Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR86425
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR86425/1
Regeling vervallen per 05-07-2013
Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2010
Geldend van 15-04-2010 t/m 04-07-2013
Intitulé
Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2010HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING SCHIEDAM
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
A Weg:
1.De weg, als bedoel in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de
daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
2.de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open
plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen, natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen
voor voertuigen;
3.de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen,
welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar
zijn;
4.andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken,
gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege
degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.
B Openbaar water:
alle wateren die – al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins
toegankelijk zijn.
C Bebouwde kom:
de bebouwde kom of kommen waarvan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de grenzen
hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.
D Rechthebbende:
een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
E Voertuigen:
alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al (aa el) van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:
- a.
treinen en trams;
- b.
kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.
F Vaartuigen:
alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten
en ponten.
G Woonschepen:
schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.
H Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats
van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun
vindt in of op de grond.
I Gebouw:
elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
J Vee:
eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens.
K Pluimvee:
klein- en pluimvee, eenden en ganzen.
L Handelsreclame:
iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een
commercieel belang te dienen.
Artikel 1.2 Beslistermijn
1.Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen
acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
- 2.
Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover in deze verordening andere
beslistermijnen zijn vastgesteld.
Artikel 1.2a Te late indiening aanvraag
1.Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie
weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het
bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2.Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen
kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
Artikel 1.3 Voorschriften en beperkingen
1.Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften
en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot
bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is
vereist.
2.Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is
verplicht de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen na te komen.
Artikel 1.4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of
krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.5 Inzage vergunning, ontheffing of bewijs van kennisgeving
Vervallen
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan al dan niet tijdelijk worden ingetrokken of gewijzigd:
- a.
indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het
verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of
wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de
vergunning of ontheffing is vereist;
c.indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of
worden nagekomen;
d.indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin
gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;
e.indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.
Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd
Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd,
tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of
ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1.8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het
belang van :
- a.
de openbare orde;
- b.
de openbare veiligheid;
- c.
de volksgezondheid;
- d.
de bescherming van het milieu.
HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID
Paragraaf 1 Orde en veiligheid op de weg
Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
1. Het is verboden op de weg zich tezamen met anderen te begeven naar of al dan niet tezamen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden. 2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie of van een toezichthouder zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen. 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod. 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Optochten en betogingen
Artikel 2.1.2 Optochten
1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging
als bedoeld in artikel 2.1.3, op de weg te doen plaatsvinden.
- 2.
De vergunning kan geweigerd worden in het belang van:
- a.
de openbare orde;
- b.
het voorkomen of beperken van overlast;
- c.
de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;
- d.
de zedelijkheid of gezondheid.
- a.
- 3.
Het doen plaatsvinden van een optocht is van vergunningverplichting vrijgesteld voor door de
burgemeester nader omschreven optochten, mits deze optocht uiterlijk twee weken vóór de datum
waarop deze plaatsvindt schriftelijk bij de burgemeester is gemeld. De burgemeester kan bij het
omschrijven van een optocht waarvoor de vrijstelling van de vergunningplicht geldt,
voorschriften verbinden in het belang van:
- a.
de openbare orde;
- b.
het voorkomen of beperken van overlast;
- c.
de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
- d.
de zedelijkheid of de gezondheid.
- 4.
De burgemeester kan, naar aanleiding van een melding als bedoeld in lid 3, een aangemeld
- 4.
optocht verbieden in het belang van:
- a.
de openbare orde;
- b.
het voorkomen of beperken van overlast;
- c.
de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
- d.
de zedelijkheid of de gezondheid.
- 5.
Het is verboden een optocht te doen plaatsvinden:
- 5.
- a.
die door de burgemeester op grond van het bepaalde in lid 4 is verboden;
- b.
indien in strijd wordt gehandeld met de in lid 3 bedoelde voorschriften;
- c.
indien aanwijzingen van politie, brandweer en toezichthouders, geven in het belang van de
openbare orde en veiligheid, niet stipt en onverwijld worden opgevolgd.
Artikel 2.1.3 Kennisgeving betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot belijden van
godsdienst of levensbeschouwing op openbare plaatsen.
1.Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, vergadering of
samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, als bedoeld in de Wet openbare
manifestaties, te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en tenminste 72 uur
voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met
inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.4, eerste lid, hierover is bepaald.
2.Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto
tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of
vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als
bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.
3.De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn van
72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Artikel 2.1.4 Te verstrekken gegevens
- 1.
Bij de kennisgeving wordt door de burgemeester een opgave verlangd van:
- a.
naam en adres van degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van
- a.
godsdienst of levensbeschouwing houdt;
b.het doel van de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of
levensbeschouwing;
c.de datum waarop de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of
levensbeschouwing wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en beëindiging;
- d.
de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
- e.
voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;
- f.
maatregelen die degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van
godsdienst of levensbeschouwing houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
2.Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de
kennisgeving, alsmede de eventueel door de burgemeester gestelde voorschriften zijn vermeld.
3.Van op vooraf bepaalde tijdstippen regelmatig terugkerende betogingen, vergaderingen of
samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, kan, voordat deze voor de
eerste keer worden gehouden, eenmalig schriftelijk kennis worden gegeven. De voorafgaande
leden zijn van overeenkomstige toepassing.
Vertoning e.d. op de weg
Artikel 2.1.5 Dienstverlening
vervallen
Artikel 2.1.5a Feest, muziek en wedstrijd e.d.
vervallen
Artikel 2.1.6 Straatartiest en straatmuzikant
1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest en straatmuzikant op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan. 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren. 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod
Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.7 Voorwerpen, of stoffen op, aan of boven de weg
1.Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de
publieke functie daarvan, als:
a.het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van
de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen
voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b.het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan
redelijke eisen van welstand.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
- 3.
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:
- a.
evenementen bedoeld in artikel 2.2.1;
- b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.1.
- a.
- 4.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de
Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2.1.8 Winkeluitstallingen
1.Onverminderd het bepaalde in artikelen 2.1.7 en de Precarioverordening is het verboden
zonder vergunning van het college op, aan of boven de weg, in aan of boven een openbaar water
dan wel op, aan of boven een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek
toegankelijke plaats goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden,
te verkopen of te verstrekken aan het publiek, dan wel in het kader van de verkoop vanuit een
winkel reclameborden te plaatsen of geplaatst te hebben (winkeluitstallingsvergunning).
2.Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd, gewijzigd of worden
ingetrokken:
- a.
in het belang van de openbare orde;
- b.
in het belang van de brandveiligheid;
- c.
in het belang van de verkeersveiligheid of verkeersvrijheid;
- d.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;
- e.
in het belang van het voorkomen of het beperken van overlast;
- f.
gelet op de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse.
3. a. Aan de vergunning kan het college voorschriften verbinden, die betrekking hebben op:
- -
de oppervlakte en omvang van de uitstalling;
- -
de constructie van de uitstalling;
- -
de situering van de uitstalling ten opzichte van de winkel.
- b.
De vergunning heeft een geldigheidsduur van maximaal 2 jaar na datum van afgifte.
- 4.
In afwijking van het gestelde onder het derde lid, sub a, kan het college voor nader aan te
- 4.
- b.
wijzen straten of pleinen of delen van straten of pleinen nadere regels stellen, die betrekking
hebben op:
- -
oppervlakte en omvang van de uitstalling;
- -
de constructie van de uitstalling;
- -
de situering van de uitstalling ten opzichte van de winkel.
Artikel 2.1.9 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1.Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding
daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te
veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de
Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van
gebouwen.
3.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het rijk, de provincie, de
gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.
4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht,
de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement, de
Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.
Artikel 2.1.9a Maken en veranderen van een uitweg
1.Het is verboden zonder voorafgaande melding aan het college een uitweg te maken naar de
weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de
Wegenverkeerswet daaronder verstaat.
3.Bij de melding wordt een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande
situatie overgelegd.
4.Het college laat binnen vier weken na ontvangst van de melding weten of het college aan de
gewenste uitweg voorschriften stelt of dat de gewenste uitweg in het geheel niet kan worden
gerealiseerd.
- 5.
Het college stelt voorschriften aan de gewenste uitweg indien door het realiseren ervan:
- a.
gevaar of hinder ontstaat of dreigt te ontstaan voor het wegverkeer ter plaatse;
- b.
het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te
- a.
worden gemaakt;
- c.
de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.
- 6.
Het college weigert slechts de aanleg van de uitweg als door de aanleg een voor het verkeer
- 6.
gevaarlijke situatie ontstaat die niet door het stellen van voorschriften kan worden voorkomen.
7.Het college stelt de indiener van de melding binnen zes weken na ontvangst van de melding
op de hoogte van de voorschriften als bedoeld in het vierde lid of weigering van de aanleg als
bedoeld in het zesde lid.
8.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt
voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal
wegenreglement.
Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.10 Winkelwagentjes
1.De rechthebbende op een bedrijf, die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes
ter beschikking stelt mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht
deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de
omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes
terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
2.Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke
omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een
winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke
omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte,
grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte
aansluitende parkeerplaats.
3.Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg onbeheerd daarop achter te
laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.
4.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 2.1.11 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerpen
vervallen
Artikel 2.1.12 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, fontein,
brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te
openen, onzichtbaar te maken, onbruikbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.1.13 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Vervallen
Artikel 2.1.14 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet
deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2.1.15 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk,
vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of
voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden
aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2.Het college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit
bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening
als bedoeld in het eerste lid.
3.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de
Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.
Artikel 2.1.16 Verwijdering e.d. van voorzieningen voor verkeer en verlichting
1.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een
bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan
te beletten of te belemmeren.
2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het
Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 2.1.17 Veiligheid op het ijs
- 1.
Het is verboden:
- a.
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of
- a.
het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
b.bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde
ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik
daarvan te verijdelen of te belemmeren.
2.Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie of van een
toezichthouder onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of
goederen.
Artikel 2.1.18 Benzinepompen op of nabij de weg
Vervallen
Artikel 2.1.19 Veroorzaken van gladheid
1.Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten
lopen.
2.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel
427, aanhef en onder 4 , van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet
1994.
Artikel 2.1.20 Valschermspringen
1.Het is verboden zonder toestemming van het college uit een zich in de lucht bevindend
luchtvaartuig te springen met een valscherm.
2.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de
Wet Luchtverkeer, het Luchtverkeersreglement en de regeling valschermspringen.
Verboden slaapverblijf
Artikel 2.1.21 (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen
Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden
Melding voorvallen gevaarlijke stoffen
Artikel 2.1.22 Melding voorvallen gevaarlijke stoffen
Een ieder die betrokken is bij, of uit eigen waarneming kennis draagt van een voorval met stoffen,
bedoeld in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, dat gevaar oplevert voor de veiligheid van
personen of goederen, is verplicht dit onverwijld te melden aan de politie.
Paragraaf 2 Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving
1.In deze paragraaf wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting
van vermaak, met uitzondering van:
- a.
bioscoopvoorstellingen;
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, dan
wel het organiseren van een verrichting van vermaak in een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1,
waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.2 is afgegeven, mits deze verrichting van
vermaak behoort tot de bij deze vergunning toegestane vorm van exploitatie;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2 en 5.2.7, alsmede paragraaf 2 van Hoofdstuk 3
van deze verordening.
2.Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.
Artikel 2.2.2 Evenement
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren en/of te houden. Het is verboden deel te nemen aan een evenement waarvoor geen vergunning is verleend. Het is voor publiek verboden aanwezig te zijn bij een evenement waarvoor geen vergunning is verleend.
- 2.
De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
- a.
de openbare orde;
- b.
het voorkomen of beperken van overlast;
- c.
de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
- d.
de zedelijkheid of gezondheid.
- a.
- 3.
Al dan niet in verband met de bij de aanvraag verstrekte gegevens kan de burgemeester aan de vergunning voorschriften verbinden ter regulering van het evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:
- -
plaats en tijdstip, technische voorzieningen en de verdere inrichtingen;
- -
de beveiliging van personen of goederen;
- -
de voorkoming van ernstige hinder voor toeschouwers en derden op en rondom de locatie(s) waar het evenement plaatsvindt;
- -
het belang van het verkeer;
- -
alsmede de verplichting voor organisatoren om in openbare aankondigingen van het evenement aan te geven hoe het evenement per openbaar vervoer kan worden bezocht.
- -
Artikel 2.2.3 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Artikel 2.2.4 Grootschalig evenement
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
grootschalig evenement: een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, waarvan de aard of de
- a.
publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid dusdanig
grootschalig is, dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien;
b.organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een grootschalig evenement organiseert, dan
wel als eerstverantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.
2.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een grootschalig evenement te
organiseren en/of te houden. Het is verboden deel te nemen aan een evenement waarvoor geen
vergunning is verleend. Het is voor publiek verboden aanwezig te zijn bij een evenement
waarvoor geen vergunning is verleend.
