Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR83398
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR83398/1
Regeling vervallen per 04-06-2014
Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2008
Geldend van 14-02-2008 t/m 03-06-2014
De raad van de gemeente Echt-Susteren,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren
d.d. 15 januari 2008;
gelet op de artikelen 44, tweede en derde lid, 95 tot en met 99 en 147 van de Gemeentewet,
gelet op het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden;
gelet op de circulaires van de Vereniging Nederlandse Gemeente van 17 mei 2006 (U20060890), 7 juli 2006 (U200601086) en 29 maart 2007 (U200700476);
Besluit:
vast te stellen de volgende verordening
Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2008
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
commissie: een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet;
- b.
Rechtspositiebesluit wethouders: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 243;
- c.
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 244;
- d.
Regeling rechtspositie wethouders: de ministeriële regeling van 20 februari 2001, Stcrt. 41 als bedoeld in artikel 23 van het Rechtspositiebesluit wethouders;
- e.
Verplaatsingskostenregeling 1989: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 20 oktober 1989, nr. AB87/74/U6DGMP/AV/FAR, Stcrt. 212;
- f.
Reisregeling binnenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56;
- g.
Reisregeling buitenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 12 september 1994, nr. AD94/U1011, Stcrt. 181;
- h.
raadslid: lid van de gemeenteraad, niet zijnde wethouder;
- i.
griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet;
- j.
gemeentesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 102 van de Gemeentewet.
Hoofdstuk 2 Voorzieningen voor raadsleden
Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden
De vergoeding voor de werkzaamheden bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, is gelijk aan het door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor
gemeenteklasse 9 vastgestelde maximum.
Artikel 3 Onkostenvergoeding
-
1. De vergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten is gelijk aan het bedrag voor gemeenteklasse 9, vermeld in tabel II van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
-
2. Ten aanzien van een raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, is in afwijking van het eerste lid de onkostenvergoeding gelijk aan het bedrag voor gemeenteklasse 9, vermeld in tabel III van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Artikel 4 Berekening en betaling vaste vergoedingen
-
1. Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar raadslid is geweest ontvangt de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar raadslid is geweest.
-
2. De betaling van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, geschiedt in maandelijkse termijnen.
Artikel 5 Reiskosten
-
1.
-
Aan het raadslid worden de ten behoeve van de gemeente gemaakte kosten in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur vergoed.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft:
a. bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;
b. bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders.
-
Artikel 6 Verblijfkosten
De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de
gemeente worden aan het raadslid vergoed.
Artikel 7 Cursus, congres, seminar of symposium
-
1. De kosten van deelname van een raadslid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.
-
2. Het raadslid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van algemeen belang is in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap.
Artikel 8 Computer
-
1. Op aanvraag stelt het college het raadslid ten laste van de gemeente voor de uitoefening van het raadslidmaatschap een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking.
-
2. Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld, verleent het college een raadslid op aanvraag voor de uitoefening van het raadslidmaatschap een tegemoetkoming tot maximaal € 1.000,-- per zittingsperiode van vier jaar voor:
a. aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software, of
b. gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software.
-
3. Voor zover er sprake is van een belastingheffing in verband met een ten laste van de gemeente ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid, ontvangt het raadslid ten laste van de gemeente op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke het college aan raadsleden in bruikleen ter beschikking stelt.
-
4. Het raadslid ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de gemeente.
-
5. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.
Artikel 9 Kinderopvang
(vervallen).
Artikel 10 Spaarloonregeling/levensloopregeling
-
1. Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan op aanvraag deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldende spaarloonregeling.
-
2. Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan deelnemen aan de levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
-
3. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien het raadslid gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling.
-
4. Gelet op het bepaalde in artikel 99 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.
Artikel 10a Fietsregeling
-
1. Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op deloonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kandeelnemen aan de fietsregeling als bedoeld in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.Naar keuze van het raadslid wordt de raadsvergoeding dan wel vaste onkostenvergoeding verminderdmet de vergoeding voor de fiets als bedoeld in de Uitvoeringsregeling.
-
2. Gelet op het bepaalde in artikel 99 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoedingvan de gemeente.
Artikel 11 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid
De vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, kan op verzoek van een raadslid worden
verlaagd in het geval hij een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeids-ongeschiktheid.
Artikel 12 Compensatie korting werkloosheidsuitkering
-
1. In het geval een raadslid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
-
2. In het geval dat een raadslid een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
Artikel 13 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad
-
1. Een raadslid dat op grond van artikel 77 van de Gemeentewet meer dan 30 dagen onafgebroken hetvoorzitterschap van de gemeenteraad waarneemt, ontvangt voor die waarneming een toeslag van 8%van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden over de tijd van de waarneming.
-
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onkostenvergoeding, bedoeld inartikel 3.
Artikel 13a Ziektekostenvoorziening
Niet van toepassing
Artikel 13b Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte
Niet van toepassing
Hoofdstuk 3 Voorzieningen voor wethouders
Artikel 14 Onkostenvergoeding
De vergoeding voor aan de uitoefening van het wethouderschap verbonden kosten is gelijk aan het bedrag voor de inwonersklasse 18.001 en meer, vermeld in artikel 25 van het Rechtspositiebesluit wethouders.
Artikel 15 Reiskosten woon-werkverkeer
De tegemoetkoming voor het reizen tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling van de wethouder is gelijk aan de vergoeding bedoeld in artikel 3 van de Regeling rechtspositie wethouders.
