LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 9de maart 1959 tot vaststelling van de bezoldigingen en de pensioengrondslagen van de president en de leden van het Hof van Justitie en van de procureur-generaal bij het Hof van Justitie

Geldend van 01-10-1980 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 19-10-1979

Intitulé

LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 9de maart 1959 tot vaststelling van de bezoldigingen en de pensioengrondslagen van de president en de leden van het Hof van Justitie en van de procureur-generaal bij het Hof van Justitie

Artikel 1

De jaarlijkse bezoldigingen en pensioengrondslagen van de president en de leden van het Hof van Justitie en van de procureur-generaal bij het Hof van Justitie worden vastgesteld op:

ongehuwd

bezoldiging pensioengrondslag

president ƒ 38.640,— ƒ 15.312,—

lid ƒ 34.368,— ƒ 15.108,—

procureur-generaal ƒ 38.640,— ƒ 15.312,—

gehuwd

bezoldiging pensioengrondslag

president ƒ 48.300,— ƒ 18.480,—

lid ƒ 42.960,— ƒ 17.160,—

procureur-generaal ƒ 48.300 — ƒ 18.480,—

Artikel 2

De bepalingen van het Bezoldigingslandsbesluit 1968 (P.B. 1968, no. 175) zijn, voorzover in dit landsbesluit of bij andere wettelijke regelingen niet anders is of wordt bepaald, op de in artikel 1 bedoelde ambtenaren van toepassing.

Artikel 3

Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van een nader bij landsbesluit te bepalen tijdstip en werkt alsdan terug tot en met 1 januari 1958. Alsdan vervalt het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 30ste juli 1951 (P.B. 1951, no. 114), houdende vaststelling van de bezoldigingen en de president en de leden van het Hof van Justitie en van de procureur-generaal bij het Hof van Justitie en tot wijziging van de Bezoldigingsregeling 1948 (P.B. 1948, no. 152).