Regeling vervallen per 01-08-2012

Gemeenschappelijke regeling Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug

Geldend van 03-03-2011 t/m 31-07-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Gemeenschappelijke regeling Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug

De gemeenteraden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters, ieder voor zover zij hiertoe bevoegd zijn, van de gemeenten Amerongen, De Bilt, Bunnik, Driebergen-Rijsenburg, Doorn, Leersum, Maarn, Wijk bij Duurstede en Zeist.

Overwegende dat de genoemde bestuursorganen hun werkzaamheden op de terreinen van werk, bijstand gezamenlijk willen uitvoeren om de kwaliteit, de continuïteit, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van die uitvoering te vergroten en te borgen

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet

Besluiten tot het aangaan van de volgende gemeenschappelijke regeling

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

a). Deelnemers: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten

b). RSD: Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug

c). Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen

d). Regeling: deze gemeenschappelijke regeling

e). GS: het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht.

2.Waar in deze regeling gesproken wordt van overeenkomstige toepassing van de Gemeentewet, dient voor respectievelijk raad, college en burgemeester gelezen te worden algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam tot samenwerking tussen de deelnemers op het terrein van sociale zaken.

  • 2. Dit openbaar lichaam is genaamd Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug.

  • 3. Het openbaar lichaam is gevestigd te Zeist

  • 4. Het rechtsgebied van het openbaar lichaam omvat het grondgebied van de deelnemers.

Hoofdstuk 2 Doel, taakstelling en bevoegdheden

Artikel 3 Doel

De RSD heeft als doel het op een zo bedrijfsmatig mogelijke wijze (doen) uitvoeren van de taken van de deelnemende gemeentebesturen op de terreinen van werk en bijstand.

De RSD richt zich daarbij zowel op een efficiënte bedrijfsvoering als op een klantgerichte en effectieve dienstverlening.

Artikel 4 Taakstelling en bevoegdheden

  • 1. Binnen de doelstelling van het vorige artikel verricht de RSD alle beleidsmatige en uitvoerende taken, waaronder tevens begrepen zijn de daarmee samenhangende administratieve werkzaamheden, voor de deelnemers in het kader van de aan die deelnemers opgedragen of in de toekomst op te dragen taken in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren, de Wet Inburgering Nieuwkomers, de Wet schuldhulpverlening natuurlijke personen en alle overige daarop gebaseerde regelingen. .

  • 2. Gelet op het voorgaande lid dragen de op grond van de genoemde wetten en regelingen bevoegde gemeentelijke bestuursorganen hun bevoegdheden over aan de betreffende organen van het openbaar lichaam met uitzondering van de bevoegdheden met betrekking tot het vaststellen van het lokaal minimabeleid. De beleidsvoorbereiding en de uitvoering van het lokaal minimabeleid gebeurt wel door de RSD.

  • 3. De taakstelling zoals benoemd in het eerste lid wordt jaarlijks door het dagelijks bestuur in een bij de begroting behorend operationeel plan uitgewerkt in concrete doelstellingen.

Artikel 5 Verdergaande dienstverlening

  • 1. De RSD mag, met toestemming van het dagelijks bestuur, de dienstverlening zoals benoemd in het voorgaande artikel ook aan niet aan deze regeling deelnemende gemeenten aanbieden, indien deze daarom verzoeken.

  • 2. Deze dienstverlening zal geschieden op basis van een overeenkomst van opdracht tussen het openbaar lichaam en de betreffende gemeente(n).

Hoofdstuk 3 Bestuur

Artikel 6 Bestuursorganen

Deze regeling kent de volgende bestuursorganen:

  • ·

    algemeen bestuur

  • ·

    dagelijks bestuur

  • ·

    voorzitter.

Artikel 7 Algemeen bestuur: samenstelling

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit achtleden, waaronder de voorzitter.

  • 2.

    De raden van de deelnemers wijzen de leden als volgt aan:

    • ·

      De gemeenteraad van Zeist wijst twee leden aan

    • ·

      De gemeenteraad van Wijk bij Duurstede wijst een lid aan

    • ·

      De gemeenteraad van Bunnik wijst een lid aan

    • ·

      De gemeenteraad van De Bilt wijst twee leden aan

    • ·

      De gemeenteraden van Maarn, Amerongen, Leersum , Doorn en Driebergen-Rijsenburg wijzen gezamenlijk twee leden aan.

