Brandpreventie beleid bestaande bouw gemeente Moerdijk 2010

Geldend van 13-01-2011 t/m heden

Intitulé

Brandpreventie beleid bestaande bouw gemeente Moerdijk 2010

Het college van burgemeester en wethouders, in zijn vergadering van 21-12-2010,

gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 1a, 2, 8 en 13 van de Woningwet en het Bouwbesluit;

BESLUIT

vast te stellen de volgende beleidsregel:

Brandpreventiebeleid bestaande bouw gemeente Moerdijk 2010

Artikel 1.1 Risicogebouwen en gebruiksfuncties

Het brandpreventiebeleid bestaande bouw is in beginsel van toepassing op de zogenaamde risicogebouwen. Dit zijn de gebouwen waar het risico op (grote aantallen) slachtoffers bij brand groter is dan gemiddeld. Risicogebouwen zijn in ieder geval de gebouwen waarin minder zelfredzame personen verblijven, zoals verzorgingstehuizen, kleine kinderen (jonger dan 12 jaar) en personen die zijn ingesloten (cellen). Dit zijn vergunningsplichtige gebouwen. Daarnaast behoren ook gebouwen met een grote hoeveelheid personen per oppervlakte tot de risicogebouwen. Dit zijn bijvoorbeeld horecagebouwen, winkelcentra en grote schoolgebouwen (voortgezet onderwijs). Dit zijn allemaal gebouwen die onder de gebruiksmeldingsplicht vallen.

Onder risicogebouwen vallen tevens gebouwen, waar bedrijfsmatig nachtverblijf wordt verschaft (hotels) aan meer dan vijf personen (uitgezonderd recreatiewoningen). Opgemerkt moet worden dat de gemeente Moerdijk de gebruiksvergunningsplicht voor de logiesfunctie uit het Gebruiksbesluit heeft aangescherpt van 10 naar 5 personen in verband met het risico op grote aantallen slachtoffers in geval van brand. Dit is verankerd in de Bouwverordening en het handhavingsprogramma van de gemeente Moerdijk. Onder de risicogebouwen vallen tevens gebouwen, waar sprake is van een combinatie van gebruiksfuncties, één van de functies gebruikt wordt voor wonen en de woonfunctie is gelegen boven de andere functie. Hierbij moet gedacht worden aan woningen boven winkels, cafés en restaurants.

Voor de woonfunctie is de “Woonfunctie gelegen in een woongebouw, bestemd voor minder zelfredzame personen” uitgewerkt (het zogenaamde wonen met zorg). De eisen voor kamerverhuur zijn in het Gebruiksbesluit opgenomen. Er is in het Gebruiksbesluit geen differentiatie tussen bestaande bouw en nieuwbouw. Hierdoor is er geen ruimte voor gemeentelijk beleid. Daardoor kan kamerverhuur geen onderdeel uitmaken van dit document.

In dit document is voor de gebruiksfuncties uitgegaan van het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit onderscheidt elf gebruiksfuncties, te weten:

  • 1.

    woonfunctie

  • 2.

    bijeenkomstfunctie

  • 3.

    celfunctie

  • 4.

    gezondheidszorgfunctie

  • 5.

    industriefunctie

  • 6.

    kantoorfunctie

  • 7.

    logiesfunctie

  • 8.

    onderwijsfunctie

  • 9.

    sportfunctie

  • 10.

    winkelfunctie

  • 11.

    overige gebruiksfuncties

In de tabellen op de volgende pagina’s zijn de gebruiksfuncties weergegeven. Daarbij is aangegeven wat de relatie is met de in het Gebruiksbesluit vermelde gebruiksvergunningplichtige respectievelijk gebruiksmeldingplichtige categorieën. Verder is aangegeven welke soorten gebouwen onder de gebruiksfuncties vallen. Dit laatste is slechts ter indicatie en niet uitputtend.

Tabel 1: Gebruiksvergunningplicht

Gebruiksfunctie

Gebruiksvergunningplicht

Soorten gebouwen

Woonfunctie - woonfunctie gelegen in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen

Bouwwerk waarin aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft.

Bejaardenhuizen, Verzorgingshuizen, Gezinsvervangende tehuizen

Bijeenkomstfunctie - kinderopvang

Bouwwerk waarin aan meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar dagverblijf zal worden verschaft.

Kinderdagverblijven, Peuterspeelzalen, Buitenschoolse opvang

Bijeenkomstfunctie - overige bijeenkomstfuncties

Bouwwerk waarin aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapten dagverblijf zal worden verschaft.

Dagverblijf gehandicapten

Gezondheidszorgfunctie

Bouwwerk waarin aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft.

Verpleegtehuizen

Onderwijsfunctie

Bouwwerk waarin aan meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapten dagverblijf zal worden verschaft.

Basisscholen, Scholen voor speciaal, (voortgezet) onderwijs

Logiesfunctie

Bouwwerk waarin aan meer dan 5 personen bedrijfsmatig nachtverblijf zal worden verschaft.

Hotels, Pensions

Tabel 2: Gebruiksmeldingsplicht

Gebruiksfunctie

Gebruiksmeldingsplicht

Soorten gebouwen

Bijeenkomstfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn.

Discotheken, cafés, restaurants, musea

Industriefunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn.

Fabrieken, opslaggebouwen,

loodsen, garagebedrijven

Kantoorfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn.

Kantoorgebouwen

Onderwijsfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn.

Scholen voor voortgezet

Onderwijs

Sportfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn.

Gymzalen, sporthallen

Winkelfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn.

Winkels, winkelcentra

Artikel 1.2 Bezettingsgraad

Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, behoren gebouwen met een grote hoeveelheid personen per oppervlakte tot de risicogebouwen. Om te bepalen of er sprake is van een grote hoeveelheid personen per oppervlakte wordt uitgegaan van de bezettingsgraadklassen uit het Bouwbesluit. Hoewel de bezettingsgraadklassen alleen van toepassing zijn op het niveau nieuwbouw van het Bouwbesluit, is het voor het bepalen of een gebouw tot de risicogebouwen behoort, ook noodzakelijk de bezettingsgraadklasse te bepalen voor een bestaand gebouw.

Er is sprake van een grote hoeveelheid personen per oppervlakte wanneer er sprake is van

bezettingsgraadklasse B1 of hoger (de zogenaamde bezettingsgraadklasse B0). Dit houdt in dat er sprake is van minder dan 2 m2 aan gebruiksoppervlakte per persoon of minder dan 1,3 m2 aan verblijfsgebied per persoon. Uitgangspunt hierbij is de bepaling van de bezettingsgraadklasse per rookcompartiment respectievelijk verblijfsgebied, niet enkel van het gehele gebouw.

Artikel 1.3 De brandveiligheidseisen

In het Bouwbesluit is de volgorde van de brandveiligheidseisen zodanig beschreven dat het verloop van een brand en de gevolgen daarvan als volgorde zijn aangehouden. De brandpreventiespecialist toetst de brandveiligheidsvoorzieningen van een gebouw echter in een andere volgorde: de toetsvolgorde. Deze volgorde wordt toegepast in de brandpreventieopleidingen. In dit document zijn de brandveiligheidseisen ingedeeld naar de toetsvolgorde. De toetsvolgorde leidt tot de volgende zeven categorieën:

  • 1.

