Algemene plaatselijke verordening gemeente Assen

Geldend van 27-02-2020 t/m 08-05-2020

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening gemeente Assen

Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a.

openbare plaats

:

een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b.;

b.

weg

:

weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

c.

openbaar water

:

wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

d.

bebouwde kom

:

de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

e.

rechthebbende

:

degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

f.

bouwwerk

:

bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Assen 1993;

g.

gebouw

:

gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

h.

handelsreclame

:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

i.

inrichting

bevoegd gezag

:

:

regels voor inrichtingen milieubeheer;

bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2

Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, tweede lid, artikel 2:11, eerste lid, artikel 2:12, eerste lid, artikel 4:11, eerste lid, artikel 4:12:7, tweede lid, artikel 4:12:10, eerste lid of artikel 4:15, eerste lid.

Artikel 1:3

Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4

Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5

Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6

Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7

Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8

Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9

Lex Silencio

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de artikelen 2:25, 2:28, 2:39, 3:4 en 4:18.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1

Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden dan wel te vechten.

  • 2.

    Een ieder, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval, waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.a

Messen en andere voorwerpen als wapen

  • 1.

    Het is verboden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik gereed zijn.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan wordt voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2

Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3

Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en tenminste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      de naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      naam en telefoonnummer van de aanwezige contactpersoon vanuit de organisatie bij de betoging;

    • c.

      het doel van de betoging;

    • d.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • e.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • f.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • g.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4

Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5

Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 2A Aanpak ondermijnende criminaliteit

Artikel 2A:1 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk sluiten.

2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

3. Het bevel tot sluiting geldt voor bepaalde of onbepaalde tijd; in het laatste geval wordt het bevel tot sluiting opgeheven bij openbaar te maken besluit.

4. Een ieder is verplicht toe te laten, dat het in het tweede lid bedoelde besluit ter plaatse wordt aangebracht en daar aangebracht blijft, zolang het bevel van kracht is.

5. Het is de rechthebbende op en de beheerder van een gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

6. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf te betreden of als bezoeker daarin te verblijven.

7. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden. 

8. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2A:2 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    b. beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

    c. bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 3.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen: a. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of b. indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    b. indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    c. indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    e. indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    f. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    g. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer;

    h. indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 5.

    De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    a. de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    b. het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    c. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    d. indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    e. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    f. een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 6.

    Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    a. door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    b. door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

    c. de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of

    d. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    e. de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

    f. er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    g. er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    h. de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd danwel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

    i. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    j. de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.

  • 8.

    Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.

  • 9.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 10.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 11.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.

  • 12.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 13.

    De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 14.

    In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

  • 15.

    Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6

vervallen

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7

Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8

Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9

Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van openbare orde, openbare veiligheid en milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10

Omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27;

    • d.

      uitstallingen.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van uitstallingen waaronder reclame- en stoepborden en zaken ter verfraaiing van de entree.

5. De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van terrassen.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of provinciale verordeningen.

Artikel 2:11

(Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      Als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      Door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet in geval van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of provinciale verordeningen of de Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12

Omgevingsvergunning voor het maken en veranderen van een uitweg.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar een weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

    • e.

      indien de inrit onder de kroonprojectie van een boom komt en of de groeiplaats van de boom een oppervlakte heeft van minder dan 25 m².

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of provinciale verordeningen of regelingen van het waterschap.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13

Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14

Winkelwagentjes

[gereserveerd]

Artikel 2:15

Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:16

vervallen

Artikel 2:17

Kelderingangen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:18

Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19

Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:20

Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21

Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen.

Artikel 2:22

Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23

vervallen

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24

Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2:25

Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

    2. De burgemeester kan bij nadere regels categorieën van evenementen aanwijzen warvoor geen vergunning is vereist.

  • 3.

    De burgemeester kan bij nadere regels categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor slechts een meldingsplicht is vereist.

  • 4.

    De burgemeester kan bij nadere regels categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor een vereenvoudigd vergunningsregime van toepassing is.

  • 5.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26

Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven in het kader van bescherming openbare orde

Artikel 2:27

Begripsbepalingen

Deze afdeling verstaat onder:

a.

horecabedrijf

:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

b.

terras

:

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar dranken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt;

c.

tijdelijk terras ten behoeve van raamverkoop

:

een buiten de besloten ruimte van het horecabedrijf liggend deel waarvan de ramen tijdelijk worden verwijderd ten behoeve van het verstrekken van alcoholhoudende dranken.

Artikel 2:28

Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Het in het vorige lid bedoelde verbod geldt niet voor:

    a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    b. een zorginsteling;

    c. een museum;

    d. een school;

    e. een bedrijfskantine/restaurant;

    f. tankshops;

    g. een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:28:1

Weigeringsgronden exploitatievergunning

  • 1.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het openbare inrichtingen de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager niet voldoet aan de eisen die de leden 1 en 2 van artikel 8 van de Drank- en Horecawet stellen.

Artikel 2:2

Sluitingstijd

1. De openbare inrichting mag van maandag tot en met zondag, dagelijks van 06.00 uur tot 05.00 uur, in exploitatie zijn. Na 04.00 uur mogen geen nieuwe bezoekers meer worden binnengelaten.

2. Het gestelde in het eerste lid geldt niet voor paracommerciele rechtspersonen;

3. De burgemeester kan bepalen dat voor het terras van de openbare inrichting afwijkende sluitingstijden gelden.

4. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting.

5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, lid 2 onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

6. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:29:1

RAAMVERKOOP

Een tijdelijk terras ten behoeve van raamverkoop kan uitsluitend worden toegestaan van maandag tot en met zaterdag tijdens de laatste volledige kalenderweek van juni. De burgemeester stelt nadere regels omtrent de dagen, tijdstippen en omvang.

Artikel 2:30

Intrekkings- en wijzigingsgronden voor verleende vergunning

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:30:1

Glas of blik

  • 1.

    Het is de leidinggevende van een openbare inrichting dat is gelegen in een door de burgemeester bij openbare kennisgeving aangewezen gebied, verboden consumpties in glas of blik te verstrekken gedurende een door de burgemeester in die openbare kennisgeving aangegeven periode.

  • 2.

    De burgemeester kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:30:2 Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen

Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

Artikel 2:30:3

Het is een leidinggevende van een openbare inrichting en degene die een winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen binnen een door de burgemeester aangewezen gebied verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst het gebied, de verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en ook in aantoonbaar verband staan tot deze aanwijzing.

Artikel 2:31

Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32

Handel in horecabedrijven

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De leidinggevende van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33

Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is de leidinggevende van een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, verboden in dat bedrijf toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en van wie de namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan de leidinggevende zijn opgegeven.

  • 3.

    Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het vorige lid door de burgemeester aan de leidinggevenden van openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 is opgegeven, verboden zich in een dergelijk openbare inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

  • 4.

    Het verbod in het derde lid geldt voor een periode die niet langer is dan een jaar.

Artikel 2:34

Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

AFDELING 8A. : Bijzondere bepalingen paracommerciële rechtspersonen.

Artikel 2:34:1

SCHENKTIJDEN PARACOMMERCIELE RECHTSPERSONEN

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende met een uur voor aanvang en eindigende met een uur na beëindiging van de activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, waarbij de maximale eindtijd op 24.00 uur ligt.

Artikel 2:34:2

BIJEENKOMSTEN BIJ PARACOMMERCIELE RECHTSPERSONEN

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij activiteiten van de rechtspersoon betrokken zijn.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35

Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36

Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37

Nachtregister

  • 1.

    De exploitant van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden.

  • 2.

    De exploitant van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register op diens verzoek aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen.

Artikel 2:38

Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39

Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar het bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de Minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1:2 beslist de burgemeester binnen 26 weken na de datum waarop de burgemeester de aanvraag heeft ontvangen.

