Regeling vervallen per 17-02-2017

Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van provinciale staten

Geldend van 17-12-2008 t/m 09-06-2011

Tekst

HOOFDSTUK 1, ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1, Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

a.   voorzitter: de voorzitter van provinciale staten of diens vervanger;

b.   amendement: voorstel tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;

c.   subamendement: voorstel tot wijziging van een aan de orde/in behandeling zijnd amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft;

d.   motie: korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken;

e.   interpellatie: het vragen van inlichtingen over een onderwerp dat niet op de agenda staat;

f.    voorstel van orde: voorstel betreffende de orde van de vergadering;

g.   initiatiefvoorstel: een voorstel voor een verordening of een ander voorstel;

h.   statencommissies: commissies als bedoeld in artikel 80 van de Provinciewet.

Artikel 2, De voorzitter

De voorzitter is belast met:

a.   het leiden van de vergadering;

b.   het handhaven van de orde;

c.   het doen naleven van het Reglement van orde;

d.   hetgeen de Provinciewet of dit reglement hem verder opdraagt.

Artikel 3, De griffier

1.   De griffier is in elke vergadering van provinciale staten aanwezig.

2.   Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een door provinciale staten daartoe aangewezen ambtenaar.

3.   Hij kan, indien hij daartoe door de voorzitter wordt uitgenodigd, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen.

Artikel 4, De secretaris

Provinciale staten kunnen het college verzoeken de secretaris in de vergadering aanwezig te laten zijn en deel te laten nemen aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement.

Artikel 5, Het Presidium

1.   Provinciale staten hebben een Presidium.

2.   Het Presidium bestaat uit de voorzitter, de waarnemend voorzitter, de tweede waarnemend voorzitter en de voorzitters van de statencommissies. De griffier of diens vervanger is in elke vergadering van het Presidium aanwezig. De voorzitter van provinciale staten is de voorzitter van het Presidium.

3.   Op de aanwijzing door provinciale staten van de tweede waarnemend voorzitter is artikel 75, eerste lid, laatste volzin, van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

4.   Het Presidium kan andere leden van provinciale staten en de secretaris uit nodigen voor het Presidium.

Artikel 5a, Reglement van orde Presidium

1.   Taken

Het Presidium heeft, onverminderd de taken uit hoofde van de overige artikelen in dit of andere reglementen en verordeningen, de volgende taken.

a.   Vaststellen van de voorlopige agenda¿s van de vergaderingen van de statencommissies en van provinciale staten.

b.   Geven van een behandeladvies bij de agendaonderwerpen voor de statencommissies.

c.   Voorstellen doen over de wijze van afdoening van bij de staten of statencommissies ingekomen stukken.

d.   Jaarlijks, kort na het zomerreces, vaststellen van het vergaderschema voor provinciale staten en de statencommissies voor het komende jaar.

e.   Toezien op de nakoming van toezeggingen aan de staten en aan de statencommissies.

f.    Vervullen van een stimulerende rol in verbetering van het functioneren van de staten in een duaal stelsel.

g.   Adviseren van de staten in procedurekwesties en met betrekking tot een ordelijk verloop van de vergaderingen.

h.   Verantwoordelijk zijn voor de aansturing van de griffier.

i.    Geven van jaarlijkse goedkeuring aan het bedrijfsplan en het jaarverslag van de Statengriffie.

2.   Vergaderingen

a.   Het Presidium vergadert iedere maandag voorafgaand aan de uiterste datum van vaststelling van de voorlopige agenda¿s van de statencommissies.

b.   De statengriffier bereidt de vergaderingen van het Presidium voor en stelt de agenda op.

c.   De vergaderingen van het Presidium zijn niet openbaar.

      Indien het Presidium het nodig acht, kunnen derden uitgenodigd worden om aan de vergadering deel te nemen.

d.   Indien de voorzitter van het Presidium of 1 van de leden dit nodig oordeelt, vindt een extra vergadering plaats.

      Deze extra vergadering dient minimaal 48 uur tevoren aan alle leden van het Presidium bekendgemaakt te worden.

3.   Vaststellen voorlopige agenda¿s

a.   Het Presidium kan pas besluiten tot agendering van een onderwerp op de voorlopige agenda¿s van statencommissies, indien het desbetreffende document in zijn bezit is. Voor stukken die zich na vaststelling van de voorlopige agenda¿s aandienen, zal de indiener het belang van agendering gemotiveerd dienen aan te geven. Dit ter beoordeling van het Presidium.

b.   Voor het vaststellen van de voorlopige agenda van een vergadering van provinciale staten komt het Presidium niet apart bijeen. Dit geschiedt in een schriftelijke ronde.

4.   Quorum

a.   Er is geen vervangingsregeling voor leden van het Presidium.

b.   Bij afwezigheid van de voorzitter van het Presidium wordt diens taak overgenomen door het lid van het Presidium, dat tevens vice-voorzitter van provinciale staten is.

c.   Het Presidium vergadert uitsluitend indien ten minste 3 leden (de voorzitter van het Presidium niet meegerekend) aanwezig zijn.

d.   Indien het quorum niet toereikend is, bepaalt de voorzitter van het Presidium of (bij diens afwezigheid) de vice-voorzitter een nieuw vergadertijdstip in dezelfde week.

5.   Besluitvorming

a.   Het Presidium neemt beslissingen zoveel mogelijk met instemming van alle leden.

b.   Indien een stemming noodzakelijk is, besluit het Presidium met meerderheid van stemmen.

c.   Indien de stemmen staken geeft de stem van de voorzitter van het

Presidium de doorslag.

d.   Het Presidium kan besluiten om met betrekking tot een onderwerp het gevoelen van de fractievoorzitters in te winnen, alvorens een besluit te nemen.

e.   De adviezen en besluiten van het Presidium zijn openbaar, tenzij de vertrouwelijkheid van het onderwerp zich daartegen verzet. Dit ter beoordeling van het Presidium.

6.   Verslag

a.   Het verslag van een vergadering van het Presidium bevat een zakelijke

samenvatting van het besprokene.

b.   Het verslag is openbaar en wordt ter kennisneming aan provinciale staten gezonden.

7.   Ondertekening

Alle van het Presidium uitgaande stukken worden door de voorzitter van het

Presidium getekend.

8.   Verantwoording

Het Presidium is voor zijn handelingen en zijn beleid verantwoording schuldig aan provinciale staten en geeft hen alle verlangde inlichtingen ter zake.

HOOFDSTUK 2, TOELATING VAN NIEUWE LEDEN; FRACTIES

Artikel 6, Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging

1.   Bij elke benoeming van nieuwe leden van provinciale staten stellen de staten een commissie in bestaande uit drie leden van de staten. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven, de daarop betrekking hebbende stukken van nieuw benoemde leden van de staten en de processen-verbaal van de stembureaus.

2.   Indien de commissie bij haar onderzoek niet blijkt van bezwaren tegen toelating van enig lid, deelt zij zulks bij monde van het eerstbenoemde lid aan de vergadering mede, waarna de vergadering terstond over de toelating beslist.

3.   Indien bij de commissie wel bezwaren zijn gerezen tegen toelating van enig lid, brengt zij schriftelijk verslag uit aan de staten en doet daarbij een voorstel voor een besluit. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt. De vergadering beslist vervolgens aanstonds over de door de commissie in haar verslag vermelde bezwaren, tenzij zij een nader onderzoek wenselijk acht, in welk geval de beslissing kan worden uitgesteld tot een nader te bepalen dag.

4.   Na een statenverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van provinciale staten op om in de eerste vergadering van provinciale staten in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Provinciewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

5.   In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van provinciale staten op voor de vergadering van provinciale staten waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

Artikel 7, Fracties

1.   De leden van de staten, die door het Centraal Stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts 1 lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.

2.   Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de staten deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van provinciale staten aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in provinciale staten wil voeren.

3.   De namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden, worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.

4.   a.   Indien:

1.   1 of meer leden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden;

2.   2 of meer fracties als 1 fractie gaan optreden;

3.   1 of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie,

wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter.

b.   Met de onder a beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering van provinciale staten na de mededeling daarvan.

