Regeling vervallen per 07-05-2012

Bomenverordening gemeente Sluis 2006

Geldend van 01-10-2010 t/m 06-05-2012

Intitulé

Bomenverordening gemeente Sluis 2006

Bomenverordening gemeente Sluis 2006

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    boom: een houtachtig, opgaand gewas, zowel vitaal als afgestorven.

  • b.

    houtopstand: een of meerdere bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg.

  • c.

    hakhout: houtopstand, dat na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitloopt.

  • d.

    houtwal: een met kreupelhout beplante wal in het buitengebied met geen grotere oppervlakte dan 10 are.

  • e.

    monumentale boom: een bijzondere beschermwaardige boom met een hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid-of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving, die als zodanig is geregistreerd bij de Bomenstichting.

  • f.

    waardevolle boom: een bijzondere beschermwaardige boom en met een bijzondere schoonheid-of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving, die als zodanig is geregistreerd bij de gemeente.

  • g.

    vellen: kappen, kandelaberen, verplanten, verplaatsen, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel (met inbegrip van kandelaberen), het verrichten van handelingen, zowel boven-als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • h.

    kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand.

  • i.

    kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen.

  • j.

    snoeien: het verwijderen van takken of takdelen met de intentie de vorm of de gezondheid van de boom te bevorderen dan wel hinderlijke boomdelen te verwijderen.

  • k.

    onderhoudswerkzaamheden: alle maatregelen ter realisatie van duurzame instandhouding van de houtopstand, waarbij tevens de veiligheid van gebruikers en/of bezoekers van deze houtopstanden gewaarborgd moeten blijven.

  • l.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis.

  • m.

    BomenEffectAnalyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

  • n.

    iepenziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • o.

    iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus;

  • p.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2: Kapvergunning voor waardevolle en monumentale houtopstand

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag waardevolle of monumentale houtopstand, zoals vermeld op de lijst als bedoeld in artikel 7, te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving van het college, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 en 12 van deze verordening.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt tevens niet voor bomen waarop het zesde lid van artikel 15 van toepassing is.

  • 4. Het gestelde in de Boswet is onverminderd van toepassing.

Artikel 3: Onderhoudswerkzaamheden

Het is eigenaren van houtopstanden toegestaan om reguliere onderhoudswerkzaamheden aan deze opstanden uit te voeren.

Artikel 4: Geen kapvergunning

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 is geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht vereist:

  • a.

    voor werkzaamheden ten behoeve van de houtproductie;

  • b.

    bij het van toepassing zijn van de Boswet of krachtens die wet gestelde voorschriften;

  • c.

    in de gevallen waarbij voor het vellen een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder b van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is.

Artikel 5: Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd, gebruikmakend van een door het college vastgesteld aanvraagformulier en onder bijvoeging van een situatieschets en foto, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken. Wanneer door of namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.

  • 2. In het geval een aanvraag is ingediend voor een monumentale houtopstand maakt het college hiervan melding bij de Bomenstichting.

Artikel 6: Afhandeling aanvraag vergunning

  • 1. Het bevoegd gezag kan de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

  • 2. Het bevoegd gezag weigert de vergunning indien het belang van verlening niet opweegt tegen het belang tot behoud van de monumentale en waardevolle houtopstand.

  • 3. Het bevoegd gezag weigert in beginsel de vergunning indien velling in strijd is met de regelgeving voor natuurbescherming.

  • 4. De burgemeester of een door hem gemandateerde ambtenaar kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van acuut gevaar of overmacht.

Artikel 7: Waardevolle houtopstand

  • 1. Het college beheert een lijst van waardevolle houtopstand, gebaseerd op de volgende criteria:

    • a.

      ecologische waarde;

    • b.

      esthetische waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stads-en dorpsschoon;

    • e.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid;

    • f.

      uniciteitswaarde

  • 2. Het college kan gebieden aanwijzen waar, buiten de in lid 1 van dit artikel genoemde criteria, het behoud van groen gewenst is.

Artikel 8: Publicatie

Vervallen.

Artikel 9: Voorwaarde van niet-gebruik

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat aanvrager pas tot vellen mag overgaan met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt.

  • 2. Indien het bevoegd gezag gedurende de bezwaartermijn een bezwaarschrift ontvangt of er een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan, mag van de vergunning pas gebruik worden gemaakt na één week nadat het bevoegd gezag op dat bezwaar heeft beslist of de rechtbank op die voorlopige voorziening heeft beslist.

