Regeling vervallen per 01-01-2011

Kadernota Wet werk en bijstand 2008-2010

Geldend van 10-07-2008 t/m 31-12-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2008

Intitulé

Kadernota Wet werk en bijstand 2008-2010

Nr.2008-063

de Raad van de gemeente Heerhugowaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 mei 2008

b e s l u i t

de kadernota 2008-2010 vast te stellen;

de re-integratieverordening vast te stellen en de verordening van 2004 in te trekken;

de afstemmingsverordening vast te stellen en de verordening van 2004 in te trekken.

Heerhugowaard, 24 juni 2008

De Raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Kadernota 2008- 2010

KADERNOTA

2008 – 2010

Heerhugowaard, maart 2008

Afdeling Sociale Zaken

INHOUDSOPGAVE

_______________________________________________________Pagina

  • 1.

    Inleiding 3

  • 2.

    Samenvatting 4

  • 3.

    Re-integratie 6

    • 3.1.

      De doelgroepen 6

    • 3.2.

      Prioritering doelgroepen 11

    • 3.3.

      Re-integratievoorzieningen 12

    • 3.4.

      Overige aangelegenheden 16

  • 4.

    Hoogwaardige Handhaving 20

    4.1. Een integrale werkwijze 20

    4.2. Dienstverlening op maat 23

  • 5.

    Verantwoording 26

1. Inleiding

Voor u ligt Kadernota Wet werk en bijstand 2008-2010, waarin de afdeling Sociale Zaken haar taken voor de komende drie jaren uiteenzet en aan de gemeenteraad ter besluitvorming voorlegt. Deze Kadernota is het vervolg op de Kadernota Wet werk en bijstand 2005-2007 en schetst de kaders voor het re-integratie- en handhavingsbeleid.

De Wet werk en bijstand is in 2004 ingevoerd. Uit het eindrapport “Werkt de WWB” blijkt dat er minder mensen in de bijstand zitten en meer mensen aan het werk zijn en dat de invoering van de WWB hieraan heeft bijgedragen. Het aantal bijstandsgerechtigden is in 2007 55.000 lager ten opzichte van 2003.

Gemeenten hebben een groot financieel belang en meer ruimte voor eigen beleid gekregen bij de uitvoering van de WWB. Als gemeenten geld overhouden uit het bijstandsbudget mogen ze dat zelf houden, komen ze tekort dan moeten ze dat zelf aanvullen. Dit zet gemeenten ertoe aan om het aantal mensen in de uitkering zo laag mogelijk te krijgen en houden. Deze financiële prikkel zorgt voor een duidelijke cultuurverandering waarbij gemeenten werk boven uitkering stellen.

Ondanks de positieve resultaten vindt het kabinet het belangrijk om niet achterover te leunen, maar de uitdaging aan te gaan om ook de groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te krijgen. Zo heeft het kabinet besloten dat gemeenten overschotten op het uitkeringsbudget langer mogen houden, zodat zij ook mensen die moeilijker een baan krijgen beter kunnen begeleiden op weg naar werk. Daarnaast wordt gewerkt aan het samenvoegen van de budgetten die gemeenten krijgen voor re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering. Deze aanpak geeft gemeenten meer armslag om mensen aan het werk te helpen.

Met de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) is afgesproken om in 2011 75.000 minder huishoudens te hebben die afhankelijk zijn van de bijstand. In het kader van het project “Iedereen doet mee” stimuleert het kabinet afspraken in de regio’s tussen gemeenten, werkgevers, werknemers, scholingsinstituten en uitvoeringsinstellingen om zoveel mogelijk mensen aan de slag te krijgen.

De afdeling Sociale Zaken zal de komende jaren ook weer alle inspanningen plegen om zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen. Daarbij zal zeker ook aandacht zijn voor de groep mensen die al langere tijd afhankelijk is van een uitkering, maar ook met andere onderscheiden doelgroepen zullen wij serieus aan de slag gaan. U leest hierover in deze kadernota.

De Kadernota behoort bij de re-integratie- en afstemmingsverordening, en moet derhalve door de gemeenteraad worden vastgesteld. Deze nota omvat de beleidsuitgangspunten voor de komende drie jaar en zal na vaststelling als “voorlegger” bij de verordeningen gevoegd worden.

Na deze inleiding vindt u een samenvatting van alle beslispunten. In de hoofdstukken daarna volgt een toelichting en nadere uitwerking van die punten.

Heerhugowaard, maart 2008

F.van der Meulen

Hoofd afdeling Sociale Zaken

2. Samenvatting beleidsuitgangspunten

Met betrekking tot de volgende onderwerpen wordt de goedkeuring van de gemeenteraad gevraagd:

1.Prioritering doelgroepen (pagina 11 e.v.)

De gemeenteraad geeft in zijn re-integratieverordening en kadernota een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen. Onderstaande groepsindeling en prioritering worden voorgesteld:

  • -

    Jongeren tot 27 jaar; voor zover zij niet kunnen werken of leren.

  • -

    Personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -

    Alleenstaande ouders met kinderen;

  • -

    Ex-gedetineerden;

  • -

    Inburgeraars;

  • -

    Personen van 57,5 jaar en ouder;

  • -

    Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -

    Arbeidsgehandicapten;

  • -

    Niet-uitkeringsgerechtigden en mensen met een Anw-uitkering;

  • 2.

    Voorzieningen (pagina 12 e.v.)

In de re-integratieverordening en in de kadernota dient te worden vastgelegd welke voorzieningen het college door middel van een trajectplan in ieder geval kan aanbieden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden. Wij stellen het volgende aanbod voor:

  • ·

    reguliere re-integratie-instrumenten (inkoop bij re-integratiebedrijven)

  • ·

    duale trajecten (inkoop bij re-integratiebedrijven en opleidingsinstituten)

  • ·

    alle vormen van gesubsidieerde arbeid, waaronder ook werken met loonkostensubsidie

  • ·

    loon boven uitkering

  • ·

    werkgelegenheidsprojecten

  • ·

    bijstandsverlening zelfstandigen

  • ·

    scholing

  • ·

    sociale activering

  • ·

    vrijwilligerswerk

3.Ontheffingen (pagina 16 e.v.)

Ontheffing van de arbeidsplicht kan slechts in individuele gevallen gegeven worden. Ze worden niet zozeer als ontheffing benoemd, maar besproken als ware het een eerste stap in een re-integratietraject.

Redenen voor ontheffing kunnen zijn:

  • ·

    Zorgtaken (met name voor ouders met jonge kinderen tot 5 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar)

  • ·

    Mantelzorg (voor huisgenoten, familieleden of andere personen in de nabije omgeving)

  • ·

    Problematische schuldensituatie (in het kader van een schuldhulpverleningstraject)

  • ·

    Sociale activering (bij uitzondering).

4.Premiebeleid (pagina 18)

De huidige premieverstrekking is vastgelegd in beleidsregels. Voor uitstroom staat een premie van 500 euro, voor het werken in deeltijd 100 euro, en voor het afsluiten van een trajectonderdeel 250 euro. Wij verzoeken u akkoord te gaan met voortzetting van dit premiebeleid.

5.Onkostenvergoeding (pagina 18)

De huidige onkostenvergoeding is vastgelegd in beleidsregels. Een onkostenvergoeding kan gegeven worden onder stringente voorwaarden. Voorbeelden van mogelijke vergoedingen zijn reiskosten, kosten voor kinderopvang, kosten voor het aanschaffen van representatieve kleding voor een sollicitatiegesprek, kosten van een pc. Wij verzoeken u akkoord te gaan met voortzetting van dit beleid.

6.Terugvordering en verhaal (pagina 19)

Terugvordering is een bevoegdheid van de gemeente en geen verplichting. Gezien de voordelen van terugvordering, nog afgezien van het kosten/baten-aspect, stellen wij voor van deze bevoegdheid gebruik te blijven maken.

7. Hoogwaardig Handhaven (pagina 20 e.v.)

De uitgangspunten voor een goede uitvoering van Hoogwaardig handhaven zijn:

  • ·

    een integrale werkwijze:

    • o

      vroegtijdig informeren

    • o

      optimalisering dienstverlening

    • o

      vroegtijdige detectie & afhandeling

    • o

      daadwerkelijk sanctioneren

  • ·

    dienstverlening op maat:

    • o

      controle aan de poort

    • o

      controle gedurende de uitkering

    • o

      rechtmatigheidsonderzoeken voor de IOAW/IOAZ/BBZ en WIK

8.Verantwoording (pagina 26)

De verantwoording aan de raad zal bestaan uit gegevens op het gebied van de rechtmatigheid en de financiële resultaten.

9.Het afdelingsplan (pagina 26)

Door middel van het afdelingsplan zal de gemeenteraad jaarlijks geïnformeerd worden over de uitvoeringstaken en de voortgang daarvan van de afdeling Sociale Zaken. 3. Re-integratie

3.1. De doelgroepen

3.1.1.Algemeen

De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor cliënten die niet op eigen kracht aan de slag komen. De gemeente dient ervoor te zorgen dat verschillende groepen op een evenwichtige manier aan bod komen. De wet gaat uit van een algemene verplichting tot re-integratie. Iedereen moet gere-integreerd worden en slechts in individuele gevallen mag daarvan afgeweken worden.

Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een uitkering op grond van de Anw en niet-uitkeringsgerechtigden hebben op grond van artikel 10 WWB een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Indien burgemeester en wethouders een aanvraag afwijzen zullen zij dit met redenen omkleed moeten doen. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor de belanghebbende.

Bij de omschrijving van de doelgroepen dienen een aantal opmerkingen te worden gemaakt. Voor het inzetten van voorzieningen is onderscheid te maken tussen de groep mensen die op korte of langere termijn in staat geacht moeten worden arbeid te verrichten en de groep mensen die hier om moverende redenen niet meer toe in staat geacht kunnen worden.

Bij de groep mensen die in staat geacht moet worden tot het verrichten van arbeid is de groep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt inbegrepen. Deze groep mensen vallen in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van de Centrale organisatie Werk en inkomen (CWI).

Bij elke doelgroep staat in ieder geval voorop: mensen die kunnen werken, moeten ook aan het werk. Het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt daarbij gehanteerd. Dit betekent dat werk te allen tijde prioriteit heeft , eventuele opleiding kan aanvullend ingezet worden. Werk hoeft niet per definitie een duurzaam karakter te hebben, alhoewel dit uiteraard wèl het streven is.

3.1.2. Algemeen geaccepteerde arbeid

Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan: “alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum, en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk”.

Centraal in de WWB staat het uitgangspunt van werk boven uitkering. De introductie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van passende arbeid beoogt dit uitgangspunt sterker te benadrukken. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB, zoals bij voorbeeld gesubsidieerd werk of een re-integratietraject.

De WWB legt aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er wordt geen beperkende voorwaarde meer opgelegd aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring. Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de WWB, maar veeleer in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. In dit verband kan gesteld worden dat illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum niet vallen onder algemeen geaccepteerde arbeid. Bij gewetensbezwaren zal gelden dat aan dergelijk strikt persoonlijke omstandigheden slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onmiddellijk conflict opleveren met het te verrichten werk. Met de introductie van de term algemeen geaccepteerde arbeid wordt bereikt dat een eventueel beroep op inkomensondersteuning zo kort mogelijk is. Uiteraard moet wel gekeken worden naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid.

Wanneer betaalde arbeid nog niet aan de orde is dient betrokkene gebruik te maken van door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Hierbij is optimaal maatwerk mogelijk. Tussen algemeen geaccepteerde arbeid en duurzame inpassing kan een spanningsveld optreden.