HOOFDSTUK 3, VERGADERINGEN

Paragraaf 1, Vergaderschema; voorbereidingen

Artikel 8, Vergaderschema

Het Presidium stelt voor de aanvang van ieder kalenderjaar in overleg met de voorzitters van de fracties een schema op voor de in dat jaar te houden vergaderingen van provinciale staten en brengt dit tijdig ter kennis van de leden.

Artikel 9, Oproep

1.   De voorzitter zendt ten minste 10 dagen voor een vergadering de leden van provinciale staten een schriftelijke oproep onder vermelding van dag, tijdstip en plaats van de vergadering.

2.   De voorlopige agenda en de daarbijbehorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Provinciewet bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de leden van provinciale staten verzonden.

3.   Indien een aanvullende agenda wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 10, tweede lid, worden deze agenda en de daarbijbehorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Provinciewet bedoelde stukken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de vergadering, aan de leden van provinciale staten gezonden.

Artikel 10, Agenda

1.   Voordat de schriftelijke oproep wordt verzonden, stelt het Presidium de voorlopige agenda van de vergadering vast.

2.   In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen.

3.   Bij aanvang van de vergadering stellen provinciale staten de agenda vast. Op voorstel van een lid van provinciale staten of de voorzitter kunnen provinciale staten bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren.

Een voorstel van een lid voor toevoeging van een onderwerp aan de agenda wordt uiterlijk 24 uur voor aanvang van de vergadering, onder aanduiding van het onderwerp en motivatie voor agendering, bij de voorzitter gemeld.

4.   Wanneer provinciale staten een onderwerp onvoldoende voor de openbare

beraadslaging voorbereid achten, kunnen zij het onderwerp verwijzen naar een statencommissie of aan het college nadere inlichtingen of advies vragen.

5.   Op voorstel van een lid van provinciale staten of van de voorzitter kunnen provinciale staten de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.

Artikel 11, De gedeputeerde

1.   De gedeputeerden kunnen aanwezig zijn bij de vergadering. Zij kunnen op uitnodiging van de voorzitter aan de beraadslagingen deelnemen

2.   Indien een gedeputeerde in de vergadering mededelingen wil doen over een

onderwerp vreemd aan de orde van de vergadering, dient hij daartoe zo mogelijk 24 uur voor aanvang van de vergadering een verzoek in bij de voorzitter. De staten beslissen ter zake bij de vaststelling van de agenda.

Artikel 12, Ter inzage leggen van stukken

1.   Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of de voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor eenieder in het provinciehuis ter inzage gelegd. Indien na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van provinciale staten.

2.   Een origineel van een ter inzage gelegd stuk wordt niet buiten het provinciehuis gebracht.

3.   Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de Provinciewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van provinciale staten inzage.

Artikel 13, Openbare kennisgeving

1.   De vergadering wordt door aankondiging in 1 of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en door plaatsing op de Internetsite van de provincie ter openbare kennis gebracht.

2.   De openbare kennisgeving vermeldt:

a.   de datum, de aanvangstijd en de plaats van de vergadering;

b.   de wijze waarop en de plaats waar eenieder de voorlopige agenda en de daarbijbehorende stukken kan inzien.

Paragraaf 2, Orde der vergadering

Artikel 14, Presentielijst

Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van provinciale staten onmiddellijk de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.

Artikel 15, Zitplaatsen

1.   De voorzitter, de leden van provinciale staten en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg in het Presidium, bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode van provinciale staten aangewezen.

2.   Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg in het Presidium.

3.   De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de gedeputeerden, de secretaris en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.

Artikel 16, Opening vergadering; quorum

1.   De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien het daarvoor door de Provinciewet vereiste aantal leden blijkens de presentielijst aanwezig is.

2.   Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen van de afwezige leden, dag en uur van de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de Provinciewet.

Artikel 17.

[Vervallen.]

Artikel 18, Videoverslag en besluitenlijst

1.   Het videoverslag van elke openbare vergadering is binnen 3 werkdagen voor de leden van provinciale staten en overige ter vergadering aanwezigen en belangstellenden te raadplegen via internet.

2.   De schriftelijke ontwerpbesluitenlijst van de vergadering wordt zo spoedig mogelijk aan de leden van provinciale staten toegezonden en aan anderen die het woord hebben gevoerd tijdens de vergadering.

3.   De besluitenlijst als bedoeld in het vorige lid wordt aan het begin van de volgende vergadering vastgesteld.

4.   De leden, de voorzitter, de gedeputeerden, de griffier en de secretaris hebben het recht een voorstel tot wijziging aan provinciale staten te doen, indien de besluitenlijst, inclusief toezeggingen, onjuistheden bevat of niet duidelijk weergeeft hetgeen is toegezegd of besloten. Zij kunnen binnen 8 dagen na ontvangst van de besluitenlijst bij de griffier een voorstel tot wijziging doen.

5.   De besluitenlijst moet inhouden:

a. de namen van de voorzitter, de griffier en de ter vergadering aanwezige leden, alsmede van de leden die afwezig waren en overige personen die het woord gevoerd hebben;

b. een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;

c.  een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de leden die voor- of tegenstemden, onder aantekening van de namen van de leden die zich overeenkomstig de Provinciewet van stemming hebben onthouden;

d. bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van het bepaalde in artikel 27 door provinciale staten is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen;

e. een lijst van de in de vergadering gedane toezeggingen.

6.   De tekst van de ter vergadering ingediende moties, amendementen en subamendementen wordt als bijlage bij de ontwerpbesluitenlijst gevoegd.

7.   De ontwerpbesluitenlijst en de bijbehorende wijzigingsvoorstellen, als bedoeld in het vierde lid, vormen een geheel.

8.   De besluitenlijst wordt opgesteld onder de zorg van de griffier.

9.   De vastgestelde besluitenlijst wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.

Artikel 19, Status stukken

1.   Het Presidium voorziet de door gedeputeerde staten aan de vergadering van PS voorgedragen zaken van een voorlopige A- of B-status.

-     Over de met A aangeduide aan de vergadering van PS voorgedragen zaken kan beraadslaging plaatsvinden in de vergadering van een statencommissie als bedoeld in artikel 80 van de Provinciewet en in PS wanneer niet alle fracties in de statencommissievergadering waren vertegenwoordigd (hamerstuk);

-     Een statenlid kan in een statenvergadering nimmer belet worden het woord te voeren over een met A aangeduid statenstuk.

-     Over de met B aangeduide aan de vergadering van PS voorgedragen zaken kan beraadslaging plaatsvinden in de vergadering van 1 statencommissie en in de vergadering van PS (bespreekstuk).

2.   Het Presidium stelt na behandeling van het stuk in de statencommissie de definitieve status van het stuk vast.

3.   Het Presidium wijzigt de voorlopige status van een stuk indien:

-     het stuk een voorlopige A-status heeft en 1 of meer leden naar aanleiding van de behandeling in een statencommissie aangeven dat zij de wijziging van de status van het stuk gewenst achten;

-     het stuk een voorlopige B-status heeft en de statencommissie unaniem van mening is dat de status van het stuk kan worden gewijzigd.

Artikel 20, Ingekomen stukken

1.     Bij provinciale staten ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van het college aan provinciale staten, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van provinciale staten digitaal toegezonden en bij de agenda gevoegd. De betrokken documenten worden op het internet gepubliceerd.

2.   Het Presidium kan beslissen bij provinciale staten ingekomen stukken niet op de lijst van ingekomen stukken te plaatsen. Dit geldt voor stukken waarvan duidelijk is dat deze ter kennisneming zijn gezonden en waarvan de leden reeds kennis hebben kunnen nemen en voor stukken die onbegrijpelijk en/of beledigend zijn.

3.   Na de vaststelling van de besluitenlijst stellen provinciale staten op voorstel van het Presidium de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

Artikel 21, Spreekregels

1.   De leden van provinciale staten en overige aanwezigen spreken vanaf de spreek-plaats en richten zich tot de voorzitter.

2.   De voorzitter kan de leden van provinciale staten en de overige aanwezigen toestemming verlenen vanaf een andere plaats te spreken.

