Regeling vervallen per 01-01-2024

Parkeerverordening

Geldend van 10-05-2022 t/m 31-12-2023

Intitulé

Parkeerverordening

De raad van de gemeente Harderwijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november 2005, nummer 105;

gelet op de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, de gemeentewet en het Wetboek van Strafvordering;;

besluit:

Parkeerverordening.

AFDELING I Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • A.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb 459;

  • B.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

  • C.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • D.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • E.

    algemene vergunning: de door burgemeester en wethouders verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op alle daartoe aangewezen vergunningplaatsen, parkeerapparatuurplaatsen en de kelder van het stadhuis;

  • F.

    bewoner: de belanghebbende die blijkens het bevolkingsregister in het vergunningengebied woont;

  • G.

    [vervallen]

  • H.

    gehandicaptenparkeerkaart: zoals bedoeld in artikel 85 van het RVV 1990;

  • I.

    gehandicaptenvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

  • J.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van centrale parkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • K.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • L.

    parkeerplaats: het als zodanig aangegeven gedeelte van een weg of terrein dat bestemd is om te parkeren;

  • M.

    parkeerkelder stadhuis: de onder het stadhuis aanwezige parkeerkelder die als zodanig op de kaart is aangegeven op de kaart behorende bij het besluit, bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • N.

    vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of vergunningplaatsen en/of in de parkeerkelder stadhuis;

  • O.

    vergunningbewijs: het schriftelijk bewijsstuk van de vergunning, verstrekt door burgemeester en wethouders aan de vergunninghouder;

  • P.

    vergunningplaats: een parkeerplaats die is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 of gelegen is binnen een zone, aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 voorzover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • Q.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • R.

    werker: de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar vergunningplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;

  • S.

    zware werker: werker die valt onder ten minste één van de volgende categorieën:

    • -

      zij die levensreddende of spoedeisende medische hulp verrichten of moeten verrichten in de binnenstad;

    • -

      zij die geregeld zware materialen moeten vervoeren of omvangrijk gereedschap bij zich hebben;

    • -

      zij die een winkel in de binnenstad gevestigd hebben in de uitvoering waarvan bezorging essentieel is, zijnde uitsluitend bloemenzaken, bakkers en groentezaken.

AFDELING II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2 Aanwijzen parkeergelegenheden

  • 1. Burgemeester en wethouders wijzen bij openbaar te maken besluit, de weggedeelten en terreinen aan die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de parkeerregulering of om andere dringende redenen tijdelijk van de in het eerste en/of tweede lid bedoelde beslissing bij openbaar te maken besluit afwijkende maatregelen treffen.

Artikel 3 Vergunningverlening

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek vergunning verlenen voor het parkeren op daartoe aangewezen vergunningplaatsen, parkeerapparatuurplaatsen of in de kelder van het stadhuis.

  • 3. De vergunning, bedoeld in lid 1, geeft geen recht op een parkeerplaats.

Artikel 4 Bewonersvergunning

  • 1. Een bewoner zijnde eigenaar of houder van een motorvoertuig en geen bewoner zijnde van een wooncomplex die parkeergelegenheid heeft op eigen erf bijvoorbeeld Pius en Muntplein, kan in aanmerking komen voor een vergunningplaats en/of een plaats in de kelder van het stadhuis.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid, met uitzondering van bewoners van een wooncomplex met parkeergelegenheid op eigen erf bijvoorbeeld Pius en Muntplein, in het belang van de parkeerregulering een bewoner vergunning verlenen voor een parkeerapparatuurplaats.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen het maximaal aantal uit te geven vergunningen voor de vergunningplaatsen, parkeerkelder stadhuis en parkeerapparatuurplaatsen vaststellen. Een bewoner wordt op verzoek op een wachtlijst geplaatst wanneer het vastgestelde aantal vergunningen is uitgegeven. Een vergunning wordt steeds verleend aan de als eerste op een wachtlijst geplaatste bewoner.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het eerste en/of tweede lid genoemde voorwaarden.