Van de twee leden die telkens een gemeente of groep van gemeenten vertegenwoordigen dient een lid een collegelid met de portefeuille sociale zaken te zijn.

  • 3.

    De raden beslissen in de eerste vergadering van elke zittingsperiode van de raden over de aanwijzing als bedoeld in het vorige lid.

  • 4.

    Indien tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de raad van de betreffende gemeente zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 5.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt als de zittingsperiode van de raad afloopt of indien het lidmaatschap van de raad of het college, waaruit het betreffende lid afkomstig is, tussentijds beëindigd wordt.

  • 6.

    In geval van het bestaan van een of meer vacatures blijft het algemeen bestuur bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 8 Algemeen bestuur: werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of tenminste vier leden dit vragen onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Op de vergaderingen van het algemeen bestuur is artikel 22 van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Alle taken en bevoegdheden in deze regeling die niet zijn opgedragen aan het dagelijks bestuur of de voorzitter behoren aan het algemeen bestuur.

  • 4. Indien in de vergaderingen van het algemeen bestuur over zaken en/of personen gestemd wordt, is de verdeling van de stemmen als volgt:

    • ·

      de leden afkomstig uit de gemeenten Wijk bij Duurstede en Bunnik ieder een stem

    • ·

      de leden afkomstig uit de gemeente De Bilt: gezamenlijk twee stemmen

    • ·

      de leden afkomstig uit de gemeenten Amerongen, Doorn, Leersum, Maarn en Driebergen-Rijsenburg: gezamenlijk twee stemmen

    • ·

      de leden afkomstig uit de gemeente Zeist: gezamenlijk twee stemmen, met dien verstande dat bij het staken van stemmen de stem van de raadsvertegenwoordiger van Zeist de doorslag geeft.

  • 5. Het algemeen bestuur kan voor de regeling van zijn werkzaamheden een reglement van orde vaststellen.

Artikel 9 Dagelijks bestuur: samenstelling

1.Het dagelijks bestuur bestaat uit vier leden waaronder de voorzitter.2.De leden van het dagelijks bestuur worden door en vanuit het algemeen bestuur aangewezen met dien verstande dat in beginsel portefeuillehouders sociale zaken, zoals vermeld in artikel 7, lid 2 van deze regeling, worden benoemd.

Bij de aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur wordt de volgende verhouding in acht genomen:

  • ·

    een lid van de gemeente Wijk bij Duurstede (tevens de gemeente Bunnik vertegenwoordigend)

  • ·

    een lid afkomstig uit de vertegenwoordigers van de gemeenten Amerongen, Doorn, Leersum, Maarn en Driebergen-Rijsenburg

  • ·

    een lid afkomstig uit de gemeente De Bilt

  • ·

    een lid afkomstig uit de gemeente Zeist.

    • 3.

      Bij de aanwijzing zoals bedoeld in het vorige lid wordt tevens een plaatsvervangend lid aangewezen.

    • 4.

      Het algemeen bestuur kan besluiten maximaal twee leden aan het dagelijks bestuur toe te voegen buiten de kring van het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur kan op voorstel van het dagelijks bestuur besluiten aan deze leden een vergoeding voor hun werkzaamheden toe te kennen.

    • 5.

      Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt, indien een lid als zodanig ontslag neemt of ontslagen wordt door het algemeen bestuur en zodra hij ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

Artikel 10 Dagelijks bestuur: werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert in beginsel zes keer per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of een der leden daarom verzoekt onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Indien in de vergaderingen van het dagelijks bestuur gestemd wordt over zaken en/of personen heeft ieder lid een stem met dien verstande dat:

    • ·

      het lid van de gemeente Wijk bij Duurstede vooroverleg houdt met de vertegenwoordiger van Bunnik in het algemeen bestuur over het stemgedrag. Indien dit vooroverleg niet tot overeenstemming leidt over de wijze van uitoefening van het stemgedrag, laat het algemeen bestuurslid uit Bunnik dit schriftelijk en met redenen omkleed aan het dagelijks bestuur weten. Het algemeen bestuurslid kan deze verklaring op zijn wens in de vergadering van het dagelijks bestuur mondeling toelichten. Deze verklaringen worden aan de besluitvorming in die vergadering toegevoegd

    • ·

      bij staken van de stemmen de stem van het dagelijks bestuurslid uit de gemeente Zeist de doorslag geeft.