Artikel 22, Volgorde sprekers

1.   Een lid van provinciale staten voert het woord na het aan de voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben.

2.   De voorzitter verleent de leden het woord in willekeurige volgorde, tenzij de vergadering anders besluit. Als de leden het woord willen voeren over de op de agenda vermelde onderwerpen dienen zij zich voor de opening van de vergadering als spreker op de daartoe bestemde sprekerslijst te laten inschrijven. De mogelijkheid hiertoe bestaat vanaf een kwartier voor de aanvang van de vergadering.

3.   De volgorde van sprekers kan worden gewijzigd, wanneer een lid van provinciale staten het woord vraagt over de orde van de vergadering of voor vermelding van een persoonlijk feit.

Artikel 23, Aantal spreektermijnen

1.   De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste 2 termijnen, tenzij provinciale staten anders beslissen.

2.   Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.

3.   Een lid mag in een termijn niet meer dan eenmaal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.

4.   Het derde lid is niet van toepassing op:

a.   de rapporteur van een commissie;

b.   het lid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel.

5    Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

Artikel 24, Spreektijd

Een lid van provinciale staten kan een voorstel doen over de spreektijd van de leden en de overige aanwezigen.

Artikel 25, Handhaving orde; schorsing

1.   Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij

a.   de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;

b.   een lid van provinciale staten of een lid van het college hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.

2.   Indien een spreker, zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de desbetreffende spreker, hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.

3.   De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten.

Artikel 26, Beraadslaging

1.   Provinciale staten kunnen op voorstel van de voorzitter of een lid van provinciale staten beslissen over 1 of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.

2.   Op verzoek van een lid van provinciale staten of op voorstel van de voorzitter kunnen provinciale staten besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode is verstreken.

Artikel 27, Deelname aan de beraadslaging door anderen

1.   Provinciale staten kunnen bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van provinciale staten, de gedeputeerde, de secretaris, de griffier en de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging.

2.   Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of 1 van de leden van provinciale staten genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.

Artikel 28, Stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslaging en voordat provinciale staten tot stemming overgaan, heeft ieder lid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren.

Artikel 29, Beslissing

1.   Wanneer de voorzitter vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij provinciale staten anders beslissen.

2.   Nadat de beraadslaging is gesloten, vindt na een stemming over eventuele amendementen, de stemming plaats over het voorstel, zoals het dan luidt, in zijn geheel, tenzij geen stemming wordt gevraagd.

3.   Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing.

Paragraaf 3, Procedures bij stemmingen

Artikel 30, Algemene bepalingen over stemming

1.   De voorzitter vraagt of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen.

2.   In de vergadering aanwezige leden kunnen aantekening in de besluitenlijst vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich van stemming te hebben onthouden.

3.   Indien door een of meer leden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling.

4.   De voorzitter (of de griffier) roept de leden van provinciale staten bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het lid van wie de naam door de voorzitter bij loting wordt aangewezen. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst.

5.   Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, verplicht zijn stem uit te brengen.

6.   De leden brengen hun stem uit door het woord "voor" of "tegen" uit te spreken, zonder enige toevoeging.

7.   Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.

8.   De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mede, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens

mededeling van het genomen besluit.

Artikel 31, Stemming over amendementen en moties

1.   Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd.

2.   Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement.

3.   Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht.

4.   Indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie.

Artikel 32, Stemming over personen

1.   Wanneer een stemming over personen voor het doen van een voordracht of het opstellen van een voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter 4 leden tot stembureau.

2.   Ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet op grond van de Provinciewet van stemming moet onthouden, is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn.

3.   Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. Provinciale staten kunnen op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op 1 briefje.

4.   Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn, worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.

5.   Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 30 van de Provinciewet worden geacht geen stem te hebben uitgebracht, die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:

a.   een blanco ingevuld stembriefje;

b.   een ondertekend stembriefje;

c.   een stembriefje waarop meer dan 1 naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;

d.   een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

e.   een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.

6.   In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslissen provinciale staten, op voorstel van de voorzitter.

7.   Onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd.

Artikel 33, Herstemming over personen

1.   Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan.

2.   Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen 2 personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan 2 personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke 2 personen de derde stemming zal plaatshebben.

3.   Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.

Artikel 34, Beslissing door het lot

1.   Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven.

2.   Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op

gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud.

3.   Vervolgens neemt de voorzitter 1 van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.

HOOFDSTUK 4, RECHTEN VAN LEDEN

Artikel 35, Amendementen

1.   Ieder lid van provinciale staten kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in 1 of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden van provinciale staten, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

2.   Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een lid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement).

3.   Elk (sub)amendement en elk voorstel moet, om in behandeling genomen te kunnen worden, schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend en na voorlezing door de voorsteller aan de voor-zitter worden overhandigd, tenzij de voorzitter - met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde - oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan.

4.   Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, totdat de besluitvorming door provinciale staten heeft plaatsgevonden.

Artikel 36, Moties

1.   Ieder lid van provinciale staten kan ter vergadering een motie indienen.

2.   Een motie moet, om in behandeling genomen te kunnen worden, schriftelijk worden ingediend en na voorlezing door de voorsteller, aan de voorzitter worden overhandigd.

3.   De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats.

4.   De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld.

Artikel 37, Voorstellen van orde

1.   De voorzitter en ieder lid van provinciale staten kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.

2.   Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.

3.   Over een voorstel van orde beslissen provinciale staten  terstond.

Artikel 38, Initiatiefvoorstel

1.   Een initiatiefvoorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend.

2.   De voorzitter legt het initiatiefvoorstel voor aan het Presidium dat vervolgens beslist over de agendering in de eerstvolgende vergadering van een statencommissie, dan wel in de eerstvolgende vergadering van de staten, tenzij de oproep van de desbetreffende vergadering reeds verzonden is. In dat laatste geval wordt het voorstel op de agenda van de daaropvolgende (commissie)vergadering geplaatst.

3.   In bijzondere gevallen kan het Presidium, indien hem de behandeling urgent voorkomt, afwijken van het bepaalde in het tweede lid.

4.   De behandeling van het initiatiefvoorstel in een statencommissie vindt plaats in een door het Presidium voor te stellen volgorde van de agenda. Bij de vaststelling van de agenda beslist de commissie ter zake.

5.   De statencommissie kan adviseren het voorstel verder niet in behandeling te nemen, tenzij het voorstel een verordening betreft.

6.   De behandeling van het initiatiefvoorstel in de staten vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende voorstellen en onderwerpen zijn behandeld, tenzij provinciale staten oordelen dat het voorstel met het oog op de orde van de vergadering tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld.

7.   Provinciale staten kunnen voorwaarden stellen aan de indiening en de behandeling van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een voorstel voor een verordening.

Artikel 39, Collegevoorstel

1.   Een voorstel voor een verordening of een ander voorstel van het college aan provinciale staten, dat vermeld staat op de agenda van de vergadering van provinciale staten, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van provinciale staten.

2.   Indien provinciale staten van oordeel zijn dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college moet worden gezonden, bepalen provinciale staten in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 40, Interpellatie

1.   Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd, alsmede de te stellen vragen.

2.   De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van provinciale staten en de gedeputeerden. Bij de behandeling van de ingekomen stukken van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. Provinciale staten bepalen op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.

3.   De interpellant voert niet meer dan tweemaal het woord, de overige leden van provinciale staten, de Commissaris van de Koning en de gedeputeerden niet meer dan eenmaal, tenzij provinciale staten hun hiertoe verlof geven.

Artikel 41, Schriftelijke vragen

1.   De schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Bij de vragen wordt aangegeven of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd.

2.   De vragen worden bij de voorzitter van provinciale staten ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van provinciale staten en het college worden gebracht.

3.   Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen 30 dagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende vergadering van provinciale staten. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het verantwoordelijk lid van het college de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.

4.   De antwoorden worden door het verantwoordelijk lid van het college aan de

leden van provinciale staten medegedeeld.

5.   De vragen en de antwoorden worden gelijktijdig met de stukken, als bedoeld in artikel 20, aan de leden van provinciale staten toegezonden.