Artikel 2:40

Speelautomaten

  • 1.

    1.Dit artikel verstaat onder:

a.

Wet

:

de Wet op de kansspelen;

b.

speelautomaat

:

automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

c.

kansspelautomaat

:

automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

d.

hoogdrempelige inrichting

:

inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

e.

laagdrempelige inrichting

:

inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn twee behendigheidsautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41

Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42

Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering direct ter inzage af te geven.

Artikel 2:43

Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44

Vervoer inbrekerswerktuigen

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 12 (Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van diefstal en heling van goederen) onder artikel 2:66:1).

Artikel 2:45

vervallen

Artikel 2:46

vervallen

Artikel 2:47

Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Het bepaalde in artikel 2:1 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:48

Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

  • 3.

    Het bepaalde in artikel 2:1 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:49

Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  • 1.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 2:1 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:50

Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:50:1

Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 2:51

Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2:52

Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op de openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, onaangebroken alcoholhoudende drank in flessen, blikjes en dergelijke bij zich te hebben.

  • 3.

    Het in het tweede lid gesteld verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de alcoholhoudende drank niet ter plaatste wordt genuttigd.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een openbare inrichting, als bedoeld onder a., waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Afdeling 12. Drugsoverlast

Artikel 2:53

Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING 13. OVERLAST DOOR (BROM)FIETSEN

Artikel 2:53:1

Neerzetten van fietsen e.d.

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

    • a.

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    • b.

      daardoor die ingang versperd wordt.

  • 2.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimte of plaatsen te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, te laten staan in de daarvoor bestemde ruimten of op de daarvoor bestemde plaatsen.

  • 4.

    Het college kan openbare (brom)fietsstallingsgebieden aanwijzen waar het, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, verboden is om een (brom)fiets langer dan vier weken onafgebroken te stallen (zogenaamde wees (brom)fietsen).

Artikel 2:53:2

Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:54

Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55

Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56

Alarminstallaties

[gereserveerd]

Afdeling 14. overlast door dieren

Artikel 2:57

Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, begraafplaats of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerst lid onder a. niet geldt.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a. en b. gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58

Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing:

    • a.

      op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • b.

      indien de eigenaar of houder van een hond ervoor zorgt, dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op of aan de weg bevindt, een hulpmiddel in de vorm van een schep of zakje bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van uitwerpselen.

  • 4.

    De eigenaar of houder van een hond die zich met de hond op of aan de weg bevindt, is verplicht de schep of het zakje op eerste vordering te laten zien aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 5.

    De geboden genoemd onder lid 1, 3 en 4 gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of indien de eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot een geleidehond.

Artikel 2:59

Gevaarlijke honden

1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen, als de burgemeester heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

2. Het verbod geldt niet als:

a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60

Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a. aanwezig te hebben of

  • b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels of

  • c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61

Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62

vervallen

Artikel 2:63

vervallen

  • 4.

    ophokverordening.

Artikel 2:64

vervallen

Artikel 2:65

Bedelarij

(Dit artikel is verplaatst naar artikel 2:51)

Afdeling 15. Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van diefstal en heling van goederen

Artikel 2:66

Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:66:1

Vervoer werktuigen voor braak

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats werktuigen bestemd voor het verbreken van sloten of voor inbraak te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:67

Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1.De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde

goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of

namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;·

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

    • 2.

      De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen

Artikel 2:68

Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    De burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

    • 3.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69

Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70

Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

Afdeling 16. Vuurwerk

Artikel 2:71

Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72

Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73

Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73:1

Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te ontbranden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien:

    • a.

      hiervan tenminste veertien dagen voorafgaand aan de datum van gebruik melding is gedaan aan het college;

    • b.

      de melding is vergezeld van een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het terrein waarvandaan geschoten wordt;

    • c.

      de melding tevens is voorzien van een kaart waarop de betreffende locatie is ingetekend;

    • d.

      de plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen:

      • -

        op een afstand van tenminste 75 meter van de woonbebouwing;

      • -

        op een afstand van tenminste 300 meter van een inrichting voor de intramurale zorg;

      • -

        op een afstand van tenminste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

      • -

        wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;

      • -

        het vrijschootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;

      • -

        niet door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen in verband met het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast;

    • e.

      gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of dergelijke voorwerpen met een maximale omvang van 50 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen;

    • f.

      het gebruik plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 18.00 uur

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:74

Drugshandel op straat

(Dit artikel is verplaatst naar Afdeling 12 (Drugsoverlast) onder artikel 2:53)

Afdeling 17. Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75

Bestuurlijke ophouding

[gereserveerd]

Artikel 2:76

Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77

Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:77:1

Gebiedsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan, in het kader van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangegeven plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste 12 weken kan bedragen.

  • 2.

    De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een gebiedsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen die tot een gebiedsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.

Artikel 2:78

Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

    2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

    3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • 1.

      geluid- of geurhinder;

    • 2.

      hinder van dieren;

    • 3.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • 4.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • 5.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

- advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

- beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

- bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

- escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

- exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

- klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

- prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

- prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

- prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

- raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

- seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

- seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

- werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

2. Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

3. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

5. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

6. De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

7. De vergunning kan worden verlengd, met inachtneming van het in lid 2 bepaalde.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

[gereserveerd]

Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

1. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

2. Er kan voor in totaal ten hoogste twee seksinrichtingen van prostitutiebedrijven vergunning worden verleend.

Artikel 3:6 Aanvraag

1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de gegevens en bescheiden overgelegd die gevraagd worden in het door het bevoegde bestuursorgaan vastgestelde formulier als bedoeld in lid 1.

3. Als er een beheerder is aangesteld, zullen bij de aanvraag tevens de gegevens en bescheiden van de beheerder overgelegd dienen te worden die in het door het bestuursorgaan vastgestelde formulier aan de exploitant worden gevraagd.

4. Bij de aanvraag dient een bedrijfsplan als in artikel 3:15 meegezonden te worden.

5. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

1. Een vergunning wordt geweigerd als:

a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

b. de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

c. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

d. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

g. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

i. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening;

2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

j. een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

k. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening.

2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

a. voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met g, of tweede lid, aanhef onder a tot en met i, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

b. als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

c. als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

d. in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefomgeving, de veiligheid en de gezondheid van personen of goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de gezondheid of zedelijkheid of de arbeidsomstandigheden van de prostituee, wanneer deze zaken nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

e. als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

f. als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

a. de naam van de exploitant;

b. indien van toepassing, die van de beheerder;

c. voor welke activiteit de vergunning is verleend;

d. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

e. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

f. indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

g. de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

h. indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

i. het nummer van de vergunning.

2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

1. De vergunning wordt ingetrokken als:

a. de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

b. de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

c. is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, aanhef en onder a, 3:14, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

d. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

e. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

f. de vergunninghouder dat verzoekt;

g. de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening.

2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

a. is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

b. in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

c. een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

d. is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

e. is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

f. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

g. de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

h. er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

i. gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

1. Het bevoegde bestuursorgaan kan (nadere voorwaarden aangaande) sluitingstijden opnemen in de vergunning.

2. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven buiten de in de vergunning opgenomen sluitingstijden.

3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

4. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:13 Adverteren

[gereserveerd]

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en Prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf 

1. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

a. nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

b. in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

2. Het is een prostituee verboden:

a. te handelen in strijd met het eerste lid;

b. werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

a. op het gebied van hygiëne;

b. ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

c. ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

d. ter voorkoming van strafbare feiten.