  • 3. In geval van stemming in het dagelijks bestuur onthouden de externe leden zich van stemming.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan de uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden opdragen aan een of meer van zijn leden. Het algemeen bestuur wordt over de eventueel verleende mandaten geïnformeerd.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan voor zijn werkwijze een reglement van orde vaststellen. Dit reglement wordt ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.

Artikel 11 Dagelijks bestuur: taken en bevoegdheden

Tot de taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur behoort in ieder geval:

  • ·

    het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en besluitvorming wordt voorgelegd

  • ·

    het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur

  • ·

    het nemen van besluiten op grond van de overgedragen bestuursbevoegdheden van de colleges van de deelnemers, zoals bepaald in artikel 4 van deze regeling

  • ·

    de benoeming, schorsing en ontslag van medewerkers van de RSD, met uitzondering van de benoeming en het ontslag van de directeur en de leden van het managementteam

  • ·

    het houden van toezicht op het functioneren van de RSD.

Artikel 12 De voorzitter: wijze van benoeming en taak

  • 1. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden door en uit het algemeen bestuur benoemd.

  • 2. De voorzitter is voorzitter van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 3. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 4. De voorzitter tekent alle stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan. Hij kan deze tekeningsbevoegdheid door middel van een besluit aan een ander opdragen.

  • 5. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze bevoegdheid door middel van een besluit aan een ander opdragen.

  • 6. Het algemeen en dagelijks bestuur worden geïnformeerd over eventuele mandaat- en volmachtbesluiten zoals vermeld in de twee voorgaande leden.

Artikel 13 Commissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de wet commissies van advies en bestuurscommissies instellen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan tijdelijke commissies van advies instellen.

Hoofdstuk 4 Inlichtingen en verantwoording

Artikel 14 Aan de deelnemers

  • 1. Het algemeen en dagelijks bestuur verstrekken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, schriftelijk aan de raden van de deelnemers de door hen of door een of meer van hun leden gevraagde inlichtingen.

  • 2. Het algemeen en dagelijks bestuur geven ongevraagd aan de raden en colleges van de deelnemers alle informatie die voor een juiste beoordeling van het gevoerde beleid nodig is. Zij verstrekken hiertoe in ieder geval tweemaal per jaar informatie over de voortgang van de uitvoering van de taakstelling zoals opgenomen in het operationele plan en de daarmee gepaard gaande kosten.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de raad van de gemeente waarin hij zitting heeft alle inlichtingen die door die raad, een of meer leden daarvan of het college worden gevraagd.

  • 4. Een lid van het algemeen bestuur is aan de raad van de gemeente waarin hij zitting heeft en aan een of meer leden daarvan verantwoording schuldig over het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 5. Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad van de gemeente waarin hij zitting heeft, als zodanig worden ontslagen, indien hij niet meer het vertrouwen van de raad bezit.

Artikel 15 Aan het algemeen bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur of aan een of meer leden daarvan alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde en te voeren bestuur noodzakelijk is.

  • 3. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen als dit lid niet meer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit. Artikel 49 Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter.

Hoofdstuk 5 Organisatie en medewerkers

Artikel 16 Directeur: benoeming en taakstelling

  • 1. Aan het hoofd van de organisatie van de RSD staat een directeur.

  • 2. De directeur wordt benoemd en ontslagen door het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur is bevoegd de directeur te schorsen.

  • 3. De directeur staat het algemeen en dagelijks bestuur bij in hun functioneren. Hij woont de vergaderingen van beide bestuursorganen bij en heeft daarin een adviserende stem.

  • 4. De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 5. De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de organisatie van de RSD.

  • 6. De directeur is verantwoording verschuldigd aan het dagelijks bestuur.

Artikel 17 Directiestatuut

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt, gehoord de directeur, een directiestatuut vast waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de directeur worden beschreven.

  • 2. In het directiestatuut kan het dagelijks bestuur de instelling van een managementteam van de RSD nader regelen. Daarbij worden van de leden van het managementteam de taakverdeling en verantwoordelijkheden en bevoegdheden eveneens vastgelegd.

  • 3. De mandaten en volmachten van de directeur worden door het dagelijks bestuur en de voorzitter vastgesteld. Dit mandaat- en volmachtsbesluit worden als bijlage bij het directiestatuut gevoegd.