3.Onverminderd het in artikel 2.2.2 bepaalde is de organisator van een grootschalig evenement
verplicht in een zo vroeg mogelijk stadium, maar ten minste acht weken voor de datum waarop
het grootschalige evenement zal plaatsvinden, een aanvraag om een vergunning bij de
burgemeester in te dienen. De aanvraag kan op meerdere grootschalige evenementen betrekking
hebben. In bijzondere gevallen kan de burgemeester van deze termijn ontheffing verlenen.
- 4.
De aanvraag vermeldt:
- a.
de plaats waar het grootschalige evenement wordt gehouden;
- b.
de datum en het tijdstip waarop het grootschalige evenement wordt gehouden;
- c.
een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;
- d.
de mogelijke risico's voor verstoring van de openbare orde en veiligheid; en
- e.
de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te
- a.
voorkomen.
Risicoverhogende feiten of omstandigheden waarvan eerst na de aanvraag is gebleken, dienen
door de organisator onverwijld aan de burgemeester te worden gemeld.
5.Al dan niet in verband met de bij de aanvraag verstrekte gegevens kan de burgemeester aan de
vergunning voorschriften verbinden ter regulering van het grootschalige evenement, die onder
meer betrekking kunnen hebben op:
− plaats en tijdstip, technische voorzieningen en de verdere inrichting;
− de beveiliging van personen of goederen;
− de voorkoming van ernstige hinder voor toeschouwers en derden op en rondom de locatie(s)
waar het grootschalige evenement plaatsvindt;
− het belang van het verkeer;
− alsmede de verplichting voor organisatoren om in openbare aankondigingen van het
evenement aan te geven hoe het evenement per openbaar vervoer kan worden bezocht.
6.Het is verboden een grootschalig evenement aan te kondigen, toe te laten, feitelijk te leiden of
daaraan deel te nemen:
a.indien wordt afgeweken van de in de aanvraag, dan wel de naderhand aan de burgemeester
verstrekte gegevens bedoeld in het vierde lid; en
b.indien wordt gehandeld in strijd met de krachtens het vijfde lid door de burgemeester aan de
vergunning verbonden voorschriften.
7.Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2.2, lid 2 weigert de burgemeester de vergunning in
ieder geval indien naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens
de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de belangen genoemd in het
vijfde lid kan worden voorkomen, dan wel indien de ter handhaving van openbare orde en
veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit een zijns inziens onevenredig beroep op de beschikbare
formatie doet.
8.De organisator van een grootschalig evenement of degene die daarbij de feitelijke leiding heeft,
is verplicht:
a.het grootschalige evenement onverwijld te beëindigen indien daartoe door of namens de
burgemeester een bevel gegeven wordt;
b.ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoelde bevel is gegeven, geen publiek meer tot het
grootschalige evenement wordt toegelaten;
c.ervoor te zorgen dat de aanwijzingen van ambtenaren van politie, brandweer en
toezichthouders stipt en onverwijld worden opgevolgd.
9.Het is voor het publiek verboden aanwezig te zijn of te blijven bij een grootschalig evenement
ten aanzien waarvan een bevel als bedoeld in het achtste lid, onder a, is gegeven.
10.Het is verboden zich bij gelegenheid van een grootschalig evenement - al dan niet op het
evenemententerrein - op of aan de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen te
gedragen met het kennelijke doel om de openbare orde of veiligheid te verstoren of te bedreigen.
11.Het is verboden om bij gelegenheid van een grootschalig evenement - al dan niet op het
evenemententerrein - op of aan de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen
voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of te vervoeren die kennelijk bestemd zijn om
de openbare orde of veiligheid te verstoren.
12.Een ieder is verplicht bij gelegenheid van een grootschalig evenement alle aanwijzingen,
gegeven door de politie, brandweer en toezichthouders in het belang van de openbare orde of
veiligheid van personen en goederen, dan wel ter beperking van gemeen gevaar, terstond en stipt
op te volgen.
Artikel 2.2.5 Melding door exploitanten dan wel houders van een horecabedrijf en
verbod naar aanleiding van een melding
1.De exploitant en/of houder van een horecabedrijf zoals bedoeld in artikel 2.3.1 onder A dient
voorafgaand aan elk kwartaal aan te geven, door middel van een schriftelijke melding aan de
burgemeester, welke evenementen er in de inrichting in dat kwartaal zullen gaan plaatsvinden.
2.De burgemeester kan, naar aanleiding van een melding als bedoeld in lid 1, een aangemeld
evenement verbieden in het belang van:
- a.
de openbare orde;
- b.
het voorkomen of beperken van overlast;
- c.
de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
- d.
de zedelijkheid of de gezondheid.
- 3.
Het is verboden een evenement te organiseren, aan te kondigen, toe te laten, daaraan deel te
- 3.
nemen of bij een evenement aanwezig te zijn dat niet ingevolge lid 1 is aangemeld, dan wel dat
door de burgemeester op grond van het bepaalde in lid 2 is verboden.
Artikel 2.2.6 vrijstelling vergunningverplichting
1.Het organiseren, houden of deelnemen aan een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 is van
vergunningverplichting vrijgesteld voor door de burgemeester nader omschreven evenementen,
mits dit evenement uiterlijk twee weken vóór de datum waarop het evenement aanvangt
schriftelijk bij de burgemeester is gemeld. De burgemeester kan bij het omschrijven van een
evenement waarvoor de vrijstelling van de vergunningplicht geldt, voorschriften verbinden in het
belang van:
- a.
de openbare orde;
- b.
het voorkomen of beperken van overlast;
- c.
de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
- d.
de zedelijkheid of de gezondheid.
- 2.
De burgemeester kan, naar aanleiding van een melding als bedoeld in lid 1, een aangemeld
- 2.
evenement verbieden in het belang van:
- a.
de openbare orde;
- b.
het voorkomen of beperken van overlast;
- c.
de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
- d.
de zedelijkheid of de gezondheid.
- 3.
Het is verboden een evenement te organiseren, aan te kondigen, toe te laten, daaraan deel te
- 3.
nemen of bij een evenement aanwezig te zijn:
- a.
dat door de burgemeester op grond van het bepaalde in lid 2 is verboden;
- b.
indien in strijd wordt gehandeld met de in lid 1 bedoelde voorschriften;
- c.
indien aanwijzingen van politie, brandweer en toezichthouders, geven in het belang van de
openbare orde en veiligheid, niet stipt en onverwijld worden opgevolgd.
Paragraaf 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1 Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
A.horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in
een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of
rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een
horecabedrijf worden in ieder geval verstaan:een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria,
snackbar,discotheek, buurthuis, clubhuis, afhaalcentrum en broodjeszaak.
B.Onder horecabedrijf als bedoeld onder A wordt mede verstaan een bij dit bedrijf horend terras
en andere aangehorigheden.
- C.
Bezoeker: een ieder, die zich in een horecabedrijf bevindt, met uitzondering van:
- a.
de levenspartner en kinderen van de exploitant van het horecabedrijf, alsmede diens elders
wonende bloed- en aanverwanten of die van zijn levenspartner;
b.de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het wetboek van
strafrecht;
c.de personen wier tegenwoordigheid in het horecabedrijf wegens dringende omstandigheden
vereist wordt;
d.Werknemers/personen in loondienst van het horecabedrijf c.q. schoonmaakbedrijf, in verband
met (schoonmaak)werkzaamheden.
D.Exploitant van het horecabedrijf: de natuurlijke persoon of personen aan wie een
exploitatievergunning is verleend en/of voor wiens rekening en verantwoordelijkheid een
horecabedrijf wordt geëxploiteerd.
E.Houder van het horecabedrijf: degene die als zodanig in de vergunning als bedoeld in artikel
2.3.2 lid 1 is vermeld en naast de exploitant optreedt als leidinggevende.
F.Terras: een buiten de besloten ruimte liggend gedeelte van een horecabedrijf waar dranken of
spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
G.Horecaconcentratiegebied I: Horecaconcentratiegebied I zoals aangewezen in het
(ontwerp)bestemmingsplan Binnenstad.
H.Binnenstad: het gebied omsloten door de Broersvest, de Koemarkt, water van de Buitenhaven,
water van de Nieuwe Haven, water van de Noordvestgracht, het water van de Schie, het
Overschieseplein, de Emmastraat, de Singel en het Emmaplein.
Artikel 2.3.2 Vergunningplicht
1.Het is, behoudens het bepaalde in artikel 2.3.3, verboden zonder vergunning van de
burgemeester een horecabedrijf als bedoeld in deze paragraaf te exploiteren
(exploitatievergunning).
2.Indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat dat er geen sprake zal zijn
van het bepaalde in artikel 2.3.6, tweede lid, of in artikel 2.3.8, tweede lid, kan door de
burgemeester een vergunning worden afgegeven voor een proefperiode van ten hoogste een jaar
(voorlopige vergunning).
3.Indien gedurende de proefperiode als bedoeld in het tweede lid blijkt dat sprake is van het
bepaalde in artikel 2.3.6, tweede lid, of in artikel 2.3.8, tweede lid kunnen door de burgemeester
nadere voorschriften worden gesteld of kan de burgemeester de voorlopige vergunning intrekken.
4.Indien tijdens de proefperiode niet van bezwaren is gebleken, deelt de burgemeester de
exploitant van het horecabedrijf schriftelijk mede, dat de voorlopige vergunning met ingang van
een nader door hem te bepalen datum dient te worden beschouwd als een vergunning, als bedoeld
in het eerste lid.
5.Bij het van kracht worden van een verleende nieuwe vergunning vervalt de oude vergunning
van rechtswege.
6.Een exploitatievergunning vervalt van rechtswege zodra (één van) de exploitant(en) niet meer
als zodanig functioneert of zodra de ondernemingsvorm wijzigt.
7.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor
bepaalde categorieën horecabedrijven een beperkte geldigheidsduur van de exploitatievergunning
vaststellen.
Artikel 2.3.2a Eisen exploitant en houder(s) vergunningplichtig horecabedrijf
1.De exploitant (en) en de houder(s)moeten voor het verkrijgen van een vergunning voldoen aan
de eisen die bij of krachtens artikel 8, tweede lid, onder a en b en lid 3 van de Drank- en
Horecawet worden gesteld aan leidinggevenden.
2.de exploitant moet de leeftijd van 21 jaar en de houder(s) de leeftijd van 18 jaar hebben
bereikt.
Artikel 2.3.2b Aanwezigheid exploitant(en) en houder(s) vergunningplichtig horecabedrijf
1.Het is verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat er een
exploitant of houder aanwezig is.
2.De exploitant moet regelmatig in het horecabedrijf aanwezig zijn.
Artikel 2.3.2c Verantwoordelijkheid exploitant(en) en houder(s)
1.De exploitant is verantwoordelijk voor het vertonen van algemeen aanvaardbaar gedrag van de
bezoekers in en in de nabijheid van het horecabedrijf
2.Het gedrag van de bezoekers van het horecabedrijf dient de normale situatie niet negatief te
beïnvloeden.
3.De exploitant en houder dienen gehoor te geven aan de aanwijzingen van een toezichthouder
die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.
Artikel 2.3.3 Vrijstelling vergunningplicht
Vrijgesteld van exploitatievergunningsplicht (behoudens uitbreiding met of van een terras) zijn
horecabedrijven of-activiteiten in of behorend bij:
1.logiesverstrekkers, kantoren (bedrijfskantines), scholen, musea, verzorgings- en
verpleegtehuizen, ziekenhuizen, rouwcentra en crematoria, voor zover deze uitsluitend in gebruik
zijn of dienen ter ondersteuning van de bedrijfsvoering en dus zijn gericht op personen die van de
hoofdfunctie gebruikmaken.
2.niet commerciële sport- en recreatieverenigingen en –stichtingen, voor zover deze uitsluitend
in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de doelstellingen van de betreffende vereniging of
stichting en dus zijn gericht op leden, medebeoefenaars van de betreffende discipline en
toeschouwers van wedstrijden en overige verenigingsactiviteiten.
3.commerciële sport- en recreatieclubs, voor zover deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter
ondersteuning van de bedrijfsvoering en dus zijn gericht op personen die van de hoofdfunctie
gebruikmaken, waarbij geen alcoholhoudende dranken worden geschonken.
4.winkels als bedoeld in de Winkeltijdenwet waarin het verkopen van etenswaren en/of
drinkwaren mede tot de hoofdactiviteiten van de bedrijfsvoering behoort, alsmede
winkelondersteunende horecabedrijven met openingstijden tussen 07:00 uur en 22:00 uur, waarbij
geen alcoholhoudende dranken worden geschonken en een eventueel bijbehorend terras direct aan
de voorgevel van het bedrijfspand is geplaatst en bestaat uit maximaal 2 tafels (van 1m x 1m) en
4 stoelen/zitplaatsen, en het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan geldende
welstandscriteria.
5.Het bepaalde in 2.3.2c is van overeenkomstige toepassing op de exploitant/houder van de
horecabedrijven of -activiteiten als bedoeld in dit artikel.