2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

a. de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

b. inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

c. in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

d. in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

e. de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

f. de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

g. de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

h. de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

i. de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

j. aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

k. de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

l. de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

m. de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

n. de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

o. de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

[Gereserveerd]

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

a. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

b. er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

2°. de verhuuradministratie;

3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

4°. de werkroosters van de beheerders.

c. de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

d. medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

e. onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

f. onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

g. gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raamprostitutie

1. Het is een prostituee verboden:

a. zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

b. passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19, eerste lid, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

AFDELING 4. Overige bepalingen

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

1. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

[gereserveerd]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1

Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

Besluit

:

het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

b.

inrichting

:

inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c.

houder van een inrichting

:

degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d.

collectieve festiviteit

:

festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e.

incidentele festiviteit

:

festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f.

geluidsgevoelige gebouwen

:

woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g.

geluidsgevoelige terreinen

:

terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h.

onversterkte muziek

:

muziek die niet elektronisch is versterkt.

i.

gebied

:

gebied als bedoeld in bestemmingsplannen van de gemeente.

Artikel 4:2

Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    Bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan het college bepalen dat collectieve festiviteiten alleen gelden voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen.

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit direct als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het maximale geluidsniveau alsmede voor maatregelen om het geluidsniveau te beperken tijdens een collectieve festiviteit.

Artikel 4:3

Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 3.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, direct toestaat.

  • 5.

    Het college kan in nadere regels gebieden aanwijzen waar het gestelde in dit artikel niet van toepassing is;

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de volgende onderwerpen:

    - De dagen en de tijdstippen waarop festiviteiten als bedoeld in artikel 4:1 onder e. gehouden mogen worden;

    - het maximale geluidsniveau om overlast te beperken;

    - het aantal festiviteiten als bedoeld in het eerste lid te beperken voor inrichtingen niet-zijnde horeca-inrichtingen.

Artikel 4:4

Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5

Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18 lid f en lid 5 van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing.

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

    • e.

      Tabel

7.00 - 19.00 uur

19.00 - 23.00 uur

23.00 - 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 5 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in lid 1. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing zijn.

Artikel 4:6

Overige geluidhinder

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7

Straatvegen

[gereserveerd]

Artikel 4:8

Natuurlijke behoefte doen

(Dit artikel is verplaatst naar hoofdstuk 2 afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid)

Artikel 4:9

Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

4:9a Verbod oplaten ballonnen

1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht dan wel door middel van helium of andere gassen op te laten stijgen;

2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon etc.

3. Onder een ballon wordt in dit verband niet verstaan een luchtballon voor personenvervoer.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10

Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

boom

:

een houtachtig, opgaand gewas met een dwarsdoorsnede van 45 centimeter, of een omtrek van 140 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

b.

houtopstand

:

één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van een houtwal, een grotere lintbegroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, ongeacht de dwarsdoorsnede van de aanwezige bomen, struiken of heesters;

c.

houtwal

:

een afscheiding in het landschap, die wordt gevormd door een, al dan niet verhoogde, smalle strook grond met daarop volgroeide beplanting in de vorm van hakhout en struiken;

d.

hakhout

:

één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

e.

monumentale boom

:

bijzondere beschermwaardige houtopstand;

f.

dunning

:

het vellen van bomen of struiken binnen een houtopstand die elkaar onderling beconcurreren, ter bevordering van het voortbestaan van overblijvende bomen of struiken;

g.

bebouwde kom

:

De bebouwde kom van de gemeente, als bedoeld in artikel 1, lid 5, van de Boswet;

h.

knotten/kandelaberen

:

het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen als periodiek onderhoud;

i.

boomwaarde

:

de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van bomen;

j.

vellen

:

rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen. Het verrichten van handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadigingen of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

k.

bomen effect analyse

:

een standaardbeoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

Artikel 4:11

Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand met een oppervlakte van minder dan 100 m², tenzij het houtopstand betreft als bedoeld in artikel 4:10 onder a. of als bedoeld in artikel 4:12.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt tevens niet voor houtwallen met een totale lengte van minder dan 10 m. tenzij het een houtopstand betreft als bedoeld in artikel 4:10 onder a. of als bedoeld in artikel 4:12.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze wordt geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15, lid 2 en 3 van de Boswet.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:12:4 en 4:12:5;

    • b.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheersmaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

Artikel 4:12

Lijst van monumentale bomen

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd een lijst met monumentale bomen vast te stellen. Deze lijst bevat monumentale bomen, waardevolle bomen en toekomstbomen.

  • 2.

    De lijst bevat in elk geval de volgende gegevens:

    • -

      soort boom;

    • -

      standplaats of adres;

    • -

      stamdiameter.

  • 3.

    De eigenaar van een houtopstand die vermeld staat op de lijst van monumentale bomen is verplicht het college van burgemeester en wethouders onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    • a.

      eigendomsoverdracht van de houtopstand;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende vergunning of

    • c.

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

Artikel 4:12:1

Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het college van burgemeester en wethouders een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als vergunningaanvraag.

Artikel 4:12:2

Weigeringsgronden

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

  • 2.

    Een vergunning wordt geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

    • -

      natuur- en milieuwaarden;

    • -

      landschappelijke waarden;

    • -

      cultuurhistorische waarden;

    • -

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • -

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 3.

    Een vergunning voor het vellen van een boom die op de lijst van monumentale bomen vermeld staat wordt slechts bij uitzondering verleend, indien:

    • a.

      een maatschappelijk belang zwaarder weegt dan duurzaam behoud van de monumentale boom of

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

Artikel 4:12:4

Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    VERVALLEN

  • 2.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoort het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant tenzij dit naar het oordeel van het bevoegd gezag onmogelijk wordt geacht.

  • 3.

    In het voorschrift als bedoeld in het tweede lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4.

    De verplichtingen en voorschriften van het tweede en derde lid kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4:10, onder a. genoemde minimummaat.

  • 5.

    Tot aan de vergunning tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan, indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 6.

    Tot de aan de vergunning verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift tot opstellen en overleggen van een boom-effect-analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen, voordat met de bouw of aanleg wordt begonnen.

  • 7.

    Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 8.

    Het bevoegd gezag kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4:12:5

Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4:10, onder a. genoemde minimummaat.

  • 3.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant, en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4.

    Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich die houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig door het college van burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen binnen een door het college te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor een bedreiging wordt weggenomen;

    • b.

      een bomen-effect-analyse op te stellen en aan te bieden aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 5.

    Voorschriften of verplichtingen als bedoeld in dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op rechtsopvolgers.

Artikel 4:12:6

Bestrijding van boomziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor de verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college van burgemeester en wethouders wordt aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van het college van burgemeester en wethouders de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod.

  • 4.

    Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden voor risico en voor rekening van de aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:12:7

Bescherming publieke houtopstand

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden die publiek eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2.

    Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, zonder vergunning van het bevoegd gezag.

Artikel 4:12:8

Schadevergoeding

Het college van burgemeester en wethouders beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17 van de Boswet.

AfDELING 3A. BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNA

Artikel 4:12:9

Bescherming van groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groen- en/of parkeerstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken of hout te sprokkelen.

Artikel 4:12:10

Bescherming wallen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een wal geheel of gedeeltelijk af te graven, daarop voorkomende bomen of andere beplanting te rooien, te verwijderen of te beschadigen en in het algemeen handelingen te verrichten waardoor het karakter van een wal verandering ondergaat of één of meer van de hiervoor genoemde handelingen te doen verrichten.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      voor werkzaamheden verricht door een publiekrechtelijk lichaam ter onmiddellijke vervulling van zijn taak;

    • b.

      voor werkzaamheden welke rechtstreeks geschieden ter voldoening aan een wettelijk voorschrift.

Artikel 4:12:11

Bescherming bomen en struiken

  • 1.

    Het is verboden op door het college van burgemeester en wethouders te bepalen tijden en plaatsen op de weg te vervoeren of bij zich te hebben bijlen en zagen of enig ander gereedschap, voorwerp of middel dat er toe kan dienen onrechtmatig bomen of struiken te kappen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13

Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden om in door door het college aangewezen gebieden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of in provinciale verordeningen.

