Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening geurhinder en veehouderij Gaasterlân-Sleat 2008

Geldend van 12-06-2009 t/m 31-12-2015

De raad van de gemeente Gaasterlân-Sleat;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 april 2009;

gelet op artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij;

overwegende dat het wenselijk is om nadere regels te stellen met betrekking tot de geuremissie van agrarische bedrijven;

b e s l u i t :

vast te stellen de navolgende:

“Verordening geurhinder en veehouderij Gaasterlân-Sleat 2008”.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet geurhinder en veehouderij;

  • b.

    veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

  • c.

    geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

  • d.

    bebouwde kom: een gebied met overwegend een woon- en verblijfsfunctie waar, op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, meer dan 10 woningen binnen een straal van 100 meter van de meest nabijgelegen gevel van het dierenverblijf zijn gesitueerd, dan wel op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan.

Artikel 2 Andere waarde voor de afstanden

Op grond van artikel 6 van de wet en in afwijking van artikel 4, eerste lid, van de wet, bedraagt de afstand van een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, tot een geurgevoelig object minimaal die zoals per inrichting is aangegeven op de bij deze verordening behorende bijlage I.

Artikel 3 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening geurhinder en veehouderij Gaasterlân-Sleat 2008” en treedt in werking op de dag na publicatie ervan.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad voornoemd in zijn

openbare vergadering van 26 mei 2009,

, voorzitter.

, griffier.

Bijlage I Lijst met agrarische inrichtingen behorende bij verordening geurhinder en veehouderij Gaasterlân-Sleat 2008 (artikel 2)