Artikel 16 Zakelijke reiskosten
-
1. Aan de wethouder wordt naast de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 15 vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 15 bedoelde reizen ten behoeve van de gemeente gemaakt. De vergoeding betreft:
a. bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de reiskosten;
b. bij gebruik van een eigen personenauto: de vergoeding als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders;
c. een vergoeding van de noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten;
d. op aanvraag worden de reiskosten voor de zakelijke reizen van de wethouder gesaldeerd overeenkomstig de regeling voor gemeentelijk personeel. Indien geen regeling als bedoeld in de eerste volzin is vastgesteld vindt op aanvraag saldering van de reiskosten voor de zakelijke reizen van de wethouder plaats overeenkomstig artikel 4a van de Reisregeling binnenland, artikel 2a van de Reisregeling buitenland en artikel 13a van de krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989
vastgestelde Verplaatsingskostenregeling 1989.
Artikel 17 Dienstauto
Niet van toepassing.
Artikel 18 Verblijfkosten
(vervallen)
Artikel 19 Buitenlandse dienstreis
-
1. Indien de wethouder in het gemeentelijk belang een reis buiten Nederland maakt worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.
-
2. Voor een reis in het gemeentelijk belang buiten Nederland, niet zijnde een reis naar een Europese instelling, is vooraf toestemming van het college vereist. De gemeenteraad kan aan deze toestemming voorwaarden verbinden.
Artikel 20 Cursus, congres, seminar of symposium
-
1. De kosten van deelname van een wethouder aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.
-
2. De wethouder die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van algemeen belang is in verband met de uitoefening van het ambt van wethouder.
Artikel 21 Computer
-
- 1.
Op aanvraag stelt het college de wethouder ten laste van de gemeentevoor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking.
- 2.
Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software terbeschikking is gesteld, verleent het college de wethouder op aanvraag voor de uitoefening van het ambt een tegemoetkoming tot maximaal € 1.000,-- per zittingsperiode voor:
- 1.
-
a. aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software, of
-
b. gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software.
-
- 3.
Voor zover er sprake is van een belastingheffing in verband met een ten laste van de gemeente ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid ontvangt de wethouder ten laste van de gemeente op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke het college aan wethouders in bruikleen ter beschikking stelt.
- 4.
De wethouder ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de gemeente.
- 5.
Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.
- 3.
Artikel 22 Mobiele telefoon
Niet van toepassing.
Artikel 23 Spaarloonregeling/levensloopregeling
-
1. De wethouder kan op aanvraag deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldendespaarloonregeling.
-
2. De wethouder kan deelnemen aan de levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op deloonbelasting 1964.
-
3. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien de wethouder gebruik maakt van dewettelijke levensloopregeling.
-
4. Gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.
Artikel 23a Fietsregeling
-
1. De wethouder kan deelnemen aan de fietsregeling als bedoeld in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Naar keuze van de wethouder wordt de bezoldiging dan wel vaste onkostenvergoeding dan wel eindejaarsuitkering verminderd met de vergoeding voor de fiets als bedoeld in de Uitvoeringsregeling.
-
2. Gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.
Artikel 24 Reis- pensionkosten en verhuiskosten bij benoeming
De wethouder die bij benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt heeft ten laste van de
gemeente aanspraak op vergoeding van:
- a.
reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de Regeling rechtspositie wethouders;
- b.
verhuiskosten in verband met de benoeming als wethouder overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de Regeling rechtspositie wethouders.
Artikel 25 Kinderopvang
(vervallen)
Hoofdstuk 4 Voorzieningen voor commissieleden
Artikel 26 Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
-
- 1.
De vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies bedoeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is gelijk aan het door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor gemeenteklasse 3 vastgestelde maximum.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 96 van de Gemeentewet ontvangt.
- 3.
Geen vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie
- 1.
-
a. als raadslid of wethouder;
-
b. uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke hoedanigheid dan wel van een functie bij een instelling die grotendeels van overheidswege wordt gesubsidieerd;
-
c. als vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering, tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient.
-
4. De raad kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een hogere vergoeding vaststellen, zulks tot ten hoogste X% van het in het eerste lid bedoelde bedrag van de vergoeding, ten aanzien van
-
a. een lid van een commissie die op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelname aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en
-
b. een lid van een commissie ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid.
Hoofdstuk 5 De procedure van declaratie
Artikel 27 Betaling van kosten
Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door
- a.
betaling uit eigen middelen; of
- b.
rechtstreekse toezending van de factuur aan de gemeente; of
- c.
een gemeentelijke creditcard (niet van toepassing voor de gemeente Echt-Susteren).
Artikel 28 Declaratie van vooruit betaalde kosten
-
1. Voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 16, 19 en 24 wordt gebruik gemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald.
-
2. Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het raadslid onderscheidenlijk de wethouder dient het declaratieformulier binnen 2 maanden bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.
Artikel 29 Rechtstreekse facturering bij de gemeente
-
1. De vergoeding van kosten, bedoeld in de artikelen 7, 16, 19, 20 en 24 kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder voor akkoord ondertekende factuur aan de gemeente.
-
2. Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.
-
3. Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder dient het begeleidingsformulier en de factuur binnen 2 maanden in bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.
Artikel 30 Gebruik creditcard
Niet van toepassing
Hoofdstuk 6 Citeertitel en inwerkingtreding
Artikel 31 Intrekking oude regeling
Niet van toepassing.
Artikel 32 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 14 februari 2008 en werkt voor wat betreft de artikelen 1 tot en met 13 terug tot en met 16 maart 2006, voor wat betreft de artikelen 14 tot en met 25 ten aanzien van de op 27 april 2006 beëdigde wethouders terug tot en met de dag van hun beëdiging en voor wat betreft artikel 26 tot 1 januari 2008.
De artikelen 27 tot en met 30 werken voor zover het betreft de leden van de raad terug tot en met 16 maart 2006.
De artikelen 27 tot en met 30 werken voor zover het de op 27 april 2006 beëdigde wethouders betreft terug tot en met de dag van hun beëdiging.
Artikel 33 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2008.
Ondertekening
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad d.d. 14 februari 2008
De raad voornoemd,
de griffier, de burgemeester,
mr. M.M.W.H.Y. Hermans mr. E. Schaftenaar
Nota-toelichting
TOELICHTING
ALGEMEEN
Wettelijke regelingen
De regeling van de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies vindt
op drie of vier niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB, ministeriële regeling (alleen wethouders) en
gemeentelijke verordening. Wettelijk is voor wethouders in de Algemene pensioenwet politieke
ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van wethouders, raads- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn tot stand gekomen het Rechtspositiebesluit wethouders en het
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Enkele vergoedingen voor wethouders die gelijk zijn die
voor rijksambtenaren, maar voor hen voorheen in verschillende regelingen waren opgenomen waarnaar in
het verleden werd verwezen, zijn om pragmatische redenen sinds 1 januari 2004 opgenomen in een
ministeriële regeling, de Regeling rechtspositie wethouders. In deze wetten en nadere regelgeving zijn alle
voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte
van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, is in de rechtspositiebesluiten overwegend
geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een regeling
tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering of een uitkering bij aftreden als raadslid,
geldt dat de gemeente de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen.
Hoofdlijnen gemeentelijke verordening
In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van wethouders en raadsleden. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de gemeente (artikel 44 van de Gemeentewet). Dit betekent dat de rechtspositionele aanspraken voor zittende wethouders uitsluitend te vinden zijn in respectievelijk de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit wethouders, de Regeling rechtspositie wethouders en de plaatselijke Verordening rechtspositie wethouders en raadsleden. Gewezen wethouders ontlenen hun aanspraak op een ontslaguitkering en pensioen aan de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Een soortgelijke bepaling als artikel 44 is voor raadsleden opgenomen in artikel 99 van de Gemeentewet. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raadsleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van gedeputeerde staten vereist.
De rechtspositionele aanspraken voor raadsleden zijn dan ook uitsluitend te vinden zijn in respectievelijk de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en de plaatselijke Verordening rechtspositie wethouders en raadsleden.
Afzonderlijke verordeningen
Sommige gemeenten geven er de voorkeur aan de lokale regeling voor wethouders en voor raads- en
commissieleden in afzonderlijke verordeningen op te nemen. Daartegen bestaat geen bezwaar. In dat geval
bestaat de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden uit de hoofdstukken I, II, IV, V en VI van de
voorbeeldverordening en de Verordening rechtspositie wethouders uit de hoofdstukken I, III, V en VI van de
voorbeeldverordening.
De verordening bevat bepalingen inzake:
- ·
de beloning voor de werkzaamheden van raadsleden (artikelen 2 ), waarbij is op te merken dat voor wethouders niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het rechtspositiebesluit wethouders;
- ·
een vaste algemene onkostenvergoeding voor wethouders en raadsleden (artikelen 3 en 14);
- ·
reis- en verblijfkosten van wethouders en raadsleden, waarbij voor wethouders een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 5, 6, 15 t/m 19);
- ·
reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige wethouder (artikel 24)
- ·
beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan wethouders en raadsleden (artikelen 8, 21, 22) en faciliteiten in de vorm van deelname van wethouders en raadsleden aan cursussen, congressen e.d. (artikelen 7 en 20);
- ·
een aantal secundaire voorzieningen voor raadsleden, zoals voor zowel wethouders als raadsleden zoals de spaarloonregeling of levensloopregeling (artikelen 10 en 23);
- ·
de procedure van declareren (artikelen 26 t/m 29).
De arbeidsverhouding van de wethouder en het raadslid
Raadsleden zijn niet in dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat
betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de
werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Raadsleden worden ook niet
aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet
geen recht op vergoeding door de gemeente van de over de raadsvergoeding verschuldigde
inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Als gevolg van een wijziging van artikel 11 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden van 6 december 2006 (Stb. 2006, 660) kan de raad echter bij verordening wel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering worden toegekend. Daardoor is tegemoet gekomen aan de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage. Omdat er geen dienstbetrekking met de gemeente is vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).
Wethouders zijn sinds de dualisering van het gemeentebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. Echter de bepalingen over het materiële ambtenarenrecht uit de Ambtenarenwet zijn niet van toepassing op wethouders. Hun rechtspositie wordt, zoals hiervoor is aangegeven, beheerst door specifieke wet- en regelgeving. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat wethouders direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het gemeentebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Wethouders vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na aftreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor wethouders geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Wethouders zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de gemeente van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.
De loon- en inkomstenbelasting
Opting in regeling
Raadsleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat
deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting in regeling” genoemd. De administratie van de gemeente is
zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke
verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de
loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de gemeente de
ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin
van het woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale
zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen premies sociale zekerheid
ingehouden.