Artikel 4:14

Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15

Omgevingsvergunning voor handelsreclame

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak, alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak;

    • b.

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

      • -

        openbare verkoping, aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak bestemd is, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere oppervlakte in een inrichting hebben dan 1,00 m2 en mits deze opschriften en aankondigingen niet verlicht zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;

    • d.

      opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de naam van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • f.

      opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college van burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2:10 van toepassing is.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4:16

Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4:15 dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene toe wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17

Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18

Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19

Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid, of in het belang van de openbare orde, (brand)veiligheid en gezondheidszorg. Voor de uitvoering daarvan verstrekt de burgemeester mandaat.

  • 3.

    Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op voorwaarden, voorschriften, aanwijzingen, instructies en bevelen die zich richten tot de bezoekers van tijdelijke campings.

  • 4.

    Open vuren op tijdelijke campings zijn verboden, tenzij de campinghouder deze op zijn camping toestaat in een gecontroleerde omgeving als een vuurkorf of ton met beperkte afmetingen. De uitwerking hiervan legt het college vast in de "Beleidsregels vuren op tijdelijke campings".

  • 5.

    Het is verboden op door het college te bepalen plaatsen op de weg te vervoeren of aanwezig te hebben of te houden van: aggregaten, koelinstallaties, biertaps, meer dan een halve kubieke meter losse banden en andere campingvreemde artikelen die overlast kunnen veroorzaken of die bedoeld zijn om overmatig drankgebruik te faciliteren. Zie ook artikel 2:44.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1

Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

voertuigen

:

voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b.

parkeren

:

parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2

Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3

Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4

Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5

Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6

Kampeermiddelen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in provinciale verordeningen.

Artikel 5:7

Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8

Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9

Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10

Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11

Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12

Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen te laten staan in daarvoor bestemde ruimten of plaatsen als deze in kennelijke staat van verwaarlozing of onvoldoende staat van onderhoud verkeren.

  • 3.

    Het college kan stallingsgebieden aanwijzen waar het, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, verboden is om een fiets of bromfiets langer dan vier weken onafgebroken te stallen.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13

Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden conform het collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14

Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15

Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 22.00 en 07.00 uur.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16

Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het tweede lid.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17

Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18

Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van een vergunning voor het hebben van een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 3.

    Het college kan standplaatsen aanwijzen waarvoor in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een meldingsplicht geldt.

Artikel 5:19

Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20

Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of in provinciale verordeningen.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22

Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23

Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:

    • a.

      vanwege strijd met het bestemmingsplan;

    • b.

      indien de burgemeester het organiseren van een snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de belang als genoemd in artikel 1:8 van deze verordening;

    • c.

      indien degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren daarvan niet tevoren een melding heeft gedaan. De burgemeester beslist binnen twee weken na ontvangst van de melding.

  • 2.

    De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c, binnen twee weken voorafgaand aan de snuffelmarkt onder vermelding van:

    • a.

      naam en adres van de organisator;

    • b.

      adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;

    • c.

      de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;

    • d.

      de frequentie van het houden van een snuffelmarkt;

    • e.

      het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden;

    • f.

      het aantal standplaatsen;

    • g.

      het te verwachten aantal bezoekers.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24

Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijde een vaartuig op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25

Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

[gereserveerd]

Artikel 5:26

Aanwijzingen ligplaats

[gereserveerd]

Artikel 5:27

Verbod innemen ligplaats

[gereserveerd]

Artikel 5:28

Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of in provinciale verordeningen.

Artikel 5:29

vervallen

Artikel 5:30

Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of in provinciale verordeningen.

Artikel 5:31

Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32

vervallen

Artikel 5:33

Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens provinciale verordeningen aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34

Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of provinciale verordeningen.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35

Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36

Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

Artikel 5:37

Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Artikel 5:38

Verbod om herinneringstekens op te richten

  • 1.

    Het is verboden om op de plaats van incidentele asverstrooiing of op de plaats van overlijden als dit de weg is of privé-terrein betreft een herinneringsteken op te richten of in stand te houden.

  • 2.

    Op grond van schriftelijk gegeven toestemming door de eigenaar van een terrein kan het college ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1

Strafbepaling

Overtreding van een bij of krachtens deze verordening vastgestelde verbodsbepaling, niet-nakoming van een bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet nakoming van een voorschrift aan een vergunning of ontheffing verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden gestraft.

Artikel 6:2

Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: personen, die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast.

2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met dit toezicht.

Artikel 6:3

Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4

Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    De Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Assen 1993, vastgesteld op 16 december 1993, wordt ingetrokken.

  • 2.

    De Drank-en horecaverordening wordt ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

Artikel 6:5

Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6

Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemeen Plaatselijke Verordening gemeente Assen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 februari 2010.

De raad voornoemd,

, voorzitter
, griffier

Toelichting Algemeen Plaatselijke Verordening Assen

De toelichting bij de artikelen 2:6, 2:16, 2:22, 2:23, 2:45, 2:46, 2:62, 2:63, 2:64, 2:67, 2:68, 5:29, 5:32 zijn vervallen.

Waar op de in deze verordening opgenomen artikelen geen toelichting is gegeven wordt verwezen naar de toelichting zoals die is gegeven in de model-Algemene Plaatselijke Verordening van de VNG, welke wordt geacht deel uit te maken van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 2A Aanpak ondermijning: voor publiek openstaande gebouwen

Artikel 2A:1 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

Dit artikel is een aanvulling op de bevoegdheden van de burgemeester om op grond van de APV of artikel 13b van de Opiumwet overlastgevende inrichtingen, zoals horecabedrijven en seksinrichtingen, dan wel woningen te sluiten op grond van artikel 174a Gemeentewet. De burgemeester kan met behulp van dit artikel optreden wanneer in een voor het publiek openstaand gebouw strafbare feiten plaatsvinden waardoor de openbare orde of het woon- of leefklimaat nadelig wordt beïnvloed of wanneer ondernemers van (dienstverlenende) bedrijven zoals garages, autoverhuurbedrijven, uitzendbureaus, winkels of afhaalgelegenheden zoals pizzeria’s of snackbars, overlast (blijven) veroorzaken of ter plaatse strafbare feiten plegen, deze faciliteren, gedogen of op enigerwijze toestaan. Dit zal in ieder geval onder meer kunnen gebeuren in de volgende situaties:

- Indien aannemelijk is, dat in of vanuit het voor het publiek openstaande gebouw activiteiten plaatsvinden, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw.

- Indien in of vanuit het voor het publiek openstaande gebouw strafbare feiten worden gepleegd.

- Indien zich in of vanuit het voor het publiek openstaande gebouw anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw.

In het zevende lid wordt de mogelijkheid geboden dat de burgemeester een sluiting voor onbepaalde duur op verzoek van belanghebbende(n) opheft. De burgemeester zal daartoe in de regel alleen over gaan op het moment dat er voldoende garanties aanwezig zijn waaruit blijkt dat de openbare orde en veiligheid in de omgeving van het pand gewaarborgd is. Hiervan is geen sprake als er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de situatie die heeft geleid tot een sluiting. In de praktijk zal de burgemeester een inrichting meestal voor een bepaalde duur sluiten.

Artikel 2A:2 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Tweede lid

De systematiek van artikel 2A:2 gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de stad geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen.

Bij een gebiedsgewijze aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied. De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten (strafbare feiten) van toepassing te verklaren op het pand of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht soelaas.

Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan op grond van het APV artikel een vergunningplicht voor een branche of gebied worden ingevoerd.

Een aanwijzing van een bepaalde branche kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar het gebied waarvoor een bepaalde branche wordt aangewezen, kan ook de gehele gemeente beslaan. Bij aanwijzing van een branche wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.