Volgnr

Naam inrichting

Straat bezoekadres

Hnr

Postcode bezoekadres

Plaats

afstand

1

A.N. van der Weij

Koaiwei

3

8574 VB

BAKHUIZEN

67 meter

2

L.J. Postma

Teeuwes de Boerstraat

36

8574 SC

BAKHUIZEN

37,5 meter

3

O.Mous

Rysterdyk

26

8574 VW

BAKHUIZEN

36,5 meter

4

E.de Winter

Wikelerdyk

11

8561 BD

BALK

44, 2 meter

5

Mts Kuiper-Schaper

Mardyk

1

8581 KG

ELAHUIZEN

55 meter

6

G.R. Flapper

Mardyk

2

8581 KG

ELAHUIZEN

75 meter

7

F.T. Kuiper

Mardyk

4

8581 KG

ELAHUIZEN

75 meter

8

mts Y. en F. van Gosliga-de Groot

Mardyk

20

8581 KG

ELAHUIZEN

33,6 meter

10

E.Atsma

Wâldwei

3

8581 KA

ELAHUIZEN

38, 4 meter

11

Mts van Berkum

Wâldwei

8

8581 KA

ELAHUIZEN

68 meter

12

S.de Vries

Harichsterdyk

13

8571 RK

HARICH

35 meter

14

P.de Kroon

Harichsterdyk

34

8571 RL

HARICH

35 meter

15

R.Reijenga

Keamerlânswei

1 A

8571 MZ

HARICH

46 meter

16

M.P. van der Goot

Keamerlânswei

5

8571 MZ

HARICH

29 meter

17

M.Galama

Keamerlânswei

9

8571 MZ

HARICH

31 meter

18

J.Draaijer

Westerein

14

8571 GB

HARICH

27 meter

19

O.Veltman

Westerein

9 A

8571 GB

HARICH

36,5 meter

20

S.de Boer

Oordenwei

6

8583 KN

KOLDERWOLDE

36,5 meter

21

Mts. Landman

Ritlânswei

1

8583 KM

KOLDERWOLDE

37,3 meter

22

W.G. de Groot

Murnserdyk

17

8573 WP

MIRNS

44,8 meter

23

W.Eppinga

Lyklamawei

6

8566 JL

NIJEMIRDUM

48,7 meter

24

M.F. Pietersma

De Hege Bouwen

10

8566 JC

NIJEMIRDUM

47,5 meter

25

M.Pietersma

De Hege Bouwen

15

8566 JB

NIJEMIRDUM

28,5 meter

27

Mts. Matthijssen - de Graaf

Hoitebuorren

6

8566 JE

NIJEMIRDUM

37,5 meter

28

T.Stoker

Hoitebuorren

6 A

8566 JE

NIJEMIRDUM

36 meter

29

P.J. Ferdinands

Hoitebuorren

18

8566 JE

NIJEMIRDUM

45 meter

32

C.W. Binnendijk

Ige Galamawei

29

8582 KR

OUDEGA

50 meter

33

J.de Kroon

Ige Galamawei

5

8582 KR

OUDEGA

47 meter

34

S.M. Brandsma

De Bûterkamp

1

8567 LM

OUDEMIRDUM

30,5 meter

35

T.Stoffelsma

Jan Schotanuswei

65

8567 HH

OUDEMIRDUM

38 meter

36

G.van der Goot

Skouleane

1

8567 HK

OUDEMIRDUM

34,8 meter

38

G.Schilstra

Leise Leane

10

8572 WH

RIJS

29 meter

40

Mts. Martens

Mientwei

23

8572 WB

RIJS

44 meter

41

Maatschap Miedema

Smitsleane

17

8572 WC

RIJS

45,8 meter

42

N.P. van der Wal

Rûchhústerwei

12

8564 HD

RUIGAHUIZEN

45,7 meter

43

J.R.G. Visser

Spanjaardsdijk

23

8556 AK

SLOTEN FR

85,5 meter

46

R.Bangma

Beuckenswijkstraat

13

8565 GM

SONDEL

54 meter

47

J.Bosma

Beuckenswijkstraat

8

8565 GN

SONDEL

43 meter

49

R.Veltman

Noorderreed

1

8565 GP

SONDEL

39 meter

52

J.Terpstra

Jeen Hornstraweg

16

8563 AJ

WIJCKEL

38 meter

53

Mts. M. en J. Dijkstra

Iwert

10

8563 AM

WIJCKEL

35 meter

55

L.Stoffelsma

Jeen Hornstraweg

11

8563 AJ

WIJCKEL

25,5 meter

56

J.Faber

Menno van Coehoornweg

12

8563 AD

WIJCKEL

28 meter

57

Mts. de Jong

Munnikeleane

3

8563 AS

WIJCKEL

32 meter

Toelichting

1. Inleiding

Per 1 januari 2007 is er nieuwe wetgeving voor vergunningverlening bij agrarische bedrijven. Deze wetgeving regelt de geurhinder vanuit dierverblijven.

Op grond van de wet heeft de Gemeenteraad de mogelijkheid een eigen geurbeleid en verordening te maken. Deze nota is bedoeld als toelichting op de verordening. In deze nota wordt achtereenvolgens de regelgeving, doelstelling, motivatie, gebiedsvisie en verordening behandeld.

2. Regelgeving

Per 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet biedt een geheel nieuw toetsingskader voor de beoordeling van geurhinder vanuit dierverblijven van veehouderijen. Anders dan op grond van oude regelingen zoals de Richtlijn veehouderij en

Hinderwet of Veehouderij en stankhinder geeft de Wgv grenswaarden aan. Deze grenswaarden zijn bij dieren zonder geuremissiefactor (bijvoorbeeld melkrundvee) gesteld in een minimaal aantal meters en bij vee met geuremissiefactor (bijvoorbeeld pluimvee) in odeur units per kubieke meter lucht. In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) zijn de geuremissiefactoren per diersoort aangegeven.

In de nieuwe wetgeving is de mogelijkheid gegeven om binnen bepaalde marges een eigen gemeentelijk beleid te ontwikkelen voor geurhinder vanuit veehouderijen. Dat gemeentelijk beleid kan worden neergelegd in een gebiedsvisie en een verordening zoals bedoeld in artikel 6 van de Wgv. Er is in de wet overigens wel een absoluut minimum afstand aangegeven.

De overwegingen voor een gemeentelijk geurbeleid kunnen divers zijn. In het ene geval kan de reden zijn dat ruimte moet worden geboden aan de ontplooiing van veehouderijen waarbij de bescherming naar de omgeving minimaal wordt aangetast. In andere gevallen betreft het van oorsprong aanwezige agrarische bedrijven in de nabijheid van vrij liggende bebouwing. Zonder eigen geurbeleid zijn er geen mogelijkheden om die bedrijven voor langere periode in stand te houden.

3. Doelstelling

Deze verordening heeft als doelstelling het vastleggen van beleid op grond van de Wgv.

De Wgv geeft de Gemeenteraad de bevoegdheid tot het zelf stellen van normen voor geurhinder vanuit veehouderijen (binnen zekere grenzen). De gemeente heeft daarmee de mogelijkheid om geurbeleid voor de veehouderij af te stemmen op de doelstellingen van haar gebiedsgerichte visie. Met de vaststelling van een verordening geurhinder en veehouderij, waarin opgenomen een gebiedsvisie, wordt invulling gegeven aan enerzijds de bescherming van het leefklimaat en anderzijds ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij.

4. Motivatie

Gaasterlân-Sleat wil afwijken van de normen genoemd in de Wgv en stelt in het kader daarvan de onderhavige verordening vast. Dit geeft enerzijds de betreffende agrarische bedrijven nog enige ontwikkelingsruimte en anderzijds de betreffende bewoners van geurgevoelige bebouwing zekerheid dat hun woonbeleving niet (verder) wordt aangetast.

De Gemeenteraad heeft volgens de Wgv de beleidsvrijheid om voor de geurhinder van veehouderijen maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.

Een inventarisatie heeft duidelijk gemaakt dat het wenselijk is om voor de gemeente Gaasterlân-Sleat een verordening met daarin een gebiedsvisie op te stellen, waarin de in artikel 8 van de Wgv vermelde aspecten de revue passeren.

5. Gebiedsvisie

Bij het vaststellen van andere waarden of afstanden als in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen, dient de Gemeenteraad een aantal aspecten, genoemd in artikel 8 van de Wgv te betrekken.

Deze aspecten betreffen:

  • a.

    de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;

  • a.

    b. het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging;

  • b.

    de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu;

  • c.

    de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

Deze aspecten worden hierna verderbeschreven.

In Gaasterlân-Sleat is de agrarische bedrijfsvoering van oudsher een economische pijler van belang geweest. De melkrundveehouderij speelde en speelt daarin een centrale rol.

Onze gemeente heeft op dit moment een agrarisch bedrijvenbestand dat zich als volgt kenmerkt:

Intensieve veehouderijen:

Stieren/kalveren: 5

Varkens: 6

Kippen: 5

Paardenhouderijen: 8

Melkrundveehouderijen: 172

Van de bestaande melkrundveehouderijen zijn er 51 die beperkingen ondervinden van de normering zoals die thans ingevolge de Wgv bestaat. Na vaststelling van de onderhavige verordening zullen dit er nog 7 zijn.

De veelal reeds zeer lang bestaande bedrijven zijn vaak nog gelegen nabij een kern of een groep van woningen. In de voorgaande regelgeving (Richtlijn veehouderij en Hinderwet) waren de mogelijkheden voor uitbreiding tot op relatief korte afstand van woningen mogelijk. In de Wgv komt een aantal bedrijven op basis van de hierin opgenomen afstanden op “slot” te staan.

Om een leefbaar platteland te behouden kan het niet de bedoeling zijn om van oudsher aanwezige bedrijven nabij de enkele verspreid liggende woningen te saneren. Wel dient een mogelijke uitbreiding de milieusituatie niet ongunstiger te maken dan voor de uitbreiding. Door invulling te geven aan deze randvoorwaarde wordt de leefkwaliteit van de omliggende woning zeker niet nadelig beïnvloed maar op termijn mogelijk zelfs verbeterd (aspect a).

In het bestemmingsplan zijn de agrarische postzegels aangegeven. Deze zijn veelal zodanig gesitueerd dat uitbreiding kan plaatsvinden op de gunstig mogelijke afstand van geurgevoelige bebouwing (aspect b).

Door bovenstaande geïntegreerde aanpak wordt de noodzaak van een even hoog beschermingsniveau van de bescherming van het milieu aangetoond (aspect c).

Gestreefd moet worden naar een agrarisch gebied waarbij de functie werken mogelijk wordt gemaakt met de hier en daar van oorsprong bestaande bebouwing (aspect d). Randvoorwaarde hierbij is de minimaal genoemde afstand in de Wet geurhinder en veehouderij.

In het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied is overwogen dat onze gemeente zich in mindere mate leent voor intensivering van agrarische bedrijfsvoering. Dit heeft zijn weerslag gekregen in de voorschriften.

Met het oog daarop wordt in het thans onderhavige kader afwijking van de in de Wgv neergelegde normering voor intensieve bedrijven niet overwogen.

6. Verordening

In de Wgv zijn minimale afstanden genoemd tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden, waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een

geurgevoelig object van:

  • binnen de bebouwde kom ten minste 100 meter;

  • buiten de bebouwde kom ten minste 50 meter.

In deze verordening wordt vastgesteld dat de minimale afstand, genoemd tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden, waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en de buitenzijde van een geurgevoelig object wordt vastgesteld op minimaal de afstand zoals die per inrichting is aangegeven op de bij deze verordening behorende bijlage I.

Daarbij worden de minimum afstanden, zoals genoemd in artikel 6, lid 3, van de Wgv in acht genomen.

Bij uitbreiding van de veestapel mag de afstand zoals aangegeven in bijlage I niet kleiner worden en moet de minimale afstand tussen de veehouderij waar dieren worden gehouden, waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en de buitenzijde van een geurgevoelig object minimaal de in de verordening genoemde afstand bedragen.

Onder de paragraaf Gebiedsvisie is reeds vermeld dat het bestemmingsplan een werend karakter heeft met betrekking tot verdere intensivering. In verband daarmee wordt in het onderhavige kader afgezien van het formuleren van specifiek beleid voor het houden van dieren, waarvoor bij ministeriële regeling wel een geuremissiefactor is vastgesteld.

Bebouwde kom

Het begrip ‘bebouwde kom’ is in de Wgv, evenals in de Wet op de ruimtelijke ordening, niet gedefinieerd. In de memorie van Toelichting bij de Wgv is aangegeven dat de grens van de bebouwde kom ‘niet wordt bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur.’

Als bebouwde kom wordt beschouwd het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft en waarin (dus) relatief veel mensen daadwerkelijk wonen of verblijven.

In het kader van deze verordening is aan het begrip bebouwde kom de volgende invulling gegeven: een gebied met overwegend een woon- en verblijffunctie waar, op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, meer dan 10 woningen binnen een straal van 100 meter van de meest nabijgelegen gevel van het dierenverblijf zijn gesitueerd, dan wel op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan.

7. Uitvoering

Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden van alle agrarische inrichtingen In deze doorlichting zijn de adressen benoemd van de situaties waarin niet voldaan wordt aan de vaste afstanden genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij. Bij deze adressen is vastgesteld op welke afstand ten opzichte van een geurgevoelig object de veehouderij zijn veebezetting huisvest. Deze afstand is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden. Als deze afstand beneden de wettelijke grens ligt, maar boven de afstand zoals genoemd in artikel 6, lid 3, van de Wgv wordt uitbreiding mogelijk, voor zover de minimale afstand tussen dierenverblijf en geurgevoelig object niet wordt verkleind.

Genoemde afstanden zijn voor elk adres op een situatietekening aangegeven zodat direct duidelijk wordt buiten welke grens het bedrijf kan uitbreiden.

8. Overige overwegingen

De gemeentelijke beslissing om een aantal agrarische bedrijven een specifiek beschermingsniveau te geven, heeft geen effecten op de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen in nabijgelegen gemeenten. Met het oog daarop is afgezien van consultering van omliggende gemeenten.

9. Samenvatting Raadsbehandeling

De gemeenteraad heeft in de vergadering van 21 april 2009 (agendapunt 18) besloten de verordening vast te stellen en de ingebrachte zienswijzen niet over te nemen.

10. Risico’s

Tegen vaststelling van gebiedsvisie en verordening staat geen bezwaar of beroep open ingevolge artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

11. Juridische aspecten

Een gebiedsvisie heeft op zichzelf geen juridische status. De normen die volgen uit de gebiedsvisie worden daarom vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Uit de verordening moet in ieder geval duidelijk blijken wat de grenzen zijn van de onderscheiden (deel)gebieden en wat de maximale geurbelasting en de minimumafstanden zijn in een gebied voor zover daarbij wordt afgeweken van de normstelling en afstanden uit de Wgv.