De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te
houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de gemeente onder
voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen
beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de zakelijke
deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden
verstrekt. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de
netto bedoelde vergoeding resteert. Het meest duidelijke voorbeeld is de onkostenvergoeding, die aan
raadsleden die gekozen hebben voor ‘opting-in’ als een bruto bedrag wordt verstrekt. Raadsleden die
gekozen hebben voor de standaard regeling ontvangen een lager bedrag dat vergelijkbaar is met het netto
resultaat van de bruto vergoeding.
Raadsleden kunnen ook deelnemen aan de spaarloonregeling of de levensloopregeling en de fietsregeling.
Fiscale standaardpositie
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het raadslid dat hij voor de Wet
inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van
toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten
daarop in mindering brengen. Raadsleden die gekozen hebben voor de standaard regeling zullen dan ook
over het lagere bedrag dat zij als onkostenvergoeding ontvangen inkomstenbelasting moeten betalen, tenzij
zij aan de hand van bewijsmateriaal aan kunnen tonen dat de vergoeding is besteed aan onkosten
voortvloeiend uit het raadslidmaatschap.
Zij kunnen niet deelnemen aan de spaarloonregeling en de levensloopregeling en fietsregeling.
Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming
van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen
(belastbare resultaat). De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze
verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar de
waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot
aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het raadslid wel of niet
heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3).
Eénmalige keuze per zittingsperiode
Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het raadslid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan
betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de
loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de
zittingsperiode voor de resterende periode.
De vergoedingssystematiek
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te
spreken. Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn,
verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit
eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen
moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de
kosten direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te
dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze
van redeneren:
- ·
welke voorzieningen worden aangeboden door de organisatie (bedrijfsvoering en bestuurskosten);
- ·
welke voorzieningen zijn noodzakelijk voor de uitoefening van het ambt, maar zijn niet rechtstreeks aan te bieden door de organisatie;
- ·
kan voor deze voorzieningen nog een onbelaste vergoeding worden aangeboden (indien de loonbelasting geldt);
- ·
voor voorzieningen die niet onbelast aangeboden kunnen worden, kan een (bruto) vergoeding worden verstrekt.
Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende.
Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering
- ·
bruikleen van computer- en communicatieapparatuur;
- ·
zakelijk gebruik van dienstauto’s;
- ·
deelname aan cursussen en congressen e.d.
De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de wethouder of het raadslid maar worden
direct door de gemeente voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen
derhalve buiten de vergoedingssfeer.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed
Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane
zakelijke uitgaven de wethouder of het raadslid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed
Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting
op de artikelen 3 en 14 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat.
Voor raadsleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de
fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.
Controle en verantwoording
Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke middelen -
transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het
vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het
daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden
omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de
eventueel verschuldigde belasting.
Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door
onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig
sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de
juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.
In hoofdstuk IV is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening
vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van
functionele uitgaven, declaratie van vooruit betaalde kosten en het gebruik van creditcards. Daarnaast zijn er in de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- en
communicatieapparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie. In
aanvulling hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd. Daarbij gaat
het onder meer om afspraken omtrent de bestuurlijke uitgaven die in aanmerking komen voor bespreking en zonodig besluitvorming in het college. In die gedragscode is ook het beleid rond buitenlandse reizen en de bekostiging van zakendiners met derden opgenomen. Verder zijn er aanvullende administratieve procedures beschreven over de afwikkeling van declaraties en facturen en de daarbij te hanteren verdeling van verantwoordelijkheden en hoe bijvoorbeeld om te gaan met interpretatie- of meningsverschillen.
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 2 vergoeding voor de werkzaamheden van het raadslid
In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is geregeld dat raadsleden voor hun werkzaamheden
een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel
is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven.
In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. De gemeenteraad kan
besluiten naar beneden af te wijken van het door de minister vastgestelde maximum. De afwijking naar
beneden kan op drie manieren:
- ·
de raad stelt de raadsvergoeding in algemene zin lager vast op een percentage tussen 80 en 100 van het door de minister vastgestelde maximum;
- ·
de raad stelt vast dat een deel van de raadsvergoeding wordt uitbetaald als presentiegeld. Dat deel mag maximaal 20% van de raadsvergoeding zijn.
- ·
de raad stelt een combinatie van bovenstaande mogelijkheden vast.
Wat er ook wordt vastgesteld, er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen raadsleden, dus een
presentievergoeding of een lagere raadsvergoeding geldt voor alle raadsleden. Het bedrag van de
vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand
van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig als in
de verordening in algemene zin is aangegeven dat de raadsvergoeding gelijk is aan het door de minister te
bepalen maximum of een percentage daarvan.
Raadsleden die een WAO-uitkering ontvangen kunnen sinds 1 januari 2006 verzoeken hun raadsver-goeding te verlagen. Daardoor kan het nadeel van indeling in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse worden voorkomen. Deze keuzemogelijkheid moet bij verordening worden toegestaan en is opgenomen in artikel 11 van deze verordening.
Artikelen 3 en 14 vaste onkostenvergoeding
Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van wethouder c.q. aan het raadslidmaatschap
verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten:
- ·
representatie
- ·
vakliteratuur
- ·
contributies, lidmaatschappen
- ·
telefoonkosten
- ·
bureaukosten, porti
- ·
zakelijke giften
- ·
bijdrage aan fractiekosten
- ·
ontvangsten thuis
- ·
excursies.
Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/pc en cursussen en congressen.
Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke voorzieningen getroffen (zie de artikelen 7, 8, 20 en 21).
De onkostenvergoeding is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld.
