet).

Voor de begrenzing van het belanghebbend gebied bij de waterkeringszorg wordt als uitgangspunt genomen een hoge grondenlijn (2 m + NAP). Deze lijn wordt ook gehanteerd als begrenzing van de zogenaamde dijkringgebieden als bedoeld in de Wet op de waterkering en staat aangegeven op de in artikel 2, eerste lid, bedoelde kaart.

Waterkwantiteitsbeheer

Het belang van de ingezetenen bij het waterkwantiteitsbeheer houdt verband met de mate waarin deze voor hun functioneren (werken, wonen en recreëren) in het gebied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. Deze afhankelijkheid is met name aanwezig in de laaggelegen gebieden van Nederland, die geheel of gedeeltelijk bemalen worden, maar ook in hooggelegen gebieden kan de bewoonbaarheid op gezette tijden in het geding komen, indien het waterschap voorzieningen met betrekking tot de (versnelde) afvoer van overtollig water achterwege zou laten. Als zodanig kunnen de kosten worden toegerekend aan de ingezetenen.

De werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel:

Tabel Waterkwantiteitsbeheer

Mate van afhankelijkheid

Kostenaandeel ingezetenen

gering

15 à 20%

aanmerkelijk

20 à 25%

sterk

25 à 30%

Binnen deze marges kan het kostenaandeel van de ingezetenen per waterschap nader geconcretiseerd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid, in die zin, dat hoe hoger de bevolkingsdichtheid is, hoe groter het kostenaandeel.

Na aftrek van het kostenaandeel van de ingezetenen dient het resterende kostenaandeel toegedeeld te worden aan gebouwd en ongebouwd. Hiervoor kan de methode Oldambt worden gebruikt. In deze methode wordt aan de hand van het grondgebruik bepaald welk voorzieningenniveau het waterschap voor de betrokken categorieën van onroerende zaken heeft gerealiseerd en in stand houdt. Vervolgens wordt berekend welke kosten deze voorzieningen voor het waterschap veroorzaken. Deze kosten worden tenslotte volgens een bepaalde verdeelsleutel aan de daarvoor in aanmerking komende categorieën van belanghebbenden toegedeeld. Belang en kostentoedeling zijn in de methode Oldambt dus gerelateerd aan kostenveroorzaking. Met behulp van de methode Oldambt is het tevens mogelijk om binnen de categorie ongebouwd een nadere onderverdeling te maken. Hierbij kan gedacht worden aan een onderverdeling naar grondsoort, grondgebruik, hoogteligging en dergelijke.

De omslagklassenverordening

Het algemeen bestuur van het waterschap kan voor de categorieën ongebouwd en gebouwd een omslagklassenverordening vaststellen (artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet), waarin omslagklassen voor onroerende zaken worden ingesteld om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen.

Aangezien de Waterschapswet regelt, dat de waterschappen een omslagklassenverordening kunnen vaststellen, is dit niet opgenomen in het reglement. Indien het waterschap een omslagklassenverordening vaststelt, moet daarin in ieder geval worden geregeld:

  • het aantal klassen, waarin de ongebouwde en/of gebouwde onroerende zaken zijn ingedeeld;

  • de verhouding, waarin die klassen in de lasten zullen bijdragen;

  • de omschrijving van die klassen;

  • de wijze, waarop de indeling van de onroerende zaken in klassen plaatsvindt.

Artikel 35.

Indien de waterstaatszorg voor één bepaald gebied is opgedragen aan 2 of meer waterschappen, dan kunnen de dagelijkse besturen gezamenlijk besluiten dat één van hen voor de ander(en) in de plaats treedt bij de heffing en de invordering van waterschapsbelastingen. Dat is de strekking van artikel 124, tweede lid, van de Waterschapswet. Ook kunnen de waterschappen gezamenlijk besluiten een ambtenaar van één van de waterschappen aan te wijzen voor de invordering van de belastingen voor de gezamenlijke waterschappen.

Ook fiscale samenwerking tussen waterschappen die in afzonderlijke gebieden opereren is mogelijk, maar de bevoegdheid daartoe moet wel expliciet in het reglement worden opgenomen (artikel 124, derde lid, van de Waterschapswet). Artikel 35 is hiervoor bedoeld.

rtikel 36.