Artikel 2.3.4 Vergunningaanvraag en verlening
1.De burgemeester stelt nadere regels vast omtrent de gegevens en bescheiden die bij
vergunningaanvraag en ontheffingaanvraag moeten worden overgelegd.
- 2.
Per horecabedrijf wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling genomen.
- 3.
De vergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de exploitant van het
horecabedrijf; de vergunning is niet overdraagbaar.
4.Een vergunning voor een horecabedrijf wordt alleen verleend aan een natuurlijk persoon.
Artikel 2.3.5 Beslistermijn
De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop de aanvraag compleet met
bijbehorende gegevens en bescheiden is ontvangen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste
twaalf weken worden verdaagd.
Artikel 2.3.6 Weigerings- en intrekkingsgronden
1. a. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning indien de
vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een
geldend bestemmingsplan of een geldende Leefmilieuverordening. Hierbij wordt een bij het
horecabedrijf behorend terras buiten beschouwing gelaten.
b.De burgemeester weigert de vergunning, indien niet wordt
voldaan aan het bepaalde in artikel 2.3.2a eerste en tweede lid.
2.De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel de
openbare orde gevaar loopt en/of de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf
door de aanwezigheid van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
3.Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester
rekening met:
a.het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te
liggen;
- b.
de aard van het horecabedrijf;
- c.
de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan
door de exploitatie van het horecabedrijf;
d.de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant en houder(s) van het horecabedrijf in deze of in
andere horecabedrijven.
4.De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk
intrekken of wijzigen:
a.indien blijkt, dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en
bescheiden is verleend;
b.indien de exploitant en/of(één van) de houder(s) van het horecabedrijf de bepalingen in deze
paragraaf, danwel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;
c.indien aannemelijk is, dat de exploitant en/of (één van) de houder(s) van het horecabedrijf
betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het
horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor
het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;
d.indien de exploitant en/of(één van) de houder(s) van het horecabedrijf toestaat dan wel
gedoogt, dat in zijn horecabedrijf strafbare en beboetbare feiten worden gepleegd;
e.indien de exploitant en/of(één van) de houder(s) van het horecabedrijf zich schuldig maakt aan
discriminatie;
f.indien zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees
wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde
en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;
g.indien op grond van verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het
verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de
belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.
- h.
Indien niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2.3.2 a en b gestelde eisen.
- 5.
De vergunning vervalt, indien de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode van langer
- 5.
dan zes maanden is of wordt onderbroken, alsmede indien er sprake is van een gewijzigde
exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd.
Artikel 2.3.7 Sluiting van horecabedrijven
1.De burgemeester kan een horecabedrijf –al dan niet voor een bepaalde duur- gesloten
verklaren:
- a.
indien dat horecabedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
- b.
indien dat horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden
voorschriften, dan wel in strijd met de voorschriften genoemd in artikel 2.3.2b en 2.3.8;
c.indien de burgemeester oordeelt, dat een van de in artikel 2.3.6, vierde lid, genoemde situaties
waarin intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
2.De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting
op, in of nabij de toegang of toegangen van het horecabedrijf is aangebracht.
3.Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de
burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden
hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen
herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
4.Het is de exploitant en/of de houder(s) van het horecabedrijf verboden na het van kracht
worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of
daarin te laten verblijven.
5.Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten horecabedrijf als
bezoeker te verblijven.
Artikel 2.3.8 Terrassen
1.Bij vergunningaanvragen voor een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen
(behoudens terrassen kleiner dan 2 tafels en 4 stoelen, als genoemd in 2.3.3), beslist de
burgemeester – gelet op de openbare orde en veiligheid ter plaatse – tevens over de
ingebruikneming van de openbare weg.
2.Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6, tweede lid, kan de burgemeester de in het eerste
lid bedoelde ingebruikneming van de openbare weg weigeren:
a.als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de
bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b.als dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de
weg;
c.als dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de
bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.
3.Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter
plaatse te verstrekken:
a.buiten dat deel van de weg waarvan het gebruik ingevolge het bepaalde in het eerste lid is
toegestaan;
- b.
aan degenen die geen gebruik maken van de op dat terras aanwezige zitplaatsen
- 4.
De burgemeester stelt nadere regels vast ten aanzien van de ingebruikname van het terras.
- 5.
De houder van het horecabedrijf is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na
- 4.
sluiting van het horecabedrijf, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een
ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid
van het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van
dat terras afkomstig, worden verwijderd.
Artikel 2.3.9 Openings- en sluitingstijden
1.Het is verboden om een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers
toe te laten op andere tijdstippen dan van 07.00 uur tot 01.00 uur op zondag tot en met donderdag,
en van 07:00 uur tot 02:00 uur op vrijdag en zaterdag en nationale en algemeen erkende
feestdagen (behalve Goede Vrijdag).
2.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor een
of meer horecabedrijven de in het eerste en derde lid genoemde openingstijden –al dan niet
tijdelijk- beperken, dan wel andere openings- en sluitingstijden vaststellen.
3.Het is verboden een terras, behorende bij een horecabedrijf, voor bezoekers geopend te hebben
of daarop bezoekers toe te laten op andere tijdstippen dan de in de onderstaande tabel genoemde:
Ligging horecabedrijf met terras Maximaal mogelijke openingstijden Binnenstad 07.00 tot 01.00 uur
Gehele gemeente met uitzondering van de binnenstad 07.00 tot 22.00 uur
4.De burgemeester kan in de volgende gevallen ontheffing verlenen van de in het eerste, tweede
en derde lid genoemde openings- en sluitingstijden:
a.aan horecabedrijven gelegen in horecaconcentratiegebieden I kan ontheffing verleend worden
van de in het eerste en tweede lid genoemde sluitingstijden tot maximaal 4.00 uur op maandag tot
en met zondag.
b.aan horecabedrijven die buiten de binnenstad zijn gelegen kan ontheffing verleend worden van
de in het derde lid genoemde sluitingstijd van terrassen tot maximaal 1.00 uur, indien naar het
oordeel van de burgemeester vast staat dat van de verruimde openingstijden van het terras geen
hinder ondervonden kan worden.
c.op dagen die op grond van artikel 4.1.2 door het college zijn aangewezen als collectieve
festiviteit, kunnen voor de gebieden waarvoor de aanwijzingen gelden de volgende ontheffingen
van de sluitingstijden uit het eerste, tweede en derde lid verleend worden:
binnenstad, zondag t/m donderdag: horecabedrijf: tot 02.00 uur,
binnenstad, vrijdag en zaterdag: horecabedrijf: tot 04.00 uur,
overig: vrijdag en zaterdag: horecabedrijf: tot 03.00 uur, terras: tot 23.00 uur.
d.in aansluiting op lid 4 sub c kan op 1 januari en Koninginnedag ontheffing tot 04.00 uur
worden verleend voor horecabedrijven binnen de gehele gemeente.
e.aan horecabedrijven in de binnenstad gedurende maximaal 5 dagen per jaar in het geval van
een bijzondere gelegenheid om op vrijdag of zaterdag geopend te blijven tot 04:00 uur of zondag
t/m donderdag tot 02:00 uur en aan horecabedrijven buiten de binnenstad op vrijdag en zaterdag
tot 03:00 uur.
5.Het is verboden zich als bezoeker in een horecabedrijf te bevinden op tijden waarop het
horecabedrijf voor het publiek gesloten moet zijn.
6.De burgemeester kan, als naar zijn oordeel sprake is van een bijzondere omstandigheid (van
zeer tijdelijke aard), algemene ontheffing verlenen van de krachtens dit artikel geldende
openings- en sluitingstijden voor een of meer bepaalde horecabedrijven.
7.Een ontheffing wordt in ieder geval geweigerd als sprake is van het bepaalde in artikel 2.3.6,
tweede lid.
Artikel 2.3.10 Raamkaart
Vervallen.
Artikel 2.3.10a Overgangsrecht
De beperking met betrekking tot de geldigheidsduur van 5 jaar van de reeds verleende
vergunningen sinds 26 mei 2004 komt met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening
te vervallen.
Artikel 2.3.11 Ordeverstoring
Het is verboden in en om een horecabedrijf de orde te verstoren.
Artikel 2.3.12 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174
van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd
bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.2, 2.3.3 en 2.3.9.
Beperkte verstrekking sterke drank
Artikel 2.3.13 Beperking verstrekking sterke drank
1.Het is verboden anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in een
besloten ruimte:
a.waarin of in een gedeelte waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe etenswaren, zoals
belegde broodjes, patates frites en kroketten worden verkocht;
- b.
waarin onderwijs wordt gegeven;
- c.
die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdsociëteiten
en/of sportorganisaties of –instellingen;
d.die of waarvan een onderdeel in gebruik is als wachtruimte voor passagiers van een openbaar
vervoersbedrijf.
2.Van het verbod, gesteld in het eerste lid, kan de burgemeester ontheffing verlenen.
Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.14 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
A.inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan
personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;
B.houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.
Artikel 2.3.15 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt,
is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2.3.16 Nachtregister
De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek
van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde
model.
Artikel 2.3.17 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld
aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats,
geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te
verstrekken.
Voor publiek openstaande gebouwen
Artikel 2.3.18 Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen
1.De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of
gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een
inrichting als bedoeld in paragraaf 3.1 of hoofdstuk 3 - of een bij dat gebouw behorend erf.
2.De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn
bevel op of nabij de (hoofd)toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat
gebouw behorende erf. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is
aangebracht.
3.Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt
aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.
4.Het is de rechthebbende op en de beheerder van een gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid
verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht
is.
5.Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw of erf te
bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.
6.Onder bezoekers worden voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan de
personen wier tegenwoordigheid in het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat
gebouw behorende erf wegens dringende omstandigheden vereist wordt.
7.Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de
burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden
hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen
herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Paragraaf 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.0 Betreden gesloten woning of lokaal
1.Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet
voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2.Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor
het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek
toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3.Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens
dringende redenen noodzakelijk is.
4.De burgemeester is bevoegd van het in het eerste en tweede lid bedoeld verbod ontheffing te
verlenen.
Artikel 2.4.1 Plakken en kladden
1.Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is
te bekrassen of te bekladden.
2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of dat
gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:
a.een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere
wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b.met kalk, krijt of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of
te doen aanbrengen.
3.Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens
wettelijk voorschrift.
4.Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en
bekendmakingen.
5.Het is verboden de in het vierde lid bedoelde plaatsen te gebruiken voor het aanbrengen van
handelsreclame.
6.Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en
bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en
bekendmakingen.
7.De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een
opsporingsambtenaar of toezichthouder op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2.4.2 Vervoer plakgereedschap e.d.
1.Het is verboden tussen ’s avonds 10 uur en ’s morgens 6 uur op de weg of openbaar water te
vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof,
verfspuitbus of verfgereedschap.
2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde
materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als
verboden in artikel 2.4.1.
Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2.4.3 Vervoer inbrekerswerktuigen
1.Het is verboden tussen ’s avonds 10 uur en ’s morgens 6 uur op de weg te vervoeren of bij
zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp
of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig toegang tot een gebouw of erf te verschaffen,
onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te
vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde
gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.
Algemeen hinderlijk gedrag
Artikel 2.4.4 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
- 1.
Het is verboden:
- a.
op of aan de weg te klimmen, te liggen of zich anderszins te bevinden op een beeld,
- a.
monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig,tram, metro, hek,
heining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b.zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan gebruikers van nabij
de weg gelegen gebouwen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt;
c.voor een ieder die daartoe niet bevoegd is, zich op de weg binnen de voor een brug geplaatste
afsluitingen te bevinden nadat een of meer van die afsluitingen zijn of worden gesloten, dan wel
een afsluiting voor een brug te openen.
2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426 bis, 431 van het
Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2.4.4a Verplichte route
1.Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem
aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.
2.De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Artikel 2.4.4b Openlijk drankgebruik
1 Het is verboden op of aan de weg alcoholhoudende drank te nuttigen, indien dit gepaard gaat
met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins
overlast veroorzaken.
2 Het is verboden op of aan de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen
gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met
alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
3 Het bepaalde in het tweede en in het vijfde lid geldt niet voor:
- a.
een terras en aanhorigheid dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.8;
- b.
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt
krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
4 De burgemeester kan in een vergunning als bedoeld in artikel 2.2.2 of in een vergunning als
bedoeld in artikel 2.2.4. onder door hem te stellen voorwaarden ontheffing verlenen van het in het
tweede lid of in het vijfde lid gestelde verbod.
5 Het is verboden op of aan de weg, die deel uitmaakt van de navolgende gebieden,
alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met
alcoholhoudende drank bij zich te hebben:
a elk gebied binnen een straal van 100 meter rond een bus- of tramhaltepaal, metro- of
treinstation, of een taxistandplaats;
b schoolpleinen, kinderspeelplaatsen, speelvelden, delen van de weg waarop
kinderstraatmeubilair is geplaatst, zandbakken en trapvelden, alsmede het gebied dat om een
dergelijk object is gelegen, te weten het gebied binnen een afstand van 50 meter van de buitenste
grenzen van dat object.