Het is aan de gemeente om in het individuele geval een afweging te maken en te beoordelen welk van beiden in dat specifieke geval van toepassing is. Wanneer het risico op terugval in de bijstand groot is, ligt het voor de hand om aandacht te schenken aan voorzieningen die dit voorkomen. Een individuele afweging dient hier zonder meer gemaakt te worden. Het ligt voor de hand dat de gemeente aandacht schenkt aan de achterliggende oorzaken hiervan. Oorzaken kunnen liggen in de sfeer van individuele omstandigheden of in de persoon gelegen kenmerken, in het al dan niet inzetten van voorzieningen, in de kwaliteit van de aangeboden voorziening en in de kenmerken van de regionale arbeidsmarkt.

Het werkloosheidsrisico is sowieso steeds een centraal criterium. Naarmate de vooruitzichten op ander en beter aansluitend werk voor belanghebbende groter zijn, zal eerder en beter rekening kunnen worden gehouden met aspecten als vorig beroep en opleidingsniveau. Dat geldt ook voor een aspect als de woonsituatie. In voorkomende gevallen kan van belanghebbende worden verwacht dat arbeid geaccepteerd wordt ook al betekent dat, dat hij/zij moet verhuizen. Naast het werkloosheidsrisico wordt de uitkomst van deze belangenafweging uiteraard ook bepaald door de omstandigheden op de regionale arbeidsmarkt, alsmede persoonlijke omstandigheden, zoals de gezinssituatie, fysieke beperkingen en een eventuele spanning tussen de aangeboden arbeid en de geloofsovertuiging.

De eerste kamer heeft een soepeler uitleg gegeven aan de sollicitatieplicht van bepaalde doelgroepen. Cliënten van 57,5 jaar en ouder krijgen in bepaalde gevallen geen arbeidsplicht opgelegd. Datzelfde geldt voor alleenstaande ouders met kinderen onder de 5 jaar. Bij de beoordeling van de arbeidsplicht van deze laatste doelgroep worden niet alleen objectieve criteria toegepast, maar wordt ook gekeken naar specifieke gevalsomstandigheden, waaronder de bestaande wens van de ouder om de zorgplicht te laten voorgaan. Ook kan gedacht worden aan de af te leggen afstand tot de mogelijkheid van kinderopvang voor de kinderen van deze doelgroep.

Welke doelgroepen onderscheiden we?

Om inzicht te krijgen in het cliëntenbestand en anderen die tot de gemeentelijke doelgroep gerekend worden maken we een onderscheid in doelgroepen. Dit onderscheid kan de basis zijn voor een succesvol re-integratiebeleid. Daarnaast dient de gemeente ervoor te zorgen dat verschillende groepen op een evenwichtige manier aan bod komen. Zowel het zittende bestand als de nieuwe instroom moet zo snel mogelijk op het goede spoor worden gezet, daar waar mogelijk en gewenst richting werk. De onder de zorgplicht van de gemeente vallende doelgroepen zijn:

  • -

    Jongeren < 27 jaar;

  • -

    Personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -

    Alleenstaande ouders met kind(eren);

  • -

    Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers;

  • -

    Arbeidsgehandicapten;

  • -

    Inburgeraars;

  • -

    Ouderen van 57,5 jaar en ouder;

  • -

    Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -

    Ex-gedetineerden.

Onderstaand volgt een nadere uitleg van iedere doelgroep:

3.1.3.Jongeren < 27 jaar

Jongeren onder de 27 jaar kunnen geen beroep meer doen op de bijstand, maar moeten werken, leren of een combinatie daarvan. Gemeenten worden verplicht jongeren tot 27 jaar die niet werken of naar school gaan en die zich melden voor een uitkering of een andere voorziening, een aanbod te doen. Dit kan een werkaanbod, een leeraanbod of een combinatie van beide zijn. Het aanbod wordt afgestemd op de situatie van de jongeren. Als ze het aanbod niet accepteren dan krijgen ze ook geen uitkering. Jongeren zijn overigens niet verplicht zich te melden als ze geen werk of opleiding hebben. Het doel van deze maatregelen is jongeren betere kansen te bieden op een baan en te voorkomen dat jongeren afhankelijk zijn van de bijstand.

Het streven is dat jongeren die een startkwalificatie kunnen halen dit ook doen. Een startkwalificatie is een diploma op havo, vwo of mbo-2 niveau.

Een uitzondering geldt voor jongeren die niet kunnen werken of leren. Dit kunnen redenen zijn zoals alleenstaand ouderschap of een handicap.

3.1.4.Personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt

Deze groep heeft een relatief grote kans op uitstroom, zij activiteiten krijgen aangeboden in de vorm van bemiddeling, scholing, een werkstage en eventueel gesubsidieerde arbeid als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op uitstroom naar regulier werk. Onder “korte afstand” wordt niet zozeer een periode in de tijd bedoeld, maar de mate van gebruik van een voorziening door de persoon. De persoon kan al geholpen zijn met bij voorbeeld alleen een sollicitatietraining.

Onder deze groep vallen alle mensen die niet onder specifieke andere doelgroepen vallen, zoals alleenstaande ouders, of niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers.

3.1.5.Alleenstaande ouders met kind(eren)

In de Wet werk en bijstand wordt een ontheffingsmogelijkheid geïntroduceerd voor alleenstaande ouders met kinderen onder de 5 jaar. Ouders die van de ontheffingsmogelijkheid gebruik willen maken, krijgen een plicht tot scholing. Niet naar school (willen) gaan, betekent ook geen ontheffing. De scholing zal gericht moeten zijn op het behalen van een startkwalificatie, het onderhouden van bestaande competenties en vaardigheden door cursussen of het lopen van stage of omscholing; het niveau wordt bepaald door gemeenten en de alleenstaande ouder en afhankelijk van de vraag op de arbeidsmarkt.

3.1..Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers

Niet -uitkeringsgerechtigde werkzoekenden zijn mensen die geen uitkering hebben en niet betaald werken. Het gaat veelal om mensen van wie de partner betaald werkt; voor het merendeel betreft het vrouwen. Anw-ers zijn mensen met een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet. Deze uitkering wordt verstrekt door de Sociale Verzekeringsbank. Recht op een Anw-uitkering hebben mensen die nabestaande zijn (en dus een partner hebben verloren) en die tevens kinderen onder de 18 jaar verzorgen ofwel die meer dan 40% arbeidsongeschikt zijn. Nabestaanden die hieraan niet voldoen, hebben geen recht op een uitkering, behalve wanneer ze zijn geboren voor 1950. Ongeveer 85% van de Anw-ers is vrouw.

Nuggers en Anw-ers hebben geen arbeids- of sollicitatieplicht. Dit vraagt van gemeenten een andere manier van kijken dan naar bijstandsgerechtigden. Aan deze groep kan ook een duaal traject en/of sociale activering zoals vrijwilligerswerk aangeboden worden. Een persoon wordt alleen aangemerkt als behorend tot de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigde indien er geen sprake is van een uitkering. Indien er dus sprake is van een gedeeltelijke uitkering wordt de verantwoordelijkheid bij de uitkerende instantie neergelegd. De re-integratieverantwoordelijkheid gaat alleen over naar de gemeente voor zover de cliënten uit de doelgroep Nugger en Anw-er zijn doorverwezen door het CWI.Voor een persoon uit deze doelgroep geldt niet de voorwaarde dat men een bepaalde tijd werkloos moet zijn geweest om voor een re-integratietraject in aanmerking te komen. Kenmerkend voor deze doelgroep is verder dat er geen plicht bestaat om deel te nemen aan een re-integratietraject. Als de bereidheid niet bestaat en er ook geen plicht aanwezig is, heeft het vanzelfsprekend weinig zin om een traject in te zetten.

Indien iemand zich meldt voor een traject wordt een inkomenstoets uitgevoerd. Indien betrokkene over een inkomen kan beschikken die hoger is dan 130% van het minimum, wordt er geen traject aangeboden. Valt het beschikbare inkomen binnen de marge van 130%, dan kan een traject gevolgd worden voor maximaal € 3.000.

Vooralsnog is besloten aan deze categorie cliënten weinig tot geen aandacht te geven.

Mocht de arbeidsmarkt , dan kan opnieuw bepaald worden hoe de aanspraak van deze doelgroep op een re-integratietraject ingevuld zal worden.

3.1.7.Arbeidsgehandicapten

Een arbeidsgehandicapte is een persoon waarvan op grond van onder andere een arbeidsgeschikt-heidtoets is vastgesteld dat deze door ziekte of gebrek belemmeringen ondervindt ten aanzien van het verrichten van (betaalde) arbeid. Daarnaast geldt dat de personen met elkaar gemeen hebben dat ze door allerlei lichamelijke, psychische en/of sociale beperkingen in meerdere of mindere mate grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben.

Doormiddel van een handzaam 'diagnostisch instrument' belemmeringen en beperkingen in kaart gebracht. De uitvoering hiervan wordt opgedragen aan een gespecialiseerd bureau.

Er is een groep waar met flankerende maatregelen wel degelijk wat bereikt kan worden. Daarvoor is het belangrijk een goed beeld te hebben van de mogelijkheden van zorg en begeleiding vanuit zorg-instellingen. Met een passend begeleidings- en zorgtraject kan een deel van de groep zeker geleid worden richting passende arbeid dan wel zinvolle dagbesteding.

Daarnaast zijn er van rijkswege maatregelen genomen om het financieel risico voor werkgevers te verkleinen bij het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten.

Wanneer een werkgever een deels arbeidsgeschikte werknemer in dienst neemt of houdt, is het financiële risico beperkt. Als zo'n werknemer binnen vijf jaar zou uitvallen door ziekte of arbeidsongeschiktheid, betaalt de werkgever weliswaar het loon door, maar vindt daarvoor compensatie plaats via ziekengeld. Deze no-risk polis geldt in principe vijf jaar. Maar als de werkgever een gedeeltelijk arbeidgeschikte werknemer in dienst neemt met aanzienlijk verhoogde kans op ziekte of arbeidsongeschiktheid, kan hij verlenging krijgen. Als deze werknemer na de eerste twee ziektejaren recht heeft op een nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt deze uitkering niet doorberekend aan de werkgever. Deze maatregelen zijn niet altijd bekend bij werkgevers. Hier zal meer aandacht aan besteed moeten worden bij de acquisitie van werkplekken voor mensen met een arbeidshandicap.

3.1.8.Inburgeraars

Het Rijk is van mening dat inburgering van zeer groot belang is voor integratie van vreemdelingen in de Nederlandse maatschappij. Het doel van de inburgering is dat de inburgeringsplichtige de Nederlandse taal zodanig beheerst dat hij kan “meedoen” in de samenleving en voldoende weet hoe deze samenleving in elkaar zit. Inburgering wordt gezien als de eerste stap naar participatie en gedeeld burgerschap.

De inburgeraars zijn zelf verantwoordelijk om de kansen die hen geboden worden goed te gebruiken. De overheid verwacht van de inburgeraars dat zij actief aan hun eigen loopbaan werken, zich medeverantwoordelijk voor het traject voelen en daar zelf sturing aan geven. De inburgering is resultaat gericht. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald. De inhoud van het traject sluit vanaf het begin aan bij het loopbaanperspectief van de inburgeraar.

In het Deltaplan Inburgering presenteert het kabinet maatregelen voor de kwaliteitsverbetering van inburgering in Nederland. Het Deltaplan bouwt verder op de wet Inburgering (WI), welke op 1 januari 2007 in werking is getreden.

In het Deltaplan is geregeld dat de gemeente een door de gemeente gefinancierd aanbod kan doen aan iedere inburgeringsplichtige en aan mensen van wie de gemeente van mening is dat er sprake is van een inburgeringsachterstand.

In het kader van de re-integratie van inburgeraars zullen middelen en uitvoeringsartikelen van de WI en de WWB worden gebundeld.

3.1.9. Personen van 57 ½ jaar en ouder

Speciale aandacht wordt gevraagd voor deze doelgroep. Het gaat daarbij om cliënten van 57 ½ jaar en ouder die al langere tijd een bijstandsuitkering hebben. Bij de behandeling van de WWB is aangegeven dat deze mensen geen arbeidsplicht opgelegd krijgen, als na een eerste toets is vastgesteld dat ze geen perspectief hebben op de arbeidsmarkt.

