Regeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen

Geldend van 16-04-1998 t/m heden

Intitulé

Regeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen

Het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal;

gelet op de artikelen 6, derde lid, 13, eerste lid en 14, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met artikel 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid van de Gemeentewet en de betreffende bepalingen van de belastingverordeningen;

besluit:

vast te stellen de volgende:

Regeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen.

Artikel 1 Reikwijdte van de regeling

De in deze regeling opgenomen regels gelden bij de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen op grond van de onderscheiden belastingverordeningen voorzover deze regels in artikel 5 voor de betreffende gemeentelijke belasting van toepassing is verklaard.

Artikel 2 Aangifte

  • 1.

    De belastingplichtige die niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na afloop van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat, dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen veertien dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar schriftelijk verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

Artikel 3 Voorlopige aanslag

Na de aanvang van het belastingjaar of het kalenderjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd of kan van de belastingplichtige een voorlopig bedrag worden gevorderd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag of het gevorderde bedrag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 4 Rente

  • 1.

    Het percentage van de invorderingsrente volgt het percentage dat op grond van artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderkwartaal voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

  • 2.

    Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990, overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Gelding voor gemeentelijke belastingen

Met betrekking tot:

  • a.

    de onroerende-zaakbelastingen is artikel 4 van toepassing;

  • b.

    de afvalstoffenheffing/reinigingsrechten is artikel 4 van toepassing;

  • c.

    de rioolrechten zijn de artikelen 2, eerste lid en 4 van toepassing;

  • d.

    de hondenbelasting zijn de artikelen 2 en 4 van toepassing;

  • e.

    de toeristenbelasting zijn de artikelen 2, eerste lid, 3 en 4 van toepassing;

  • f.

    de begrafenisrechten is artikel 4 van toepassing;

  • g.

    de leges zijn de artikelen 3 (voor bouwvergunningen) en 4 van toepassing;

  • h.

    het marktgeld is artikel 4 van toepassing;

  • i.

    het liggeld is artikel 4 van toepassing.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gemeentelijke belastingen.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 31 maart 1998.
Burgemeester en wethouders
loco-secretaris burgemeester