Vierde en zevende lid

De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in de artikelen 1:6 en 1:8. In deze leden staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het bedrijf. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden (artikel 1:4).

Elfde lid

Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.

Veertiende lid

Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.

De openbare orde en veiligheid vormt de reden om van een lex silencio positivo af te zien.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

In het kader van de herziening is alleen een nieuwe toelichting gemaakt voor lid 3. Het overige gedeelte van de toelichting is gelijk aan het model. Deze toelichting hoort nog bij het "oude" APV-artikel en is niet aangepast aan de nieuwe verordening.

Derde lid

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet in geval van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden.

Een nutsbedrijf heeft op grond van artikel 2:11 een vergunning nodig voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. In het derde lid wordt een uitzondering gemaakt in geval er sprake is van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden. Dit lid is opgenomen in het kader van deregulering en strekt tot lastenverlichting. Voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken) is een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde (gemeentelijke) Telecommunicatieverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikelen 2:24 en 2:25 Evenement: vergunning, vereenvoudigde procedure of melding

In het kader van deregulering zijn de artikelen over evenementen van belang. Artikel 2:25 biedt via lid 2 de mogelijkheid dat de burgemeester een categorie evenementen aanwijst, waarbij volstaan kan worden met melding voorafgaande aan het evenement. Het zal daarbij gaan om een klein evenement met een beperkt aantal bezoekers. Daarboven biedt lid 3 van dit artikel de mogelijkheid dat de burgemeester een categorie evenementen aanwijst, waarbij kan worden volstaan met een vereenvoudigde aanvraagprocedure vergeleken bij een grootschalig evenement met grote impact op de omgeving.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichting in het kader van bescherming openbare orde

Artikel 2:27 Begripsbepalingen openbare inrichting

Sub a.

De begripsomschrijving van een openbare inrichting in dit artikel is breder dan die van bijvoorbeeld de Drank- en Horecawet. Onder een bedrijf in de zin van dit artikel wordt ook verstaan het schenken van niet-alcoholhoudende dranken en het verstrekken van rookwaar. Dit om zo ook coffeeshops onder de APV te laten vallen. Coffeeshops worden daarom als gewone openbare inrichtingen behandeld. Er zijn geen bijzondere bepalingen over coffeeshops opgenomen. Zie ook(pagina Ia-2-68 toelichting bij model-APV).

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

Algemeen.

De gemeente Assen heeft er bewust voor gekozen om het exploitatievergunningenstelsel te handhaven. Dit om overzicht te houden in het uitgangsgebied en op (regelmatig wisselende) eigenaren van openbare inrichtingen. Bovendien kunnen door dit stelsel voorschriften op maat worden gegeven (persoonsgeboden). Door het hanteren van een exploitatievergunning kan de openbare orde en veiligheid adequaat worden gehandhaafd. Vergunningverlening slechts gestoeld op de Drank- en Horecawet biedt slechts een waarborg ten aanzien van aspecten van sociaal-hygiënische en sociaal-economische aard. Tenslotte zal door de vergunningplicht o.g.v. de APV ook voor leidinggevenden van een bedrijf die niet onder reikwijdte van de Drank- en Horecawet vallen een verklaring omtrent het gedrag worden gevraagd. Zonder deze vergunningplicht bij de categorie Horeca alcoholvrij kan er geen Bibob-onderzoek plaatsvinden. Artikel 2:28 APV biedt hiervoor de grondslag.

Lid 2.

Voor een aantal categorieën van kleinschalige horecagelegenheden, waar de openbare orde evident niet in het geding is, is in de visie van de VNG geen vergunning nodig. Te denken valt aan tearooms, een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons etc. Vooralsnog is gekozen om winkels in de zin van de Winkeltijdenwet, die als nevenactiviteit een zeer beperkt horecagedeelte hebben, en openbare inrichtingen in zorginstellingen vrij te stellen van het systeem van exploitatievergunningen. Uit de begripsbepaling 2:27 volgt dat dit soort bedrijven niet in aanmerking komt voor een terras. Een terras is namelijk per definitie onderdeel van een horecabedrijf.

Artikel 2:28:1 Weigeringsgronden exploitatievergunning

Algemeen.

De weigeringsgronden uit artikel 1:8 zijn t.a.v. horeca te ruim geformuleerd en daarom worden in dit artikel weigeringsgronden benoopenbare inrichtingemd gericht op de openbare orde en op het woon- en leefklimaat. Dit tegen de achtergrond dat de exploitatievergunning primair een overlastvergunning is. In het verlengde van deze weigeringsbepaling moet het systeem van maximumstelsels worden genoemd. Het is mogelijk het aantal te verlenen vergunningen aan een vastgesteld maximum te binden, indien aannemelijk is of is aangetoond dat van een gevaar van de openbare orde of het woon- en leefklimaat in de betreffende straat of wijk sprake is. Jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter en de Europese Dienstenregeling geven aan dat dit instrument, om paal en perk aan overlastbeleving te stellen, hanteerbaar is. Dit artikel is de grondslag om daar als dat nodig is toepassing aan te geven.

Lid 4.

Deze bepaling is opgenomen in het kader van de Wet Bibob. Bij toepassing van dit instrument zal de gemeente eerst zelf het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de leidinggevende te onderzoeken. Het belangrijkste hulpmiddel daarbij is de toets omtrent het levensgedrag en de verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 2:29 Sluitingstijd horecabedrijf

Lid 1.

De bestaande praktijk is nu opgenomen in de APV. Dit betekent dat het systeem waarbij bedrijven jaarlijks ontheffing moeten vragen en daar leges over zijn verschuldigd is verlaten. Uitgangspunt is dat horecabedrijven in principe tot 0.400 uur bezoekers mogen toelaten en dat de bezoekers om 05.00 uur het bedrijf hebben moeten verlaten. Bij het handhaven van sluitingstijden past de burgemeester beleidsregels toe.

Lid 2.

Ingeval van bijzondere aanvragen kan de burgemeester afwijken van de in het eerste lid genoemde sluitingstijd van 05.00 uur. Het kan daarbij zowel gaan om een eerder sluitingstijdstip als een latere. In de exploitatievergunning wordt in dat geval gemotiveerd aangegeven waarom die exploitant de daarin geregelde sluitingstijden krijgt opgelegd. Te denken valt bijvoorbeeld aan een horecavoorziening in een theater, waarbij bij specifieke activiteiten in het theater horecavoorziening gewenst is. Ook kan gedacht worden aan zogenaamde nachtclubs/cafés.

Lid 3.

Een openbare inrichting zoals bedoeld in artikel 2:27 onder a. kan vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) of onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen. In dat kader kunnen voorschriften of nadere eisen worden gesteld ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting. De Wm beoogt een uitputtende regeling te geven ter voorkoming of beperking van alle nadelige gevolgen van het milieu door het in werking zijn van krachtens die wet aangewezen inrichtingen. Die regeling kan niet bij verordening worden aangevuld, indien daarmee wordt beoogd dezelfde belangen te beschermen.

Afdeling 8a. Bijzondere horeca

De bepalingen uit afdeling 8 hebben de openbare orde als oogmerk. In afdeling 8a staan bepalingen die gebaseerd zijn op de Drank- en Horecawet en die daarom sociaal-hygiënische en sociaal-economische motieven ten grondslag hebben. Door het hier opnemen van een tweetal bepalingen kan de Drank- en horecaverordening vervallen.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het eerste lid bepaalt dat het verboden is om de orde in een openbare inrichting te verstoren. Op verzoek van de Asser horeca zijn de leden 2 tot en met 4 toegevoegd. Daarmee wordt het systeem van de "zwarte lijst" toegepast. Op grond daarvan kan de burgemeester personen die zich aan alcoholhoudende drank te buiten plegen te gaan en die de openbare orde verstoren een verbod opleggen om zich in aan te geven openbare inrichtingen te bevinden. De burgemeester deelt het verbod mee aan de leidinggevenden van openbare inrichting en de gedurig alcohol consumerende openbare orde overtreder. Het verbod is tweezijdig. Enerzijds mag de leidinggevende iemand die op de "zwarte lijst" staat niet toelaten tot zijn bedrijf. Aan de andere kant richt het verbod zich rechtstreeks tot degene die op de "zwarte lijst" staat. Het systeem wordt weinig toegepast, maar lijkt effectief om ordeverstoring tegen te gaan. Uit jurisprudentie van zowel de Hoge Raad als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het instrument van de "zwarte lijst" toelaatbaar is.