Artikel 10: Vervaltermijn vergunning

  • 1. De vergunning tot vellen als bedoeld in deze verordening vervalt indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na het onherroepelijk zijn van de vergunning gebruik is gemaakt;

  • 2. In het geval het een vergunning voor het vellen van een houtopstand betreft, is de vergunning voor de gehele houtopstand slechts één jaar geldig, ook als de velling in fasen plaatsvindt of één boom of enkele bomen al geveld zijn.

Artikel 11: Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat aanvrager binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen herplant.

  • 2. Het voorschrift als bedoeld in het eerste lid vermeldt binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat vellen van houtopstand op en bij monumentenwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie pas plaats mag vinden indien andere vergunningen of ruimtelijke ordenings-procedures onherroepelijk geworden zijn of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 4. Indien de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ontvangen betreffende een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder f van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht c.q. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, mag aanvrager van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen gebruik maken zolang de rechtbank niet afwijzend op het verzoek om een voorlopige voorziening heeft beslist.

  • 5. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren aanwijzingen ter bescherming van nabijgelegen houtopstand en voorschriften ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

  • 6. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren tot het opstellen en overleggen van een BomenEffectAnalyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

Artikel 12: Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze is tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2. Legt het bevoegd gezag een verplichting als bedoeld in het eerste lid op, dan bepaalt het bevoegd gezag tevens binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet aangeslagen beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 13: Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 2, artikel 10 of artikel 11, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 14: Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in Artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek bedraagt 0,5 meter voor bomen en nihil voor heesters en heggen.

Artikel 15: Bestrijding van iepenziekte en andere besmettelijke ziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van de iepenziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen ter plaatse te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat hij verspreiding van de iepenziekte voorkomt.

  • 2.

    Het is verboden de ingevolge het tweede lid gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3.

    Het in het derde lid genoemde verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het onder lid 3 gestelde verbod.

  • 5.

    Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

  • 6.

    Dit artikel is eveneens van toepassing op andere bomen die aangetast zijn door een besmettelijke ziekte. Het college bepaalt of er sprake is van een besmettelijke ziekte.

Artikel 16: Bescherming publieke houtopstand

  • 1. Het is verboden om bomen en houtopstanden, die publiek eigendom zijn te beschadigen, te bekladden of te beplakken.

  • 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college.

Artikel 17: Verplichtingen

Degene aan wie een voorschrift als bedoeld in artikel 9, artikel 11 eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, artikel 12 eerste, tweede en derde lid, artikel 15 tweede en derde lid en artikel 16 eerste en tweede lid is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 12 tweede lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is gehouden dienovereenkomstig te handelen.

Artikel 18 Opsporing

Met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten zijn behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering, belast de daartoe door het college aangewezen personen.

Artikel 19 Overgangsbepaling

  • 1. Aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 5 die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de wijzigingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

  • 2. Zolang de lijst, als genoemd in artikel 7, nog niet is vastgesteld en gepubliceerd, geldt een meldingsplicht: alvorens tot het kappen of vellen van een boom of houtopstand overgegaan wordt, moet hiervan melding gemaakt worden bij het college. Het college beoordeelt of de criteria als genoemd in artikel 7 op de boom of houtopstand van toepassing is, waardoor voor de kap of het vellen een vergunning overeenkomstig artikel 2 vereist is.

  • 3. Het college kan personen aanwijzen die de in lid 2 van dit artikel genoemde beoordeling uitvoeren.

Artikel 20: Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Bomenverordening gemeente Sluis 2006.

  • 2.

    Zij treedt in werking op het moment dat artikel 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

a.Boom. Met „zowel vitaal als afgestorven. is bedoeld ook het vellen van dode of bijna dode bomen vergunningplichtig te maken. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of `bij vergissing´ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.

b.Houtopstand. Het kernbegrip van deze verordening, waarop het kapverbod en de vergunningplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen is duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.

Boomvormer. Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester -struik struikachtige boom -(meerstammige) boom.

(lint) begroeiing. Vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijv. een meidoorn-of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat "begroeiing" in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden.

Bosplantsoen. Aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers.

Struweel. Een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.

Heg. Een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid, met een minimale lengte van 3 meter.

c.Hakhout. Eén of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

d.Houtwal. Lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers.

g.Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel vergunningplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningplichtig.