    Beperking van uitbreiding van brand

  • 2.

    Beperking van verspreiding van rook

  • 3.

    Vluchten

  • 4.

    Sterkte van bouwconstructies bij brand

  • 5.

    Materialen

  • 6.

    Bestrijding van brand

  • 7.

    Noodverlichting

Hieronder zijn de categorieën nader uitgewerkt.

1. Beperking van uitbreiding van brand

Een gebouw wordt verdeeld in brandcompartimenten. Brandcompartimenten hebben tot doel een brand te beperken tot een vooraf vastgesteld gebied. Hiermee kan worden voorkomen dat er een te grote oppervlakte van het pand in brand raakt, waardoor de brand onbeheersbaar wordt en daardoor

niet meer effectief kan worden bestreden.

2. Beperking van verspreiding van rook

Als de brandcompartimenten zijn bepaald, worden deze onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten. Rookcompartimenten hebben tot doel de rookverspreiding te beperken waardoor de bij brand vluchtende personen niet te lang door de rook moeten lopen.

3. Vluchten

Nadat de aanwezige personen het rookcompartiment hebben verlaten, moeten zij via rookvrije vluchtroutes een veilig gebied kunnen bereiken, en van daar uit de openbare weg. Bij het bepalen van de vluchtroute moet rekening worden gehouden met de onafhankelijkheid van de vluchtroutes en het maximaal aantal personen dat van deze routes gebruik moet kunnen maken.

4. Sterkte van bouwconstructies bij brand

De dragende constructies van rookvrije vluchtroutes en de hoofddraagconstructie van het gebouw moeten een bepaalde tijd weerstand bieden tegen bezwijken in geval van brand. Hierdoor is het voor personen mogelijk om veilig te vluchten en heeft de brandweer de kans om achtergebleven personen op een veilige wijze te redden en/of een brand te bestrijden.

5. Materialen

Om brandontwikkeling, brandvoortplanting en rookproductie tegen te gaan of te beperken, worden eisen gesteld aan constructiematerialen.

6. Bestrijding van brand

Blusmiddelen zijn noodzakelijk om er voor te zorgen dat een brand snel en effectief bestreden kan worden.

7. Noodverlichting

Noodverlichting is noodzakelijk zodat personen zich nog kunnen oriënteren en snel en veilig een (nood)uitgang kunnen bereiken, zeker in die gebouwen waar personen verblijven die niet bekend zijn met de situatie.

Artikel 1.4 Het beleidsniveau

In deze paragraaf wordt per toetsonderdeel de motivatie gegeven waarom bij risicogebouwen een hoger niveau van brandveiligheid noodzakelijk is.

1. Beperking van uitbreiding van brand

Op nieuwbouwniveau mag de oppervlakte van een brandcompartiment maximaal 1000 m² zijn. De scheidingsconstructies van een brandcompartiment moeten een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van minimaal 60 minuten hebben. Bij het niveau bestaande bouw mag de oppervlakte van een brandcompartiment maximaal 2000 m² zijn, voor een industrie- , school- of sportgebouw zelfs 3000 m². De scheidingsconstructies van een brandcompartiment moeten hier een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van minimaal 20 minuten hebben. De oppervlakten en de tijd zijn hier onvoldoende om de brandweer de kans te geven de brand tot het brandcompartiment te beperken: een verdere branduitbreiding over het gehele gebouw is mogelijk. In een aantal gevallen is slechts indirect sprake van een risico voor de personen in het gebouw en dienen de brandcompartimenten alleen voor het beheersbaar houden van een brand (het beperken van schade). De opsteller van het Bouwbesluit rekent het beperken van schade niet tot een primaire taak. Veelal zullen verzekeringsmaatschappijen aanvullende eisen stellen om dergelijke schades tegen te gaan. De oppervlakten voor bestaande gebouwen zijn dus in veel gevallen te verdedigen. In afwijking van het niveau bestaande bouw is de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van minimaal 20 minuten echter, overeenkomstig het normatief brandverloop, te kort om nog een succesvolle redding door de brandweer uit te voeren van personen die zijn achtergebleven in een gebouw. Hiervoor is een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van minimaal 30 minuten noodzakelijk. Speciale aandacht is nodig bij gebouwen waar voor de vluchtroutes gebruik wordt gemaakt van naastliggende brandcompartimenten. Dit is het geval bij gezondheidszorggebouwen voor bedgebonden patiënten, woongebouwen voor verminderd zelfredzame personen en cellengebouwen. Hier is de brandcompartimentering onderdeel van de vluchtroutes. Personen in dergelijke gebouwen kunnen niet altijd zelfstandig naar buiten vluchten (uit oogpunt van de gezondheid of veiligheid van die personen), waardoor zij binnen het gebouw op verdere hulp moeten wachten. Om veilig op hulp te kunnen wachten is de tijd (het aantal minuten weerstand tegen brandoverslag en branddoorslag) van het niveau bestaande bouw niet afdoende. Om deze reden is een hoger niveau noodzakelijk: minimaal een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van minimaal 30 minuten, in sommige gevallen mogelijk zelfs een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van minimaal 60 minuten.

Naast brandcompartimenten kent de bouwregelgeving aanvullende eisen voor sub-brandcompartimenten. Een sub-brandcompartiment is een ruimte waarin wordt geslapen. In risicogebouwen gaat het om ruimten waarin personen verblijven die of onbekend zijn in het gebouw, zoals in een hotel, of personen die verminderd zelfredzaam zijn, zoals ziekenhuispatiënten, kleine kinderen en personen in een cel. De regelgeving gaat er van uit dat een dergelijk persoon in de slaapkamer veilig de komst van hulp kan afwachten. Hier is dus sprake van een directe relatie met een veilige ontvluchting vanuit het gebouw, met behulp van het personeel. Om veilig in de kamer op hulp te kunnen wachten is de tijd (het aantal minuten weerstand tegen brandoverslag en branddoorslag) van het niveau bestaande bouw niet altijd afdoende. Daarnaast geven de eisen voor bestaande bouw de brandweer te weinig kans een persoon te redden wanneer dit voor het personeel in het gebouw niet meer mogelijk was. Om deze redenen is een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van minimaal 30 minuten noodzakelijk.

2. Beperking van verspreiding van rook

Op nieuwbouwniveau is de maximale afstand die een persoon moet vluchten, voor deze een veilige plaats heeft bereikt, afhankelijk van de bezetting van het gebouw. Hoe meer personen per oppervlakte aanwezig zijn, hoe zwaarder de eisen (het Bouwbesluit duidt dit aan met bezettingsgraadklassen, waarbij bezettingsgraadklasse B1 het hoogste aantal personen per vierkante meter inhoudt en klasse B5 het laagste aantal). De loopafstanden variëren van maximaal 30 meter bij een hoge bezettingsgraad tot 60 meter bij een lage bezettingsgraad. De eisen zijn er op gebaseerd dat iedereen binnen 1 minuut een ruimte kan ontvluchten en dat de loopsnelheid bij een lage bezetting hoger zal zijn dan bij een hoge bezetting. Bij het niveau bestaande bouw variëren de loopafstanden van maximaal 60 meter in een bijeenkomst- en onderwijsgebouw tot 75 meter in alle andere gebouwen. Er is hier geen relatie met bezettinggraden.