In artikel 113, tweede lid, van de Waterschapswet is geregeld dat bijdragen, die op grond van het reglement in de plaats treden van de verplichting tot onderhoud in natura, onder het begrip belasting worden gebracht. Onderhoudsverplichtingen kunnen door betrokkenen worden afgekocht door ze tegen betaling van een bedrag aan het waterschap over te laten. Als deze bijdragen worden beschouwd als omslagen, dan kunnen ze makkelijker worden ingevorderd. Van toepassing zijn immers de mogelijkheden van de Invorderingswet. Daarom is in artikel 36 deze afkoop mogelijk gemaakt.

De financiën ten aanzien van de waterkwaliteitszorg

De bevoegdheid tot het instellen van heffingen (en bijdragen) is geregeld in artikel 17 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Zij is toegekend aan het openbaar lichaam, waarvan aan het bestuur de bevoegdheid tot het verlenen van vergunningen geheel is opgedragen of waarvan het bestuur de beheerder is van een zuiveringstechnisch werk. De heffingen en bijdragen worden onder meer gebruikt voor het treffen van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van oppervlaktewaterverontreiniging. Artikel 23 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bevat een regeling voor de besteding van de opbrengst van de heffingen.

Het waterschap dient ook voor deze belastingheffing een verordening vast te stellen.

Aangezien de Wet verontreiniging oppervlaktewateren deze heffing regelt behoeft het reglement geen bepalingen te bevatten.

HOOFDSTUK VII.

REGELING VAN BEVOEGDHEDEN TUSSEN DE PROVINCIALE BESTUREN VAN DRENTHE EN GRONINGEN (ARTIKEL 37)

Artikel 37.

In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap dient een bepaling te worden opgenomen over de regeling van bevoegdheden van beide provinciale besturen.

De bevoegdheden, die krachtens de Waterschapswet aan het provinciaal gezag zijn toegekend, kunnen zowel door organen in de provincie Drenthe als in de provincie Groningen worden uitgeoefend voor zover in het reglement niet anders is bepaald.

HOOFDSTUK VIII.

REGELING VAN HET TOEZICHT DOOR GEDEPUTEERDE STATEN (ARTIKELEN 38 TOT EN MET 42)

Artikel 38.

In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over het toezicht worden opgenomen. Aangezien in dit reglement is gekozen voor gemeenschappelijke uitoefening van het toezicht, bevat het reglement tevens een regeling omtrent de gemeenschappelijke voorbereiding van de ter uitoefening van dat toezicht te nemen besluiten.

Preventief toezicht

Artikelen 39

tot en met 42.

De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor gedeputeerde staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet).

Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging).

De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot:

  • kostentoedelingsverordeningen (artikel 119 van de Waterschapswet);

  • omslagklassenverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet);

  • overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding. De uitvoering van het toezicht op deze besluiten is onder meer geregeld in de Verordeningen waterhuishouding van de provincies Drenthe en Groningen.

Daarnaast laat de wet vrij om bij reglement goedkeuring te eisen voor:

  • besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (o.a. peilbesluiten) en

  • besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten besluiten belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Het is evenwel niet nodig álle besluiten uit deze categorieën aan goedkeuring te onderwerpen. Alleen voor belangrijke werken of maatregelen, die van wezenlijke betekenis zijn voor handhaving of wijziging in de waterstaatkundige situatie in het waterschapsgebied, moet dan ook het vereiste van een afzonderlijke goedkeuring gelden. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht (artikel 42, sub e).

Repressief toezicht

Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, dan wel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten.

De wet noemt in artikel 153 -limitatief- de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij gedeputeerde staten. Dit zijn:

  • besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen;

  • besluiten betreffende de legger;

  • besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur.

De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn uitgebreid in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in elk geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.

Meldingsplicht

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden:

  • besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet);

  • de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet);

  • de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet);

  • de verordening met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van de vermogenswaarden (artikel 108 van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten.

Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan (artikel 42).