Het begrip dunning -velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand – is weggelaten, om te voorkomen dat iemand onder het mom van een vergunningsvrije dunning veel meer weghaalt dan de gemeente bij een normale vergunningsaanvraag zou goedkeuren.

m.BomenEffectAnalyse. De bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen leidt regelmatig tot (ernstige) beschadiging of vernietiging van waardevolle houtopstanden. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen effect analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA moet uitgevoerd worden

door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die is van toepassing op de vergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 2). De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo.

De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal

verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving. Zie verder ook de toelichting bij artikel 2 van deze verordening.

Artikel 2: Kapvergunning voor waardevolle en monumentale houtopstand

1.Dit verbod is in verschillende opzichten ruimer dan het lijkt. Vellen is meer dan alleen omzagen en houtopstand is meer dan alleen een boom (zie artikel 1).

2.Artikel 15 van de Boswet beperkt de bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15 lid 2

Boswet genoemde houtopstand:

a.populieren of wilgen als wegbeplantingen of eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

b.fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

c . fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    houtopstand,

die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde

bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

  • -

    ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

  • -

    ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale

aantal rijen.

De zinsnede “die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd” bedoelt de alle hiervoor genoemde uitzonderingen conform de Memorie van Toelichting op de Boswet te beperken tot bomen met een aantoonbare economisch doel en te onderscheiden van sierbomen. Onder het kapverbod valt dus niet het houden en de economische exploitatie van

(vrucht)bomen.

Vanwege de vereenvoudiging van regelgeving voor voornamelijk de burgers mogen bomen geveld worden, tenzij deze staan geregistreerd als monumentaal (bij de Bomenstichting) of waardevol (bij de gemeente). Dit is de basis van deze gehele verordening. Er geldt geen ondermaat voor wat de

bomen betreft.

Artikel 3: Onderhoudswerkzaamheden

Reguliere onderhoudswerkzaamheden die voldoen aan de definitie van artikel 1, onder k, mogen zonder vergunning worden uitgevoerd. Het geldt als vanzelfsprekend dat de gemeente haar onderhoudswerkzaamheden aan houtopstanden tijdig in lokale bladen aankondigt. Zodoende voorkomt de gemeente de indruk te wekken zonder vergunning bomen te kappen of te vellen.

Artikel 4: Geen kapvergunning

Dit artikel geeft aan wanneer er geen kapvergunning vereist is.

Lid 1, onder a: er moet hier sprake zijn van een aantoonbare economische exploitatie en niet van incidentele verkoop van bijvoorbeeld openhaardhout.

Lid 1, onder c: dit lid is opgenomen om de samenloop met een aanlegvergunning te voorkomen.

Lid 2: Bouw-of aanlegwerkzaamheden kunnen gevaar opleveren voor een waardevolle houtopstand, ook al is het niet de bedoeling dat die houtopstand te vellen. Om dit gevaar zo veel mogelijk in beeld te krijgen en te beperken kan het college besluiten om een BEA uit te (laten) voeren.

Tijdens het proces van opstelling van deze verordening is de wens geuit om tevens een samenloop met een bouwvergunning, of de melding van een meldingsplichtig bouwwerk, te voorkomen. Dit blijkt juridisch niet mogelijk te zijn, omdat elk van de genoemde vergunning-en meldingsprocedures haar eigen beoordelingscriteria kent. Verder stuit een en ander op praktische bezwaren. Zo is het bijvoorbeeld thans niet wenselijk om de beoordeling van een kapvergunning over te laten aan iemand die bouwvergunningaanvragen beoordeelt.

Artikel 5: Aanvraag vergunning

Schriftelijke aanvraag voor de uitgebreide procedure is vanzelfsprekend noodzakelijk. Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of zakelijk gerechtigden tot een houtopstand. Zakelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen inzake een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.

Huurders hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke toestemming voor kapaanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is, overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging zijn huurders het recht tot vergunningaanvraag verlenen.

Publiekrechtelijke bevoegdheden.

Ook de gemeente zelf, waterschappen, hoogheemraadschappen

of andere publiekrechtelijke instanties (Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, enz) kunnen aanvrager zijn. Zij volgen dezelfde procedure als andere aanvragers. Een situatieschets is verplicht om misverstand over de exacte boom te voorkomen. Indien de aanvraag het gevolg is van een geplande verandering van de situatie is zowel een tekening nodig van de bestaande situatie als van de toekomstige situatie. Op het aanvraagformulier moet dit zijn aangegeven. De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:

Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag

  • 1.

    In de aanvraag vermeldt de aanvrager:

    • a.

      de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

  • b.

    het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

  • c.

    een omschrijving van de aard en omvang van het project;

  • d.

    een omschrijving van de aard en omvang van de gevolgen van het project voor de fysieke leefomgeving, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

  • e.

    indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

  • f.

    indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

  • 2.