In risicogebouwen is sprake van personen die onbekend zijn in het gebouw (zoals in een hotel), personen die verminderd zelfredzaam zijn (zoals ziekenhuispatiënten, kleine kinderen en personen in een cel) of veel personen per oppervlakte (zoals in een horecagebouw, een winkelcentrum of een stadion). In deze gebouwen is de loopsnelheid laag en zijn personen vaak afhankelijk van de hulp van personeel om te kunnen vluchten. Voordat het personeel is gewaarschuwd en de bedreigde personen heeft kunnen bereiken verstrijkt al enige tijd. Om aan de doelstelling van ontvluchting binnen 1 minuut te voldoen, waardoor nog een succesvolle en veilige ontvluchting mogelijk is, zijn de eisen voor bestaande bouw vaak niet toereikend. Om deze reden is een hoger niveau noodzakelijk en zal moeten worden uitgegaan van de systematiek van bezettingsgraden.

3. Vluchten

De inrichting van vluchtroutes heeft dezelfde invloed op een veilige en snelle ontvluchting als hetgeen hierboven is beschreven. Om deze reden zijn ook hier de eisen voor bestaande bouw vaak niet toereikend en is een hoger niveau noodzakelijk.

4. Sterkte van bouwconstructies bij brand

De constructies van een gebouw moeten bij brand zodanig in stand blijven, dat personen de tijd hebben het gebouw te ontvluchten en de brandweer de tijd heeft een succesvolle redding uit te voeren. Op nieuwbouwniveau moet de hoofddraagconstructie minimaal 60, 90 of 120 minuten bestand zijn tegen bezwijken, afhankelijk van de hoogte van een gebouw. Bij bestaande bouw moet dit 30 of 60 minuten zijn, afhankelijk van de hoogte.

Voor rookvrije vluchtroutes gelden aanvullende eisen: in nieuwbouw moet de draagconstructie 30 minuten bestand zijn tegen bezwijken, in bestaande bouw maximaal 20 minuten. In risicogebouwen is een weerstand tegen bezwijken van minimaal 20 minuten echter, overeenkomstig het normatief brandverloop, te kort om nog een succesvolle redding door de brandweer uit te voeren van personen die zijn achtergebleven in een gebouw. Hiervoor is minimaal 30 minuten noodzakelijk. Voor de hoofddraagconstructie volstaan de eisen voor bestaande bouw, omdat bij de meeste gebouwen zowel een tijdige ontvluchting als een succesvolle redding door de brandweer nog net mogelijk is. Voor hoge gebouwen zal maatwerk moeten worden toegepast. Hier moet worden afgewogen of de eisen voor bestaande bouw volstaan, of toch een hoger niveau noodzakelijk is.

5. Materialen

Het niveau voor bestaande bouw en het nieuwbouwniveau voor materiaalgebruik in een gebouw verschillen nauwelijks, met uitzondering van materialen aan de binnenzijde van schachten. Om te voldoen aan de nieuwbouweisen voor schachten zijn zeer ingrijpende aanpassingen noodzakelijk. De eisen zijn voornamelijk gericht op schadebeperking, terwijl het geen wezenlijk hogere veiligheid voor de aanwezige personen met zich meebrengt. Hierdoor is het niveau bestaande bouw afdoende. De toepassing van materialen aan de buitenzijde van een gebouw zijn voor het niveau nieuwbouw afhankelijk van de hoogte van een gebouw. Het niveau bestaande bouw kent slechts één eis, ongeacht de hoogte. Aangezien de eisen voornamelijk zijn gericht op schadebeperking, en de kans klein is dat materialen aan de buitenzijde van een gebouw een veilige ontvluchting beïnvloeden, is het niveau bestaande bouw afdoende.

6. Bestrijding van brand

Het Bouwbesluit regelt het bestrijden van brand via twee voorzieningen: droge blusleidingen en

brandslanghaspels. In het Gebruiksbesluit worden eisen gesteld aan draagbare blustoestellen en het onderhoud van de voorzieningen voor het bestrijden van brand. De eisen voor blusleidingen voor nieuwbouw en bestaande bouw verschillen nauwelijks. Het enige verschil is dat de afstand tussen twee blusleidingen bij nieuwbouw 50 meter is, terwijl deze bij bestaande bouw op 70 meter ligt. In de praktijk komt dit neer op één extra slanglengte bij een brandweerinzet (welke aanwezig is in een brandweervoertuig). Hierdoor is voor blusleidingen het niveau bestaande bouw afdoende.

Voor brandslanghaspels ligt het anders: het niveau bestaande bouw kent namelijk geen brandslanghaspels. Om een beginnende brand snel en effectief te kunnen bestrijden zijn brandslanghaspels echter onmisbaar. Wanneer de in het gebouw aanwezige personen een beginnende brand kunnen blussen of in ieder geval onder controle kunnen houden, is een veilige ontvluchting namelijk nog mogelijk. Voor brandslanghaspels is daarom het niveau nieuwbouw noodzakelijk. Het Bouwbesluit stelt geen eisen voor brandslanghaspels in gebouwen met een geringe oppervlakte. Deze leemte wordt ingevuld in de vorm van minihaspels, draagbare blustoestellen en blusdekens. Bij gebruiksvergunningsplichtige en -meldingsplichtige gebouwen (de risicogebouwen) worden deze voorzieningen als voorwaarden opgenomen in de gebruiksvergunning of de afhandeling van de gebruiksmelding.

7. Noodverlichting

De toepassing van noodverlichting is op nieuwbouwniveau afhankelijk van de oppervlakte in relatie tot de bezettingsgraad in het gebouw: bij een hoge bezetting moet eerder noodverlichting worden toegepast dan bij een lage bezetting. Bij het niveau bestaande bouw is de toepassing van noodverlichting ook afhankelijk van de oppervlakte en de functie van het gebouw. Die oppervlakten zijn veel hoger dan bij nieuwbouw, terwijl voor een aantal functies helemaal geen noodverlichting noodzakelijk is. In risicogebouwen die 's avonds en 's nachts worden gebruikt door personen die niet bekend zijn in het gebouw is noodverlichting essentieel voor een snelle en veilige ontruiming. Voor dergelijke gebouwen zijn de eisen voor bestaande bouw niet toereikend en is een hoger niveau noodzakelijk.

In tabel 3 is bovenstaande in een matrix weergegeven. Per toetsonderdeel is eenvoudig te zien welke niveau is aangehouden en hoe deze zich verhoudt tot de niveaus nieuwbouw en bestaande bouw van het Bouwbesluit.