Periodiek zal worden bezien of de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt participatie van ouderen (nieuwe gevallen) mogelijk maakt.

De leeftijdsgrens voor het Loon boven uitkering (LBU) project is per 1 oktober 2007 aangepast en gesteld op 23 tot en met 65 jaar. Voor de leeftijdsgroep 571/2 jaar en ouder wordt hier zorgvuldig mee omgegaan.

Ouderen vanaf 65 jaar hebben geen arbeidsplicht en re-integratieplicht meer.

Het is daarom onwenselijk en niet noodzakelijk dat ouderen die al langer in de bijstand zitten, intensief door gemeenten worden gecontroleerd op het naleven van de arbeidsverplichtingen als de kansen op een betaalde baan zeer gering of niet aanwezig zijn.

Speciale aandacht is er in deze kabinetsperiode voor ouderen vanaf 45 jaar.

De arbeidmarktpositie van ouderen is problematisch, met name wanneer ze hun baan verliezen en op zoek moeten naar ander werk. In aanvulling op het verhogen van de arbeidskorting voor ouderen (zie hierboven), heeft het kabinet het Actieplan 45+ geformuleerd. Onderdeel van dit actieplan is het verbeteren van de re-integratie en bemiddeling. Het CWI zorgt voor bemiddeling van 30.000 extra 45-plussers naar een baan binnen 2 jaar.

Een actieteam Talent 45+ zal ondersteuning bieden aan betrokken partijen, waaronder werkgevers, op lokaal en regionaal niveau. Via gerichte ondersteuning en netwerkbijeenkomsten

wordt het ‘empowerment’ van oudere werkzoekenden versterkt. In het najaar wordt een kabinetsstandpunt naar de Tweede Kamer gestuurd over verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen. Het kabinet wil vervroegde uittreding terugdringen en mensen langer actief houden op de arbeidsmarkt. Daarbij wordt ook de houdbaarheid van de AOW, via het stimuleren van langer

doorwerken, betrokken.

3.1.10.Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt

De WWB vraagt specifiek aandacht voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Vaak zijn dit mensen die nog nauwelijks ervaringen hebben met betaalde arbeid en derhalve een uitgebreid traject nodig hebben, dat bestaat uit gecombineerde en elkaar aanvullende segmenten. Mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt zijn in principe voor werkgevers niet aantrekkelijk om in dienst te nemen. Deze personen zijn veelal aangewezen op sociale activering. In de WWB wordt sociale activering meer dan ooit beschouwd als een integraal onderdeel van een traject richting werk. Ook personen zonder arbeidsmarktperspectief krijgen een trajectaanbod. Het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan dus nooit einddoel zijn, maar is altijd een tussenstap.

Overigens zijn er steeds meer re-integratiebedrijven die zich richten op personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het (vernieuwende) concept is dat mensen direct uit de uitkering gehaald worden en een arbeidsovereenkomst krijgen aangeboden. Men heeft dan nog geen echte baan, maar wordt begeleid naar werk. Een werkgever kan deze mensen dan via een gereduceerd tarief in dienst nemen. Dit maakt deze doelgroep voor werkgevers juist weer aantrekkelijk. Daarna volgt begeleiding op de werkplek, zodat de werknemer uiteindelijk wel voldoet aan het functieprofiel. zijn steeds meer marktpartijen die zich bezighouden met deze doelgroep.

Indien een persoon zonder enig arbeidsmarktperspectief geen maken zijn recht op ondersteuning is het mogelijk dat de betrokkene een uitkering ontvangt zonder dat hieraan verplichtingen zijn verbonden gericht op arbeidsinschakeling. Wel moet er dan rekening gehouden worden met het feit dat de gemeente ook een verantwoording heeft in het voorkomen van sociaal isolement. Hiervoor kunnen wellicht mogelijkheden gevonden worden op het gebied van welzijn en in overleg met de .

Het is niet te ontkennen dat er voor sommigen geen arbeidsmarktperspectief aanwezig is, maar het is niet de bedoeling om hier bij voorbaat al van uit te gaan. Ook deze doelgroep kan geschikt worden bevonden voor tijdelijk ongeschoold werk bij werkgevers. De werkgever geeft aan wat de voorwaarden zijn, de gemeente vindt het vervolgens haar taak om in deze voorwaarden te voorzien. Dit is dan ook de ondersteuning die geboden wordt in het kader van arbeidsinschakeling. Overigens zal die ondersteuning tijdelijk zijn, waarbij gedacht wordt aan een maximum van vier jaar (conform gesubsidieerde arbeid).

3.1.11.Ex-gedetineerden

Het betreft hier een doelgroep, waarbij het belangrijk is dat er extra aandacht en begeleiding gegeven wordt. Dit om recidive tot een minimum te beperken. Om die reden zijn er m.b.t. de begeleiding afspraken gemaakt met re-integratiebedrijf Agros (vastgelegd in het contract 2008).

Via de penitentiaire instelling worden de kandidaten aangemeld bij Agros. Agros neemt vooraf contact op met de gemeente, waar de gedetineerde zich wil gaan vestigen, om een re-integratietraject voor de betreffende persoon in te zetten.

De gedetineerde is, vanaf het moment na het intakegesprek, voor Agros een kandidaat die meegenomen wordt in een re-integratietraject.

Het tijdsbestek waarin het gesprek zal plaatsvinden is in de laatste 2 weken van detentie. De kans wordt hierdoor vergroot dat men, eenmaal uit detentie, direct aan het werk kan.

Agros zal op een positieve manier het imago van bovengenoemde doelgroep onder de aandacht van de werkgevers brengen, waarbij we de werkgevers wijzen op de mogelijkheden die Agros met deze doelgroep voor hen kan bieden.

Eventuele belemmeringen voor de werkgever zullen wij trachten weg te nemen door o.a. de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van het uitzendbureau tegen aantrekkelijke tarieven. De werkgever voorkomt hiermee de risico’s bij ziekte of het gebonden zijn aan een arbeidsovereenkomst, maar betaalt uitsluitend de gewerkte uren. Ook kan de werkgever kiezen om een kandidaat na een korte of langere periode zelf een arbeidscontract aan te bieden, zonder dat daarvoor kosten betaald dienen te worden.

3.2 Prioritering doelgroepen

Het uitgangspunt in de nieuwe Wet werk en bijstand is individueel maatwerk. Individueel maatwerk staat een zekere doelgroepenbenadering in de weg, want alle gevallen zullen individueel beoordeeld worden. Door de keuze voor individuele benadering wordt voorkomen dat personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te gemakkelijk als niet-bemiddelbaar worden aangemerkt. Tevens wordt voorkomen dat personen, die niet kunnen werken, wel gedwongen worden om te werken. Toch zijn er zwaarwegende argumenten om te kiezen voor een bepaalde prioritering van het gemeentelijke aanbod richting werk. Er is immers maar beperkt budget beschikbaar. Daarnaast geldt een wettelijke verplichting vanuit de Wet werk en bijstand: artikel 8 lid 2 schrijft aan de gemeenteraad de plicht voor om evenwichtige aandacht te hebben voor de verschillende groepen als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen. Daarom worden binnen het individuele maatwerk de volgende prioriteiten en nuanceringen aangebracht.

Relatief kansrijken krijgen prioriteit in de begeleiding naar regulier werk. Jongeren krijgen bijzondere aandacht. Voor personen met grotere afstand tot de arbeidsmarkt geldt: wie kan en wil moet zeker een volwaardig re-integratieaanbod kunnen krijgen

Personen met een relatief geringe afstand tot de arbeidsmarkt krijgen prioriteit in de begeleiding naar regulier werk. De beschikbare middelen zullen de komende jaren met name worden ingezet voor de arbeidsmarkttoeleiding van deze relatief kansrijken. Het doel is om te voorkomen dat deze groep niet gaat behoren tot de groep langdurige uitkeringsgerechtigden. Door nu met name in te zetten op de relatief kansrijken zal er straks meer budget beschikbaar zijn voor de re-integratie van personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

De prioritering van de relatief kansrijken is niet alleen zichtbaar in de budgetbestemming maar ook in het aanbod van een traject naar algemeen geaccepteerde arbeid. Dit snelle aanbod naar werk hoeft niet passend te zijn. Het zelf kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan gaat voor op het principe van het aanbieden van passende arbeid. Het karakter van het re-integratietraject voor relatief kansrijken is kortdurend.

De prioritering wordt daarnaast in de praktijk vooral gebruikt voor een afweging, op basis van de beschikbare middelen. De groepen vanaf positie 6 zijn meer in een rangorde aangegeven dan dat er hogere prioriteit van de ene groep wordt gegeven ten koste van een andere groep.

De bewuste prioritering van de relatief kansrijken ontslaat de gemeente echter niet van haar verantwoordelijkheid voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Rekening houdend met de diversiteit van deze groep is het van belang om de kenmerken van het bestand met grote afstand tot de arbeidsmarkt in kaart te brengen. Door een grondige bestandsanalyse, die gebaseerd zal zijn op de hieronder weergegeven doelgroepen, dient een beeld te ontstaan van de opbouw van het bestand en in algemene termen van de re-integratie(on)mogelijkheden van het cliëntenbestand. Op basis van de individuele wensen en mogelijkheden zal de gemeente een re-integratieaanbod moeten doen binnen de beschikbare budgetten. Hier geldt: wie kan en wil moet zeker een volwaardig aanbod kunnen krijgen. De aard van het traject zal echter (afhankelijk van de doelgroep) gericht zijn op het wegnemen van (veelal meervoudige) belemmeringen en de bewerkstelliging van maatschappelijke participatie.

De prioritering van de doelgroepen is als volgt:

  • -

    Jongeren tot 27 jaar; voor zover zij niet kunnen werken of leren.

  • -

    Personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -

    Alleenstaande ouders met kinderen;

  • -

    Ex-gedetineerden;

  • -

    Inburgeraars;

  • -

    Personen van 57,5 jaar en ouder;

  • -

    Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -

    Arbeidsgehandicapten;

  • -

    Niet-uitkeringsgerechtigden en mensen met een Anw-uitkering;

3.3. Re-integratievoorzieningen

3.3.1.Algemeen

Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. De WWB stelt het college van burgemeester en wethouders daarvoor mede verantwoordelijk door de opdracht de cliënt bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen. Daarbij wordt een voorziening aangeboden indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat de gemeente de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid wanneer daarmee voor belanghebbende de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot. Onder duurzaamheid wordt hierbij verstaan ten minste 6 maanden (of langer, daarin kan de gemeente zelf een keus maken) een reguliere baan vervullen en geen uitkering meer ontvangen. Mogelijke wijzigingen in de Werkloosheidswet vormen een reden voor het optrekken van genoemde 6 maanden naar 9 maanden. Daarmee kan voorkomen worden dat er directe terugvloeiing plaatsvindt naar de WWB als de arbeidsinschakeling niet duurzaam blijkt.

3.3.2 Nieuwe ontwikkelingen

Minister en staatssecretaris van SZW nemen in 2008 extra maatregelen om meer mensen aan de slag te helpen. De maatregelen geven aan hoe de middelen die daarvoor in de begroting gereserveerd waren, nu ingezet gaan worden.

Loonkostensubsidies

Er komt een regeling voor loonkostensubsidies voor mensen die langer dan één jaar werkloos of arbeidsongeschikt zijn. Dit betekent dat deze mensen onder begeleiding en met de loonkostensubsidie binnen een jaar aan het werk kunnen in een concrete baan. Voor de loonkostensubsidies geldt een aantal voorwaarden. Zo is het belangrijk dat het om echte banen gaat. De subsidie bedraagt 50 procent van het minimumloon en geldt voor maximaal één jaar. De loonkostensubsidies moeten zodanig worden toegepast dat ze in tenminste de helft van de gevallen leiden tot uitstroom naar regulier werk.