De vaste kostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt. Om netto het
bedrag van de vaste kostenvergoeding gelijk te houden is het bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief
van 52%. Deze brutering heeft echter geen betrekking op raadsleden die niet hebben geopteerd voor het
loonbelastingregime. Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het
resultaat uit onderneming bestaan. Zij ontvangen de vaste kostenvergoeding zonder de brutering. Voor
zover zij de uitgaven daaruit kunnen onderbouwen, blijft de raadsvergoeding onbelast. Wat niet kan worden
aangetoond, zal alsnog worden belast bij de aangifte Inkomstenbelasting.
De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in de
rechtspositiebesluiten voor wethouders en raadsleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding
aangegeven. In de artikelen 3 en 14 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale
bedrag. Ook de onkostenvergoeding kan door de raad op een lager bedrag worden bepaald, dat echter niet
lager mag zijn dan 80% van het door de minister vastgestelde maximum.
Het bedrag van de kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand
van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig als in de
verordening in algemene zin is aangegeven of de onkostenvergoeding gelijk is aan het door de minister te
bepalen maximum of een percentage daarvan.
Artikel 5 en 6 Reis- en verblijfkosten raadsleden
De Gemeentewet voorziet niet in een vergoeding voor ‘woon-werk-verkeer’ voor raadsleden. Het is dan ook
in strijd met artikel 99 van de Gemeentewet als raadsleden van de gemeente een vergoeding ontvangen
voor reizen binnen het grondgebied van de gemeente. Artikel 97 van de Gemeentewet voorziet voor raadsleden wel in een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied
van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur.
Tot 2004 werd in de rechtspositiebesluiten verwezen naar, in dit geval, de Reisregeling binnenland en de
Reisregeling buitenland zoals die voor de sector Rijk zijn vastgesteld. Sinds 1 januari 2004 is voor
wethouders de ‘Regeling rechtspositie wethouders’ en voor burgemeesters de ‘Regeling rechtspositie
burgemeesters’ ingevoerd. De vergoedingen in deze regelingen zijn in principe dezelfde als in de genoemde reisregelingen zijn opgenomen, maar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft door deze specifieke regelingen voor politieke ambtsdragers de mogelijkheid meer op het ambt toegespitste vergoedingen vast te stellen. De huidige regelingen voor burgemeesters en wethouders kennen in beginsel dezelfde bedragen als de rijksregeling. De vergoeding voor noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten is niet nader ingevuld. Daarmee is dit een lokale aangelegenheid die kan worden vastgelegd in een voor de wethouders door het college en voor de raadsleden door de raad vast te stellen uitvoeringsregeling, waarbij eventueel aansluiting gezocht kan worden bij de rijksregelingen. Het is aan te bevelen de lokale uitvoeringsregelingen op elkaar af te stemmen.
Omdat in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden geen eigen vergoedingsregeling is
opgenomen, is in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, aansluiting gezocht bij de vergoedingsregeling voor
wethouders, die, zoals gezegd, overeenkomt met de vergoedingen in de Reisregeling binnenland. Daardoor
wordt het aantal regelingen waarnaar verwezen zou kunnen worden, beperkt. De vergoeding van
noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakt verblijfkosten is ook voor raadsleden een lokale
aangelegenheid die kan worden vastgelegd in een door de raad vast te stellen uitvoeringsregeling, waarbij
aansluiting gezocht kan worden bij de uitvoeringsregeling voor de wethouders.
.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij
de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.
Vergoed kunnen worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een
kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt De vergoeding van de reiskosten met het
openbaar vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht het gebruikte
vervoermiddel. In het Handboek loonheffingen 2007 wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:
Vergoedingen voor reiskosten die u naast de € 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld
vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.
Kilometervergoedingen die hoger zijn dan € 0,19 zijn voor dat hogere deel belast.
Artikelen 7 en 20 Cursus, congres, seminar of symposium
Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten
rechtstreeks voor rekening van de gemeente. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding
gehaald. Een onderscheid is gemaakt tussen cursussen, congressen e.d. die door of vanwege de gemeente in het gemeentelijk belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen e.d. waaraan het individuele raadslid in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap op eigen initiatief deelneemt.
Partijgebonden bijeenkomsten kunnen niet ten laste van de gemeente worden gebracht. Om die reden wordt in het tweede lid het algemeen belang van de cursus etc. benadrukt. In het laatste geval zijn er aanvullende voorwaarden gesteld (inhoudelijke informatie over de cursus of het congres en een kostenspecificatie). Hierbij kan de fractievoorzitter een rol spelen. In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen of de fractievoorzitter de aanvraag ondersteunt.
De in deze artikelen bedoelde cursussen en congressen hebben een zakelijk karakter en zijn aan te merken
als beroepskosten waarvan de vergoeding c.q. verstrekking van loonbelasting is vrijgesteld. Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikelen 8 en 21 Computer
Voor de uitoefening van het raadslidmaatschap, het ambt van wethouder wordt op aanvraag om niet een computer met bijbehorende apparatuur en software in bruikleen beschikbaar gesteld. Bijbehorende apparatuur is apparatuur die is bestemd om aan de computer te worden gekoppeld om informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn een modem, een printer, een fax en een digitale fotocamera. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die het raadslid en de wethouder met de gemeente sluit. Het model van die overeenkomst is door het college vastgesteld.
De grondslag voor deze faciliteit is te vinden in de rechtspositiebesluiten voor wethouders en raads- en
commissieleden.
Sinds 2005 kan een computer met bijbehorende apparatuur en software alleen onbelast worden vergoed,
verstrekt of ter beschikking gesteld indien deze geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. In de
Nota naar aanleiding van het verslag (Tweede-Kamerstuk 29 767, nr. 14, blz. 22) wordt hierover het
volgende opgemerkt:
‘Er is juist omwille van de eenvoud gekozen voor het criterium geheel of nagenoeg geheel. Op deze wijze
blijven computers die louter zakelijk worden gebruikt buiten de heffing. Het aanvullende criterium 'nagenoeg
geheel' zorgt ervoor dat de werkgever bij zeer incidenteel privé-gebruik niet meteen de gehele computer in
de heffing hoeft te betrekken. De werkgever dient aannemelijk te maken dat de computer geheel (of
nagenoeg geheel) zakelijk wordt gebruikt om deze onbelast te kunnen vergoeden, verstrekken of ter
beschikking te stellen. Hierbij geldt de vrije bewijsleer. In dit kader kan bijvoorbeeld worden gedacht aan
situaties waarin technische voorzieningen zijn aangebracht aan de computer die privé-gebruik als zodanig
bemoeilijken, de werknemer via de computer toegang heeft tot het intranet van de werkgever, hij via de
computer geen vrije internettoegang heeft, er op de computer geen software anders dan bedrijfsmatige
software op staat, de werknemer ook niet de mogelijkheid heeft er software op te zetten en hij geen eigen
randapparatuur kan aansluiten.’
Omwille van het creëren van een compensatie voor de belastingheffing, wordt er in de respectievelijke
rechtspositiebesluiten en de verordening van uitgegaan dat betrokkenen de computer niet geheel of
nagenoeg geheel voor zakelijk gebruik bestemmen.
Dat betekent dat zowel de vergoeding, de verstrekking als de terbeschikkingstelling van computerapparatuur en de daaraan gekoppelde tegemoetkoming zal worden belast. In verband hiermee vindt er gedurende de afschrijvingsperiode van drie jaar voor de door de gemeente beschikbaar gestelde computer een fiscale bijtelling plaats van 30% van de waarde in het economisch verkeer op het moment van eerste ingebruikneming. Na het derde jaar wordt de waarde op nihil gesteld. Geregeld is dat de gemeente op aanvraag 30% van de aanschafprijs vergoedt gedurende de drie jaar dat i.v.m. het beschikbaar stellen van de computer belasting is verschuldigd. Deze vergoeding is overigens belast. Indien een computer tijdens het kalenderjaar wordt verstrekt geldt in het eerste en vierde kalenderjaar een vergoeding naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden waarin de computer beschikbaar is gesteld. De gemeente bepaalt zelf de hoogte van de vergoeding. Als norm kan daarvoor worden uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer die de gemeente ter beschikking stelt.
Een andere methode die toegepast kan worden is de volgen, waarbij wordt uitgegaan van een bruikleen-pc
en toebehoren ad € 1.500,- Deze is voor belanghebbende bij wie loonbelasting wordt ingehouden
toepasbaar omdat het inhoudingspercentage bekend is. Voor de fiscaal zelfstandigen zal ofwel het
percentage door betrokkene vrijwillig moeten worden aangereikt dan wel dat voor die belanghebbenden één en hetzelfde percentage wordt toegepast zonder rekening te houden met de feitelijke situatie van
betrokkene.
De vergoeding wordt berekend aan de hand van de formule: L x T/(100-T), waarin:
L = het ter zake van de voorziening tot het belastbare loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964
behorende bedrag;
T = het hoogste van de in de tarieftabel van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964
opgenomen percentages."
Cijfermatig uitgewerkt ziet dit er als volgt uit:
Fiscale bijtelling voor een ter beschikking gestelde computer is 500.
Tarief 52% = € 260. Resulteert netto in (€ 500 – € 260 =) € 240.
Compensatie:
L500 x T52% / (100 – T52) = € 541 bruto
bruto € 541 = netto (€ 541 – 52% =) € 260.
Recapitulatie :
Totaal brutoloon € 500 + € 541 = € 1041
Totaal netto € 240 + € 260 = € 500
Het is ook mogelijk om een vergoeding te geven voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer.
Een compensatie voor belastingheffing is dan echter niet toegestaan. De gemeente bepaalt zelf de hoogte
van de vergoeding. Als norm kan daarvoor worden uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer die
de gemeente ter beschikking stelt.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en
verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst
moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als
aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikel 10 en 23 Spaarloon/levensloop
Raadsleden die gekozen hebben voor het fictieve werknemerschap en wethouders kunnen deelnemen aan
de spaarloonregeling dan wel aan de levensloopregeling. Een combinatie van beide is niet toegestaan.
Evenmin het mogelijk een ‘werkgeversbijdrage’ te verstrekken. Het gaat hier niet om een rechtspositionele
aangelegenheid maar om een fiscale faciliteit voor werknemers.
Het levensloopsaldo kan niet omgezet worden in verlof, omdat raadsleden noch wethouders in hun politieke
functie verlof kennen. Het saldo valt bij beëindiging van het ambt vrij en kan worden meegenomen naar een
andere levensloopregeling.
Artikel 10a en 23a Fietsregeling
Raadsleden die gekozen hebben voor het fictieve werknemerschap en wethouders kunnen deelnemen aan
de fietsregeling. Het gaat hier niet om een rechtspositionele aangelegenheid maar om een fiscale faciliteit
voor werknemers. Het is niet mogelijk een ‘werkgeversbijdrage’ te verstrekken. Afhankelijk van de kostprijs
van de fiets bedraagt de vermindering ten hoogste het bedrag dat in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 2001 is vastgelegd.