6.   De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende statenvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde vergadering van provinciale staten, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen omtrent het door de Commissaris van de Koning of door het college gegeven antwoord, tenzij provinciale staten anders beslissen.

Artikel 42, Vragenhalfuur

1.   Aan het begin van de vergadering van provinciale staten is er een vragenhalfuur, tenzij er bij de voorzitter geen vragen zijn ingediend. In bijzondere gevallen kan het Presidium bepalen dat het vragenhalfuur op een ander tijdstip wordt gehouden. De voorzitter bepaalt op welk tijdstip het vragenhalfuur eindigt.

2.   Het lid van provinciale staten dat tijdens het vragenhalfuur vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp ten minste 24 uur voor aanvang van het vragenhalfuur bij de voorzitter. De voorzitter kan na overleg met het Presidium weigeren een onderwerp tijdens het vragenhalfuur aan de orde te stellen, indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de statenvergadering op diezelfde dag aan de orde komt.

3.   De voorzitter brengt het onderwerp van de vragen ter kennis van gedeputeerde staten en de leden van provinciale staten en maakt het onderwerp van de vragen openbaar.

4.   De voorzitter bepaalt de volgorde waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenhalfuur aan de orde worden gesteld.

5.   De voorzitter bepaalt per onderwerp de spreektijd voor de vragensteller, voor de gedeputeerden, voor de Commissaris van de Koning en voor de overige leden van provinciale staten.

6.   Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om 1 of meer vragen aan het college of de Commissaris van de Koning te stellen en een toelichting daarop te geven.

7.   Na de beantwoording door het college of de Commissaris van de Koning krijgt de vragensteller desgewenst het woord om aanvullende vragen te stellen.

8.   Vervolgens kan de voorzitter aan andere leden van provinciale staten het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college vragen te stellen over hetzelfde onderwerp.

9.   Tijdens het vragenhalfuur kunnen geen moties worden ingediend en worden geen interrupties toegelaten.

Artikel 43, Inlichtingen

1.   Indien een lid over een onderwerp inlichtingen als bedoeld in de artikelen 167, derde lid, en 179, derde lid, van de Provinciewet verlangt, wordt een verzoek daartoe schriftelijk ingediend bij het college of de Commissaris van de Koning.

2.   Een afschrift van dit verzoek wordt door de indiener in afschrift toegezonden aan provinciale staten.

3.   De verlangde inlichtingen worden mondeling of schriftelijk in de eerstvolgende of in de daaropvolgende vergadering gegeven.

4.   De gestelde vragen en het antwoord vormen een agendapunt voor de vergadering waarin de antwoorden zullen worden gegeven.

HOOFDSTUK 5, BEGROTING EN REKENING

Artikel 45, Procedure begroting

Onverminderd het bepaalde in de Provinciewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek, de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die provinciale staten vaststellen.

Artikel 46, Procedure jaarrekening

Onverminderd het bepaalde in de Provinciewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die provinciale staten vaststellen.

HOOFDSTUK 6, LIDMAATSCHAP VAN ANDERE ORGANISATIES

Artikel 47, Verslag; verantwoording

1.   Een lid van provinciale staten, een gedeputeerde, de Commissaris van de

Koning, de secretaris, die door provinciale staten zijn aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het recht (om in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken òf voor het sluiten van de vergadering) verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur als bedoeld aan de orde zijn. Door provinciale staten gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar de desbetreffende statencommissie.

2.   Ieder lid van provinciale staten kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid schriftelijke vragen stellen. De regels voor het stellen van schriftelijke vragen, vastgesteld in artikel 41, zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   Wanneer een lid van provinciale staten een persoon als bedoeld in het eerste lid ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluiten provinciale staten over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen, vastgesteld in artikel 43, zijn van overeenkomstige toepassing.

4.   Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisaties of instituties, waarin provinciale staten 1 van zijn leden hebben benoemd.

HOOFDSTUK 7, BESLOTEN VERGADERING

Artikel 48, Algemeen

Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeen-komstige toepassing, voor zover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 49, Verslag

1.   Van een besloten vergadering wordt geen videoverslag gemaakt, maar een schriftelijk, woordelijk verslag.

2.   Het verslag als bedoeld in het eerste lid wordt niet rondgedeeld, maar ligt uitsluitend voor de leden van provinciale staten en gedeputeerde staten ter inzage bij de griffier.

3.   Het verslag wordt zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering nemen provinciale staten een besluit over het al dan niet openbaar maken van dit verslag. Het vastgestelde verslag wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.

4.   Indien provinciale staten besluiten het verslag openbaar te maken, wordt dit verslag op het internet gepubliceerd.

Artikel 50, Geheimhouding

Voor de afloop van de besloten vergadering beslissen provinciale staten, overeenkomstig artikel 25 van de Provinciewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. Provinciale staten kunnen besluiten de geheimhouding op te heffen.

Artikel 51, Opheffing geheimhouding

Indien provinciale staten op grond van het gestelde in artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 91, tweede en derde lid, van de Provinciewet, voornemens zijn de geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat de geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.

HOOFDSTUK 8, TOEHOORDERS EN PERS

Artikel 52, Toehoorders en pers

1.   De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen.

2.   Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

Artikel 53, Geluid- en beeldregistraties

Degenen die in de vergaderzaal tijdens de statenvergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 54, Verbod gebruik mobiele telefoons

In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, alsmede het stand-by houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering, zonder toestemming van de voorzitter, niet toegestaan.

HOOFDSTUK 10, SLOTBEPALINGEN

Artikel 55, Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslissen provinciale staten op voorstel van de voorzitter.

Artikel 56, Inwerkingtreding

1.   Dit reglement treedt in werking op  de dag waarop het is bekendgemaakt.

2.   Op dat tijdstip vervalt het Reglement van orde voor de vergaderingen van provinciale staten en het Reglement op de commissies, vastgesteld bij besluit van provinciale staten van 15 december 1993 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van provinciale staten van 19 juni 2002, nummer I-11, Provinciaal blad nummer 28 van 4 juli 2002.

Toelichting

TOELICHTING REGLEMENT VAN ORDE VOOR DE VERGADERINGEN EN ANDERE WERKZAAMHEDEN VAN PROVINCIALE STATEN

HOOFDSTUK 1, ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1, Begripsomschrijvingen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 2, De voorzitter

De Commissaris van de Koning is voorzitter van provinciale staten. Artikel 125, derde lid, van de Grondwet en artikel 9 van de Provinciewet schrijven dit dwingend voor. In het gewijzigde artikel 75, eerste lid, is bepaald dat het oudste lid van provinciale staten in anciënniteit het voorzitterschap van provinciale staten waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de Commissaris van de Koning. Als 2 statenleden even lang zitting hebben, is de oudste in jaren degene die het voorzitterschap waarneemt. Daarnaast hebben provinciale staten altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer. Overigens geldt ditzelfde regime in het geval dat alle gedeputeerden afwezig zijn voor de waarneming van het ambt van Commissaris van de Koning. Voor de inwerkingtreding van de Wet dualisering provinciebestuur nam een gedeputeerde de taken van de Commissaris van de Koning als  voorzitter van provinciale staten waar.

De Commissaris van de Koning heeft het recht op grond van artikel 21 van de Provinciewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen.

Artikel 3, De griffier

De Provinciewet eist dat provinciale staten de vervanging van de griffier regelen

(artikel 104d, eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 van de Provinciewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging. Rechtspositionele bepalingen omtrent de beëdiging, woonplaats etc. zijn niet in dit reglement opgenomen, aangezien dat beter geregeld kan worden in de ambtsinstructie voor de griffier, die provinciale staten vaststellen.

