Regeling vervallen per 17-10-2014

Ruimtelijke verordening Gelderland, tweede herziening

Geldend van 22-01-2013 t/m 16-10-2014

Intitulé

Ruimtelijke verordening Gelderland, tweede herziening

PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND 

Gelet op het voorstel van Gedeputeerde Staten, PS2012-820 inzake de structuurvisie Sportcomplex Zaltbommel (NL.IMRO.9925.PVRVGherz3-vst1) en gelet op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;   

BESLUITEN  

de Ruimtelijke Verordening Gelderland, als volgt gewijzigd vast te stellen: 

 

(de bij deze tweede herziening van de ruimtelijke verordening Gelderland behorende verbeelding is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz2-vst1 en is verbeeld op de kaarten Verstedelijking en Waardevol open gebied en nationaal landschap)

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen 

Artikel 1 Begripsomschrijving 

In deze verordening wordt (mede) verstaan onder:

  • 1.1

    Bestaande bebouwing

    fysiek aanwezige bebouwing.

  • 1.2

    Bestemmingsplan

    plan ingevolge artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

    In deze verordening wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen: een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken ten behoeve van een project van lokaal ruimtelijk belang, tenzij uit de betreffende bepaling uitdrukkelijk anders volgt en een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet.

  • 1.3

    Biomassavergistingsinstallatie

    een installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten.

  • 1.4

    Bouwen

    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een standplaats.

  • 1.5

    Bouwperceel

    een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens bestaande rechten als bedoeld in artikel 25.2 een zelfstandige, bij elkaar behorende, bebouwing is toegestaan.

  • 1.6

    Bundelingsgebied

    De stedelijke netwerken en regionale centra zoals deze zijn weergegeven in de structuurvisie Streekplan Gelderland 2005.

  • 1.7

    Concentratiegebied glastuinbouw

    een gebied waarbinnen uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven en, in geval van het concentratiegebied Bommelerwaard, van bedrijven voor paddestoelenteelt, mogelijk is.

  • 1.8

    EHS

    Ecologische hoofdstructuur.

  • 1.9

    Extensiveringsgebied glastuinbouw

    een als zodanig begrensd gebied waarbinnen uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven mogelijk is.

  • 1.10

    Glastuinbouwbedrijf

    een bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen, ruimtelijk gezien geheel of nagenoeg geheel met behulp van een constructie van glas, kunststof of een andere materiaalsoort voor een overkapte teelt of veredeling van gewassen (zoals kassen, boog-, tunnel- en rolkassen en wandelkappen).

  • 1.11

    Grondwaterbeschermingsgebied

    gebied rondom een waterwingebied, dat door Provinciale Staten is aangewezen ter bescherming van het grondwater dat ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening wordt opgepompt en waar de verblijftijd van het grondwater tot aan de pompputten van het waterbedrijf, niet langer is dan 25 jaar.

  • 1.12

    Intensiveringsgebied glastuinbouw

    een als zodanig begrensd deel van een concentratiegebied glastuinbouw waarbinnen actief wordt ingezet op herstructurering van glastuinbouw.

  • 1.13

    Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse EHS

    kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS zoals opgenomen in bijlage 4.

  • 1.14

    Kernkwaliteit waardevolle landschappen

    kernkwaliteit van de waardevolle landschappen zoals opgenomen in bijlage 5.

  • 1.15

    Kwalitatief Woonprogramma

    door Gedeputeerde Staten vastgesteld programma met als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen.

  • 1.16

    Molen

    een door windkracht aangedreven krachtwerktuig met de status van monument ingevolge de Monumentenwet, inclusief het bouwwerk waarin bedoeld werktuig zich bevindt, dat specifiek is opgericht, bestemd of geschikt voor de uitoefening van het maalbedrijf.

  • 1.17

    Molenbiotoop

    de omgeving van een molen gelegen binnen een straal van 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen.

  • 1.18

    Nationaal landschap

    landschap dat internationaal zeldzaam, dan wel uniek of kenmerkend voor Nederland is.

  • 1.19

    Nieuw landgoed

    een openbaar toegankelijk bos- of natuurcomplex van minimaal 5 ha, al dan niet met overige gronden, met daarin een woongebouw met in beginsel maximaal drie wooneenheden.

  • 1.20

    Open veld

    inundatieveld gelegen in het Nationaal landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie.

  • 1.21

    Permanente bewoning

    gebruik van een gebouw als hoofdverblijf ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie.

  • 1.22

    Recreatiepark

    een terrein met recreatiewoningen, met gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van de recreatie.

  • 1.23

    Recreatiewoning

    een gebouw bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar recreatief te worden bewoond.

  • 1.24

    Reserveconcentratiegebied

    een als zodanig begrensd deel van een concentratiegebied glastuinbouw dat eerst wordt ontwikkeld als de overige locaties binnen het betreffende concentratiegebied zijn ontwikkeld.

  • 1.25

    Toelichting bij een bestemmingsplan

    toelichting ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

    In deze verordening wordt onder toelichting bij een bestemmingsplan mede verstaan: de onderbouwing bij een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken ten behoeve van een project van lokaal ruimtelijk belang en de toelichting bij een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet.

  • 1.26

    Waardevol open gebied

    gebied dat onderdeel uitmaakt van het groen blauwe raamwerk en waar grootschalige openheid als kernkwaliteit geldt.

  • 1.27

    Waterhuishouding

    de wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, zich verplaatst, gebruikt, verbruikt en afgevoerd wordt.

  • 1.28

    Wet

    Wet ruimtelijke ordening.

  • 1.29

    Woningbouwcontour Stadsregio Arnhem-Nijmegen

    contour rondom bestaande kernen in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen waarbinnen ontwikkeling ten behoeve van woningbouw is toegestaan.

  • 1.30

    Zoekzone landschappelijke versterking

    de in de streekplanuitwerking "Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking" aangegeven zoekzone, zoals opgenomen in bijlage 8.

  • 1.31

    Zoekzone wonen en werken

    de in de streekplanuitwerking “Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking” als zodanig aangegeven zoekzone wonen en werken, zoals opgenomen in bijlage 8.

  • 1.32

    Zoekzone wonen in lage dichtheden

    de in de streekplanuitwerking "Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking" aangegeven zoekzone "Wonen, lage dichtheid", zoals opgenomen in bijlage 8.

Hoofdstuk 2 Verstedelijking 

Artikel 2 Verstedelijking 

  • 2.1

    Bestaand stedelijk gebied

    Als bestaand stedelijk gebied wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.PV00003-0003 en dat is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking. 

  • 2.2

    Nieuwe bebouwing toegestaan

    In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan:

    • a.

      binnen bestaand stedelijk gebied,

    • b.

      binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,

    • c.

      binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70 geldt,

    • d.

      binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,

    • e. binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8.

De geometrische plaatsbepaling van het gestelde onder b, c, d en e is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.

  • 2.3

    Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan

    In afwijking van het bepaalde in 2.2 kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt:

     

    • a.

      indien de nieuwe bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied;

    • b.

      in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits

      1) de functieverandering in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader;

      2) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing, welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak;

      3) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw gelegen; en

      4) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;

    • c.

      bij oprichting van nieuwe landgoederen, mits 1) sprake is van een substantiële verbetering van in de directe omgeving aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden van die omgeving,en 2) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;

    • d. ten behoeve van uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid tot een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak, met dien verstande dat de maximale bedrijfsoppervlakte na uitbreiding niet groter is dan 375m2, waarbij een grotere uitbreiding kan worden toegestaan, indien deze uitbreiding in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader;

De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.

  • 2.4

    Nieuwe bebouwing ten behoeve van herstructurering glastuinbouw

    In afwijking van het bepaalde in 2.2 kan in een intensiveringsgebied glastuinbouw en in een extensiveringsgebied glastuinbouw woningbouw mogelijk worden gemaakt, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

    • a.

      de woningbouw bijdraagt aan realisatie van de herstructurering van de glastuinbouw; en

    • b. de woningbouw sociaal maatschappelijke knelpunten oplost welke verband houden met de herstructurering van de glastuinbouw.

De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Glastuinbouw.

  • 2.5

    Nieuwe bebouwing in zoekzones landschappelijke versterking, wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen

    In afwijking van 2.2 kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing tevens mogelijk worden gemaakt in het kader van de invulling van de zoekzones landschappelijke versterking, de zoekzones wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8.

De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.

  • 2.6

    Ontheffing

    In afwijking van het bepaalde in 2.2 kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing tevens mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een ontwikkeling die redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de in 2.2 genoemde gebieden  en indien deze ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.  

Hoofdstuk 3 Wonen 

Artikel 3 Wonen 

De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen, zoals opgenomen in bijlage 9.

Hoofdstuk 4 Bedrijventerreinen

Artikel 4 Bedrijventerreinen

  • 4.1

    Bedrijventerreinen

    In bestemmingsplannen kan de bestemming tot bedrijventerrein alleen mogelijk worden gemaakt indien deze ontwikkeling niet in strijd is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde en in het Provinciaal Blad gepubliceerde, regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen.

  • 4.2

    Regionale bedrijventerreinen

    In bestemmingsplannen dient op regionale bedrijventerreinen de mogelijkheid van vestiging van bedrijfsfuncties uit milieucategorie 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met andere functies, te worden uitgesloten.

    • 4.2.1

       

      In afwijking van het bepaalde in 4.2 kan in een bestemmingsplan de mogelijkheid van vestiging van de in 4.2 genoemde bedrijven en bedrijfsfuncties worden toegestaan indien deze bedrijven en bedrijfsfuncties een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het regionale bedrijventerrein. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient dit te worden onderbouwd.

    • 4.2.2

      In afwijking van het bepaalde in 4.2 kan in een bestemmingsplan de mogelijkheid van vestiging van bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 worden toegestaan op locaties waar dit vanwege de milieuzonering of vanuit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst is. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient dit te worden onderbouwd.

De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.

  • 4.3

    Intergemeentelijke bedrijventerreinen

    In bestemmingsplannen wordt binnen nieuwe intergemeentelijke bedrijventerreinen die gelegen zijn buiten het bundelingsgebied een maximale kavelgrootte toegestaan van 0,75 ha.

    • 4.3.1

      In afwijking van het bepaalde in 4.3 kan een ruimere kavelgrootte worden toegestaan indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een aan de betreffende gemeenten, kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt.

De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.

  • 4.4

    Lokale bedrijventerreinen

    In bestemmingsplannen wordt binnen nieuwe lokale bedrijventerreinen die gelegen zijn buiten het bundelingsgebied een maximale kavelgrootte toegestaan van 0,5 ha.

    • 4.4.1

      In afwijking van het bepaalde in 4.4 kan een ruimere kavelgrootte worden toegestaan indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een aan de betreffende gemeente, kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt.

De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.

  • 4.5

    Kadegebonden bedrijventerreinen

    In bestemmingsplannen worden bedrijfskavels die door een kade zijn ontsloten, bestemd voor kadegebonden bedrijvigheid.

    • 4.5.1

       

      In afwijking van het bepaalde in 4.5 kan bestemming voor andere dan kadegebonden bedrijvigheid mogelijk worden gemaakt indien:

      • a.

        een bestemming tot kadegebonden bedrijvigheid om ruimtelijke of milieuhygiënische redenen niet gewenst is, of

      • b.

        in een behoefte onderzoek wordt aangetoond dat er geen behoefte aan kavels voor kadegebonden bedrijvigheid bestaat.

In de toelichting bij het bestemmingsplan dient nader op de onder a. en b. genoemde voorwaarden te worden ingegaan.

  • 4.6

    Locaties voor biomassavergistingsinstallaties

    In de toelichting bij bestemmingsplannen voor locaties voor biomassavergistingsinstallaties met een covergisting vanaf 36.000 ton per jaar, moet worden aangetoond dat bij de locatiekeuze rekening is gehouden met de volgende voorkeursvolgorde:

    • a.

      op of grenzend aan een bedrijventerrein binnen een zoekzone voor werken;

    • b.

      op of grenzend aan solitaire locaties voor rioolwaterzuiveringsinstallaties en biovergistingsinstallaties of concentratiegebieden glastuinbouw en regionale clusters glastuinbouw, mits de relatie met de glastuinbouw kan worden aangetoond;

    • c.

      in landbouwontwikkelingsgebieden ingevolge de Reconstructiewet concentratiegebieden, mits wordt aangetoond dat deze installaties een duidelijke relatie hebben met de agrarische functies in het gebied;

    • d.

      op vrijkomende agrarische locaties in multifunctioneel gebied, mits wordt aangetoond dat deze installaties een duidelijke relatie hebben met de agrarische functies in het gebied.

  • 4.7

    Kantoorlocaties

    In bestemmingsplannen worden nieuwe zelfstandige kantoorvestigingen op bedrijventerreinen niet mogelijk gemaakt.

    • 4.7.1

      In afwijking van het bepaalde in 4.7 kan zelfstandige kantoorvestiging in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt indien de betreffende kantoorvestiging goed ontsloten is door een hoogwaardige OV-verbinding.

De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking

Artikel 5 Grootschalige detailhandel 

  • 51 In een bestemmingsplan wordt vestiging van grootschalige detailhandelvoorzieningen alleen binnenstedelijk of perifeer toegestaan.