Artikel 2.4.4c. Messen en andere voorwerpen als (steek)wapen
1 Het is verboden op de weg, met inbegrip van daaraan gelegen, voor publiek toegankelijke,
gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens en andere voorwerpen die als
(steek)wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.
2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II,
III en IV van de Wet wapens en munitie, en niet voor voorwerpen, die zodanig zijn ingepakt, dat
deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.
Artikel 2.4.5 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden:
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek, bordes, poort, nis of op een trap op te houden;
- b.
zich in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te bevinden.
- a.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en
soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden
zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte
van een zodanig gebouw.
Artikel 2.4.5a Hinderlijk gedrag op pleinen
1.Het is verboden:
a zich zonder redelijk doel op een schoolplein of speeltuin op te houden;
b zich zonder redelijk doel op andere door het college aangewezen plaatsen en pleinen op te
houden. Het college kan bij deze aanwijzing nadere dagen en tijden aangeven waarop het verbod
geldt.
2.Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 2.4.5b Overige hinderlijk gedrag
1.Het is verboden op de weg kerstbomen, autobanden en andere voorwerpen of stoffen te
vervoeren en/of bij zich te dragen of anderszins voorhanden te hebben, met het kennelijke
doel deze op de weg te verbranden.
2.Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 2.4.6 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden
in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar
vervoermiddel, parkeergarage, winkelcentrum, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het
publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander
doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.6a Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een
raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek
indien:
1.dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat
portiek;
2.daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2.4.6b Overlast van fiets of bromfiets op markt en evenemententerrein,
kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met
een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein
waar een markt, evenement, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die
publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2.4.7 Bespieden van personen
1.Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of
woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit
gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.
2.Het is verboden met behulp van enig middel een persoon te bespieden.
Artikel 2.4.8
vervallen
Overlast door dieren
Artikel 2.4.9 Loslopende honden
1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten
lopen:
- a.
binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;
- b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte speelpleinen bij
scholen, kinderspeelplaats, speeltuinen, op trapveldjes zandbak of speelweide of op een andere
door het college aangewezen plaats;
c.op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de
eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2.Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn
handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar
gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd
opleidt tot geleidehond.
3.Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet voor door het college aangewezen
hondenlosloopgebieden en door of namens de Gemeente Schiedam ingerichte uitlaatplaatsen.
Artikel 2.4.10
vervallen
Artikel 2.4.11 Verontreiniging door honden
1.De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich op of aan
de weg niet van uitwerpselen ontdoet.
2.De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven
indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk
worden verwijderd.
3.Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet voor door het college aangewezen
hondenlosloopgebieden en door of namens de Gemeente Schiedam ingerichte uitlaatplaatsen.
4.De eigenaar of houder van een hond is verplicht om, wanneer hij zich met de hond op de weg
begeeft, middelen bij zich te dragen om uitwerpselen van de hond op te ruimen.
Artikel 2.4.12 Gevaarlijke honden
1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten
lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:
a.anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft
bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met
het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b.anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of
de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en
muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
2.In afwijking van artikel 2.4.9, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid
bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar
identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.
3.In het eerste lid wordt verstaan onder: a. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn
met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter; b. muilkorf: een
muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren.
4.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de Regeling agressieve
dieren van toepassing is.
Artikel 2.4.13 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
1.In de gevallen, waarin artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is, is hij,
die een dier onder zijn hoede heeft, verplicht er voldoende zorg voor te dragen, dat dit dier geen
gevaar voor of overlast aan personen kan opleveren en geen hinder of schade kan toebrengen aan
een anders eigendom dan wel de openbare gezondheid.
2.Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van
de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van
overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
- a.
aanwezig te hebben; dan wel
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of
opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel
c.aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is
aangegeven.
3.Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier
of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met
inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter
aantal dan door het- college is aangegeven.
4.Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het
eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid
gestelde verbod.
Artikel 2.4.14
vervallen
Artikel 2.4.15 Loslopend vee of pluimvee
De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg gelegen weiland of
terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te
zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan
bereiken.
Artikel 2.4.16 Ongedierte
1.De hoofdgebruiker of de eigenaar van een onroerende zaak of enig gedeelte daarvan, gelegen
in een door het college aangewezen gedeelte van de gemeente, is verplicht ter voorkoming van
schade door ongedierte aan eigendommen of gezondheid:
- A.
overeenkomstig de door of namens het college gegeven voorschriften:
- a.
verdelgingsmiddelen uit te leggen en uitgelegd te houden;
- b.
vangmiddelen te plaatsen en in stand te houden;
- c.
eetbaar afval buiten gebouwen niet anders aanwezig te hebben dan op voor ongedierte
ontoegankelijke wijze;
B.maatregelen te gedogen die door het college zijn getroffen.
Overige zaken m.b.t. openbare orde en veiligheid
Artikel 2.4.17 Bedelarij
Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw (winkels
daaronder begrepen) te bedelen om geld en andere zaken.
Paragraaf 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
A.Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op
grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
B.Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van
alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.
Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1.De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen
die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de
burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
- a.
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
- b.
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
- c.
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk
en nummer van het goed;
- d.
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
- e.
de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
- 2.
De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
- 2.
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
a.wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van
Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis
stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te
doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van
zijn onderneming in gebruik genomen;
b.de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in
ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn
woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn
onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
c.aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te
hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;
d.indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden
vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan
onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;
e.zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe
door de burgemeester aangewezen ambtenaar;
f.wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken,
onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris
hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen
goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige
wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf
1.Het is de exploitant en houder van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1 verboden toe
te laten dat een persoon in die inrichting roerende zaken verhandelt, zulks voor zover dit de
directe aanbieding en levering omvat.
- 2.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1 onder A. en B.;
- b.
houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1 onder E.
- a.
Paragraaf 6
vervallen
Paragraaf 7 Vuurwerk en carbid
Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.7.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Vervallen
Artikel 2.7.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Artikel 2.7.4 Bezigen van carbid
1. Het is verboden carbid op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 2.
De in het eerste gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Paragraaf 8 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen
ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats
indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1 eerste, tweede en derde lid, 2.1.2 eerste lid,
2.1.7 eerste en derde lid, 2.1.9 eerste lid, 2.1.12, 2.1.13 eerste lid, 2.1.16, 2.2.4 achtste, negende,
tiende, elfde en twaalfde lid, 2.4.4 eerste lid, 2.4.4a, 2.4.4b eerste en vierde lid, 2.4.4c, 2.4.5,
2.4.5a, 2.4.5b, 2.4.6 en 2.7.3 eerste en tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening
groepsgewijs niet naleven.
Paragraaf 9 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 151b van de Gemeentewet, bij
verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees
voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek
openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied .
Paragraaf 10 Verblijfsontzeggingen
Artikel 2.10.1 Verblijfsontzegging
1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd
met artikel 2.1.1, 2.4.4, 2.4.4b, 2.4.4c, 2.4.5, 2.4.5a, 2.4.5b, 2.4.6, 2.4.17, 3.1.7, 3.3.2, 3.3.3, of
3.3.5 een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van 24 uur te
bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde
gedragingen hebben plaatsgehad (verblijfsontzegging).
2.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een
verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het
opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het
eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod
genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen
plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
3.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een
verblijfsontzegging voor de duur van veertien dagen is opgelegd en ten aanzien van wie binnen
zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt
in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een
in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod
aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben
plaatsgehad.
4.De burgemeester beperkt de in het eerste, tweede of derde lid genoemde verboden, indien dat
in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
5.Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.
HOOFDSTUK 3. PROSTITUTIE, KANSSPELEN EN DRUGS
Paragraaf 1 Seksinrichtingen, Escortbedrijven, Straatprostitutie e.d.
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
A.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een
ander tegen vergoeding;
B.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met
een ander tegen vergoeding;
C.seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval
verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf
waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
D.escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig
of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in
de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
E.exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een
seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die
rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
F.beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent
in een seksinrichting of escortbedrijf;
- G.
bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
- 1.
de exploitant;
- 2.
de beheerder;
- 3.
de prostituee;
- 4.
het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
- 5.
toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;
- 6.
andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen
- 1.
noodzakelijk is.
Artikel 3.1.2 Nadere regels
Met het oog op de in artikel 3.1.10 genoemde belangen, kan het college met betrekking tot de
uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Seksinrichtingen, escortbedrijven, straatprostitutie e.d.
Artikel 3.1.3 Vergunningplicht
1.Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder
vergunning van de burgemeester.
2.In de aanvraag voor de vergunning wordt in ieder geval vermeld, dan wel bij de aanvraag
wordt in ieder geval gevoegd:
- a.
de persoonsgegevens van de exploitant;
- b.
de persoonsgegevens van de beheerder;
- c.
de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;
- d.
een plattegrond van de inrichting met een schaal van tenminste 1:100 waarop duidelijk het
aantal werkruimten is aangegeven;
- e.
het aantal werkzame prostituees;
- f.
de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening
met een schaal van tenminste 1:1000;
- g.
bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
- h.
bewijs waaruit blijkt dat de exploitant (zelfstandig) gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte
bestemd voor de seksinrichting;
- i.
de telefoonnummers waarmee het escortbedrijf de prostitutie aanbiedt.
- 3.
De in lid 2 van dit artikel gestelde eisen onder d en f gelden niet voor een escortbedrijf.
- 4.
Per seksinrichting of escortbedrijf wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling
- 3.
genomen.
5.De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant en op naam gesteld van de
exploitant en de beheerders, de vergunning is niet overdraagbaar.
Artikel 3.1.4 Gedragseisen exploitant en beheerder
- 1.
De exploitant en de beheerder:
- a.
staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
- b.
zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
- c.
en hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
- a.
- 2.
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant of de beheerder in ieder geval niet:
- a.
met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
- b.
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
- c.
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk
- a.
veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
- -
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid Vreemdelingen;
- -
de artikelen 137c t/m 137g, 140, 197a, 197b, 197c, 240b, 242 t/m 249, 250a (oud), 252, 273a, 300 t/m 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
- -
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jo artikel 8 of jo artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
- -
de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
- -
de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
- -
de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
- 3.
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld;
- a.
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
- b.
een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
- a.
- 4.
De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
- a.
bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag;
- b.
bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
- a.
- 5.
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor tenminste één maand door de burgemeester is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
- 3.
Artikel 3.1.5 Aanwezigheid van een toezicht door exploitant en beheerder
1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend hebben, zonder dat de ingevolge
artikel 3.1.3 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
- 2.
De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:
- a.
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels
- a.
XIV (misdrijven tegen zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het
Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en minutie;
b.geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet
arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
3.Het is de exploitant en de beheerder verboden personen jonger dan 18 jaar toegang te verlenen
tot de seksinrichting.
4.De exploitant en beheerder van een escortbedrijf treft maatregelen ter waarborging van de
veiligheid van de prostituee en ter voorkoming van feiten genoemd in het tweede lid.
Artikel 3.1.6 Sluitingstijden
1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe
te staan of te laten verblijven tussen 01.00 en 07.00 uur en in het weekeinde (vrijdagavond en
zaterdagavond) tussen 02.00 en 07.00 uur.
2.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en het woon- of leefklimaat voor een
bepaald gebied voor een of meer inrichtingen de in het eerste lid genoemde sluitingstijden, al dan
niet tijdelijk, beperken, dan wel andere sluitingstijden vaststellen.
3.Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd
dat die inrichting krachtens het eerste lid, dan wel krachtens artikel 3.1.13, gesloten dient te zijn.
4.Het in het eerste lid of het krachtens het tweede bepaalde geldt niet voor zover krachtens het
bepaalde in de Wet milieubeheer aan de seksinrichting sluitingstijden zijn voorgeschreven die op
een vroeger tijdstip zijn gelegen.
Artikel 3.1.7 Straatprostitutie
1.Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot
prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
2.Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door
politieambtenaren of toezichthouders het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een
bepaalde richting te verwijderen.
Artikel 3.1.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische
goederen, afbeeldingen en dergelijke
1.In dit artikel wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het
betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel
174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
2.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,
opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotischpornografische
aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a.indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekend gemaakt dat de wijze
van tentoonstellen, aanbieding of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en
leefomgeving in gevaar brengt;
b.anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare
orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
3.Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of
aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel
afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7,
eerste lid van de Grondwet.
Artikel 3.1.8a Sekswinkels
1.In deze paragraaf wordt onder sekswinkel verstaan: de voor het publiek toegankelijke,
besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren
plegen te worden verkocht of verhuurd.
2.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te
exploiteren in het door het college in het belang van de openbare orde of de woon-en
leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Beslistermijn; weigeringsgronden; geldigheid vergunning
Artikel 3.1.9 Beslistermijn
1.De burgemeester beslist op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid,
binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag met de bijbehorende gegevens en bescheiden
is ontvangen.