Artikel 11 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid
In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven dat de gemeenteraad een
brede afspiegeling van de bevolking dient te vormen. Om deze reden moeten drempels om raadslid te
worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene principe dat indien een
persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke
arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld om het als gevolg van
arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Voor raadsleden kan dit ertoe
leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een raadsvergoeding een grote teruggang betekent
voor de hoogte van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling.
Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raadszetel of bij verhoging van de vergoeding
voor de werkzaamheden. Op grond van artikel 12 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden
kunnen gemeenten hiervoor een voorziening treffen. Die is te vinden in artikel 11 van de verordening. Daarin is geregeld dat op aanvraag een raadslid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van de wettelijke
arbeidsongeschiktheidsuitkering van het raadslid.
Artikel 12 Compensatie korting werkloosheidsuitkering
Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop neer dat op het moment dat iemand een
werkloosheidsuitkering op grond van die wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot raadslid wordt gekozen, zal de WW-uitkering worden verlaagd met het aantal uren dat het UWV voor het raads- lidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden zal er een negatief inkomenseffect optreden. Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt gemeenten de
mogelijkheid dit nadeel te compenseren. Dat is geregeld in artikel 12 van de verordening
Artikel 13 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad
In artikel 77 van de Gemeentewet is geregeld dat het voorzitterschap van de gemeenteraad bij verhindering
of ontstentenis van de burgemeester wordt waargenomen door het langstzittende raadslid. De
gemeenteraad kan ook een ander raadslid met de waarneming van het voorzitterschap belasten. In
overeenstemming met het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is in artikel 13 van de verordening geregeld dat bij een onafgebroken waarneming van meer dan 30 dagen het betreffende raadslid over de tijd van waarneming recht heeft op een toeslag van 8% van de vergoeding voor de werkzaamheden en van de vaste onkostenvergoeding.
Artikelen 15 en 16 Reiskosten woon/werk en zakelijke reiskosten
Voor wethouders is in artikel 15 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld
overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit wethouders en de Regeling
rechtspositie wethouders. Bij gebruik van de eigen personenauto bedraagt de vergoeding in 2007 € 0,14 per afgelegde kilometer.
Ingevolge artikel 16 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi,
volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen personenauto in 2007
€ 0,28 per afgelegde kilometer. De kilometervergoeding is, voor zover die meer bedraagt dan € 0,19, belast.
Voor zakelijke kilometers (waaronder mede te verstaan de kilometers voor het woon/werkverkeer) kan, zoals gezegd, een onbelaste vergoeding worden verleend van maximaal € 0,19 per kilometer, ongeacht het
gebruikte vervoermiddel. Vergoedingen die daarboven uitgaan zijn voor dat hogere deel belast. In het
Handboek loonheffingen 2007 (§ 18.5.3) wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:
Vergoedingen voor reiskosten die u naast de € 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld
vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.
De fiscus staat toe de reiskostenvergoedingen voor de verschillende doeleinden te salderen.
Dat houdt in dat als bijvoorbeeld de verstrekte reiskostenvergoeding voor dienstreizen hoger is dan de
fiscaalwettelijk vastgestelde belastingvrije vergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer een verstrekte
lagere vergoeding dan € 0,19 voor woon/werkverkeer daarop in mindering mag worden gebracht. Die
salderingsmogelijkheid moet wel in een formele vergoedingsregeling zijn vastgelegd. Die is opgenomen in
artikel 16, tweede lid. Indien voor het gemeentelijk personeel een salderingsregeling geldt wordt daarbij
aangesloten. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan geldt in ieder geval de salderingsregeling voor het
rijkspersoneel. In het volgende voorbeeld wordt toegelicht wat het vorenstaande betekent voor het salderen
en de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van reiskostenvergoedingen.
Voorbeeld
Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van in totaal € 2.240,
bestaande uit:
- ·
een vergoeding voor 10.000 woon/werkkilometers x € 0,14 = € 1.400 en
- ·
een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28 = € 840.
Als er geen salderingsregeling is moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak het bovenmatig bedrag van de
vergoeding voor de dienstreizen in de heffing betrekken (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270). Als er wel een
salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is niet verplicht). Saldering leidt
dan tot het volgende resultaat: totale reiskostenvergoeding € 2.240 gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000 = gemiddelde vergoeding per km van € 0,17 per kilometer. Na saldering blijft de vergoeding onder de € 0,19 per km waardoor de totale reisvergoeding onbelast blijft. Indien de werkgever het “bovenmatige’ gedeelte van € 0,09 van de dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270) mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: € 270.
Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de
betrokkene daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden betrokken.
Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel dat na saldering overblijft, mag worden
uitgesteld. Afrekening met de fiscus op basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar
dient uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar. Saldering na afloop van een
kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is
toegekend. In verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van voorschot
uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van de in een gekozen periode
uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde
dienstkilometers, vermeerderd met de daadwerkelijk afgelegde woon/werkkilometers.
Artikelen 19 Buitenlandse dienstreis
Bij buitenlandse dienstreizen in het gemeentelijk belang kunnen aan de wethouder de in redelijkheid
gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel
geldende Reisbesluit buitenland zijn daarbij richtsnoer. In de eerder genoemde gedragscode zijn nadere
gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming in het college over buitenlandse
reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden.
Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het
meereizen van de partner en het combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of
aansluitende) privé-reis.
Ook gemeenteraden of raadscommissies maken wel eens in het gemeentelijk belang excursies of reizen
naar het buitenland. Hiervoor moet de gemeenteraad expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie
wordt in alle gevallen door of vanwege de gemeente georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over
buitenlandse dienstreizen van wethouders geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en
reizen van de gemeenteraad of raadscommissies.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en
verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikel 23 Spaarloonregeling/levensloopregeling
Een wethouder is een werknemer en kan dientengevolge gebruik maken van de spaarloonregeling dan wel
de levensloopregeling. Wanneer de wethouder gebruik maakt van de gemeentelijke levensloopregeling is
het niet toegestaan een levensloopbijdrage ten laste van de gemeente te verstrekken. De opbouw van de
levensloopvoorziening mag uitsluitend ten laste van de wethouderswedde plaatsvinden. Aangezien
wethouders geen verlof kennen, is het slechts mogelijk dat de opgebouwde voorziening bij de beëindiging
van het wethouderschap wordt meegenomen naar een volgende werkgever of dat uitbetaling ineens
plaatsvindt.
Artikel 24 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten
Sinds de dualisering van het gemeentebestuur kunnen personen van buiten de gemeenteraad tot wethouder worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de gemeente zelf wonen. Die zijn op grond van de Gemeentewet verplicht om te gaan wonen in de gemeente waar zij wethouder zijn geworden. In artikel 24 is geregeld dat zij bij verhuizing naar de gemeente in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing. De vergoedingen zijn onbelast.
Artikel 26 Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen
In dit artikel is het presentiegeld voor leden van gemeentelijke commissies geregeld. Deze bepaling geldt
niet voor raadsleden en wethouders die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de
rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en
bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte
vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het
gemeentelijk belang dient.
De hoogte van het presentiegeld wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks per 1 januari het maximum vast zoals dat is herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid.
In artikel 26, eerste lid, is er voor gekozen de hoogte van de vergoeding te bepalen op het door de minister
vastgestelde maximum. De raad kan ook een lager bedrag vaststellen.
Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt echter ook de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde maximumbedrag. Dat is geregeld in artikel 26, vierde lid, van de verordening. Er kan gekozen worden voor een procentuele verhoging, maar het is ook mogelijk om het bedrag uit een hogere gemeenteklasse te kiezen.
Artikelen 27 t/m 29 De procedure van declaratie
In artikel 26 zijn de drie wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 27 t/m 29 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden.
Declaratie van vooruitbetaalde kosten
Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:
- ·
reis- en verblijfkosten van raadsleden;
- ·
zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders
- ·
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders
- ·
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
Rechtstreekse facturering bij de gemeente
Rekeningen kunnen rechtreeks bij de gemeente in rekening worden gebracht in de volgende gevallen:
- ·
deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door raadsleden en wethouders;
- ·
zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders;
- ·
reis- en pensionkosten en verhuiskosten
- ·
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders.
Artikelen 31 t/m 33 Citeertitel en inwerkingtreding
Gekozen is voor inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de gewijzigde bepalingen tot en met het
aantreden van de nieuwe gemeenteraad. In de meeste gemeenten echter zijn de wethouders pas later
benoemd. Ter voorkoming van overgangsbepalingen voor de oude wethouders is gekozen voor intrekking
van de oude verordening. Deze intrekking vindt echter pas plaats op het moment van het van kracht worden
van de nieuwe verordening. De oude bepalingen hebben daardoor nog steeds werking gehad tot en met het moment van aftreden van de wethouders uit het oude college.
Bij de inwerkingtreding kan er voor worden gekozen deze bepalingen terugwerkende kracht te verlenen tot
het moment dat de nieuwe gemeenteraad werd beëdigd respectievelijk de nieuwe wethouders zijn benoemd en beëdigd. Aangezien in de meeste gemeenten de beëdiging van de nieuwe raad en de nieuwe wethouder niet in dezelfde raadsvergadering heeft plaatsgevonden, is gekozen voor een driedeling:
- ·
inwerkingtreding voor de raadsleden met terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2006;
- ·
inwerkingtreding voor de nieuwe wethouders met terugwerkende kracht tot en met de dag van hun beëdiging. Voor deze formulering is gekozen zodat voor de aftredende wethouders die op dezelfde dag van rechtswege zijn ontslagen als hun opvolgers de benoeming hebben aangenomen, de oude bepalingen van kracht blijven;
- ·
om dezelfde reden is een splitsing gemaakt voor de inwerkingtreding van hoofdstuk IV over de procedure van declaratie.
Terugwerkende kracht is alleen toegestaan wanneer de nieuwe aanspraken geen verslechtering inhouden
van de op dat moment vigerende verordening. De nieuwe verordening kent geen verslechteringen, ook niet
ten aanzien van de bepalingen over de computer. Immers de bepalingen daaromtrent uit de vorige
verordening zijn van rechtswege buiten toepassing mede als gevolg van de terugwerkende kracht die is
verleend aan de wijziging van de grondslag voor artikel 27a uit het Rechtspositiebesluit wethouders en
artikel 7a uit het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden (Stb. 2006, 8).
Sinds 20 februari 2004 bestaat naast het Rechtspositiebesluit wethouders ook de (ministeriële) Regeling
rechtspositie wethouders. In lijn met die gehanteerde benaming is gekozen voor een nieuwe naam van de
verordening: Verordening rechtspositie wethouders, raadsleden 2008.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl