Gedragsverordening raads- en commissieleden

Geldend van 09-07-2010 t/m heden

Intitulé

Gedragsverordening raads- en commissieleden

Gedragsverordening raads- en commissieleden

Vastgesteld op 8 juli 2010

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1.

    Onder een lid wordt in deze verordening verstaan een lid van de raad of een raadscommissie als bedoeld in artikel 82 van de Gemeentewet.

  • 2.

    In gevallen waarin de verordening niet voorziet of waarbij de toepassing niet eenduidig is, vindt bespreking plaats in het presidium.

  • 3.

    De leden van de raad en de leden van de commissies ontvangen bij hun aantreden een exemplaar van deze verordening.

Artikel 2 Belangenverstrengeling en aanbesteding

  • 1.

    Ieder lid doet opgave van zijn financiële belangen in ondernemingen en organisaties waarmee de gemeente zakelijke betrekkingen onderhoudt. De opgave is openbaar en door derden te raadplegen.

  • 2.

    Het is een lid in het eerste jaar na beëindiging van zijn lidmaatschap niet toegestaan tegen beloning werkzaamheden in opdracht van de gemeente te verrichten.

  • 3.

    Een lid dat familie- of vriendschapsbetrekkingen of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de gemeente, onthoudt zich van deelname aan de beraadslaging en besluitvorming in de vergaderingen van de raad en de commissies over zaken waarbij de betreffende aanbieder een zakelijk belang heeft, zoals vermeld in artikel 28 lid 1 van de Gemeentewet.

  • 4.

    Bij publiek-private samenwerkingsrelaties voorkomt een lid (de schijn van) bevoordeling in strijd met eerlijke concurrentieverhoudingen.

  • 5.

    Een lid neemt van een aanbieder van diensten aan de gemeente geen faciliteiten of diensten aan als daarmee (de schijn wordt gewekt dat) zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder in het geding kan komen.

Artikel 3 Nevenfuncties

  • 1.

    Een lid maakt melding van al zijn nevenfuncties die hij gelijktijdig met het lidmaatschap van de raad uitoefent. Daarbij wordt per functie vermeld of de functie wel of niet bezoldigd is. Deze gegevens zijn openbaar en door derden te raadplegen.

  • 2.

    De kosten die een lid maakt in verband met een nevenfunctie die hij namens de gemeente uitoefent, worden vergoed door de instantie waar de nevenfunctie wordt uitgeoefend.

Artikel 4 Informatie

Een lid gaat zorgvuldig en correct om met informatie waarover hij uit hoofde van zijn lidmaatschap beschikt. Hij verstrekt geen geheime of vertrouwelijke informatie.

Artikel 5 Aannemen van geschenken

Geschenken en giften met een waarde boven de € 100,- die een lid, zijn fractie in de raad of (de lokale afdeling van) de politieke partij waarvan hij lid is, ontvangt, worden gemeld bij het presidium en geregistreerd.

Toelichting op de Gedragsverordening raads- en commissieleden

Algemeen

De Gemeentewet schrijft voor dat gemeenteraden een gedragscode opstellen zowel voor het college van burgemeester en wethouders (artikel 41c, lid 2 en artikel 69, lid 2) als voor hun eigen leden (artikel 15, lid 3). De gedragscodes hebben betrekking op de integriteit van bestuurders en politici.

Integriteit is een moeilijk definieerbaar begrip. Dat geldt voor raadsleden nog meer dan voor leden van het college van burgemeester en wethouders. Leden van het college zijn fulltime in dienst van de gemeente waardoor als algemene regel gesteld kan worden dat alles dat zij in het kader van de uitoefening van hun functie doen, de kwaliteit van het bestuur en het belang van de gemeente moet dienen. Voor raadsleden is het formuleren van een dergelijke algemene regel minder eenvoudig. Raadsleden hebben naast hun raadswerk een baan, zijn lid of zelfs bestuurslid van verenigingen en hebben andere betrekkingen, waarbij niet altijd eenduidig is vast te stellen wanneer een raadslid opereert als raadslid en wanneer niet. Een raadslid is altijd raadslid. De maatschappelijke informatie die hij in het dagelijks leven verzamelt, zet hij in in discussies in de raad of de commissies. Toch kan een raadslid in een andere hoedanigheid ook tegenover de gemeente komen te staan of een zakelijke relatie met de gemeente hebben. Denk aan een raadslid dat bestuurslid is van een voetbalvereniging die met de gemeente onderhandelt over de aankoop van grond om een nieuw clubhuis op te bouwen.

Als kernbegrippen met betrekking tot integriteit van bestuurders worden in de gedragscode voor de leden van het college genoemd:

Dienstbaarheid Het handelen van een bestuurder is altijd en volledig gericht op het belang van de gemeente en op de organisaties en burgers die daar onderdeel van uitmaken.

Functionaliteit Het handelen van een bestuurder heeft een herkenbaar verband met de functie die hij vervult in het bestuur.

Onafhankelijkheid Het handelen van een bestuurder wordt gekenmerkt door onpartijdigheid, dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden.

Openheid Het handelen van een bestuurder is transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht hebben in het handelen van de bestuurder en zijn beweegredenen daarbij.

Betrouwbaarheid Op een bestuurder moet men kunnen rekenen. Die houdt zich aan zijn afspraken. Kennis en informatie waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij aan voor het doel waarvoor die zijn gegeven.

Zorgvuldigheid Het handelen van een bestuurder is zodanig dat alle organisaties en burgers op gelijke wijze en met respect worden bejegend en dat belangen van partijen op correcte wijze worden afgewogen.

Deze kernbegrippen zijn de toetssteen voor de gedragsafspraken die zijn vastgelegd in de gedragsverordening van het college. De gedragsverordening voor de leden van de gemeenteraad en de commissies volgt in grote mate dezelfde opzet, maar is beperkter. Diverse artikelen uit de verordening voor leden van het college zijn niet op raads- en commissieleden van toepassing (denk aan het gebruik van de gemeentelijke creditcard en het maken van buitenlandse reizen). Ook kan een aantal artikelen en artikelonderdelen niet van toepassing worden verklaard op raads- en commissieleden vanwege de verschillende rollen die raads- en commissieleden spelen - en ook moeten spelen - in de maatschappij. Dat betekent wel dat raads- en commissieleden extra alert moeten zijn in die situaties waar sprake is van ‘dubbele petten’. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

Artikel 1

Artikel 15 van de Gemeentewet heeft uitsluitend betrekking op leden van de gemeenteraad. Omdat commissieleden volwaardig lid zijn van de raadsfracties en deelnemen aan het politieke werk, is ervoor gekozen de verordening ook van toepassing te laten zijn op commissieleden- niet-raadsleden.

Artikel 2

Artikel 15 lid 1d van de Gemeentewet verbiedt raadsleden werkzaamheden voor de gemeente te verrichten. Daarbij wordt gesproken van ‘rechtstreeks of middelijk’, waarbij middelijk moet worden verstaan als indirect. Een raadslid dat aannemer is, mag geen werk van de gemeente aannemen, maar mag ook niet als onderaannemer betrokken worden bij een project van de gemeente. Constructies waarbij een tussenpersoon optreedt voor het raadslid zijn daarmee uitgesloten.

In artikel 2 wordt deze bepaling verder aangescherpt. Het eerste lid bepaalt dat financiële belangen in ondernemingen en organisaties waarmee de gemeente zakelijke betrekkingen onderhoudt, openbaar worden gemaakt. Het tweede lid verbiedt het raads- en commissieleden voor de gemeente te werken tot een jaar na beëindiging van het raads- of commissielidmaatschap. Dit ter voorkoming van situaties waarbij gewezen raadsleden profiteren van opdrachtverleningen waarop zij zelf invloed hebben gehad. Lid vier schrijft voor dat raads- en commissieleden (de schijn van) bevoordeling van bedrijven door de gemeente voorkomen bij publiek-private samenwerkingsrelaties. Dat betekent dat het ook niet is toegestaan lokale bedrijven bij voorkomende situaties te bevoordelen boven bedrijven van buiten de gemeente. De raad verplicht zich bij publiek-private samenwerking te streven naar vrije concurrentie. Het vijfde lid verbiedt het aannemen van faciliteiten en diensten van aanbieders van diensten aan de gemeente als daarmee (de schijn wordt gewekt dat) zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder in het geding kan komen. Hierbij wordt een grote verantwoordelijkheid gelegd bij het individuele raads- of commissielid. Het is immers niet objectief vast te stellen wanneer de onafhankelijkheid in het geding kan komen. Door te bepalen dat raads- en commissieleden ook de schijn moeten voorkomen dat hiervan sprake zou kunnen zijn, wordt wel duidelijk dat in geval van twijfel dient te worden besloten de betreffende dienst of faciliteit niet aan te nemen.

Het derde lid tenslotte geeft een nadere uitwerking aan artikel 28 van de Gemeentewet. Hierin wordt bepaald dat een raadslid zich dient te onthouden van stemming over ‘een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middelijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken’. Door de gedragsverordening wordt hieraan toegevoegd dat onthouding ook dient plaats te vinden ingeval een familielid, vriend of persoonlijke relatie aanbieder is van diensten aan de gemeente. Niet alleen dient het raadslid zich te onthouden van stemming, ook dient hij niet deel te nemen aan de beraadslaging.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat raads- en commissieleden hun nevenfuncties openbaar maken. Ook moet worden aangegeven of de functie wel of niet bezoldigd is. Uit het oogpunt van deze verordening is elke functie die buiten het raads- en commissiewerk wordt uitgeoefend een nevenfunctie. Het gaat dus om het werk van het betreffende raadslid, bestuurslidmaatschappen van verenigingen en stichtingen, commissariaten, etc.

Artikel 4

Behoeft geen toelichting.

Artikel 5

Artikel 5 beoogt openheid te bieden over mogelijke beïnvloeding van raad- en commissieleden door geschenken en giften. Die verplichting beperkt zich niet tot individuele raads- en commissieleden, maar strekt zich tevens uit over de fracties en politieke partijen. Alleen zo wordt een goed beeld gekregen van ‘politieke giften’.

Het ligt niet voor de hand verder te gaan dan de verplichting giften openbaar te maken. Voor bestuurders is bepaald dat giften die zij uit hoofde van hun functie ontvangen, eigendom zijn van de gemeente. Een dergelijke bepaling zou voor raads- en commissieleden te ver gaan. Ten eerste is voor raads- en commissieleden moeilijker vast te stellen welke giften zij ontvangen uit hoofde van hun functie. Ten tweede zou een dergelijke bepaling het geven van donaties aan politieke partijen onmogelijk maken. Wel worden raadsleden verplicht melding te maken van donaties aan hun partij met een waarde van boven de € 100,-. Het betreft hier uitsluitend de partijen op lokaal niveau. In geval van landelijke politieke partijen, hoeven de raadsleden alleen melding te maken van giften aan de eigen afdeling.