2.De burgemeester kan zijn besluit eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3.1.10 Weigeringsgronden
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, indien:
- a.
de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of met een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;
- b.
indien de vestiging of exploitatie in strijd is met de grond van artikel 3.1.2 bij nadere regels gestelde inrichtings- en bedrijfsvoeringseisen;
- c.
er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;
- d.
de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.1.4 gestelde eisen.
- a.
- 2.
De burgemeester kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, de vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid,weigeren als naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed. Bij de toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:
- a.
het karakter van de straat en de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;
- b.
de aard van de inrichting;
- c.
de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting.
- a.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, worden geweigerd in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
3.1.10a Intrekkingsgronden
De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel
intrekken, indien:
a.blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is
verleend;
b.de ingevolge artikel 3.1.3, tweede lid, onder a in de vergunning vermelde exploitant niet
feitelijk de exploitatie voert;
c.de exploitant of beheerder bepalingen in deze paragraaf, de nadere regels bedoeld in artikel
3.1.2 dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;
- d.
in de seksinrichting een minderjarige prostituee wordt aangetroffen;
- e.
in de seksinrichting een prostituee zonder een voor het verrichten van arbeid geldige
verblijfstitel wordt aangetroffen;
f.een escortbedrijf werkzaamheden laat verrichten door een minderjarige prostituee of een
prostituee zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel;
g.er door de exploitant of beheerder onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de
veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de seksinrichting
werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;
h.aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan
worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting, die een gevaar opleveren voor de
openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;
i.de exploitant of beheerder strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt
dat in zijn seksinrichting strafbare feiten worden gepleegd;
j.zich in of vanuit de seksinrichting of bij de uitoefening van het anderszins feiten hebben
voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf
gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in
de omgeving van de seksinrichting of het escortbedrijf;
k.op grond van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van
een vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter
bescherming waarvan de vergunning is vereist.
Artikel 3.1.11 Geldigheid vergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3 heeft een geldigheidsduur van één jaar.
Sluitingsgronden
Artikel 3.1.12 Sluiting van de seksinrichting
1.De burgemeester kan een seksinrichting, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten
verklaren, indien:
- a.
de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
- b.
de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden
voorschriften;
c.de burgemeester oordeelt, dat een van de in artikel 1.6 genoemde situaties waarin intrekking
van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
2.De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van het
bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting. De sluiting treedt in werking op
het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.
3.Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt
aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.
4.Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting, verboden daarin bezoekers toe te
laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.
5.Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te
bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.
6.Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de
burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden
hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen
herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.1.13 Beëindiging exploitatie
1.De vergunning vervalt zodra de exploitant de exploitatie van de seksinrichting of het
escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
2.Uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant
daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Artikel 3.1.14 Wijziging beheer
1.Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.1.3, tweede lid, onder b, het beheer in de
seksinrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de
feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan de burgemeester.
2.Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien de
burgemeester op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning
overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen.
Paragraaf 2 Kansspelen
Artikel 3.2.1
vervallen
Artikel 3.2.1a Speelautomaten
1.Begripsomschrijvingen
In dit artikel wordt verstaan onder:
- A.
Wet: de Wet op de kansspelen;
- B.
speelautomatenbesluit: KB van 23 mei 2000 (Stb.2000, 223);
- C.
speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;
- D.
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;
- E.
hoogdrempelig: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;
- F.
laagdrempelig: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet;
- G.
aanwezigheidsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 30b van de Wet.
- H.
ondernemer: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een speelautomatenhal,een
hoogdrempelige inrichting of een laagdrempelige inrichting exploiteert en de wettelijke
vertegenwoordiger van die rechtspersoon;
I.een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van
speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de wet;
J.beheerder: degene die belast is met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de
speelautomatenhal is belast;
K.exploitant: degene die ingevolge de vergunning, verleend door de Minister van Economische
Zaken, bedoeld in artikel 30H van de wet, speelautomaten exploiteert.
- 2.
Opstelplaatsenbeleid
- a.
In hoogdrempelige inrichtingen zijn 3 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee
- a.
kansspelautomaten;
b.In laagdrempelige inrichtingen zijn 3 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat
kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.
Artikel 3.2.1b Aanwezigheidsvergunning, tenaamstelling, niet-overdraagbaarheid
1.De aanwezigheidsvergunning kan uitsluitend op naam worden gesteld van de ondernemer en
is niet overdraagbaar.
2.In de aanwezigheidsvergunning wordt het adres van de inrichting waar de speelautomaten
worden geplaatst, vermeld.
3.De aanwezigheidsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de plaatsing van
speelautomaten die in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van een
exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h van de wet en die voorzien zijn van een
merkteken als bedoeld in artikel 30r van de wet.
4.De naam van de exploitant van de speelautomaten wordt in de aanwezigheidsvergunning
vermeld. Bij wijziging dient zulks onverwijld te worden gemeld, waarna de
aanwezigheidsvergunning wordt aangepast.
Artikel 3.2.1c Overname
Indien de inrichting waarvoor de aanwezigheidsvergunning is verleend, wordt overgenomen door
een nieuwe ondernemer, vervalt de aan de vorige ondernemer verleende
aanwezigheidsvergunning van rechtswege.
Speelautomatenhallen
Artikel 3.2.2 Vergunningplicht speelautomatenhal
1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of
te exploiteren.
2.De burgemeester is bevoegd maximaal 1 speelautomatenhalvergunning te verlenen voor een
speelautomatenhal.
3.De burgemeester kan uitsluitend een vergunning voor een speelautomatenhal verlenen voor het
deel van de gemeente dat op de bij deze verordening behorende kaart is aangegeven.
Artikel 3.2.3 Aanvraag vergunning
- 1.
De ondernemer dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:
- a.
een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan,
- a.
alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in
welk aantal kansspel- of behendigheidsautomaten worden opgesteld;
- b.
een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken;
- c.
een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;
- d.
een verklaring omtrent gedrag van de ondernemer en de beheerder van de speelautomatenhal;
- e.
bewijsstukken als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Speelautomatenbesluit (kennis
gokverslaving).
2.De burgemeester kan nadere regels vaststellen omtrent de inhoud, de inrichting, vorm en wijze
van indiening van de aanvraag.
3.De vergunning kan uitsluitend worden gesteld ten name van de ondernemer en is niet
overdraagbaar.
4.In de vergunning wordt de naam van de beheerder(s) vermeld.
Artikel 3.2.4 Beslistermijn
1.De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met
bijbehorende bescheiden heeft ontvangen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf
weken worden verdaagd.
2.Van zijn daartoe strekkend besluit doet hij voor het verstrijken van de in het eerste lid
genoemde termijn schriftelijk mededeling aan de aanvrager.
Artikel 3.2.5 Wijziging beheerder
1.Indien een overeenkomstig artikel 3.2.3, vierde lid, in de vergunning vermelde beheerder de
hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer dit onverwijld te melden aan de
burgemeester.
Artikel 3.2.6 Beëindiging exploitatie
De vergunning komt te vervallen indien:
1.Een ondernemer komt te overlijden danwel indien een ondernemer de exploitatie van zijn
speelautomatenhal beëindigt.
2.Gedurende 6 maanden geen exploitatie heeft plaatsgevonden.
Artikel 3.2.7 Voorschriften
De door de burgemeester aan de vergunning te verbinden voorschriften hebben in elk geval
betrekking op:
- a.
de sluitingstijden van de speelautomatenhal;
- b.
het toezicht in de speelautomatenhal;
- c.
het aantal en type speelautomaten, alsmede het totaal aantal spelers bij volledige bezetting van
de speelautomaten;
- d.
de exploitatie van de hal.
- e.
het oppervlak van de speelautomatenhal;
- f.
informatie inzake gokverslaving.
Artikel 3.2.8 Weigering vergunning
De vergunning wordt geweigerd, indien:
- a.
het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;
- b.
de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek
toegankelijk is;
- c.
de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;
- d.
de ondernemer of de beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de eisen gesteld in
artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;
e.door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de
woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt
nadelig wordt beïnvloed;
f.de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende
bestemmingsplan, dan wel met een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van
de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.
Artikel 3.2.9 Intrekking vergunning
De burgemeester kan de vergunning intrekken:
a.indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en
bescheiden is verleend;
b.indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig
zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 3.2.8, onder e;
- c.
indien gehandeld wordt in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften;
- d.
indien aannemelijk is, dat de ondernemer of de beheerder(s) betrokken is, of hem ernstige
nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de speelautomatenhal, die een
gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen van het woon- of leefklimaat
in de omgeving van de speelautomatenhal;
e.indien de ondernemer of beheerder(s) strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat
of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
f.indien de ondernemer of de beheerder(s) zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras,
geslacht of seksuele geaardheid;
g.indien zich in de speelautomatenhal anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees
wettigen, dat het geopend blijven van de speelautomatenhal ernstig gevaar oplevert voor de
openbare orde.
Artikel 3.2.10 Geldigheidsduur vergunning
Een door de burgemeester verleende vergunning als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, heeft een
geldigheidsduur van twee jaren.
Artikel 3.2.11 Gokken op de openbare weg
Het is verboden op of aan de weg op enigerlei wijze om geld of geldwaarde te spelen.
Artikel 3.2.12 Sluiting overlastgevende gokpanden
1.Indien de rechthebbende op of de beheerder van een inrichting een perceel of perceelsgedeelte
of enige andere ruimte waarover hij de beschikking heeft, toestaat of gedoogt, dat daarin een
kansspel wordt gespeeld waarop artikel 1 van de Wet op de kansspelen van toepassing is en
waarvoor op grond van die wet geen vergunning is verleend, kan de burgemeester, indien zulks
naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast
of aantasting van het woon- en leefklimaat is vereist, de sluiting van die inrichting, dat perceel of
perceelsgedeelte of die ruimte bevelen.
2.De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn
bevel op of nabij de toegang of toegangen van de inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of de
ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.
3.Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt
aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.
4.Het is de rechthebbende op en de beheerder van een inrichting, een perceel of perceelsgedeelte
of enige andere ruimte als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of
daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.
5.Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten inrichting, perceel of
perceelsgedeelte of enige andere ruimte te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.
- 6.
Onder bezoekers wordt voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan:
- a.
de levenspartner en kinderen van de rechthebbende of beheerder, alsmede zijn elders wonende
- a.
bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot
en met de derde graad;
b.de personen wier tegenwoordigheid in de inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of de
ruimte wegens dringende redenen strikt noodzakelijk is.
7.De sluiting kan op aanvraag van de belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven
wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn
oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot
sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Paragraaf 3 Drugs
Artikel 3.3.1 Sluiting overlastgevende drugspanden e.d.
Van rechtswege vervallen
Overige drugsoverlast
Artikel 3.3.2 Verkoop van drugs
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg met de
daarin gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen post te vatten of zich daar heen en weer te
bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee
heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2
en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te
bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 3.3.3 Verzamelingen van personen in verband met drugs
1.Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te
nemen indien deze verzameling van personen verband houdt met het openlijk gebruik van of de
handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.
2.Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is
verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie of een toezichthouder zijn
weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 3.3.4
Vervallen
Artikel 3.3.5 Openlijk gebruik
Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor
publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te
gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat
gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 3.3.6 Weggooien van spuiten e.d.
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d.
of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg dan wel in afvalbakken achter te
laten, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat zulks geschiedt om afstand van het
voorwerp te doen.
HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON
EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Paragraaf 1 Geluid- en lichthinder
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- A.
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- B.
Inrichting: een inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit en waarop artikel 2.3.1,
2.3.2 en 2.3.3 van toepassing zijn;
C.Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een
inrichting drijft;
D.Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is
verbonden;
E.Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal
inrichtingen.
Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
1.De voorschriften 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor ten hoogste twaalf door
het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te
wijzen dagen of dagdelen.
2.Het voorschrift 4.113 eerste lid van het Besluit geldt niet voor ten hoogste twaalf door het
college per kalenderjaar aan te wijzen dagen of dagdelen.
3.In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de
aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.
4.Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw
kalenderjaar bekend.
5.Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was een
festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
Artikel 4.1.3 kennisgeving incidentele activiteiten
1.Het is een inrichting toegestaan maximaal tien incidentele festiviteiten per kalenderjaar te
houden waarbij de voorschriften 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits
de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college
daarvan in kennis heeft gesteld.
2.Het is een inrichting toegestaan maximaal tien incidentele festiviteiten per kalenderjaar te
houden waarbij het voorschrift 4.113 eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de
houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college
daarvan in kennis heeft gesteld.
3.Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste
en tweede lid.
4.De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde
formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier
vermeld.
5.De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de
houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was,
toestaat.
Artikel 4.1.4 Verboden incidentele activiteiten
Het is verboden een incidentele activiteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan
deel te nemen, indien de burgemeester het organiseren van een incidentele activiteit verboden
heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of
openbare orde op ontoelaatbare wijze negatief wordt beïnvloed.
