Regeling vervallen per 21-05-2012

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2010 gemeente Etten-Leur

Geldend van 11-01-2010 t/m 20-05-2012

Intitulé

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2010 GEMEENTE ETTEN-LEUR

De raad van de gemeente Etten-Leur;

Gezien van voorstel van burgemeester en wethouders van 10 november 2009 met overneming van de daarin vermelde motieven;

Gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

Overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2010 GEMEENTE ETTEN-LEUR

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand.

  • b.

    referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • c.

    peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.

  • d.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen “de referteperiode”. Een uitkering-WWB en inkomensvoorziening-WIJ wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

  • e.

    Gehuwdennorm: de norm van artikel 21 onderdeel c WWB en/of artikel 28 WIJ.

Artikel 2. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3. Langdurig, laag inkomen

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het gemiddelde inkomen per maand niet uitkomt boven 100% van de WWB- of WIJ-norm vermeerderd met €150,00 per jaar.

  • 2. Ten aanzien van perioden waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht op bijstand wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100% van de WWB- of WIJ-norm.

  • 3. Ten aanzien van perioden waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op uitkering-WWB en inkomensvoorziening-WIJ worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100% van de gehuwdennorm.

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 496,00

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 445,00

    • c.

      voor een alleenstaande € 348,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorafgaande jaar.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 5. Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 6. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie en werkt terug tot 1 oktober 2009.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de “Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009” ingetrokken.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2010 gemeente Etten-Leur.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,
drs. W.C.M. Voeten. Mw. H. van Rijnbach-de Groot.

Toelichting Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2010.

Algemeen:

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

Door de inwerkingtreding van de WIJ is voor jongeren van 21 tot 27 jaar de zgn. WIJ-norm als referentie-inkomen vastgelegd.

Artikelsgewijs:

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd. De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen.

Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2009), doch wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 3

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de WWB- of WIJ-norm vermeerderd met € 150,00 per jaar. Door hiervoor te kiezen in plaats van voor 100% is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op minimumniveau krachtens een andere regeling dan de WWB of WIJ toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan de WWB- of WIJ-norm. Deze grens vangt dit soort kleine verschillen op. Als de afwijkingen meer bedragen dan de vastgestelde inkomensgrens is het ‘gladstrijken’ van de bedoelde geschillen niet meer aan de orde en zal een aanvraag om langdurigheidstoeslag moeten worden afgewezen.

De methode van het kijken naar het gemiddelde loon maakt dat iemand die wegens werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven bijstandsniveau heeft gehad niet zonder meer zijn recht op langdurigheidstoeslag kwijt is. Een dergelijk gevolg zou namelijk een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van dit werk. Het is evenwel niet de bedoeling dat een belanghebbende perioden waarin hij een inkomen boven de norm heeft kan middelen met perioden waarin hij vanwege de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond, zoals bijvoorbeeld detentie, geen recht op bijstand had.

Dit geldt overeenkomstig voor gehuwden van wie één partner is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Daarom wordt in het tweede lid bepaald dat dergelijke perioden voor het berekenen van het gemiddelde inkomen meetellen als perioden waarin tenminste 100% van de norm is ontvangen. Het woord ‘tenminste’ in deze leden, maakt, dat als er in bedoelde perioden in werkelijkheid meer inkomen dan norm is geweest, dit hogere, werkelijke inkomen moet meetellen.

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen ver boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt.

Ten eerste omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de norm. Door uit te gaan van een maximaal inkomen van 100% van de norm vermeerderd met € 150,00 per jaar wordt al voldoende gebruik gemaakt van deze ruimte. Overigens dient op grond van jurisprudentie van de CRvB een marginale overschrijding van deze inkomensgrens steeds per individueel geval beoordeeld te worden.

Artikel 4

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 6

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.