Artikel 4, De secretaris

De secretaris houdt zich voornamelijk bezig met de ondersteuning van het college en het leiden van de ambtelijke organisatie. In het kader van die 2 taken kan het tevens wenselijk zijn dat de secretaris deelneemt aan de beraadslagingen van provinciale staten. De secretaris wordt echter benoemd en ontslagen door het college. Dit houdt in dat provinciale staten de secretaris niet kunnen dwingen om in de statenvergadering aanwezig te zijn. Provinciale staten zullen het college moeten verzoeken of het college de secretaris opdraagt in de vergadering aanwezig te zijn om aan de beraadslagingen deel te nemen. Op deze wijze kunnen provinciale staten onder meer een beroep doen op kennis en informatie, die de secretaris bezit of kan de secretaris bijvoorbeeld deelnemen aan een discussie over het functioneren van de provinciale organisatie.

Artikel 5, Het Presidium

Het Presidium vervult een rol bij de voorbereiding van de statenvergadering. Dan gaat het om:

-     het opstellen van een vergaderschema (artikel 8);

-     het vaststellen van de voorlopige agenda (artikel 10);

-     de uitnodiging van gedeputeerden (artikel 11);

-     betrokkenheid bij de indeling van de zitplaatsen (artikel 15);

-     vaststelling van de status van de stukken (artikel 19);

-     plaatsing van ingekomen stukken op de lijst (artikel 20)

-     betrokkenheid bij de weigering om een onderwerp in het vragenhalfuur aan de orde te stellen (artikel 42).

Andere taken van het Presidium worden weergegeven in artikel 5a, Reglement van orde Presidium.

Het kan van belang zijn dat andere leden, bijvoorbeeld fractievoorzitters, betrokken worden bij de voorbereiding. Het derde lid voorziet daarin.

Artikel 5a, Reglement van orde Presidium

In dit artikel worden voorschriften opgenomen met betrekking tot de taken, werkwijze en orde van de vergaderingen van het Presidium. Deze zijn niet limitatief. In het Reglement van orde maar ook in andere reglementen en verordeningen worden door het Presidium taken en bevoegdheden opgedragen.

Als het Presidium van mening is dat delen van het verslag van haar vergadering niet openbaar gemaakt dienen te worden, wordt dit gedeelte niet opgenomen in het verslag dat naar de statenleden en het college van gedeputeerde staten gezonden wordt.

HOOFDSTUK 2, TOELATING VAN NIEUWE LEDEN; FRACTIES

Artikel 6, Onderzoek geloofsbrieven

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het Centraal Stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming. Bij deze brief moeten enkele in de Kieswet vereiste stukken worden gevoegd, waaruit blijkt, dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van provinciale staten toegelaten te kunnen worden. Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren.

Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslissen provinciale staten over de toelating van hun leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van de nieuwe staten of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een statenlid bij het aanvaarden van het statenlidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Provinciewet vastgelegd.

De mogelijkheid van beroep bij de Raad van State tegen de beslissing tot toelating als lid van provinciale staten vervalt door het in werking treden van de Wet dualisering provinciebestuur.

Artikel 7, Fracties

In een aantal gevallen blijkt behoefte te bestaan aan een regeling van wat onder een fractie moet worden verstaan. De Provinciewet kent een dergelijk begrip niet, maar gaat onder andere in artikel 33, tweede lid, wel uit van het bestaan van in provin-ciale staten vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractieondersteuning). In de regelingen ten aanzien van vergoedingen aan fracties etc. is nu aangesloten bij het in het Reglement van orde opgenomen fractiebegrip.

Na het vaststellen van de uitslag van de verkiezingen vindt de eerste zitting van provinciale staten plaats. Bij de aanvang van deze zitting worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als 1 fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de staten de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst hadden staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in provinciale staten en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.

In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de staten verlaten. Het beëindigen van de zitting in provinciale staten kan verschillende oorzaken hebben.

HOOFDSTUK 3, VERGADERINGEN

Paragraaf 1, Tijd van vergaderen; voorbereidingen

Artikel 8, Vergaderschema

Ingevolge artikel 17 van de Provinciewet vergaderen provinciale staten zo vaak zij daartoe hebben besloten en voorts indien de Commissaris van de Koning het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de staten schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt.

Artikel 9, Oproep

Statenleden horen op tijd op de hoogte te worden gebracht van dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Tegelijkertijd krijgen zij ook de voorlopige agenda en de stukken toegestuurd.

Artikel 10, Agenda

Het Presidium bepaalt in zijn vergadering hoe de agenda eruit komt te zien. Dit is echter een voorlopige vaststelling van de agenda. In de dagelijkse praktijk van de provincie zal het niet altijd mogelijk zijn om 2 weken voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de politieke

actualiteit. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda vaststellen. Dit kan echter niet tot op het laatste moment, maar tot uiterlijk 2 dagen voor de aanvang van de vergadering. Aangezien in de nieuwe vergaderorde per 2006 de laatste commissievergadering een week voor de statenvergadering plaatsvindt, zal dat waarschijnlijk tot gevolg hebben dat er veelvuldig gebruik zal worden gemaakt van aanvullende agenda¿s.

Het derde lid heeft tot doel om provinciale staten een actievere rol te geven in de opstelling van de agenda. Individuele statenleden kunnen bij het Presidium onderwerpen voor de agenda voordragen.

Zij kunnen echter ook bij aanvang van de statenvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele statenlid in ieder geval op 2 momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.

Het vierde lid vloeit voort uit de verplichting van het college om de staten van voldoende informatie te voorzien. Als provinciale staten niet voldoende op de hoogte zijn van de inhoud en de strekking van een onderwerp, is het niet verantwoord dat de staten zich op hoofdlijnen over dit onderwerp uitspreken. In een dergelijk geval hebben de staten de mogelijkheid het onderwerp naar een statencommissie te verwijzen of aan het college nadere inlichtingen of advies te vragen.

Het laatste lid regelt dat op verzoek van een lid of op voorstel van de voorzitter provinciale staten de volgorde van behandeling van de agendapunten kunnen wijzigen.

Artikel 11, De gedeputeerde

Artikel 11 is een nadere uitwerking van artikel 21, tweede lid, van de Provinciewet. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat gedeputeerden door provinciale staten worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslaging deel te nemen. Een gedeputeerde kan weigeren te verschijnen in de vergadering van provinciale staten. In de praktijk zal dat echter weinig waarschijnlijk zijn, omdat een dergelijke weigering door provinciale staten kan worden uitgelegd als een weigering inlichtingen te verschaffen of verantwoording af te leggen, met alle mogelijk onaangename politieke gevolgen van dien voor de betrokken gedeputeerde.

Het impliceert dat provinciale staten in principe zonder gedeputeerde vergaderen. Dit kan wenselijk zijn als zij bijvoorbeeld over het eigen functioneren van gedachten willen wisselen of bij de voorbereiding van een besluit tot het houden van een onderzoek naar het door gedeputeerde staten gevoerde bestuur. In de praktijk zullen de gedeputeerden echter doorgaans in de vergadering van provinciale staten aanwezig zijn. Gelet op de frequentie van statenvergaderingen zullen veelal zaken uit alle portefeuilles aan de orde komen, zodat dus alle gedeputeerden worden uitgenodigd.

Artikel 12, Ter inzage leggen van stukken

In dit artikel gaat het, naast om de geheime stukken, om de zogenaamde "achterliggende" stukken waarvan vaak in de statenvoorstellen melding wordt gemaakt (ambtelijke adviezen, toelichtende nota's, etc.).

Artikel 13, Openbare kennisgeving

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Provinciewet.

Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

De stukken voor de vergaderingen liggen ter inzage in de leeskamer bij de Stafgroep Communicatie. Tevens worden de stukken op internet geplaatst.

Paragraaf 2, Orde der vergadering

Artikel 14, Presentielijst

De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen, dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Provinciewet.

Artikel 15, Zitplaatsen

Het Presidium regelt de plaatsing van de leden bij aanvang van iedere zittingsperiode. Als regel gebeurt dit door aan een fractie een groep zitplaatsen toe te wijzen en de verdeling aan haar over te laten.

Artikel 16, Opening vergadering/quorum

De vergadering kan beginnen, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende statenleden aanwezig is en de presentielijst heeft getekend. Artikel 20 van de Provinciewet voorziet in een procedure voor een tweede vergadering indien het vereiste aantal leden niet op komt dagen.