Artikel 2:34:1 Beperkende voorwaarden schenken alcohol

Artikel 2:34:1 heeft tot doel de positie van de reguliere horeca te beschermen. Daartoe worden beperkingen gesteld aan het kunnen schenken van alcohol vanuit organisaties die zich richten op activiteiten van sportieve, sociaal-culturele-, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

Artikel 2:34:2 Alcoholvrije horeca

bepaalt dat paracommerciële rechtspersonen geen alcoholhoudende drank mogen verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

Het is dus wel toegestaan om bijeenkomsten te organiseren waarbij geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Ook is het op grond van deze formulering mogelijk om de ruimte (kantine, buurthuis e.d.) te verhuren voor bijeenkomsten van derden waardoor de exploitatiemogelijkheden van het vastgoed toenemen.

Artikelen 2:47 tot en met 2:49 Hinderlijk of verboden gedrag in publiek domein/gebouw

Het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2008, LJN BB4108, heeft consequenties voor de politiepraktijk. Nadien is nagegaan of sprake is van een lacune in de wetgeving. In de brief van 2 december 2009 van de Minister van BZK aan de burgemeesters staat de conclusie dat wetswijziging niet nodig is. Een deugdelijke grondslag voor bevelen van de politie aan personen die de openbare orde verstoren kan gelegd worden door die concreet te benoemen in de APV.

Artikel 2:52 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Dit artikel ziet toe op het gebruik van vaste camera's. Het gebruik van mobiele camera's staat hier los van en kan gebaseerd worden op artikel 2 Politiewet 1993.

Afdeling 14. Overlast door dieren

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Dit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Omdat een dergelijk besluit een sterk openbare orde-karakter heeft en daarbij vaak een snel handelen naar aanleiding van een incident vraagt, is bij de aanpassing van 2015 besloten om deze bevoegdheid bij de burgemeester te beleggen (was voorheen het college).

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins aan tegemoet te komen is artikel 2:59a opgenomen. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is. Hierbij zijn de volgende drie cumulatief geldende voorzieningen benoemd:

- een duidelijk leesbaar waarschuwingsbord dat vanaf de weg zichtbaar is;

- een buiten het terrein geplaatste brievenbus of aanbelmogelijkheid, en

- een deugdelijke afrastering die voorkomt dat de hond zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden.

Artikel 2:67

Opkopers hebben een registratieplicht die staat omschreven in artikel 437 Sr. Deze registratieplicht

bestaat reeds sinds 1880. Op basis van artikel 437 Sr zijn opkopers wettelijk verplicht een doorlopend en gewaarmerkt inkoopregister bij te houden. Hierin moeten zij de volgende zaken registeren: a) de datum van verkrijgen van het goed; b) een zo specifiek mogelijke omschrijving van het goed; c) de prijs; d) de naam en het adres van de aanbieder van het goed. Bij handel in koper(legering) tegen contante betaling moeten ook het nummer en het type identiteitsbewijs waarmee de aanbieder zich legitimeert worden vermeld.

Het ministerie van Veiligheid en Justitie start in 2017 een wetgevingstraject om het gebruik van het digitaal opkoopregister (DOR) wettelijk verplicht te stellen. Voordelen van het DOR zijn dat heling makkelijker te constateren is en de aanbieder van het goed sneller te achterhalen is, waarmee de pakkans voor heling toeneemt. Het DOR kan daarom, met name voor opkopers, worden gezien als een ‘eerlijkheidswaarmerk’ en is handig voor de eigen bedrijfsvoering.

Het DOR is een inkoopregister. Het inkoopregister heeft een strafrechtelijke basis in het Wetboek van Strafrecht. Alvorens opkopers met het DOR kunnen werken, dient dit als een gewaarmerkt register gekenmerkt te zijn. Hiervoor is een aanwijzingsbesluit van de burgemeester vereist.

Afdeling 17. Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De modelregeling van de APV bevat een artikel over bestuurlijke ophouding. Dit is een zeer zwaar instrument dat vrijwel nog niet is toegepast. Ook bestaat twijfel over de juridische houdbaarheid en toepasbaarheid van dit instrument. Het rijk onderzoekt of het mogelijk is om met een lichtere variant te komen. In afwachting hiervan is de modelbepaling niet in de APV van de gemeente Assen opgenomen.

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Artikel 3:2 Begripsbepaling

Overeenkomstig artikel 160, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder verordeningen zoals de APV), tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester te worden aangemerkt als het ‘bevoegde bestuursorgaan’ bij de vergunningverlening voor een seksbedrijf. Zijn bevoegdheid treft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen (zoals veruit de meeste seksinrichtingen) en de daarbij behorende erven (zie in dit verband artikel 174 van de Gemeentewet). In de definitie van seksinrichtingen is het ruimere begrip 'ruimte' opgenomen. Dat betekent dat het college bijvoorbeeld bevoegd is als het gaat om escortbedrijven. Het college kan zijn bevoegdheid ter zake mandateren aan de burgemeester op grond van artikel 168, eerste lid, van de Gemeentewet.

Prostitutiebedrijven zijn er in verschillende varianten. In de eerste plaats vallen hieronder de locatiegebonden bedrijven met één of meerdere seksinrichtingen. Ook een niet-locatiegebonden bedrijf kan een prostitutiebedrijf zijn; veelal gaat het dan om een escortbedrijf, dat bemiddelt tussen prostituees en klanten. Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen van) deze locaties – onder omstandigheden – als seksinrichting aangemerkt worden. Een dergelijke (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. Er zijn ook prostituees die niet werkzaam zijn voor of bij een door een ander geëxploiteerd prostitutiebedrijf, maar die zelfstandig werken, veelal thuis. Als een prostituee op haar thuisadres werkzaam is en geen andere prostituees in haar woning laat werken, is er in beginsel geen sprake van een prostitutiebedrijf, maar van een aan huis gebonden beroep, en is geen vergunning nodig (wel kunnen uit het bestemmingsplan belemmeringen voortvloeien om dergelijke activiteiten te mogen ondernemen). Als echter de activiteiten van de thuiswerkende prostituee een zakelijke uitstraling hebben, bijvoorbeeld als er zodanig met dat adres wordt geadverteerd dat er een publiekstrekkende werking vanuit gaat, er verlichting of reclame-uitingen aan het pand zichtbaar zijn of er meerdere prostituees op hetzelfde adres werkzaam zijn, dan is er sprake van bedrijfsmatige activiteiten en daarmee van een prostitutiebedrijf waarvoor een vergunning noodzakelijk is.

Thuiswerkers en zelfstandig werkende prostituees die geen vergunning nodig hebben, worden verzocht om zich te laten erkennen door de gemeente. Een erkenning houdt in dat de gemeente op de hoogte is van de thuisprostitutie. Om tot een erkenning te komen is een contactmoment nodig tussen gemeente en prostituee. Het contact gaat over hulpverlening, veiligheid en de leefbaarheid in de buurt. Het thuiswerk mag geen overlast voor de omgeving veroorzaken. De gemeente biedt in dit contactmoment een aantal mogelijkheden aan waardoor de thuiswerker beter wordt beschermd tegen misstanden.

Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf.

Artikel 3:3 Vergunning

Er is voor gekozen om seksbedrijven met een vergunningenstelsel te reguleren. Dit houdt in dat het uitoefenen van een seksbedrijf verboden is, tenzij een vergunning is verleend.

Met het oog op een toekomstbestendige uitvoeringspraktijk is in het tweede lid een zorgplicht voor het bevoegd bestuursorgaan opgenomen. Als er sprake is van de verlening van schaarse vergunningen dan moet het bevoegde bestuursorgaan een selectieprocedure hanteren die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie biedt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

Buiten op basis van de in dit het tweede lid genoemde gronden, kan een vergunning bovendien ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet. Omdat schorsing in die gevallen niet voor de hand ligt, is dat hier verder niet geregeld.

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

Met dit voorschrift wordt o.a. – net als voor de exploitant van een seksbedrijf – een leeftijdseis voor prostituees geïntroduceerd. Hiertoe is besloten vanwege het gegeven dat jonge prostituees met name vatbaar voor en slachtoffer van misstanden als dwang, misbruik en mensenhandel zijn. Bovendien zijn prostituees van 21 jaar en ouder weerbaarder dan zeer jonge prostituees en is de kans groter dat ze over een startkwalificatie beschikking waarmee de eventuele economische druk om te kiezen voor de prostitutie lager is en bovendien een eventuele gewenste uitstap vergemakkelijkt wordt. Het stellen van een leeftijdgrens wordt als passend en noodzakelijk middel beschouwd om deze misstanden te bestrijden. Daarmee is het gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel, bovendien zijn de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk. Hierdoor levert het onderscheid naar leeftijd geen strijd op met het verbod van leeftijdsdiscriminatie.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

Ter versterking van de sociale positie van de prostituee is het van belang dat er in een prostitutiebedrijf maatregelen worden getroffen op het gebied van hygiëne en van de gezondheid, de veiligheid, het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees. Daartoe moet bij het aanvragen van een vergunning de exploitant een bedrijfsplan overleggen, zodat vooraf kan worden beoordeeld of de exploitant voor deze punten voldoende oog heeft, en zorg draagt voor goede arbeidsomstandigheden.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen

Het oplaten van ballonnen levert de nodige milieuschade op. Het zorgt voor zwerfvuil en is op verschillende manieren schadelijk voor dieren. Ballonnen die opgelaten worden door middel van vuur leveren daarnaast ook brandgevaar op. Om deze redenen gaat de raad over tot het opnemen van een verbod op het oplaten van ballonnen in de APV.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.10 Begripsomschrijvingen

  • a.

    Boom. Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming.

  • b.

    Houtopstand. Het kernbegrip van deze bepalingen. Door dit begrip centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.

  • i.

    Boomwaarde. De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs en Houtige gewassen voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methode voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.

  • j.

    Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief de stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandalaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. Het verwijderen van de wortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen.

  • k.

    Bomen-effect-analyse. Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen-effect-analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt deboomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg en het toezicht op de uitvoering.

Artikel 4:11 Kapvergunning

2.Alle bomen (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) op private percelen met een totaaloppervlakte van minder dan 100 m2 zijn kapvergunningvrij. Met totaaloppervlakte is bedoeld de totale grondoppervlakte inclusief bebouwing. Op deze wijze zijn kleine tuinen uitgezonderd van het kapverbod. Grotere tuinen kunnen meer of forsere houtopstanden bergen en deze kunnen een substantiële bijdrage leveren aan het groene karakter van de wijk of het gebied. Dode houtopstand. Er wordt voor het kapverbod geen onderscheid gemaakt tussen vitale en afgestorven houtopstand. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of "bij vergissing" een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologische waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.

Artikel 4:12 Lijst van monumentale bomen

1.De lijst met monumentale bomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstand. De lijst bestaat in de gemeente Assen uit monumentale bomen (gemeentelijk en particulier bezit), waardevolle bomen (alleen gemeentelijk bezit) en toekomstbomen (alleen gemeentelijk bezit). De lijst kan houtopstand bevatten met een kleinere dwarsdoorsnede dan in artikel 1 genoemd. Op deze wijze kan (landschappelijk) waardevolle houtopstand, zoals beeldbepalende Rhododendrons, magnolia's of klimplanten of nieuw aangeplante herdenkingsbomen met een kleinere diktemaat toch bescherming genieten. Duurzaam behoud van houtopstand op de lijst van monumentale bomen heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een kapvergunning wordt verleend.

Artikel 4:12:4 Bijzondere vergunningvoorschriften

Voorwaarde van niet-gebruik. Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de boom al feitelijk is gekapt, voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning. De opschortende werking van deze voorwaarde is niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Bezwaarmakers moeten om tussentijdse kap te voorkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepschrift een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin niet gekapt mag worden en de bezwaarmakers de mogelijkheid hebben een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.

Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte.

Noodkap. Het college van burgemeester en wethouders kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4:12:5 Herplant- en instandhoudingsplicht

Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven.

Artikel 4:12:6 Bestrijding van boomziekten

Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat de verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen.

In het vierde lid is een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid in aanvulling op de algemene bestuursdwangbevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen.

Artikel 4:12:8 Schadevergoeding

De Boswet schrijft voor dat dit artikel gemeentelijke kapbepalingen moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen geweigerd wordt.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Vanwege grote meerdaagse evenementen zoals met name de TT hanteert de gemeente een regiem om tijdelijk kamperen gekoppeld aan die evenementen mogelijk te maken. De bedoeling daarvan is om wildkamperen tegen te gaan. Het artikel geeft de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de openbare orde, (brand)veiligheid en gezondheidszorg. Aan het artikel is ook handhaving gekoppeld. Zo is er een Handhavingskader Witten en zijn er Beleidsregels vuren bij tijdelijke campings. Overigens is het de lijn om de beheerders van tijdelijke campings zo veel mogelijk verantwoordelijk te maken voor het bewaken van orde, rust en veiligheid op de tijdelijke campings.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding er gemeente

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

De volgende passage is in aanvulling op de toelichting van de model APV van de VNG:

De uitzondering die in het derde lid is gecreëerd betekent lastenverlichting voor die instellingen die collecteren op grond van de nationale kalender van het CBF.

Voor de verkoop van goederen door lokale belangenverenigingen, sportclubs etc. is ervoor gekozen een vergunningplicht te houden zodat op voorhand voor spreiding van inzamelingsacties kan worden gezorgd. Ook wordt hiermee voorkomen dat er in een korte periode door meerdere organisaties goederen worden verkocht.

Toelichting Model-Algemene Plaatselijke Verordening

Transponeringstabel (inclusief veranderingen t.o.v. APV 1993)

De nummering van de APV Assen (2010) wijkt op enkele plaatsen sterk af van de nummering van de vorige versie (1993). Om de aansluiting tussen de versies gemakkelijker te maken, is hieronder de transponeringstabel opgenomen.