  • 4. Mede op basis van het operationele jaarplan, zoals vermeld in artikel 4, lid 3 van de regeling, maakt het dagelijks bestuur jaarlijkse prestatieafspraken met de directeur. Deze afspraken worden vastgelegd in een managementovereenkomst, die aan het directiestatuut wordt gehecht.

  • 5. Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur over het directiestatuut, het mandaat- en volmachtbesluit en de managementovereenkomst.

Artikel 18 Overige medewerkers

  • 1. De overige medewerkers van de RSD worden door het dagelijks bestuur benoemd op basis van een door de directeur op te stellen personeelsplan.

  • 2. Op deze medewerkers is een door het algemeen bestuur vastgestelde collectieve arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid kan het algemeen bestuur aanvullende arbeidsvoorwaarden vaststellen.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 19 Algemeen

  • 1. Met betrekking tot het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van het openbaar lichaam als mede de controle met betrekking tot de laatste twee onderwerpen zijn de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur opdragen een onderzoek in te stellen naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur.

Artikel 20 Begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks voor 1 april een ontwerpbegroting op voor het volgende kalenderjaar en zendt deze terstond, voorzien van een toelichting, aan de raden en colleges van de deelnemers.

  • 2. De deelnemers kunnen het dagelijks bestuur uiterlijk voor 1 juni van hun gevoelens over de ontwerpbegroting doen blijken.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 15 juni, de ontwerpbegroting, de opmerkingen van de deelnemers en zo nodig een nota van wijzigingen aan het algemeen bestuur.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt de begroting voor 1 juli vast en zendt terstond afschriften aan de deelnemers.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde begroting voor 15 juli aan gedeputeerde staten.

Artikel 21 Financiering

  • 1. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage iedere deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken en de organisatiekosten daarvan door de RSD overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de regeling. De uitgangspunten voor de verdeling van de kosten over de deelnemers worden door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 2. Voorschotten voor de taakuitvoering en de organisatie van de RSD worden jaarlijks voor het begin van ieder kalenderjaar aan de deelnemers op basis van de begroting in rekening gebracht.

  • 3. De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen dat het openbaar lichaam over voldoende middelen beschikt om tijdig aan zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 4. Indien het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemer weigert de uitgaven voor het openbaar lichaam op de begroting te zetten, doet het onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van het bepaalde in de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Artikel 22 Rekening en jaarverslag

  • 1. Het dagelijks bestuur legt over elk kalenderjaar verantwoording af over de inkomsten en de uitgaven onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bescheiden.

  • 2. Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van een onderzoek naar de getrouwheid en rechtmatigheid van de baten en lasten ingesteld door een daartoe overeenkomstig het bepaalde in artikel 213 Gemeentewet aangewezen accountant.

  • 3. Het algemeen bestuur zendt de ontwerprekening en het concept jaarverslag voor 1 april aan de colleges van de deelnemers.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag voor 1 juli vast. De vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden. Het dagelijks bestuur doet van de vaststelling mededeling aan de deelnemers.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 juli de vastgestelde jaarrekening en het jaarverslag aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 23 Batig en nadelig saldo: egalisatiereserve en verrekening

  • 1. Indien in enig exploitatiejaar een batig saldo in de apparaatskosten van de RSD ontstaat, zal dit saldo worden toegevoegd aan de egalisatiereserve van het openbaar lichaam tot een maximum van 10 % van de daarvoor gebudgetteerde kosten. Het bepalen van dit maximum geschiedt in relatie tot tussen de deelnemers gemaakte afspraken over de verrekening van het terug verdienen van de investerings- en frictiekosten van de RSD.

  • 2. Indien in enig exploitatiejaar een nadelig saldo in de apparaatskosten van de RSD ontstaat, wordt dit tekort in beginsel gedekt uit de egalisatiereserve. Een nadelig saldo dat niet of niet meer uit die reserve kan worden gedekt wordt omgeslagen over de deelnemers overeenkomstig de verdeelsleutel in artikel 21, lid 1 van de regeling.

Artikel 24 Batig saldo: innovatiereserve

  • 1. Indien in enig jaar exploitatiejaar een batig saldo in vergelijking met het ter beschikking gestelde budget ontstaat als gevolg van een effectieve uitvoering van de wettelijke taken, zal dit saldo worden toegevoegd aan de innovatiereserve. Deze reserve is bestemd voor de ontwikkeling van beleid en instrumenten ter verbetering en vernieuwing van de taken op de terreinen van werk en inkomen..