Artikel 18, Verslag

Het recht om aanpassing voor te stellen (derde lid) komt ook toe aan het statenlid en de gedeputeerde die bij de desbetreffende vergadering niet aanwezig was. Het is aan de staten om te beslissen of een voorgestelde wijziging of aanvulling geaccepteerd wordt. Een afwijzing van een dergelijk voorstel is niet vatbaar voor beroep

(aldus de Afdeling rechtspraak van de Raad van State).

Artikel 19, Status van stukken

Het Presidium voorziet de aan de vergadering van provinciale staten voorgedragen zaken van een voorlopige A- of B-status (hamerstuk respectievelijk bespreekstuk in de vergadering van provinciale staten). De voorlopige status van een stuk wordt op de agenda voor de statencommissievergadering vermeld. Het Presidium stelt na de commissievergaderingen de definitieve status van een stuk vast en vermeldt de status op de agenda voor de statenvergadering. De wijziging van status van B naar A gebeurt op basis van unanimiteit.

In het geval het om een A-stuk gaat en een of meer leden aangeven dat zij het stuk in de statenvergadering willen bespreken, wordt de status van het stuk veranderd in B.

Over de Begroting, de Voorjaarsnota en de Jaarstukken kan in meerdere statencommissies worden beraadslaagd.

Artikel 20, Ingekomen stukken

Omtrent de (aan de staten gerichte) ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard. Inhoudelijke discussie over de stukken verklaart de voorzitter buiten de orde. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid.

Artikel 21, Spreekregels

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 22, Volgorde sprekers

Het gaat hierbij niet om interrupties (zie artikel 25).

Het inschrijven als spreker voor een agendapunt vóór aanvang van de vergadering is alleen noodzakelijk voor onderwerpen die op de agenda of aanvullende agenda zijn vermeld. Deze bepaling geldt niet  voor onderwerpen die kort voor de vergadering, of  ter vergadering, door de leden aan de agenda worden toegevoegd. De voorzitter zal in dat geval bij de behandeling van het desbetreffende onderwerp inventariseren wie van de leden of overige aanwezigen het woord wenst te voeren.

Artikel 23, Aantal spreektermijnen

Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een statenlid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.

Indien de staten van mening zijn dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kunnen zij daartoe uitdrukkelijk besluiten. De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het desbetreffende, aan de orde zijnde onderwerp.

Artikel 24, Spreektijd

Dit artikel strekt ertoe te benadrukken dat provinciale staten ook uit eigen initiatief regels kunnen stellen over de spreektijd van de leden. De voorzitter hoeft dit niet voor te stellen. De voorzitter kan in het kader van zijn taak tot het handhaven van de orde tijdens de vergadering wel wijzigingen voorstellen in de omvang van de spreektijd.

Artikel 25, Handhaving orde; schorsing

De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid, van de Provinciewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Artikel 23 is slechts een aanvulling op de Provinciewet.

Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor wat betreft de handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar artikel 52 van dit reglement.

Artikel 26, Beraadslaging

Teneinde de vergaderduur niet te zeer te verlengen, wordt over een voorstel dat in onderdelen of artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen. Indien de schorsing als bedoeld in het tweede lid aan het einde van de tweede termijn plaatsvindt, zijn er vervolgens twee mogelijkheden: er wordt direct tot stemming overgegaan of aan de beraadslagingen wordt een derde termijn toegevoegd (zie artikel 23).

Artikel 27, Deelname aan de beraadslaging door anderen

Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 van de Provinciewet geregelde verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat provinciale staten bepalen dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen.

Artikel 28, Stemverklaring

Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden alle gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden tot de stemming begint.

Artikel 29, Beslissing

Deze bepaling beoogt niet meer dan vast te leggen dat ook nog een beslissing over het voorstel (indien een amendement is aangenomen, in zijn geamendeerde vorm) moet worden genomen.

Paragraaf 3, Procedures bij stemmingen

Artikel 30, Algemene bepalingen over stemming

Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden. Provinciale staten hebben niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Provinciewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.

De regeling in het tweede lid kan toepassing krijgen indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen. Bij wie de stemming begint, is geregeld in artikel 30.

Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Provinciewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

Artikel 31, Stemming over amendementen en moties

Voor meer informatie over een amendement of een motie (betekenis, indiening en dergelijke) wordt verwezen naar de artikelen 1, 35 en 36 van dit reglement. Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het voorstel van het college. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing.

Artikel 32, Stemming over personen

De Provinciewet geeft aan, dat over benoemingen (niet ontslag) van personen of het opstellen van een voordracht of aanbeveling schriftelijk moet worden gestemd (artikel 31 van de Provinciewet).

Een voordracht is voor provinciale staten bindend; de staten hebben slechts keus tussen degenen die op de voordracht zijn vermeld. Een aanbeveling is een voorstel waarvan provinciale staten mag afwijken. Wanneer er veel benoemingen te doen zijn (bijvoorbeeld aan het begin van een nieuwe zittingsperiode), zou een gecombineerd stembiljet kunnen worden ontworpen.

In het zesde lid wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 30 van de Provinciewet.

Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld en daarom wel in dit reglement.

Artikel 33, Herstemming over personen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 34, Beslissing door het lot

Dit artikel behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 4, RECHTEN VAN LEDEN

Artikel 35, Amendementen

Leden van provinciale staten kunnen aan de staten wijzigingen op het voorstel van het college voorstellen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander statenlid aanleiding zijn op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste 2 termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kunnen provinciale staten besluiten tot een derde termijn (artikel 23).

Voor wat betreft de stemming over amendementen wordt verwezen naar artikel 31. Voorstel tot splitsing van een voorgestelde beslissing kan, indien aangenomen, meebrengen dat 1 onderdeel van een besluit wel en een ander niet wordt aanvaard.

Artikel 36, Moties

Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke of procedurele aard) of het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn gedeputeerde staten formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen provinciale staten en het college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.

Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft. Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats. Dergelijke moties benaderen de in artikel 38 geregelde initiatiefvoorstellen.

Artikel 37, Voorstellen van orde

De voorzitter legt aan provinciale staten ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door provinciale staten. Indien het gaat om een niet-geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 38).

Artikel 38, Initiatiefvoorstellen

Het is de taak van gedeputeerde staten aan provinciale staten de nodige voorstellen te doen. Maar statenleden kunnen op grond van artikel 143a ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing doen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend. Een voorstel voor een ontwerpverordening moeten provinciale staten in behandeling nemen. Voor andere initiatiefvoorstellen is geen verplichte behandeling voorgeschreven. Dit betekent dat provinciale staten (aanvullende) voorwaarden kunnen stellen aan het in behandeling nemen van een ander initiatiefvoorstel. Als de staten andere voorwaarden voor het indienen van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een verordening, wenselijk achten, kunnen deze op basis van het vierde lid worden vastgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan strijd met het algemeen belang van de provincie of het provinciaal beleid. De staten bepalen of een voorstel in strijd is met de wet, het algemeen belang, het belang van de provincie of het provinciaal beleid.

Artikel 39, Collegevoorstel

De staten zijn de enige die het voorstel voor een verordening of een ander voorstel kunnen agenderen dat het college heeft voorbereid. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dat niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is. De staten moeten hiervoor toestemming geven.

Artikel 40, Interpellatie

Dit artikel stelt nadere regels aan artikel 155 van de Provinciewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet-geagen-deerd onderwerp inlichtingen aan het college of de Commissaris van de Koning te vragen. Daarvoor is verlof van provinciale staten voor nodig.

Artikel 41, Schriftelijke vragen

Het vragenrecht geeft aan de leden van provinciale staten het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de Commissaris van de Koning behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking.

In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van provinciale staten moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van provinciale staten te krijgen.

Artikel 42, Vragenhalfuur

Deze bepaling vormt een aanvulling op het voorgestelde artikel 151, eerste lid, van de nieuwe Provinciewet met betrekking tot het vragenrecht.

