Regeling vervallen per 05-07-2012

Gelderse Molenverordening

Geldend van 12-01-1996 t/m 04-07-2012

Intitulé

Gelderse Molenverordening

Vastgesteld bij besluit der Staten van 14 september 1988, nr. K - 559 (Provinciaal Blad nr. 100 van 1988. Laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 1995, nr. K - 674 (Provinciaal Blad nr. 116 van 11 januari 1996). In werking getreden op 12 januari 1996.

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    molen:een door wind-, water- of dierkracht aangedreven krachtwerktuig, inclusief het bouwwerk waarin bedoeld werktuig zich bevindt en dat daartoe specifiek is opgericht, bestemd of geschikt voor de uitoefening van het molenaars(maal)bedrijf of de polderbemaling;

  • b.

    molenrestant:

    een krachtwerktuig, inclusief het bouwwerk waarin bedoeld werktuig zich bevindt en dat daartoe specifiek is opgericht, opgenomen in een door gedeputeerde staten vastgestelde lijst van molenrestanten, dat voor gebruik ongeschikt is en gedeeltelijk is onttakeld of vergaan, doch waarvan de voormalige bestemming duidelijk herkenbaar is en waarvan de huidige bouwtechnische staat en de inrichting van de omgeving zodanig zijn dat herstel in de oorspronkelijke staat naar het oordeel van gedeputeerde staten mogelijk en verantwoord is;

  • c.

    beschermd monument:een object dat is ingeschreven in de krachtens de Monumentenwet 1988

    vastgestelde registers (dat wil zeggen de rijkslijst van beschermde monumenten) of dat voorkomt op een door een Gelderse gemeente vastgestelde lijst van beschermde monumenten;

  • d.

    molenbiotoop:de omgeving van een molen of molenrestant voor zover die omgeving naar het oordeel van gedeputeerde staten van belang is voor de monumentale waarde van de molen of het molenrestant, of het (toekomstig) functioneren daarvan als maalwerktuig.

Artikel 2.

De verordening is niet van toepassing op:

  • a.

    een geheel of grotendeels van metaal vervaardigde windmolen;

  • b.

    een molen, die zich bevindt op het terrein van "Het Nederlands Openluchtmuseum" te Arnhem.

Artikel 3.

Gedeputeerde staten stellen een lijst van molenrestanten vast en brengen daarin de naar hun oordeel noodzakelijke wijzigingen aan.

Hoofdstuk II Verbodsbepalingen betreffende molens

Artikel 4.

  • 1 Het is verboden een molenrestant, voor zover geen beschermd monument, te beschadigen of te vernielen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden:

    • a.

      een molenrestant, voor zover geen beschermd monument, geheel of verder af te breken, te verplaatsen of zodanig te veranderen, dat het karakter van de molen wordt gewijzigd;

    • b.

      een molenrestant, voor zover geen beschermd monument, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor hij wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3 Het is verboden in de molenbiotoop zonder vergunning van gedeputeerde staten of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden bouwwerken op te richten, te wijzigen, werken aan te leggen of bomen, struiken of heesters aan te planten of te hebben van zodanige aard of omvang, dat daardoor het normale of toekomstig gebruik van een molen of molenrestant met wind- of waterkracht wordt belemmerd of onmogelijk gemaakt of de monumentale waarde van de molen of molenrestant wordt aangetast.

  • 4 Gedeputeerde staten kunnen verklaren dat geen vergunning is vereist indien naar hun oordeel wordt voorzien in een adequate bescherming van een molenrestant of molenbiotoop door een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat rechtskracht heeft gekregen.

Hoofdstuk III Vergunningen

Artikel 5.

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt geweigerd indien redelijkerwijs is aan te nemen dat verlening van de vergunning gevaar kan opleveren voor:

    • a.

      het stads- of landschapsschoon;

    • b.

      historische of andere culturele waarden;

    • c.

      de waterbeheersing.

  • 2 Ten behoeve van de beoordeling van aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 4, derde lid, kunnen gedeputeerde staten criteria vaststellen.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden.

  • 4 De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het voorgaande lid, mogen uitsluitend strekken tot bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen of tot regeling van de bestemming van vrijkomende onderdelen van de betreffende molen.

Artikel 6.

Gedeputeerde staten kunnen al dan niet ambtshalve een vergunning intrekken indien:

  • a.

    de vergunning is verleend op grondslag van gegevens die na de beslissing op de aanvraag zo onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat de beslissing anders zou hebben geluid indien zij was gegrond op juiste of volledige gegevens;

  • b.

    de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften of beperkingen niet of niet volledig worden nageleefd.

Artikel 7.

Overtreding van artikel 4, alsmede niet-naleving van aan een vergunning verbonden voorschriften of beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twaalf weken of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 8.

Met de handhaving of de zorg voor de naleving van deze verordening en met de opsporing van de daarin genoemde strafbare feiten zijn belast de daartoe door gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 9.

Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere gevallen:

  • a.

    ontheffing verlenen van de bepalingen en voorschriften van deze regeling;

  • b.

    bijzondere voorschriften stellen.

Artikel 10.

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Gelderse Molenverordening.

  • 2 Zij treedt in werking op de dag na plaatsing in het Provinciaal Blad voor Gelderland.

  • 3 De Gelderse Molenverordening, vastgesteld bij Statenbesluit van 27 maart 1962, nr. A - 42 en laatstelijk gewijzigd bij Statenbesluit van 27 maart 1991, nr. K - 602, vervalt op de in het tweede lid bedoelde datum.

  • 4 Vergunningen verleend krachtens de in het voorgaande lid genoemde verordening worden met ingang van de in het tweede lid bedoelde datum, geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 5 Aanvragen om vergunning ingevolge de in het derde lid genoemde verordening, waarop met ingang van de in het tweede lid bedoelde datum nog niet is beslist, worden met ingang van die datum geacht aanvragen te zijn op grond van deze verordening.

Ondertekening

Provinciale Staten van Gelderland