Artikel 4.1.5 Geluidhinder
1.Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te
verrichten of te laten verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving
geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.
- 3.
In het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover de Wet milieubeheer gebaseerd voorschriften,
de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke
stoffen van toepassing zijn.
Paragraaf 2 Afvalstoffen
Artikel 4.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan dan wel mede verstaan:
- A.
wet: Wet milieubeheer;
- B.
inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de
gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan;
C.ter inzameling aanbieden: de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende
persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de
inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe
aangewezen plaats;
D.inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel,
bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag, ten behoeve van
één huishouden;
E.inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -
plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot, ten behoeve van
meerdere huishoudens;
F.inzameldienst: de krachtens artikel 4.2.7, eerste lid, aangewezen inzameldienst, belast met de
inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;
G.andere inzamelaars: de krachtens artikel 4.2.7, tweede lid, aangewezen personen en instanties,
belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen;
- H.
inzamelvergunning: de vergunning zoals bedoeld in artikel 4.2.11;
- I.
gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel
ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het
inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;
J.straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen,
papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal,
etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;
K.wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de
daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
L.motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden
voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf
aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders.
Artikel 4.2.2 Beslistermijn
1.Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen 8 weken na de
dag waarop de aanvraag ontvangen is.
2.Het college kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.
Artikel 4.2.3 Indiening aanvraag
1.Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie
weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het
college besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2.Voor bepaalde, door het college aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het
eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
Artikel 4.2.4 Voorschriften en beperkingen
1.Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften
en beperkingen worden verbonden in het belang van de bescherming van het milieu.
2.De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht de daaraan verbonden voorschriften
en beperkingen na te komen.
Artikel 4.2.5 Persoonlijk karakter van de vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens verordening anders is
bepaald.
Artikel 4.2.6 Intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
- a.
indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
indien op grond van verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het
verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging
moet worden gevorderd in het belang van de bescherming van het milieu;
c.indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of
worden nagekomen;
d.indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin
gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn binnen een redelijke termijn;
e.indien de houder dit verzoekt.
Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen
Artikel 4.2.7 Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars
1.Als inzameldienst, belast met het ter uitvoering van de wet en de in deze verordening bedoelde
“inzameling van huishoudelijke afvalstoffen” wordt aangewezen: N.V. Irado, van Heekstraat 15,
3125 BN te Schiedam.
2.Naast de inzameldienst kan het college andere inzamelaars aanwijzen die zijn belast met het
afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 4.2.8 Afzonderlijke inzameling
Door de inzameldienst of andere inzamelaars worden de volgende categorieën huishoudelijke
afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:
- a.
groente-, fruit- en tuinafval
- b.
klein chemisch afval;
- c.
glas;
- d.
oud papier en karton;
- e.
textiel;
- f.
wit- en bruingoed;
- g.
bouw- en sloopafval;
- h.
verduurzaamd hout;
- i.
grof tuinafval;
- j.
grof huishoudelijk afval;
- k.
huishoudelijk restafval;
Artikel 4.2.9 Inzamelmiddelen en -voorzieningen
- 1.
De inzameling kan plaatsvinden via:
- a.
een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;
- b.
een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;
- c.
een inzamelvoorziening op wijkniveau;
- d.
een brengdepot op lokaal of regionaal niveau.
- a.
- 2.
Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of
via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke
afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Artikel 4.2.10 Frequentie van inzamelen
- 1.
Huishoudelijk restafval wordt tenminste eenmaal per week bij elk perceel ingezameld.
- 2.
In afwijking van het eerste lid wordt huishoudelijk restafval bij hoogbouw en gestapelde
laagbouw tenminste eenmaal per week nabij elk perceel ingezameld.
3.Groente-, fruit- en tuinafval wordt tenminste eenmaal per week afzonderlijk bij elk perceel
ingezameld.
4.In afwijking van het derde lid wordt groente-, fruit- en tuinafval bij woonruimten zonder tuin
eenmaal per week afzonderlijk nabij elk perceel ingezameld.
5.Het college kan de frequentie van inzameling vaststellen van de overige categorieën
huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk in aangewezen delen van de gemeente bij elk perceel
worden ingezameld.
Artikel 4.2.11 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens vergunning
1.Het is verboden zonder inzamelvergunning van het college huishoudelijke afvalstoffen in te
zamelen.
2.De inzamelvergunning kan worden geweigerd in het belang van een doelmatig beheer van
huishoudelijke afvalstoffen.
- 3.
Het verbod geldt niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars.
- 4.
Het verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van
producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur een inzamelplicht hebben
gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.
Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
Artikel 4.2.12 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan
anderen
1.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de
inzameldienst, andere inzamelaars en aan de houders van een inzamelvergunning.
2.Het verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van
producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur een inzamelplicht hebben
gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 4.2.13 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door
anderen dan de gebruikers van percelen
1.Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter
inzameling aan te bieden aan de inzameldienst of de andere inzamelaars.
2.Het college kan besluiten dat het aan anderen dan gebruikers van percelen verboden is om
huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de houder van een
inzamelvergunning.
Artikel 4.2.14 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden
1.De navolgende afvalstoffen dienen gescheiden aan de inzameldienst te worden aangeboden:
a. groente-, fruit- en tuinafval;
- b.
klein chemisch afval;
- c.
glas;
- d.
oud papier en karton;
- e.
textiel;
- f.
wit- en bruingoed;
- g.
bouw- en sloopafval;
- h.
verduurzaamd hout;
- i.
grof tuinafval;
- j.
asbest en asbesthoudend afval;
- k.
grof huishoudelijk afval;
- l.
huishoudelijk restafval;
- 2.
Als inzameldienst, waaraan de in het eerste lid bedoelde categorieën van huishoudelijke
- 2.
afvalstoffen moeten worden aangeboden wordt aangewezen: N.V. Irado, van Heekstraat 15, 3125
BN te Schiedam.
3.Het is verboden de aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan
anderen dan de krachtens het tweede lid aangewezen inzameldienst.
Artikel 4.2.14a Ongeadreseerd reclamedrukwerk
Het is verboden ongeadresseerd reclamedrukwerk te bezorgen of te laten bezorgen bij een
woning, bedrijf of woonschip, indien de bewoner ervan of gebruiker ervan duidelijk kenbaar
heeft gemaakt (op een door het college vastgestelde wijze) geen prijs te stellen op het ontvangen
van ongeadresseerd reclamedrukwerk.
Artikel 4.2.15 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een
inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel
1.Het is voor de gebruiker van een perceel ten behoeve van wie krachtens artikel 4.2.9, tweede
lid, voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen een inzamelmiddel is aangewezen of
van gemeentewege is verstrekt, verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via
het daartoe aangewezen of verstrekte inzamelmiddel.
2.Het is voor de gebruiker van een perceel verboden andere categorieën huishoudelijke
afvalstoffen via een inzamelmiddel aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel
krachtens artikel 4.2.9, tweede lid, is bestemd.
3.Het college kan regels stellen omtrent de plaatsen en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen
via een inzamelmiddel ter inzameling moeten worden aangeboden.
4.Het college kan regels stellen met betrekking tot het maximale gewicht van de afvalstoffen per
inzamelmiddel en het maximale aantal inzamelmiddelen dat per keer kan worden aangeboden.
5.Indien van gemeentewege een inzamelmiddel aan de gebruiker van een perceel is verstrekt
kan het college regels stellen omtrent de voorwaarden waaronder het inzamelmiddel is verstrekt,
het gebruik en het reinigen daarvan.
6.Indien het inzamelmiddel niet van gemeentewege is verstrekt, kan het college eisen stellen aan
het te gebruiken inzamelmiddel.
7.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan
krachtens dit artikel is bepaald.
8.Het is verboden voor anderen dan de gebruiker van een perceel ten behoeve van wie krachtens
artikel 4.2.9, tweede lid, een inzamelmiddel is verstrekt of aangewezen, hun afvalstoffen ter
inzameling aan te bieden via dit inzamelmiddel.
Artikel 4.2.16 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een
inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen
1.Het is de gebruiker van een perceel voor wie krachtens artikel 4.2.9, tweede lid, mede ten
behoeve van zijn perceel een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie huishoudelijke
afvalstoffen is aangewezen, verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via de
betreffende inzamelvoorziening.
2.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening
voor een aantal percelen aan te bieden, dan de categorie waarvoor deze inzamelvoorziening
krachtens artikel 4.2.9, tweede lid, is bestemd.
3.Het college kan regels stellen ten aanzien van de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen via
een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen moet worden aangeboden.
4.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze aan te bieden via een
inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens het derde lid is bepaald.
5.Het is verboden voor anderen dan de gebruikers van percelen voor wie krachtens artikel 4.2.9,
tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden via
deze inzamelvoorziening.
Artikel 4.2.17 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via
inzamelvoorzieningen op wijkniveau
1.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening op
wijkniveau aan te bieden dan de categorie waarvoor de inzamelvoorziening krachtens artikel
4.2.9, tweede lid, is bestemd.
2.Het college kan regels stellen omtrent de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter
inzameling kunnen worden aangeboden via een inzamelvoorziening op wijkniveau.
3.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze via een inzamelvoorziening op
wijkniveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het tweede lid is bepaald.
4.Het verbod in artikel 4.2.15, zevende lid, en artikel 4.2.16, vierde lid, geldt niet voor het
aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau
overeenkomstig dit artikel.
Artikel 4.2.18 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op
lokaal of regionaal niveau
1.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal
of regionaal niveau aan te bieden dan de categorieën waarvoor het brengdepot krachtens artikel
4.2.9, tweede lid, is bestemd.
2.Het college kan regels stellen omtrent de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter
inzameling kunnen worden aangeboden bij het brengdepot op lokaal of regionaal niveau.
3.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze via een brengdepot op lokaal of
regionaal niveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het derde lid is bepaald.
4.Het verbod in artikel 4.2.15, zevende lid, en artikel 4.2.16, vierde lid, geldt niet voor het
aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau
overeenkomstig dit artikel.
Artikel 4.2.19 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel
1.Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel
als bedoeld in artikel 4.2.9 van deze verordening ter inzameling kunnen worden aangeboden.
2.Het college kan regels stellen over de wijze waarop deze categorieën huishoudelijke
afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.
3.Het college kan regels stellen over het maximale gewicht, de afmetingen en het volume
waarop deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.
4.Het is verboden deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling
aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.
Artikel 4.2.20 Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden
1.Het college stelt de regels vast omtrent de dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop categorieën
huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
2.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze
regels.
Artikel 4.2.21 Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke
afvalstoffen
In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in
bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de
inzameldienst of andere inzamelaars.
Inzameling van bedrijfsafvalstoffen
Artikel 4.2.22 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst
Het college kan categorieën bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden
ingezameld.
Artikel 4.2.23 Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst
- 1.
Het is verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.
- 2.
Het verbod geldt niet voor de krachtens artikel 4.2.22 aangewezen categorieën
bedrijfsafvalstoffen, voor zover degene die gebruik maakt van de inzameling door de
inzameldienst met deze inzameldienst hiertoe een overeenkomst heeft gesloten.
3.Het college kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de
krachtens artikel 4.2.22 aangewezen bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst ter inzameling
kunnen worden aangeboden.
4.Het is verboden de krachtens artikel 4.2.22 aangewezen bedrijfsafvalstoffen ter inzameling
aan te bieden in strijd met deze regels.
Artikel 4.2.24 Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de
inzameldienst
1.Het college kan regels stellen voor het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan
een ander dan de inzameldienst.
2.Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.
Zwerfafval
Artikel 4.2.25 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
1.Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting
in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen,
te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan
geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
het overeenkomstig deze verordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke
- a.
afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen;
- b.
het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval;
- c.
voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk
gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere
werkzaamheden op of aan de weg.
4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet bodembescherming of het
Bouwstoffenbesluit voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.
Artikel 4.2.26 Achterlaten van straatafval
1.Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van
de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke
voorwerpen.
2.Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van
gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke
voorwerpen.
Artikel 4.2.27 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen
1.Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan te
doorzoeken en te verspreiden.
2.Het is verboden tegen afvalstoffen of inzamelmiddelen, die ter inzameling gereed staan, te
stoten, te schoppen of deze omver te werpen.
Artikel 4.2.28 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
De houder of beheerder van een inrichting waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter
plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
a.een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk
zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten;
b.zorg te dragen dat deze afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp van een zodanige constructie
is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of voorwerp steeds
tijdig wordt geledigd;
c.zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval
terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit
artikel, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van die
inrichting afkomstig, wordt opgeruimd.
Artikel 4.2.29 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder
het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten
opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor
het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.
Artikel 4.2.30 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden
1.Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren
of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan
worden beïnvloed.