Tabel 3: Matrix

Toetsonderdeel bij risicogebouwen

Doel van het voorschrift

Niveau

1.Beperking van uitbreiding van brand

§Afmetingen brandcompartimenten

§WBDBO brandcompartimenten

§Afmetingen sub-brandcompartimenten

§WBDBO sub-brandcompartimenten

BB/BB+

30 min.

BB+

BB+

2.Beperking van verspreiding van rook

§Rookcompartimenten

BB+

3.Vluchten

§Ontvluchtingseisen

§Aantal personen per deur en draairichting deuren

BB+

BB+

4.Sterkte bij brand van bouwconstructies

§Hoofddraagconstructie

§Draagconstructie vluchtroutes

BB

BB+

5.Materialen

§Brandbaarheid constructiematerialen

§Brandvoortplanting constructiematerialen

§Rookontwikkeling constructiematerialen

BB

BB

BB

6.Bestrijding van brand

§Droge blusleidingen

§Brandslanghaspels

§Minihaspels, draagbare blustoestellen en blusdekens

BB

BB+

BB+

7.Noodverlichting

§Noodverlichting

BB+

BB = Bouwbesluit niveau bestaande bouw

BB+ = Hoger niveau noodzakelijk

Artikel 1.5 Andere voorzieningen

De zeven categorieën zoals hiervoor genoemd, zijn de brandveiligheidsvoorzieningen die in het grootste gedeelte van de gebouwen voorkomen. Dat betekent niet dat er geen andere voorzieningen in een gebouw zijn welke invloed hebben op de (brand)veiligheid. Zo zijn er gebouwen waar bijvoorbeeld de afmetingen van trappen en de toepassing van een brandweerlift ook een rol kunnen spelen bij een veilige ontvluchting uit een gebouw. In dergelijke specifieke gevallen zal er maatwerk noodzakelijk zijn. De kaders van dit document (het bepalen of een gebouw tot de risicogebouwen behoort en het beoordelen of de voorschriften voor bestaande gebouwen toereikend zijn) bieden voldoende richting om ook bij dergelijke voorzieningen af te wegen welk niveau (bestaande bouw of nieuwbouwniveau) in een specifiek gebouw van toepassing moet zijn.

Artikel 1.6 Beslisschema

Uit het bovenstaande blijkt dat er eerst een aantal vragen moet worden beantwoord om te bepalen of het huidige niveau van de bouwkundige brandveiligheidsvoorzieningen van een gebouw voldoen. De vragen zijn in een beslisschema (figuur 1) weergegeven.

Figuur 1: Beslisschema

Figuur 1 beslisschema

De vragen uit het beslisschema zijn hieronder uitgeschreven, inclusief de te nemen maatregelen:

  • 1.

    Voldoet de bouwkundige staat van het gebouw aan het niveau nieuwbouw van het Bouwbesluit?

    • ·

      Indien ja, dan voldoen de bouwkundige brandveiligheidsvoorzieningen aan het beoogde niveau.

  • 2.

    Voldoet de bouwkundige staat van het gebouw aan het niveau van de laatst verleende (bouw)vergunning; het zogenaamde “van rechtens verkregen niveau”?

    • ·

      Indien nee, dan moet de eigenaar op basis van artikel 1a respectievelijk 13 van de Woningwet worden aangeschreven tot het treffen van voorzieningen. In de aanschrijving wordt ook rekening gehouden met de vraag of er sprake is van gewijzigd of geïntensiveerd gebruik en met de vraag of de bouwkundige staat van het gebouw, in combinatie met het gebruik, voldoende veiligheid biedt aan de personen in het gebouw. De aanschrijving moet een duidelijke motivering bevatten. Per afzonderlijk toetsingscriterium moet worden nagegaan op welk niveau moet worden aangeschreven om het gewenste niveau van brandveiligheid te bereiken (het niveau bestaande bouw, het "van rechtens verkregen" niveau of niveau nieuwbouw). Vluchten uit een gebouw kan op een ander niveau worden beoordeeld dan de brandcompartimentering. Afhankelijk van het criterium zal de noodzaak tot het treffen van voorzieningen sterker moeten worden onderbouwd en de motivering moeten bestaan uit zwaarwegender argumenten.

  • 3.

    Voldoet de bouwkundige staat van het gebouw aan het niveau bestaande bouw van het Bouwbesluit?

  • ·

    Indien nee, dan moet de eigenaar op basis van artikel 1a respectievelijk 13 van de Woningwet worden aangeschreven tot het treffen van voorzieningen. In de aanschrijving wordt ook rekening gehouden met de vraag of er sprake is van gewijzigd of geïntensiveerd gebruik en met de vraag of de bouwkundige staat van het gebouw, in combinatie met het gebruik, voldoende veiligheid biedt aan de personen in het gebouw. De aanschrijving moet een duidelijke motivering bevatten. Per afzonderlijk toetsingscriterium moet worden nagegaan op welk niveau moet worden aangeschreven om het gewenste niveau van brandveiligheid te bereiken (het niveau bestaande bouw, het "van rechtens verkregen" niveau of niveau nieuwbouw). Vluchten uit een gebouw kan op een ander niveau worden beoordeeld dan de brandcompartimentering. Afhankelijk van het criterium zal de noodzaak tot het treffen van voorzieningen sterker moeten worden onderbouwd en de motivering moeten bestaan uit zwaarwegender argumenten.

  • 4.

    Is het gebruik van het gebouw gewijzigd of geïntensiveerd ten opzichte van de laatst verleende vergunning(en)?

  • ·

    Indien ja, dan moet worden bepaald of de wijziging of intensivering een negatieve invloed heeft op de brandveiligheid. Indien dit het geval is wordt de eigenaar op basis van artikel 1a respectievelijk 13 van de Woningwet aangeschreven tot het treffen van voorzieningen. De aanschrijving moet een duidelijke motivering bevatten. Per afzonderlijk toetsingscriterium moet worden nagegaan op welk niveau moet worden aangeschreven om het gewenste niveau van brandveiligheid te bereiken (het niveau bestaande bouw, het "van rechtens verkregen" niveau of niveau nieuwbouw). Vluchten uit een gebouw kan op een ander niveau worden beoordeeld dan de brandcompartimentering. Afhankelijk van het criterium zal de noodzaak tot het treffen van voorzieningen sterker moeten worden onderbouwd en de motivering moeten bestaan uit zwaarwegender argumenten.

  • 5.

    Biedt de bouwkundige staat van het gebouw, in combinatie met het (brandveilige) gebruik, voldoende veiligheid aan de personen in het gebouw?

  • ·

    Indien nee, dan moet de eigenaar op basis van artikel 13 van de Woningwet worden aangeschreven tot het treffen van voorzieningen. De aanschrijving moet een duidelijke motivering bevatten. Per afzonderlijk toetsingscriterium moet worden nagegaan op welk niveau moet worden aangeschreven om het gewenste niveau van brandveiligheid te bereiken (het niveau bestaande bouw, het "van rechtens verkregen" niveau of niveau nieuwbouw). Vluchten uit een gebouw kan op een ander niveau worden beoordeeld dan de brandcompartimentering. Afhankelijk van het criterium zal de noodzaak tot het treffen van voorzieningen sterker moeten worden onderbouwd en de motivering moeten bestaan uit zwaarwegender argumenten. Hierbij dient er tevens aandacht te zijn voor de realiseerbaarheid van de voorzieningen in relatie tot mogelijk gelijkwaardige oplossingen. Ter illustratie: een woning boven een winkel dient op basis van onderliggende beleidsnotitie 30 minuten brandwerend gescheiden te zijn van de winkel. Daarnaast dient de woning over een eigen voordeur te beschikken of bij de toegang van de woning dienen twee onafhankelijke rookvrije vluchtroutes te beginnen. Deze laatste maatregel kan voor sommige gebouwen ingrijpende (constructieve) wijzigingen tot gevolg hebben, terwijl door middel van andere brandveiligheidsvoorzieningen eveneens een acceptabel of zelfs gelijkwaardig brandveiligheidsniveau gerealiseerd kan worden.

Slotbepalingen

2.1 Inwerkingtreding

      • 1.

        Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag gelegen na de bekendmaking ervan.

      • 2.

        De beleidsregel wordt bekendgemaakt in huis aan huis blad de Moerdijkse Bode

2.2 Citeertitel

  • ·
    • 2.

      Deze beleidsregel wordt aangehaald als Brandpreventie beleid bestaande bouw gemeente Moerdijk 2010 gemeente Moerdijk.

      Vastgesteld in de vergadering van het college d.d.21-12-2010,

    • 3.

      de gemeentesecretaris, de burgemeester,

      Drs. A.E.B. Kandel Drs. W.M.J. Denie

Bijlage 1 monumentale kerkgebouwen

Inleiding

Monumentale kerkgebouwen onderscheiden zich van een normale bijeenkomstfunctie door de specifieke gebouweigenschappen en de omstandigheden waarop mensen verblijven. De kerkgebouwen bestaan uit grote en hoge ruimten met een relatief lage vuurbelasting in het beginstadium van een brand, waarin de mensen ordelijk, rustig en gezamenlijk gericht op één plaats verblijven. In hoge ruimten duurt het meer dan 1 minuut voordat de rookontwikkeling mensen bedreigt. Toepassing van het Brandpreventiebeleid bestaande bouw betekent voor veel kerkgebouwen dat ingrijpende brandveiligheidsvoorzieningen noodzakelijk zijn, die veelal strijdig zijn met de eisen en wensen van monumentenzorg, terwijl de huidige voorzieningen een goede ontvluchting veelal voldoende waarborgen. Deze bijlage biedt de achtergronden, motiveringen en toelichtingen, waarmee bij monumentale kerken rekening dient te worden gehouden. Tevens zijn de zeven toetsonderdelen uit het Bouwbesluit uitgewerkt en wordt stilgestaan bij de prestatie-eisen uit het Gebruiksbesluit. Deze bijlage kan ook gebruikt worden voor andere gebouwen, mits de omstandigheden gelijk zijn.

Uitgangspunten

Als uitgangspunt gelden:

  • ·

    Onderliggend Brandpreventiebeleid bestaande bouw gemeente Moerdijk 2010;

  • ·

    De publicatie ‘Veiligheid in kerken’ van de Rijksdienst voor monumentenzorg;

  • ·

    Het Brandbeveiligingsconcept ‘Gebouwen met een publieksfunctie’

De beleidsregels of bovenstaande afwijking op deze beleidsregels zijn nooit algemeen verbindend maar het bestuursorgaan is volgens artikel 4:84 Awb wel gebonden conform de beleidsregel te handelen. Het betreffen motivatiegronden en richtlijnen die in het individuele geval toegepast kunnen worden. In specifieke gevallen kan bijvoorbeeld een aanvullende berekening op basis van het vultijdenmodel van TNO noodzakelijk zijn. Bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid gelden onverkort de uitgangspunten en voorwaarden gesteld in deze beleidsnota.

Afwijking Brandpreventiebeleid bestaande bouw

Afwijkingen zijn verantwoord mogelijk vanwege:

  • ·

    De aard van het gebruik.

  • ·

    De hoge ruimten. Het Bouwbesluit gaat uit van relatief lage ruimten. In geen geval mag onderliggend beleid ertoe leiden dat mensen in de ‘wachtrij’ moeten staan om het onveilige gebied te verlaten.

  • ·

    De relatief lage vuurbelasting in het beginstadium van een brand.

  • ·

    De mensen zijn wakend en matig tot gemiddeld bekend en valide.

  • ·

    De organisatie is herkenbaar en erkend.

  • ·

    Het monumentale karakter van de gebouwen.

  • ·

    De snelle responstijd.

  • ·

    Het gunstige ruimtelijk-, publieks-, en activiteitenprofiel.

Toetscriteria Bouwbesluit

Op monumentale kerkgebouwen zijn de zeven toetscriteria, zoals omschreven in onderliggende beleidsnotitie, van toepassing. Met bovenstaande motivering is het echter mogelijk om langere loopafstanden en een hogere bezetting in relatie tot de uitgangsbreedte toe te staan. De volgende aspecten zijn hiervoor bepalend:

  • ·

    De bezettingsgraad: hoe hoger de bezetting des te sneller treedt een blokkade op bij de uitgangen door gewelfvorming;

  • ·

    De tijd die resteert voordat de rook en warmte de ontvluchting bedreigt;

  • ·

    De draairichting van de deuren in relatie tot de ontvluchting;

  • ·

    De maximale verblijftijd in onveilig gebied;

  • ·

    De eventuele aanwezigheid van een balkon in de monumentale kerk.

In tabel 4 is de noodzakelijke uitgangsbreedte in relatie tot het maximaal aantal toe te laten personen uitgewerkt. In de laatste kolom is aangegeven hoe de beleidsregels zich verhouden tot het niveau bestaande bouw en het nieuwbouwniveau uit het Bouwbesluit.

Tabel 4: uitgangsbreedte in relatie tot het maximaal aantal toe te laten personen

Beleidsregel

Inwendige hoogte

< 5 meter

Inwendige hoogte

> 5 < 10 meter

Inwendige hoogte

> 10 meter

Toelichting / motivatie

Max. loopafstand (m)

B130 m

B230 m

B330 m

B130 m

B245 m

B345 m

B145 m

B245 m

B360 m

Nieuwbouw : B1, B2 en B3 is respectievelijk 30, 45 en 60 meter. Bestaande bouw is 60 meter. Afwijking: afd. 2.16 BB Beperking van verspreiding van rook

Max. pers. meedraaiende deur per m’

90 pers. m’ in gang (uitkomend)

135 pers m’

vrije uitstroom

135 pers. m’ in gang (uitkomend)

216 pers m’

vrije uitstroom

180 pers. m’ in gang

(uitkomend)

288 pers m’

vrije uitstroom

Door een gang respectievelijk vrije uitstroom

In gang uitkomend

Factor 150 % > 5 < 10

Factor 200 % > 10

Vrije uitstroom

Deze getallen zijn tevens gebaseerd op het Brandbeveiligingsconcept ‘Gebouwen met een publieksfunctie’. Bij normaal ontruimen is de doorstroom capaciteit 2,4 pers/m’/sec. Er geldt een maximum van 400 personen aangewezen op één uitgang.

Max. pers. toedraaiende deur

25 pers. in gang

(uitkomend)

38 pers. vrije uitstroom

45 pers.

60 pers.

Maximaal aantal personen per uitgang. De breedte van de uitgang is niet van toepassing.

Ondergrens

Indien > 200m2 vloeroppervlakte is aangewezen op deze uitgang moet de deur meedraaiend worden uitgevoerd (art. 2.151 lid 4 BB). Een toedraaiende deur met een geïnstrueerde permanent aanwezige deurwacht mag worden beschouwd als een meedraaiende deur.

Als uitgangspunt geldt dat uiterlijk binnen 2 minuten de mensen het onveilige compartiment / gebied moeten kunnen verlaten. Een langere ontvluchtingstijd, op basis van het vultijdenmodel is niet vanuit paniekbeheersing niet acceptabel. Hierdoor kunnen mogelijk secundaire negatieve gevolgen optreden.

Vluchtveiligheid in kerktorens

Een aantal kerken in de gemeente Moerdijk hebben een kerktoren, die tevens voor het publiek opengesteld worden. Deze kerktorens hebben 1 vluchtweg. Om een veilige ontvluchting te waarborgen spelen een aantal aspecten een rol. Uitgangspunt is dat de vluchtweg voldoende brand- en rookvrij moet blijven om een veilige ontvluchting te waarborgen. Afhankelijk van de lengte van de vluchtweg, het brandrisico, het aantal mensen en de staat van de vluchtweg variëren de maatregelen van ontruimingsalarmering, brand- en/of rookcompartimentering en nood- en transparantverlichting tot begeleiding van één of meerdere gids(en) met bhv-opleiding. De eigenaar / vergunninghouder dient hiervoor een risicoanalyse op te stellen (zie voorbeeld publicatie ‘Veiligheid in kerken’). Voor een standaard kerktoren zonder bijzondere risicofactoren geldt:

  • ·

    het publiek moet in staat zijn zichzelf adequaat in veiligheid te brengen of onder begeleiding adequaat in veiligheid te brengen zijn.

  • ·

    de vluchtweg dient organisatorisch (toezichthouders c.q. gidsen) of installatietechnisch (vluchtwegdetectie en ontruimingsalarmering) bewaakt te worden.

  • ·

    de verkeersroute dient voldoende veilig te zijn om te kunnen vluchten. Dit impliceert leuningen, noodverlichting en vluchtrouteaanduiding.

  • ·

    aanwezigheid van handbrandblusmiddelen.

  • ·

    obstakels en brandgevaarlijke versiering, stoffering en materialen zijn niet toegestaan.

Advisering bij schadepreventie

Monumentale kerkgebouwen hebben veelal een beeldbepalend karakter. De vuurbelasting in kerkgebouwen zit voornamelijk in de kapconstructie (hout en riet). Door de hoogte van de kap is de brandhaard slecht bereikbaar voor de brandweer, waardoor een brand slecht te beheersen is. Door de snelheid van branduitbreiding is het, vanuit het oogpunt van schadepreventie, verstandig om aanvullende preventieve en preparatieve maatregelen te realiseren. In de gebruiksmeldingsprocedure en een aanvraag om een omgevingsvergunning zal een separaat advies worden gegeven omtrent schadebeperking.

Het gaat hier om preventieve en preparatieve maatregelen die het mogelijk kunnen maken dat brand wordt voorkomen of dat de brandweer een brand effectief kan bestrijden, waardoor het gebouw niet verloren gaat. De publicatie ‘Veiligheid in kerken’ is hiervoor een goed handvat.

Regulier en incidenteel gebruik

Specifiek voor sommige kerkgebouwen is het incidenteel pieken van het aantal bezoekers bij speciale diensten (kerstmis, Pasen en evenementen). In de gebruiksmelding kan het incidenteel afwijkend gebruik worden vastgelegd. Deze afwijking van het reguliere gebruik dient gespecificeerd te worden in de gebruiksmelding.

Er is sprake van incidenteel gebruik, wanneer niet meer dan 4 x per jaar een afwijkende situatie voorkomt. Dit houdt niet in dat bij incidentele situaties een lager (brand)veiligheidsniveau geldt. Middels aanvullende organisatorische en technische maatregelen dient een gelijkwaardig (brand)veiligheidsniveau kan worden bereikt. In de gebruiksmelding dient het reguliere gebruik alsmede de afwijkende vorm(en) van gebruik te worden vastgelegd in combinatie met de specifieke (brand)veiligheidsmaatregelen. Wanneer de vergunninghouder wenst af te wijken van het reguliere gebruik dient deze tenminste 2 weken voor aanvang een schriftelijk verzoek in te dienen bij de gemeente Moerdijk.

Besluit brandveilig gebruik bouwwerken

Banken- en stoelenplanAfwijking van het opstellingsplan als het gestelde in het Gebruiksbesluit is acceptabel. Het monumentale bankenplan wordt geaccepteerd. Indien blijkt dat dit de veiligheid hiermee in het geding komt kunnen aan gebruiksmelding aanvullende voorschriften worden verbonden. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het beperken van het aantal zitplaatsen. Niet monumentale banken en stoelen(plannen) dienen conform het gestelde in het Gebruiksbesluit te worden uitgevoerd. Losse stoelen en andere obstakels die een veilige ontvluchting kunnen belemmeren zijn niet toegestaan, uitgezonderd bij een lage bezetting van de mensen.

Calamiteitenorganisatie (ontruimingsplan, BHV-ers en deurwachten)

Voor de calamiteitenorganisatie wordt verwezen naar de publicatie ‘Veiligheid in kerken’, eventueel aangevuld met specifieke voorwaarden gesteld door de brandweer.

Bediening van nooduitgangen

In deze bijlage worden twee soorten onderscheiden; de toegangsdeur(en) en de nooduitgangen. In het algemeen geldt dat alle deuren bedoeld voor ontvluchting zonder sleutel, eenvoudig en snel te openen moeten zijn. Indien noodzakelijke technische aanpassingen aan monumentale deuren niet mogelijk zijn, kan worden volstaan met organisatorische voorwaarden. Indien daarmee de functionele eis onvoldoende geborgd is kan dat lijden tot een gebruiksbeperking.

TOELICHTING

Achtergrond en toelichting

Inleiding

Gemeenten hebben de zorg voor brandveiligheid. Bepaalde gebouwen hebben bij brand een verhoogd risico. Dit geldt bijvoorbeeld voor gebouwen, die gebruikt worden door minder zelfredzame personen (zoals kleuters, bejaarden of ziekenhuispatiënten) en gebouwen met een hoge bezetting (zoals horecagebouwen). Voor gebouwen met een dergelijk verhoogd risico bestaat het stelsel van gebruiksvergunningen en -meldingen. Met dit stelsel wordt het brandveilig gebruik van gebouwen geregeld. De eisen zijn van toepassing op bijvoorbeeld het vrijhouden van de vluchtroutes, het opstellen van meubilair en het toepassen van versieringsmaterialen. Het stellen van regels aan het gebruik is echter niet altijd voldoende om een gebouw brandveilig te laten zijn. Brandveiligheid vraagt om een integrale benadering. De combinatie van bouwkundige, installatietechnische en organisatorische brandveiligheidsvoorzieningen bepaalt het brandveiligheidsniveau van een gebouw.

Het gebruiksvergunnings- en gebruiksmeldingsstelsel zijn evenals de gebruiks- en installatietechnische brandveiligheidsvoorschriften vastgelegd in het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit). De bouwkundige brandveiligheidsvoorschriften zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit kent brandveiligheidsvoorschriften voor nieuw te bouwen gebouwen én bestaande gebouwen. Voor nieuwbouw zijn de brandveiligheidsvoorschriften eenduidig vastgelegd, waarbij tevens ruimte is voor gelijkwaardige oplossingen. Voor bestaande gebouwen zijn de bouwkundige eisen op een lager niveau eveneens vastgelegd, maar het effect is minder eenduidig. Zo is een nieuw gebouw na totstandkoming ook een bestaand gebouw geworden. Dit betekent echter niet dat voor de instandhouding vervolgens lagere eisen gelden. Het te handhaven bouwkundige kwaliteitsniveau wordt uitgedrukt met het begrip ‘rechtens verkregen niveau’. Dit is de kwaliteit, die het gebouw heeft verkregen bij de laatste bouwvergunning.

Bij afgifte van een gebruiksvergunning of het in behandeling nemen van een gebruiksmelding voor een bouwwerk, zal aan de hand van het Bouwbesluit getoetst moeten worden of het gebouw voldoet aan de bouwkundige brandveiligheidseisen. Het brandveiligheidsniveau van bestaande gebouwen (voor 1992) is echter een ‘economisch niveau’ en heeft geen enkele relatie met brandveiligheid. De wetgever heeft nooit de intentie gehad om dit economisch niveau te handhaven voor het verlenen van gebruiksvergunningen of het in behandeling nemen van gebruiksmeldingen. De wetgever heeft gemeenten de vrijheid gegeven een eigen gemeentelijk beleid vast te stellen en uit te voeren. De wetgever stelt wel eisen aan dit eigen beleidsniveau. De eisen, die hoger zijn dan in het Bouwbesluit omschreven niveau voor bestaande bouw, moeten gemotiveerd worden. In onderliggend ‘Brandpreventiebeleid bestaande bouw gemeente Moerdijk 2010’ is het toetsingskader voor bestaande gebouwen vastgelegd. Dit toetsingskader heeft alleen betrekking op brandveiligheid. Andere aspecten uit het Bouwbesluit, zoals bijvoorbeeld constructieve veiligheid, maken geen onderdeel uit van onderliggende beleidsnotitie.

Achtergronden

In deze paragraaf worden de achtergronden van het brandveiligheidsniveau gegeven. Allereerst wordt

ingegaan op de regelgeving die van toepassing is. Daarna wordt toegelicht hoe de gemeentelijke beleidsruimte is ingevuld en wat de mogelijkheden zijn.

De regelgeving

De brandveiligheidseisen voor bouwwerken zijn ondergebracht in de bouwregelgeving. De basis voor de bouwregelgeving is de Woningwet 1991. De Woningwet regelt in artikel 2 het bouwen, waaronder het brandveilig bouwen, en in artikel 8 het gebruik van gebouwen en bouwwerken, waaronder het brandveilig gebruik. Op basis van artikel 2 van de Woningwet is er een Algemene maatregel van bestuur (AMvB) met daarin eisen voor brandveilig bouwen; het Bouwbesluit. De eisen voor het brandveilig gebruik van gebouwen zijn sinds 1 oktober 2008 landelijk geüniformeerd. Hiervoor is de AMvB Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (het Gebruiksbesluit) in werking getreden. De Woningwet geeft in de artikelen 1a en 13 de mogelijkheid om bestaande gebouwen op het gewenste brandveiligheidsniveau te brengen. De Woningwet en het Bouwbesluit zijn de belangrijkste regelingen waarop het beleidsniveau is gebaseerd.

Nieuwbouw

Met de eisen voor nieuw te bouwen gebouwen is het niveau van brandveiligheid vastgelegd. Met deze

eisen wordt niet meer en niet minder beoogd dat:

  • ·

    een brand niet snel zal uitbreken;

  • ·

    een eenmaal uitgebroken brand zich niet snel zal uitbreiden;

  • ·

    personen zich tijdig in veiligheid kunnen brengen;

  • ·

    de belendingen geen schade oplopen.

Met deze eisen geeft de overheid invulling aan haar zorgplicht betreffende de brandveiligheid en doet zij recht aan één van de uitgangspunten van de herziening van de bouwregelgeving; de deregulering. Er zijn dus geen eisen gesteld aan het voorkomen van schade door brand in het gebouw. De overheid rekent dit niet tot haar taak (veelal zullen verzekeringsmaatschappijen extra eisen stellen om dergelijke risico’s en schades tegen te gaan). Het Bouwbesluit heeft ook geen ander doel voor ogen dan het borgen van een maatschappelijk aanvaard niveau van (brand)veiligheid. De regelgever verwacht dat door het marktmechanisme in de praktijk een hoger niveau wordt gerealiseerd. De toelichting van het Bouwbesluit 1992 gaf dit expliciet aan: "De markt moet uitmaken of een gebouw dat aan de minimumeisen van het Bouwbesluit voldoet te verkopen, verhuren of exploiteren is. Zo brengen veel buitenlandse ondernemingen hun gasten en werknemers uitsluitend onder in hotels welke zijn voorzien van een sprinklerinstallatie, terwijl de bouwregelgeving een dergelijke installatie niet voorschrijft. De exploitant zal dus moeten bepalen of hij een dergelijke installatie wenst aan te brengen."

Bestaande bouw

De eisen voor bestaande gebouwen zijn van een ander niveau dan de eisen voor nieuw te bouwen

gebouwen. De eisen voor bestaande gebouwen zijn gebaseerd op het niveau waarop voor 1992 met

oudere voorschriften werd gebouwd. In veel gevallen is dit niveau vandaag de dag vanuit het oogpunt van brandveiligheid geen geaccepteerd niveau meer. In de loop van de tijd zijn veel bestaande gebouwen echter verbouwd of uitgebreid. Voor veel van deze gevallen is een bouwvergunning aangevraagd en verleend. De aanpassingen aan het gebouw zijn getoetst aan de op dat moment geldende regelgeving. Hierdoor zijn de brandveiligheidsvoorzieningen voor veel bestaande gebouwen, of in ieder geval delen daarvan, van een hoger bouwkundig niveau dan het niveau bestaande bouw. Dit wordt ook wel het "van rechtens verkregen niveau" genoemd. Bij de toetsing van een bestaand gebouw zal het van rechtens verkregen niveau als ondergrens moeten worden gehanteerd. Wanneer het van rechtens verkregen niveau lager is dan het niveau als beoogd met dit document, zal in een dergelijke situatie het Brandpreventiebeleid bestaande bouw van toepassing zijn.

Aanschrijven

Het niveau waar een gebouw wat brandveiligheid betreft aan moet voldoen, moet conform de Woningwet worden bepaald aan de hand van een aantal vragen. Een gebouw moet in ieder geval voldoen aan het niveau bestaande bouw van het Bouwbesluit. Daarnaast moet worden bepaald of de bouwkundige staat van een gebouw voldoende veiligheid biedt in combinatie met de wijze van gebruik. Is het gebruik van een gebouw anders dan waarvoor het gebouw aanvankelijk is gebouwd, dan kan het niveau van brandveiligheid onvoldoende zijn. Indien de wijze van gebruik wordt gewijzigd, kunnen bouwkundige aanpassingen noodzakelijk zijn. Hiervoor kan de eigenaar van het gebouw worden aangeschreven op basis van artikelen 1a respectievelijk 13 van de Woningwet.

Artikel 1a Woningwet:

  • 1.

    De eigenaar van een bouwwerk, standplaats, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, die standplaats, dat open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.

  • 2.

    Een ieder die een bouwwerk of standplaats bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.

Artikel 13 Woningwet:

Burgemeester en wethouders kunnen, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, degene die als eigenaar van een gebouw, bouwwerk, niet zijnde een gebouw, of standplaats, dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door hen te bepalen termijn treffen van zodanige voorzieningen, dat de staat van dat gebouw, dat bouwwerk of die standplaats nadien komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, onderdeel a, b, respectievelijk c, zonder dat deze hoger komt te liggen dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, eerste lid, onderdeel a, b, respectievelijk c.

Het bovenstaande houdt in dat burgemeester en wethouders maximaal eisen kunnen stellen tot het niveau nieuwbouw. De restrictie die de regelgever heeft gesteld is dat alle eisen die boven het niveau bestaande bouw van het Bouwbesluit worden gesteld, per individueel geval de noodzaak van het hogere niveau moeten worden gemotiveerd. Het is dus mogelijk bestaande gebouwen aan te schrijven tot het treffen van brandveiligheidsvoorzieningen, indien deze gebouwen voldoen aan het niveau bestaande bouw, maar niet aan een hoger niveau (het niveau nieuwbouw). Dit houdt in dat op basis van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht per geval deugdelijk moet worden gemotiveerd waarom wordt aangeschreven tot het treffen van voorzieningen hoger dan het niveau bestaande bouw. De gemeente heeft hier de plicht om alle consequenties van haar (aanschrijvings)beslissing zorgvuldig af te wegen. Bij constatering van een strijdigheid met het gemeentelijke beleid, dienen per aanschrijving eventuele bijzondere omstandigheden te worden afgewogen alvorens tot aanschrijving kan worden overgegaan.

Belangrijke aandachtspunten bij een aanschrijving zijn:

  • ·

    Is de aanschrijving deugdelijk onderbouwd en gemotiveerd?

  • ·

    Wordt de aanschrijving gebaseerd op wat wettelijk is toegestaan?

  • ·

    Houdt de aanschrijving rekening met de redelijke belangen van de eigenaar en/of gebruiker?

  • ·

    Is rekening gehouden met gelijkwaardige (alternatieve) oplossingen?

De gemeentelijke beleidsvrijheid

Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, kan het treffen van voorzieningen in bestaande gebouwen

leiden tot verschillende niveaus voor dezelfde gebouwtypen. Zowel de rechter als het ministerie van VROM (de VROM-inspectie) vinden dat de gemeenten beleid moeten hebben vastgelegd om ongelijkheid bij gelijksoortige gevallen te voorkomen. Bij de behandeling van gebruiksvergunningen en gebruiksmeldingen en bij de handhaving van de brandveiligheid in bestaande gebouwen wordt de in de vorige paragrafen genoemde werkwijze toegepast. Dit zijn de uitgangspunten van het Brandpreventiebeleid bestaande bouw.

Toepassingsgebied

In de beleidsregel is omschreven op welke (categorie) gebouwen het ‘Beleid bestaande bouw gemeente Moerdijk’ van toepassing is. Opgemerkt moet worden dat het ‘Beleid bestaande bouw gemeente Moerdijk’ ook toegepast kan worden bij het verlenen van een ontheffingen in geval van een verbouwing. Volgens artikel 4 van de Woningwet zijn de nieuwbouwvoorschriften van het Bouwbesluit van toepassing op al het bouwen; dus ook op een te verbouwen gedeelte van een bouwwerk. Het bestaande gedeelte moet voldoen aan de voorschriften die het Bouwbesluit geeft voor bestaande bouwwerken. Het is echter mogelijk dat het te verbouwen gedeelte in redelijkheid niet aan bepaalde nieuwbouwvoorschriften kan voldoen, omdat dan bijvoorbeeld extra aanpassingen moeten worden gedaan aan het bestaande gedeelte. In dergelijke gevallen kan mogelijk ontheffing worden verleend van de nieuwbouwvoorschriften van het Bouwbesluit, mits het nieuwbouwniveau zoveel mogelijk wordt benaderd. Ontheffingen kunnen dan gegeven worden tot het niveau van het ‘Brandpreventiebeleid bestaande bouw gemeente Moerdijk’.

Bronvermelding en nawoord

Bronvermelding

Het Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw is gebaseerd op de onderstaande bronnen:

  • ·

    Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw, Nibra en TAC Technisch Adviescentrum, 2002

  • ·

    Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw gemeente Utrecht, gemeente Utrecht, 2010

  • ·

    Brandveiligheidsniveau Bestaande Bouw, Hulpverleningsregio Zuidoost-Brabant, 2005

  • ·

    Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw, Regionale Brandweer Zeeland, 2005

  • ·

    Handreiking gemeentelijk brandpreventiebeleid bestaande bouw, Regionale brandweer Breda, 2003

  • ·

    Het Bouwbesluit 2003, Ministerie van VROM, 2003

  • ·

    Herziening Bouwbesluit 2003, Ministerie van VROM, 2005

  • ·

    Brochure ‘Vluchten bij Brand’, Ministerie van VROM, 2004

  • ·

    Brochure ‘Brandveiligheid, gebruiksmelding en gebruiksvergunning’, Ministerie van VROM, 2009

Nawoord

Bij het samenstellen van het Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw hebben de Woningwet, inclusief het Bouwbesluit, en de Algemene wet bestuursrecht als voornaamste bron gediend. Wetgeving is dynamisch, het wordt regelmatig herzien en uitgebreid. Wanneer in de toekomst artikelen met betrekking tot brandveiligheid wijzigen, zal ook het Brandpreventiebeleid bestaande bouw moeten worden aangepast.