    De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto.s of andere geschikte middelen.

  • 3.

    De aanvrager doet bij de aanvraag een gespecificeerde opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden. In Hoofdstuk 7 van de Mor staan nog bijzondere indieningsvereisten.

Artikel 6: Afhandeling aanvraag vergunning

Uitgangspunt in deze verordening is dat het belang ligt bij het behoud van waardevolle en monumentale bomen. Alle andere bomen zijn kapvergunningvrij, waarbij alle partijen (zoals de gemeente en de aanvrager van de kapvergunning) overigens wel de regelgeving voor natuurbescherming in acht moet nemen (bijvoorbeeld niet kappen tijdens het broedseizoen).Stilzwijgend gaat de gemeente ervan uit dat (te) zieke of gevaarlijke bomen altijd voor vergunning in aanmerking zullen komen. Lid 5: het direct vellen als gevolg van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid sluit aan bij de bevoegdheden van de Burgemeester op grond van artikelen 173 en 175 van de Gemeentewet. De vergunning voor het het vellen van houtopstand is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 6 van deze verordening.

De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora-en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora-en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft dus een aparte vergunning vereist.

In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 5) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningsvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:

  • 1.

    In of bij de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het vellen van houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van deze regeling, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.

  • 2.

    In of bij de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:

    • a.

      de soort houtopstand;

    • b.

      de locatie van de houtopstand op het voor-, zij-dan wel achtererf;

    • c.

      de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;

    • d.

      de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.

Artikel 7: Waardevolle houtopstand

Lid 1. De lijst met waardevolle houtopstandbomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstand. Er is geen rekening gehouden met een ondergrens in de vorm van een minimale dwarsdoorsnede, zodat bijvoorbeeld nieuw aangeplante herdenkingsbomen toch bescherming genieten. Duurzaam behoud van de houtopstand die op de lijst van waardevolle bomen staat heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat het college daarvoor in beginsel geen kapvergunning verleent. Verder is het sterk aan te bevelen de monumentale bomen op te nemen in het bestemmingsplan op voorwaarde dat de opname precies uitgewerkt wordt in de estemmingsplanvoorschriften en de (toekomstige) kroonprojectie zorgvuldig ingetekend wordt op de plankaart. Door het dwingend karakter van het bestemmingsplan zijn deze bomen direct in beeld bij iedere herbestemming. Er kunnen dus geen bouw-en aanlegactiviteiten plaatsvinden zonder dat dit aan de boombestemming getoetst wordt. Dit artikel geeft de gemeente een aantal algemene richtlijnen waaraan een lokale monumentale bomenlijst minimaal moet voldoen. Het is belangrijk om de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en het kadastraal perceelsnummer te weten. Bij opname van een boom of houtopstand op de lijst, zal het college de eigenaar hiervan op de hoogte stellen. De opname is namelijk een besluit waartegen bezwaar en beroep op staat. Dit artikel bevat de criteria, die in ieder besluit inzake een aanvraag tot vellen genoemd moeten staan. Ervaring leert dat de algemene termen waarin hier genoemde weigeringsgronden gesteld zijn nadere uitwerking behoeven van criteria voor boombelang en verwijderingsbelang. Deze criteria kunnen in een afwegingsmodel worden geplaatst dat als instrument bij de beoordeling van de aanvraag dient. De lijst met waardevolle houtopstand is een dynamische lijst. De intentie is om deze lijst om de 10 jaar te actualiseren. Er is niet gekozen voor een kortere duur, omdat dit gezien de (in het algemeen) langzame groei van bomen niet noodzakelijk wordt geacht. Lid 2. Op het grondgebied van de gemeente Sluis zijn groengebieden aan te wijzen die behouden moeten blijven, zonder dat er specifiek sprake is van een van de criteria zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel. Een voorbeeld is het groen rond de voormalige BB-bunker in Oostburg. Ook kenmerkende erfbeplanting op boerderijen kan met dit lid beschermd worden. Het gaat dan ook om bomen die individueel van geringe waarde zijn, maar als groep waardevol zijn.

Wabo

De vergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 2) valt bij inwerkingtreding onder de Wabo. Zie artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2 van de Bomenverordening.

Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met zo’n vergunning. De strafbepalingen van de verordening zijn er dus niet op van toepassing.

Artikel 8: Publicatie

Vervallen.

Artikel 9: Voorwaarde van niet-gebruik

Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de boom al feitelijk gekapt is voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning. De opschortende werking van deze standaardvoorwaarde is niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Dit is gedaan om oneigenlijk gebruik door bezwaarmakers te voorkomen. Bouw of aanleg konden op basis van de eerdere regels maandenlang opgehouden worden door het instellen van beroep tegen een kapvergunning voor een (niet-waardevolle) boom. Nu moeten bezwaarmakers om tussentijdse kap te verkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepschrift een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin de vergunninghouder niet mag kappen en de bezwaarmaker de mogelijkheid heeft een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.

Artikel 10: Vervaltermijn vergunning

Dit artikel blijkt nodig te zijn om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan.

Artikel 11: Bijzondere vergunningsvoorschriften

Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is. Voor herplant kunnen de volgende richtlijnen gegeven worden: de boom moet minstens een omtrek hebben tussen 20 en 25 cm op 1,30 meter hoogte; de nieuw te planten boom moet geschikt zijn voor de groeiomstandigheden op de plaats van aanplant; de aan te planten boom moet passen in zijn omgeving; bij de plaatsbepaling moet rekening gehouden worden met het uiteindelijke kroonvolume en hoogte van de te planten boom. In beginsel moet de herplant plaatsvinden met bomen van dezelfde soort. Voor wat betreft de termijn waarbinnen de herplant plaats moet vinden, alsmede de termijn waarbinnen niet-aangeslagen herplant vervangen moet worden, kan aansluiting gezocht worden bij artikel 3, eerste lid, van de Boswet. Dit artikel stelt een termijn van maximaal drie jaar. Natuurbescherming. Lid 2 maakt het mogelijk op grond van de geldende natuurbeschermingsregels, waaronder de Flora-en Faunawet (wet van 25 mei 1998, Stb. 402), Europese vogel-en habitatrichtlijnen, nadere concrete voorschriften op te leggen, bijvoorbeeld het niet vellen zolang er vogels broeden in de bomen of niet vellen op zodanige wijze dat nabije beschermde soorten planten of paddestoelen vernield worden. Het niet mogen vellen in het broedseizoen moet in een vergunningsvoorschrift uitgewerkt zijn. De bescherming van broedende vogels geldt reeds op grond van de wet (art. 12 Flora-en Faunawet), maar soms is er de behoefte van concretere afbakening van begrippen als broedseizoen of wijze van vellen. De Flora-en Faunawet noemt geen data voor het broedseizoen. Dit is ook haast niet mogelijk, omdat niet elke vogel in de meimaand broedt. Sommige vogelsoorten, zoals de blauwe reiger en de bosuil, beginnen al in februari te broeden en bepaalde (zang) vogels broeden nog in augustus. De meeste vogels in dorpen, steden en bossen broeden echter ongeveer tussen 15 maart en 15 juli. Moerasvogels en andere watervogels broeden meestal tussen 1 april en 15 augustus. Op het moment dat beschermde inheemse broedvogels bezig zijn met hun broedproces, mogen er geen verstorende werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden, dus ongeacht de periode van het jaar.

Andere werken. Lid 3 verwoordt de bevoegdheid van het college om de vergunningverlening afhankelijk te stellen van andere vergunningplichtige werken en de uitvoering daarvan. Soms kan in een eerdere fase dan bij vergunning om te vellen al tot een aanhouding van het kapbesluit besloten worden op grond van artikel 6 van deze verordening. Uitvoering van deze bepalingen is afhankelijk van de wijze waarop de communicatie tussen de verschillende sectoren is geregeld. Ook hiervoor is een beleidsmatige uitwerking gewenst.

Artikel 12: Herplant-/instandhoudingsplicht

Voorschriften. Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant-en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, vraagt dus om beleidsmatige uitwerking. Deze uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant. Onder het handhavingsbeleid vallen ook de richtlijnen voor het effectief uitvoeren van de strafvervolging door politie en daartoe aangestelde opsporingsambtenaren, zoals bedoeld in artikel 18. De vergunninghouder moet de herplant zo nabij als mogelijk uitvoeren.

Artikel 13: Schadevergoeding

De Boswet schrijft voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien het college een vergunning om te vellen weigert.

Artikel 14: Afstand van de erfgrenslijn

De leden één en twee van artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft het bekende verwijderingrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in het tweede lid van artikel 5:42 is in afwijking van het oude BW toegevoegd: "tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten". Daarom is in deze verordening dit artikel toegevoegd dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleint. Met "nihil" voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heesters zullen door deze afstandverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard blijven. De juridische mogelijkheden voor burenruzies zijn hiermee enigszins verminderd.