  • 52 In aanvulling op het bepaalde in 5.1, kunnen grootschalige detailhandelvoorzieningen slechts op perifere locaties worden toegestaan, indien deze vanwege specifieke ruimtelijke eisen - volumineuze goederen - en veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar zijn.

  • 53 In een bestemmingsplan wordt vestiging van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen op perifere locaties niet toegestaan

Hoofdstuk 5 Solitaire recreatiewoningen 

Artikel 5 Solitaire recreatiewoningen 

In een bestemmingsplan worden recreatiewoningen slechts toegestaan op locaties waar ook reguliere woningen kunnen worden gebouwd.

Artikel 6 Permanente bewoning van recreatiewoningen 

  • 61 In een bestemmingsplan wordt permanente bewoning van recreatiewoningen uitgesloten.

  • 62 In een bestemmingsplan kan omzetting van permanent bewoonde recreatiewoningen naar een woonbestemming worden toegestaan, indien de permanente bewoning van recreatiewoningen reeds dateert van op of vóór 31 oktober 2003 en deze recreatiewoningen niet gelegen zijn binnen het groen blauwe raamwerk, de weidevogel- en ganzengebieden en concentratiegebieden voor intensieve teelten.

    De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Recreatie.

Hoofdstuk 6 Recreatieparken 

Artikel 7 Recreatieparken 

  • 71 In een bestemmingsplan wordt nieuwvestiging en uitbreiding van een recreatiepark niet toegestaan in de concentratiegebieden intensieve teelten en de weidevogel- en ganzengebieden. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Recreatie.

  • 72 Buiten de EHS kan uitbreiding van een binnen het groen blauwe raamwerk gelegen recreatiepark worden toegestaan, indien wordt aangetoond dat intensivering van het ruimtegebruik binnen het bestaande recreatiepark niet mogelijk is.De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Recreatie.

  • 73 Recreatieparken Veluwe

    Op de Veluwe kan uitbreiding worden toegestaan, indien deze uitbreiding zijn grondslag vindt in de "groei- en krimpbenadering" zoals weergegeven in de streekplanuitwerking Groei en Krimp, welke is opgenomen in bijlage 6 bij deze verordening. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Recreatie.

  • 74 Bij nieuwvestiging van een recreatiepark wordt in de toelichting bij het bestemmingsplan de behoefte aan dat park in beeld gebracht en moeten de regionale planologische restcapaciteiten worden betrokken.

  • 75 Aan nieuwvestiging en uitbreiding van een recreatiepark wordt in bestemmingsplannen de eis van bedrijfsmatige exploitatie verbonden. Daarbij wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze deze bedrijfsmatige exploitatie duurzaam zal worden verzekerd.

  • 76 In een bestemmingsplan wordt geregeld dat recreatiewoningen in recreatieparken geen grotere omvang mogen hebben dan 75m2 en geen grotere inhoud dan 300m3.

  • 77 Ontheffing

    In afwijking van het bepaalde in 7.6 kan een bestemmingplan een grotere omvang of een grotere inhoud van recreatiewoningen op recreatieparken toestaan, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er vanuit de toeristische markt behoefte bestaat aan het realiseren van recreatiewoningen met een grotere maatvoering op de betreffende locatie.

Artikel 8 Permanente bewoning recreatieparken 

  • 81 In een bestemmingsplan wordt permanente bewoning van recreatiewoningen in recreatieparken uitgesloten.

  • 82 In een bestemmingsplan kan omzetting van permanent bewoonde recreatiewoningen naar een woonbestemming in recreatieparken worden toegestaan, indien deze bewoning reeds dateert van op of vóór 31 oktober 2003 en deze recreatiewoningen niet gelegen zijn binnen het groen blauwe raamwerk, de weidevogel- en ganzengebieden en concentratiegebieden voor intensieve teelten, en meer dan de helft van het aantal recreatiewoningen permanent bewoond is.

    De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Recreatie.

Hoofdstuk 7 Concentratiegebied glastuinbouw 

Artikel 9 Concentratiegebied glastuinbouw 

  • 91 In een bestemmingsplan wordt nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven slechts toegestaan in de concentratiegebieden glastuinbouw, tevens wordt uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven met meer dan 20% toegestaan in de concentratiegebieden glastuinbouw.

    De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Glastuinbouw.

  • 92 Reserverconcentratiegebieden

    In afwijking van het bepaalde in 9.1 mag in reserveconcentratiegebieden geen nieuwvestiging plaatsvinden en wordt geen uitbreiding met meer dan 20% toegestaan, totdat de nieuwvestigingsmogelijkheden in het intensiveringsgebied en overig concentratiegebied zijn benut of indien wordt aangetoond dat er voor een nieuwe ontwikkeling geen ruimte is in deze gebieden.

    De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Glastuinbouw.

  • 93 Hervestiging van een glastuinbouwbedrijf in een concentratiegebied glastuinbouw is alleen mogelijk indien kan worden aangetoond dat de glasopstanden op de vertreklocatie worden verwijderd en de vestiging van een nieuw glastuinbouwbedrijf op de vertreklocatie planologisch onmogelijk wordt gemaakt.

  • 94 In een bestemmingsplan mag aan de in de concentratiegebieden glastuinbouw vrijgekomen percelen geen woon- of niet-agrarische werkbestemming worden gegeven.

  • 95 Intensiveringsgebieden glastuinbouw

    In afwijking van het bepaalde in 9.4 kan in een bestemmingsplan aan een perceel, dat in een intensiveringsgebied glastuinbouw is gelegen, een woonbestemming worden toegekend indien wordt voldaan aan het bepaalde in lid 2.4. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.PVRVGherz1-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Glastuinbouw.

Hoofdstuk 8 Regionaal cluster glastuinbouw 

Artikel 10 Regionaal cluster glastuinbouw 

  • 101 De bestemming van regionale clusters glastuinbouw worden in een bestemmingsplan alleen mogelijk gemaakt binnen de bestaande regionale clusters en binnen de zoekzones voor de regionale clusters.

    De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Glastuinbouw.

  • 102 In een bestemmingsplan wordt hervestiging en uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven met meer dan 20% toegestaan in de regionale clusters glastuinbouw.

  • 103 Hervestiging van een glastuinbouwbedrijf in een regionaal cluster glastuinbouw is alleen mogelijk indien kan worden aangetoond dat de glasopstanden op de vertreklocatie worden verwijderd en de vestiging van een nieuw glastuinbouwbedrijf op de vertreklocatie planologisch onmogelijk wordt gemaakt.

  • 104 In een bestemmingplan mag aan de in de regionale clusters glastuinbouw vrijgekomen percelen geen woon- of niet-agrarische werkbestemming worden gegeven.

Hoofdstuk 9 Extensiveringsgebied glastuinbouw 

Artikel 11 Extensiveringsgebied glastuinbouw 

  • 111 In een bestemmingsplan kan na inwerkingtreding van deze verordening, éénmalig uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven met meer dan 20% worden toegestaan in de extensiveringsgebieden glastuinbouw.

    De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.PVRVGherz1-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Glastuinbouw.

Hoofdstuk 10 Glastuinbouw als neventak/gemengd bedrijf 

Artikel 12 Glastuinbouw als neventak/gemengd bedrijf 

In een bestemmingsplan kan aan bedrijven met glastuinbouw als neventak of in gemengde bedrijfsvoering de mogelijkheid worden geboden om de glasopstand éénmalig te vergroten met maximaal 20% van de, op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, bestaande omvang van de glasopstanden.

Hoofdstuk 11 Overig glastuinbouw 

Artikel 13 Uitbreiding overig glastuinbouw 

  • 13.1

    In een bestemmingsplan kan aan glastuinbouwbedrijven buiten de concentratiegebieden, de extensiveringsgebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw, de mogelijkheid worden geboden de glasopstand éénmalig uit te breiden met maximaal 20% van de op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande omvang van de glasopstanden. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Glastuinbouw.

  • 13.2

    In afwijking van het bepaalde in 13.1 is uitbreiding met meer dan 20% mogelijk voor zover deze uitbreidingsmogelijkheid is opgenomen in een op 3 november 2009 vigerend bestemmingsplan dat door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd na 29 juni 2005.

  • 13.3

    In afwijking van het bepaalde in 13.1 kan in een bestemmingsplan uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf met meer dan 20% worden toegestaan, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

    • a.

      de uitbreiding zich verdraagt met ter plaatse van belang zijnde gebiedskwaliteiten van natuur, landschap en water;

    • b.

      de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf; en

    • c.

      de verplaatsing naar een concentratiegebied glastuinbouw dan wel een regionaal cluster glastuinbouw bedrijfseconomisch niet mogelijk is.

De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.

Hoofdstuk 12 Tijdelijk verbod glastuinbouw

Artikel 14 Tijdelijk verbod 

  • 141 Tijdelijk verbod nieuwvestiging glastuinbouw

    Zolang geen bestemmingsplan als bedoeld in artikel 26 in werking is getreden, is nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven buiten de concentratiegebieden verboden.

    De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Glastuinbouw.

  • 142 Tijdelijk verbod uitbreiding bestaande glastuinbouw

    Zolang geen bestemmingsplan als bedoeld in artikel 26 in werking is getreden, is uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven buiten de intensiveringsgebieden en concentratiegebied Huissen Bemmel, de extensiveringsgebieden glastuinbouw en de regionale clusters met meer dan 20% verboden.

    De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Glastuinbouw.

    • 14.2.1

      In afwijking van het bepaalde in 15.2 is uitbreiding met meer dan 20% mogelijk, voor zover deze uitbreidingsmogelijkheid is opgenomen in een op 3 november 2009 vigerend bestemmingsplan dat door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd na 29 juni 2005.

    • 14.2.2

      Ontheffing

      Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 15.2, indien kan worden aangetoond:

      • a.

        dat de uitbreiding zich verdraagt met ter plaatse van belang zijnde gebiedskwaliteiten van natuur, landschap en water;

      • b.

        dat de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf; en

      • c.

        dat verplaatsing naar een concentratiegebied glastuinbouw dan wel een regionaal cluster glastuinbouw bedrijfs economisch niet mogelijk is. 

Hoofdstuk 13 Waterwingebied 

Artikel 16 Waterwingebied 

In een bestemmingsplan krijgen waterwingebieden, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en die zijn verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Water, alleen bestemmingen die geen negatieve effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het grondwater.

Hoofdstuk 14 Grondwaterbeschermingsgebied 

Artikel 17 Grondwaterbeschermingsgebied 

  • 171 In een bestemmingsplan krijgen grondwaterbeschermingsgebieden, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en die zijn verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Water, een bestemming die hetzelfde of een lager risico voor het grondwater met zich meebrengt dan de vigerende bestemming mogelijk maakt.

  • 172 In de toelichting bij bestemmingsplannen voor grondwaterbeschermingsgebieden wordt aangegeven hoe een nieuwe bestemming zich verhoudt tot het bepaalde in 17.1. 

Hoofdstuk 15 Oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening

Artikel 18 Oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening 

In een bestemmingsplan worden de Klaarbeek en de Verloren Beek dusdanig bestemd dat de kwaliteit van het oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwatervoorziening wordt gewaarborgd. De geometrische plaatsbepaling van deze wateren is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Water.

Hoofdstuk 16 Ecologische hoofdstructuur (EHS) 

Artikel 19 Ecologische hoofdstructuur (EHS) 

  • 191 In een bestemmingsplan worden in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur” en het Waterplan Gelderland 2010 - 2015, welke zijn opgenomen als bijlage 4 en bijlage 10 bij deze verordening, significant worden aangetast. De geometrische plaatsbepaling van deze gebieden is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart EHS.

  • 192  

    • 19.2.1

      In afwijking van 19.1 kan een bestemmingsplan activiteiten, die mede tot doel hebben de kwaliteit van de EHS te verbeteren, mogelijk maken, voor zover door die activiteiten, blijkens een in provinciale of (inter)gemeentelijke structuurvisie vastgelegde integrale gebiedsvisie in onderlinge samenhang of in samenhang met activiteiten in een ander bestemmingsplan:

      • a.

        de kwaliteit van de EHS verbetert, waarbij de oppervlakte van de EHS gelijk blijft of toeneemt; of

      • b.

        het areaal van de EHS wordt vergroot, ter compensatie van het gebied dat door de activiteiten verloren is gegaan, indien daarmee een beter functionerende EHS ontstaat.

    • 19.2.2

      Het bestemmingsplan als bedoeld in 19.2.1 bevat in de toelichting een verantwoording van de aard, wijze en tijdstip van realisatie van de kwaliteits- of kwantiteitswinst.

  • 193 In afwijking van het bepaalde in 18.1 kunnen bestemmingen in EHS-gebied met de functie "Natuur", waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, worden toegestaan indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat aan deze voorwaarden is voldaan en wordt tevens een verantwoording opgenomen omtrent de aard van de mitigerende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied en de wijze waarop de compensatie is verzekerd.

  • 194 In afwijking van het bepaalde in 18.1 kunnen bestemmingen in EHS-gebied met de functies "Verweving" en "Verbindingszone", waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, worden

    toegestaan, mits in de toelichting bij het bestemmingplan wordt aangetoond dat:

    • a.

      door deze bestemmingsherzieningen en de op basis daarvan mogelijk gemaakte ontwikkelingen wordt bijgedragen aan de realisering van natuurdoelen, waarbij de kernkwaliteiten zoveel mogelijk worden ontzien;

    • b.

      de ingreep en de realisatie van de natuurdoelen gelijktijdig worden gerealiseerd.

  • 195 Het vaststellen van een bestemmingsplan waarvoor een wijziging van de begrenzing van de EHS noodzakelijk is, kan pas geschieden nadat deze herbegrenzing is vastgesteld.

  • 196 Ten aanzien van het bepaalde in 19.2 t/m 19.4 gelden de spelregels ten aanzien van mitigatie, compensatie en saldering zoals opgenomen in de streekplanherziening herbegrenzing EHS, welke is opgenomen als bijlage 3 bij deze verordening.

Hoofdstuk 17 Waardevol open gebied 

Artikel 20 Waardevol open gebied 

  • 201 In een bestemmingsplan worden geen nieuwe bestemmingen toegestaan die de openheid van de waardevolle open gebieden aantasten. De geometrische plaatsbepaling van deze gebieden is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Waardevol open gebied en nationaal landschap.

  • 202 In afwijking van het bepaalde in 20.1 is, binnen de zoekzones windenergie in de waardevolle open gebieden van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, de oprichting van windturbines toegestaan. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Waardevol open gebied en nationaal landschap.

  • 203 In afwijking van het bepaalde in 20.1 is uitbreiding van agrarische bebouwing binnen of aansluitend aan het bestaande agrarische bouwperceel toegestaan.

  • 204 Indien de uitbreiding als bedoeld in 20.3 een omvangrijke uitbreiding betreft, die aansluitend, maar wel buiten het bestaande agrarische bouwperceel, plaatsvindt, moet het bestemmingsplan zijn voorzien van een beeldkwaliteitsplan.

  • 205 In een bestemmingsplan worden in waardevol open gebied nieuwe bestemmingen die niet de openheid aantasten, maar wel andere kernkwaliteiten, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" welke zijn opgenomen als bijlage 5, niet toegestaan. 

  • 206 In een bestemmingsplan kan worden afgeweken van het bepaalde in 20.5 indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, alsmede dat er zodanige compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de andere kernkwaliteiten zoals bedoeld in 19.5.

Hoofdstuk 17 Nationaal landschap 

Artikel 21 Nationaal landschap 

  • 211 In de toelichting op een bestemmingsplan, dat binnen de begrenzing van een nationaal landschap valt, wordt gemotiveerd hoe bij de bouw van nieuwe woningen rekening wordt gehouden met de optimale benutting van de mogelijkheden om binnen het nationaal landschap de woningbehoefte door herstructurering te ondervangen. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Waardevol open gebied en nationaal landschap.

  • 212 In gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Waardevol open gebied en nationaal landschap.

Artikel 22 Nieuwe Hollandse Waterlinie 

  • 221 Ten aanzien van de in het Nationaal landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie gelegen "open velden", voor zover die niet samenvallen met de waardevolle open gebieden ingevolge hoofdstuk 16 en met het bestaande bebouwd gebied, worden in een bestemmingsplan geen bestemmingen toegestaan die de openheid daarvan aantasten. De geometrische plaatsbepaling van deze gebieden is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Waardevol open gebied en nationaal landschap.

  • 222 In afwijking van het bepaalde in 22.1 is nieuwbouw en uitbreiding van bebouwing mogelijk binnen of aansluitend op bestaande bouwpercelen.

Hoofdstuk 19 Molenbiotoop

Artikel 22

In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen een molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking

Hoofdstuk 20 Detailhandel

Artikel 23

  • 231 In een bestemmingsplan gaan nieuwe locaties voor detailhandel niet ten koste van de bestaande detailhandelsstructuur.

  • 232 In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe een nieuwe detailhandelsontwikkeling zich verhoudt tot het bepaalde in 23.1 en een eventuele intergemeentelijke samenwerking ter zake van detailhandel.

Artikel 24

  • 241 In een bestemmingsplan wordt vestiging van grootschalige detailhandelhandel voorzieningen alleen binnenstedelijk of perifeer, buiten bestaande dan wel bestemde winkelgebieden, toegestaan.

  • 242 In aanvulling op het bepaalde in 24.1 kunnen grootschalige detailhandelsvoorzieningen slechts op perifere locaties worden toegestaan, indien deze vanwege specifieke ruimtelijke eisen - volumineuze goederen - en veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar zijn.

  • 243 In een bestemmingsplan wordt vestiging van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen op perifere locaties niet toegestaan.

Hoofdstuk 18 Algemene- en overgangsbepalingen 

Artikel 25 Ontheffing in bijzondere omstandigheden

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels in hoofdstuk 2 tot en met 19 van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in /verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.

Artikel 26 Ontheffing 

De aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 25 bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van het project waarvoor ontheffing wordt gevraagd;

  • b.

    een motivering waarom een beroep wordt gedaan op de mogelijkheid dit artikel 25 biedt;

  • c.

    één of meer kaarten op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de locatie waar de ontheffing betrekking op heeft. 

Artikel 27 Bestaande rechten 

  • 271 Het bepaalde in deze verordening is niet van toepassing op ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds bestaande rechten.

  • 272 Als bestaande rechten als bedoeld in 25.1 zijn aan te merken rechten op grond van:

    • a.

      een bestemmingsplan als bedoeld in deze verordening, inclusief de daarin opgenomen ontheffings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voorzover dat plan onherroepelijk is, danwel voorzover een ontwerp van dat plan ter inzage is gelegd voor inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend.

    • b.

      een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voorzover dat besluit onherroepelijk is, danwel voorzover een ontwerp van dat besluit ter inzage is gelegd voor inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend.

    • c.

      een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, inclusief de daarin opgenomen vrijstellings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voorzover dat plan door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd.

    • d.

      een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover Gedeputeerde Staten ten behoeve daarvan een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in voornoemd wetsartikel hebben verleend.

  • 273 Het bepaalde in 27.1 is niet van toepassing op het bepaalde in artikelen 9, 11, 13 en 14. 

Artikel 28 Implementatietermijn 

  • 281 Het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze verordening moet zijn vastgesteld, wordt voor een bestemmingsplan dat:

    • a.

      vóór 1 juli 2003 onherroepelijk is geworden, gesteld op 1 juli 2013;

    • b.

      op of na 1 juli 2003 en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening onherroepelijk is geworden, gesteld op de eerste dag nadat vijf jaar na inwerkingtreding van deze verordening zijn verstreken.

  • 282 In afwijking van het bepaalde in lid 1.2 wordt onder bestemmingsplan in 28.1 alleen mede een beheersverordening verstaan. 

Artikel 29 

Bij de regels in deze verordening behoren de volgende kaarten:

  • 1.

    Kaart Verstedelijking (behorende bij de hoofdstukken 2 en 3);

  • 2.

    Kaart Recreatie (behorende bij de hoofdstukken 5 en 6);

  • 3.

    Kaart Glastuinbouw (behorende bij de hoofdstukken 7 t/m 11);

  • 4.

    Kaart Water (behorende bij de hoofdstukken 12 t/m 14);

  • 5.

    Kaart EHS (behorende bij hoofdstuk 15);

  • 6.

    Kaart Waardevol open gebied en nationaal landschap (behorende bij de hoofdstukken 16 en 17)

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

  • 1.

    Kansen voor de regio's – Streekplan Gelderland 2005 [nu structuurvisie ex. Artikel 2.2. Wro]

  • 2.

    Wro agenda 2008-2009

  • 3.

    Streekplanherziening herbegrenzing EHS

  • 4.

    Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en Omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur

  • 5.

    Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten waardevolle landschappen

  • 6.

    Streekplanuitwerking groei en krimp 2006

  • 7.

    Regionaal plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem – Nijmegen

  • 8.

    Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking

  • 9.

    Kwalitatief woonprogramma 3

  • 10.

    Waterplan Gelderland 2010-2015 

  • 17.

     Structuurvisie herstructurering Glastuinbouw en Paddenstoelenteelt Bommelerwaard

  • 18.

    Structuurvisie herstructurering Glastuinbouw Huissen Bemmel

  • 19.

    Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties

Artikel 30 

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het Provinciaal Blad. 

Artikel 31 

Deze verordening wordt aangehaald als Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Ondertekening

Provinciale Staten van Gelderland BIJLAGEN

(niet tekstuaal/beeldend opgenomen; digitaal raadpleegbaar op Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/ruimtelijkeverordening)

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/RVG/Streekplan_2005_totaal.pdf Bijlage 1: streekplan Gelderland 2005

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/RVG/WRO-agenda_2008-2009_totaal.pdf Bijlage 2: Wro-agenda 2008-2009

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Landelijk_Gebied/Natuur/EHS_herbegrenzing_def.pdf Bijlage 3: Streekplantekst herbegrenzing EHS

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/RVG/SPU_Kernkwaliteiten_en%20omgevingscondities_EHS.pdf Bijlage 4: Streekplanuitwerking kernkwaliteiten EHS

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/RVG/SPU_Kernkwaliteiten_en_Waardevolle-landschappen.pdf Bijlage 5: Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten waardevolle landschappen

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/RVG/SPU_Groei_en_krimp_totaal.pdf Bijlage 6: Streekplanuitwerking groei en krimp

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/RVG/rapport_regionaal_plan_stadsregio.pdf Bijlage 7: Regionaal plan 2005-2020 Stadsregio Arnhem-Nijmegen

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/RVG/SPU_Zoekzones_Sted_landsch_totaal.pdf Bijlage 8: Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Bouwen_en_Wonen/Woonprogramma/KWP3.pdf Bijlage 9: Woonvisie deel c - Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Milieu_Klimaat_en_Water/Water/Waterplan-Gelderland-2010-2015.pdf Bijlage 10: Waterplan Gelderland 2010-2015

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/Streekplan%20functieverandering/Achterhoek_functieverandering.pdf Bijlage 11: Functieverandering Achterhoek

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/Streekplan%20functieverandering/Noord-Veluwe_functieverandering.pdf Bijlage 12: Functieverandering Noord-Veluwe

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/Streekplan%20functieverandering/Rivierenland_functieverandering.pdf Bijlage 13: Functieverandering Rivierenland

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/Streekplan%20functieverandering/rapport-functieverandering-4-april-2008.pdf Bijlage 14: Functieverandering Gelderse Vallei

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/Streekplan%20functieverandering/Stedendriehoek_functieverandering.pdf Bijlage 15: Functieverandering Stedendriehoek

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/Streekplan%20functieverandering/Stadsregio_functieverandering.pdf Bijlage 16: Functieverandering Stadsregio

KAARTEN

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Kaarten_en_cijfers/Ruimtelijke_ordening/Verordening/verstedelijking.pdf Kaart Verstedelijking

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Kaarten_en_cijfers/Ruimtelijke_ordening/Verordening/Recreatie.pdf Kaart Recreatie

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Kaarten_en_cijfers/Ruimtelijke_ordening/Verordening/Glastuinbouw.pdf Kaart Glastuinbouw

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Kaarten_en_cijfers/Ruimtelijke_ordening/Verordening/Water.pdf Kaart Water

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Kaarten_en_cijfers/Ruimtelijke_ordening/Verordening/Ehs.pdf Kaart EHS

Externe verwijzing naar http://www.gelderland.nl/Documenten/Kaarten_en_cijfers/Ruimtelijke_ordening/Verordening/Landschap.pdf Kaart Landschap

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld.

Voor het provinciaal niveau betekent de invoering van de nieuwe Wro dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro.

Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen.

Op 25 november 2008 is door het College van GS besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda (vastgesteld door PS op 19 maart 2008), de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen. Op 15 december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland door Provinciale Staten vastgesteld. Op 2 maart 2011 is de verordening vervolgens in werking getreden.

Het Rijk heeft het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) op 30 december 2011 vastgesteld. Het Barro wijkt op onderdelen af van een eerder ontwerp dat in 2009 bekend is gemaakt. Wij hebben in deze eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de regelingen zoveel mogelijk aan het Barro aangepast.

Daarnaast zijn in deze eerste herzieningverordening twee nieuwe beleidsthema's opgenomen, te weten bedrijventerreinen en de bescherming van de molenbiotopen.

Deze nieuwe koers ingevolge de Wro, leidt overigens niet tot meer regulering. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Daarbij gaat het er vooral om dat de beleidsdoelen die deze verordening beoogd door te laten werken in de bestemmingsplannen, adequaat in die plannen worden verwerkt. Zie verder hieronder "doelgroep verordening" en "reikwijdte verordening".

Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.

HOOFDSTUK 2 RUIMTELIJKE VERORDENING GELDERLAND

Algemeen In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), vastgesteld op 30 december 2011. Deze verordening is ingevolge artikel 1.2.1 e.v. Besluit ruimtelijke ordening, zowel digitaal als op papier beschikbaar.

Opbouw verordening Deze verordening is ingevolge artikel 1.2.1 e.v. Besluit ruimtelijke ordening, zowel digitaal als op papier beschikbaar. 