Van deze versie naar vorige versie

artikel APV Assen (2010)

vorige versie

Artikel 1:1 Begripsbepalingen (vereenvoudigd)

1.1

Artikel 1:2 Beslistermijn (Europese Dienstenrichtlijn)

--

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

--

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1.2

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

1.3

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1.4

Artikel 1:7 Termijnen (vergunning voor onbepaalde tijd, = deregulering/Europese Dienstenrichtlijn)

1.5

Artikel 1:8 Weigeringsgronden (vereenvoudigd, Europese Dienstenrichtlijn)

--

Artikel 1:9 Lex Silencio (toegevoegd, Europese Dienstenrichtlijn)

--

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

2.1.1.1

Artikel 2:2 Optochten (geïntegreerd in artikel 2:25)

2.1.2.1

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

2.1.2.2

Artikel 2:4 Afwijking termijn (opgenomen in 2:3)

2.1.2.3

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (opgenomen in 2:3)

2.1.2.4

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

2.1.4.1

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (geschrapt)

2.1.5.1

Artikel 2:8 Dienstverlening (geschrapt)

2.1.5.2

Artikel 2:9 Straatartiest

2.1.5.3

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (gedereguleerd)

2.1.6.1

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (gedereguleerd)

2.1.6.2

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg (gedereguleerd)

2.1.6.3

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (geschrapt)

2.1.7.1

Artikel 2:14 Winkelwagentjes (geschrapt)

2.1.7.2

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp (geschrapt)

2.1.7.3

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

2.1.7.4

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d. (geschrapt)

--

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

2.1.7.6

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (geschrapt)

2.1.7.8

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (geschrapt)

2.1.7.9

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

2.1.7.7

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

2.1.7.11

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

2.1.7.12

Artikel 2:24 Begripsbepaling

2.2.1

Artikel 2:25 Evenement (gedereguleerd)

2.2.2

Artikel 2:26 Ordeverstoring

2.2.3

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

2.3.1.1

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

2.3.1.2

Artikel 2:28:1 Weigeringsgronden exploitatievergunning

--

Artikel 2:29 Sluitingstijd

2.3.1.4

Artikel 2:30 Intrekkings- en wijzigingsgronden voor verleende vergunning

2.3.1.3

Artikel 2:30:1 Glas en blik

--

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

2.3.1.6

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

2.5.5

Artikel 2:33 Ordeverstoring

2.3.1.7

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

2.3.1.9

Artikel 2:34:1Voorwaarden (deregulering)

--

Artikel 2:34:2Alcoholvrije horeca (deregulering)

--

Artikel 2:35 Begripsbepaling

2.3.2.1

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

2.3.2.2

Artikel 2:37 Nachtregister

2.3.2.3

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

2.3.2.4

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

2.3.3.1

Artikel 2:40 Speelautomaten

--

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

2.4.1A

Artikel 2:42 Plakken en kladden

2.4.2

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

2.4.3

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen (verplaatst naar artikel 2:66:1)

2.4.4

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

2.4.6

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

2.4.7

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

2.4.8

Artikel 2:48 Verboden gedrag bij of in gebouwen

2.4.10

Artikel 2:49 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

2.4.11

Artikel 2:50 Bespieden van personen

2.4.14

Artikel 2:50:1 Natuurlijke behoefte doen

4.2.6

Artikel 2:51 Bedelarij

2.4.25

Artikel 2:52 Verboden drankgebruik

2.4.9

Artikel 2:53 Drugshandel op straat

2.8.1

Artikel 2:53:1 Neerzetten fietsen e.d.

2.4.12

Artikel 2:53:2 Overlast van fiets of bromfiets op de markt en kermisterrein e.d.

2.4.13

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (geschrapt)

2.4.15

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (geschrapt)

2.4.16

Artikel 2:56 Alarminstallaties (geschrapt, gedereguleerd)

2.4.17

Artikel 2:57 Loslopende honden

2.4.18

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

2.4.19

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

2.4.20

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

2.4.21

Artikel 2:61 Wilde dieren (geschrapt)

--

Artikel 2:62 Loslopend vee

2.4.22

Artikel 2:63 Duiven

2.4.23

Artikel 2:64 Bijen

2.4.24

Artikel 2:65 Bedelarij (verplaatst naar artikel 2:51)

Artikel 2:66 Begripsbepaling

2.5.1

Artikel 2:66:1 Vervoer werktuigen voor braak

2.4.4

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

2.5.2

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van strafrecht

2.5.3

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (geschrapt)

2.5.4

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven (verplaatst)

2.5.5

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

2.7.1

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

2.7.2

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

2.7.3

Artikel 2:73:1 Carbidschieten

2.7.4

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

2.8.1

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding (gereserveerd)

--

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

2.9.1

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

--

Artikel 2:77:1 Gebiedsontzegging

--

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

3.1.1

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

--

Artikel 3:3 Nadere regels

3.1.3

Artikel 3:4 Exploitatievergunning prostitutie- of escortbedrijf

3.2.1

Artikel 3:4:1Aanvraag vergunning

--

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

3.2.2

Artikel 3:5:1Weigeringsgronden

--

Artikel 3:6 Sluitingstijden

3.2.3

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

3.2.4

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

--

Artikel 3:8:1Toezicht door exploitant en beheerder

3.2.6

Artikel 3:9 Straat-en raamprostitutie

3.2.7

Artikel 3:10 Sekswinkels (geschrapt)

--

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke (geschrapt)

--

Artikel 3:12 Beslissingstermijn (verplaatst)

3.3.1

Artikel 3:13 Weigeringsgronden (verplaatst)

3.3.2

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

3.4.1

Artikel 3:15 Wijziging beheer

3.4.2

Artikel 3:16 Overgangsbepaling (geschrapt)

--

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

4.1.1

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

4.1.2

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten (gedereguleerd)

4.1.3

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (geschrapt)

4.1.4

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

--

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

4.1.5

Artikel 4:7 Straatvegen (geschrapt)

4.2.5

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

4.2.6

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

--

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

4.5.1

Artikel 4:11 Kapvergunning

4.5.2

Artikel 4:12 Lijst van monumentale bomen

4.5.3

Artikel 4:12:1 Aanvraag vergunning

4.5.4

Artikel 4:12:2 Weigeringsgronden

4.5.5

Artikel 4:12:3 Vervaltermijn vergunning

4.5.6

Artikel 4:12:4 Bijzondere vergunningvoorschriften

4.5.7

Artikel 4:12:5 Herplant-instandhoudingsplicht

4.5.8

Artikel 4:12:6 Bestrijding boomziekten

4.5.10

Artikel 4:12:7 Bescherming publieke houtopstand

4.5.11

Artikel 4:12:8 Schadevergoeding

4.5.9

Artikel 4:12:9 Berscherming van groenvoorzieningen

4.3.1

Artikel 4:12:10Bescherming wallen

4.3.2

Artikel 4:12:11Bescherming bomen en struiken

4.3.4

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

4.4.1

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (geschrapt)

4.4.1a

Artikel 4:15 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclame

4.4.2

Artikel 4:16 Aanschrijving

4.4.3

Artikel 4:17 Begripsbepaling

5.8.1

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

5.8.2

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

2.1.3.1

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

5.1.1

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

5.1.2

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

5.1.2a

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

5.1.3

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

5.1.4

Artikel 5:6 Kampeermiddelen

5.1.5

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

5.1.6

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

5.1.7

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

5.1.8

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (geschrapt)

5.1.9

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

5.1.10

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

5.1.11

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen (gedereguleerd)

5.2.1

Artikel 5:14 Begripsbepaling

--

Artikel 5:15 Ventverbod (gedereguleerd)

5.2.2

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

--

Artikel 5:17 Begripsbepaling

--

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

5.2.3

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

5.2.3

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

5.2.3

Artikel 5:22 Begripsbepaling

--

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt (gedereguleerd)

5.2.4

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

5.3.1

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (geschrapt)

5.3.2

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats (geschrapt)

5.3.3

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats (geschrapt)

5.3.4

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

5.3.5

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

5.3.6

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

5.3.7

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

5.3.8

Artikel 5:32 Crossterreinen

5.4.1

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

5.4.2

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

5.5.1

Artikel 5:35 Begripsbepaling

5.6.1

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

5.6.2

Artikel 5:37 Hinder of overlast

--

Artikel 6:1 Strafbepaling

6.1

Artikel 6:2 Toezichthouders

6.2

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

6.3

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

6.4

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

6.5

Artikel 6:6 Citeertitel

6.6