  • 2. Het algemeen bestuur bepaalt iedere twee jaar het plafond van de innovatiereserve. Bij deze bepaling worden de afspraken tussen de deelnemers over het terug verdienen van investerings- en frictiekosten van de RSD betrokken.

Hoofdstuk 7 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 25 Toetreding

  • 1. Toetreding door andere gemeenten kan plaatsvinden, indien tenminste tweederde van de deelnemers daarmee instemmen.

  • 2. Aan de toetreding kunnen door het algemeen bestuur nadere voorwaarden, waaronder financiële worden gesteld. De uitgangspunten voor deze voorwaarden worden door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 3. Toetreding gaat in op 1 januari van het jaar volgend op dat waarin de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 26 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uit de regeling treden na een besluit van de betreffende bestuursorganen van die deelnemer.

  • 2. Het algemeen bestuur regelt de financiële en overige voorwaarden van een uittredingsbesluit. De uitgangspunten voor deze voorwaarden, waaronder de wijze van berekening van de uittredesom en de periode waarop deze betrekking zal hebben, worden door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 3. De uittreding kan slechts plaatsvinden met ingang van de eerste januari van enig jaar, met dien verstande dat tenminste een opzegperiode van één jaar in acht wordt genomen na de goedkeuring door gedeputeerde staten van het in lid 1 vermeld uittredingsbesluit.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in de vorige leden zal er in een periode van vijf jaar na in- werkingtreding van deze regeling geen uittreding kunnen plaatsvinden. Deze afwijking geldt ook in geval van gemeentelijke herindeling in de genoemde periode.

Artikel 27 Wijziging

  • 1. De regeling kan worden gewijzigd door een op voorstel van het algemeen bestuur genomen besluit van de betreffende bestuursorganen van tenminste tweederde van de deelnemers.

  • 2. De toezending van de wijziging aan gedeputeerde staten gebeurt door het dagelijks bestuur.

Artikel 28 Opheffing en liquidatie

  • 1. De regeling kan worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van het algemeen bestuur.

  • 2. In geval van opheffing zal het algemeen bestuur het dagelijks bestuur als vereveningscommissie aanwijzen. Deze commissie zal een liquidatieplan opstellen.

  • 3. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur vastgesteld gehoord de raden en de colleges van de deelnemers.

  • 4. Een opheffingsbesluit kan niet genomen worden in een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van de regeling.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29 Bestaande samenwerkingsafspraken

Bij de inwerkingtreding van deze regeling vervallen alle bestaande samenwerkingsafspraken tussen de deelnemers binnen de doelstelling genoemd in artikel 3 en de taken en bevoegdheden zoals vermeld in artikel 4 van de regeling.

Artikel 30 Archief

Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, overeenkomstig een door het algemeen bestuur met inachtneming van artikel 40 eerste lid van de Archiefwet 1995 vast te stellen regeling.

Artikel 31 Duur

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 32 Toezending

Het college van burgemeester en wethouders van Zeist draagt zorg voor toezending van deze regeling, na de vaststelling door de deelnemers, aan gedeputeerde staten.

Artikel 33 Citeertitel

De regeling kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug.

Toelichting gemeenschappelijke regeling Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug

Algemeen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt een aantal gerichte en vernieuwende maatregelen voorgesteld die het in de praktijk bestaande nadeel van een te grote afstand tussen een publiekrechtelijke samenwerkingsvorm en de daaraan deelnemende gemeenten moeten ondervangen.

Dat gebeurt op de volgende wijze:

  • ·

    de regeling is opgezet als een kaderregeling. Daarin staan naast de wettelijk verplichte bepalingen over bestuurssamenstelling, doel, taakoverdracht en financiering een aantal “kapstokbepalingen” die nader uitgewerkt worden in bestuursbesluiten. Dat is gebeurd met betrekking tot: sturing (operationele planvorming, voorstel toevoeging externe deskundigen aan dagelijks bestuur, eenheid van leiding en directiestatuut), beheersing (directiestatuut, mandaat- en volmachtregeling, prestatieovereenkomst, gebonden budget), toezicht (tegenwicht directie door toevoeging deskundigen aan dagelijks bestuur, uitwerking financieel beleids- en beheerskader in aparte verordeningen, concretisering informatieplicht), verantwoording (voor management op basis van directiestatuut en prestatieovereenkomst, voor bestuur door geconcretiseerde periodieke verantwoordingsplicht aan raden en colleges). Als gevolg van deze nadere uitwerkingsbesluiten kan beleid en uitvoering snel worden aangepast aan ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht zonder de noodzaak de regeling te wijzigen;

  • ·

    de regeling doet een beroep op onderling vertrouwen en solidariteit: dat blijkt uiteraard al uit het aangaan ervan, maar ook uit de onderlinge binding in de bepalingen over financiering, toetreding, wijziging en uittreding;

  • ·

    de regeling beoogt slagvaardigheid en betrokkenheid op bestuurlijk niveau te bewerkstelligen door een evenwichtige samenstelling van het algemeen bestuur en een klein dagelijks bestuur. Hiervoor is al aan de orde gekomen dat de mogelijkheid voorgesteld wordt een of twee externe deskundigen aan het dagelijks bestuur toe te voegen (zonder stemrecht!). De bedoeling daarvan is dat deze als “counter vailing power” voor het dagelijks bestuur tegenover het management kunnen gaan functioneren. Op deze wijze kan zowel op besturings- als op toezichtniveau de rol en de taak van het dagelijks bestuur versterkt worden. Aan deze externe leden kan een redelijke vergoeding betaald worden voor de door hen te verrichten werkzaamheden. Dat zal bij een besluit van het algemeen bestuur nader geregeld worden.

Daarnaast kent de regeling een aantal financiële prikkels die het bestuur en de directie ertoe aan moeten zetten beleid en uitvoering zo efficiënt en effectief mogelijk in te richten voor cliënten en deelnemers. In dat kader mogen batig saldi met betrekking tot het vastgestelde budget als gevolg van een adequate wetsuitvoering “behouden” worden voor innovatiedoeleinden gericht op verbetering en vernieuwing van beleid en instrumenten op de terreinen van werk, inkomen en zorg.

Artikelsgewijs

Hier wordt een beknopte toelichting gegeven bij een aantal artikelen, waarvoor dat voor het gebruik nuttig kan zijn. Tevens worden hier in dit stadium nog een aantal onduidelijkheden en/of onzekerheden gesignaleerd die nog opgelost moeten worden.

Artikelen 3 en 4

Doel en taakstelling zijn duidelijk op elkaar afgestemd. Aan het openbaar lichaam worden ook de beleidsmatige taken met betrekking tot de genoemde wetten en regelingen overgedragen.

De delegatie van de bestuursbevoegdheden is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 30 Wgr. Dat wil zeggen dat in beginsel de verdeling over de gemeentelijke bestuursorganen gevolgd wordt zoals die in de betreffende medebewindwetten, regelingen en de Gemeentewet opgenomen is. Voor deze regeling betekent dit dat veel bestuursbevoegdheden bij het dagelijks bestuur terecht komen, omdat deze op grond van de genoemde wetten en regelingen door de colleges van burgemeester en wethouders uitgeoefend worden.

Het lokaal minimabeleid is uitdrukkelijk buiten deze delegatie van bevoegdheden gehouden. Dat kan dus door de deelnemende gemeenten zelf nog bepaald worden. De beleidsvoorbereiding en de uitvoering lopen wel via de RSD. Als deze locale beleidsbepaling in de voorbereiding en uitvoering meerkosten met zich zullen brengen die duidelijk gerelateerd kunnen worden aan een of meer afzonderlijke deelnemers, dan zullen deze meerkosten met deze deelnemers apart verrekend worden.

Het voorgaande dient daarom voor het toezicht van het algemeen bestuur en de deelnemers nader uitgewerkt te worden in een operationeel jaarplan. Dat verhoogt de transparantie van de uitvoering van de taakstelling.

Deze bepalingen laten onverlet de dienstverlening zo efficiënt en effectief mogelijk te organiseren voor de deelnemers en de cliënten uit die deelnemende gemeenten.

Artikel 5

Deze bepaling is opgenomen met het oog op een eventuele toekomstige ontwikkeling. Andere gemeenten kunnen hierdoor tegen betaling gebruik maken van de expertise van de RSD zonder deelnemer te worden van de regeling.

Artikelen 7 en 8

Het aantal AB-leden is bewust zo laag mogelijk gehouden om ook de slagvaardigheid op dit niveau te bereiken. Het aantal AB-leden dient heroverwogen te worden indien de gemeentelijke herindeling op de Utrechtse Heuvelrug niet zou gaan leiden tot een MALD(D) gemeente. Vooralsnog wordt uitgegaan van de meest waarschijnlijke optie. Indien de gemeente Driebergen-Rijsenburg alsnog zou besluiten toe te treden, blijven de zetelverdeling en de stemverhouding luiden zoals nu in deze artikelen bepaald. Deze gemeente wordt dan bij het cluster van Maarn, Amerongen, Leersum en Doorn gevoegd.

Artikel 9

Dit artikel is in overeenstemming met de afspraak hierover in de stuurgroep met betrekking tot de samenstelling van een klein en slagvaardig dagelijks bestuur. Bunnik heeft geen lid in het dagelijks bestuur. De positie van Bunnik wordt op dit niveau meegewogen in het bepaalde in artikel 10. Gelet op de positie van het dagelijks bestuur en de noodzaak van continuïteit is hier gekozen voor het aanwijzen van plaatsvervangende leden. Hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking tot de gemeente Driebergen-

Rijsenburg geldt overeenkomstig bij dit artikel. Tevens is hier de mogelijkheid van maximaal twee externe leden opgenomen. Indien hiertoe besloten wordt, dient van te voren een profiel van die externe leden opgesteld te worden. Als uitgangspunt zou gedacht kunnen worden aan een externe met beleids- en/of uitvoeringservaring op de terreinen van werk en inkomen..

Artikel 10

In dit artikel wordt de stemverhouding in het dagelijks bestuur uitgewerkt. De positie van Bunnik wordt hier verduidelijkt: overleg met het DB-lid van Wijk bij Duurstede en de mogelijkheid van een “dissenting opinion”in geval het overleg niet tot overeenstemming leidt. Deze constructie leidt weliswaar tot een bestuurlijk zwaardere procedure, maar doet wel recht aan de positie van Bunnik in de regeling. Uiteraard kan het dagelijks bestuur desgewenst of desgevraagd de vertegenwoordiger van Bunnik uitnodigen om in de vergadering een en ander toe te lichten. Externe leden hebben slechts een adviserende stem.

Artikel 13

Deze bepaling is opgenomen in het licht van eventuele toekomstige ontwikkelingen bij de RSD.

Artikel 16

In dit artikel wordt op de eerste plaats de eenheid van leiding en sturing in de organisatie van de RSD vastgelegd. Dat is een duidelijke keuze voor eenduidigheid zowel naar de bestuursorganen en de medewerkers in de organisatie.

In dit artikel is geen keuze gemaakt om de directeur als secretaris van het algemeen en dagelijks bestuur aan te wijzen. Dit om zuiverheid in rollen en taken te bewerkstelligen. Als er behoefte zou bestaan aan een dergelijke functie (evenals bestuurlijk penningmeester) kan die nader ingevuld worden op bestuurlijk niveau. Omdat de directeur de besturen ter zijde staat, kan hij wel betrokken worden bij de ambtelijke voorbereiding van de bestuursvergaderingen.

Artikel 17

In dit artikel wordt de hoofdlijn van het functioneren van de directeur geschetst. Tevens wordt de mogelijkheid van het instellen van een managementteam geopend. Dat is facultatief en derhalve afhankelijk van de omvang en het functioneren van de organisatie van de RSD. Het instellen van een MT gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in artikel 16, lid 1 (eenheid van leiding en sturing).

Als uitvloeisel van de positie van de directeur en gelet op de taakstelling van het dagelijks bestuur moet een ruime mandaatregeling tot stand komen. Dat kan pas gebeuren als het dagelijks bestuur benoemd is en een keuze gemaakt heeft over zijn wijze van functioneren. In de mandaatregeling kan ook de bevoegdheid tot ondermandaat worden opgenomen. Daarbij dient tevens bepaald te worden tot hoe diep in de organisatie van de RSD ondermandaat verleend kan worden.

Artikel 18

In dit artikel is vooralsnog alleen de algemene bevoegdheid en plicht tot het vaststellen van collectieve rechtspositieregelingen van het algemeen bestuur opgenomen. Dit vloeit mede voort uit artikel 125, lid 3 Ambtenarenwet. Aansluiting zoeken bij en het vervolgens van toepassing verklaren van de CAR/UWO geeft de meeste zekerheid in geval van overgang van medewerkers uit de huidige organisaties naar de RSD. Dat vereist echter op dit moment eerst een inventariserend onderzoek bij de deelnemende gemeenten en op grond daarvan een mogelijk harmonisatietraject bij de overgang van werknemers van de gemeenten naar de RSD. Indien naar aanleiding daarvan inderdaad besloten mocht worden het CAR/UWO van toepassing te verklaren, dan staat dit artikel dat in ieder geval niet in de weg.

Artikelen 19 e.v.

De dualisering van de Gemeentewet werkt vooralsnog niet door naar de gemeenschappelijke regelingen als een openbaar lichaam met uitzondering van de artikelen 186 tot en met 213 Gemeentewet (financiële bepalingen). Dat komt onder andere tot uitdrukking in deze artikelen. Hierbij wordt opgemerkt dat met name bij de uitwerking van de verordening waartoe artikel 212 Gemeentewet opdracht geeft rekening gehouden moet worden met een afstemming op het doel, de taakstelling en het functioneren van het openbaar lichaam. In tegenstelling tot een gemeente heeft het openbaar lichaam een enkelvoudige doelstelling en daarvan afgeleide taken.

Artikel 212 (en de daarop gebaseerde verordening) voorziet ook in een informatiestroom over het financiële beleid en beheer van dagelijks naar algemeen bestuur.

Ofschoon formeel artikel 213 a Gemeentewet door de wetgever niet van toepassing is verklaard voor gemeenschappelijke regelingen, is hier toch de bedoeling van dit artikel overgenomen. Dit versterkt immers de toezicht- en verantwoordingslijn van het algemeen bestuur op de bedrijfsvoering van de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 21

Voor de verdeelsleutel zijn in de business case een aantal mogelijkheden uitgewerkt (zie blz. 78 e.v.). Gelet op het karakter van kaderregeling en de benodigde flexibiliteit naar aanleiding van de uitvoering is ervoor gekozen de nadere bepaling van de verdeelsleutel door het algemeen bestuur in een afzonderlijk besluit te laten vastleggen. Dit besluit gaat deel uitmaken van de regeling, maar kan gewijzigd worden zonder de regeling te wijzigen.

De bepalingen over de zorg voor voldoende financiële middelen zijn m.n. opgenomen, omdat externe kredietverschaffers dat in de praktijk wensen voor hun zekerheid.

Artikel 23

In dit artikel wordt ervan uitgegaan dat de RSD in principe de financiële schommelingen zelf moet kunnen opvangen. Daar is de reserve voor bestemd.

Artikel 25

Dit is de uitwerking van het innovatiefonds, zoals in het algemeen deel van deze toelichting verwoord.

Artikel 25

Er is voor gekozen de uitgangspunten voor het stellen van toetredingsvoorwaarden flexibel te kunnen houden. Daarom worden deze niet nader bepaald in de regeling, maar in een bijlage daarbij. Wijziging van die uitgangspunten op grond van voortschrijdend inzicht brengt dan geen wijziging van de regeling met zich mee.

In geval van alsnog toetreding van de gemeente Driebergen-Rijsenburg, zoals reeds hiervoor opgemerkt bij de toelichting op de artikelen 7 t/m 9, gelden de hier van toepassing verklaarde financiële voorwaarden voor die gemeente.

Zolang een nieuwe deelnemer nog niet formeel is toegetreden kan er wel gehandeld worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de regeling.

Artikel 26

Voor uittreding is dezelfde systematiek gekozen als voor toetreding. Daarnaast zijn er nog drempels in de tijd opgeworpen om een eventuele uittreding niet te abrupt te laten verlopen (ten nadele van de overblijvende deelnemers).

Het bepaalde in het vijfde lid is opgenomen om de solidariteit en continuïteit te verzekeren voor een startende regeling en uitvoeringsorganisatie. Het mag niet zo zijn dat de beoogde samenwerking abrupt afbreekt of terug geworpen wordt als gevolg van de gemeentelijke herindeling van de zogenoemde MALD-gemeenten.

Artikel 28

In dit artikel wordt ook weer de solidariteit en continuïteit van de samenwerking tot uitdrukking gebracht.

Artikel 29

Dit artikel bewerkstelligt dat deze regeling na inwerkingtreding nog de enige vorm van samenwerking is tussen de betrokken gemeenten.