Het UWV krijgt de mogelijkheid de loonkostensubsidies in te zetten voor mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan, ook uitzendbureaus kunnen daarbij een rol spelen. Gemeenten kunnen nu al met loonkostensubsidies bijstandsgerechtigden aan een baan helpen.

Dit nieuwe voorstel komt bovenop het kabinetsvoorstel voor het invoeren van brugbanen; deze brugbanen moeten ervoor zorgen dat 10.000 arbeidsongeschikten die na een herbeoordeling weer aan de slag kunnen, met subsidie een baan krijgen.

Premie en scholing voor participatieplaatsen

Bijstandsgerechtigden kunnen werkervaring op gaan doen in zogenoemde participatieplaatsen. Ze krijgen dan verplichte scholing en een premie; werken moet zo lonen. Momenteel ligt bij de Eerste Kamer het wetsvoorstel participatieplaatsen waarbij bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt maximaal twee jaar kunnen werken, met mogelijkheid tot verlenging.

Minister en staatssecretaris vragen de Eerste Kamer door te gaan met de behandeling van dit wetsvoorstel. De bewindslieden komen tegelijkertijd met een aanvullend wetsvoorstel om gemeenten – die de participatiebanen gaan uitvoeren – verplichte scholing en een premie aan te kunnen laten bieden. Aan gemeenten wordt gevraagd hier alvast mee aan de slag te gaan, zodra de Eerste Kamer het nu voorliggende wetsvoorstel heeft aanvaard.

Tenslotte geven de minister en staatssecretaris aan te onderzoeken wat daarnaast gedaan kan worden aan de participatie van mensen die redelijkerwijs geen perspectief meer hebben op een terugkeer naar reguliere arbeid.

Passend werk

Werklozen maken minder kans op een baan naarmate zij langer werkloos zijn.  Daarom stellen de minister en staatssecretaris voor dat WW’ers zich eerder dan nu het geval is, richten op werk van alle opleidingsniveaus. Deze aanpassing kan per 1 juli 2008 worden doorgevoerd door aanpassing van de regels voor passende arbeid.

Daarnaast moeten langdurig werklozen ook arbeid tegen een lager loon dan de WW-uitkering als passend beschouwen. Om te voorkomen dat langdurig werklozen minder inkomen krijgen als zij weer gaan werken, wordt in de nieuwe situatie het inkomen uit werk verrekend met de uitkering. Nu wordt nog gekeken naar het aantal uren dat iemand werkt.

In de derde plaats bekijken de bewindspersonen de mogelijkheid of WW’ers na een bepaalde periode aangeboden werk moeten aanvaarden. Werklozen die aan de slag gaan en weer hun baan verliezen, kunnen voor een langere periode terugvallen op een uitkering die gebaseerd is op hun oude inkomen; dit voorkomt een lager inkomen bij latere werkloosheid.

Zelfstandigen

Banken kunnen uitkeringsgerechtigden die een eigen bedrijf willen beginnen makkelijker aan een lening helpen. Per 1 juli 2007 wordt in enkele gemeenten een proef gehouden om uitkeringsgerechtigden met een borgstelling van de overheid aan een starterskrediet te helpen. De rijksoverheid stelt zich in deze proef voor 80% van het geleende bedrag garant, op voorwaarde dat het bedrijfsplan is goedgekeurd door Senter Novem, een dienst van het ministerie van Economische Zaken. Banken die de overeenkomst hebben ondertekend hoeven niet meer voor elk krediet dat zij verstrekken een aparte afspraak te maken met de overheid over de garantstelling. Zij kunnen kredieten verstrekken tot 31.500 euro. De proef zal een jaar duren.

Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) kan goed ingezet worden als re-integratie-instrument om mensen uit de bijstand te laten stromen als zelfstandige. Het Bbz heeft de mogelijkheden voor starters zelfs verruimd. Zo biedt het besluit bijv. voor pré-starters een financiële mogelijkheid om met begeleiding van een deskundige voorbereidingen te treffen voor het starten van een bedrijf. De pré-starter wordt zodoende wettelijk in staat gesteld: • zich 12 maanden met behoud van uitkering voor te bereiden op de start met een bedrijf of zelfstandig beroep zonder zich beschikbaar te stellen voor regulier werk; • een vergoeding van voorbereidingskosten te ontvangen voor de ontwikkeling van het ondernemersplan, met inbegrip van productontwikkeling, marktonderzoek en cursussen; • begeleiding te krijgen van een deskundige.

Per 1 januari 2008 wordt (boven)regionaal samengewerkt in het Zelfstandigenloket Alkmaar. In 2008 zal de samenwerking met de Rabobank tot stand komen en wordt de mogelijkheid tot het verstrekken van microkredieten geïntroduceerd.

Omschrijving voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Doel van het beleid is: daar waar mogelijk mensen die tot de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, problemen op te lossen, uitstroomkansen te vergroten en (ondertussen) sociaal isolement te voorkomen.

De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor cliënten die niet op eigen kracht aan de slag komen. Cliënten hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze de ondersteuning wordt ingezet.

Voor elk onderdeel geldt dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels stellen omtrent de uitvoering.

Om voor de hieronder omschreven en opgesomde ondersteuning en voorzieningen in aanmerking te komen dient de persoon te behoren tot de in deze verordening opgenomen en beschreven doelgroepen en als werkloos werkzoekende geregistreerd te zijn bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen. Het CWI stelt in het kader van zijn taak op grond van de wet SUWI een zogenaamd re-integratieadvies op. Hierin wordt een beeld geschetst van de belanghebbende en wordt de hoofdlijn van dienstverlening aangegeven die nodig is om belanghebbende terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Het advies van het CWI wordt gebruikt bij de beoordeling of een voorziening noodzakelijk is om belanghebbende terug te leiden naar de arbeidsmarkt.

De beschikbare instrumenten om dit doel te bereiken zijn daarbij de volgende:

3.3.3. Gesubsidieerde arbeid

Werk, waarbij de werknemer over het algemeen wel in staat is om productieve arbeid te verrichten, maar waarbij een verschil bestaat tussen de loonkosten van de werkgever en de mate waarin een gemiddelde werknemer deze productieve arbeid verricht. De gemeente kan dan kiezen voor een (tijdelijke) loonkostensubsidie aan de betreffende werkgever. Onder gesubsidieerd werk wordt mede begrepen het deel van die werknemers die nog een contract hebben vanuit de voormalige Wiw en ID-regeling.

De uitgangspunten voor gesubsidieerde arbeid worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De hoogte van de te betalen loonkostensubsidie is onder meer afhankelijk van de kwaliteit van de betreffende werknemer. Iedere werkgever gaat bijdragen in de kosten. De hoogte daarvan hangt af van de productiviteit van de werknemer en het doel van de plaatsing in een gesubsidieerde baan. Nieuwe gesubsidieerde werknemers komen zoveel mogelijk in dienst van een reguliere werkgever die voor een deel van de loonkosten een subsidie ontvangt. De loonkostensubsidie is beperkt in duur en in hoogte. De productiecapaciteit van de gesubsidieerde werknemer, gekoppeld aan het doel van de plaatsing op een gesubsidieerde werkplek, bepalen de hoogte van de door de werkgever te ontvangen loonkostensubsidie. Bij toename van de kwaliteiten stapt de werkgever over op een categorie met een hogere bijdrage. Het betalen van loonkostensubsidie moet voldoen aan Europese regelgeving hieromtrent. In artikel 9, lid 9, van de re-integratieverordening wordt dit geregeld.

Met betrekking tot de in- en uitstroom van gesubsidieerde arbeid worden jaarlijks (regionaal) prestatie-afspraken gemaakt met WNK/Pluswerk. Het gaat dan om voormalige Wiw en ID banen, WWB gesubsidieerde banen en WWB banen met loonkostensubsidie.

Gemeenten in de regio Noord-Kennemerland hebben nog relatief veel ID werknemers in de bestanden die financieel drukken op het WWB werkdeel. Voor 1 januari 2009 dient regionaal de uitruil van ID’ers te hebben plaatsgevonden.

Mogelijk wordt in 2008 regionaal een re-integratieproject opgestart waarbij de opdracht krijgt om mensen vanuit de ID baan uit te laten stromen naar regulier werk.

3.3.4.Loon boven uitkering en Focus 2move

Het project “loon boven uitkering” is gebaseerd op het Work-first principe.

Uitgangspunt hierbij is dat de cliënt zelf verantwoordelijkheid kan dragen voor zijn re-integratie op de arbeidsmarkt. Instroom in de uitkering moet voorkomen worden door het direct aanbieden van tijdelijk werk. De cliënt krijgt dus een baan aangeboden in plaats van een uitkering. De baan is voor maximaal 32 uur ingevuld met activiteiten. De activiteiten bestaan uit regulier werk en deelname aan re-integratie activiteiten. Afhankelijk van de capaciteiten zal het werkdeel in het begin kleiner zijn (bijv. 8 uur) en later uitgroeien naar bijna volledig. De overstap naar een reguliere baan is dan nog maar een kleine. De baan is tijdelijk (bijv. 6 maanden) en wordt beloond op het niveau van het wettelijk minimumloon. Uitgangspunt hierbij is dat gekeken wordt naar wat de cliënt kan en niet naar diens beperkingen. Het mogelijke re-integratiedeel wordt uitgevoerd door een re-integratiebedrijf. Het instrument Loon boven Uitkering is gestart als een project maar kan inmiddels worden aangemerkt als een structureel re-integratie-instrument voor de regio Noord-Kennemerland. Inmiddels is de leeftijdsgrens opgetrokken waardoor de LBU toegankelijk is voor personen van 23 tot en met 65 jaar.

Focus2move

Omdat het project “Loon boven uitkering” goed werkt, maar zich voornamelijk richt op mensen die binnen een redelijke termijn en met de nodige support naar de arbeidsmarkt geleid worden, is er behoefte ontstaan aan een nieuw stimulerend activeringsinstrument voor mensen die een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Dit kunnen nieuwe klanten zijn die wel een arbeidsverplichting hebben maar voor wie de afstand te groot is. Het kunnen ook klanten uit het zittende bestand zijn, voor wie de afstand tot de arbeidsmarkt te groot is. Het gaat om mensen die in staat worden geacht op enig moment aan de slag te gaan, maar waarvoor extra en meer langdurige ondersteuning en begeleiding nodig is.

Het gaat om een drempelloze geïntegreerde werkvoorziening met flexibele productie omstandigheden, waarbij situationeel geschikt gemaakt, individueel maatwerk in ondersteunende en doelgerichte dienstverlening wordt geleverd in een sluitende aanpak, met als resultaat duurzame plaatsingen op de reguliere arbeidsmarkt. Focus2Move is een voorschakeltraject.

3.3.5.Werkgelegenheidsprojecten

Doelstelling bij werkgelegenheidsprojecten is het direct gebruikmaken van beschikbaar arbeidspotentieel enerzijds, en anderzijds het voorkomen van nieuwe instroom in de uitkering.

Binnen de gemeente zelf zijn een aantal projecten

.

3.3.6.Scholing

Onder scholing wordt hier verstaan het volgen van een beroepsopleiding, die de deelnemer in aansluiting op zijn bestaande kennis en mogelijke werkervaring, in staat stelt de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen c.q. weg te nemen. Scholing dient gericht te zijn op uitstroom.

Afhankelijk van de diagnose kan scholing onderdeel uitmaken van het trajectplan van de cliënt. Uitgangspunt is dat scholing aanvullend is, of zo mogelijk gecombineerd wordt met (gesubsidieerde) arbeid. (Gesubsidieerd) werk staat voorop. In individuele gevallen kan hiervan afgeweken worden, bijvoorbeeld bij alleenstaande ouders met zorgtaken die de zorg voor hun kinderen (nog) niet uit handen willen geven. Zij kunnen hun zorgtaken combineren met een opleiding.

3.3.7. Sociale activering

Afhankelijk van het referentiekader van waaruit men spreekt en het accent dat men wil leggen, wordt sociale activering ingevuld. Hieronder wordt verstaan:

  • -

    activiteiten gericht op het doorbreken of voorkomen van een sociaal isolement;

  • -

    activiteiten gericht op het zetten van een eerste voorlopige stap op weg naar de arbeidsmarkt;

  • -

    maatschappelijk zinvolle maar onbetaalde activiteiten;

  • -

    vrijwilligerswerk (zie hierna) met behoud van uitkering

Sociale activering is in ieder geval bedoeld voor een groep mensen die zeer ver van de arbeidsmarkt af staat en/of in sociaal isolement is geraakt of dreigt te geraken. Het is een middel om hun kansen op participatie in de samenleving en/of hun perspectief op werk of zinvolle activiteiten te bevorderen. Soms kan door middel van sociale activering een eerste voorzichtige stap richting arbeidsmarkt worden gemaakt. Dat hoeft echter lang niet altijd het primaire doel van sociale activering te zijn.

Sociale activeringsactiviteiten zijn er in vele vormen. Vrijwilligerswerk, groepsactiviteiten, andere nuttige maatschappelijke activiteiten, cursussen, stageachtige activiteiten, begeleid leren en activiteiten voor specifieke doelgroepen zijn de belangrijkste.

3.3.8. Vrijwilligerswerk

Kostenvergoedingen aan vrijwilligers worden vrijgelaten op grond van artikel 31 lid 2 onder k WWB. Voor de duidelijkheid: het gaat hier om een kostenvergoeding door degene bij wie de belanghebbende zijn vrijwilligerswerkzaamheden verricht en niet om een door de gemeente verstrekte premie.

Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan: onbetaalde en onverplichte activiteiten voor minimaal 8 uur en maximaal 20 uur per week bij een non profit organisatie, als gevolg waarvan de re-integratie van de deelnemer wordt bevorderd en gericht is op (gesubsidieerde) arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. Vrijwilligerswerk is een middel voor het opdoen of behouden van werkritme. Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan de gemeente een onkostenvergoeding verstrekken van maximaal het wettelijk toegestane bedrag per jaar, mits dat niet al betaald wordt door de organisatie waar de betreffende vrijwilliger werk voor verricht. De gemeente verstrekt zelf geen premies vrijwilligerswerk.

De hoogte van de vrijlating van een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk wordt bepaald inartikel 7 onderdeel h Regeling WWB. De hoogte van de kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk wordt telkens aangepast met ingang van de dag waarop, en met een gelijk percentage waarmee, de bedragen, genoemd in artikel 2 lid 6 Wet op de loonbelasting 1964, wijzigen. Vanaf 1 januari 2007 geldt een bedrag van ten hoogste € 95,00 per maand met een maximum van € 764,00 per jaar voor vrijwilligerswerk. Voor een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a WWB geldt een bedrag van ten hoogste € 150,00 per maand met een maximum van € 1500,00 per jaar.

3.3.9 Modernisering Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw is bedoeld om mensen met een ernstige arbeidshandicap een kans te geven op een zo gewoon mogelijke werkplek. Het betreft mensen met en zonder een uitkering van de gemeenten en/of het UWV. Tot nu toe werken veel mensen binnen een Sw-bedrijf en een klein deel met begeleiding bij andere bedrijven. Deze gegroeide situatie van de Wsw legt de kracht en tegelijk ook de zwakte van de regeling bloot. De Wsw heeft in al de jaren van haar bestaan namelijk niet geleid tot een groter opnamevermogen van mensen met belemmeringen op de reguliere arbeidsmarkt.

Het kabinet wil deze patstelling doorbreken door modernisering van de Wsw. De nieuwe wet treedt op 1 januari 2008 in werking. Gemeenten moeten de sociale werkvoorziening betrekken in het brede spectrum van mogelijkheden die gemeenten hebben om de arbeidsmarkt te beïnvloeden. Dat lukt alleen als gemeenten de regie nemen, ervoor kiezen om het proces zelf aan te sturen.

De modernisering moet er onder meer voor zorgen dat er steeds meer Wsw-werkplekken bij gewone werkgevers komen, zodat mensen met een arbeidshandicap terecht kunnen op een werkplek die bij ze past en omdat ze op die manier meer integreren in de samenleving. Met de moderniseringsplannen wil de regering bewerkstelligen dat de Wsw nog sterker dan nu voorbehouden is aan mensen die op een beschermde werkplek zijn aangewezen. Het gaat om mensen die als gevolg van een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking uitsluitend onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. Voor hen moeten gemeenten vaker dan momenteel werkplekken zoeken buiten de muren van het SW-bedrijf, bij voorkeur op basis van detachering en begeleid werken op de reguliere arbeidsmarkt.

Om deze beweging “van binnen naar buiten” te stimuleren neemt het kabinet maatregelen voor werknemers, werkgevers en de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor het beleid.

Daarnaast zal de uitvoering van de Wsw voor gemeenten eenvoudiger worden. Gemeenten krijgen te maken met minder regels en een meer eenvoudige financieringssystematiek. Verder krijgen gemeenten meer vrijheid om de Wsw voor hun inwoners uit te voeren op een manier die het best past bij de gemeentelijke situatie en die aansluit bij de behoefte van de Wsw-ge-indiceerden.

De invoering van de WSW wordt regionaal als project opgepakt. Vanwege de late besluitvorming in de Kamer is 2008 als overgangsgsjaar bestempeld. Voor de 2e helft van het jaar zal een regionale visie tot stand moeten komen.

3.4.Overige aangelegenheden

3.4.1. Inkomensvrijlating

De vrijlating van inkomsten is in de WWB beperkt. Het uitgangspunt in de WWB is dat de cliënt zelf verantwoordelijk is om in zijn bestaan te voorzien. Met het beperken van de inkomensvrijlating wordt beoogd de armoedeval te voorkomen.

De vrijlating wordt in artikel 31, lid 2, onderdeel o, beperkt tot het individueel toe te kennen recht van maximaal 6 maanden vrijlating (¼ van verdiensten met een maximum), nadat individueel is vastgesteld dat deeltijdwerk bevorderlijk is voor de re-integratie van betrokkene. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren. Belanghebbenden hebben geen absoluut recht op een bepaalde voorziening, maar een aanspraak volgens de gemeentelijke verordening. Gemeenten betalen de vrijlatingfaciliteit zelf uit het inkomensdeel, en worden niet gecompenseerd via het werkdeel.

Ongeacht de duur van de arbeid geldt de vrijlating voor maximaal 6 aaneengesloten maanden. Daarna worden de inkomsten volledig op de uitkering in mindering gebracht.

Als de cliënt, om wat voor reden dan ook, binnen die 6 maanden de arbeid onderbreekt, vervalt de vrijlatingfaciliteit omdat niet meer voldaan wordt aan het criterium “aanééngesloten”. Uit de WWB blijkt niet dat deze vrijlating meermalen mag worden toegepast. De regeling is dus éénmalig. Als de uitkering is beëindigd en cliënt ontvangt aansluitend opnieuw een bijstandsuitkering, dan is het mogelijk de vrijlatingperiode (aansluitend) voort te zetten. Als de uitkering is beëindigd en cliënt ontvangt daarna, niet aansluitend, een bijstanduitkering dan ontstaat nieuw recht en dus ook de mogelijkheid van de vrijlatingsregeling.

Er wordt wel voorzien in vrijlating van een éénmalige gemeentelijke premie die de belanghebbende ontvangt in het kader van de inschakeling in arbeid (de redenen om die premie te ontvangen is gemeentelijk beleid, zie het onderdeel Premiebeleid). De WWB verplicht eveneens fiscale heffingskortingen buiten beschouwing te laten, zoals kindertoeslag,, aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in het kader van het bepalen van het recht op een uitkering. Dit betekent extra vrijlating voor jonge gehandicapten en alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar.

3.4.2.Ontheffingen

De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor cliënten die niet op eigen kracht aan de slag komen. Cliënten hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze de ondersteuning wordt ingezet. De gemeente moet aangeven hoe een verantwoorde combinatie van werk en zorg mogelijk is.

Voor personen tussen de 18 en 65 jaar wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van re-integratie; iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Categoriale ontheffingen zijn dan ook niet meer toegestaan; wel kan het college van burgemeester en wethouders in individuele gevallen om dringende redenen (artikel 9 lid 2 WWB) afzien van het opleggen van arbeidsverplichtingen, voor zover en voor zolang re-integratie niet in redelijkheid mogelijk is.

Er kunnen geen nadere eisen worden gesteld aan regulier werk ten aanzien van de aard, de omvang en de beloning. Uitzondering hierop is de categorie belanghebbenden met zorgtaken. Met zorgtaken wordt volgens de Memorie van Toelichting de zorg voor kinderen bedoeld. Om te voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt door een te lange afwezigheid uit het arbeidsproces en de uitstroomkansen verkleinen, dienen ook aan hen in principe de arbeidsverplichtingen te worden opgelegd.

Bij die gevallen kan er echter een individuele afweging plaatsvinden op grond waarvan arbeid die in beginsel geaccepteerd zou moeten worden, niet geaccepteerd hoeft te worden omdat bijvoorbeeld werktijden en reistijden niet te combineren zijn met de zorg voor kinderen en het niet mogelijk is dit probleem te ondervangen door het aanbieden van een voorziening. Met name bij jonge kinderen tot 5 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar dient de invulling van de zorgplicht zwaar te wegen.

De beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders in de bijstand dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Het gaat hierbij om passende kinderopvang, tussenschoolse en buitenschoolse opvang en de aansluiting op schooltijden. Verder dient er voldoende scholing te zijn. Uitgangspunt hierbij is dat er, gelet op de belastbaarheid van betrokkene, een zodanig scholingsniveau wordt gerealiseerd dat er met een deeltijdbaan onafhankelijkheid van de bijstand kan worden verworven.

Daarnaast kennen we het begrip mantelzorg: de hulp bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die door welke oorzaak dan ook vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben.

Vrijwilligers en mantelzorgers gaan een belangrijke rol spelen in de Wmo. Het kabinet wil de vrijwillige inzet en informele zorg beter verankeren in de Nederlandse samenleving. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geeft vrijwilligerswerk en mantelzorg voor het eerst een wettelijke basis.

Mantelzorg wordt met deze omschrijving afgebakend van vrijwilligerswerk, doorgaans georganiseerd en niet specifiek in het kader van een bestaande sociale relatie, en professionele hulp. Het (kabinets)beleid concentreert zich op het ondersteunen van de directe zorg aan de mantelzorgverlener en het bevorderen van de combinatie arbeid en zorg. De aanwezigheid van zorgtaken voor huisgenoten, familieleden of andere personen in de nabije omgeving vormt soms een belemmering om uit te stromen uit de bijstand en kan daarom reden zijn voor het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen, maar niet van de re-integratieverplichtingen. Rekening wordt wel gehouden met de belastbaarheid van de personen die de mantelzorg verrichten.

In de memorie van toelichting op de WWB is aangegeven dat de enige uitzondering waarin nadere eisen gesteld mogen worden aan regulier werk t.a.v. aard, omvang en beloning de situatie is waarin arbeid gecombineerd moet worden met zorg voor kinderen. Expliciet staat vermeld: Met zorgtaken wordt de zorg voor kinderen bedoeld. Bij het bepalen van ontheffing van de sollicitatieplicht van alleenstaande ouders in de bijstand moet een afweging worden gemaakt tussen de arbeidsplicht en de wens van de ouder om te zorgen. Dit houdt niet een recht op zorg in. De gemeente moet zich er wel van vergewissen of de noodzakelijke zorgvoorziening aanwezig is voordat de sollicitatieplicht wordt opgelegd c.q. de weg naar arbeidsinschakeling wordt ingeslagen.

Personen met problematische schulden komen in aanmerking voor een schuldhulpverleningstraject. Deze mensen zullen naast dit traject een re-integratietraject aangeboden krijgen. De schuldhulpverlening wordt dan gezien als een eerste stap op weg naar werk. Hierdoor kan schuldhulpverlening ingekocht worden, waardoor de eigen medewerkers van de afdeling Schuldhulpverlening meer tijd krijgen voor preventie werkzaamheden. Schuldhulpverleningstrajecten worden dan betaald uit het werkdeel, preventie werkzaamheden uit het budget minimabeleid, dat in de algemene middelen is opgenomen.

Voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan sociale activering een eerste stap zijn. Deelname aan deze activiteiten is daarom geen grond voor het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Anderzijds geldt echter ook dat de verplichtingen afgestemd moeten worden op de mogelijkheden om eventueel pas op termijn uit te stromen naar reguliere arbeid.

Eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Toch kunnen zich bij uitzondering tijdelijk situaties voordoen dat ook voorzieningen niet toereikend zijn om de aanwezige belemmeringen geheel of gedeeltelijk op te heffen. In deze situaties dient het college de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene nog wel heeft (artikel 9 lid 2 WWB).

Medische belemmeringen zijn als zodanig geen aanleiding voor een ontheffing. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen, zal zoveel mogelijk gebruik moeten worden gemaakt van adviezen van onafhankelijke, externe deskundigen (GGD, CWI, Re-integratiebedrijf). Maar ook moet gedacht worden aan een indicatie voor de Wsw.

3.4.3. Premiebeleid

De WWB biedt de gemeente de mogelijkheid om cliënten een (jaarlijkse) premie te verstrekken van maximaal € 2.160 per jaar met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. De premie moet in één bedrag worden uitgekeerd en mag niet in termijnen worden verstrekt.

Het is ook niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter krijgt. Voor elke nieuwe premie moet een nieuw besluit genomen worden op basis van nieuwe omstandigheden in het re-integratietraject van de cliënt. Elke cliënt die deelneemt aan een re-integratietraject, gericht op uitstroom naar (gesubsidieerd) werk c.q. algemeen geaccepteerde arbeid komt voor betaling van de premie in aanmerking, nadat een in een trajectplan opgenomen deeltraject is afgesloten. Te denken valt hierbij aan het behalen van een diploma na het met succes afsluiten van een (arbeidsmarktgerichte) opleiding. De premieverstrekking is vastgelegd in beleidsregels. Voor uitstroom staat een premie van 500 euro; voor het werken in deeltijd 100 euro; en voor het afsluiten van een trajectonderdeel 250 euro.

3.4.4. Onkostenvergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor de kosten die de belanghebbende moet maken in het kader van het volgen van een arbeidsmarktgerichte re-integratieactiviteit. Het gaat hierbij om de directe en indirecte kosten, die noodzakelijk en aantoonbaar zijn, en die in redelijkheid niet ten laste van de belanghebbende kunnen komen. Er moet voor deze kosten geen andere voorliggende voorziening zijn. Voorts moet sprake zijn van een degelijke en (goedkoopst) adequate oplossing. Voorbeelden van mogelijke onkostenvergoedingen zijn reiskosten, kosten voor kinderopvang, kosten voor het aanschaffen van representatieve kleding voor een sollicitatiegesprek, kosten van een PC.

Het beleid van de gemeente ten aanzien van dit onderwerp is vastgelegd in “de beleidsregels onkostenvergoedingen”.

3.4.5.Aanbesteding

De regio Noord Kennemerland voert een actief beleid op het gebied van uitstroom uit de bijstand. Hoofddoel van dat beleid tot nu toe is om mensen (weer) aan het werk te helpen. De gemeente biedt deze mensen hulp bij het re-integratieproces. Als betaald werk nog niet mogelijk is wegens in de persoon of in de levenssituatie gelegen belemmeringen zal hulp geboden moeten worden om in die situatie zo goed als mogelijk verandering te brengen. Dat noemen we sociale activering.

De gemeente voert deze taak (meestal) niet zelf uit, maar geeft opdrachten aan re-integratiebedrijven om re-integratieplannen op te stellen en vervolgens op productniveau uit te voeren.

Daarnaast wil de gemeente een diversiteit aan producten inkopen om het gewenste maatwerk aan de klant te kunnen leveren. Het re-integratieproces is daarom geknipt in een viertal segmenten om nog beter aan de wens van maatwerk te kunnen voldoen.

De klantmanager zou hiermee voldoende instrumenten in handen hebben om de re-integratie van mensen te kunnen (laten) uitvoeren.

Ingaande 2005 e.v. zijn via een Europees aanbestedingstraject meerdere bedrijven gecontracteerd voor de uitvoering hiervan. Contracten zijn afgesloten voor een periode van drie jaar, waarbij verlenging van maximaal 2x1 jaar mogelijk is. Deze contracten lopen af per 1 april 2008. Twee maanden voor de afloop worden bedrijven op de hoogte gesteld van een eventuele verlenging van het contract of niet. Om te kunnen beoordelen in hoeverre verlenging wel of niet aan de orde is, is een evaluatie uitgevoerd.

Deze evaluatie resulteert uiteindelijk in het in stand houden van het contract met 20 partijen, verdeeld over de diverse onderdelen, ten opzichte van het oorspronkelijke aantal van 34. Per onderdeel is zoveel mogelijk rekening gehouden met in ieder geval het aanhouden 2 partijen, waardoor de gewenste keuzemogelijkheid, daar waar dat gewenst en noodzakelijk is, in stand kan blijven.

Daarnaast is voor uitvoering van sociale activering ook een aanbesteding afgerond in 2005. Aangezien dit instrument pas sinds kort echt wordt benut, kan van een evaluatie voor dit onderdeel nog geen sprake zijn zowel inhoudelijk als qua resultaat. Door omstandigheden is met de uitvoering hiervan pas in 2007 echt een aanvang gemaakt.

Participatietop

Gemeenten zijn, niet in de laatste plaats door de economische groei, positief over de bijdrage die zij kunnen leveren aan het activeren en re-integreren van burgers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Wij voelen ons daarbij gesteund door de maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd in het coalitieakkoord:

  • -

    de ontschotting van diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten, waaronder begrepen de inburgeringbudgetten, om een samenhangende aanpak mogelijk te maken;

  • -

    meer budgetzekerheid bij de inzet van WWB-gelden (W-deel) om gemeenten meer ruimte te geven voor maatwerk en een samenhangend en meerjarig participatiebevorderend beleid;

  • -

    een centrale rol voor het regionale niveau in het arbeidsmarktbeleid, bijvoorbeeld door de vorming van één loket voor arbeidsmarktbeleid en re-integratie en het maken van prestatieafspraken met CWI en UWV

  • -

    extra middelen voor WSW, onderkant arbeidsmarkt en armoedebeleid.

Daar staan overigens ook bezuinigingen tegenover, waaronder een korting van € 300 miljoen op het W-deel.

In de Participatietop zijn afspraken gemaakt met het kabinet en de sociale partners over het aan het

werk helpen van meer mensen. Er komt o.a. een participatiefonds, waarin de geldstromen voor volwasseneneducatie, inburgering en re-integratie worden samengevoegd, maar wanneer dat fonds er komt is op dit moment nog niet duidelijk. Gemeenten zijn in ieder geval positief dat het kabinet de onderkant van de arbeidsmarkt urgent noemt. Ook krijgen ze zekerheid over de hoeveelheid geld die beschikbaar is voor re-integratie tijdens deze kabinetsperiode. Het kabinet gaat echter flink bezuinigen op de keten van werk en inkomen (om samenwerking en efficiencywinst te bevorderen), het re-integratiebudget en de bijstandsuitkeringen voor jongeren. Jongeren tot 27 jaar krijgen van de gemeente geen bijstand meer, maar een passend aanbod om te werken of te leren. Gemeenten vragen voor de groep die zich niet bij hen meldt afzonderlijke aandacht.

Voor gemeenten is het van belang dat zij samen met werkgevers maatwerk kunnen leveren en arrangementen bedenken die inspelen op de specifieke knelpunten in de sector of regio. Daarbij horen geen landelijke regelingen, moet de verkokering in de landelijke wetgeving doorbroken worden en moeten gemeenten, werkgevers en andere partners zoals het onderwijs elkaar op regionaal niveau kunnen aanspreken. Daarom moeten harde afspraken worden gemaakt met werkgevers over de gezamenlijke inzet voor mensen die nu nauwelijks kans maken op betaald werk.

Van het kabinet worden de noodzakelijke randvoorwaarden en condities gevraagd om deze afspraken te scheppen. Het gaat dan bijvoorbeeld om scholing voor WWB’ers en niet-uitkeringsgerechtigden, aanpak van voortijdig schoolverlaten, de leerwerkplicht tot 27 jaar, persoonlijke dienstverlening, meer budgetzekerheid I-deel, structuur en verantwoordelijkheden SUWI, ontschotting en middelen en mogelijkheden voor participatiebanen of andere vormen van gesubsidieerde arbeid. Tevens pleiten wij voor het stevig aanhaken van de bewindslieden van Onderwijs en Integratie, om een integrale aanpak van de problematiek te waarborgen

3.4.6.Terugvordering

De gemeente voor 100% verantwoordelijk voor de besteding van de kosten van het inkomensdeel en het werkdeel van de WWB. Het financiële risico ligt dus volledig bij de gemeente. Het is daarom van groot belang dat de kosten van re-integratietrajecten rechtmatig worden verstrekt en doelmatig worden besteed. De gemeente moet daarom beleid ontwikkelen hoe om te gaan met terugvordering van gemaakte kosten als cliënten en andere belanghebbenden zoals niet-uitkeringsgerechtigden en mensen met een ANW - uitkering niet voldoen aan de overeengekomen afspraken rondom re-integratie.

De wijze van terugvordering is geregeld in beleidsregels. Deze worden door het college vastgesteld.

4. Hoogwaardige Handhaving

De gemeente heeft met de invoering van de Wet werk en bijstand de ruimte gekregen om de uitvoering van rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoeken op haar eigen manier vorm te geven middels een systeem dat is afgestemd op de taken en doelstellingen van de wet.

In 2005 is het concept Hoogwaardig Handhaven in Heerhugowaard ingevoerd. In eerste instantie is daarbij vooral ingezet op controle als handhavingsinstrument. De periodieke heronderzoeken werden afgeschaft en hiervoor in de plaats kwamen signaal- en risicogestuurde onderzoeken.

Een strenge controle aan de poort en de inzet van handhavingspecialisten hebben geleid tot een daling van het aantal toegekende nieuwe bijstandsaanvragen. Het huisbezoek heeft hierbij als controle-instrument een nieuwe impuls gekregen en wordt indien nodig ingezet. De procedure rond het afleggen van een huisbezoek en regels die daarbij in acht moeten worden genomen, zijn vastgelegd in de protocollen en goedgekeurd door het College van B&W.

De handhavers zijn als ondersteuner en adviseur van de consulenten niet meer weg te denken uit het controleproces. Door hun specialistische kennis en ervaring met fraudeonderzoeken leveren zij een waardevolle bijdrage aan het handhavingsproces en stimuleren zij het fraudebewustzijn van de medewerkers.

Hoogwaardig handhaven is echter meer dan alleen controle op maat. Weliswaar levert de intensieve controle goede resultaten op, maar handhaving wordt pas echt efficiënt als ook de kans op overtredingen tot een minimum kan worden beperkt. Om dit te bereiken zal tevens moeten worden geïnvesteerd in verbetering van informatievoorziening en het optimaliseren van de dienstverlening waardoor klanten minder snel geneigd zullen zijn bewust of onbewust de regels te overtreden.

4.1 Een integrale werkwijze

Handhaving is het geheel aan activiteiten die er gezamenlijk voor moeten zorgen dat (potentiële) cliënten van de sociale dienst de wet- en regelgeving uit zichzelf naleven. Hoogwaardig Handhaven gaat uit van de gedachte dat de kans dat mensen zich spontaan aan wet en regels houden, groter wordt als zij:

  • ·

    goed en tijdig geïnformeerd worden over hun rechten en plichten in de bijstand;

  • ·

    de regels – en de controles die daaruit voortvloeien – accepteren.Dit kan worden bereikt door het wegnemen of verminderen van organisatorische en procedurele drempels;

  • ·

    de pakkans bij overtreding als hoog ervaren;

  • ·

    voldoende worden afgeschrikt door opgelegde èn uitgevoerde straffen.

Ad. 1: Vroegtijdig informeren

Het is van groot belang dat cliënten voldoende en tijdig worden voorgelicht, waardoor fraudesituaties uit onwetendheid kunnen worden voorkomen. Met een goede voorlichting kan het niet "leuker" gemaakt worden voor de klant. Wel makkelijker.

Deze voorlichting wordt mondeling (in alle contacten met de klant), via informatie in de Stadskrant en in duidelijk geformuleerde besluiten naar buiten gebracht. Aanvullend op de cliëntgebonden voorlichting kan het preventief werken indien voorlichting wordt gegeven over bijvoorbeeld de werkwijze bij de uitvoering van het fraudebeleid.

In 2006 is een nieuwe informatiemap ontwikkeld die voor het eerste gesprek aan iedere nieuwe klant wordt uitgereikt. In de Informatiemap staan de belangrijkste rechten en plichten opgesomd, maar wordt ook uitleg gegeven over armoedebeleid, schuldhulpverlening en re-integratie.

Het intakegesprek dat voornamelijk was gericht op het vaststellen van de rechtmatigheid, is veranderd in een uitgebreider dienstverleningsgesprek. In het dienstverleningsgesprek wordt de klant voorgelicht over de werkwijze van de afdeling en de rechten en plichten waar deze mee te maken krijgt, zowel op het gebied van inkomen, armoedebeleid als re-integratie. In het dienstverleningsgesprek worden dus de activiteiten die voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering noodzakelijk zijn, gecombineerd.

De in te zetten instrumenten zijn:

  • -

    een actuele informatiemap voor klanten;

  • -

    een goed overzicht van de rechten en plichten van de klant (op maat);

  • -

    het dienstverleningsgesprek;

  • -

    doelgroepgerichte voorlichting en periodieke nieuwsbrieven;

  • -

    deskundigheidsbevordering van medewerkers.

Ad. 2: Optimalisering dienstverlening

Een optimale dienstverlening kan, door het vergroten van het gemak voor de cliënt en het wegnemen van belemmeringen, een bijdrage leveren aan de naleving van de rechten en plichten van cliënten. Kernbegrippen hierbij zijn duidelijkheid en klantgerichtheid.

Mensen kunnen door onduidelijke informatie een verkeerd verwachtingspatroon krijgen. Het moet de klant duidelijk zijn welke informatie op welk moment en op welke wijze gemeld dient te worden. Een directe terugkoppeling, indien afspraken niet worden nagekomen en een directe controle van verstrekte informatie draagt bij aan een serieus imago van de afdeling.

Ook een vast contactpersoon draagt bij aan een stuk duidelijkheid.

Zaken die irritaties oproepen (zoals het steeds weer vragen om informatie die al bekend is) moeten voorkomen worden. Veel informatie van klanten is kan tegenwoordig ook via elektronische gegevensuitwisseling bij andere instanties worden opgevraagd.

Met de komst van de Wet eenmalige gegevensuitvraag (WEU) wordt de gemeente zelfs verplicht om gegevens die al in de keten van werk en inkomen bekend zijn, her te gebruiken en dus niet meer aan de klant te vragen. Daarnaast kan de klant vanaf 1 januari 2008 via het Digitaal Klantdossier (DKD) zelf een deel van zijn gegevens elektronisch inzien.

Het aantal gegevens dat de klant kan raadplegen zal de komende jaren toenemen en uiteindelijk tot een volwaardig digitaal dossier uitgroeien.

Voor het voorkomen van fraude is het tenslotte van belang dat interne procedures rond de behandeling van aanvragen e.d. goed op elkaar zijn afgestemd. De daarbij behorende formulieren en de daarin gestelde vragen moeten zo duidelijk zijn dat alle van belang zijnde gegevens ingevuld worden. Uiteraard moeten de werkprocessen periodiek worden geijkt en zo nodig bijgesteld op de actuele situatie (wijziging regelgeving). Het effect van transparante werkprocessen is dat de cliënt zich er van bewust wordt dat "fraude niet lonend" is.

Het invoeren van eenduidige werkprocessen is één van speerpunten waarop met de organisatiewijziging van Sociale Zaken in 2007 is ingezet.

Periodiek moet worden nagegaan aan welke drempels cliënten zich storen of weerstand oproepen en daarmee een spontane nalevingbereidheid in de weg kunnen staan. Een belangrijk meetinstrument hierbij is het klanttevredenheidsonderzoek.

Instrumenten:

  • -

    zinvolle en duidelijke formulieren, zoveel mogelijk op maat;

  • -

    kwalitatief goede beschikkingen;

  • -

    goede informatiesystemen en digitale dossiervorming;

  • -

    goede telefonische bereikbaarheid;

  • -

    heldere procedures en werkprocessen en wegnemen van drempels in het werkproces;

  • -

    klanttevredenheidsonderzoeken.

Ad. 3: Vroegtijdige detectie & afhandeling (controle op maat)

Sinds de invoering van Hoogwaardig Handhaven is sterk ingezet op de nieuwe wijze van controle: “controle op maat”. Dit systeem gaat uit van een gedifferentieerde, doelgerichte inzet van handhavingscapaciteit, oftewel alleen controleren waar dat echt nodig is en de kans op fraude het hoogst.

De signaalsturing levert goede resultaten op. Door het toenemend aantal informatiebronnen waar Sociale Zaken over beschikt, kan veel fraude vroegtijdig worden gedetecteerd en blijft de financiële schade voor de gemeente beperkt.

Als hulpmiddel bij de detectie van fraude wordt sinds 2007 de fraudescorekaart gebruikt. De fraudescorekaart wordt bij iedere bijstandsaanvraag ingevuld en geeft aan de hand van een aantal in te voeren variabelen een indicatie van het mogelijke frauderisico bij een klant.

Een ander belangrijk controle-instrument is het huisbezoek. Dit controle-instrument wordt alleen gebruikt als de informatie die nodig is voor het onderzoek, niet op andere wijze met hetzelfde resultaat verkregen kan worden. Bovendien moet er, om consequenties te kunnen verbinden aan het recht op uitkering, altijd een aanleiding (een redelijk vermoeden van fraude) zijn om een huisbezoek af te leggen. Bij het huisbezoek wordt de expertise ingeroepen van de handhaver(s).

De risicosturing is tot nu toe beperkt gebleven tot controle van een aantal bekende, landelijk gebruikte risicogroepen en themacontroles.

Uit recente jurisprudentie blijkt dat het controleren van risicogroepen meestal onvoldoende gronden oplevert voor intensief onderzoek en de inzet van belastende controle-instrumenten. De kenmerken van een risicogroep zijn te algemeen geformuleerd om individuele klanten met een vergaand onderzoek te kunnen belasten. Een toenemend aantal gemeenten maakt daarom gebruik van risicosturing op basis van individuele klantprofielen.

Het idee achter klantprofielen is dat op grond van individuele kenmerken van de klant zowel de kans op fraude (risicoprofiel) als de kans op uitstroom (arbeidsmarktprofiel) in een vroegtijdig stadium worden bepaald. Het risicoprofiel en het arbeidsmarktprofiel samen vormen het klantprofiel, dat de basis is voor de in te zetten dienstverlening aan de klant. Op deze wijze kunnen zowel de handhavingsstrategie als de in te zetten re-integratiemiddelen worden aangepast op de situatie van de individuele klant.

Instrumenten:

  • -

    elektronische gegevensuitwisseling en bestandsvergelijking;

  • -

    fraudescorekaart;

  • -

    huisbezoeken;

  • -

    alle relevante informatie in het dossier;

  • -

    checklist voor verificatie en validatie;

  • -

    het fraudekompas;

  • -

    hanteerbare klantprofielen;

  • -

    eenduidige werkprocessen voor afhandelen van fraudemeldingen en intensieve controles;

  • -

    goede verslaglegging en monitoring van afspraken die met de cliënt zijn gemaakt;

  • -

    duidelijke in- en externe communicatie.

Ad. 4: Daadwerkelijk sanctioneren

De geloofwaardigheid van het handhavingsbeleid staat of valt met de reactie van de gemeente indien er sprake is van het niet naleven van de regels. Dit beleid moet helder zijn en door iedereen binnen de organisatie worden uitgedragen. Het sanctioneren moet een preventief effect hebben. Voorkomen moet worden dat klanten die zich wel aan de regels houden, zich niet aangemoedigd voelen om (incidenteel) over de schreef te gaan. Daartoe moet een zichtbaar ‘lik op stuk’ beleid worden gevoerd.

Aandacht moet ook besteed worden aan het niet nakomen van opgelegde verplichtingen bij re-integratie. Signalen die hierop duiden worden direct opgepakt door de casemanager.

Terugvordering is het sluitstuk van een effectief handhavingsbeleid. In het beleid is vastgelegd hoe de gemeente ten onrechte ontvangen gelden terugvordert. Bij fraude wordt de aflossing hoger vastgesteld, in dat geval is de maximale beslagruimte bepalend. Het in te zetten incassotraject moet echter wel haalbaar zijn.

Bij een vermoeden van fraude boven de € 6.000,- wordt de Sociale Recherche (SR) ingeschakeld. Het dossier met bevindingen wordt door de handhaver overgedragen en door de SR in behandeling genomen. Als fraude van € 6.000,- of meer is vastgesteld, wordt aangifte gedaan bij het OM. Na afronding van het onderzoek door de SR wordt het dossier met een advies retour gestuurd. De casemanager handelt de zaak verder af en maakt aan de hand van het advies een rapportage en beschikking.

Als sprake is van ten onrechte genoten uitkering wordt het dossier na afhandeling overgedragen aan T&V die de terugvordering vaststelt.

Instrumenten:

  • -

    protocollen voor onderzoek en controle;

  • -

    transparant en consequent terugvorderingsbeleid;

  • -

    heldere afspraken met de Sociale Recherche;

  • -

    consequent gebruik van werkopdrachten en eenduidige registratie van fraudezaken;

  • -

    het melden van resultaten (ook de vorderingen) naar medewerkers.

4.1 Dienstverlening op maat

Elke wet draagt een aantal risico’s van fraude in zich. De risico’s in de WWB komen met name voort uit het feit dat de woon- en leefomstandigheden van de klant mede bepalend zijn voor het recht op en de hoogte van de uitkering. Deze omstandigheden zijn niet direct vast te stellen buiten de klant. Dit geldt ook voor zwart werk of voor verzwegen vermogen. Administratieve controle alleen is onvoldoende. Je hebt er altijd de klant (en zijn verhaal) voor nodig. Dit betekent dat de klant invloed kan uitoefenen op de informatie die de dienst krijgt.

Administratieve controle (bureauonderzoek, bestandskoppeling) helpt ons een eind op weg. Maar lang niet alle fraudevormen zijn administratief detecteerbaar. Medewerkers zullen voor feitelijke waarnemingen (bijvoorbeeld: huisbezoek, het raadplegen van mogelijke werkgevers, verhuurders, etc.) op pad moeten om de controlerisico’s voldoende te kunnen beheersen. Op pad gaan is echter een dure wijze van controleren. Het vergt veel tijd van de medewerkers.

De kunst is de controle zo in te richten, dat de risico’s voor de gemeente worden geminimaliseerd, de klant niet onnodig wordt bevraagd en dat een groot en duur controleapparaat wordt vermeden.

4.1.1 Controle aan de poort

Standaardprocedure bij uitkeringsaanvraag

Het beleid is erop gericht de klant zo snel mogelijk te begeleiden naar werk. De boodschap is dat een uitkering tijdelijk is en dat de klant er alles aan moet doen om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Scherpe controle aan de poort heeft een groot financieel en maatschappelijk belang.

Om de rechtmatigheid te kunnen beoordelen zijn de volgende zaken van belang:

  • ·

    het is niet mogelijk het recht op uitkering volledig administratief vast te stellen;

  • ·

    het dossier moet compleet zijn en gescreend op fraudesignalen;

  • ·

    het eerste gesprek met de klant levert aanvullende gegevens op en het kan fraudesignalen opleveren;

  • ·

    de klantmanagers moeten in staat en toegerust zijn om voorlichting te geven over rechten en plichten en moeten fraudealert zijn;

  • ·

    als hulpmiddel bij het onderkennen van frauderisico’s wordt direct bij de aanvraag de fraudescorekaart ingevuld;

  • ·

    mogelijke fraudesignalen worden direct onderzocht.

    Verzamelen van gegevens en eerste gesprek met de klant

    De klant meldt zich bij de gemeente voor een bijstandsaanvraag. Via de informatiebalie wordt een afspraak gemaakt met de casemanager voor een dienstverleningsgesprek.

    Vervolgens wordt de volledigheid van de van het CWI ontvangen gegevens gecontroleerd. Hierbij wordt standaard gebruik gemaakt van SUWI-Inkijk. Met de informatie uit SUWI-Inkijk kan de situatie van de klant snel inzichtelijk worden gemaakt. De verplicht her te gebruiken gegevens van de Ketenpartijen worden niet meer aan de klant gevraagd, maar (al dan niet digitaal) overgenomen in de eigen administratie. De fraudescorekaart wordt ingevuld voordat het eerste gesprek met de klant plaatsvindt.

    Dienstverleningsgesprek

    De klant wordt uitvoerig geïnformeerd over rechten en plichten. De arbeidsplicht, werk en re-integratie nemen een prominente plaats in tijdens het gesprek. De klant krijgt de informatiemap overhandigd en de inhoud wordt doorgesproken.

    Het dienstverleningsgesprek kan signalen opleveren waarvan de klantmanager moet beoordelen of een nadere intensieve controle gewenst is. In het gesprek moet de klantmanager fraudealert zijn en reageren op signalen. Bij een vermoeden van samenwonings- of adresfraude wordt een afweging gemaakt voor het afleggen van een huisbezoek. Bij het huisbezoek wordt de expertise ingeroepen van de handhaver(s).

    Compleet maken van het dossier en aanvullende verificatie

    Met de gegevens van het CWI en de gegevens uit het gesprek wordt het dossier compleet gemaakt. Het dossier blijft een belangrijke basis voor het vaststellen van de rechtmatigheid. De geldigheid van documenten en gegevens kan worden geverifieerd bij externe bronnen.

    Afhankelijk van de indruk uit het gesprek kunnen andere, aanvullende controles nodig zijn waarbij gebruik wordt gemaakt van externe bronnen zoals bijvoorbeeld: de belastingdienst, de immigratie- en naturalisatiedienst (IND) of woningbouwcorporaties. Deze aanvullende controles kunnen aanleiding zijn tot een (confronterend) gesprek met de klant of een huisbezoek. Het aanvraagonderzoek sluit af met de beschikking.

    Op basis van het advies van de handhaver, het dienstverleningsgesprek, de gegevens van de klant en de fraudescorekaart maakt de casemanager een risicoprofiel van de klant. Dit profiel zorgt samen met het uitstroomprofiel de basis voor het klantprofiel. Op grond van het klantprofiel worden de wijze van dienstverlening en de intensiteit en frequentie van de controles bepaald.

4.1.2 Controle gedurende de uitkering

Naast een goede poortwachter is de controle gedurende de uitkering van groot belang. De situatie van de klant kan immers veranderen.

Vormen van controle:

  • 1.

    Bestandsvergelijkingen waaronder de maandelijks aangeleverde IB-signalen. Het IB wordt al geruime tijd gebruikt en vormt en belangrijke bron voor mogelijke fraudesignalen;

  • 2.

    Het Rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF). Het ROF kan belangrijke signalen opleveren over de situatie van de klant;

  • 3.

    Het signaalonderzoek. Hierbij wordt gericht onderzoek gedaan naar mogelijke wijzigingen in het recht op uitkering;

  • 4.

    Intensieve controle als:

  • -

    een signaalonderzoek onvoldoende duidelijkheid verschaft;

  • -

    een fraudemelding vraagt om nader onderzoek;

  • -

    er op basis van een vermoeden van fraude aanleiding is voor nader onderzoek.

  • 5.

    Themacontroles.

Bestandsvergelijkingen

Het klantenbestand van Sociale Zaken wordt maandelijks aangeleverd aan het IB voor een bestandsvergelijking. De bestandsvergelijking levert signalen op over inkomen, vermogen, studiefinanciering en detentieperiodes. Sinds 2007 worden ook kentekengegevens van het RDW geleverd en in 2008 sluiten naar alle waarschijnlijkheid ook de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank aan. Het aantal bronnen zal in de toekomst verder worden uitgebreid, waarmee het Inlichtingenbureau is uitgegroeid tot de belangrijkste bron van fraudesignalen.

Het ROF en mutatieformulier

Maandelijks geeft de klant mutaties door. Eventuele onduidelijkheden en/of signalen vormen aanleiding tot nader onderzoek. De UA verstuurt en verwerkt maandelijks de ROF’s. Indien nodig wordt de klant om extra informatie gevraagd. Als er nader onderzoek nodig is, gaat er een signaal naar de casemanager.

Door de toenemende (elektronische) gegevensuitwisseling komt steeds meer informatie van de klant beschikbaar via externe bronnen. Hierdoor neemt het risico op fraude en de detectiewaarde van het ROF af en kan voor (een deel van het klantenbestand) het ROF worden vervangen door mutatie- en statusformulieren.

Voor de bewijslast bij een vermoeden van fraude (valsheid in geschrifte) maakt dit overigens niet uit, mits de klant expliciet wordt gewezen op de verplichting om wijzigingen correct en tijdig door te geven.

Signaalonderzoek

Een signaalonderzoek is een gericht beperkt onderzoek over een onderwerp waarover een signaal is binnengekomen of als de casemanager op basis van de beschikbare informatie inschat dat op termijn een mogelijke wijziging in het recht op uitkering optreedt.

Intensieve controle

Een intensieve controle (I.C.) is een gericht onderzoek (oranje traject) aan de hand van protocollen. In een intensieve controle worden andere bronnen geraadpleegd zoals energiebedrijven, woningcorporaties etc. Onderdeel van een intensieve controle kan zijn een huisbezoek of een confronterend gesprek of het volgen van de klant. Intensieve controles vinden plaats bij een onopgehelderd signaal, als vervolg op een fraudemelding en/of bij een themaonderzoek.

In de fraudeprotocollen is vastgelegd hoe om te gaan met vermoedens van fraude. Een groot aantal mogelijke signalen en de acties die uitgevoerd moeten worden, zijn beschreven in het fraudekompas. Signalen die voor de medewerker relevant zijn worden middel van intensieve controles nader onderzocht.

Themacontrole

Een themacontrole is een projectmatig onderzoek gericht op een specifiek thema of een bepaalde groep. Dit kan zoveel gebeuren op grond van eigen gegevens als op grond van gegevens van externen op basis van bestandskoppelingen.

Het Regionaal Coördinatiepunt Fraudebestrijding (RCF) organiseert regelmatig themacontroles voor gemeenten. Deze vinden vaak regionaal en/ of landelijk plaats en worden vooraf ter toetsing voorgelegd aan het College Bescherming Persoonsgegevens. De expertise van het RCF kan ook worden gebruikt voor het opzetten van lokale themacontroles. Het RCF kan zo een waardevolle bijdrage leveren aan een sluitend handhavingsbeleid.

4.1.3 Rechtmatigheidsonderzoeken voor de IOAW/IOAZ/BBZ en WIK

Klanten met een uitkering in het kader van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) of de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) krijgen conform de RAU (Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften) eens per 18 maanden een periodiek rechtmatigheidsonderzoek. Deze onderzoeken worden zoveel mogelijk schriftelijk afgedaan. Het uitgangspunt vormt het heronderzoekformulier dat aan de klant wordt gestuurd. De ontvangen gegevens worden vergeleken met verificatiebronnen. Indien uit deze vergelijking blijkt dat er een verschil bestaat, vindt een gesprek met de klant plaats. Naar aanleiding van het gesprek wordt een rapport opgesteld. Op basis van het rapport wordt besloten of de uitkering wordt voortgezet. Als er geen gesprek plaatsvindt, wordt het rechtmatigheidsonderzoek administratief afgehandeld.

5. Verantwoording

Met de invoering van de WWB is het rijkstoezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid aanmerkelijk beperkt.

Verantwoording aan het rijk

De rijksoverheid zal haar toezicht uitsluitend richten op de doelmatigheid en deze betrekken op de vraag in welke mate de uitvoering door de gezamenlijke gemeenten bijdraagt aan de doelen van de wet. Van een toezicht op individuele gemeente op de rechtmatigheid is alleen sprake wanneer ernstige tekortkomingen worden gesignaleerd en bij aanvragen voor een aanvullend budget.

Van belang is alleen nog de goedkeuringstolerantie bij de gemeentelijke jaarrekening. De accountant geeft een goedkeurende verklaring als het bedrag van de fouten niet meer is dan 1% van het totaal van de lasten van de jaarrekening en het bedrag van de onzekerheden niet meer is dan 3%. Dit betekent dat over het algemeen kan worden volstaan met minder controle-werkzaamheden dan in de huidige situatie. Wel geldt er een specifieke rapporteringstolerantie voor de accountant ten aanzien van de in de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening opgenomen informatie.

Deze rapporteringstolerantie van gemiddeld 10% van het totaal van de lasten van de specifieke uitkering, geregeld in het gewijzigde artikel 5 van het Besluit Accountantscontrole Provincies en Gemeenten (BAPG), is echter aanzienlijk ruimer dan de huidige rapporteringstoleranties. Wanneer het project uniforme werkwijze is geïmplementeerd en er aan de hand van de controle resultaten gericht gestuurd gaat worden op kwaliteitsverbetering is het de verwachting dat de foutpercentages zullen dalen.

Verantwoording aan de gemeenteraad

Het is aan de gemeenteraad om te bepalen welke gegevens hij nodig heeft om zijn controlerende taak te kunnen uitvoeren.

Ons voorstel is dat de verantwoording aan de raad zal bestaan uit gegevens op het gebied van:

1)Rechtmatigheid:

Verslag interne controle en resultaten kwaliteitsverbetering

2)Financiële resultaten:

Werkdeel: instroom en uitstroom gesubsidieerde arbeid en trajecten scholing en activering

Inkomensdeel: instroom en uitstroom bijstandsklanten, langdurigheids- en seniorentoeslag, ontvangsten debiteuren en hoogwaardig handhaven

Overige: uitgaven bijzondere bijstand, schuldhulpverlening en ziektekosten

Het afdelingsplan

Door middel van het afdelingsplan zal de gemeenteraad jaarlijks geïnformeerd worden over de voortgang en uitvoeringstaken van de afdeling Sociale Zaken. Het afdelingsplan zal op basis van de uitgangspunten uit de kadernota een standaard opzet kennen dat zoveel mogelijk zal bestaan uit het per onderwerp opnemen van:

  • ·

    wat de jaarlijkse doelstellingen zijn

  • ·

    de te nemen acties

  • ·

    de financiële situatie

  • ·

    de gevolgen voor de uitvoering.