De op papier beschikbare verordening bestaat uit hoofdstukken per besluitvlak, volgens de uitgangspunten die zijn vastgelegd voor de digitalisering van ruimtelijke plannen zoals neergelegd in de "Handreiking Interbestuurlijke uitwisseling van ruimtelijke plannen en besluiten".

Doelgroep verordening De verordening bevat instructies ingevolge artikel 4.1 lid 1 Wro, ten aanzien van de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen en de toelichting daarbij. Deze instructies zijn gericht aan het gemeentebestuur. Deze instructies hebben geen rechtstreekse werking naar belanghebbende burgers en bedrijven. Ten aanzien van solitaire glastuinbouwbedrijven bevat deze verordening in hoofdstuk 12 een bepaling ingevolge artikel 4.1 lid 3 van de Wro. Dit betreft een regeling om te voorkomen dat nieuwvestiging van solitaire glastuinbouwbedrijven en uitbreiding van bestaande bedrijven met meer dan 20% plaatsvindt buiten de daarvoor aangewezen gebieden. Deze bepaling heeft wel een rechtstreekse werking naar belanghebbenden.

Reikwijdte verordening Deze verordening geldt ten aanzien van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3º, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Deze omgevingsvergunningen betreffen de vroegere projectbesluiten op grond van de Wro.

Uitwerkings- en wijzigingsplannen op grond van artikel 3.6 van de Wro vallen niet onder de reikwijdte van de verordening, omdat de Wro hier niet in voorziet. Wel dienen de bestemmingsplannen waarin uitwerkingsverplichtingen en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen te voldoen aan de verordening. Deze 'moederplannen' kunnen, met hun maximale flexibiliteitsmogelijkheden, worden getoetst aan de bepalingen van de verordening.

De Wro voorziet er tevens niet in de provinciale ruimtelijke verordening te laten gelden voor door Provinciale Staten vast te stellen inpassingsplannen. Uiteraard zijn Provinciale Staten bij de vaststelling van inpassingsplannen in beginsel gebonden aan het eigen provinciale beleid, dat de grondslag is van deze verordening. Daarbij hebben zij nadrukkelijk de intentie zich hierbij te allen tijde aan de bepalingen en beperkingen die de verordening stelt te houden.

Planschade & hogere kosten:

Planschade De RVG is een juridische vertaling van het reeds sinds 2005 vigerende Streekplan. Het merendeel van de bestemmingsplannen zal hiermee in overeenstemming zijn. Daarnaast is het uitgangspunt van deze verordening dat bestaande planologische rechten worden gerespecteerd. Gelet hierop zijn wij van mening dat verzoeken om een tegemoetkoming in de schade in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Een uitzondering hierop vormt het rechtstreekse verbod van artikel 15 RVG ten aanzien van glastuinbouw. Verzoeken om een tegemoetkoming in de daardoor veroorzaakte schade kunnen onder omstandigheden voor toewijzing in aanmerking komen. Overigens zal de afwijkingsmogelijkheid van artikel 15.2.2 het aantal schadeclaims kunnen terugdringen. Over het doorberekenen van deze schadeclaims aan de provincie, dient nader overleg plaats te vinden tussen de betreffende gemeente(n) en de provincie. Bij de behandeling van schadeclaims zijn afdeling 6.1 Wro en de hiermee samenhangende regels in het Bro van toepassing.

Hogere kosten Artikel 6.8, lid 1 Wro bepaalt dat, indien ten behoeve van belangen, uitsluitend of mede behartigd door een ander openbaar lichaam, dan wel krachtens wettelijk voorschrift bepalingen in een bestemmingsplan of inpassingsplan, een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht daaronder begrepen, zijn opgenomen die hogere kosten voor de gemeente ten gevolge kunnen hebben en over de verdeling van deze kosten geen overeenstemming is bereikt, Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek van Burgemeester en Wethouders dat openbaar lichaam kunnen verplichten om aan de gemeente een vergoeding toe te kennen voor de in dit artikellid genoemde kostenposten. Het betreft kosten die redelijkerwijs niet voor rekening van de gemeente behoren te blijven, voorzover de vergoeding daarvan niet voldoende anderszins is verzekerd en de vergoeding niet krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten. In het systeem van de Wro ligt besloten dat Gedeputeerde Staten deze plicht ook kunnen opleggen aan de (eigen) provincie. Tegen een besluit van Gedeputeerde Staten omtrent vergoeding van deze kosten staat ingevolge artikel 8.2 Wro beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tot de hogere kosten behoren in ieder geval niet de kosten die gemoeid zijn met het vaststellen van het bestemmingsplan zelf, te weten de kosten in verband met benodigde advisering en de procedurekosten van het bestemmingsplan. Of er desondanks sprake is van hogere kosten zal zo nodig per geval moeten worden beoordeeld.

Digitale vastlegging Ingevolge artikel 1.2.1 Bro dient deze verordening langs elektronische weg beschikbaar te worden gesteld. Dit dient te geschieden volgens een bepaalde standaard methode. De voorliggende tekst is hieraan aangepast.

Kaartmateriaal Onze provinciale kaartbestanden zijn over het algemeen gedigitaliseerd met behulp van een top 10 vector ondergrond. Dit is weergegeven in de metadata die per kaartlaag zijn opgeslagen in onze provinciale kaartenatlas. Voor enkele kaartbestanden geldt dat deze historisch gezien opgebouwd zijn uit meerdere bestanden met verschillende nauwkeurigheid. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het bestand van de EHS. De grens van de EHS is daardoor een nader te interpreteren grens (zoals ook in discussies rondom het Streekplan Gelderland 2005 steeds is gecommuniceerd). Daarnaast bevatten enkele andere kaartbestanden ook geen exacte grenzen, o.a. door het gebruik van bestanden uit het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Om bovenstaande redenen hebben wij in het digitale plan moeten kiezen voor een idealisatie van het type 'indicatief' voor de begrenzing van enkele besluitsubvlakken (waaronder EHS, waardevol open gebied (Stadsregio Arnhem-Nijmegen), zoekzones verstedelijking Stadsregio Arnhem-Nijmegen, etc.) 'Indicatief' wil zeggen (Uit: praktijkrichtlijn Provinciale Verordening): de geometrie dient indicatief geïnterpreteerd te worden. Hiermee leggen wij de begrenzing (nog) niet definitief vast. Bij twijfelgevallen wordt, conform de geest van de structuurvisie Streekplan Gelderland 2005, in casu het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, ingezoomd op de plaatselijke situatie. Wij zijn evenwel van mening dat dit geen gewenste situatie is, en wij nemen ons dan ook voor om in de komende tijd de bestanden zodanig aan te passen, dat wij bij een volgende aanpassing van deze verordening de idealisatie van de begrenzing van besluitsubvlakken, waar nodig, 'exact' kunnen vaststellen.

Tenslotte is bij het opstellen van de verordening als uitgangspunt gehanteerd dat hetgeen sectoraal goed geregeld is, niet ook in de verordening behoeft te worden opgenomen.

Totstandkomingsprocedure Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Deze verordening is op 2 maart 2011 in werking getreden. Door een aantal oorzaken moet de RVG worden herzien vooruitlopend op een geplande herziening in het kader van de opstelling van een nieuwe algemene structuurvisie. Deze eerste herziening betreft de omzetting van ontheffingsmogelijkheden in de mogelijkheid voor gemeentebesturen om vrijstellingen te verlenen, dit is een consequentie van het binnenkort vast te stellen wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet). Daarnaast bevat deze eerste herziening regelingen ten aanzien van reeds geruime tijd geleden vastgesteld, maar nog niet in de RVG vertaald, beleid, inzake bedrijventerreinen en de herstructurering van glastuinbouw, beleid inzake de bescherming van de molenbiotopen en enige tekstcorrecties. De eerste herziening heeft van 23 januari 2012 tot en met 5 maart 2012 ter inzage gelegen. Het ontwerp is besproken met een klankbordgroep bestaande uit vertegenwoordigers van gemeenten, regio's en rijk. Gedeputeerde Staten hebben vervolgens op 15 mei 2012 het ontwerp vastgesteld en naar provinciale Staten ter vaststelling gezonden. Provinciale Staten hebben op 27 juni 2012 de eerste herziening van de RVG vastgesteld. De Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening treedt één dag na publicatie in het Provinciaal Blad in werking.

HOOFDSTUK 3 TOELICHTING PER HOOFDSTUK

3.1 Toelichting bij hoofdstuk 2 (Verstedelijking algemeen) De vigerende Gelderse ruimtelijke structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking bij voorkeur plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied, binnen de woningbouwcontour en de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem Nijmegen (voorheen KAN), binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem Nijmegen en binnen de zoekzones voor wonen en werken. Op deze wijze wordt ook uitvoering gegeven aan het rijksbundelingsbeleid voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen en tevens aan het provinciaal bundelingsbeleid voor de overige vijf Gelderse regio's. Het Gelders woon- en werkgelegenheidsbeleid ondersteunt het bundelingsbeleid ten aanzien van de bevolkingsontwikkeling. Concreet bepaalt de optelsom van de bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied, de woningbouwcontour en zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem Nijmegen en de zoekzones wonen en werken samen, in combinatie met het Kwalitatief Woonprogramma, in grote lijnen hoeveel nieuwe woningen kunnen worden toegevoegd en op die manier indirect de bevolkingsontwikkeling.

Naar verhouding liggen de zoekzones meer in de bundelingsgebieden dan daarbuiten. De zoekzones hebben een omvang van ongeveer twee maal de verstedelijkingsbehoefte. Lid 2.2 onder d spreekt van betaalbare huur en/of koopsector. Hiervoor verwijzen wij naar de prijsklassen die worden gehanteerd in het vigerende KWP.

Het intensiveringsbeleid is in de vigerende Gelderse ruimtelijke structuurvisie op een overeenkomstige wijze vormgegeven. De omvang van de zoekzones voor wonen en werken is beperkt. Zo wordt gestimuleerd dat een deel van de nieuwbouw voor wonen en werken binnen het bestaand bebouwd gebied plaatsvindt. Bovendien hebben Gedeputeerde Staten per regio een percentage vastgesteld voor het aandeel van de nieuwbouw dat (minimaal) binnen het bestaand bebouwd gebied plaatsvindt.

Deze verordening legt het hierboven beschreven beleid van bundeling en intensivering vast door voorschriften te geven die bepalen dat de nieuwbouw voor wonen en werken voor het overgrote deel binnen het bestaand stedelijk gebied, binnen de woningbouwcontour en zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem Nijmegen en binnen de zoekzones wonen en werken plaatsvindt. Opmerking verdient dat, hoewel artikel 2 in beginsel nieuwe verstedelijking in voornoemde gebieden mogelijk maakt, tevens het bestaande beleid terzake van verstedelijking, zoals neergelegd in de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking en het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, hierbij in acht moet worden genomen. Ingevolge lid 2.5 wordt nieuwe bebouwing ook mogelijk gemaakt in het kader van de invulling van de zoekzones landschappelijke versterking, de zoekzones wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen, mits wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden. Onder de zoekzones landschappelijke versterking verstaan wij hierbij tevens de zoekzones landschappelijke versterking van de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Slechts een beperkt deel van verstedelijking kan buiten voornoemde gebieden plaatsvinden. Naast functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval agrarische bebouwing, bebouwing voor recreatie, voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten of voor de levering van gas, water of elektriciteit wordt verstaan, kan het ook gaan om functieverandering bij vrijkomende agrarische gebouwen, herbestemming van kazernegebouwen of gebouwen van zorginstellingen en de oprichting van nieuwe landgoederen.

In het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering kan voor de maatvoering en specifieke voorwaarden ten aanzien van het bepaalde in lid 2.3 onder b worden aangesloten bij het bepaalde in paragraaf 2.3 van de structuurvisie en de volgende als uitwerking hiervan door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale beleidskaders: Regio Rivierenland: “Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied " Regio De Vallei: “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten " Regio Noord Veluwe: “Streekplanuitwerking functieverandering ” Regio Stedendriehoek: “Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies,Beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen" Regio Achterhoek: “Functies zoeken plaatsen zoeken functies”

Het door de Stadsregio Arnhem Nijmegen vastgestelde beleidskader “Notitie functieverandering is door Gedeputeerde Staten, voorzover het het multifunctioneel gebied betreft, als streekplanuitwerking vastgesteld.

Deze verordening geeft in 2.3 onder d tevens mogelijkheden om uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, los van functieverandering, onder voorwaarden mogelijk te maken.

In het geval van nieuwe bebouwing in het kader van het oprichten van nieuwe landgoederen kan voor de specifieke voorwaarden ten aanzien van het bepaalde in lid 2.3 onder c worden aangesloten bij het bepaalde in paragraaf 2.8 van de structuurvisie.

Op grond van lid 2.4 kan woningbouw in intensiveringsgebieden glastuinbouw en extensiveringsgebieden glastuinbouw mogelijk worden gemaakt, indien kan worden aangetoond dat woningbouw bijdraagt aan de realisatie van de herstructurering en maatschappelijke knelpunten oplost, zoals bedoeld in de structuurvisies 'herstructurering Glastuinbouw en Paddenstoelenteelt Bommelerwaard' en 'herstructurering Glastuinbouw Huissen Bemmel'. Voor de achtergronden en inhoud van dit beleid wordt verwezen naar genoemde structuurvisies, die als bijlage bij deze verordening zijn opgenomen.

Onder bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven op de kaart Verstedelijking, verstaan wij een als zodanig begrensd gebied omvattende de bestaande en bij bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur, van stad, dorp of kern. Het bestaand stedelijk gebied bevat de kernen VROM 2000, de bebouwing 2000-2005 zoals weergegeven in de streekplanuitwerking stedelijke functies en landschappelijke versterking en de bestaande bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

De verordening biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid om van de regeling in de verordening af te wijken ten behoeve van het bouwen buiten bestaand stedelijk gebied, buiten de woningbouwcontour en de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, buiten de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem Nijmegen en buiten de zoekzones wonen en werken.                                             

3.2 Toelichting bij hoofdstuk 3 (Wonen) Het Gelderse kwalitatieve woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Aan de hand van basisdocumenten (bevolkingsprognose en woningbehoefteonderzoek) levert de provincie aan de regio's informatie over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de komende jaren. Deze informatie over de woningbehoefte wordt per regio als indicatieve taakstelling door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd, die niet in dat KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders.

Het is niet de bedoeling van de provincie om aan gemeenten een star planningssysteem op te leggen. In het kwalitatieve woonbeleid is flexibiliteit gegarandeerd doordat iedere vijf jaar een nieuw Kwalitatief Woonprogramma wordt vastgesteld en doordat bovendien tussentijds wordt bezien of bijstelling wenselijk is aan de hand van eventuele nieuwe basisdocumenten. Voorts wordt flexibiliteit bevorderd door de mogelijkheid die gemeenten hebben om meer plancapaciteit voor woningbouw in ontwikkeling te hebben dan dat er woningen zouden moeten worden opgeleverd. Het betreft dan zogenaamde zachte plannen, d.w.z. plannen die nog niet door de gemeenteraad zijn vastgesteld, met inbegrip van vigerende moederplannen waarop een wijzigingsbevoegdheid naar woningbouw rust. Wanneer de ontwikkeling of uitvoering van een bepaald (bestemmings)plan vertraging oploopt, is het mogelijk om een ander plan daarvoor in de plaats eerder tot uitvoering te laten komen. Een overmaat aan zachte plancapaciteit van 20-30%, bovenop het regiototaal uit het KWP, is daarbij aanvaardbaar. Wat betreft het definitief vaststellen van plannen blijft het KWP uitgangspunt. Aan overcapaciteit zijn ook risico's verbonden, zoals: onrendabele investeringen (investeren in plannen waar - met het oog op de geleidelijk afnemende vraag naar uitbreiding van de woningvoorraad - uiteindelijk geen vraag naar is) en het maken van bindende afspraken met ontwikkelaars over plannen die op termijn mogelijk niet meer gerealiseerd hoeven te worden.

Om gezamenlijk de KWP afspraken te kunnen realiseren en de risico's van overcapaciteit te beperken is samenwerking tussen de gemeenten binnen de regio nodig. Door samen te werken voorkomen gemeenten onderlinge concurrentie en ontstaat inzicht in de omvang van de plannen in relatie tot het KWP voor de regio. In het KWP3 (2010-2019) is hierover afgesproken dat gemeenten per regio een binnenregionale verdeling (spreiding) en fasering maken.

Wanneer blijkt dat gemeenten in een regio plannen ontwikkelen waarmee de regionale KWP afspraken worden overschreden of waarmee het bundelingsbeleid of intensiveringsbeleid niet wordt uitgevoerd, dan kan de provincie zich bedienen van de instrumenten die de Wro biedt. Gedeputeerde Staten kunnen een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven. Zij treden eerst met de betreffende gemeente of regio in overleg om na te gaan of eventuele problemen alsnog kunnen worden opgelost.

Het gaat in dit hoofdstuk om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die in het kader van functieverandering, nieuwe landgoederen, in zoekzones landschappelijke versterking, binnen nationale landschappen e.d. worden gerealiseerd.

3.3 Toelichting bij hoofdstuk 4 (Bedrijventerreinen) Regionale afspraken programmering bedrijventerreinen. In juni 2010 is door de Provinciale Staten van Gelderland de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties vastgesteld. Als uitwerking van de structuurvisie hebben de regio's een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) opgesteld. Het RPB is een bestuurlijk document en bevat regionale afspraken over regionale programmering van bedrijventerreinen. Het RPB wordt tevens door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld en in het Provinciaal Blad gepubliceerd.

Een RPB bevat afspraken over de volgende punten: 1. regionale confrontatie vraag en aanbod: wat is het vertrekpunt qua toekomstige ruimtebehoefte en plannen voor nieuwe bedrijventerreinen? 2. onderbouwing beleidsmatige vraag: welke extra ruimteclaim is reëel? 3. reguleren aanbod: welke plannen worden gefaseerd/geschrapt? 4. segmentering: is er voldoende ruimte voor specifieke segmenten (bv milieuhinderlijke bedrijven)? 5. (sub)regionale afspraken grondprijsmethodiek: wat zijn in de regio marktconforme tarieven? 6. herstructureringsopgave: welke terreinen worden de komende jaren aangepakt? 7. (sub)regionale procesafspraken verevening: welke concrete mogelijkheden zijn er om inkomsten uit nieuw ontwikkeling in te zetten voor herstructurering? 8. procesafspraken uitwerking SER-ladder: hoe gaan de gemeenten aan de slag met de SER-ladder? 9. kwaliteitsverbetering, duurzaamheid, parkmanagement: welke ambities heeft de regio met duurzame bedrijventerreinen 10. monitoring: hoe houden we de komende jaren samen de feitelijke ontwikkeling van bedrijventerreinen in de gaten, zodat we indien nodig tijdig kunnen bijsturen?

Het RPB is een belangrijk document voor de uitvoering van het provinciale bedrijventerreinenbeleid en de planning en programmering van bedrijventerreinen. Het RPB is echter geen statisch document. Jaarlijks zal er bestuurlijk overleg met de gelderse regio's worden gevoerd waarin de stand van zaken met betrekking tot de afspraken in het RPB worden geagendeerd. Daarbij speelt monitoring van de feitelijke ontwikkelingen (feitelijke uitgifte, het beschikbare aanbod en de vraag) een belangrijke rol. Afhankelijk van feitelijke ontwikkelingen worden de afspraken uit het RPB bijgesteld of aangescherpt.

Regionale bedrijventerreinen Regionale terreinen vervullen een belangrijke (regionale opvang-) functie voor de grotere, zwaardere (wat betreft milieuhindercategorie) en op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) aangewezen bedrijven. Bij grotere bedrijven gaat het om bedrijven met een kavel groter dan 0,5 hectare waarvan vestiging op een lokaal bedrijventerrein niet gewenst is. Bij zwaardere bedrijven gaat het om bedrijven in een hogere milieucategorie (categorie 3 en hoger). Wij vinden het van belang dat dit type bedrijvigheid zich duurzaam kan vestigen op dit soort hoogwaardige terreinen, waarbij met name ruimte voor bedrijven uit categorie 4 en 5 wordt gewaarborgd. Bij de aanduiding van de milieucategorie van bedrijven gaan wij uit van de indeling zoals deze wordt weergegeven in "VNG Bedrijven en Milieuzonering, april 2009". In het Regionale Programma Bedrijventerreinen (RPB) is vastgelegd welke terreinen een regionale opvangfunctie hebben.

Regionale bedrijventerreinen dienen in beginsel gevrijwaard te worden van bedrijven in de lage milieucategorieën en van bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met andere functies. De gemeenten kunnen in hun bestemmingsplannen hiervan afwijken in het geval dat er sprake is van bedrijfsfuncties die een ondersteunende functie vervullen voor bedrijven op het regionale bedrijventerrein, zoals bijvoorbeeld een facilitypoint of een bewakingsbedrijf. Ook kan het gaan om bedrijfsfuncties die ondersteunend zijn aan of passen bij het betreffende segment van bedrijven op het regionale terrein bijvoorbeeld servicepunt voor trucks op een logistiek bedrijventerrein of een toeleverend bedrijf. Tevens is afwijking mogelijk indien op bepaalde locaties op een regionaal bedrijventerrein vanwege milieuzonering of ruimtelijke kwaliteit geen hogere milieucategorie gewenst is. In de toelichting bij het bestemmingsplan moet de afwijking worden onderbouwd.

Intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied Wij vinden het van belang dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast vinden wij het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn. Onder het bundelingsgebied verstaan wij, in aansluiting op de aanduiding op de (indicatieve) kaart bij de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties, tevens het bebouwd gebied 2000-2005 behorende bij de stedelijke netwerken en regionale centra, alsmede de zoekzones werken behorende bij de stedelijke netwerken en regionale centra.

Een lokaal bedrijventerrein is een terrein waarop kleinschalige bedrijven met een lokale functie en een lage milieucategorie kunnen worden toegelaten. Naast lokale bedrijventerreinen zijn er een beperkt aantal intergemeentelijke bedrijventerreinen. Dit zijn terreinen ten behoeve van meer gemeenten.

Voor lokale bedrijventerreinen geldt in beginsel een maximale kavelgrootte van 0,5 ha, voor intergemeentelijke bedrijventerreinen een maximale kavelgrootte van 0,75 ha. Gemeenten kunnen in hun bestemmingsplannen hiervan afwijken indien aangetoond kan worden dat er sprake is van een aan de betreffende gemeente(n), kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt. Het kan gaan om een bedrijf met bijzondere sociale of economische binding aan de gemeente(n), kern of locatie bijvoorbeeld vanwege de werkgelegenheidsstructuur of de nabijheid van klanten. Ook kan gedacht worden aan een binding aan de betreffende kern of locatie vanwege specifieke locatiekenmerken bijvoorbeeld omdat het bedrijf afgewezen is op een specifieke onsluitingsmogelijkheid (kade, rail of multimodale ontsluiting) of omdat het bedrijf een sterke (economische) binding heeft met andere bedrijven op de betreffende locatie. Wel moet het bedrijf verkeerskundig goed te ontsluiten zijn en milieutechnisch goed in te passen zijn.

Biomassavergistingsinstallaties Voor covergisting vanaf 36.000 ton per jaar geldt de volgende voorkeursvolgorde: - op of grenzend aan een bedrijventerrein (binnen een zoekzone voor werken); - locaties bij soortgelijke bedrijven, zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties of mestverwerkers die op een solitaire bedrijfslocatie zitten of bij concentratiegebieden glastuinbouw of regionale clusters glastuinbouw; - landbouwontwikkelingsgebieden; - vrijkomende agrarische locatie in overig multifunctioneel gebied. Naarmate men bij de locatiekeuze verder naar onderen op deze lijst terecht komt, zal nauwkeurig moeten worden aangetoond dat er een duidelijke relatie is met de agrarische functies in het gebied. Er is sprake van een duidelijke relatie indien de biomassa, bijvoorbeeld mest, afkomstig is van agrarische functies uit de omgeving. Voor glastuinbouw is sprake van een duidelijke relatie indien bijvoorbeeld warmte, elecktriciteit, kooldioxide, biomassa afkomstig is van of benut wordt door glastuinbouwbedrijven uit de omgeving.

De volgende uitgangspunten liggen ten grondslag aan bovenstaande voorkeursvolgorde. Het moet zo (goed mogelijk) passen in het landschap, dus bij voorkeur gekoppeld worden aan daartoe geëigende of vergelijkbare landschappelijke elementen (om verrommeling tegen te gaan). Een landschappelijk inpassingsplan kan dit aantonen. Nuttige toepassing van warmte en/of andere (neven)producten zijn sterk bepalend bij het vinden van de juiste locatie. Wanneer de warmte niet bijna volledig binnen het bedrijf benut wordt, ligt koppeling / leveringsmogelijkheid aan bedrijven(terreinen) en/of woonlocaties voor de hand. Verkeersbewegingen moeten beperkt worden uit oogpunt van (energie)efficiëntie, milieuaspecten en congestieproblematiek. De inrichting moet verkeerstechnisch goed ontsloten zijn.

Kadegebonden bedrijventerreinen De provincie Gelderland streeft erna dat voldoende ruimte beschikbaar blijft voor overslaglocaties en natte bedrijventerreinen en dat deze bedrijventerreinen bereikbaar blijven via een betrouwbaar vaarwegennetwerk. Containervervoer over water heeft in Gelderland een forse groei doorgemaakt. Deze groei zorgt ook voor een behoefte aan extra capaciteit van overslagcentra aan het water. Deze overslaglocaties vervullen een belangrijke rol in de ontwikkeling van economische centra. Op bedrijventerreinen die door het water zijn ontsloten moeten kavels die direct aan het water zijn gelegen worden benut door watergebonden bedrijvigheid. Bij waterontsluiting wordt bedoeld de ontsluitingsmogelijkheden ten aanzien van een vaarwater. Onder deze ontsluitingsmogelijkheden wordt verstaan; de aanwezigheid van een laad-los kade op of nabij de kavel. Bedrijfskavels die door een kade zijn ontsloten moeten in  beginsel dan ook beschikbaar blijven voor kadegebonden bedrijvigheid. Hiervan kan worden afgeweken indien een bestemming tot kadegebonden bedrijvigheid om ruimtelijke of milieuhygienische reden niet gewenst is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een kade in stedelijk centrumgebied waar transformatie naar andere functies zoals wonen meer voor de hand ligt, of in een gebied waar stedelijke functies aanwezig zijn die zich moeilijk laten combineren met kadegebonden bedrijfsfuncties. Ook kan gedacht worden aan een gevoelige recreatieve of natuurfunctie die zich moeilijk laat combineren met kadegebonden functies. Verder kan afgeweken worden indien met een behoefte onderzoek aangetoond kan worden dat er geen behoefte aan kavels voor kadegebonden bedrijvigheid bestaat. IHierbij wordt in beeld gebracht wat de toekomstige vraag en verplaatsingsbehoefte is van bedrijvigheid die voor haar bedrijfsvoering van vestiging aan het water afhankelijk is.

Kantoorlocaties Bedrijventerreinen zijn primair bedoeld voor functies die zich moeilijk laten combineren met andere functies vanwege omvang, vervoersbewegingen en milieuhinder. Bedrijventerreinen zijn primair bedoeld en geschikt voor gebruik voor bedrijfsfuncties zoals groothandel, nijverheid en industrie en in die zin zijn bedrijventerreinen monofunctioneel van aard (zie par. 3.2. van de structuurvisie). Om die reden wordt zelfstandige kantoorvestiging niet toegestaan op (monofunctionele) bedrijventerreinen. De ontwikkeling van kantoren vindt plaats op specifieke locaties (zie par 3.3.6. van de structuurvisie). Een afwijking op het uitgangspunt dat zelfstandige kantoorvestigingen niet zijn toegestaan op bedrijventerreinen is mogelijk indien de betreffende kantoorvestiging goed is ontsloten door een hoogwaardige OV-verbinding (treinstation of hoogfrequente busverbinding).

3.4 Toelichting bij hoofdstuk 5 en 6 (Recreatiewoningen) Ons beleid voor uitbreiding en nieuwvestiging van recreatieparken is terughoudend daar waar wij dit noodzakelijk achten. Voor de concentratiegebieden voor intensieve teelten en weidevogel- en ganzengebieden geldt dat vanuit milieuoverwegingen respectievelijk verstoringsproblematiek nieuwvestiging en uitbreiding met intensieve vormen van recreatie niet kan worden toegestaan.

Gezien de bijzondere kenmerken en waarden in het groen blauwe raamwerk geldt een restrictief beleid ten aanzien van uitbreiding van intensieve recreatieve en toeristische voorzieningen. Intensivering van ruimtegebruik ("inbreiding") binnen bestaande (dag-)recreatieve bestemmingen heeft de voorkeur boven uitbreiding. Buiten de EHS kan uitbreiding van een binnen het groen blauwe raamwek gelegen recreatiepark worden toegestaan, indien wordt aangetoond dat intensivering van het ruimtegebruik binnen het bestaande recreatiepark niet mogelijk is. Binnen de EHS geldt het bepaalde in artikel 19. Daarnaast zijn in waardevolle open gebieden geen recreatieve ontwikkelingen toegestaan die het open karakter aantasten.

Om nieuwvestiging en uitbreiding van recreatieparken zijn voorwaarden als een maximale maatvoering, aantoonbaar duurzame bedrijfsmatige exploitatie en het verbod op permanente bewoning van toepassing. In die gevallen waar toch sprake is van permanente bewoning van recreatiewoningen gaan wij uit van bestaande rechten en hanteren wij als peildatum 31 oktober 2003. Daar waar legalisatie van permanente bewoning van recreatiewoningen niet mogelijk is kan een persoonsgebonden gedoogsituatie ontstaan. Nadat deze situatie is beëindigd gaan wij ervan uit dat de betreffende recreatiewoning weer beschikbaar komt voor de (verhuur)recreatiemarkt. Zie ook de toekomstige Wet ontheffing bewoning recreatiewoningen.

Onder bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen en recreatieparken verstaan wij: het via een bedrijf, stichting, of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de logiesbedrijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden. De recreatiewoningen dienen daarbij opgericht danwel gebruikt te worden enkel voor de verhuur ten behoeve van wisselend gebruik. Dit dient in privaatrechtelijke overeenkomsten vastgelegd te worden, met kettingbeding en boeteclausule.

Onder planologische restcapaciteit zoals bedoeld in lid 8.4, verstaan wij de vigerende planologische mogelijkheden voor de bouw van recreatiewoningen in de eigen gemeente en omliggende gemeenten. Dit aantal nog te bouwen recreatiewoningen dient in de behoeftebepaling te worden opgeteld bij het aanbod.

Afwijking van de regeling in de verordening zoals bepaald in 7.6 is mogelijk indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • het recreatiepark wordt bedrijfsmatig geëxploiteerd;

  • een maximaal bebouwingsoppervlak van het totaal aantal recreatiewoningen wordt vermeld; en

  • een concreet voorstel met betrekking tot de verdeling van de maatvoeringen van de recreatiewoningen wordt gedaan.

Bij een noodzaak tot een grotere maatvoering voor recreatiewoningen kan o.a. worden gedacht aan recreatiewoningen ten behoeve van groepsaccomodatie en recreatiewoningen ten behoeve van mensen met een handicap (bijvoorbeeld rolstoeltoegankelijkheid).

3.5 Toelichting bij de hoofdstukken 7, 8, 9, 10 en 11 (Glastuinbouw) De glastuinbouw is een sector met een hoge dynamiek en een relatief grote economische betekenis per oppervlakte-eenheid. Concentratie van glastuinbouw blijft gewenst omdat de kassen een zeer grote landschappelijke en ruimtelijke impact hebben, in de concentratiegebieden gezamenlijke milieu-investeringen gedaan kunnen worden en de centrumfunctie in de glastuinbouw ook economisch belangrijk is. Om deze redenen ook, zijn geïsoleerd gelegen bedrijven niet gewenst. Wel kunnen buiten de concentratiegebieden kleinere clusters van bedrijven voorkomen. Een in deze verordening bedoeld glastuinbouwbedrijf heeft een omvang van minimaal 2500 m2. In dit hoofdstuk wordt onder "kas" verstaan: een constructie van glas, kunststof of een andere materiaalsoort voor een overkapte teelt of veredeling van gewassen (zoals kassen, boog-, tunnel- en rolkassen en wandelkappen).

Het Gelderse ruimtelijk beleid voor concentratie en beperking van de landschappelijke en ruimtelijke impact van glastuinbouw wordt ondersteund door subsidies in het kader van de subsidieregeling Vitaal Gelderland. Hierin zijn subsidiemogelijkheden opgenomen voor de verplaatsing van solitair gevestigde bedrijven en voor de herstructurering van de glastuinbouw in concentratiegebieden (en clusters).

In deze verordening worden de (her-)vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden geregeld voor concentratiegebieden, intensiveringsgebieden, reserve concentratiegebieden, regionale clusters, extensiveringsgebieden, en voor bedrijven die glastuinbouw als neventak of in een gemengd bedrijf hebben. Verder is in deze verordening vastgelegd dat in een bestemmingsplan aan de in de concentratiegebieden glastuinbouw dan wel de regionale clusters glastuinbouw vrijgekomen percelen, geen woon- of niet-agrarische werkbestemming worden gegeven. In de intensiverings- en extensiveringsgebieden is woningbouw ten behoeve van herstructurering echter wel toegestaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in de structuurvisies herstructurering glastuinbouw (zie hierna).

Concentratiegebieden Een van de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid is dat nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven uitsluitend mogelijk is in de concentratiegebieden Huissen-Bemmel en de Bommelerwaard. In die gebieden worden geen planologische beperkingen gesteld aan de omvang van de bedrijven. Buiten deze gebieden is nieuwvestiging van glastuinbouw niet mogelijk. In het concentratiegebied Huissen-Bemmel wordt de voorkeur gegeven aan (her-)vestiging van glastuinbouwbedrijven uit alle Gelderse regio's, in het concentratiegebied de Bommelerwaard wordt daarentegen de voorkeur gegeven aan glastuinbouwbedrijven uit de regio Westelijk Rivierengebied. De reserveconcentratiegebieden binnen de concentratiegebieden Huissen-Bemmel en de Bommelerwaard kunnen pas worden ontwikkeld als de overige locaties in het betreffende concentratiegebied zijn benut, of indien er voor een nieuwe ontwikkeling geen ruimte is in het betreffende concentratiegebied.

Regionale clusters glastuinbouw De provincie Gelderland onderscheidt in het ruimtelijk glastuinbouwbeleid ook regionale clusters. De provincie heeft in het streekplan 2005 gemeenten verzocht per regio in het multifunctionele gebied één of enkele zoekzones niet groter dan 100 ha aan te wijzen. In 4 regio's zijn in totaal 8 zoekzones voor clusters aangewezen. In 2 regio's is dit niet gebeurd. Binnen de zoekzones moeten de clusters nog nader worden begrensd en bestemd. In een regionaal cluster mogen nieuwe bouwblokken voor hervestiging van een glastuinbouwbedrijf worden uitgegeven. Een cluster kan pas als zodanig door de gemeente worden bestemd, zodra er een daadwerkelijk hervestiging gaat plaatsvinden. Er is reeds één cluster concreet begrensd.

Extensiveringsgebied glastuinbouw De uitvoering van het herstructureringsbeleid voor de Gelderse concentratiegebieden Huissen Angeren en de Bommelerwaard is inmiddels actief opgepakt. Provincie Gelderland speelt daarin een belangrijke rol (PS2009-454 Huissen Angeren en PS2009-766 Bommelerwaard). De verkenning naar de ruimtelijke mogelijkheden om van de verouderde glasopstanden moderne, duurzaam ingerichte glastuinbouwgebieden te maken, leidde onder meer tot de conclusie dat niet alle delen van de concentratiegebieden daarvoor nog in aanmerking kunnen komen. De betreffende (deel)gebieden zijn daarvoor onder meer te kleinschalig, de verwevenheid met andere ''glastuinbouwvreemde" functies is te groot geworden of de concentratie van glastuinbouw verdraagt zich niet meer met andere gebiedskwaliteiten en/of de leefbaarheid in de aangrenzende woongebieden. Het doel is om in deze gebieden nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven niet toe te staan, maar aan bestaande bedrijven wel de mogelijkheid te bieden onder voorwaarden éénmalig (per bestemmingsplanperiode) met meer dan 20% uit te breiden. Deze uitbreiding kan in verschillende bouwfasen worden uitgevoerd. Voor de extensiveringsgebieden in de Bommelerwaard wordt voor de uitbreidingsmogelijkheden verwezen naar de in de "samenwerkingsovereenkomst Bommelerwaard inzake de herstructurering van de glastuinbouw en de paddenstoelenteelt in de Bommelerwaard" opgenomen nette overgangsregeling. Ook worden functieverandering en de oprichting van nieuwe landgoederen mogelijk gemaakt.  Uitvoering van dit beleid leidt  tot een extensiever gebruikt gebied, dat door geleidelijke transformatie andere gebiedskwaliteiten krijgt. Deze transformatie wordt mede vorm gegeven door de herstructurering van deze gebieden. Daarbij wordt ook ingezet op verbetering van infrastructuur, landschap, waterbeheer e.d. Om deze herstructurering uit te kunnen voeren is op beperkte schaal onder voorwaarden woningbouw mogelijk (zie hierna onder het kopje Woningbouw).

Glastuinbouw als neventak/gemengd bedrijf Voor bedrijven met glastuinbouw als neventak of in gemengde bedrijfsvoering geldt dat de huidige omvang van de glasopstanden per bedrijf bij recht eenmalig gedurende deze planperiode mag worden vergroot met maximaal 20 % van de huidige omvang van de glasopstand. Voor deze bedrijven geldt verder dat in multifunctioneel gebied het oprichten van nieuwe glasopstanden met het oog op verbreding wordt toegestaan tot een maximum van 200 m². In alle gevallen geldt bij hervestiging dat de glastuinbouw aan de vertreklocatie onttrokken wordt en de glasopstanden verwijderd. Op de vertreklocatie is het beleid voor functieverandering van toepassing (zie par. 2.3 streekplan).

Overig glastuinbouw Bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven kunnen bij recht worden voorzien van een, gedurende de bestemmingsplanperiode, éénmalige uitbreiding van de glasopstanden van maximaal 20 % van de huidige glasopstand. Verdergaande uitbreiding is slechts mogelijk met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van lid 13.2 en 13.3.

Woningbouw ten behoeve van herstructurering De provinciale structuurvisies 'herstructurering Glastuinbouw en Paddenstoelenteelt Bommelerwaard' en 'herstructurering Glastuinbouw Huissen Bemmel' voorzien onder bepaalde voorwaarden in de mogelijkheid tot woningbouw ten behoeve van herstructurering. Dit is enkel mogelijk in de intensiveringsgebieden glastuinbouw en de extensiveringsgebieden glastuinbouw. Deze verordening maakt de uitvoering van dit beleid mogelijk. Hiervoor is een regeling opgenomen in de hoofdstukken Verstedelijking (lid 2.4) en Concentratiegebied glastuinbouw (lid 9.5). Voor de achtergronden en inhoud van dit beleid wordt verwezen naar genoemde structuurvisies, die als bijlage bij deze verordening zijn opgenomen.

Tijdelijk bouwverbod Nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is buiten de concentratiegebieden niet mogelijk en uitbreiding met meer dan 20% is niet mogelijk buiten de intensiveringsgebieden, het concentratiegebied Huissen Bemmel, de extensiveringsgebieden glastuinbouw en de regionale clusters. In deze verordening is hiervoor in lid 14.1 en 14.2 een rechtstreeks verbod ingevolge lid 4.1 lid 3 Wro opgenomen op nieuwvestiging en uitbreiding, voor de periode tot de bepalingen van deze verordening hun doorwerking in bestemmingsplannen hebben gekregen conform artikel 26 van deze verordening. In lid 14.2.1 en lid 14.2.2 zijn afwijkingsmogelijkheden van dit verbod opgenomen. Afwijking ingevolge lid 14.2.2 geschiedt op grond van lid 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bij omgevingsvergunning. Gedeputeerde Staten dienen hiervoor een verklaring van geen bedenkingen te verlenen.

3.6 Toelichting bij de hoofdstukken 13 ,14 en 15 (Waterwingebied, Grondwaterbeschermingsgebied en Oppervlaktewater) In het Waterplan Gelderland en de Provinciale milieuverordening Gelderland is aangegeven dat het grondwater de bron voor de productie van drinkwater is. Het doel van het beschermingsbeleid is ervoor te zorgen dat grondwater op een eenvoudige wijze, d.w.z. zonder ingrijpende en kostbare zuivering, duurzaam gebruikt kan worden voor de bereiding van drinkwater. Voor een effectieve en duurzame bescherming van drinkwaterwinning uit grondwater, maakt het beleid gebruik van drie, elkaar versterkende, elementen, te weten: a. de ruimtelijke ordening: toestaan van functies die goed te combineren zijn met waterwinning en conflicterende functies weren; b. regelgeving en vergunningverlening; c. bovenwettelijke stimulerende en beschermingsmaatregelen. Als voorbeeld hiervan noemen wij het project “bodemverontreiniging in grondwaterbeschermingsgebieden”.

Er wordt een onderscheid gemaakt in waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Voor de waterwingebieden geldt dat alleen bestemmingen worden toegestaan die geen negatieve effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het grondwater. Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat alleen bestemmingen worden toegestaan die geen hoger bodem- en/of grondwaterrisico met zich brengen dan de vigerende bestemming (stand-still-principe) dan wel bestemmingen die een verbetering ten opzichte van de bestaande bestemming betekenen (step forward-principe). Bij de beoordeling of aan het stand still/step forward-principe wordt voldaan, wordt uitsluitend een ruimtelijke afweging gemaakt. Of een risico kan afnemen door het treffen van milieuhygiënische maatregelen wordt niet in de afweging meegenomen.

Voor 2012 zullen door de provincie samen met de gemeenten, het drinkwaterbedrijf en het waterschap de beschermingsmogelijkheden van de in deze regeling opgenomen oppervlaktewateren worden onderzocht.

3.7 Toelichting bij hoofdstuk 16 (Ecologische Hoofdstructuur) Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Wij doen dit door het realiseren van een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones door bescherming, instandhouding en ontwikkeling. Tevens beschermen we de kwaliteit en kwantiteit van natuurterreinen. Binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geldt de “nee, tenzij”-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Tot groot openbaar belang wordt in ieder geval gerekend de veiligheid, de drinkwatervoorziening en de plaatsing van installaties voor winning, opslag of transport van gas. In de EHS verweving en verbindingszones zijn, in tegenstelling tot de EHS natuur, onder voorwaarden mogelijkheden voor de ontwikkeling van andere functies. In de EHS-verweving en sterker nog in EHS-verbinding, zijn onderdelen van de EHS niet voor 100% belegd met natuurdoelen. Het zijn als het ware zoekgebieden waar de precieze locatie van natuurdoelen nog niet vast staat. Initiatieven voor bijvoorbeeld recreatie of landschappelijk wonen kunnen hier mogelijk zijn wanneer wordt bijgedragen aan de realisering van de natuurdoelen, die dan onderdeel moet zijn van de realisering van het initiatief. Door gelijktijdig met een initiatief bij te dragen aan de realisering van de natuurdoelen kan het mogelijk zijn om significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities te voorkomen. Dit geldt alleen wanneer daarmee geen bestaande natuurwaarden significant worden aangetast en geen barrières voor de gewenste samenhang worden gecreëerd. Initiatiefnemers van ingrepen binnen de EHS zullen de effecten van de ingreep op kernkwaliteiten en omgevingscondities moeten onderzoeken. De kernkwaliteiten en omgevingscondities die gelden binnen de EHS zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstuctuur”. De wezenlijke kenmerken of waarden van de HEN-wateren zijn geactualiseerd vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015. De kernkwaliteiten van een bepaald gebied zijn gelijk aan de door Gedeputeerde Staten geformuleerde natuurdoelstellingen voor dat gebied. Dit houdt in dat niet alleen de aanwezige natuurwaarden worden beschermd maar ook de door Gedeputeerde Staten nagestreefde natuurwaarden. Omgevingscondities zijn de omstandigheden waaraan voldaan moet worden om de kernkwaliteiten te bewerkstelligen (omgevingskwaliteit in de zin van kwaliteit van bodem, water en lucht en de kwaliteit van de ruimte, in de zin van omvang, samenhang en structuur).

Een ruimtelijke ingreep wordt als een significante aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities beschouwd, wanneer deze kan leiden tot de volgende effecten:

  • een vermindering van areaal en kwaliteit van bestaande natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur en agrarische natuur. Onder landschapselementen verstaan wij o.a. heggen, houtwallen, bosjes, poelen en solitaire bomen;

  • een vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren in verbindingszones en tussen de verschillende leefgebieden in de overige delen van de EHS;

  • een vermindering van de kwaliteit van het leefgebied van alle soorten waarvoor conform de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing vereist is en als zodanig worden genoemd in de AMvB Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en Faunawet;

  • een vermindering van het areaal van de grote natuurlijke eenheden (aaneengeslotenheid);

  • een belemmering voor het verloop van natuurlijke processen in de grote eenheden;

  • een verstoring van de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap van de HEN-wateren;

  • een verandering van de grond- en oppervlaktewateromstandigheden (kwaliteit en kwantiteit) die de voor de natuurdoeltypen gewenste grond- en oppervlaktewatersituatie (verder) aantasten;

  • een verhoging van de niet gebiedseigen geluidsbelasting in stiltebeleidsgebieden en stiltegebieden (in geval de norm van 40 Db wordt overschreden).

Indien (passende) ontwikkelingen in de EHS plaatsvinden is mitigatie en/of compensatie vereist, kan de saldobenadering worden toegepast, of is een herbegrenzing van de EHS nodig. Voor de beoordeling of er voor een initiatief kan worden afgeweken van de regeling in de verordening zijn het “Beoordelingsschema initiatieven in de EHS” (zie onderstaand figuur) en de spelregels ten aanzien van mitigatie, compensatie en saldering zoals die zijn opgenomen in de Streekplanherziening Herbegrenzing Ecologische Hoofdstructuur uitgangspunt. Herbegrenzing van de EHS is slechts mogelijk nadat Provinciale Staten deze herbegrenzing in een structuurvisie hebben mogelijk gemaakt. Hierbij verwijzen wij naar het besluit van Provinciale Staten van 1 juli 2009, waarbij PS bij amendement hebben aangegeven dat zij beslissen over wijziging van de EHS begrenzing.

Compensatie Als er sprake is van compensatie dient te worden gecompenseerd op een locatie die in beeld komt in provinciale of lokale groenplannen, zoals het Natuurbeheerplan of een landschapsontwikkelingsplan. We achten hiervoor onder meer ecologische verbindingszones geschikt. De compensatie vindt plaats binnen de gemeente of een aangrenzende gemeente en is 100, 133 of 166% van het onttrokken perceel groot, afhankelijk van de ontwikkeltijd van de natuur. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het vastleggen van natuur- en bosverlies en de natuur- en boscompensatie in het bestemmingsplan en privaatrechtelijke overeenkomsten. Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan natuur- en boscompensatie te hebben geregeld. Dit kan in hetzelfde of een ander gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan plaatsvinden. Wanneer fysieke compensatie redelijkerwijs niet of maar gedeeltelijk mogelijk is en/of leidt tot onaanvaardbare procedurele vertragingen, kan gedeeltelijke of gehele financiële compensatie plaatsvinden. Bij financiële compensatie staat de gemeente garant voor de fysieke compensatie op termijn.

Saldobenadering EHS In het afwegingskader voor de EHS worden plannen afzonderlijk beoordeeld. Om een meer ontwikkelingsgerichte aanpak te bevorderen kan hiervan worden afgeweken door op gebiedsniveau een “nee, tenzij”-afweging te maken. Dit kan wanneer een aantal plannen of projecten in één ruimtelijk plan wordt ingediend, gericht op de per saldo verbetering van de kwaliteit en/of kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als in combinatie met andere ruimtelijke ingrepen tevens een fysieke barrière in de EHS wordt opgeheven. Door middel van de saldobenadering kan een meer aaneengesloten EHS worden verkregen of kunnen EHS-gebieden beter met elkaar worden verbonden. Door ruimtelijke ingrepen op gebiedsniveau met elkaar in verband te brengen, kunnen functies of activiteiten elders in de EHS of daarbuiten betere ontwikkelingsmogelijkheden krijgen. Deze benadering is alleen toepasbaar als:

  • De combinatie van bestemmingswijzigingen binnen één ruimtelijke visie wordt gepresenteerd;

  • Er een onderlinge samenhang bestaat tussen de betreffende plannen;

  • In de toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording van de aard, de wijze en het tijdstip van realisatie van de kwaliteits- of kwantiteitswinst wordt opgenomen.

Let wel: bij het toepassen van de saldobenadering gaat het om projecten die niet van groot openbaar belang zijn. Daarom ligt er een grote verantwoordelijkheid bij de initiatiefnemer om substantiële winst in oppervlakte, kwaliteit en samenhang van de EHS te realiseren. Bij compensatie gaat het om projecten van zwaarwegend maatschappelijk belang. Daar moet in principe de compensatie plaatsvinden inclusief de kwaliteitstoeslag volgens het daarvoor geldende principe. Zowel bij de toepassing van het compensatiebeginsel als bij de saldobenadering geldt dat aantoonbaar in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen. Compensatie van de resterende schade dient plaats te vinden in hetzelfde bestemmingsplan of in gekoppelde bestemmingsplannen; mitigatie en compensatie maken deel uit van het plan, de eventuele daarmee samenhangende meerkosten van de activiteit dienen in het plan te zijn verdisconteerd (veroorzakersbeginsel). Het besluit over de compensatie is daarmee gekoppeld aan het te nemen besluit over de ingreep. Indien over de compensatie in een ander kader wordt besloten dan over de ingreep kan eerst met de uitvoering worden begonnen nadat ten minste het compensatiebesluit onherroepelijk is geworden.

Natura 2000-gebieden in de EHS Op gebieden binnen de EHS die deel uitmaken van de “Natura 2000”-gebieden is aanvullend de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing. Dit betekent dat het bij toepassing van het “nee, tenzij”- beginsel gaat om dwingende redenen van groot openbaar belang. Met “dwingend” wordt in ieder geval niet ieder denkbaar openbaar belang bedoeld, maar het belang dat - ook op de langere termijn - zwaarder moet wegen dan de belangen die de Natuurbeschermingswet 1998 beoogt te beschermen. Zie voor schema pag. 17:http://www.gelderland.nl/Documenten/Themas/Ruimtelijke_Ordening/RVG/Ruimtelijke_Verordening_Gelderland_Toelichting.pdf

3.8 Toelichting bij hoofdstuk 17 (Waardevol open gebied) De waardevolle open gebieden maken onderdeel uit van de waardevolle landschappen en zijn vanwege hun grootschalige openheid onderdeel van het groenblauwe raamwerk. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor waardevolle open gebieden is de grootschalige openheid de belangrijkste kernkwaliteit. Daarom geldt dat ruimtelijke ingrepen die de openheid aantasten, niet zijn toegestaan. Ook het ministerie van VROM geeft in haar programma "Mooi Nederland" prioriteit aan deze gebieden.

Provinciale Staten hebben op 27 februari 2007 het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld. In afwijking van hetgeen hierover in de structuurvisie Streekplan Gelderland 2005 is bepaald, kunnen binnen de zoekzones windenergie in de waardevolle open gebieden van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, windturbines worden opgericht.

Daarnaast wordt een uitzondering gemaakt voor de uitbreiding van agrarische bebouwing. Als het gaat om een omvangrijke uitbreiding die aansluitend, maar wel buiten het bestaande bouwblok plaatsvindt, dan is een beeldkwaliteitsplan vereist. Bij een omvangrijke uitbreiding denken wij aan bebouwing met een oppervlak van plus minus 500 m2 dan wel een nokhoogte van circa 11 meter.

Voor overige ruimtelijke ingrepen, die niet de openheid, maar wel andere kernkwaliteiten van de waardevolle open gebieden aantasten, geldt een "nee, tenzij"-benadering. Dat wil zeggen dat deze ingrepen alleen mogelijk zijn wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals onder meer argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid en het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten.

Daarnaast moet een bijdrage worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau. De kernkwaliteiten van de waardevolle open gebieden worden beschreven in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen", vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 16 mei 2006.

3.9 Toelichting bij hoofdstuk 18 (Nationale landschappen) Gelderland heeft met het rijk afgesproken om op een bepaalde manier invulling te geven aan rijksbeleid terzake van de nationale landschappen. Dit betekent het volgende. De wijze van bestemming in multifunctioneel gebied (geen kernkwaliteiten) wordt aan gemeenten overgelaten. Het uitgangspunt van migratiesaldo nul wordt bewerkstelligd door het beleid ten aanzien van de zoekzones wonen en werken en de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Organische groei van kleine kernen zoals weergegeven in de streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, moet ook in een nationaal landschap mogelijk zijn. De Nationale landschappen overlappen in de provincie Gelderland voor een groot deel met de waardevolle landschappen. Voor de waardevolle landschappen hebben Gedeputeerde Staten de kernkwaliteiten beschreven in de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten waardevolle landschappen” (2006). Daarnaast kan binnen een Nationaal Landschap multifunctioneel gebied liggen.

In de concept-Amvb Ruimte wordt aan de provincies gevraagd om bij verordening regels te stellen die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, voor zover de uitgewerkte kernkwaliteiten van een nationaal landschap worden behouden of versterkt. In de bovengenoemde streekplanuitwerking is voor elke WGR-regio een compositiekaart opgenomen waarop occupatie, infrastructuur en landschappelijke structuur gedifferentieerd is uitgewerkt. Voor elk waardevol landschap is daarnaast op kaart weergegeven welke kernkwaliteiten in welke deelgebieden voorkomen. De waardevolle open gebieden zijn apart in het streekplan opgenomen en vallen allemaal binnen waardevolle landschappen. Provinciale Staten hebben in de Streekplanuitwerking Nationale landschappen besloten om voor de Nationale landschappen geen eigen planologisch beleid vast te stellen. Binnen de Nationale landschappen geldt de afweging uit de Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen. Voor de verschillende beleidscategorieën binnen een nationaal landschap heeft dat onderstaande afwegingsformules tot gevolg:

Beleidscategorie                                                            Afwegingsformule

A. Waardevol landschap (geen EHS, geen               ja, mits de kernkwaliteiten worden geen waardevol open gebied)                                                behouden en versterkt

B. Waardevol landschap                                               nee, tenzij (samenvallend met EHS)                                                                 

C. Waardevol open gebied (valt altijd                         zoals voor nieuwe bouwlocaties binnen waardevol landschap)                                     nee, tenzij voor overige ruimtelijke ingrepen

D. Multifunctioneel gebied in Nationaal                     landschappelijke versterking Landschap                                                                                                                          

Daarnaast wil het rijk de bevolking in de nationale landschappen niet méér laten toenemen dan overeenkomstig de natuurlijke aanwas (geboorten – overlijdens). Op deze wijze hoopt het rijk de verstedelijkingsdruk op het bestaande landschap in al zijn facetten te beperken. Dit wordt aangeduid met het “migratiesaldo nul beleid”. De provincie Gelderland wordt in dit verband in de concept-Amvb Ruimte genoemd als uitzondering. In Gelderland hoeft dit migratiesaldo nul beleid niet in de ruimtelijke verordening te worden opgenomen.

Deze uitzondering geldt niet voor het vereiste in de concept-Amvb Ruimte dat provincies in hun ruimtelijke verordening regelen dat in de toelichting op een bestemmingsplan, dat binnen de begrenzing van een nationaal landschap valt, wordt gemotiveerd hoe bij de bouw van nieuwe woningen rekening wordt gehouden met de optimale benutting van de mogelijkheden om binnen het nationaal landschap de woningbehoefte door herstructurering te ondervangen. Om te voldoen aan dit vereiste in artikel 21.2 motiveert de gemeente, wanneer niet voor herstructurering is gekozen, de reden daarvoor. Waren er geen mogelijkheden voor herstructurering binnen de begrenzing van het nationaal landschap? Is de nieuwbouw gebonden aan de gekozen locatie (bijvoorbeeld bij woningen in een nieuw landgoed)?

In het Nationaal landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie opgenomen "open velden" moeten hun open karakter behouden. Hiertoe zijn voorschriften in deze verordening opgenomen. Voor zover deze open velden samenvallen met de waardevolle open gebieden, gelden de in deze verordening opgenomen voorschriften voor de waardevolle open gebieden.

3.10 Toelichting bij hoofdstuk 19 (Molenbiotoop) Windmolens met een monumentenstatus vormen een onlosmakelijk onderdeel van de regionale identiteit. Daarom streeft Gelderland naar het behoud en bescherming van molenbiotopen. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Het bestemmingsplan dient waarborgen te bieden ter bescherming van het functioneren van de molen door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten. Dit zal echter goed moeten worden beargumenteerd waarbij met het belang van het behoud van het goed functioneren door middel van windvang nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden. Het plan zal hiervoor waarborgen moetenbevatten. Het is denkbaar in het bestemmingsplan aanlegbepalingen op te nemen, bijvoorbeeld met het oog op beplanting in een zone rond de molen, waarbij verplichte advisering door een molendeskundige wordt voorgeschreven. Het is daartoe noodzakelijk de waarde van de molen en de bij de molen behorende zone (molenbiotoop) in de doeleindenomschrijving te benoemen.

Hoofdstuk 19 is niet van toepassing op de molens van het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem.

3.11 Toelichting bij hoofdstuk 20 (Detailhandel) Ons beleid voor detailhandel en grootschalige voorzieningen is onderdeel van het verstedelijkings-, locatie- en knooppuntenbeleid, zoals aangegeven in de structuurvisie. Het doel van het beleid is het behoud van een duurzame en fijnmazige detailhandelsstructuur in Gelderland. De positie van de bestaande winkelgebieden heeft prioriteit. Specifiek voor bovenlokale, perifere, thematische en grootschalige detailhandelsontwikkelingen zijn beleidsuitgangspunten geformuleerd. Onder grootschalige detailhandel verstaan wij detailhandel met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2. Thematische detailhandel is een cluster van detailhandel rond een zelfde branchegroep. Een perifere detailhandelslocatie is een locatie buiten bestaande dan wel bestemde winkelgebieden. Onder detailhandel die op een perifere locatie kan worden toegestaan verstaan wij detailhandel in volumineuze goederen zoals bijvoorbeeld tuincentra, bouwmarkten, meubelwinkels, en handel in auto's en boten en detailhandel die uit veiligheidsoverwegingen niet in winkelgebieden kan worden gevestigd.

Nieuwe locaties voor detailhandel dienen niet ten koste te gaan van de bestaande detailhandelstructuur. Hieronder verstaan wij zowel de leefbaarheid en de economische vitaliteit van stadscentra en wijken als de beschikbaarheid van een voldoende voorzieningenniveau op voor bewoners van een bepaald gebied aanvaardbare afstand.

Detailhandel als nevenfunctie In het buitengebied is op agrarische bedrijven detailhandel als nevenfunctie mogelijk voor zover het de verkoop van lokaal geproduceerde agrarische producten betreft.

Stadsregio Arnhem Nijmegen In de Stadsregio Arnhem Nijmegen zijn grootschalige detailhandelsvestigingen alleen toegestaan in en direct aansluitend op de binnensteden van Arnhem en Nijmegen en de stadsdeelcentra Kronenburg/Gelredome en Dukenburg. Daarnaast is een Zoekgebied PDV A325 opgenomen waarbinnen drie locaties in aanmerking komen voor de vestiging van bovenlokale winkel- en vrije tijdsvoorzieningen, te weten: Gelredome, Aamse poort en Ressen

3.12 Toelichting bij hoofdstuk 21 (Algemene- en overgangsbepalingen)

Ontheffing in bijzondere omstandigheden Wij hebben in plaats van de oude regeling over de hardheidsclausule, een regeling opgenomen die in lijn is met de Spoedwet RO, waarin is geregeld dat Gedeputeerde Staten in bijzondere omstandigheden ontheffing kunnen verlenen van de regels uit de verordening. Wij zijn van mening dat onder deze bijzondere omstandigheden ook de onbillijke situaties vallen waarop de hardheidsclausule van toepassing kon worden verklaard, zoals bijvoorbeeld medische, sociale en economische situaties die zo uniek zijn en belanghebbenden in dusdanig onredelijke mate treffen, dat het daarvoor redelijk is een ontheffing van de betreffende regeling in de verordening te verlenen.

De aanvraag tot ontheffing De ontheffingsaanvraag dient vergezeld te gaan van een beschrijving van het project, een motivering en een kaart. De beschrijving van het project in samenhang met de kaart dient voor Gedeputeerde Staten voldoende duidelijk te zijn om op de aanvraag te beslissen. Vervolgens zal binnen maximaal 8 weken na ontvangst van de aanvraag worden besloten of ontheffing al dan niet wordt verleend. Op (het uitblijven van) een besluit op een ontheffingsaanvraag is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen van toepassing. Tegen een besluit op een ontheffingsaanvraag staat op grond van de Awb een normale bezwaar- en beroepsprocedure open. Van een verleende ontheffing moet binnen 2 jaar na afgifte gebruik worden gemaakt. Dit om te voorkomen dat na jaren met een 'oude' ontheffing plannen worden vastgesteld in strijd met het provinciale belang. Onder 'gebruik maken van' wordt in dit verband verstaan: het ter inzage leggen van een ontwerp-bestemmingsplan, ontwerp-beheersverordening of ontwerp-omgevingsvergunning.

Overgangsbepalingen

Bestaande planologische rechten Provinciale Staten respecteren bestaande planologische rechten die bestaan op het moment van inwerkingtreding van deze verordening. Als bestaande rechten als bedoeld in 25.1 zijn aan te merken rechten op grond van:

  • een bestemmingsplan als bedoeld in deze verordening, inclusief de daarin opgenomen ontheffings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voorzover dat plan onherroepelijk is, danwel voorzover een ontwerp van dat plan ter inzage is gelegd voor inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend.

  • een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voorzover dat besluit onherroepelijk is, danwel voorzover een ontwerp van dat besluit ter inzage is gelegd voor inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend.

  • een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, inclusief de daarin opgenomen vrijstellings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voorzover dat plan door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd.

  • een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover Gedeputeerde Staten ten behoeve daarvan een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in voornoemd wetsartikel hebben verleend.

De enige uitzonderingen hierop betreffen het bepaalde in de artikelen 9, 11, 13 en 14. De artikelen 9 en 11 betreffen de concentratiegebieden glastuinbouw en de extensiveringsgebieden glastuinbouw. Voor beide gebiedscategorieën zijn in het kader van de uitvoering van de herstructurering glastuinbouw, afspraken gemaakt over de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande en nieuw te vestigen bedrijven die in het merendeel van de gevallen niet overeenkomen met het uitgangspunt van het respecteren van bestaande planologische rechten. In de artikelen 13 en 14 is een nieuwvestigings- en uitbreidingsverbod met meer dan 20% vastgelegd voor solitaire glastuinbouwbedrijven. 

Het respecteren van planologische rechten betekent dat het gemeentebestuur bij de aanpassing van hun bestemmingsplannen aan de bepalingen in deze verordening, de op het moment van inwerkingtreding van deze verordening vigerende planologische rechten die daar niet mee in overeenstemming zijn, ontziet. Dat laat onverlet, dat gemeenten het recht hebben, op basis van eigen overwegingen en/of mede ingegeven door overwegingen van goede ruimtelijke ordening (op grond van het bepaalde in artikel 3.1 Wro), te besluiten vigerende planologische rechten niet meer terug te doen komen in een nieuw bestemmingsplan.

Termijn waarbinnen de gemeenten hun bestemmingsplannen moeten vaststellen met inachtneming van deze verordening In de Bestuurlijke omgangscode Amvb Ruimte, waarover op 24 september 2009 overeenstemming is bereikt tussen de minister van VROM, het IPO, de VNG en de UvW is afgesproken dat de provincies voor wat betreft de termijn waarbinnen gemeenten bestemmingsplannen moeten vaststellen met inachtneming van de verordening, zullen aansluiten bij de termijnen die genoemd zijn in artikel 10.1 van de concept-Amvb Ruimte. In onderhavig ontwerp zijn deze termijnen in artikel 26 overgenomen. Dit betekent dat bestemmingsplannen die vóór 1 juli 2003 onherroepelijk zijn geworden, uiterlijk op 1 juli 2013 in overeenstemming met de verordening dienen te zijn, en bestemmingsplannen die op of na 1 juli 2003 en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening onherroepelijk zijn geworden, vijf jaar na inwerkintreding van deze verordening hiermee in overeenstemming dienen te zijn. Bestemmingsplannen die na inwerkingtreding van deze verordening worden vastgesteld dienen direct in overeenstemming te zijn met het bepaalde in deze verordening.

Indien de gemeenten niet binnen deze termijnen hun bestemmingsplannen in overeenstemming met deze verordening vaststellen, gelden de regels van deze verordening in principe rechtstreeks.  

(Het identificatienummer van dit plan is NL.IMRO.9925.PVRVGherz1-vst1. De bijbehorende kaarten en bijlagen zijn digitaal raadpleegbaar op www.gelderland.nl/ruimtelijkeverordening.)