Artikel 5 Werkersvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek van de directie van een bedrijf een vergunning verlenen aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar vergunningplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang is van diens beroeps- of bedrijfsvoering noodzakelijk is in dit gebied een motorvoertuig te parkeren.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 1 aan een zware werker vergunning verlenen op een daartoe aangewezen vergunningplaats en/of parkeerapparatuurplaats en/of parkeerkelder stadhuis dan wel een algemene vergunning.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan de in lid 1 of 2 genoemde voorwaarden.

Artikel 6 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan de vergunning, bedoeld in de artikelen 4 en 5 kunnen door burgemeester en wethouders zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      aanwijzingen van politieambtenaren en andere door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren dient onmiddellijk gevolg te worden gegeven;

    • b.

      op een daartoe strekkend strekkend verzoek van de hiervoor genoemde ambtenaren dient het vergunningbewijs onmiddellijk aan hen overhandigd te worden;

    • c.

      het is de vergunninghouder niet toegestaan om zijn vergunningbewijs, al dan niet tegen betaling, aan derden beschikbaar te stellen, met uitzondering van werkgevers die deze vergunningen aan de werknemers beschikbaar stellen;

    • d.

      de vergunninghouder is verplicht om wijzigingen in één of meer van de omstandigheden die relevant waren voor het verstrekken van de vergunning terstond te melden aan burgemeester en wethouders;

    • e.

      bij het parkeren in het vergunningengebied moet een doorrijbreedte worden vrijgelaten die zodanig is dat een voertuig met een breedte van 2.60 meter te allen tijde ongehinderd kan passeren;

    • f.

      indien de vergunning geldig is voor de kelder van het stadhuis mag daarvan geen gebruikgemaakt worden door auto's voorzien van een L.P.G.-installatie.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 7 Vergunningtermijn en vergunningvorm

  • 1. Een vergunning wordt verleend voor een kalenderjaar of het deel daarvan. Binnen dat tijdvak kan de geldigheidsduur worden beperkt tot bepaalde dagen en/of tot bepaalde tijden en/of tot bepaalde parkeerplaatsen.

  • 2. het vergunningsbewijs vermeldt ten minste:

    • -

      naam van het bedrijf;

    • -

      het kenteken van het motorvoertuig;

    • -

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • -

      de periode waarvoor de vergunning geldt.

Artikel 8 Intrekking of wijziging van de vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    ingeval van overlijden van de vergunninghouder;

  • c.

    wanneer de vergunninghouder het gebied waarvoor de vergunning is verleend verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

  • d.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in één van de omstandigheden die relevant waren voor de vergunningverlening;

  • e.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen of wordt gewijzigd;

  • f.

    indien aan de in het gebied gelegen terreinen of weggedeelten, waarvoor de vergunning is verleend, de bestemming voor parkeerdoeleinden wordt ontnomen;

  • g.

    indien gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • h.

    wanneer blijkt, dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • i.

    om redenen van openbaar belang;

  • j.

    bij misbruik.

AFDELING III Verbodsbepalingen

Artikel 9 Gebruik parkeerplaats

  • 1. Het is verboden enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een vergunningplaats;

    • c.

      in de kelder van het stadhuis.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij een parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan dat daardoor een normaal gebruik van die meter belemmerd of verhinderd wordt.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 10

  • 1. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 2. Het is verboden met een motorvoertuig te parkeren in strijd met enige in de kennisgeving op de parkeerapparatuur en/of op bijbehorende borden gegeven aanwijzing, met uitzondering van de betaling van parkeergeld.

Artikel 11 Parkeren motorvoertuig

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een vergunningplaats of in de kelder van het stadhuis slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      [vervallen]

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van het vergunningbewijs;

    • c.

      in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorschriften.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van gehandicaptenvoertuigen en bestuurders van motorvoertuigen, waarin op de voorgeschreven wijze een geldige en behoorlijk leesbare gehandicaptenparkeerkaart is aangebracht. Zij mogen niet langer dan drie uur parkeren en bestuurders van een motorvoertuig moeten daarbij duidelijk zichtbaar een parkeerschijf voeren waarmee het tijdstip waarop met parkeren is begonnen wordt aangegeven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

AFDELING IV Strafbepaling

Artikel 12

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Artikel 13 Toezicht

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast: personen in de functie van algemeen controleur.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling belast bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

AFDELING V Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 14 Overgangsbepaling

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Parkeerverordening 1998.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening 1991 zoals deze is vastgesteld bij raadsbesluit van 20 januari 1994 onder nummer 2.