2.Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen deze weg
wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die genoemde
werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht deze weg te reinigen of te laten
reinigen: a. direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor
de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;
3.Direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de
veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;
4.Direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de
veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;
5.Indien de werkzaamheden langer dan een dag duren, elke dag direct na beëindiging van de
werkzaamheden.
Overige onderwerpen die de verordening aangaan
Artikel 4.2.31 Verbod opslag van afvalstoffen
1.Het is verboden afvalstoffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten
een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van
huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of aan houders van een
inzamelvergunning.
Artikel 4.2.32 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden
Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig
is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het
Besluit Beheer Autowrakken.
Paragraaf 3 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4.3.1 Straatvegen
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de
gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander
voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.3.2 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen.
Artikel 4.3.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten
buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet
bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of
hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Paragraaf 4 Het bewaren van houtopstanden/natuurbescherming
Bewaren van houtopstanden
Artikel 4.4.1 Begripsomschrijving
- 1.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;
- b.
dunning: velling, die uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van
- a.
de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;
c.bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid,
van de Boswet, zijnde de grens van de gemeente;
- d.
hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;
- e.
iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn.
Ceratocystis ulmi (Buism. C. Moreau);
f.iepespintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium behorende tot de soorten Scolytus
scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus.
2.Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip
van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging
of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4.4.2 Kapverbod
1.Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen
(kapvergunning).
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing op:
- a.
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover
- a.
bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;
- b.
vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
- c.
kweekgoed;
- d.
houtopstanden, voor zover deze op een hoogte van 1,30 meter boven de grond een doorsnede
hebben van 15 cm of minder;
e.fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op
daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
- f.
houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;
- g.
houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde
bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een
zelfstandige eenheid vormt die:
- -
ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;
- -
ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal
rijen;
h.houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een
aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.4.7.
Artikel 4.4.3 Aanvraag kapvergunning
1.De vergunning moet, onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of
namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of krachtens
publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
2.Wanneer de directeur Bos- en Landschapsbouw van het Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij van het college een afschrift heeft toegezonden van de
ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het
college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Artikel 4.4.3a Weigeringsgronden
De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
- a.
de natuurwaarde van de houtopstand;
- b.
de landschappelijke waarde van de houtopstand;
- c.
de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
- d.
de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
- e.
de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
- f.
de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Artikel 4.4.4 Vergunning ex lege
Vervallen
Artikel 4.4.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften
-
1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herbeplant.
-
2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
-
3. Een vergunning kan worden verleend onder de voorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat:
- a.
de bezwaar of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat er bezwaar of beroep is ingediend;
- b.
op het bezwaarschrift is beslist, in het geval tegen de beslissing tot verlening van de vergunning bezwaar is gemaakt als bedoeld in artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht:
- c.
beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;
- d.
beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan;
- a.
Artikel 4.4.6 Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.4.2, artikel
4.4.5 of artikel 4.4.7, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste
behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op
zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4.4.7 Herplant-/instandhoudingsplicht
1.Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is,
zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het
college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan
degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting
opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door
hen te stellen termijn.
58
2.Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald
binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet
worden vervangen.
3.Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is,
ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde
van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot
het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door
hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen,
waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
4.Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd,
alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen
Artikel 4.4.8 Bestrijding iepziekte
1.Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college
gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de
iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven,
verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
- a.
indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;
- b.
de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;
- c.
of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat
verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.
2.Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst
iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te
hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.
Paragraaf 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.5.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest,
ingekuilde landbouwproducten e.d.
1.Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het
belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan
wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de
volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te
hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:
a.onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of
onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve
doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt
voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d.mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras,
loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afval, afbraakmaterialen en oude metalen.
2.In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van
de Wegenverkeerswet.
3.Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door
hen aangeduid voorwerp of stof:
- a.
op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel
- b.
op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen
gestelde regels.
4.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Wet op de
Ruimtelijke Ordening of de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland of de
Grondwaterbeschermingsverordening Zuid-Holland van toepassing is.
Artikel 4.5.2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
- 1.
Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.
- 2.
Het verbod geldt niet voor onverlichte:
- a.
opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;
- b.
opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;
- c.
opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:
- -
een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
- -
het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;
- -
- d.
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
- e.
opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.
- a.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
- 4.
Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.
- 5.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
- a.
indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- b.
in het belang van de verkeersveiligheid;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- a.
6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland;
b.De weigerings grond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 4.5.2a Vergunningplicht lichtreclame
1.Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak verlichte
handelsreclame te maken of te voeren die vanaf de weg zichtbaar is.
2.Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid
worden geweigerd:
a.indien de handelsreclame, op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de
redelijke eisen van welstand;
b.in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de
nabijheid gelegen onroerende zaak.
3. a. De weigeringsgrond van het tweede lid onder a geldt niet voor bouwwerken;
b.De weigeringsgrond van het tweede lid onder b geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 4.5.3 Aanschrijving
Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel
4.5.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer
in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college
bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te
60
schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van
gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is
verplicht deze aanschrijving op te volgen.
Paragraaf 6 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:
Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de
Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt
voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4.6.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1.Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of
geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd
of mede bestemd.
2.Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de
rechthebbende op een terrein.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang
van:
- a.
de bescherming van natuur en landschap
- b.
de bescherming van een stadsgezicht.
Artikel 4.6.3 Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.6.2 eerste lid, niet geldt.
- 2.
Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel
4.6.2. vierde lid.
HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN
DE GEMEENTE SCHIEDAM
Paragraaf 1 Parkeerexcessen
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
- b.
voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:
- 1.
treinen en trams;
- 2.
tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen;
- 3.
gehandicaptenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- 4.
kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen.
- 1.
- c.
parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en
gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk
laden of lossen van goederen.
Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
1.Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te
stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a.drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren
binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een dezer voertuigen, dan wel;
- b.
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
- 2.
Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:
- 2.
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
- 3.
Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:
- 3.
- a.
voertuigen waarin herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet
meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze
werkzaamheden;
- b.
voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.
- 4.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Artikel 5.1.3 Te koop aanbieden van voertuigen
1.Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te
parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
2.Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5.1.4 Defecte voertuigen
1.Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen
gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op zeven achtereenvolgende dagen op de
weg te parkeren.
2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een defect voertuig mede begrepen een niet
van een kenteken voorzien voertuig, voor zover voor het rijden met het betrokken voertuig het
voeren van zodanig kenteken wettelijk verplicht is.
Artikel 5.1.5 Voertuigwrakken
- 1.
Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.
- 2.
Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van
onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.
3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing
is.
Artikel 5.1.6 Caravans e.d.
1.Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen,
aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins
uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:
- a.
langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is
voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde
verbod.
3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale caravan- en
tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening van
toepassing is.
4.Het in artikel 7, lid 1, van de Parkeerverordening Gemeente Schiedam 2003 gestelde verbod
geldt niet voor een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen,
aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins
uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd.
Artikel 5.1.7 Parkeren van reclamevoertuigen
1.Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de
weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.
2.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5.1.8 Parkeren van grote voertuigen
1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6
meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen
plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de
gemeente.
2.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6
meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel
buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3.Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag,
dagelijks van 8.00 uur tot 18.00 uur.
4.Het college kan van in de het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Artikel 5.1.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6
meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of
ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van
bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun
anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt
wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter
plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5.1.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
1.Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners
of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen
ondervinden.
2.Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
1.Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk
aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van
schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de
daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
2.Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en
in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.
Artikel 5.1.12 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
1.Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten
staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing:
- a.
op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;
- b.
op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of
- a.
vanwege de overheid;
3.op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of
uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.
Paragraaf 2 Collecteren, venten en standplaatsen
Collecteren en inzamelingen
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed
1.Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of
goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden (collecte-vergunning).
2.Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van
goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het
aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven
of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is
bestemd.
3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring
gehouden wordt.
Venten
Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving
1.In deze paragraaf wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel
te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op of aan de weg, aan huis dan wel op
een andere voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats, dan wel diensten
aan te bieden.
- 2.
Onder venten wordt niet verstaan:
- a.
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van
- a.
zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
b.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op
jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet of op
snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.7 van deze verordening.
c.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een
standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.1 van deze verordening.
Artikel 5.2.2.2 Ventverbod
Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.
Artikel 5.2.2.3 Vrijheid van meningsuiting
1.Het verbod van artikel 5.2.2.2. geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken
waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de
Grondwet.
2.Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een
verbod te stellen:
- a.
op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan, en/of
- b.
voor bepaalde dagen en uren.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het tweede lid.
- 3.
Standplaatsen
Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving
1.In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de
weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop
aanbieden, verkopen, verstrekken of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van
goederen of diensten, als dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een
wagen of een tafel.
- 2.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
- -
vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h. van de
- -
Gemeentewet;
- -
vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;
- -
vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4.
Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd
- a.
indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan
- a.
eisen van redelijke welstand
- b.
vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan;
- c.
in het belang van de brandveiligheid;
- d.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.
Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van
het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen
1.Het verbod van artikel 5.2.3.2, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal
wegenreglement.
2.De weigeringsgrond milieu geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt
voorzien door de Wet milieubeheer;
3.de weigeringsgrond van artikel 5.2.3.2, tweede lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.
Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht
Het college houdt de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een
activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet
milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de
dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet
Milieubeheer.
Artikel 5.2.4 Vergunninghouder/Overschrijven standplaats
- 1.
Een vergunning wordt alleen verleend aan natuurlijke handelingsbekwame personen.
- 2.
Per persoon wordt voor dezelfde periode niet meer dan één vergunning verleend.
- 3.
In geval van overlijden of aangetoonde blijvende arbeidsongeschiktheid van een
vergunninghouder kan het college de vergunning voor de resterende geldigheidsduur op verzoek
overschrijven op de naam van de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of een
kind van de vergunninghouder.
4.Een verzoek als bedoeld in het derde lid van dit artikel geschiedt binnen zes weken na het
overlijden van de vergunninghouder of nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid van de
vergunninghouder is vastgesteld.
Artikel 5.2.5 Standplaatsvrije gebieden
1.Het college kan gebieden aanwijzen waarvoor geen vergunning wordt verleend.
67
2.Ten aanzien van de in het vorige lid bedoelde gebieden kan het college ontheffing verlenen
voor het innemen van een standplaats met een verplaatsbare verkoopinrichting voor de verkoop
van de navolgende (seizoensgebonden) producten in de volgende perioden:
- a.
ijs 1 maart tot en met 31 oktober (inrichting maximaal 10 m²);
- b.
haring 1 mei tot en met 1 augustus (inrichting maximaal 10 m²);
- c.
oliebollen 15 oktober tot en met 1 januari;
- d.
kerstbomen 6 december tot en met 24 december;
- e.
bloemen gehele jaar (alleen op zaterdag) (inrichting maximaal 10 m²);
- f.
kortlopende standplaatsen met een incidenteel karakter voor de promotie van een product of
dienst (inrichting maximaal 10 m²).
Artikel 5.2.6 Inneming en ontruiming standplaats
De vergunninghouder mag de standplaats uiterlijk een uur voor aanvang van de verkooptijd
innemen en dient de standplaats volledig te hebben ontruimd binnen een uur nadat de verkoop
dient te zijn beëindigd. Voor standplaatsen voor de verkoop van oliebollen en kerstbomen kan het
college, onder nader te stellen voorwaarden, van deze eis ontheffing verlenen.
Artikel 5.2.7 Snuffelmarkten e.d.
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:
- a.
op of aan de weg danwel in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek
- a.
toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige
goederen worden verhandeld;
b.toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat op of aan de weg danwel in of op
een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een
kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen
aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.
2.Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg
geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang
van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.
Paragraaf 3 Openbaar water
Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water
1.Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde
een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit
door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de
bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel
een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
2.Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een
permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken
tevoren een melding aan het college.
3.De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een
beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.
4.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt
voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het
Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Pronvinciale
vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde
Telecommunicatieverordening.
Artikel 5.3.2 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
1.Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van
bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden,
beschoeiingen, oeverbegroeiïng bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen,
aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van
toepassing is.
Artikel 5.3.3 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water
aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik
ongeschikt te maken.
Artikel 5.3.3a Zwemmen
Het is verboden in het openbaar water te zwemmen of te baden, op de plaatsen door het college
aangegeven.
Artikel 5.3.4 Veiligheid op het water
1.Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden
zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
Het is verboden te klimmen, zich daarop te begeven of zich te bevinden op bolders, aanlegpalen,
duikers, pompen, bakens, sluizen en dergelijke waterstaatswerken.
2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Scheepvaartverkeerswet,
Binnenvaartpolitiereglement, de wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Vaarwegenverordening
Zuid-Holland van toepassing is.
Artikel 5.3.5 Overlast aan vaartuigen
1.Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water,
daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
2.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een
openbaar water, los te maken.
Paragraaf 4
vervallen
Paragraaf 5 Verbod vuur te stoken
Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten
inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de
Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover het betreft:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
- b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
- c.
vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de
- a.
omgeving oplevert.
3.Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8
kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt
voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van strafrecht of de
Provinciale milieuverordening.
5.Het college kan perioden, tijden of gebieden aanwijzen wanneer of waar het gestelde in het
tweede lid, onder c, verboden is.
Paragraaf 6 Verstrooiing van as
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als
bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste
plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen
- 1.
Incidentele asverstrooiïng is verboden buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
- 2.
Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van
bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de
gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 6.1 Strafbepaling
1.Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen en artikel 1.3 gegeven
voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of
geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de
rechterlijke uitspraak:
artikel 2.1.1 (samenscholing en ongeregeldheden)
lid 1 (samenscholing);
lid 2 (weg vervolgen op bevel politie of toezichthouder;
lid 3 (begeven op afgezette terreinen enz);
artikel 2.1.2 (optochten);
artikel 2.1.7 (voorwerpen e.d. op, aan of boven de weg)
lid 1 (gebruik weg anders dan bestemming zonder vergunning);
lid 3 (voorwerpen die schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren enz);
artikel 2.1.8 (winkeluitstallingen);
artikel 2.1.9 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg);
artikel 2.1.9a (maken en veranderen uitweg);
artikel 2.1.10 (winkelwagentjes)
lid 1 (herkenningsteken op winkelwagens en deze onmiddellijk verwijderen uit omgeving);
lid 2 (op weg begeven met winkelwagen);
lid 3 (achterlaten winkelwagen);
artikel 2.1.12 (openen straatkolken e.d.);
artikel 2.1.14 (vallende voorwerpen);
artikel 2.1.15 (voorzieningen voor verkeer en verlichting);
artikel 2.1.16 (Verwijdering e.d. van voorzieningen voor verkeer en verlichting);
artikel 2.1.17 (veiligheid op het ijs)
lid 1 (beschadigen enz, verplaatsen bakens);
lid 2 (verlaten van het ijs);
artikel 2.1.19 (Veroorzaken van gladheid);
artikel 2.1.20 (valschermspringen);
artikel 2.1.21 (verboden slaapverblijf);
artikel 2.1.22 (melding voorvallen gevaarlijke stoffen);
artikel 2.2.2 (evenement);
artikel 2.2.3 (ordeverstoring bij evenement);
artikel 2.2.4 (grootschalig evenement)
lid 2 (houden grootschalig evenement zonder vergunning en aanwezig zijn bij evenement
waarvoor geen vergunning is verleend);
lid 6 (verbod grootschalig evenement aan te kondigen, eraan deel te nemen enz, in strijd
met aanvraag of vergunning);
lid 8 (beëindigen grootschalig evenement, geen publiek meer toelaten en opvolgen aanwijzingen);
lid 9 (aanwezig zijn bij grootschalig evenement waarvoor bevel tot beëindiging is gegeven);
lid 10 (gedragen met doel orde te verstoren bij grootschalig evenement);
lid 11 (bij zich hebben van stoffen en voorwerpen om orde te verstoren bij grootschalig evenement);
lid 12 (opvolgen aanwijzingen politie (door ieder));
artikel 2.2.5 lid 3 (organiseren en aanwezig zijn verboden evenement);
artikel 2.2.6 lid 3 (organiseren, aanwezig zijn enz. evenement);
artikel 2.3.2 (exploitatievergunning horecabedrijven);
artikel 2.3.2b (aanwezigheid exploitant of houder);
artikel 2.3.7 (sluiting van horecabedrijven)
lid 4 (toelaten bezoekers gesloten horecabedrijf);
lid 5 ( verblijf als bezoeker in een gesloten horecabedrijf);
artikel 2.3.8 (terrassen)
lid 3 (verwijderen terras op verzoek);
lid 4 (verstrekken drank en etenswaren vanaf terras);
lid 5 (verwijderen achtergebleven voorwerpen en stoffen);
artikel 2.3.9 (openings- en sluitingstijden)
lid 1-5 (geopend zijn en toelaten bezoekers buiten openingstijden);
lid 6 (als bezoeker aanwezig zijn buiten openingstijden);
artikel 2.3.11 (ordeverstoring in een horecabedrijf);
artikel 2.3.13 (beperking verstrekking sterke drank);
artikel 2.3.16 (nachtregister);
artikel 2.3.17 (verschaffing gegevens nachtregister);
artikel 2.3.18 (Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen)
lid 3 (toelaten aanbrengen sluitingsbevel);
lid 4 (toelaten bezoekers gesloten gebouw of erf);
lid 5 (bezoeken van gesloten gebouw of erf);
artikel 2.4.0 (betreden gesloten woning of lokaal);
artikel 2.4.1 (plakken en kladden);
artikel 2.4.3 (vervoer inbrekerswerktuigen);
artikel 2.4.4 (hinderlijk gedrag op of aan de weg);
artikel 2.4.4a (verplichte route);
artikel 2.4.4b (openlijk drankgebruik);
artikel 2.4.4c (messen en andere voorwerpen als (steek)wapen);
artikel 2.4.5 (hinderlijk gedrag bij of in gebouwen);
artikel 2.4.5a (hinderlijk gedrag op pleinen);
artikel 2.4.5b (overig hinderlijk gedrag);
artikel 2.4.6 (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten);
artikel 2.4.7 (bespieden van personen);
artikel 2.4.9 (loslopende honden);
artikel 2.4.11 (verontreiniging door honden);
artikel 2.4.12 (gevaarlijke honden);
artikel 2.4.13 (houden van hinderlijke of schadelijke dieren);
artikel 2.4.15 (loslopend vee of pluimvee);
artikel 2.4.16 (ongedierte);
artikel 2.4.17 (bedelarij);
artikel 2.5.5 (handel in horecabedrijven);
artikel 2.7.2 (ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen);
artikel 2.7.3 (bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling);
artikel 2.7.4 (bezigen van carbid);
artikel 2.10.1 (verblijfsontzegging);
artikel 3.1.2 (overtreden door college vastgestelde nadere regels);
artikel 3.1.3 (vergunningplicht);
artikel 3.1.5 (aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder);
artikel 3.1.6 (sluitingstijden)
lid 1 (geopend zijn buiten openingstijden);
lid 3 (aanwezig zijn als bezoeker buiten openingstijden);
artikel 3.1.7 (straatprostitutie);
artikel 3.1.8 (tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen,
afbeeldingen e.d.);
artikel 3.1.8a (sekswinkels);
artikel 3.1.12 (sluiting van de seksinrichting)
lid 3 (toelaten aanbrengen sluitingsbevel);
lid 4 (toelaten bezoekers gesloten seksinrichting);
lid 5 (bezoeken gesloten seksinrichting);
artikel 3.1.13 (kennisgeving beëindiging exploitatie);
artikel 3.1.14 (kennisgeving wijziging beheer);
artikel 3.2.2 (vergunningplicht speelautomatenhal);
artikel 3.2.5 (melding wijziging beheerder speelautomatenhal);
artikel 3.2.11 (gokken op de openbare weg);
artikel 3.2.12 (sluiting overlastgevende gokpanden)
lid 3 (toelaten aanbrengen sluitingsbevel);
lid 4 (toelaten bezoekers tijdens sluiting);
lid 5 (bezoeken gesloten gokpand);
artikel 3.3.2 (verkoop van drugs);
artikel 3.3.3 (verzameling personen in verband met drugs);
artikel 3.3.5 (openlijk druggebruik);
artikel 3.3.6 (weggooien van spuiten e.d.);
artikel 4.1.4 (verboden incidentele festiviteiten)
artikel 4.1.5 (geluidhinder);
artikel 4.3.8 (toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen);
artikel 4.4.2 (kapverbod);
artikel 4.4.5 (herplantplicht als vergunningsvoorschrift);
artikel 4.4.7 (herplant-/instandhoudingsplicht);
artikel 4.4.8 (bestrijding iepeziekte);
artikel 4.5.1 (opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde
landbouwproducten e.d.);
artikel 4.5.2 (ontsierende, hinderlijke, gevaarlijke reclame’s e.d.);
artikel 4.5.3 (aanschrijving);
artikel 5.1.2 (parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.);
artikel 5.1.3 (te koop aanbieden van voertuigen);
artikel 5.1.4 (defecte voertuigen);
artikel 5.1.5 (voertuigwrakken);
artikel 5.1.6 (caravans e.d.);
artikel 5.1.7 (parkeren van reclamevoertuigen);
artikel 5.1.8 (parkeren van grote voertuigen);
artikel 5.1.9 (parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen);
artikel 5.1.10 (parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen);
artikel 5.1.11 (overlast van fiets of bromfiets);
artikel 5.1.12 (aantasting groenvoorzieningen door voertuigen);
artikel 5.2.1 (inzameling van geld of goed);
artikel 5.2.2 (venten e.d.);
artikel 5.2.3 (standplaatsen)
lid 1 (verkoop vanuit standplaats zonder vergunning );
lid 2 (toestaan standplaats op perceel);
artikel 5.2.6 (inneming en ontruiming standplaats);
artikel 5.2.7 (snuffelmarkten e.d.);
artikel 5.3.1 (gebruik openbaar water);
artikel 5.3.2 (beschadigen van waterstaatswerken en oevers);
artikel 5.3.3 (reddingsmiddelen);
artikel 5.3.3a (zwemmen);
artikel 5.5.1 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken);
artikel 5.6.2 (asverstrooiing).
2.Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften
en beperkingen wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie:
artikel 2.1.6 (straatartiest);
artikel 2.3.10 (raamkaart);
artikel 2.3.15 (kennisgeving exploitatie nachtverblijf);
artikel 2.4.2 (vervoer plakgereedschap e.d.);
artikel 2.4.6a (neerzetten van fietsen e.d.);
artikel 2.4.6b (Overlast van fiets of bromfiets op markt en evenemententerrein, kermisterrein e.d.);
artikel 4.3.5 (straatvegen);
artikel 4.3.6 (natuurlijke behoefte doen);
artikel 5.3.4 (veiligheid op het water);
artikel 5.3.5 (overlast aan vaartuigen).
3.Overtreding van het bepaalde in de artikelen 2.5.2, 2.5.3 en 2.5.4 (heling) wordt gestraft
overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 437 en 437ter van het Wetboek van Strafrecht.
4.Gedragingen in strijd met de volgende artikelen van paragraaf 2 van hoofdstuk 4
(afvalstoffen)kunnen worden aangeduid als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed:
artikel 4.2.4 (nakomen voorschriften en beperkingen);
artikel 4.2.11 (inzamelverbod behoudens vergunning);
artikel 4.2.12 (aanbieden aan degene die inzamelt met vergunning);
artikel 4.2.13 (verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door
anderen dan de gebruikers van percelen);
artikel 4.2.14 (aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanbieden aan anderen dan
de krachtens het tweede lid aangewezen inzameldienst);
artikel 4.2.14a (ongeadresseerd reclamedrukwerk);
artikel 4.2.15 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel
voor de gebruiker van een perceel);
artikel 4.2.16 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een
inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen);
artikel 4.2.17 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via
inzamelvoorzieningen op wijkniveau);
artikel 4.2.18 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op
lokaal of regionaal niveau);
artikel 4.2.19 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel);
artikel 4.2.20 (dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden);
artikel 4.2.21 (opvolgen nadere regels);
artikel 4.2.23 (ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst);
artikel 4.2.24 (ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst);
artikel 4.2.25 (voorkomen van diffuse milieuverontreiniging (o.a. zwerfafval));
artikel 4.2.26 (achterlaten van straatafval en andere afvalstoffen);
artikel 4.2.27 (voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen);
artikel 4.2.28 (afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren);
artikel 4.2.29 (wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal);
artikel 4.2.30 (zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden);
artikel 4.2.31 (verbod opslag van afvalstoffen);
artikel 4.2.32 (afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden).
Artikel 6.2 Toezichthouders
-
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn belast de medewerkers toezicht en handhaving A en B, en coördinatoren toezicht en handhaving, werkzaam bij de afdeling Veiligheid.
-
2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel 6.3 Binnentreden van woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij
of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de
openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn
bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6.4 Inwerkingtreding
1.Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na die van de maand van
bekendmaking via de gemeentepagina.
2.De Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam, in werking getreden op 1 januari 1996,
nadien gewijzigd, wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de Algemene Plaatselijke
Verordening Schiedam 2010 in werking treedt.
Artikel 6.5 Overgangsbepaling
1 Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld
in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de
vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet
eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze
verordening van kracht een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10b.
2.Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4,
tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en
bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn
vervallen of ingetrokken - nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening
van kracht een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10b.
3.Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een
vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel
6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog
niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige
verordening toegepast.
4.Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing,
bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor
of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende
beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede
lid.
5.In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook
genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in
deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of
ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid
genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
6.Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens
deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid,
zijn niet van toepassing:
- a.
gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;
- b.
ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig
heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag
is beslist.
7.De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor
de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en
aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn
gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of
ingetrokken.
Artikel 6.6 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als “Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2010” of
als “APV Schiedam 2010”.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl