Regeling vervallen per 17-11-2020

Provinciale Milieuverordening Noord-Holland tranche 6A

Geldend van 01-10-2010 t/m 22-07-2011

Intitulé

Provinciale Milieuverordening Noord-Hollandtranche 6A

Provinciale Staten van Noord-Holland;

overwegende dat het gewenst is de Provinciale milieuverordening Noord-Holland te actualiseren;

gelezen de voordracht van gedeputeerde staten;

gelet op artikel 1.2 van de Wet milieubeheer;

besluiten

vast te stellen de volgende verordening:

Provinciale milieuverordening Noord-Holland Tranche 6A

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1.1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet milieubeheer;

  • b.

    provinciaal milieuprogramma: het provinciale milieuprogramma als bedoeld in artikel 4.14 van de wet;

  • c.

    Groene lijst van afvalstoffen: bijlage II van de Verordening (EG) nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, (EG-verordening overbrenging van afvalstoffen);

  • d.

    milieubeschermingsgebied: een gebied als bedoeld in artikel 5.1.1;

  • e.

    de grondwateronttrekker: de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 15.34, tweede lid, van de wet.

Artikel 1.2

De kaarten genoemd in

  • a.

    bijlage 4, onder A, bepaling 1 (milieubeschermingsgebieden categorie stilte)

  • b.

    bijlage 4, onder B (milieubeschermingsgebieden categorie grondwaterbescherming)

  • c.

    bijlage 4, onder C (milieubeschermingsgebieden categorie bodembescherming en aardkundige monumenten) worden op elektronische wijze bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 2 INSPRAAK

Artikel 2.1

  • 1. De in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure is van toepassing op de voorbereiding van:

    • a.

      een provinciaal milieubeleidsplan;

    • b.

      de wijziging van een provinciaal milieubeleidsplan;

    • c.

      een provinciaal milieuprogramma;

    • d.

      een wijziging van de provinciale milieuverordening.

  • 2. De terinzagelegging geschiedt tevens ter secretarie van de in de provincie gelegen gemeenten.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder d, indien dit besluit geen wijzigingen van beleidsinhoudelijke aard bevat.

HOOFDSTUK 3 ALGEMEEN PROVINCIAAL MILIEUBELEID

Titel 3.1 Instructies voor vergunningen en ontheffingen m.b.t. inrichtingen en afvalwater

Artikel 3.1.1

Vervallen.

Artikel 3.1.2

  • 1. De aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 10.33, derde lid van de wet wordt in vijfvoud ingediend.

  • 2. De aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      het gemeentelijk rioleringsplan bedoeld in artikel 4.22 van de wet of, indien het plan nog niet is vastgesteld, een overzicht van de aanwezige voorzieningen en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4.22, tweede lid van de wet, voor dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft;

    • b.

      een overzicht van de lozingssituatie in dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft;

    • c.

      de gevolgen voor het milieu wanneer geen voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater worden getroffen;

    • d.

      alternatieve voorzieningen voor verwerking van het afvalwater van desbetreffende percelen;

    • e.

      indien over het voornemen van de gemeente tot het achterwege laten van de voorzieningen overleg is gevoerd met de betrokken beheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet: de resultaten van dat overleg.

Artikel 3.1.3

  • 1. Op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 10.33, derde lid, van de wet, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat

    • a.

      het ontwerpbesluit en de stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp eveneens ter inzage liggen ten kantore van de betrokken gemeente; en

    • b.

      een ieder zijn zienswijze bij gedeputeerde staten kan indienen.

  • 2. Gedeputeerde staten stellen de betrokken beheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, in de gelegenheid advies uit te brengen met betrekking tot de aanvraag tot vrijstelling en het daarop te nemen besluit.

Hoofdstuk 4 Nazorg stortplaatsen

Titel 4.1 Gebruik van na 1996 gesloten stortplaatsen

Artikel 4.1.0

Deze titel is uitsluitend van toepassing op de door gedeputeerde staten aangewezen gesloten stortplaatsen.

Artikel 4.1.1

In deze titel wordt verstaan onder:

  • a.

    gesloten stortplaats: een stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de wet;

  • b.

    nazorgvoorzieningen: de voorzieningen ter bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de wet;

  • c.

    Werk: een werk als bedoeld in artikel 1 Besluit bodemkwaliteit.

Artikel 4.1.2

  • 1. Het is verboden in, op, onder of over een plaats waar de in artikel 8.49 van de wet bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd:

    • a.

      werken te maken of te behouden;

    • b.

      stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen;

    • c.

      andere dan de onder a of b bedoelde handelingen te verrichten indien die handelingen de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de wet, kunnen belemmeren, dan wel de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 8.49 van de wet;

    • b.

      handelingen die betrekking hebben op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting of op het veranderen van de werking daarvan.

Artikel 4.1.3

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het in artikel 4.1.2, eerste lid, gestelde verbod indien het belang dat de gesloten stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet.

  • 2. Aan een ontheffing kunnen in ieder geval voorschriften worden verbonden die tot doel hebben:

    • a.

      de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;

    • b.

      aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen;

    • c.

      te voorkomen dat de uitvoering van maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid van de wet anderszins wordt belemmerd.

  • 3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 4.1.4

  • 1. De aanvraag voor de ontheffing, bedoeld in artikel 4.1.3, wordt in vijfvoud bij Gedeputeerde staten ingediend.

  • 2. In de aanvraag worden, onverminderd het bepaald in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het voorgenomen gebruik van de gesloten stortplaats en van het grondgebied waarin nazorgvoorzieningen zijn gelegen;

    • b.

      het adres, de kadastrale aanduiding en een kadastrale kaart, die uiterlijk drie maanden voor de aanvraag van de ontheffing door het kadaster is afgegeven, waarop het grondgebied van het voorgenomen gebruik als bedoeld onder a is aangegeven;

    • c.

      de naam en het adres van een ieder die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied bedoeld onder c;

    • d.

      een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het voorgenomen gebruik te kunnen realiseren;

    • e.

      de maatregelen die worden getroffen om:

      • 01.

        de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;

      • 02.

        aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen;

      • 03.

        anderszins de uitvoering van de nazorg niet te belemmeren;

    • f.

      de wijze van evaluatie van en rapportage over de uitvoering van de onder f bedoelde maatregelen.

Artikel 4.1.5

Afvalzorg Bodemservice B.V. geniet een uitsluitend recht als bedoeld in artikel 17 van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten met betrekking tot de uitvoering van nazorg- c.q. beheermaatregelen

  • a.

    met betrekking tot (vóór 1 september 1996 dan wel op of ná 1 september 1996) gesloten stortplaatsen,

  • b.

    nodig na uitgevoerde provinciale bodemsaneringen en

  • c.

    met betrekking tot grootschalige grondwaterverontreinigingen, telkens voorzover de plicht tot uitvoering daarvan op de provincie rust. Afvalzorg Bodemservice B.V. is verplicht deze maatregelen binnen bepaalde - nader tussen de Provincie en haar overeen te komen - randvoorwaarden uit te voeren.

Titel 4.2 het gescheiden houden van bedrijfsafvalstoffen

Artikel 4.2.1

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, van de wet, aan wie bedrijfsafvalstoffen worden afgegeven die behoren tot een categorie die is genoemd in bijlage 3 is - indien die afvalstoffen hem gescheiden van andere stoffen en afvalstoffen die niet behoren tot dezelfde categorie, zijn aangeboden - verplicht die afvalstoffen gescheiden te houden van andere stoffen en afvalstoffen die behoren tot een andere categorie, en gescheiden af te geven wanneer hij zich daarvan ontdoet.

  • 2. De verplichting van het eerste lid geldt niet binnen inrichtingen als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, bijlage I, onderdeel C, categorie 28, voor zover het van buiten die inrichtingen afkomstig afval betreft.

Artikel 4.2.22

Degene die bedrijfsafvalstoffen vervoert die behoren tot een categorie die is genoemd in bijlage 3 is verplicht die afvalstoffen van andere stoffen en afvalstoffen die niet behoren tot dezelfde categorie, gescheiden te houden indien zij hem gescheiden zijn aangeboden.

HOOFDSTUK 5 MILIEUBESCHERMINGSGEBIEDEN

Titel 5.1 aanwijzing van milieubeschermingsgebieden

Artikel 5.1.1

  • 1. Milieubeschermingsgebieden zijn de gebieden die als zodanig zijn aangewezen in bijlage 4. De aanwijzing geschiedt ter bescherming van het milieu en in het bijzonder ter bescherming van de belangen die voor elk van die gebieden in die bijlage zijn aangeduid.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen de in bijlage 4 aangegeven grenzen van de gebieden uitwerken.

Artikel 5.1.2

  • 1. Gedeputeerde staten of, indien het gebied is aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning, de grondwateronttrekker draagt er zorg voor dat het milieubeschermingsgebied als zodanig goed zichtbaar is aangeduid door middel van borden, waarvan het model wordt vastgesteld door Gedeputeerde staten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde borden worden geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die tot het gebied toegang geven dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grens van het gebied.

Artikel 5.1.3

Bij het uitoefenen van de in hoofdstuk 7 aangewezen bevoegdheden worden de in bijlage 4 gestelde grenswaarden in acht genomen en wordt met de daarin gestelde richtwaarden rekening gehouden.

Titel 5.2 Instructies voor vergunningen voor inrichtingen en voor lozingen op oppervlaktewateren in milieubeschermingsgebieden

Artikel 5.2.1

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een inrichting verstaan een inrichting die behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in bijlage 5. Voor zover in die bijlage bij een categorie van inrichtingen categorieën van gevallen zijn aangewezen, zijn de volgende leden van dit artikel slechts in zodanige gevallen van toepassing.

  • 2. Indien het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor een inrichting verleent die is of zal zijn gelegen in een milieubeschermingsgebied, categorie grondwaterbeschermingsgebied, worden aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorschriften verbonden waarvan de inhoud is aangegeven in bijlage 5, voor zover in die bijlage is aangegeven, dat deze van toepassing zijn op de betreffende categorie van inrichtingen.

  • 3. Het bevoegd gezag kan, voor zover dit is aangegeven in bijlage 5, afwijken van de voorschriften als bedoeld in het tweede lid, dan wel nadere eisen stellen. Een nadere eis wordt gesteld als voorschrift dat aan de omgevingsvergunning wordt verbonden.

Titel 5.3 Rechtstreeks werkende regels voor gedragingen in milieubeschermingsgebieden

Artikel 5.3.1

  • 1. Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een milieubeschermingsgebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als beschermingsgebied is aangewezen, kan worden geschaad, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten - behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan - dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade zich voordoet, deze zoveel mogelijk te beperken en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing

    • a.

      op handelingen verricht in inrichtingen waarvoor het in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod geldt;

    • b.

      op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de wet;

    • c.

      voor zover artikel 9.2.1.2 of artikel 10.1 van de wet of artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing is.

Artikel 5.3.2

  • 1. In een milieubeschermingsgebied gelden de bij of krachtens hoofdstuk 8 gegeven regels voor zover deze regels in bijlage 4 voor dat gebied van toepassing zijn verklaard.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op

    • a.

      de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de wet;

    • b.

      handelingen die betrekking hebben op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting of op het veranderen van de werking daarvan, tenzij in hoofdstuk 9,10 of 11 anders is bepaald.

HOOFDSTUK 6 BODEMSANERING

Titel 6.1 Algemeen

Artikel 6.1.1 begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    saneringsplan: een plan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

  • b.

    evaluatieverslag: een verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

  • c.

    nazorgplan: een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d van de Wet bodembescherming.

Artikel 6.1.2 wijze van melden

  • 1. Het rapport van het nader onderzoek als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming, het saneringsplan, het evaluatieverslag, het nazorgplan en de melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden met de daarbij behorende stukken in viervoud bij Gedeputeerde staten ingediend, waarbij gebruik wordt gemaakt van een door Gedeputeerde staten vastgesteld formulier.

  • 2. Voor de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming wordt op het formulier als bedoeld in het eerste lid in aanvulling op de gegevens bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Wet bodembescherming in ieder geval vermeld:

    • a.

      het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;

    • b.

      de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder a, alsmede van de gebruiker daarvan;

    • c.

      de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden dan wel handelingen zullen worden verricht ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst.

Artikel 6.1.3 Inhoud saneringsplan

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden in het saneringsplan de volgende gegevens vermeld:

    • A.

      Algemene gegevens

      • het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;

      • een kadastrale kaart, welke ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven, waarop het geval van verontreiniging is aangegeven;

      • een uittreksel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt, welke ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;

      • het huidige en voorgenomen gebruik van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, alsmede de bestemming die op dit grondgebied rust volgens het vigerende bestemmingsplan;

      • de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder 1o, alsmede van de gebruiker daarvan;

      • de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden;

      • de naam en het adres van degene die de sanering feitelijk uitvoert;

      • een overzicht van de bij de uitvoering van de sanering belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen;

      • een tijdschema met een planning van de werkzaamheden, waarbij in ieder geval de datum is aangegeven waarop met de sanering naar verwachting zal worden begonnen;

      • 10°

        een specificatie van de bij de uitvoering van de sanering betrokken bedrijven en instanties, voor zover deze ten tijde van het indienen van het saneringsplan bekend zijn;

      • 11°

        een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het werk te kunnen uitvoeren;

      • 12°

        indien de sanering in fasen wordt uitgevoerd, als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming: de voorgenomen fasering, alsmede de argumentatie om de sanering gefaseerd uit te voeren;

      • 13°

        indien een deelsanering wordt uitgevoerd, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wet bodembescherming: de redenen daarvoor.

    • B.

      Keuze saneringsvariant

      • de argumentatie voor de gekozen saneringsvariant met het saneringsdoel.

    • C.

      De te nemen maatregelen

      • een beschrijving van de maatregelen die de sanering mogelijk moeten maken;

      • een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en andere technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;

      • een beschrijving van maatregelen die milieuhygienisch ongewenste effecten als gevolg van de sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;

      • indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken:

        • de te verwachten hoeveelheid af te graven grond dan wel te onttrekken hoeveelheid grondwater;

        • indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd: de redenen daarvoor;

      • een weergave van de ontgravingscontour en het grondwateronttrekkingssysteem:

        • vanuit bovenaanzicht bezien, aangegeven op een kadastrale kaart, welke ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;

        • vanuit zijaanzicht bezien;

      • gegevens over de kwaliteit en kwantiteit van de eventueel te gebruiken aanvulgrond;

      • gegevens over de bestemming van overige verontreinigde stoffen die, naast de verontreinigde grond, vrijkomen bij de sanering;

      • een beschrijving van de wijze waarop de voortgang van de grondwatersanering wordt gecontroleerd en hoe over de voortgang wordt gerapporteerd;

      • een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding van de sanering plaatsvindt, waartoe in elk geval behoort: het bijhouden van een logboek.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken, daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • b.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op een saneringsplan dat betrekking heeft op een sanering van de bodem ten aanzien waarvan artikel 9, vijfde lid, van het Besluit tankstations milieubeheer van toepassing is.

Artikel 6.1.3.a Inhoud saneringsplan waterbodem

  • 1. In een geval als bedoeld in artikel 63c, eerste lid, van de Wet bodembescherming bevat het saneringsplan de gegevens als bedoeld in artikel 6.1.3, eerste lid, alsmede de volgende gegevens:

    • a.

      bij A. Algemene gegevens

      • 14°

        de naam en de functie van het oppervlaktewaterlichaam;

      • 15°

        de wijze waarop de beheerder van het watersysteem waarin zich de verontreiniging bevindt - voorzover deze niet zelf met de sanering is belast – bij de uitvoering van de sanering wordt betrokken;

    • b.

      bij C. De te nemen maatregelen

      • 10°

        de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie, onderverdeeld in de hoeveelheid onderhoudsbaggerspecie en de hoeveelheid saneringsbaggerspecie.

  • 2. In een geval als bedoeld in artikel 63c, eerste lid, van de Wet bodembescherming is artikel 6.1.3, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.1.4 Meldingsplichten

  • 1. Degene die de sanering feitelijk uitvoert op grond van een saneringsplan waarmee Gedeputeerde staten op basis van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd, meldt uiterlijk een week voor de feitelijke aanvang van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk bij Gedeputeerde staten de aanvangsdatum van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering.

  • 2. Indien de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering niet zal worden gestart op de overeenkomstig het eerste lid gemelde aanvangsdatum of de overeenkomstig dit lid aangepaste aanvangsdatum, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon dit onverwijld schriftelijk aan Gedeputeerde staten, onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum. Indien de nieuwe aanvangsdatum op dat moment nog niet bekend is, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon de nieuwe aanvangsdatum minimaal twee weken voor deze datum schriftelijk aan Gedeputeerde staten.

  • 3. Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt de in het eerste lid bedoelde persoon uiterlijk twee dagen voorafgaand aan het tijdstip waarop over het hele gebied van de ontgraving de einddiepte bereikt zal worden en tot aanvulling van de ontgraving zal worden overgegaan Gedeputeerde staten van dat tijdstip op de hoogte. Bij ontgraving en aanvulling in gedeeltes, geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde persoon meldt de beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering binnen een week na beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk aan Gedeputeerde staten.

  • 5. Indien sprake is van een grondsanering, respectievelijk grondwatersanering waarbij door Gedeputeerde staten is ingestemd met een gefaseerde aanpak overeenkomstig artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming, wordt de beeindiging van iedere afzonderlijke fase op de in het vierde lid beschreven wijze gemeld.

  • 6. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon niet degene is die het saneringsplan heeft ingediend, geldt een in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid van dit artikel bedoelde verplichting tot melding niet indien degene die het saneringsplan heeft ingediend, die melding overeenkomstig het in het betreffende lid bepaalde heeft gedaan.

  • 7. Indien Gedeputeerde staten ten aanzien van de bodem onder oppervlaktewater, voor de inwerkingtreding van de Waterwet, hebben vastgesteld dat er sprake is van een ernstig en spoedeisend geval, zijn de bovengenoemde leden van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het derde lid.

Artikel 6.1.5 Wijziging saneringsplan

Bij een melding inzake wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a.

    alle gegevens die afwijken van het saneringsplan, waarmee Gedeputeerde staten op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd;

  • b.

    de inhoud van de wijziging;

  • c.

    de reden van de wijziging;

  • d.

    de gevolgen van de wijziging voor de oorspronkelijk beoogde saneringsdoelstelling en de ter uitvoering daarvan te treffen saneringsmaatregelen.

Artikel 6.1.6 Evaluatieverslag

  • 1. Degene die de bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming biedt uiterlijk dertien weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden het evaluatieverslag aan Gedeputeerde staten aan.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden in het evaluatieverslag de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;

    • b.

      een kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop ingetekend de contour van de bodemverontreiniging en de contour van de uitgevoerde grondsanering, respectievelijk grondwatersanering;

    • c.

      een korte omschrijving van de kwaliteit van de bodem voor het uitvoeren van de sanering, waaronder mede begrepen een beschrijving van de aard en omvang van de verontreiniging;

    • d.

      gegevens over het verloop van de sanering, waaronder in elk geval: de relevante data van de uitvoering;

    • e.

      een beschrijving van de uitvoering van de sanering, voor zover deze wijzigingen betreft van onderdelen van het saneringsplan waarmee is ingestemd, alsmede de reden voor deze wijzigingen, die zijn gemeld ingevolge artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming;

    • f.

      een beschrijving van de uitvoering van de sanering naar aanleiding van aanwijzingen ingevolge artikel 38, vierde lid, en 39, vijfde lid, van de Wet bodembescherming die een wijziging inhouden van onderdelen van het saneringsplan waarmee is ingestemd;

    • g.

      een beschrijving van de getroffen saneringsmaatregelen, waaronder afmetingen van ontgravingen, de analyseresultaten van de controlegrondmonsters, depotmonsters, in- en effluentmonsters en monsters uit waarnemingsfilters;

    • h.

      de daadwerkelijk gemaakte saneringskosten, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van onderzoek en de kosten van sanering;

    • i.

      indien na de sanering nog verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven: een beschrijving van deze verontreiniging, als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder b, van de Wet bodembescherming met hierbij een verwijzing naar het nazorgplan, bedoeld in artikel 39d, eerste lid, van de Wet bodembescherming dat op deze verontreiniging ziet en dat tegelijkertijd met het evaluatieverslag wordt ingediend bij Gedeputeerde staten.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het evaluatieverslag van gegevens als bedoeld in het tweede lid achterwege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het evaluatieverslag wordt aangegeven welke gegevens ontbreken,

    • b.

      daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het evaluatieverslag.

Artikel 6.1.7 Nazorgplan

  • 1.

    • Onverminderd het bepaalde in artikel 39d, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming worden in het nazorgplan de volgende gegevens vermeld:

      • A.

        Algemene gegevens

        • het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;

        • een kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop ingetekend de contour van de bodemverontreiniging en de contour van de uitgevoerde grondsanering, respectievelijk grondwatersanering;

        • het huidige en toekomstige gebruik van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, alsmede de bestemming die op dit grondgebied rust volgens het vigerende bestemmingsplan;

        • een overzicht van bij de nazorg betrokken personen en instanties, waartoe in elk geval behoren: naam- en adresgegevens, taken en verantwoordelijkheden;

        • indien een ander dan degene die de bodem heeft gesaneerd in het nazorgplan wordt aangewezen als degene die is belast met de uitvoering van de nazorgmaatregelen: de door betrokken partijen ondertekende contractuele afspraken die gelden en waaruit blijkt dat diegene zich tot de uitvoering hiervan verbindt.

      • B.

        Aanvangssituatie

        • een globale beschrijving van de sanering en de reden voor de achtergebleven verontreiniging;

        • een beschrijving van de aard, de omvang, de mate en de ligging van de achtergebleven verontreiniging van de grond en het grondwater, waartoe in elk geval behoort: een kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop de achtergebleven verontreiniging;

        • indien isolerende voorzieningen zijn aangebracht: een beschrijving van de aard van deze voorzieningen, inclusief kaartmateriaal met daarop de ligging van deze voorzieningen (dwarsdoorsnede en bovenaanzicht);

        • indien de restverontreiniging wordt gemonitord: een beschrijving van het monitoringssysteem, inclusief kaartmateriaal met daarop de plaats en filterstelling van de monitoringspeilbuizen (dwarsdoorsnede en bovenaanzicht);

        • een beschrijving van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en haar omgeving, waaronder in ieder geval: de bodemopbouw, de geohydrologie en de aanwezigheid van kwetsbare objecten en activiteiten in de omgeving;

        • een kaart met daarop aangegeven de aanwezige kabels en leidingen in het gebied waar de achtergebleven verontreiniging zich bevindt.

      • C.

        Gebruiksbeperkingen

        • indien gebruiksbeperkingen noodzakelijk zijn: een beschrijving van deze beperkingen, met bijbehorend kaartmateriaal (bovenaanzicht);

      • D.

        Nazorgmaatregelen

        • de doelstelling van de nazorg;

        • een beschrijving van de nazorgmaatregelen en de nazorgvoorzieningen, alsmede de verwachte levensduur daarvan;

        • indien isolerende voorzieningen zijn aangebracht: een beschrijving van de wijze waarop de aangebrachte isolerende voorzieningen worden beheerd en onderhouden, de wijze en frequentie van de controle op het functioneren van de voorzieningen en de criteria waarmee dit wordt beoordeeld, en de wijze waarop gehandeld wordt als de voorzieningen niet naar behoren functioneren;

        • indien de restverontreiniging wordt gemonitord: een beschrijving van de wijze waarop en de frequentie waarmee de restverontreiniging wordt gemonitord, hoe de resultaten worden geïnterpreteerd, de wijze waarop de monitoringsinstrumenten worden beheerd en onderhouden en hoe gehandeld wordt als de verwachte resultaten niet worden bereikt;

        • een beschrijving van hoe wordt gehandeld bij calamiteiten;

        • een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om de nazorg te kunnen uitvoeren.

      • E.

        Rapportage en evaluatie

        • de tijdstippen waarop over de resultaten van de nazorg aan het bevoegd gezag verslag wordt gedaan.

      • F.

        Financiële aspecten

        • een begroting van de kosten van de nazorgmaatregelen, inclusief de eventueel noodzakelijke vervangingen van de voorzieningen.

        • Onverminderd het bepaalde in artikel 39d, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het nazorgplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien:

          • a.

            bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken,

          • b.

            daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

          • c.

            die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het nazorgplan.

Artikel 6.1.8 saneringen in opdracht van de provincie

  • 1. Voordat Gedeputeerde staten overgaan tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging stellen zij een saneringsplan vast.

  • 2. Nadat Gedeputeerde staten de sanering of een fase van de sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming van een geval van ernstige verontreiniging hebben uitgevoerd, stellen zij een evaluatieverslag vast.

  • 3. Indien na de uitvoering van de sanering een verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het evaluatieverslag, bedoeld in het tweede lid, is aangegeven dat beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder f, van de Wet bodembescherming noodzakelijk zijn, stellen Gedeputeerde staten een nazorgplan vast.

  • 4. Op de voorbereiding van een beschikking voor de in dit artikel bedoelde saneringen op grond van artikel 29 van de Wet bodembescherming en van een besluit tot vaststelling van een saneringsplan, respectievelijk een evaluatieverslag en een nazorgplan is de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

  • 5. Gedeputeerde staten kunnen besluiten dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de toepassing van die procedure geen behoefte bestaat.

  • 6. Indien Gedeputeerde staten toepassing geven aan het vijfde lid, doen zij hiervan mededeling in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

  • 7. Met betrekking tot de inhoud van het saneringsplan, respectievelijk het evaluatieverslag en het nazorgplan zijn de artikelen 39, eerste lid, respectievelijk 39c, eerste lid en 39d, tweede lid, van de Wet bodembescherming en de artikelen 61..3, respectievelijk 6.1.6 en 6.1.7 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.1.9 nazorgmaatregelen

Indien na sanering door of namens de provincie verontreiniging in de bodem is achtergebleven en hierop nazorgmaatregelen noodzakelijk zijn die door of namens de provincie worden uitgevoerd, worden deze maatregelen onder voorwaarden opgedragen aan Afvalzorg Bodemservice BV.

HOOFDSTUK 7 Milieubeschermingsgebieden categorie stilte

Artikel 7.1. Doorwerking

  • 1. Het bevoegd gezag houdt rekening met de in bijlage 4, onder 2.1 dan wel onder 4.2 bedoelde richtwaarde en neemt de in bijlage 4, onder 2.3 dan wel 2.5 bedoelde grenswaarde in acht:

    • a.

      bij het nemen van besluiten krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de wetten genoemd in de bijlage bij de Wet milieubeheer;

    • b.

      bij het nemen van andere besluiten dan krachtens de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet en dan bedoeld onder a, indien en voor zover redelijkerwijs vermoed kan worden dat uitvoering van het besluit het natuurlijk achtergrondgeluidniveau in een of meer milieubeschermingsgebieden categorie stilte negatief kan beïnvloeden.

Artikel 7.2 Uitvoering

  • 1. Ter uitvoering van artikel 7.1 kan het bevoegd gezag in het te nemen besluit voorschriften opnemen. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op, in volgorde van belangrijkheid:

    • a.

      het verbieden in, dan wel het houden van afstand tot het milieubeschermingsgebied;

    • b.

      overige te nemen maatregelen en bij het besluit te stellen geluidsvoorschriften. Indien redelijkerwijs te verwachten is dat voorschriften niet kunnen voorkomen dat aan artikel 7.1 niet kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag advies vragen aan Gedeputeerde staten, tenzij het betrokken besluit een vergunning ten behoeve van een inrichting betreft overeenkomstig Hoofdstuk 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2. Indien Gedeputeerde staten een aanvraag om advies ontvangen hebben, kunnen zij adviseren het besluit te weigeren dan wel te verlenen onder het stellen van voorschriften en beperkingen, te verbinden aan het besluit, met het oog op de doorwerking als bedoeld in artikel 7.1.

  • 3. Het bevoegd gezag stuurt een afschrift van zijn besluit aan Gedeputeerde staten tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van dit besluit.

Artikel 7.3 Beoordeling

  • 1. Bij de toepassing van artikel 7.1 en 7.2 dient het bevoegd gezag in ieder geval te beschikken over:

    • a.

      meet- en rekengegevens betreffende het equivalente geluidniveau L eq in dB(A) per nietgebiedseigen, in het besluit betrokken geluidsbron;

    • b.

      meetgegevens betreffende het optredende L 95 in het milieubeschermingsgebied exclusief de onder a. bedoelde geluidsbronnen gemeten overeenkomstig bepaling 2 van bijlage 4, aan de zijde van de geluidimmissie vanwege de in het besluit betrokken niet-gebiedseigen geluidsbronnen;

    • c.

      een of meerdere overzichtskaartjes op schaal en met bijbehorende verklaring, waarop aangegeven de ligging van het milieubeschermingsgebied, van de in het besluit betrokken niet-gebiedseigen geluidsbronnen en van naburige woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

  • 2. In voorkomende gevallen kunnen gegevens uit het in bijlage 4, bepaling 3 bedoelde meetgegevensbestand van Gedeputeerde staten opgevraagd worden.

  • 3. Ingeval van besluiten op aanvraag kan het bevoegd gezag aan aanvrager voorts nadere toelichting, tekeningen en kaarten opvragen, indien het dit noodzakelijk acht voor de beoordeling ten behoeve van de doorwerking.

Artikel 7.4 Uitzonderingsbepaling

  • 1. Artikel 7.1 is niet van toepassing:

    • a.

      ten aanzien van bevoegdheden van organen van het Rijk;

    • b.

      voor zover de wettelijke regeling waarop een in artikel 7.1 bedoelde bevoegdheid berust zich verzet tegen toepassing van die bepaling;

    • c.

      ten aanzien van die besluiten of elementen van besluiten die uitsluitend betrekking hebben op normale werkzaamheden welke uit agrarisch, visserijtechnisch, bosbouwkundig of beheerstechnisch oogpunt dienen te worden verricht;

    • d.

      ten aanzien van bevoegdheden die gelden op het tijdstip bedoeld in de bepalingen 2.2 en 2.4 van bijlage 4, onderdeel A, ingevolge besluiten genomen krachtens de in artikel 7.1 onder a. en b. genoemde wetten;

    • e.

      indien Gedeputeerde staten, gehoord de Provinciale Milieucommissie, hiertoe besluiten. Gedeputeerde staten kunnen uitsluitend hiertoe besluiten op grond van zwaarwegende belangen, met betrekking tot een bepaald besluit of een bepaalde categorie van besluiten en voor een bepaalde tijdsperiode, welke periode niet langer kan zijn dan vier jaar en slechts eenmaal kan worden verlengd met ten hoogste twee jaar. Op de voorbereiding van het in dit onderdeel bedoelde besluit van Gedeputeerde staten, inhoudende een uitzondering op artikel 7.1, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

  • 2. De in artikel 7.1 bedoelde grenswaarde geldt niet ten aanzien van besluiten of elementen van besluiten die betrekking hebben op te houden evenementen buiten de in bijlage 4, onderdeel A, bedoelde gebieden die volgens de in artikel 7.3 bedoelde gegevens hoorbaar zijn in die gebieden.

HOOFDSTUK 8 Aanwijzing industrieterreinen van regionaal belang

Artikel 8.1

  • 1. Als industrieterreinen van regionaal belang als bedoeld in artikel 163, tweede lid, van de Wet geluidhinder zijn aangewezen de volgende gezoneerde industrieterreinen:

    Industrieterrein

    Geluidzone vastgesteld bij KB besluit d.d.

    Besluitnummer

    Westpoort

    15 juni 1993

    17593015

    Zaandammer en Achtersluispolder

    december 1990

    30890008

    IJmond

    26 mei 1993

    03293009

    Schiphol-Oost

    11 augustus 1992

    29192006

    De Pijp

    27 juli 1990

    0670102

  • 2. De aanwijzingen van de geluidszones, zoals aangegeven in het eerste lid, van deze bepaling blijven van kracht ook indien de geluidszone(s) zelf bij afzonderlijk besluit word(t)en gewijzigd.

HOOFDSTUK 9 VOORKOMEN OF BEPERKEN VAN GELUIDHINDER

Artikel 9.1 Definitie

In dit hoofdstuk wordt onder een toestel verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

Artikel 9.2 Verbod

  • 1. Het is verboden in een milieubeschermingsgebied categorie stilte zonder noodzaak geluid voort te brengen, te doen of te laten voortbrengen in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rustin dat gebied kennelijk is of wordt verstoord.

  • 2. Het is verboden de toestellen die bij besluit van Gedeputeerde staten van 10 maart 1992, nr. 511038, Provinciaal Blad 1992-18, al dan niet per categorie zijn aangewezen, te gebruiken.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen de in het tweede lid bedoelde toestellenlijst aanpassen.

  • 4. Bij de besluiten bedoeld in het tweede en derde lid kan worden bepaald, dat de verboden slechts gedurende een bepaalde periode, voor een bepaald gebied of voor een bepaald gebruik van een toestel van kracht zijn.

Artikel 9.3 Uitzonderingsbepaling

De in artikel 9.2, eerste en tweede lid vervatte verboden zijn niet van toepassing op het voortbrengen, het doen of laten voortbrengen van geluid en het gebruiken van (categorieen van) toestellen voor normale werkzaamheden, welke uit agrarisch, visserijtechnisch, bosbouwkundig of beheerstechnisch oogpunt worden verricht.

Artikel 9.4 Ontheffing

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de in artikel 9.2, eerste en tweede lid vervatte verboden, indien het belang van de heersende natuurlijke rust in dat gebied, zich daartegen niet verzet.

  • 2. Gedeputeerde staten weigeren ontheffing te verlenen van de in artikel 9.2, eerste en tweede lid vervatte verboden, indien het belang van de heersende natuurlijke rust in dat gebied, zich daartegen verzet.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een ontheffing van de in artikel 9.2, eerste en tweede lid vervatte verboden intrekken, indien het belang van de heersende natuurlijke rust in dat gebied, dat vereist.

Artikel 9.5 Overgangsbepaling

De in artikel 9.2, eerste en tweede lid vervatte verboden gelden niet gedurende zes maanden na inwerkingtreding of wijziging van die bepalingen of de in artikel 9.2, tweede lid bedoelde toestellenlijst indien het toestelgebruik of de gedragingen voor het tijdstip van inwerkingtreding waren toegestaan. Is binnen die zes maanden een ontheffing overeenkomstig artikel 9.4 aangevraagd, dan gelden de verboden niet tot zes weken na bekendmaking van het besluit op de aanvraag, dan wel tot een beslissing door de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op een gedaan verzoek om een voorlopige voorziening.

HOOFDSTUK 10 BESCHERMING VAN DE KWALITEIT VAN HET GRONDWATER MET HET OOG OP DE WATERWINNING

Titel 1 Algemene bepalingen

Artikel 10.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden I, grondwaterbeschermingsgebieden II en potentiële grondwaterbeschermingsgebieden: zones van milieubeschermingsgebieden die als zodanig zijn aangewezen in bijlage 4;

  • b.

    schadelijke stoffen: stoffen of combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval kan worden verwacht dat ze - op of in de bodem gebracht of gerakend - de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen. Hiertoe behoren in ieder geval aardolie, aardolieproducten, kleur- en smaakstoffen, vergiften, waaronder giftige ontsmettings- engewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, en stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten als zodanig aangegeven in een op grond van artikel 10.1.2 vastgestelde en bekendgemaakte lijst;

  • c.

    bodem: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bodembescherming.

  • d.

    gewasbeschermingsmiddelen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • e.

    reconstrueren: het aanbrengen van wijzigingen op of aan een weg, parkeergelegenheid, terrein voor zover dit - al dan niet tijdelijk - voor gemotoriseerd verkeer openstaat, waterweg of spoorweg, die verandering brengt in de bestaande of te verwachten risico's voor de grondwaterkwaliteit; onder reconstrueren wordt niet verstaan het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden;

  • f.

    lozing in de bodem: het definitief in de bodem brengen van vloeistoffen, met uitzondering van de lozingen als bedoeld in artikel 2 van het Lozingenbesluit bodembescherming;

  • g.

    openbaar riool: rioleringen en aansluitingen daarop in beheer bij openbare lichamen;

  • h.

    bestaande beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Lozingenbesluit bodembescherming.

Artikel 10.1.2

  • 1. Onder schadelijke stoffen worden in elk geval verstaan de stoffen, combinaties van stoffen, reparaten of andere producten die voorkomen op een door gedeputeerde staten vastgestelde lijst.

  • 2. Voorafgaand aan het vaststellen, aanvullen of wijzigen van een in het eerste lid bedoelde lijst, winnen Gedeputeerde staten het advies in van de raad en de inspecteur.

  • 3. Gedeputeerde staten maken een lijst als bedoeld in het eerste lid, alsmede de aanvullingen en wijzigingen, bekend in het provinciaal blad.

Titel 2 Waterwingebieden

Paragraaf 10.2.1 Inrichtingen

Artikel 10.2.1.1

  • 1. Het is in waterwingebieden verboden een inrichting als bedoeld in bijlage I, onderdeel B behorend bij het Besluit omgevingsrecht, op te richten.

  • 2. Het is in waterwingebieden verboden een inrichting als bedoeld in het eerste lid of de werking van een inrichting als bedoeld in het eerste lid te veranderen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die verandering wat betreft haar aard of omvang nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.

Artikel 10.2.1.2

De verboden in artikel 10.2.1.1, eerste en tweede lid, gelden niet met betrekking tot inrichtingen voor de openbare drinkwaterproductie, voor zover een in het eerste lid bedoelde inrichting of een in het tweede lid bedoelde verandering redelijkerwijs noodzakelijk is in het kader van de normale werking van de inrichting.

Paragraaf 10.2.2 Gedragingen buiten inrichtingen

Artikel 10.2.2.1

  • 1. Het is in waterwingebieden verboden buiten inrichtingen:

    • a.

      schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren of op of in de bodem te brengen;

    • b.

      constructies van welke aard dan ook - leidingen en installaties daaronder begrepen – tot stand te brengen, te hebben of te gebruiken met het doel het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem mogelijk te maken;

    • c.

      dierbegraafplaatsen, begraafplaatsen als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of terreinen voor de uitstrooiing van as als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging op te richten, te hebben of te gebruiken;

    • d.

      boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben, tenzij het betreft boorputten voor de opsporing en winning van delfstoffen;

    • e.

      de grond dieper te roeren dan 2,50 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht-waterdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten, indien en voor zover de Ontgrondingenwet of de Ontgrondingenverordening Noord-Holland daarop niet van toepassing is; onder deze werken worden in elk geval verstaan bodemstabiliseringswerken, grond- en funderingswerken en het plaatsen en verwijderen van damwanden en heipalen.

    • f.

      openbare wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor zover deze - al dan niet tijdelijk - voor gemotoriseerd verkeer zullen openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;

    • g.

      kampeergelegenheden, sportaccommodaties, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;

    • h.

      een gebouw in de zin van de Woningwet tot stand te brengen;

    • i.

      een lozing in de bodem uit te voeren.

  • 2. Waar in het eerste lid sprake is van oprichten, tot stand brengen of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.

Artikel 10.2.2.2

  • 1. De in artikel 10.2.2.1 gestelde verboden gelden niet voor werkzaamheden ten behoeve van de openbare drinkwaterproductie, voor zover dergelijke werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de normale uitoefening van de openbare drinkwaterproductie.

  • 2. Het in artikel 10.2.2.1, eerste lid, onder a, gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van schadelijke stoffen, die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      het hebben en gebruiken van geringe hoeveelheden schadelijke stoffen in en bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;

    • c.

      schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

    • d.

      het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen;

    • e.

      het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijk gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat.

  • 3. Het in artikel 10.2.2.1, eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet voor het openbaar riool.

  • 4. De in artikel 10.2.2.1, eerste lid, onder d en e, gestelde verboden gelden niet voor:

    • a.

      het oprichten van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voor zover daarvoor een vergunning krachtens artikel 6.4 van de Waterwet is vereist;

    • b.

      het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen Gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven.

  • 5. Het in artikel 10.2.2.1, eerste lid, onder h, gestelde verbod geldt niet voor gedeeltelijke veranderingen of vernieuwingen van gebouwen alsmede voor verbouwingen of de oprichting van gebouwen waarvoor op grond van artikel 2.3 juncto artikel 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist, mits de grond niet dieper geroerd wordt dan 2,50 meter onder het maaiveld (indien en voor zover de Ontgrondingenwet of de Ontgrondingenverordening Noord-Holland daarop niet van toepassing is).

Artikel 10.2.2.3

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van:

    • a.

      de in artikel 10.2.2.1, eerste lid, onder a, b, d, e, f en h gestelde verboden;

    • b.

      de in artikel 10.2.2.1, eerste lid, onder c en g, gestelde verboden, voor (dier)begraafplaatsen of terreinen voor de uitstrooiing van as respectievelijk voor kampeergelegenheden, sportaccommodaties, recreatiecentra of kampementen die op het tijdstip van in werking treden van deze verordening, dan wel op het tijdstip van de aanwijzing van een gebied als waterwingebied, bestaan of in aanleg zijn.

    • c.

      het in artikel 10.2.2.1., eerste lid, onder i, gestelde verbod voor zover het betreft een bestaande beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem indien de afstand van het dichtstbijzijnde gebouw waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt tot de dichtstbijzijnde openbare riolering meer is dan 100 meter of meer.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde staten geen ontheffing verlenen ten behoeve van:

    • a.

      de ondergrondse opslag van schadelijke stoffen;

    • b.

      het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

  • 3. De afstand tot het dichtstbijzijnde openbaar riool, als bedoeld in deze bepaling wordt berekend langs de kortste lijn waar de aansluitingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4. Op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag om ontheffing, dan wel tot wijziging of intrekking van een ontheffing is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Titel 3 Grondwaterbeschermingsgebieden (I en II)

Paragraaf 10.3.1 Inrichtingen

Artikel 10.3.1.1

  • 1. Het is in grondwaterbeschermingsgebieden I verboden een inrichting op te richten, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in de in bijlage 5 van deze verordening opgenomen lijst;

  • 2. Het is in grondwaterbeschermingsgebieden II verboden een inrichting op te richten, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in de in bijlage 6 van deze verordening opgenomen lijst.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor de in bijlagen 5 en 6 genoemde categorie bedrijven 90.6 (land-, lucht- en zeemachtkazernes e.d.), voor zover hierin slechts kantoor- en woonactiviteiten plaatshebben.

Artikel 10.3.1.2

Het verbod in artikel 10.3.1.1 geldt niet met betrekking tot inrichtingen voor de openbare drinkwaterproductie.

Artikel 10.3.1.3

  • 1. Het is in grondwaterbeschermingsgebieden I en II verboden:

    • a.

      een inrichting in werking te hebben als bedoeld in categorie 5 van onderdeel C van bijlage I behorend bij het Besluit omgevingsrecht, waarin de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen ondergronds plaatsvindt;

    • b.

      een inrichting als bedoeld in de categorieën 1 tot en met 4 of 6 tot en met 29 van onderdeel C van bijlage I behorend bij het Besluit omgevingsrecht, waarbinnen zich een of meer ondergrondse tanks voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen bevinden, op te richten.

  • 2. Het is in grondwaterbeschermingsgebieden I en II verboden een inrichting als bedoeld in het eerste lid, of de werking van een dergelijke inrichting te veranderen voor wat betreft de in dat lid bedoelde opslag, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die verandering wat betreft aard en omvang nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.

Artikel 10.3.1.4

Het is in grondwaterbeschermingsgebieden I en II verboden een inrichting als bedoeld in categorie 7 van onderdeel C van bijlage I behorend bij het Besluit omgevingsrecht, voor zover het een inrichting betreft voor:

  • a.

    het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van organische meststoffen, niet zijnde dierlijke meststoffen;

  • b.

    het opslaan van dierlijke meststoffen die:

    • 1.

      niet afkomstig zijn van het agrarisch bedrijf van degene die de inrichting wil oprichten en

    • 2.

      niet bestemd zijn voor het op of in de bodem brengen op dat bedrijf.

Artikel 10.3.1.5

  • 1. Het is in grondwaterbeschermingsgebieden I en II verboden een inrichting als bedoeld in categorie 28 van onderdeel C van Bijlage I behorend bij het Besluit omgevingsrecht op te richten.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      inrichtingen voor zover het betreft de door de overheid beheerde bewaardepots waar gevaarlijke afvalstoffen in kleine hoeveelheden kunnen worden afgegeven;

    • b.

      inrichtingen voor zover het betreft werken als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit waarin als bouwstoffen worden gebruikt afvalstoffen, die kunnen worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1 van dat besluit. Het hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem is slechts toegestaan als deze afkomstig is van binnen het grondwaterbeschermingsgebied en voldaan is aan de eisen van de Vrijstellingsregeling grondverzet (Stcrt. 1999, nr. 180), indien van toepassing.

Artikel 10.3.1.6

  • 1. Het is in grondwaterbeschermingsgebieden I en II verboden een inrichting waarvoor het in artikel 10.1 van de wet gestelde verbod niet geldt in werking te hebben, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in de in bijlage 5 van deze verordening opgenomen lijst.

  • 2. Het is in grondwaterbeschermingsgebieden I en II verboden een inrichting waarvoor het in artikel 10.1 van de wet gestelde verbod niet geldt in werking te hebben, indien zich binnen die inrichting een of meer ondergrondse tanks voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen bevinden.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover wordt voldaan aan de algemene voorschriften als bedoeld in bepaling 10.4.1.

Paragraaf 10.3.2 Gedragingen buiten inrichtingen

Artikel 10.3.2.1

  • 1. Het is in grondwaterbeschermingsgebieden I en II verboden buiten inrichtingen:

    • a.

      schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren of op of in de bodem te brengen;

    • b.

      constructies van welke aard dan ook - leidingen en installaties daaronder begrepen – tot stand te brengen, te hebben of te gebruiken met het doel het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem mogelijk te maken;

    • c.

      dierbegraafplaatsen, begraafplaatsen als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of terreinen voor de uitstrooiing van as als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging op te richten, te hebben of te gebruiken;

    • d.

      boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben, tenzij het betreft boorputten voor de opsporing en winning van delfstoffen;

    • e.

      de grond dieper te roeren dan 2,50 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht-waterdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten, indien en voor zover de Ontgrondingenwet of de Ontgrondingenverordening Noord-Holland daarop niet van toepassing is; onder deze werken worden in elk geval verstaan bodemstabiliseringswerken, grond- en funderingswerken en het plaatsen en verwijderen van damwanden en heipalen.

    • f.

      openbare wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor zover deze - al dan niet tijdelijk - voor gemotoriseerd verkeer zullen openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;

    • g.

      kampeergelegenheden, sportaccommodaties, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;

    • h.

      een gebouw in de zin van de Woningwet tot stand te brengen;

    • i.

      een lozing in de bodem uit te voeren.

  • 2. Waar in het eerste lid sprake is van oprichten, tot stand brengen of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.

Artikel 10.3.2.2

  • 1. De in artikel 10.3.2.1 gestelde verboden gelden niet voor werkzaamheden ten behoeve van de openbare drinkwaterproductie voor zover dergelijke werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de normale uitoefening van openbare drinkwaterproductie.

  • 2. Het in artikel 10.3.2.1, eerste lid, onder a, gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van schadelijke stoffen, die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      het hebben en gebruiken van geringe hoeveelheden schadelijke stoffen in en bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;

    • c.

      schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

    • d.

      het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen;

    • e.

      het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijk gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat;

    • f.

      het gebruik van bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in grondwaterbeschermingsgebieden toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.

  • 3. De in artikel 10.3.2.1, eerste lid, onder c en f, gestelde verboden zijn voor (dier)begraafplaatsen of terreinen voor de uitstrooiing van as respectievelijk voor waterwegen of spoorwegen, die op 27 mei 1989 bestonden of in aanleg waren, niet van toepassing voor zover het de toestand betreft waarin zij op die datum verkeerden.

  • 4. De in artikel 10.3.2.1, eerste lid, onder d en e, gestelde verboden gelden niet voor:

    • a.

      het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      het oprichten van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voor zover daarvoor een vergunning krachtens artikel 6.4 van de Waterwet is vereist;

    • c.

      het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen Gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven.

  • 5. Het in artikel 10.3.2.1, eerste lid, onder h, gestelde verbod geldt niet voor gedeeltelijke veranderingen of vernieuwingen van gebouwen alsmede voor verbouwingen of de oprichting van gebouwen waarvoor op grond van artikel 2.1, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist, mits de grond niet dieper geroerd wordt dan 2,50 meter onder het maaiveld (indien en voorzover de Ontgrondingenwet of de Ontgrondingenverordening daarop niet van toepassing is). Voor de toepassing van deze bepaling wordt uitgegaan van een inhoudsmaat van 100 m3.

  • 6. Het in artikel 10.3.2.1, eerste lid, onder i, gestelde verbod geldt niet voor bestaande beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater in de bodem indien de afstand van het dichtstbijzijnde gebouw waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt tot de dichtstbijzijnde openbare riolering 40 meter of minder is.

  • 7. De in artikel 10.3.2.1, eerste lid, gestelde verboden gelden niet voor zover wordt voldaan aan de algemene voorschriften als bedoeld in artikel 10.4.1.

Artikel 10.3.2.3

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de in artikel 10.3.2.1, eerste lid, onder a tot en met i, voor zover betreft bestaande beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater, gestelde verboden.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen geen ontheffing verlenen voor andere dan bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor grondwaterbeschermingsgebieden toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen geen ontheffing verlenen voor bestaande beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater in de bodem van:

    • a.

      grondwaterbeschermingsgebied I indien de afstand van het dichtstbijzijnde gebouw waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt tot de dichtstbijzijnde openbare riolering minder is dan 100 meter en

    • b.

      grondwaterbeschermingsgebied II indien de afstand van het dichtstbijzijnde gebouw waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt tot de dichtstbijzijnde openbare riolering minder is dan 60 meter.

  • 4. De afstand tot het dichtstbijzijnde openbaar riool, als bedoeld in het voorgaande lid, wordt berekend langs de kortste lijn waar de aansluitingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 5. Op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag om ontheffing, dan wel tot wijziging of intrekking van een ontheffing is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Titel 4 Algemene voorschriften

Artikel 10.4.1

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen ten aanzien van inrichtingen of gedragingen als bedoeld in:

    • a.

      artikel 10.3.1.6, eerste en tweede lid,en

    • b.

      artikel 10.3.2.1, eerste lid, algemene voorschriften vaststellen.

  • 2. Tot de voorschriften bedoeld in het eerste lid kan behoren de verplichting de inrichting of gedragingen te melden aan Gedeputeerde staten of een door Gedeputeerde staten aangewezen bestuursorgaan.

  • 3. Voorafgaand aan het gebruik maken van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid winnen Gedeputeerde staten het advies in van de raad, de inspecteur en de grondwateronttrekker.

  • 4. Artikel 10.3.1.6 treedt in werking op het tijdstip dat Gedeputeerde staten toepassing hebben gegeven aan het bepaalde vervat in artikel 10.4.1.

  • 5. Gedeputeerde staten maken de algemene voorschriften, bedoeld in het eerste lid, bekend in het provinciaal blad.

HOOFDSTUK 11 BESCHERMING VAN DE BODEM EN AARDKUNDIGE MONUMENTEN

Artikel 11.1 Verbod

  • 1. Het is verboden in of op de bodem van de aardkundige monumenten die overeenkomstig bijlage 4, onderdeel C, bepaling 1, onderdeel 1.2, zijn aangewezen in Bijlage 8, de aldaar onder “niet toegestane activiteiten” genoemde handelingen te verrichten.

  • 2. Activiteiten op bebouwde percelen en infrastructuur in de gebieden die aangewezen zijn als aardkundige monument worden vrijgesteld van het in lid 1 genoemde verbod.

    • Onder bebouwing wordt verstaan: één of meer gebouwen of bouwwerken voorzien van een ingegraven fundament;

    • Onder perceel wordt verstaan: kadastraal perceel

  • 3. Aanleg van Warmte Koude Opslag, bodemwarmtewisselaars en boringen vallen niet Onder de in lid 2 genoemde vrijstelling.

Artikel 11.2 Ontheffing

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het in artikel 11.1 vervatte verbod.

  • 2. Aan de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming of instandhouding van het aardkundig monument.

  • 3. Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag om ontheffing, dan wel tot wijziging of intrekking van een ontheffing, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

HOOFDSTUK 12 ONTHEFFINGEN EN OMGEVINGSVERGUNNINGEN

Artikel 12.1

Van de bepalingen van deze verordening en van de daarvan deel uitmakende bijlagen kan een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3 van de wet worden verleend voor zover dat bij die bepalingen is aangegeven. Dit hoofdstuk is van toepassing op de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag tot het geven van een ontheffing en van de beschikking tot wijziging of intrekking van een ontheffing. Bij het verplicht aanhaken van een ontheffing bij de omgevingsvergunning, is dit hoofdstuk eveneens van toepassing.

Artikel 12.2

  • 1. Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing op de aanvraag om ontheffing in ieder geval rekening met:

    • a.

      het voor hem geldende milieubeleidsplan;

    • b.

      de richtwaarden voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de gedraging waarvoor ontheffing wordt gevraagd, gevolgen kan hebben, voor zover de verplichting om daarmee rekening te houden is vastgelegd in bijlage 1 of hoofdstuk 7.

  • 2. Het bevoegd gezag neemt bij de beslissing op de aanvraag om ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, in ieder geval in acht de grenswaarden voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de gedraging waarvoor ontheffing wordt gevraagd, gevolgen kan hebben, voor zover de verplichting tot het in acht nemen daarvan is vastgelegd in bijlage 1 of hoofdstuk 7.

Artikel 12.3

  • 1. Een ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, kan worden verleend, indien het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning is verleend, zich daartegen niet verzet.

  • 2. De ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, wordt geweigerd indien door het stellen van voorschriften niet voldoende kan worden tegemoet gekomen aan het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, wordt gevraagd.

  • 3. De ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, wordt in ieder geval geweigerd, indien verlening daarvan niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 12.2, tweede lid, in acht moet worden genomen.

Artikel 12.4

  • 1. Aan een ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, worden de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing of een omgevingsvergunning wordt verleend.

  • 2. Met betrekking tot de ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, en de hieraan te verbinden voorschriften zijn de artikelen 2.22, eerste en vijfde lid, en tweede lid juncto artikel 2.14, eerste lid, onder a, onder 5◦, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en 5.5, eerste, vierde en vijfde lid, 5.7, tweede en vijfde lid, en 5.9 van het Besluit omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12.5

Een ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, geldt voor degene aan wie zij is verleend en voor zijn rechtsopvolgers, tenzij bij de ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, anders is bepaald.

Artikel 12.6

  • 1. Op aanvraag van de houder van een ontheffing en indien van toepassing een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag voorschriften, die aan de ontheffing en omgevingsvergunning zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan de ontheffing en de omgevingsvergunning verbinden.

  • 2. Het bevoegd gezag kan –anders dan op aanvraag van de houder- voorschriften die aan een ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan een ontheffing en een omgevingsvergunning verbinden in het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing en een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 12.7

  • 1. Het bevoegd gezag kan een ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, geheel of gedeeltelijk intrekken op aanvraag van de houder van de ontheffing en omgevingsvergunning, indien het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing of de bepaling waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zich daartegen niet verzet.

  • 2. Het bevoegd gezag kan – anders dan op aanvraag van de houder- een ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      het gebruik maken van de ontheffing of de omgevingsvergunning ontoelaatbaar nadelige gevolgen heeft voor het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing of waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, en toepassing van artikel 12.6 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt;

    • b.

      gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de ontheffing of omgevingsvergunning;

    • c.

      bij de ontheffing is bepaald dat zij niet geldt voor de rechtsopvolgers van degene aan wie zij is verleend: de houder van de ontheffing niet meer degene is die de gedraging waarvoor ontheffing is verleend, uitvoert;

    • d.

      indien het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, dat vereist.

Artikel 12.8

Met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking op grond van artikel 12.6 of 12.7 zijn artikel 1.3, derde lid, van de wet en de artikelen 12.2 tot en met 12.4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12.9

  • 1. Een aanvraag om een ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, op de voorbereiding waarvan de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, wordt in vijfvoud ingediend bij het bevoegd gezag. Een aanvraag om een ontheffing van, of een omgevingsvergunning voor, een of meer verboden, vervat in hoofdstuk 9, wordt in zevenvoud ingediend. Andere aanvragen worden in drievoud ingediend, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Een aanvraag bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de gedraging waarvoor een ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, wordt verzocht, daaronder begrepen gegevens omtrent constructie, afmetingen en het gebruik van installaties of andere werken;

    • b.

      een of meer kaarten op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de plaats waar de gedraging zal plaatsvinden;

    • c.

      een opgave van de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van stoffen ten aanzien waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze van belang zijn voor de nadelige gevolgen voor het milieu die de gedraging kan veroorzaken, alsmede van de te verwachten emissies.

Artikel 12.10

  • 1. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag om een ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, stelt het bevoegd gezag in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag:

    • a.

      burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de gedraging waarvoor ontheffing of een omgevingsvergunning wordt gevraagd, plaatsvindt of zal plaatsvinden, in gevallen waarin deze niet het bevoegd gezag zijn, of

    • b.

      gedeputeerde staten, in gevallen waarin ontheffing of een omgevingsvergunning wordt gevraagd voor een gedraging die plaats vindt of zal plaatsvinden in een milieubeschermingsgebied, en deze niet het bevoegd gezag zijn.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het voornemen een beschikking te nemen als bedoeld in artikel 12.6 of 12.7.

Artikel 12.11

In het geval een aanvraag om ontheffing, en indien van toepassing een omgevingsvergunning, of een voornemen een beschikking te geven op grond van

artikel 12.6 of 12.7, betrekking heeft op een in hoofdstuk 9 gesteld verbod, stelt het bevoegd gezag

  • a.

    de inspecteur,

  • b.

    burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de gedraging waarvoor ontheffing wordt gevraagd, plaatsvindt of zal plaatsvinden, en

  • c.

    de grondwateronttrekker in de gelegenheid advies uit te brengen naar aanleiding van die aanvraag respectievelijk over dat voornemen.

HOOFDSTUK 13 VERGOEDING VAN KOSTEN EN SCHADE

Artikel 13.1

Dit hoofdstuk is van toepassing op de totstandkoming van beschikkingen van Gedeputeerde staten ingevolge artikel 4.2 en ingevolge artikel 4.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met betrekking tot de vergoeding van kosten of schade door het van toepassing worden van bepalingen van deze verordening.

Artikel 13.2

De aanvraag om vergoeding van kosten of schade bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    de bepalingen van deze verordening door het van toepassing worden waarvan de aanvrager zich voor kosten ziet gesteld, dan wel schade lijdt;

  • b.

    de aard en de omvang van de kosten dan wel de schade;

  • c.

    de wijze waarop de kosten dan wel de schade naar het oordeel van de verzoeker dienen onderscheidenlijk dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, het bedrag dat naar zijn oordeel voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 13.3

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen deskundigen aanwijzen die zijn belast met het adviseren inzake het geven van een beschikking als bedoeld in artikel 13.1.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen het advies inwinnen van de in het eerste lid bedoelde deskundigen omtrent een aanvraag om vergoeding of omtrent het voornemen tot een toekenning daarvan uit eigen beweging.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt de aanvrager van de beschikking in de gelegenheid gesteld aan die deskundigen zijn aanvraag toe te lichten. Indien Gedeputeerde staten voornemens zijn uit eigen beweging een beschikking te geven, wordt degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.

  • 4. Indien de aanvraag om vergoeding of het voornemen tot de toekenning daarvan uit eigen beweging betrekking heeft op kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van hoofdstuk 10, en deskundigen zijn aangewezen die zijn belast met het adviseren inzake de toekenning van die vergoeding, wordt de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over die aanvraag of dat voornemen aan die deskundigen kenbaar te maken.

  • 5. De deskundigen brengen advies uit inzake:

    • a.

      de vraag of de kosten zijn gemaakt, dan wel de schade is geleden door het van toepassing worden van bepalingen van deze verordening;

    • b.

      de omvang van de kosten dan wel de schade;

    • c.

      de vraag of de kosten dan wel de schade niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoren onderscheidenlijk behoort te blijven;

    • d.

      de vraag in hoeverre op een andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien;

    • e.

      de vraag of er aanleiding is voor maatregelen of voorzieningen waardoor de kosten dan wel de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kunnen onderscheidenlijk kan worden beperkt of ongedaan gemaakt;

    • f.

      de hoogte van de toe te kennen vergoeding.

  • 6. De deskundigen brengen hun advies zo snel mogelijk uit aan Gedeputeerde staten, doch in elk geval binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek om advies. Gedeputeerde staten zenden een afschrift van het advies aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, en in een geval als bedoeld in het vierde lid, tevens aan de grondwateronttrekker. Gedeputeerde staten vermelden daarbij de termijn waarbinnen zij hun opvattingen omtrent het advies aan hen kenbaar kunnen maken.

Artikel 13.4

Indien geen toepassing is gegeven aan artikel 13.3, tweede lid, en de aanvraag om vergoeding of het voornemen tot de toekenning daarvan uit eigen beweging betrekking heeft op kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van hoofdstuk 10, stellen Gedeputeerde staten de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen voordat zij hieromtrent een beslissing nemen.

Artikel 13.5

  • 1. Indien het gezag als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gedeputeerde staten verzoekt in te stemmen met de toekenning van een vergoeding van kosten dan wel schade door het aan een omgevingsvergunning voor een inrichting verbinden van voorschriften, waarvan de inhoud is aangegeven in hoofdstuk 9, 10 of 11, gaat dat verzoek tenminste vergezeld van:

    • a.

      indien dat gezag een aanvraag om een vergoeding heeft ontvangen: een afschrift van die aanvraag en de daarbij gevoegde stukken;

    • b.

      indien de grondwateronttrekker schriftelijk zijn opvattingen over de aanvraag of het voornemen om een vergoeding toe te kennen heeft kenbaar gemaakt: een afschrift van die opvattingen;

    • c.

      indien dat gezag een advies van deskundigen als bedoeld in artikel 4.2, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft ingewonnen: een afschrift van dat advies;

    • d.

      het ontwerp van de beschikking houdende de toekenning van een vergoeding, dan wel, indien dat gezag de beschikking reeds heeft gegeven: een afschrift van die beschikking.

  • 2. Indien bij het verzoek niet een afschrift van de opvattingen van de grondwateronttrekker is gevoegd, stellen Gedeputeerde staten hem in de gelegenheid zijn zienswijze over het verzoek naar voren te brengen.

  • 3. Gedeputeerde staten geven de beschikking op het verzoek om instemming uiterlijk vier maanden na ontvangst van dat verzoek, of, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 13.3, tweede lid, binnen zeven maanden na ontvangst van het verzoek.

HOOFDSTUK 14 HANDHAVING

Artikel 14.1

  • 1. Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, is verboden.

  • 2. Een gedraging in strijd met een krachtens artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming gegeven beschikking omtrent het saneringsplan en de daaraan verbonden voorwaarden, alsmede een gedraging in strijd met op grond van artikel 27, tweede lid, van de Wet bodembescherming gegeven aanwijzingen dan wel in strijd met op grond van artikel 37, derde lid, van de Wet bodembescherming vastgestelde tijdelijke beveiligingsmaatregelen, is verboden.

Artikel 14.2

  • 1. Een gedraging in strijd met

    • a.

      artikel 4.1.2, eerste lid, 5.3.1, eerste lid, 6.1.4 of 6.1.6;

    • b.

      een op grond van artikel 5.3.2 geldende verbodsregel uit hoofdstuk 9, 10 of 11;

    • c.

      een krachtens artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming gegeven beschikking omtrent het saneringsplan en de daaraan verbonden voorwaarden;

    • d.

      een op grond van artikel 27, tweede lid, van de Wet bodembescherming gegeven aanwijzing, of

    • e.

      een op grond van artikel 37, derde lid, van de Wet bodembescherming vastgestelde beveiligingsmaatregel, is een strafbaar feit.

HOOFDSTUK 15 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15.1

De Provinciale milieuverordening Noord-Holland tranche 6 wordt ingetrokken.

Artikel 15.2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van publicatie in het provinciaal blad.

Artikel 15.3

Deze verordening wordt aangehaald als: Provinciale Milieuverordening Noord-Holland tranche 6A.

Ondertekening

Haarlem, 27 september 2010

Provinciale Staten van Noord-Holland,

J.W. Remkes, voorzitter.

H.W.M. Oppenhuis de Jong, provinciesecretaris.

Bijlage 1 Milieukwaliteitseisen

(gereserveerd)

Bijlage 2

(Vervallen)

Bijlage 3 Aanwijzing van categorieën van bedrijfsafvalstoffen die op grond van artikel 4.2.1 en 4.2.2 gescheiden moeten worden gehouden van andere categorieën indien zij gescheiden zijn aangeboden

Nr. Afvalstofnaam Afvalstofcode

1.Asbesthoudend bouw- en sloopafval 06.10.103

2.Asfalt/asfaltpuin (schollen) teerhoudend 12.20.203

3.Asfalt/asfaltpuin (schollen) niet-teerhoudend 12.20.203

4.Freesasfalt teerhoudend 12.20.205

5.Freesasfalt niet-teerhoudend 12.20.205

6.Bitumenhoudend dakbedekkingsmat. (incl. dakgrind) 03.06.201

7.Elektronica-produkten

computers 12.26.101

video- en audio-apparatuur 12.26.102

beeldschermen 12.26.103

elektronica-onderdelen 12.26.111

elektronica-produkten, n.e.g. 12.26.199

8.Wit glas 12.19.101

9.Vlak glas, ruiten 12.19.201

10.Groen glas 12.19.102

11.Bruin glas 12.19.103

12.Grond,

verontreinigd (halogeenarm):

grond, verontreinigd met oplosmiddel/verf 09.01.101

grond, verontreinigd met olie 09.01.102

grond, verontreinigd met PAK's/cyanide 09.01.103

grond, verontreinigd, halogeenarm, n.e.g. 09.01.199

13.Grond,

verontreinigd (halogeenhoudend):

grond met bestrijdingsmiddelen, halogeenhoudend 09.02.101

grond, verontreinigd, halogeenhoudend, n.e.g. 09.02.199

14.Grond,

verontreinigd met zware metalen 09.03.000

15.Grond,

organisch en anorganisch verontreinigd:

grond,verontreinigd met PAK's/cyanide/zware metalen 09.04.101

16.Hout (niet geimpregneerd met conserveringsmiddelen):

Houtmot 12.15.101

Houtwol 12.15.102

Houtafval, krullen 12.15.103

Houtafval, stukken 12.15.104

Schors 12.15.105

Schaaldelen en spaanders 12.15.106

Zaagmeel en zaagspaanders 12.15.107

Houtschuurstof en houtschuurslib 12.15.109

Houtresten uit zagerijen/schaverijen, n.e.g. 12.15.199

Houtresten uit de houtverwerkende industrie, n.e.g. 12.15.299

kratten 12.15.301

pallets, in goede staat 12.15.302

pallets, beschadigd 12.15.303

houtemballage, n.e.g. 12.15.399

bouw- en sloopafvalhout 12.15.401

palen en masten 12.15.403

houtproductafval, n.e.g. 12.15.499

overig houtafval, veelal herbruikbaar, n.e.g. 12.15.599

17.Kunststoffen:

HDPE (hoge-dichtheid polyetheen) 12.11.102

LDPE (lage dichtheid polyetheen) 12.11.103

LLDPE (lineair lage-dichtheid polyetheen) 12.11.104

PVC (polyvinylchloride) 12.11.201

18.Metalen: codes beginnend met 12.16. en 12.17.

19.Papier/karton:

papier, hoogwaardige kwaliteit 12.10.100

papier, wit houthoudend bedrukt 12.10.101

papier, wit houthoudend onbedrukt 12.10.102

papier, wit houtvrij bedrukt 12.10.103

papier, wit houtvrij onbedrukt 12.10.104

computerpapier, houtvrij 12.10.105

papier, hoogwaardige kwaliteit, n.e.g. 12.10.199

papier, gemiddelde kwaliteit (ondersoorten) 12.10.200

papier/karton, gemengd (bont) 12.10.201

krantenpapier 12.10.202

ontinktingsdruk 12.10.203

kranten, folders, tijdschriften (druk) 12.10.204

karton 12.10.205

papier, watervast 12.10.206

watervaste etiketten 12.10.207

papier, gemiddelde kwaliteit (ondersoorten),n.e.g. 12.10.299

karton (bruingroep) 12.10.300

kraftkarton (emballage) 12.10.301

welle 12.10.302

golfkarton 12.10.303

duplex (grijs karton) 12.10.304

karton (bruingroep), n.e.g. 12.10.399

20.Plantaardig afval:

tuinbouwafval (composteerbaar) 13.31.101

veilingafval (composteerbaar) 13.31.102

land- en bosbouwafval 13.31.103

plantsoenafval 13.31.104

groente-, fruit- en tuinafval 13.31.105

(GFT van huishoudens)

groente-, fruit- en tuinafval 13.31.106

(GFT van kantoren, winkels en diensten)

moesig afval 13.31.111

bloembollen 13.31.112

maaigoed (bermafval) 13.31.113

loofafval 13.31.114

aardappelenafval 13.31.115

swill (gekookte etensresten) 13.31.116

plantaardig afval, n.e.g. 13.31.199

21.Biologisch afbreekbare afvalstoffen, niet eerder genoemd:

aardappelzetmeelproductie-resten 13.32.101

rijstzetmeelproductieresten 13.32.102

maiszetmeelproductie-resten 13.32.103

suikerbietenpulp, suikerbietstaartjes 13.32.111

melasse(resten) 13.32.112

filterstof uit zoetwarenindustrie 13.32.113

zoetwarenindustrie-afval, specifiek 13.32.114

koffiefabricageresten (koffiedik, koffievliesjes) 13.32.121

theefabricageresten (theedik) 13.32.122

cacaofabricage-resten 13.32.123

gist en gistverwante resten 13.32.131

deegresten 13.32.132

conservenindustrie-resten 13.32.141

specerijenresten 13.32.151

kaf, kafstof, graanstof 13.32.161

draf, droesem 13.32.162

hopdraf 13.32.163

moutkiemen, moutstof 13.32.164

opschoon- en drijfgerst 13.32.165

bostel 13.32.166

wei 13.32.171

sigaretten, proefdraai en afgekeurd product 13.32.181

voedings- en genotmiddelen, ongeschikt voor consumptie 13.32.191

afval van de bereiding van voedings- en genotmiddelen, n.e.g. 13.32.199

22.Dierlijke en plantaardige olien en vetten:

plantaardige olie 12.25.101

dierlijke olie 12.25.102

olie-, vet- en wasemulsies 12.25.103

(plantaardige/dierlijke vetprodukten)

vetafval 12.25.111

vetzuurresten 12.25.112

wassen (niet paraffinisch) 12.25.113

dierlijke en plantaardige olien en vetten, gemengd 12.25.131

afval van dierlijke/plantaardige olien/vetten,n.e.g. 12.25.199

23.Rubber:

Autobanden van personenauto's 12.12.202

Autobanden van vrachtwagens/bussen 12.12.203

24.Steenachtig materiaal:

puin 12.20.100

baksteen 12.20.101

gasbeton 12.20.103

lichtbeton 12.20.104

metselmortel 12.20.105

metselwerkpuin 12.20.106

zeef- en brekerzand 12.20.107

puin, n.e.g. 12.20.199

wegverharding 12.20.200

straatklinkers, -tegels 12.20.201

wegenafval, opgebroken 12.20.202

wegverharding, n.e.g. 12.20.299

25.Steenwol 12.20.411

26.Straalgrit 12.20.301

27.Textiel

kleding, geschikt als gedragen kleding 12.14.101

kleding, vnl. katoen 12.14.102

kleding, vnl. wol 12.14.103

kleding, vnl. synthetisch 12.14.104

schoenen 12.14.105

kleding: niet geschikt voor hergebruik, poetslappen of garens 12.14.106

gedragen kleding, n.e.g. 12.14.199

plantenvezelafval 12.14.201

katoen 12.14.202

linnen 12.14.203

cellulosevezelafval 12.14.204

wol 12.14.205

natuurzijde 12.14.206

textiel, natuurlijke vezels, gemengd 12.14.221

textiel, natuurlijke vezels, n.e.g. 12.14.299

polyacrylvezelafval 12.14.301

polyamidevezelafval 12.14.302

polyestervezelafval 12.14.303

textiel, synthetische vezels en weefsels, gemengd 12.14.321

textiel, synthetische vezels en weefsels, n.e.g. 12.14.399

stofresten 12.14.401

stof- en weefselresten uit meubelindustrie 12.14.403

textielafval uit breierij en confectie 12.14.404

textielvezels en -weefsels, gemengd 12.14.431

textiel, natuurlijke en synthetische vezels en weefsels, n.e.g. 12.14.499

28.Witgoed

koelkasten/diepvriezers 12.26.301

witgoed, n.e.g. 12.26.399

29.Brandbare afvalstoffen, niet eerder genoemd codes beginnend met 14.

30.Niet-brandbare afvalstoffen, niet eerder genoemd codes beginnend met 15.

 

Bijlage 4 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden (artikel 5.1.1)

A. Milieubeschermingsgebieden categorie stilte

Bepaling 1 Aanwijzing

1.1 Milieubeschermingsgebied categorie stilte zijn de gebieden aangewezen op de kaarten met nrs. 9,9B, 14B, 14D, 14G, 14H, 19A, 19C, 19D, 19E , 19F, 19G, 20A, 24, 25A, 25C, 25D, 25G, 31B, 31E De gebieden kunnen onder de volgende namen aangehaald worden:

Texel-West, De Slufter, Hooge Berg en Texel-Oost;

Waddenzeegebied;

Wieringen-Noord, Robbenoordbosch, Polder Waard-Nieuwland, Wieringen-Zuid, Amstelmeer;

de Wogmeer;

de Weere;

het Grootslag-Oost;

het Grootslag-West;

weidegebied Venhuizen en polder De Drieban;

Starnmeerpolder;

Schermerhorn en Mijzen;

Eilandspolder;

Alkmaarder- en Uitgeestermeer;

het Zwanenwater;

Petten;

Bergermeer e.o.;

Schoorlse duinen;

duingebied Bergen-Egmond;

duingebied Egmond-Binnen;

duingebied Castricum;

Kennemerduinen;

Amsterdamse Waterleidingduinen;

Polder De Ronde Hoep en Bovenkerkerpolder.

Bepaling 2 Milieukwaliteitseisen

2.1 In de in bepaling 1 bedoelde gebieden geldt als richtwaarde het optredende L 95 , gemeten volgens het ICG-rapport IL-HR-15-01, verminderd met 5 dB(A).

2.2 Deze richtwaarde geldt vanaf het tijdstip van in werking treden van deze verordening, met dien verstande dat alleen kan worden afgeweken, indien in een besluit als bedoeld in bepaling 1 van bijlage 7, of in een schriftelijke toelichting daarbij, wordt weergegeven welke gewichtige redenen tot de afwijking hebben geleid.

2.3 In de in bepaling 1 bedoelde gebieden geldt als grenswaarde het optredende L 95 , gemeten volgens het ICG-rapport IL-HR-15-01.

2.4 Deze grenswaarde geldt vanaf het tijdstip van in werking treden van deze verordening, met dien verstande dat deze bij uitvoering van een besluit als bedoeld in bepaling 1 van bijlage 7 ten minste in stand wordt gehouden.

 

2.5 De grenswaarde kan maximaal bedragen:

van 07.00 - 19.00 uur: 45 dB(A)

van 19.00 - 23.00 uur: 40 dB(A)

van 23.00 - 07.00 uur: 35 dB(A)

Bepaling 3 Meetgegevens

3.1 Gedeputeerde staten houden een bestand bij van meetgegevens betreffende het optredende L95 in de in bepaling 1 bedoelde gebieden.

3.2 Het bestand bevat de onder 3.1 bedoelde meetgegevens die ontvangen zijn in het kader van aanvragen om advies en besluiten aan Gedeputeerde staten.

3.3 Gedeputeerde staten doen minstens eens in de vijf jaar controlemetingen van het L95 en visuele inspecties in de gebieden om het meetgegevensbestand bij te houden.

3.4 Na afloop van de controlemetingen en inspecties doen Gedeputeerde staten verslag aan ons, onder verzending van een afschrift van het verslag aan de Inspecteur. Tevens nemen zij jaarlijks een overzicht van de bevindingen op in het milieuprogramma.

3.5 Het bijhouden van het meetgegevensbestand, de controlemetingen en visuele inspecties en de verslaglegging aan de Inspecteur komen ten laste van het budget van Gedeputeerde staten. Incidentele metingen in het kader van aanvragen om advies en besluiten aan Gedeputeerde staten komen ten laste van de aanvrager.

Bepaling 4 Rechtstreeks werkende regels voor gedragingen

4.1 In de gebieden bedoeld in bepaling 1 is hoofdstuk 9 van deze verordening van toepassing.

4.2 Ingeval van ontheffingverlening met toepassing van artikel 9.4 geldt als richtwaarde in het betreffende milieubeschermingsgebied het optredende L95 , gemeten volgens het ICG-rapport IL-HR-15-01.

4.3 Van deze richtwaarde kan worden afgeweken onder voorschriften door Gedeputeerde staten bij de ontheffingsbeschikking te stellen.

B. Milieubeschermingsgebieden categorie grondwaterbescherming.

Bepaling 1 Aanwijzing

1.1 Milieubeschermingsgebied categorie grondwaterbescherming zijn de gebieden aangewezen op de kaarten met nrs.: 9. 9B, 19A, 19C, 19E, 19F, 24H, 25A, 25C, 25H, 26C, 31F, 32A

1.2 De gebieden worden onder de volgende benamingen aangehaald:

- Texel (een gebied);

- Bergen;

- Noord-Kennemerland;

- Zuid-Kennemerland;

- 't Gooi;

- Loosdrecht;

1.3 In de gebieden bedoeld in artikel 1.2 is hoofdstuk 10 van toepassing.

C. Milieubeschermingsgebieden categorie bodembescherming en aardkundige monumenten

Bepaling 1 Aanwijzing

1.1 Milieubeschermingsgebieden categorie bodembescherming zijn de gebieden aangewezen op de Basiskaart Aardkundige waarden Noord-Holland.

De gebieden kunnen onder de volgende namen aangehaald worden:

  • 1.

    1A, 1B. Het Oude Land van Texel;

  • 2.

    Roggesloot, de Cocksdorp, Polder Eijerland;

  • 3.

    Hogezandskil, Polder Eijerland;

  • 4.

    De Bol, Buiten en Binnenzwin, Polder Het Noorden;

  • 5.

    Westerkolk, Molenkil en Rommelpot;

  • 6.

    De Schorren, Waddenzee;

  • 7.

    A, B, C, D. Westelijke kuststrook Texel (Eierlandsche Duinen (7A), Stuifdijken (7B), --=Westerduinen en de Hors (7C) en de Slufter (7D));

  • 8.

    Waal- en Burgerdijk;

  • 9.

    Eiland Wieringen;

  • 10.

    Robbenoordbosch-Zuid;

  • 11.

    A, B, C. Wieringerwerf ZO; Kreileroord-Oost; Kreileroord-Zuid;

  • 12.

    Kreeksystemen Wieringermeer Z en O;

  • 13.

    A, B, C. Kleinmeer; Oude Veer; Lotmeer;

  • 14.

    A, B, C. Balgzand (A), Breehorn (B) en Noorderhaaks (C) (Razende Bol) (Waddenzee);

  • 15.

    De Verzakking (Van Ewijcksluis), Amstelmeer;

  • 16.

    Weerepolder en Kromme Gouwe, Lutjewinkel;

  • 17.

    Polder Schagen/Hooglandspolder, Schagen-Haringhuizen;

  • 18.

    Vennikerlanden; Tolke; Blokhuizen-Zijdewind; Polder Schagerwaard;

  • 19.

    A, D, E. Kleinsmerwiel; Westfriese zeedijk; Schagerwiel en Valkkoog, De Wielen, Sint-Maarten;

  • 20.

    Nollen ten zuiden van Den Helder (nummers 20: 20A Den Helder-Zuid, 20B Eureka Sint Maartenszee, 20GH het Nollenland van Abbestede, 20l Kooibos Callantsoog, 20J Oosternollen Callantsoog);

  • 21.

    Duinen van Petten tot Den Helder (21A), Zwanenwater (21B) en duinen ten zuiden van Callantsoog (21B) en Grafelijkheidsduinen-Donkere Duinen (nummer 21C);

  • 22.

    C, D, E. “Kadetjeslanden”(Lambertschaag, De Weere-Abbekerk, Twisk-Abbekerk)

  • 23.

    Vervallen;

  • 24.

    A, B, C, D, E. Spanbroek-Wadway; Noordermeer, Slijbekarspel-Buitengouw; Benningbroek-West; Midwoud;

  • 25.

    Oost van Nibbixwoud;

  • 26.

    Hauwert;

  • 27.

    Kromme Leek, Hoorn-Wevershoof;

  • 28.

    Lekermeer, Wognum;

  • 29.

    Bennemeer, Twisk;

  • 30.

    Wogmeer-Spierdijk;

  • 31.

    Zandwerven;

  • 32.

    Wervershoof-Onderdijk;

  • 33.

    Polder het Grootslag, Westwoud-Oosterblokker, Drechterland;

  • 34.

    A, B. De Ven, Noorderdijk, Enkhuizen-noord; Nespolderdijk, Onderdijk, Wevershoof;

  • 35.

    Duingebied Schoorl-Bergen;

  • 36.

    Duingebied Noord-Kennermerland, Bergen-Egmond;

  • 37.

    Hargergat, duinen Bergen-Schoorl;

  • 38.

    oostelijk van Bergen;

  • 39.

    De Omval, Alkmaar, Schermer;

  • 40.

    De Matten in de Schermer;

  • 41.

    Polder Mijzen;

  • 42.

    Eilandspolder, De Rijp-Schermerhorn-Graftdijk;

  • 43.

    Polder Kruisoord, Beemster;

  • 44.

    A, B, C. Heilooerbos, Nijenrode, Heiloo-Alkmaar; Heiloo-Limmen, oosterzijpolder e.o.; Akersloot;

  • 45.

    Het Die, Limmerspolder, Limmen;

  • 46.

    Castricummerpolder e.o., Heemskerk-Uitgeest-Castricum-Heiloo;

  • 47.

    A. Bovenpolder, Visserijmolenpolder, Alkmaar-Egmond;

  • 48.

    A, B. Diepsmeer-Noord, Warmerhuizen; Diepsmeer-Oost, Oudkarspel;

  • 49.

    A, B, C, D, E, F. Katwoude; De Peereboom e.o., Gouwzee, Waterland; De Nes e.o., Uitdam, Waterland; Polder IJdoorn, Durgerdam (inclusief Noord en Zuid);

  • 50.

    A, B, C, D, E, F. Bedijkte Waal, Schardam; Hogendijker Braak, Warder; Moordenaars Braak, Groote Braak, Kleine Braak, Polder Zeevang; Koogbraak, Etersheim;

  • 51.

    Ae-en en Die-engebied Waterland;

  • 52.

    A, B. Polder Oostzaan, Oostzaan; oostzanerveld Oostzaan-Landsmeer;

  • 53.

    Polder Wormer, Jisp, Neck;

  • 54.

    A, B. Ilperveld, Purmerland-Landsmeer; Varkensland, Watergang;

  • 55.

    A, B, C, D. Korsloot, Beets-west, -noord en –zuid; Beetskoog; Kleine Koog; Heitje van Katham, Volendam;

  • 56.

    De Kromme IJe, Polder Zeevang;

  • 57.

    A, B, C. Alkmaardermeer en Uitgeestermeer; De Krommenie; Wijenbus-Vroonmeer;

  • 58.

    Duingebied Egmond-Wijk aan Zee;

  • 59.

    Duingebied ten westen van Haarlem (59): Duinen van Nationaal Park Zuid-Kennemerland, Amsterdamse Waterleidingduinen (59A), Aerdenhout-Vogelenzang-Heemstede-Bennebroek =(59B);

  • 60.

    Strandwal bij Spaarnwoude; gebied Spaarnwoude-Haarlemmerliede-Spaarnwoude (60A) en gebied Zuiderpolder-Haarlem-oost-Binnenliede-Haarlemmerliede-Penningsveer (60B);

  • 61.

    A, B, C. polder Westzaan en Noorderveen, Zaandijk-Westzaan-Koog a/d Zaan; Kalverpolder, Zaansche Schans-Haaldersbroek; Jagersveld, polder Oostzaan (ten W v/d A7);

  • 62.

    B, C, D, E. Meerzicht; Nieuwe Meer; De Poel; Westeinderplassen; Oosteinderdpoel; Bovenlanden;

  • 63.

    Ronde Hoep;

  • 64.

    Amstel (64A); Holendrecht en Bullewijk (64B); Waver (64C); Gein (64D); Gaasp (64E); De Diemen (64F); Vecht en Aetveldsche polder (64G);

  • 65.

    Muiderberg;

  • 66.

    Naardermeer;

  • 67.

    Keverdijkse polder;

  • 68.

    Ankeveense en Kortenhoefse plassen;

  • 69.

    Stuwwallengebieden van het Gooi;

  • 70.

    Binnendijksche-, Overveense-, Berger- en Meentpolder;

  • 71.

    Gooimeer;

  • 72.

    Marken;

  • 73.

    Vervallen;

  • 74.

    Purmer, Ee, Purmer;

  • 75.

    Sluitgatbosch/Dijkgatbosch;

  • 76.

    Vervallen;

  • 77.

    Vervallen;

  • 78.

    De Nes, Ilperdam;

  • 79.

    Overleker Gouw (79A), De Leek (79B); Enge Leek (79C);

  • 80.

    West Engelshoek;

  • 81.

    De Ster (Nieuw-Loosdrecht);

  • 82.

    Vuntus (Oud-Loosdrecht).

1.2 Gedeputeerde staten zijn bevoegd om binnen de grenzen van de aangewezen bodembeschermingsgebieden aardkundige monumenten aan te wijzen. De aangewezen aardkundige monumenten zijn de gebieden aangewezen op de Basiskaart Aardkundige waarden Noord-Holland.

De gebieden kunnen onder de volgende namen aangehaald worden:

  • 1.

    A, 1B. Het Oude Land van Texel

  • 2.

    A, B, C, D. Westelijke kuststrook Texel (Eierlandsche duinen (7A), Stuifdijken (7B), Westerduinen en de Hors (7C) en de Slufter (7D))

  • 3.

    Eiland Wieringen

  • 4.

    A, B, C. Kleinmeer; Oude Veer; Lotmeer

  • 5.

    A, B, C. Balgzand (A), Breehorn (B) en Noorderhaaks (C) (Razende Bol) (Waddenzee)

  • 6.

    Duinen van Petten tot Den Helder (21A), Zwanenwater (21B) en duinen ten zuiden van Callantsoog (21 B)

  • 7.

    Duingebied Schoorl-Bergen

  • 8.

    Duingebied Noord-Kennemerland, Bergen-Egmond

  • 9.

    Polder Mijzen

  • 10.

    Alkmaardermeer en Uitgeestermeer

  • 11.

    Duingebied Egmond-Wijk aan Zee

  • 12.

    Duingebied ten westen van Haarlem (59) : Duinen van Nationaal Park Zuid-Kennemerland, Amsterdamse Waterleidingduinen (59A), Aerdenhout-Vogelenzang-Heemstede-Bennebroek (59B)

  • 13.

    Strandwal bij Spaarnwoude: gebied Spaarnwoude- Haarlemmerliede-Spaarnwoude (60A) en gebied Zuiderpolder -Haarlem-oost -Binnenliede -Haarlemmerliede-Penningsveer (60B)

  • 14.

    Vecht en Aetveldsche polder (64G)

  • 15.

    Naardermeer

  • 16.

    Stuwwallengebieden van het Gooi

  • 17.

    Benningbroek west

 

1.3 Een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid wordt in ieder geval bekend gemaakt in een plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

1.4 In de in het tweede lid bedoelde gebieden is hoofdstuk 10 van deze verordening van toepassing.

Bijlage 5 Instructies voor vergunningen voor inrichtingen in milieubeschermingsgebieden

A. Begripsomschrijvingen

 

In deze bijlage wordt verstaan onder:

-PGS: de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen van het Ministerie van VROM. De publicaties zijn te raadplegen via http://www.vrom.nl/pagina.html?id=20725.

-PGS 28: Vloeibare aardolieproducten- Afleveringsinstallaties en ondergrondse opslag;

-PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties;

-PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen;

-KIWA: KIWA N.V., Instituut voor certificatie, keuringen en advisering integrale kwaliteitszorg voor bouw-, water- en milieusector, gevestigd te Rijswijk;

-REIS-'87: een erkenning van KIWA op grond van beoordelingsrichtlijn (BRL-K 903) inzake het saneren van huisbrandolie- en dieselolietanks, dan wel de door Gedeputeerde staten

aangewezen erkenning van die instelling, die met betrekking tot dat onderwerp de geldende norm is;

-NPR 3218: Nederlandse praktijkrichtlijn van Nederlands Normalisatie Instituut, Buitenriolering onder vrij verval "Aanleg en onderhoud", eerste druk, juli 1984, dan wel de door Gedeputeerde staten aangewezen richtlijn van dat instituut, die met betrekking tot dat onderwerp de geldende norm is;

-NPR 3220: Nederlandse praktijkrichtlijn van Nederlands Normalisatie Instituut, Buitenriolering "Beheer", eerste druk, juni 1987, dan wel de door Gedeputeerde staten aangewezen richtlijn van dat instituut, die met betrekking tot dat onderwerp de geldende norm is;

-NPR 3221: Nederlandse praktijkrichtlijn van Nederlands Normalisatie Instituut, Buitenriolering onder over- en onderdruk "Ontwerpcriteria, aanleg en onderhoud" eerste druk, juni 1986, dan wel de door Gedeputeerde staten aangewezen richtlijn van dat instituut, die met betrekking tot dat onderwerp de geldende norm is;

-NPR 3398: Nederlandse praktijkrichtlijn van Nederlands Normalisatie Instituut, Buitenriolering "Inspectie en toestandsbeoordeling", eerste druk, april 1992, dan wel de door Gedeputeerde staten aangewezen richtlijn van dat instituut, die met betrekking tot dat onderwerp de geldende norm is;

-NEN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut uitgegeven norm;

-NVN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut uitgegeven voornorm;

-VPR: voorlopige Praktijk Richtlijn, zoals beschreven in de reeks " Bodembescherming" deel SSB, min. van VROM;

-Schadelijke stoffen: hetgeen daaronder wordt verstaan in hoofdstuk 10 van deze verordening.

B. Aanwijzing van categorieën van inrichtingen (artikel 5.2.1, eerste lid)

Categorieën van inrichtingen

Categorieën van gevallen

Volgnummer

Ligging

Activiteit

1 t/m 28 als

bedoeld in onderdeel C van

Bijlage I, behorend

bij het Besluit

Omgevingsrecht (Bor)

Grondwaterbeschermingsgebied

Het op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten in

emballage.

A1

Het op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten in bovengrondse tanks.

A2

Het op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, niet zijnde vloeibare aardolieproducten, en vloeibare afvalstoffen in emballage.

A3

Het op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, niet zijnde vloeibare aardolieproducten, en vloeibare afvalstoffen in bovengrondse tanks.

A4

Het op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen in emballage.

A5

Het op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen anders dan in emballage.

A6

Het op- en overslaan van meststoffen, niet zijnde dierlijke meststoffen.

A7

Het op- en overslaan van zuiveringsslib en compost

A8

Het opslaan van vaar-, vlieg-, of motorvoertuigen of onderdelen ervan.

A9

Het gebruiken t.b.v. het productieproces (in ruime zin) van vloeibare aardolieproducten e.a. schadelijke stoffen.

A10

Het tot stand brengen, hebben of gebruiken van leidingen t.b.v. het transport van schadelijke stoffen, niet zijnde afvalwater (productleidingen)

A11

Het tot stand brengen, hebben of gebruiken van leidingen t.b.v het transport van afvalwater (zoals bedrijfsriolering)

A12

Het tot stand brengen, hebben of gebruiken van niet eerder genoemde werken om schadelijke stoffen te vervoeren, te bergen, over te slaan of te storten

A13

Het tot stand brengen, hebben of gebruiken van wegen, parkeerterreinen of terreinen voor zover die- al dan niet tijdelijk- voor gemotoriseerd verkeer openstaan

A14

Het toepassen van bouwstoffen

A15

Het verrichten van mechnische ingrepen in de bodem dieper dan 2,5 meter

A16

C. Omschrijving van voorschriften (artikel 5.2.1, tweede lid)

VOORSCHRIFTEN TE VERBINDEN AAN DE OMGEVINGSVERGUNNING

Volgnummer

Voorschriften inhoudende de verplichting bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te treffen, zoals die in PGS 30 zijn aangegeven.

B1

Voorschriften inhoudende de verplichting de bodem te monitoren op de aanwezigheid van de stoffen die zijn opgeslagen, door het nemen van grondwatermonsters volgens de NEN- en VPR-richtlijnen die daarop van toepassing zijn; de artikelen 2.27 en 2.28 van Bijlage 1 behorende bij het Besluit opslaan in ondergrondse tanks zijn van overeenkomstige toepassing.

B2

Voorschriften inhoudende de verplichting:

- indien aan de tank een afleverinstallatie met een doorzet van meer dan 10.000 liter per jaar is verbonden, de maatregelen en voorzieningen te treffen zoals die in PGS 28 zijn aangegeven;

- indien aan de tank een afleverinstallatie met een doorzet van 10.000 liter of minder per jaar is verbonden, de maatregelen en voorzieningen te treffen zoals die in PGS 30 zijn aangegeven; indien daar sprake is van "aaneengesloten verharding" moet daar voor worden gelezen "vloeistofdichte verharding".

B3

Voorschriften inhoudende de verplichting bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te treffen zoals die in PGS 30 zijn aangegeven.

B4

Voorschriften inhoudende de verplichting de bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te treffen als bedoeld in PGS 15.

B5

Voorschriften inhoudende de verplichting dat voorzieningen dienen te zijn of te worden aangebracht welke duurzaam voorkomen dat schadelijke stoffen in de bodem kunnen komen, alsmede voorschriften inhoudende de verplichting een regelmatige controle uit te voeren ten aanzien van het functioneren van deze voorzieningen.

B6

Voorschriften inhoudende de verplichting leidingen ten behoeve van het transport van schadelijke stoffen, niet zijnde aardolieproducten en afvalwater, zodanig aan te leggen en te onderhouden dat het gehele stelsel duurzaam vloeistofdicht is, alsmede voorschriften inhoudende de verplichting leidingen voor de ingebruikname en vervolgens om de vijf jaar te inspecteren op vloeistofdichtheid.

B7

Voorschriften inhoudende de verplichting dat de aanleg, het beheer en het onderhoud van leidingen c.a. ten behoeve van het transport van afvalwater plaats vinden overeenkomstig de van toepassing zijnde Praktijkrichtlijnen NPR 3218, NPR 3220, NPR 3221 en NPR 3398.

B8

Voorschriften inhoudende de verplichting dat:

- tijdens de mechanische ingreep geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt of kan plaatsvinden;

- de mate van doorlaatbaarheid van de weerstandbiedende lagen na de ingreep niet groter is dan daarvoor;

- zodanige voorzieningen moeten worden getroffen dat tijdens het gebruik van het boorgat geen verontreinigende stoffen via dit boorgat in de bodem kunnen komen;

- bij de beëindiging van een boring het ontstane boorgat volledig afsluitend wordt opgevuld.

B9

Voorschrift inhoudende de verplichting dat op of onder het maaiveld slechts bouwstoffen mogen worden toegepast als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.

Voorschrift inhoudende de verplichting dat hergebruik van verontreinigde grond als bodem slechts is toegestaan als deze afkomstig is van binnen het grondwaterbeschermingsgebied en voldaan is aan de eisen van de Vrijstellingsregeling grondverzet (Stcrt. 1999, nr. 180), indien van toepassing.

B10

Instructiebepalingen

Activiteit

De van toepassing zijnde voorschriften

Mogelijkheden van afwijzing/nadere eisen

A1

B5

A2

B1, B3

A3

B5

A4

B4

A5

B5

A6

B6

A7

B6

A8

B6

Indien de opslag 250 kg of minder is, hoeft B7 niet te worden opgenomen.

A9

B6

A10

B6

A11

B6

Indien het minder risicovolle leidingen betreft kan met betrekking tot de inspectie ook een periode van 10 jaar worden opgenomen.

A12

B8

A13

B6

A14

B6

B7 alleen opnemen indien van toepassing.

A15

B10

A16

B9

A17

B9

Bijlage 6 Categorieën bedrijven met een bodemindex 2 en 3 volgens de brochure: "Bedrijven en milieuzonering", VNG, Groene reeks nr. 80, juli 1992

OPSLAGEN GEVAARLIJKE STOFFEN

brandbare vloeistoffen, ondergronds, K1/K2/K3-kl.

brandbare vloeistoffen, bovengronds, K1/K2/K3-kl.

bestrijdingsmiddelen

gier / drijfmest (open en gesloten)

INSTALLATIES

vatenspoelinstallaties

stookinstallatie, olie, >= 50 MW

stookinstallatie, kolen, >= 50 MW

motorbrandstofpompen

LAND- EN TUINBOUW

01.16 intensieve veehouderij:

- varkensmesterijen

- kalvermesterijen

- stiermesterijen

01.21/.27 tuinbouwbedrijven met open grondteelt

01.28 bijzondere tuinbouwbedrijven:

- champignonkwekerijen (algemeen)

- champignonkwekerijen met mestfermentatie

- bloembollen-droog- en prepareerbedrijven

01.29 tuinbouwbedrijven met bedekte teelt (kassen)

- zonder kasverwarming

- met kasverwarming, met olie

- met kasverwarming, met kolen

01.4 agrarische dienstverlenende bedrijven met opslag bestrijdingsmiddelen

20/21 VOEDINGS- EN GENOTMIDDELENINDUSTRIE

20.51 suikerfabrieken (biet-)

20.61 olie- en vettenfabrieken (zonder en met hexaan-extractie)

20.62 margarinefabrieken e.d., p.c. >= 250.000 t/j

21.41 gist- en spiritusfabrieken, p.c. >= 5.000 t/j

22 TEXTIELINDUSTRIE

22.41 textielblekerijen, -ververijen, -drukkerijen

22.42 loonblekerijen, -ververijen, -drukkerijen

22.43 textielveredelingsbedrijven n.e.g.

24 LEDERWARENINDUSTRIE

24.1 lederfabrieken

25 HOUT EN MEUBELINDUSTRIE

25.23 houtconserveringsbedrijven (druk/vacuumprocessen of drenken e.d.)

25.71 meubelfabrieken (incl. lakspuiterij)

27 GRAFISCHE INDUSTRIE EN UITGEVERIJEN

27.11 dagbladdrukkerijen

27.13 vlakdrukkerijen:

- offset-vellen-drukkerijen

- offset-rotatie-drukkerijen (groot, met thermische drogerij)

27.14 rotatie-diepdrukkerijen

28 AARDOLIE- EN STEENKOOLVERWERKENDE INDUSTRIE

28.1 aardolieraffinaderijen

28.21 cokesfabrieken

28.22 bitumineus wegenbouwmaterialenfabrieken

28.23 bitumineus dakbedekkingsmaterialenfabrieken

28.24 smeerolien- en vettenfabrieken

28.29 overige aardolie- en steenkoolproduktenfabrieken:

- steenkoolproduktenfabrieken n.e.g.

- aardolieproduktenfabrieken n.e.g.

29 CHEMISCHE INDUSTRIE

29.1 kunstmeststoffenfabrieken

29.2 kunstharsenfabrieken e.d.

29.3 kleur- en verfstoffenfabrieken

29.42 anorg. chemische grondstoffenfabrieken n.e.g.

29.43 synth. reuk- en smaakstoffenfabrieken

29.49.1 methanolfabrieken

29.49.2 vetzuren- en alkanolenfabrieken (niet synthetisch)

29.49.3 grondstoffenfabrieken voor geneesmiddelen en fijnchemicalien

29.49.4 organ. chemische grondstoffenfabrieken n.e.g.

29.51 verf-, lak- en vernisfabrieken

29.71 zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken

29.8 chem. bestrijdingsmiddelenfabrieken

29.91 lijm- en plakmiddelenfabrieken

29.92 chem. kantoorbenodigdhedenfabrieken

29.93 poetsmiddelenfabrieken

29.94 fotochem. prod.fabrieken

29.95 springstoffen-, vuurwerk- e.d. fabrieken

29.99 chem. productenfabrieken n.e.g.

30 KUNSTMATIGE EN SYNTHETISCHE GAREN- EN VEZELFABRIEKEN

30.0 kunstmatige en synthetische garen- en vezelfabrieken

31 RUBBER- EN KUNSTSTOFVERWERKENDE INDUSTRIE

31.2 loopvlakvernieuwingsbedrijven, vloeropp. >= 100 m2

32.41 cementfabrieken, p.c. >= 100.000 t/j

32.43 gipsfabrieken, p.c. >= 100.000 t/j

32.52 asbestcementwarenfabrieken, p.c. >= 100 t/d

33 BASIS METAALINDUSTRIE

33.1 ruwijzer- en staalfabrieken

33.2 stalen-buizenfabrieken

33.31 koudbandwalserijen, p.o. >= 2.000 m2

33.32 profielzetterijen, p.o. >= 2.000 m2

33.33 draadtrekkerijen e.d., p.o. >= 2.000 m2

33.41 non-ferro-metaalerts-voorbewerkingsbedrijven

33.42 primaire non-ferro-metaalfabrieken

33.43 non-ferro-metaalsmelterijen e.d.

33.44 non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.

34 METAALPRODUKTENINDUSTRIE

34.01 ijzer- en staalgieterijen

34.02 non-ferro-metaalgieterijen

34.11 grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken, p.o. >= 2.000 m 2

34.12 stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven

34.2 schroeven, massadraaiwerk-, veren- e.d. industrie

34.3 tank-, reservoir- en pijpleidingbouwbedrijven

34.4 overige constructiewerkplaatsen (excl. lakken):

- gesloten gebouwen

- in open lucht

34.5 metalen meubelfabr. e.d. (incl. lakken en moffelen)

34.6 metalen emballage ind. (incl. lakken en moffelen)

34.7 c.v.-ketel en -radiatorenfabrieken (excl. moffelen)

34.8 overige metaalwarenind.

34.91 smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.

34.93 metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:

- algemeen

- mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)

- anodiseren, eloxeren

- chemische oppervlaktebehandeling

- emailleren

- galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen e.d.)

- metaalharden

- lakspuiten en moffelen

- scoperen (opspuiten van zink)

- thermisch verzinken

- thermisch vertinnen

35 MACHINE-INDUSTRIE

35 machine-industrie:

- p.o. >= 2.000 m2

- met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW

36 ELEKTROTECHNISCHE INDUSTRIE

36.21 elektromotoren- en generatorenfabrieken

36.22 schakel- en installatiemateriaalfabrieken

36.91 accumulatoren- en batterijenfabrieken

36.92 lampenfabrieken

36.95.1 fabrieken voor gedrukte bedrading

36.97/.98 elektrische en elektrotechnische apparatenfabrieken

37 TRANSPORTMIDDELENINDUSTRIE

37.1 .........

37.41 scheepsbouw- en reparatiebedrijven:

t/m .45

- houten schepen

- kunststof schepen

- metalen schepen en/of proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW

37.46 scheepsschilder- en schoonmaakbedr. e.d.

37.47 scheepssloperijen

37.5 wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen (lijnwerkplaatsen):

- algemeen

- met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW

37.7 vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven

39 OVERIGE INDUSTRIE

39.99.1 compostbedrijven (open en gesloten)

40 OPENBARE NUTSBEDRIJVEN

40.11 elektriciteitsproduktiebedrijven (vermogen >= 50 MW):

- kolengestookt

- oliegestookt

61/62 GROOTHANDEL

61.18 dierlijke meststoffen, gesloten opslag

61.41 ertsen (incl. overslag)

56

61.44 minerale olieprodukten (excl. brandstoffen)

61.45 vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen (algemeen assortiment)

61.46 vaste brandstoffen: kolenterminal (opslagopp. >= 2.000 m2)

61.47 vloeibare brandstoffen: vloeistoffen

61.51 chemische grondstoffen en chemicalien voor industriele toepassing

61.52 bestrijdingsmiddelen

62.91,.92 schroot:

- algemeen

- met schredders, persen

- autosloperijen

65/66 DETAILHANDEL

66.31 benzine-service-stations (zonder en met LPG)

66.71 huisbrandstoffen

68 REPARATIEBEDRIJVEN VOOR GEBRUIKSGOEDEREN

68.21 autoreparatiebedrijven (excl. plaatwerken, spuiten en tectyleren)

68.29 autoreparatiebedrijven n.e.g. met tectyleerderij

72 WEGVERVOER

72.3 goederenwegvervoerbedrijf met schoonmaken tanks

73 ZEEVAART

73.3 zeevaart laad-, los- en overslagbedrijven:

- stukgoed

- ertsen, mineralen e.d.

- steenkool

- olie, LPG e.d.

- tankercleaning

74 BINNENVAART

74.2 binnenvaart laad-, los- en overslagbedrijven:

- ertsen, mineralen e.d.

- steenkool

- olie, LPG e.d.

- tankercleaning

75 LUCHTVAART

75.21. luchthavens

75.21.3 vliegtuigverhuurbedrijven

90 OPENBAAR BESTUUR

90.6 land-, lucht- en zeemachtkazernes e.d.

96 SPORT EN RECREATIE

96.12.2 sportaccommodaties:

- skelterbanen

- autocircuits, motorcrossterreinen e.d.

98 OVERIGE DIENSTVERLENENDE BEDRIJVEN

98.11.2 vuilstortplaatsen

98.11.3 vuiloverslagstations

98.11.4 gemeentewerven, chemisch afvaldepots

98.13 afvalverwerkingsbedrijven:

- verwerking afgewerkte olie

- kabelbranderijen

- oplosmiddelterugwinning

- vuilverbrandingsinrichtingen: huisvuil, slib

- vuilverbrandingsinrichtingen: chemisch afval

- verwerking fotochemisch en galvano-afval

98.14 ongedierte bestrijdings- en ontsmettingsbedrijven

98.32 chemische wasserijen en ververijen

 

Bijlage 7 Categorieën van bedrijven met bodemindex 3 volgens de brochure "Bedrijven en milieuzonering", VNG, Groene reeks nr. 80, juli 1992

_______________________________________________________________

Sbi-code bedrijfstype

_______________________________________________________________

Land- en tuinbouw

01.4 agrarische dienstverlenende bedrijven met opslag bestrijdingsmiddelen

Lederwarenindustrie

24.1 lederfabrieken

Hout- en meubelindustrie

25.23 houtconsereringsbedrijven (druk/vacuumprocessen of drenken e.d.)

Aardolie- en steenkoolverwerkende industrie

28.1 aardolieraffinaderijen

28.21 cokesfabrieken

Chemische industrie

29.2 kunstharsfabrieken e.d.

29.3 kleur- en verfstoffenfabrieken

29.42 anorg. chemische grondstoffenfabrieken (niet elders genoemd)

29.49.3 grondstoffenfabrieken voor geneesmiddelen en fijnchemicalien, p.c. > =1.000 t/j

29.49.4 organ. chemische grondstoffenfabrieken (niet elders genoemd)

29.51 verf-, lak- en vernisfabrieken

29.71 zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken

29.8 chemische bestrijdingsmiddelenfabrieken

29.91 lijm- en plakmiddelenfabrieken

29.92 chem. kantoorbenodigdhedenfabrieken

29.93 lijm- en plakmiddelenfabrieken

29.94 fotochemische productiefabrieken

29.95 springstoffen-, vuurwerk- e.d. fabrieken

29.99 chem. productenfabrieken (niet elders genoemd)

Kunstmatige en synthetische garen- en vezelfabrieken

30.0 kunstmatige en synthetische garen- en vezelfabrieken

Basis metaalindustrie

33.1 ruwijzer- en staalfabrieken

33.2 stalen-buizenfabrieken, p.o. >= 2.000 m2

33.41 non-ferro-metaalerts-voorbewerkingsbedrijven, p.c. >= 1.000 t/j

33.42 primaire non-ferrometaalfabrieken, p.c. >= 1.000 t/j

33.43 non-ferro-metaalsmelterijen e.d., p.c. >= 4.000 t/j

Metaalproductenindustrie

34.4 overige constructiewerkplaatsen (excl. lakken), in open lucht, p.o. >= 2.000 m2

34.5 metalen meubelfabr. e.d. (incl. lakken en moffelen)

34.6 metalen emballage ind. (incl. lakken en moffelen)

34.8 overige metaalwarenind.

34.93 metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:

- algemeen

- anodiseren

- chemische oppervlaktebehandeling

- galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen e.d.)

Elektrotechnische industrie

36.21 elektromotoren- en generatorenfabrieken

59

36.22 schakel- en installatiemateriaalfabrieken

36.92 lampenfabrieken

36.95.1 fabrieken voor gedrukte bedrading

Transportmiddelenindustrie

37.41 t/m .45 scheepsbouw- en reparatiebedrijven voor metalen schepen >= 25m en/of proefdraaien

verbrandingsmotoren >= 1 MW

37.46 scheepsschilder- en schoonmaakbedr. e.d.

37.47 scheepssloperijen

Groothandel

61.47 vloeibare brandstoffen: vloeistoffen o.c. >= 100.000 m3

61.51 chemische grondstoffen en chemicalien voor industriele toepassing

62.91.92 schroot, met shredders, persen autosloperijen

Zeevaart

73.3 zeevaart laad-, los- en overslagbedrijven:

- steenkool

- olie, LPG e.d.

- tankercleaning

Binnenvaart

74.2 binnenvaart laad-, los- en overslagbedrijven:

- steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2

- tankercleaning

Openbaar bestuur

90.6 land-, lucht- en zeemachtkazernes e.d.

Bijlage 8 Overige regels ter bescherming van de bodem

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 12 januari 2004 met besluit nr. 68 de geactualiseerde ‘Kaart aardkundige waarden Noord-Holland’ vastgesteld als uitwerking van de vastgestelde herziening van het beleid voor de bescherming van gebieden met bijzondere waarden (Document ‘Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden’, inclusief bijlagen, Projectnummer B01B0497/tba). Tevens zijn ook vastgesteld de gedetailleerde kaarten van de gebieden met de 17 potentiële aardkundige monumenten (Document ‘Aardkundige Monumenten in Noord-Holland’, Projectnummer B03B0255), ten behoeve van de opname in de Provinciale Milieuverordening.

 

Aardkundige Monumenten

In het document ‘Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden’ is geregeld wat er wel en wat er niet binnen de grenzen van de aangewezen gebieden wordt toegestaan:

Eenheid

Sublocatie

Gebiedsnaam

Fenomeen

Niet toegestane activiteiten

Bijzonderheden

1

1

Oude Land van Texel.

Glaciale opduiking.

Afgraven en egaliseren;

Grootschalige ingrepen;

Intensieve veehouderij;

Verblijfs-recreatie.

Versnippering in het gebied moet worden tegen gegeaan.

1A

1A Oude Land van Texel, Den Hoorn.

Glaciale rug met steilwand.

Vegetatie aanbrengen;

fixatie steilwand.

Publiek informeren over kwetsbaarheid van het gebied.

1B

Oude Land van Texel, De Hooge Berg.

Keileembult.

Diepploegen;

Egaliseren;

Grondverzet;

Grondstofwinning

Publiek informeren over kwetsbaarheid van het gebied.

7

7A

Eierlandse Duinen Texel

Jonge en Oude Duinen.

Afgraven en egaliseren;

Geen gebiedsvreemd water inlaten;

Groot- en kleinschalige ingrepen.

Zorgvuldig gestuurde en kleinschalige natuurontwikkeling die recht doet aan de natuurlijke actieve processen in het gebied, alsmede begeleide recreatie zijn toegestaan

7C

Westerduinen en de Hors Texel.

Actief duinsysteem, voormalige zeereep.

Afgraven en egaliseren;

Geen gebiedsvreemd water inlaten;

Groot- en kleinschalige ingrepen;

Zorgvuldig gestuurde en kleinschalige natuurontwikkeling die recht doet aan de natuurlijke actieve processen in het gebied, alsmede begeleide recreatie zijn toegestaan.

7D

De Slufter Texel

Actief getijdensysteem in de duinen.

Afgraven en egaliseren;

Geen gebiedsvreemd water inlaten;

Groot- en kleinschalige ingrepen;

Zorgvuldig gestuurde en kleinschalige natuurontwikkeling die recht doet aan de natuurlijke actieve processen in het gebied, alsmede begeleide recreatie zijn toegestaan.

9

9

Eiland wieringen.

Keileembult Stuwwal, Smeltwaterdalen, Kliffen, Kreekbeddingen

Aantasting macro- en microrelief;

Afgraven,

Einde grasland;

Ontgronden;

Egaliseren;

Klein- en grootschalige

ingrepen;

verblijfsrecreatie en intensieve dagrecreatie;

militaire oefenterreinen;

boringen.

Aandacht gewenst voor vergravingen en egalisatie va kleine reliëfelementen.

13

13B

Oude Veer, Anna Paulowna.

Voormalig kreeksysteem

en

kwelder/wad.

           

           

Aantasting reliëf;

Einde grasland;

Groot- en kleinschalige

ingrepen;

Boringen.

Om het water van het Hoge en Lage Oude Veer open te

houden moet op zorgvuldige wijze het proces van verlanding worden tegen gegaan.

14

14A

Balgzand,

Waddenzee.

 

           

           

Buitendijkse

zandplaten.

Ontgronding;

Zandwinning;

Baggeren of afgraven;

Verstoring van het dynamische milieu;

14

14B

Breehorn,

Waddenzee.    

 

Buitendijkse

zandplaten

en abrasievlak.

Ontgronding;

Zandwinning;

Baggeren of afgraven;

Verstoring van het dynamische milieu;  

14

14C

Noorderhaaks      

Zandplaat en buiten delta.  

Ontgronding;

Zandwinning;

Baggeren of afgraven;

Verstoring van het dynamische milieu;

21

21A

Duinen Petten - Den Helder.

Jonge- en Oude

Duinen.

Fysiekeaantasting;

Vergraving,

Grondverzet;

Zandwinning;

Inlaat gebiedsvreemd water,

Groot- en kleinschalige ingrepen,

Verblijfsrecreatie,

Intensieve dagrecreatie,

Stortplaatsen,

Militaire oefenterreinen,

Boringen.

21

21B

Zwanenwater -

Callantsoog. 

Duinmeer in

Jonge duinen.

Fysieke aantasting;

Vergraving,

Grondverzet;

Zandwinning;

Inlaat gebiedsvreemd water,

Groot- en kleinschalige ingrepen,

Verblijfs-recreatie,

Intensieve dagrecreatie,

Stortplaatsen,

militaire oefenterreinen,

Boringen. 

Maatregelen ten

behoeve van

natuurbeheer, zoals

baggeren van het

meer is mogelijk

maar wel zonder

aantasting van de

ondergrond.

24

24D

Benningbroek-West.

Getijde- inversieruggen en getijden welvingen.

Afgraven,

Egaliseren;

Ontwateren;

Versnippering.

Op percelen in het

gebied, in particulier

eigendom, zijn de

normale (agrarische)

bedrijfsactiviteiten

toegestaan.

De zichtbare welvingen en

inversieruggen

mogen niet worden

aangetast.

Aandacht voor een

goede constante

waterbeheersing.

35

35

Duingebied Schoorl - Bergen.

Jonge duinen met

binnen/loopduin. 

Afgraven;

Inlaten gebiedsvreemd water,

Groot- en kleinschalige ingrepen;

intensieve veehouderij.           

Dynamisch duinbeheer (bv. grootschalige

verstuiving) is mogelijk.

Begrazing met vee t.b.v. natuurbeheer is mogelijk.

36

36

Duingebied Noord-Kennemerland,

Bergen-Egmond.

Jonge duinen met loopduinen,

valleien en

kamduinen.

Afgraven;

Inlaten gebiedsvreemd water,

Verblijfsrecreatie,

Intensieve dagrecreatie,

Stortplaatsen,

Militaire oefenterreinen,

Boringen.    

Dynamisch duinbeheer,

natuurontwikkelingsprojecten en dynamisch zeereepbeheer is mogelijk.

41

41

Polder Mijzen  

Laagveengebied,

actieve laagveenvorming.

Peilverlaging;

Eutrofiering;

Inlaat gebiedsvreemd water;

Fysieke ingrepen;

Groot- en kleinschalige ingrepen;

Eindegrasland;

Intensieve veehouderij,

Verblijfsrecreatie;

Intensieve dagrecreatie;

Boringen;

Stortplaatsen;

Militaire oefenterreinen    

Een goede afstemming met

betrekking tot het waterpeilbeheer is noodzakelijk.

57

57A

Alkmaardermeer,

Uitgeestermeer

Oorspronkelijk meer, IJverbinding,

Niet Ingepolderd.

Fysische ingrepen;

Vergraven;

Egaliseren;

Ophogen;

Dichtstorten.    

Een sterke golfslag, snel varen, kan de randen van het meer, daar waar het niet bedijkt is, aantasten.

58

58

Duingebied Egmond,

Wijk aan Zee

Duinen met loopduin, Kamduin en

Uitblazingsvlakte.

Afgraven;

Egaliseren;

Groot- en kleinschalige ingrepen;

Beheermaatregelen ten behoeve van dynamisch

duinbeheer, Dynamisch zeereepbeheer en

natuurontwikkeling zijn mogelijk.

59

59A

Kennemerduinen,

Duin & kruidberg,

Amsterdamse

Waterleiding Duinen.

Jonge duinen    

Vergraven;

egaliseren;

ontgronden;

inlaat gebiedsvreemd water;

groot- en kleinschalige ingrepen;

verblijfsrecreatie;

intensieve dagrecreatie;

boringen;

militaire oefenterreinen

Beheermaatregelen ten behoeve van dynamisch

duinbeheer, Dynamisch

zeereepbeheer en

natuurontwikkeling zijn mogelijk.

60

60

Spaarnwoude -

Haarlemmerliede

Oude Strandwal,

veen en kleidek

op strandvlakte

Vergraven;

ontgronding;

egalisatie;

peilverlaging;

inlaat gebiedsvreemd water; groot- en kleinschalige ingrepen;

verblijfs-recreatie;

intensieve dagrecreatie;

boringen;

stortplaatsen;

militaire oefenterreinen.       

Het oorspronkelijke reliëf moet zoveel mogelijk behouden blijven.

Kleinschalige waterberging nabij het te bouwen stadion in de Zuiderpolder is in principe mogelijk.

64

64C

De Waver   

Laaglandrivier

e.o. met

inversie

kreekruggen / oeverwallen

Stromen niet rechttrekken;

aantasting  oeverwallen;

aantasting boezem-landen en veenlandjes;

groot- en kleinschalige ingrepen;

verblijfsrecreatie;

intensieve dagrecreatie;

stortplaatsen; 

boringen          

Beperking van recreatief gebruik van het gebied (watersport).

64G

De Vecht en

Aetveldsche Polder,

Weesp-Muiden

Voormalige gerijde rivier

Stromen niet rechttrekken;

aantasting oeverwallen;

aantasting boezemlanden en

veenlandjes;

groot- en kleinschalige ingrepen;

verblijfsrecreatie;

intensieve dagrecreatie;

stortplaatsen;

boringen; 

vergraven;

egaliseren.

Het huidige relief en de geologische opbouw zijn bijzonder van belang.

66

66

Naardermeer

Natuurlijk meer,

veenvorming

Verdroging;

eutrofiering;

fysieke aantasting;

groot- en kleinschalige ingrepen;

einde grasland;

intensieve veehouderij;

verblijfsrecreatie;

intensieve dagrecreatie;

boringen;

aanleg

stortplaatsen;

militaire oefenterreinen

Maatregelen ten behoeve van natuurbeheer zijn

mogelijk. Uitgraven van de meerbodem moet met zorg

gebeuren anders gaan delen van het historische pollenbestand verloren.

69

69A

’t Gooi-Noord, Tafelbergheide,

Bikbergen, Limitsche Heide

Stuwwal met

sandr,

smeltwaterdalen,

dekzand, klifje.

Afgraven;

ontgronden;

egaliseren;

versnippering;

groot- en kleinschalige

ingrepen;

intensieve veehouderij;

verblijfsrecreatie.

Het oorspronkelijke relief moet in stand worden gehouden.

Begrazing met vee ten behoeve van natuurbeheer is

mogelijk.

69

69B

Bussummer- en

Westerheide

(Hilversum-Bussum-

Laren)

Stuwwal, sandr,

dekzandrug

Afgraven;

ontgronden;

egaliseren;

versnippering;

groot- en kleinschalige ingrepen;

intensieve veehouderij; verblijfsrecreatie.

Het oorspronkelijke relief moet in stand worden gehouden.

Begrazing met vee ten behoeve van natuurbeheer is

mogelijk.

69

69B1

De Lange Heul,

Bussummerheide

(Hilversum)

Dekzandrugsysteem.

Afgraven;

ontgronden;

egaliseren;

versnippering;

groot- en kleinschalige ingrepen;

intensieve veehouderij;

verblijfsrecreatie.

Het oorspronkelijke reliëf moet in stand worden gehouden.

Begrazing met vee ten behoeve van natuurbeheer is

mogelijk.

69

69B2

Aardjesberg,

Westerheide

(Hilversum)

Keileemafzettingen op sandr

Afgraven;

ontgronden;

egaliseren;

versnippering;

groot- en kleinschalige

ingrepen;

intensieve veehouderij;

verblijfsrecreatie.

Het oorspronkelijke reliëf moet in stand worden gehouden.

Begrazing met vee ten behoeve van natuurbeheer is

mogelijk.

69

69E

Zuiderheide, Witte Bergen,

Laarderwasmeren

(Laren-Hilversum).

Stuwwalflank,

dek- en actief

stuifzand, vennen.

Afgraven;

ontgronden;

egaliseren;

versnippering;

groot- en kleinschalige

ingrepen;

intensieve veehouderij;

verblijfsrecreatie

Het oorspronkelijke relief moet in stand worden gehouden.

Begrazing met vee ten behoeve van natuurbeheer is

mogelijk

 

69

69G

Hoorneboeg-Zwarte

Berg e.o.,

Smithuyser-bos,

Wasmeren

(Hilversum).

Stuwwal,

Smeltwaterafzettingen en Windvormafzettingen.

Afgraven;

ontgronden;

egaliseren;

versnippering;

groot- en kleinschalige

ingrepen;

intensieve veehouderij;

verblijfsrecreatie.

Het oorspronkelijke relief moet in stand worden gehouden.

Begrazing met vee ten behoeve van natuurbeheer is

mogelijk

Bijlage 9 Lijst van schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 10.1.2, eerste lid, van de Provinciale milieuverordening Noord-Holland 2008

1. Organische halogeenverbindingen die toxisch of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen kunnen ontstaan.

2. Organische fosforverbindingen die toxisch of perisistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen kunnen ontstaan.

3. Organische tinverbindingen die toxisch of perisistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen kunnen ontstaan.

4. Organische zuurstofverbindingen die toxisch of perisistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen kunnen ontstaan.

5. Organische stikstofverbindingen die toxisch of perisistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen kunnen ontstaan.

6. Organische zwavelverbindingen die toxisch of perisistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen kunnen ontstaan.

7. Organische silicumverbindingen die toxisch of perisistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen kunnen ontstaan.

8. Cyaniden.

9. Chloriden, bromiden, fluoriden.

10. Sulfaten.

11. Ammoniak, nitraten en nitrieten.

12. Minerale oliën.

13. Polycyclische en aromatische koolwaterstoffen.

14. De volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen daarvan:

- kwik - cadmium - nikkel - zink

-koper - selenium - chroom - lood - molybdeen

- arsenicum - antimoon - barium - titaan - tin

- uranium - beryllium - borium - thallium - vanadium

- kobalt - natrium - tellurium - zilver - aluminium

- kalium

15. Stoffen, of afgeleiden daarvan, waarvan is aangetoond of het vermoeden bestaat dat zij kankerverwekkende, mutagene of teratogene werking hebben.

16. Stoffen, of afgeleiden daarvan, waarvan is aangetoond of het vermoeden bestaat dat zij een schadelijke werking hebben op de smaak, de geur of de kleur van het grondwater.