In een dualistisch stelsel is het niet meer vanzelfsprekend dat de ter zake kundige gedeputeerde aanwezig is. Om die reden en omdat het de herkenbaarheid van de controlerende taak van provinciale staten ten goede komt, is een aparte gelegenheid gecreëerd voor het uitvoering geven aan het bepaalde in vorengenoemd artikel van de Provinciewet.

Artikel 43, Inlichtingen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 5, BEGROTING EN REKENING

Artikel 45, Procedure begroting en artikel 46, Procedure jaarrekening

Deze artikelen behoeven geen toelichting. De desbetreffende procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald.

HOOFDSTUK 6, LIDMAATSCHAP VAN ANDERE ORGANISATIES

Artikel 47, Verslag; verantwoording

Leden van provinciale staten (of in voorkomende gevallen gedeputeerde staten, een gedeputeerde of de secretaris) die lid zijn van een algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling, verrichten aldaar hun taak, zowel als leden van dat bestuur en als vertegenwoordiger van en in naam van de provincie. Voor de wijze waarop zij in het bestuur van de gemeenschappelijke regeling functioneren, zijn zij verantwoording verschuldigd aan provinciale staten die hen heeft aangewezen. Ook de gemeenschappelijke regeling dient over deze verantwoordingsplicht en over de informatieverstrekking aan provinciale staten bepalingen te bevatten.

In het eerste lid van dit artikel is een regeling getroffen voor mondelinge verslaglegging (uiteraard kan ook een ander moment worden gekozen).

In het tweede lid wordt de mogelijkheid tot het stellen van schriftelijke vragen aangegeven, overeenkomstig de regels, daarvoor gesteld in artikel 37.

Het derde lid bevat de procedure voor de ter verantwoordingroeping die aansluit bij de regels voor inlichtingen.

Het is zinvol de bepalingen van dit artikel ook van toepassing te verklaren op andere organisaties, waarin provinciale staten een of meer van zijn leden hebben benoemd. Hierbij valt te denken aan privaatrechtelijke rechtspersonen en vennootschappen, zoals een (Raad van Commissarissen van een) NV. Hierin voorziet het vierde lid.

HOOFDSTUK 7, BESLOTEN VERGADERING

Artikel 48, Algemeen

Een besloten vergadering van provinciale staten is een officiële vergadering, waarbij de vergaderregels van het Reglement van orde in acht genomen dienen te worden, voor zover de bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering. In artikel 23 van de Provinciewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor "het sluiten van de deuren", de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.

Artikel 49, Verslag

In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de Provinciewet.

Artikel 50, Geheimhouding

Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25 van de Provinciewet nodig.

Artikel 51, Opheffing geheimhouding

In de aangehaalde artikelen wordt aan provinciale staten de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan de staten behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie bijvoorbeeld artikel 91, tweede lid, van de Provinciewet) gaan om de situatie dat de Commissaris van de Koning geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan de statencommissie heeft overgelegd. De statencommissie kan dan aan provinciale staten verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de Commissaris van de Koning daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.

HOOFDSTUK 8, TOEHOORDERS EN PERS

Artikel 52, Toehoorders en pers

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 53, Geluid- en beeldregistraties

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 54, Verbod gebruik mobiele telefoons

Dit artikel behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 9, SLOTBEPALINGEN

Artikel 55, Uitleg reglement

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 56, Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

RELEVANTE ARTIKELEN VAN DE PROVINCIEWET

Artikel 7

Provinciale staten vertegenwoordigen de gehele bevolking van de provincie.

Artikel 8

1.   Provinciale staten bestaan uit:

-     39 leden in een provincie beneden de 200.001 inwoners;

-     43 leden in een provincie van 200.001-300.000 inwoners;

-     47 leden in een provincie van 300.001-400.000 inwoners;

-     51 leden in een provincie van 400.001-500.000 inwoners;

-     55 leden in een provincie van 500.001-750.000 inwoners;

-     59 leden in een provincie van 750.001-1.000.000 inwoners;

-     63 leden in een provincie van 1.000.001-1.250.000 inwoners;

-     67 leden in een provincie van 1.250.001-1.500.000 inwoners;

-     71 leden in een provincie van 1.500.001-1.750.000 inwoners;

-     75 leden in een provincie van 1.750.001-2.000.000 inwoners;

-     79 leden in een provincie van 2.000.001-2.500.000 inwoners;

-     83 leden in een provincie boven de 2.500.000 inwoners.

2.   Vermeerdering of vermindering van het aantal leden van provinciale staten, voortvloeiende uit wijziging van het aantal inwoners van de provincie, treedt eerst in bij de eerstvolgende periodieke verkiezing van de leden van provinciale staten.

Artikel 9

De Commissaris van de Koning is voorzitter van provinciale staten.

Artikel 10

Voor het lidmaatschap van provinciale staten is vereist dat men Nederlander en ingezetene van de provincie is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.

Artikel 11

1.   De leden van provinciale staten maken openbaar welke andere functies dan het lidmaatschap van provinciale staten zij vervullen.

2.   Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van een opgave van de in het eerste lid bedoelde functies in het provinciehuis.

Artikel 12

Ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats is niet benoembaar tot lid van provinciale staten hij die na de laatstgehouden periodieke verkiezing van de leden van provinciale staten wegens handelen in strijd met artikel 15 van het lidmaatschap van provinciale staten is vervallen verklaard.

Artikel 13

1.   Een lid van provinciale staten is niet tevens:

a.   minister;

b.   staatssecretaris;

c.   lid van de Raad van State;

d.   lid van de Algemene Rekenkamer;

e.   Nationale ombudsman;

f.    substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

g.   Commissaris van de Koning;

h.   gedeputeerde;

i.    lid van de Rekenkamer;

j.    ambtenaar, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

2.   In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder h, kan een lid van provinciale staten tevens gedeputeerde zijn gedurende het tijdvak dat:

a.   aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van provinciale staten en eindigt op het tijdstip waarop de gedeputeerden ingevolge artikel 41, eerst lid, aftreden, of

b.   aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot gedeputeerde en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van provinciale staten onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van provinciale staten met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot gedeputeerde aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.

3.   In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder j, kan een lid van provinciale staten tevens zijn vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht.

Artikel 14

Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van provinciale staten in de vergadering, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van provinciale staten benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van provinciale staten naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!"

(Dat verklaar en beloof ik!")

Artikel 15

1.   Een lid van provinciale staten mag niet:

a.   als advocaat, procureur of adviseur in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de provincie of het provinciebestuur dan wel ten behoeve van de wederpartij van de provincie of het provinciebestuur;

b.   als gemachtigde in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van de provincie of het provinciebestuur;

c.   als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het met de provincie aangaan van:

1.   overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d;

2.   overeenkomsten tot het leveren van onroerende zaken aan de provincie;

d.   rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende:

1.   het aannemen van werk ten behoeve van de provincie;

2.   het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de provincie;

3.   het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan de provincie;

4.   het verhuren van roerende zaken aan de provincie;

5.   het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van de provincie;

6.   het van de provincie onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten waaraan deze zijn onderworpen;

7.   het onderhands huren of pachten van de provincie.

2.   Van het eerste lid, aanhef en, onder d, kan Onze Minister ontheffing verlenen.

3.   Provinciale staten stellen voor hun leden een gedragscode vast.

Artikel 16

Provinciale staten stellen een Reglement van orde voor hun vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 17

1.   Provinciale staten vergaderen zo vaak als zij daartoe hebben besloten.

2.   Voorts vergaderen zij indien de Commissaris van de Koning het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit provinciale staten bestaan schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

Artikel 18

Provinciale staten vergaderen na de periodieke verkiezing van hun leden voor de eerste maal in nieuwe samenstelling op de dag met ingang waarvan de leden van provinciale staten in oude samenstelling aftreden.

Artikel 19

1.   De commissaris roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

2.   Tegelijkertijd met de oproeping brengt de commissaris dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbijbehorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 25, tweede lid, bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

Artikel 20

1.   De vergadering van provinciale staten wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

2.   Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de Commissaris van de Koning, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste 24 uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

3.   Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Provinciale staten kunnen echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet-geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 21

1.   De Commissaris van de Koning heeft het recht in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen.

2.   Een gedeputeerde kan al dan niet op zijn verzoek door provinciale staten worden uitgenodigd om in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslaging deel te nemen.

Artikel 22

De leden van het provinciebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van provinciale staten hebben gezegd of aan provinciale staten schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 23

1.   De vergadering van provinciale staten wordt in het openbaar gehouden.

2.   De deuren worden gesloten, wanneer ten minste een tiende van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

3.   Provinciale staten beslissen vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

4.   Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij provinciale staten anders beslissen.

5.   Provinciale staten maken de besluitenlijst van hun vergaderingen op de in de provincie gebruikelijke wijze openbaar. Provinciale staten laten openbaarmaking achterwege voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien waarvan op grond van artikel 25 geheimhouding is opgelegd of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 24

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

a.   de toelating van nieuw benoemde leden;

b.   de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de jaarrekening;

c.   de invoering, wijziging en afschaffing van provinciale belastingen; en

d.   de benoeming en het ontslag van gedeputeerden.

Artikel 25

1.   Provinciale staten kunnen op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan provinciale staten worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat provinciale staten haar opheffen.

2.   Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door gedeputeerde staten, de Commissaris van de Koning en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan provinciale staten of aan leden van provinciale staten overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

3.   De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan provinciale staten overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door provinciale staten in hun eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

4.   De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van provinciale staten overgelegde stukken, wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan provinciale staten is voorgelegd, totdat provinciale staten haar opheffen. Provinciale staten kunnen deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.

Artikel 26

1.   De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

2.   Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste 3 maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

3.   Hij kan provinciale staten voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 27

De leden van provinciale staten stemmen zonder last.

Artikel 28

1.   Een lid van provinciale staten neemt niet deel aan de stemming over:

a.   een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

b.   de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

2.   Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

3.   Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

4.   Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing benoemde leden.

Artikel 29

1.   Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

2.   Het eerste lid is niet van toepassing:

a.   ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

b.   in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 20, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 30

1.   Voor het totstandkomen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

2.   Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 31

1.   De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes.

2.   Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

3.   Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 32

1.   De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

2.   Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.

3.   Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

4.   Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

5.   Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

6.   Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit provinciale staten bestaan, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Artikel 33

1.   Provinciale staten en elk van hun leden hebben recht op ambtelijke bijstand.

2.   De in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen hebben recht op ondersteuning.

3.   Provinciale staten stellen met betrekking tot de ambtelijke bijstand en de ondersteuning van de in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen een verordening vast.

Artikel 55

1.   Gedeputeerde staten kunnen op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan hen worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat gedeputeerde staten haar opheffen.

2.   Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de Commissaris van de Koning of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan gedeputeerde staten overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel provinciale staten, haar opheffen.

3.   Indien gedeputeerde staten zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot provinciale staten hebben gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat provinciale staten haar opheffen.

Artikel 60

1.   Provinciale staten kunnen regelen van welke beslissingen van gedeputeerde staten aan de leden van provinciale staten kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kunnen provinciale staten de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

2.   Gedeputeerde staten laten de kennisgeving of terinzagelegging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.

3.   Gedeputeerde staten maken de besluitenlijst van hun vergaderingen op de in de provincie gebruikelijke wijze openbaar. Zij laten de openbaarmaking achterwege voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien waarvan op grond van artikel 55 geheimhouding is opgelegd of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 73

1.   Alle aan provinciale staten of aan gedeputeerde staten gerichte stukken worden door of namens de commissaris geopend.

2.   Van de ontvangst van aan provinciale staten gerichte stukken die niet terstond in de vergadering van provinciale staten aan de orde worden gesteld, doet hij in de eerstvolgende vergadering van provinciale staten mededeling.

Artikel 74

1.   De stukken die van provinciale staten uitgaan, worden door de commissaris ondertekend.

2.   De stukken die van gedeputeerde staten uitgaan, worden door de commissaris ondertekend.

Gedeputeerde staten kunnen hem toestaan de ondertekening op te dragen aan een ander lid van gedeputeerde staten, aan de secretaris of aan een of meer andere provinciale ambtenaren.

Artikel 79

1.   Provinciale staten kunnen regelen van welke beslissingen van de commissaris aan de leden van provinciale staten kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kunnen provinciale staten de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

2.   De commissaris laat de kennisgeving of terinzagelegging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 100

1.   De secretaris staat gedeputeerde staten, de Commissaris van de Koning en de door gedeputeerde staten ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak ter zijde.

2.   Gedeputeerde staten stellen in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

Artikel 101

De secretaris is in de vergadering van gedeputeerde staten aanwezig.

Artikel 102

1.   De stukken die van gedeputeerde staten uitgaan, worden door de secretaris medeondertekend.

2.   Het eerste lid is niet van toepassing indien de ondertekening van stukken die van gedeputeerde staten uitgaan ingevolge artikel 74, tweede lid, aan de secretaris of een andere provinciale ambtenaar is opgedragen.

Artikel 143A

1.   Een lid van provinciale staten kan een voorstel voor een verordening of een ander voorstel ter behandeling in provinciale staten indienen.

2.   Provinciale staten regelen op welke wijze een voorstel voor een verordening wordt ingediend en behandeld.

3.   Provinciale staten regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden een ander voorstel wordt ingediend en behandeld.

Artikel 143B

1.   Een lid van provinciale staten kan een voorstel tot wijziging van een voor de vergadering van provinciale staten geagendeerde ontwerpverordening op ontwerpbeslissing indienen.

2.   Het tweede lid van artikel 143a is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 151

1.   Een lid van provinciale staten kan gedeputeerde staten of de Commissaris van de Koning mondeling of schriftelijk vragen stellen.

2.   Een lid van provinciale staten kan provinciale staten verlof vragen tot het houden van een interpellatie over een onderwerp dat niet staat vermeld op de agenda, bedoeld in artikel 19, tweede lid, om gedeputeerde staten of de Commissaris van de Koning hierover inlichtingen te vragen. Provinciale staten stellen hierover nadere regels.

Artikel 167

1.   Gedeputeerde staten en elk van hun leden afzonderlijk zijn aan provinciale staten verantwoording schuldig over het door hen gevoerde bestuur.

2.   Zij geven provinciale staten alle inlichtingen die provinciale staten voor de uitoefening van hun taak nodig hebben.

3.   Zij geven provinciale staten mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.

4.   Zij geven provinciale staten vooraf inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 158, eerste lid, onder e, f en h, indien provinciale staten daarom verzoeken of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de provincie. In het laatste geval nemen gedeputeerde staten geen besluit dan nadat provinciale staten hun wensen en bedenkingen ter zake ter kennis van gedeputeerde staten hebben kunnen brengen.

5.   Indien de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 158, eerste lid, onder f, geen uitstel kan leiden, geven zij in afwijking van het vierde lid, provinciale staten zo spoedig mogelijk inlichtingen over de uitoefening van deze bevoegdheid en het ter zake genomen besluit.

Artikel 179

1.   De commissaris is aan provinciale staten verantwoording schuldig over het door hem gevoerde bestuur.

2.   Hij geeft provinciale staten alle inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taak.

3.   Hij geeft provinciale staten mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 194

1.   Gedeputeerde staten bieden jaarlijks, tijdig voor de in artikel 195, eerste lid, bedoelde vaststelling, provinciale staten een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van de provincie en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste 3 op het begrotingsjaar volgende jaren.

2.   De ontwerpbegroting en de overige in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan provinciale staten zijn aangeboden, voor eenieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.

3.   Provinciale staten beraadslagen over de ontwerpbegroting niet eerder dan 2 weken na de openbare kennisgeving.

Artikel 201

1.   Gedeputeerde staten leggen aan provinciale staten over elk begrotingsjaar verantwoording af over het door hen gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.

2.   Gedeputeerde staten voegen daarbij de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 217, derde lid, het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 217, vierde lid, en de verslagen, bedoeld in artikel 217a, tweede lid.

3.   De in het eerste en tweede lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan de provinciale staten zijn overgelegd, voor eenieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. Provinciale staten beraadslagen over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan 2 weken na de openbare kennisgeving.