  • 3.

    De vergunningen en ontheffingen die verleend zijn krachtens de in lid 2 genoemde verordening blijven van kracht totdat de tijd waarvoor ze werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 4.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een vergunning of ontheffing is aangevraagd op grond van de verordening bedoeld in het tweede lid en op het tijdstip van inwerkingtreding daarop nog niet is beslist wordt die aanvraag op grond van de bepalingen van deze verordening afgehandeld.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Harderwijk in zijn openbare vergadering van 17 december 1998, onder nummer 82a.
Gewijzigd bij raadsbesluit 16 februari 2006, onder nummer 105.
De voorzitter, drs. J.C.G.M. Berends MPA
De griffier, mw. mr. J.Th van der Kwast

Toelichting op de Parkeerverordening voor fiscale handhaving

Artikel 1

R VV 1990

Bij de formulering van de verordening is aangesloten bij de definities zoals die in het RVV 1990 voorkomen

Motorvoertuig/voertuig

Onder motorvoertuig valt wel de motorfiets. Ook aan de eigenaren of houders van motorfietsen kan een vergunning worden verleend. Het reserveren van parkeerplaatsen voor motorrijders zal over het algemeen echter niet nodig zijn. Motorfietsen nemen relatief weinig ruimte in beslag. Het enige probleem is het aanbrengen van een vergunning. Bij een motorfiets kan deze niet achter de voorruit bevestigd worden. De controlerende ambtenaren krijgen daarom een overzicht van kentekens mee.

Parkeren

In artikel 225 Gemeentewet is in hoofdzaak dezelfde defini­tie van parkeren gehanteerd, die in de wegenverkeerswetgeving voorkomt.

Parkeerapparatuur

Met de invoering van het RVV 1990 op 1 november 1991 is het niet meer noodzakelijk in de Parkeerverordening een onderscheid te maken tussen parkeermeters en parkeerautomaten. Daarom wordt nu alleen nog het begrip parkeerapparatuur gehanteerd.

Artikel 2

Algemeen

Vergunningen voor het parkeren op parkeerapparatuur‑ en/ of vergunningplaatsen worden uitgegeven op basis van de Parkeerverordening. Het aanwijzen van de plaatsen waar met een dergelijke vergunning geparkeerd kan worden, dient daarom bij of krachtens deze verordening te gebeuren. Los daarvan staat het heffen van rechten voor het uitgeven van de vergunning. Dit gebeurt op basis van de Verordening Parkeerbelastingen.

Uit praktische overwegingen is de aanwijzingsbevoegdheid bij burgemeester en wethouders neergelegd.

Lid 2 geeft de bevoegdheid tijdstippen vast te stellen zoals bijvoorbeeld op het Kerkplein gebeurd is namelijk dat vergunninghouders pas na 20.00 uur daar mogen parkeren. Van deze bevoegdheid wordt ook gebruik gemaakt om werkers vrijdag en zaterdag naar de Boulevard te dirigeren met uitzondering van de marktkooplieden.

Artikel 3

derde lid

Een vergunning is een toestemming om te parkeren, er kan geen parkeerplaats mee worden geclaimd.

Artikel 4

Algemeen

Omdat in deze verordening wordt gesproken over motorvoertuigen, kunnen eigenaren en houders van onder meer vrachtauto's en autobussen voor een vergunning in aanmerking komen. Omdat er evenwel geen sprake is van een gebonden beschikking hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid een vergunning voor dit soort voertuigen te weigeren. Er is overwogen deze beperking in de verordening op te nemen. Een dergelijke inperking vooraf is echter afgeraden. De toepassingsmogelijkheden van de verordening worden daardoor ernstig belemmerd. Er zijn omstandigheden denkbaar dat het redelijk is een vergunning voor andere motorvoertuigen dan personenauto's te verlenen. Wellicht ten overvloede moet er nog op gewezen worden dat bij een eventuele vergunningverlening voor 'grote' motorvoertuigen rekening moet worden gehouden met de verboden die in de APV zijn opgenomen.

Uit artikel 4 en 5 blijkt dat er twee soorten vergunningen (voor bewoners respectievelijk zakelijk belanghebbenden) kunnen worden verleend. Dit onderscheid is gewenst omdat voor de verlening van deze twee soorten vergunningen verschillende criteria worden aangelegd. Daarnaast is de ruimte om te parkeren binnen het gebied dat gereguleerd is beperkt. Het maximum aantal te verlenen vergunningen moet wanneer de noodzaak zich aandient bepaald kunnen worden. B&W kan van die mogelijkheid gebruik maken.

Eerste lid

In dit lid wordt gesproken over 'kunnen ... in aanmerking komen'. Hiermee wordt aangegeven dat niet elke aanvraag gehonoreerd behoeft te worden. Burgemeester en wethouders moeten de mogelijkheid hebben om een aanvraag te toetsen aan het gemeentelijke beleid. Er is dan ook sprake van een vrije beschikking. De houder van een dergelijke vergunning is het toegestaan om te parkeren bij parkeerapparatuur zonder betaling, mits hij in het bezit is van een vergunning. Uiteraard blijft het ook mogelijk om op de 'gewone' manier bij parkeerapparatuur te parkeren.

In het eerste lid wordt ook gesproken van de wooncomplexen Pius en Muntplein. Deze wooncomplexen hebben een parkeergarage onder de woningen. Uitgangspunt is dat bewoners van deze wooncomplexen parkeergelegenheid hebben op eigen erf. Zij komen niet in aanmerking voor een vergunning. Bewoners van wooncomplexen met parkeren op eigen erf en die nu parkeren op eigen erf krijgen geen vergunning meer. Toekomstige bewoners van wooncomplexen krijgen ook geen vergunning meer.

Vierde lid

Er zijn echter situaties denkbaar dat weigering van een vergunning onevenredige gevolgen met zich mee zal brengen. Hier moet gedacht worden aan bewoners van eerder genoemde wooncomplexen met parkeergelegenheid op eigen erf die nu al een vergunning voor het parkeren in hun bezit hebben. Beoordeling van de ontheffingsmogelijkheid zal van geval tot geval moeten gebeuren. De bewoner moet bijvoorbeeld schriftelijk aantonen dat er geen parkeerplaats beschikbaar is onder het wooncomplex.

Artikel 5

eerste lid

Er is bewust voor gekozen de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de vergunning neer te leggen bij de bedrijven zelf. Een belangrijk principe is dat elk bedrijf in principe op eigen erf dient te parkeren. Omdat dit vaak niet mogelijk is zal het bedrijf in principe mee moeten betalen aan het aanleggen van parkeervoorzieningen op openbaar terrein. Daarom dienen werkers van de binnenstad via het bedrijf een vergunning aan te vragen. Bedrijven dienen dus een vergunning aan te vragen.

Hier moet worden gedacht aan het verlenen van vergunningen aan eigenaren of houders die tijdelijk een motorvoertuig in het betreffende gebied willen parkeren (bij voorbeeld aannemers die werkzaamheden moeten uitvoeren).

Artikel 6

Algemeen

In literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat aan een vergunning of ontheffing voorschriften mogen worden verbonden ter bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. Alleen wanneer de wettelijke regeling zich daartegen verzet, bijvoorbeeld in het geval van een gebonden beschikking, zijn dergelijke voorschriften niet geoorloofd. Strikt genomen is het dan ook niet nodig om die bevoegdheid hier nog eens uitdrukkelijk te bevestigen. Omwille van de duidelijkheid en om mogelijke twijfels weg te nemen wordt die bevoegdheid van burgemeester en wethouders hier toch nog eens bevestigd en worden een aantal meest gangbare voorschriften hier weergegeven. De voorschriften zijn nagenoeg op elke vergunninghouder van toepassing. Het is geen limitatieve opsomming.

Artikel 7

Eerste lid

Om een goede controle te kunnen houden over de verleende vergunningen worden deze voor de termijn van maximaal een jaar ( of een deel ervan) verleend. Door deze jaarlijkse controle blijft het bestand up-to-date.

Tweede lid

Om de praktische controle op de naleving van het vergunningparkeren efficiënt te laten verlopen dient alleen de ter zake doende informatie op het vergunningbewijs te worden vermeld.

Artikel 8

Eerste lid

In de aanhef van dit artikel wordt gesproken over 'kunnen...intrekken'. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van burgemeester en wethouders staat of een vergunning daadwerkelijk wordt ingetrokken wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken.

Artikel 9

Algemeen

Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen, op parkeerapparatuur‑ en vergunningplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert de normale gang van zaken op de genoemde plaatsen en doorkruist daarmee de beoogde regulering. Het gaat hier om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook in de verordening worden opgenomen.

Derde lid

Het lijkt voor een goede gang van zaken op parkeerapparatuurplaatsen niet gewenst om ontheffing te kunnen verlenen van het in het tweede lid neergelegde verbod. De mogelijkheid daartoe is daarom ook niet opgenomen.

Artikel 10

Algemeen

Ook dit artikel bevat enkele verbodsbepalingen voor gedragingen die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Deze bepalingen moeten, in de verordening opgenomen worden.

Wanneer de parkeertijd, waarvoor een bestuurder heeft betaald, is verstreken moet hij (opnieuw) aangifte doen. Als hij niet aan die verplichting voldoet, wordt hem, in geval van constatering, een naheffingsaanslag opgelegd. Wanneer een bijvulverbod geldt, zou de parkeerder een strafbaar feit plegen, terwijl hij aan zijn belastingplicht voldoet. Een bijvulverbod is derhalve onder een fiscaal regime niet mogelijk. Bij strafrechtelijke handhaving is een bijvulverbod wel mogelijk .

Tweedelid

Toegevoegd is dat het eveneens verboden is te parkeren in strijd met bepaalde in de kennisgeving op de parkeerapparatuur en op de bebording gegeven aanwijzingen. De toevoeging bebording is opgenomen omdat daar ook duidelijk op staat wat op een bepaald parkeerterrein is toegestaan. Bijvoorbeeld de parkeertijd. Vooral op de Boulevard gelden meerdere regimes. De bepaling dat het verboden is te parkeren 'in strijd met enige in de kennisgeving op de parkeerapparatuur gegeven aanwijzing lijkt minder geschikt omdat op de meter ook pleegt te worden vermeld hoeveel moet worden betaald. Het niet betalen zou daarmee onder het strafrecht worden gebracht, wat natuurlijk door de invoering van de fiscalisering niet de bedoeling is. Daarom geldt het verbod met uitzondering van de plicht tot betaling van parkeergeld.

Artikel 11

De fiscale aanpak van het niet betalen van het parkeergeld is, gelet op de Gemeentewet, alleen mogelijk bij parkeerapparatuur, en niet op vergunningplaatsen. Daarom is in de verordening een strafbepaling opgenomen. Voor het parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur zonder (geldige) vergunning is geen strafbaarstelling nodig. Op die plaatsen kan immers wel het fiscale regime gehanteerd worden.

Tweede lid

In het tweede lid wordt rekening gehouden met de Wet Mulder. Door de strafbepaling zo te redigeren wordt het mogelijk gemaakt voor minder-validen die in het bezit zijn van een invalidenvoertuig om drie uur te parkeren op vergunningplaatsen. De eigenaar of de houder van het invalidenvoertuig is uitgezonderd van de plicht om in het bezit te zijn van een invalidenparkeerkaart. Ook houders van een invalidenparkeerkaart (bestuurderskaart en passagierskaart) mogen maximaal drie uur op de vergunningplaatsen parkeren

Artikel 12

De Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste of tweede categorie kunnen stellen. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een overtreding worden gesteld.

Gezien de ernst van een parkeerovertreding lijkt het minder gewenst om daarop een geldboete van de tweede categorie te stellen. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen daarvan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.

Artikel 13

Algemeen

Gezien de nauwe samenhang die er bestaat tussen de Parkeerverordening en de Verordening Parkeerbelastingen,

dienen deze gelijktijdig in werking te treden. Bovendien moeten op dat ogenblik de oude bepalingen ingetrokken worden. Tot slot treedt de verordening, tenzij anders is bepaald, acht dagen na afkondiging in werking.