Artikel 15: Bestrijding van iepenziekte en andere besmettelijke ziekten

De bast is het levende weefsel onder de schors en het is noodzakelijk de gehele bast te verwijderen. Belangrijk is dat de ontbasting na velling ter plaatse plaatsvindt, om potentieel broedhout en verspreiding van de besmetting te voorkomen. Dit is nodig nu het Besluit bestrijding iepenziekte is opgeheven en de Minister de gemeenten zelf de bevoegdheid heeft gelaten om tegen deze ziekte op te treden. Optreden is dringend gewenst om nog enige iepen in ons land over te houden (vgl. de situatie in Engeland). In het zesde lid is een bijzondere bestuursdwang bevoegdheid in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuursdwang bevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen.

Artikel 16: Bescherming publieke houtopstand

Voor de bevoegdheid van de gemeentelijke wetgever om regels te stellen met betrekking tot het natuurschoon is artikel 33 van de Natuurbeschermingswet van belang. Dit artikel luidt: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, gehandhaafd, voor zover die verordeningen niet met deze wet in strijd zijn. Het op de bescherming van de flora en fauna betrekking hebbende artikel 16 is aanvullend ten opzichte van het bepaalde in de Natuurbeschermingswet.

Artikel 17: Verplichtingen en strafbepaling

De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid van het instellen door het college van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan bomen of houtopstand. Ratio. De strafmaatbepalingen zijn de basis voor aangifte bij de politie en eventuele strafvervolging door justitie. De bepalingen zijn overeenkomstig de grenzen van de Gemeentewet vastgesteld. Soms kan de rechter overgaan tot bijzondere maatregelen, zoals publicatie van een vonnis of voordeeltoekenning (d.w.z. dat justitie afziet van strafvervolging indien verdachte de schade vergoedt). Samenloop. Ook een samengaan met andere delicten (vernieling van eigendom, belediging van personen, enz.) is vaak aanleiding om een illegale kap of beschadiging door justitie aan te laten pakken. Schadevergoeding. De ingestelde strafvervolging staat het instellen van een privaatrechtelijke schadevordering als gevolg van waardevermindering of verlies van de boom niet in de weg. Wel blijken rechters en officieren in de praktijk terughoudend in het tweemaal juridisch aanpakken van hetzelfde feit. Wabo. De vergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 2) valt bij inwerkingtreding onder de Wabo. Zie artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2 van de Bomenverordening. Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met zo.n vergunning. De strafbepalingen van de verordening zijn er dus niet op van toepassing.

Artikel 18: Opsporing

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, bevoegdheid gegeven tot opsporing behoudens de strafrechtelijke grenzen in de overige wetgeving. In hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 5:11 – 5:20 Awb) staan de bijzondere bevoegdheden van toezichthouders, waaronder het betreden van gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.

Artikel 19: Overgangsbepaling

Uit het vorenstaande blijkt dat de lijst met waardevolle en monumentale bomen de basis van deze verordening vormt. De inventarisatie van alle bomen binnen de gemeente is een uitvoerige klus. Enerzijds is het niet wenselijk om deze verordening pas in werking te laten treden voordat de inventarisatie gereed is. Anderzijds is de Algemene Plaatselijke Verordening, waar voorheen het behoud van houtopstanden geregeld was, toe aan een algehele herziening waarvan de inwerkingtreding niet te lang op zich kan laten wachten. Daarom is een overgangsregeling in deze verordening opgenomen die voorziet in een meldingssysteem. Deze houdt in dat elk voornemen tot het kappen van een boom gemeld moet worden bij het college. Het college, of een namens hem gemandateerd persoon, gaat na of de te kappen boom of houtopstand op basis van de criteria uit artikel 7 van deze verordening aangemerkt moet worden als waardevol en aldus vergunningplichtig is. Is dat het geval dan komt de boom of de houtopstand op de bomenlijst te staan. Dit is, zoals reeds is gemeld in de toelichting op artikel 7, een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Artikel 20: Slotbepaling

Als gevolg van een grondige herziening van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis 2005 (APV) is Afdeling 3 van Hoofdstuk 4 van deze APV (Het bewaren van houtopstanden) geschrapt en vervangen door de Bomenverordening. Daarom kan de Bomenverordening pas in werking treden op het moment dat ook de APV gemeente Sluis 2006 in werking treedt.