De Wgv stelt geen specifieke eisen aan de procedure voor de verordening. Inspraak is geregeld in de gemeentelijke Inspraakverordening.

Voor zover een wettelijke regeling geen inspraak voorschrijft bepaalt het bestuursorgaan of en bij afwijking van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht op welke wijze inspraak wordt verleend. Op grond van artikel 5 van de Inspraakverordening stellen burgemeester en wethouders een inspraakprocedure vast.

Als de verordening eenmaal in werking is getreden, gelden bij vergunningverlening de daarin opgenomen normen. Deze gelden per geurgevoelig object. Ook de provincie en buurgemeenten zijn bij vergunningverlening gebonden aan de in de verordening vastgelegde normen.

12. Communicatie en draagvlak

Over het voornemen tot het opstellen van de onderhavige verordening is overleg geweest met de afdeling Gaasterlân-Sleat van LTO Noord.

Hieruit is naar voren gekomen dat met instemt met de gekozen aanpak.

De betreffende ondernemers zijn middels een brief op de hoogte gesteld van de uitwerking van de vast te stellen verordening op hun bedrijf.

Vanwege de afwijking van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij door middel van specifiek gemeentelijk beleid is iedereen de mogelijkheid tot inspraak verleend.

13. Inspraakresultaten

Binnen de termijn van tervisielegging is een tweetal zienswijzen ingebracht.

Zienswijze van de heer S. Brandsma, de Bûterkamp 1 te Oudemirdum.

  • 1.

    De heer Brandsma constateert dat zijn bedrijf wordt aangemerkt als knelpunt wat betreft de afstand van de stal ten opzichte van de woning van de familie Folkertsma op De Bûterkamp 3. Hij stelt dat in de ontwerpverordening de afstand van stal tot woning tot maximaal de helft mag worden teruggebracht; doch dat dit in zijn situatie niet wordt gedaan. De huidige afstand van 31 meter wordt gehandhaafd. Indien zou worden uitgegaan van 25 meter dan zou er voor het bedrijf nog 6 meter ruimte zijn voor stalling van jongvee dat nu grotendeels elders is ondergebracht.

  • 2.

    Verder stelt de heer Brandsma dat er geen geuronderzoek of –meting is gedaan en dat er in het ontwerp wordt gesproken over afstanden en niet over de norm van de geur en of die wordt overschreden.

  • 3.

    De Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) overweegt tevens een zienswijze in te zenden. Hij vraagt daarvoor de gelegenheid een week na 4 maart 2009. Tevens vraagt hij de zienswijze mee te nemen bij de verdere besluitvorming.

Reactie op zienswijze

  • 1.

    Op grond van de Wgv bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriele regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ligt. In het bedrijf van de heer Brandsma wordt melkrundvee gehouden. Melkrundvee behoort tot de diercategorieën, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Artikel 6 van de Wvg geeft aan dat gemeenten bij verordening kunnen bepalen dat binnen een deel van het grondgebied een andere afstand van toepassing is, met dien verstande dat deze tenminste 25 meter bedraagt. Als uitgangspunt voor de gemeentelijke verordening is gekozen voor een aanpak, waarbij enerzijds aan de betreffende agrarische bedrijven (weer) enige ontwikkelingsruimte wordt geboden en anderzijds aan de betreffende bewoners van geurgevoelige bebouwing zekerheid dat hun woonbeleving niet (verder) wordt aangetast. De bestaande situatie is daarbij leidend geweest. In dat opzicht is de onderhavige situatie gelijk behandeld als andere in de verordening opgenomen bedrijfssituaties. De gemeente heeft hierbij volgens de Wgv de beleidsvrijheid om voor de geurhinder van veehouderijen maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.

  • 2.

    De veebezetting van het bedrijf van de heer Brandsma bestaat uit dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, maar wordt gerekend met vaste afstanden. De gemeente heeft niet de vrijheid bij verordening hiervoor andere criteria te hanteren. Dientengevolge heeft geuronderzoek of –meting in dit verband geen toegevoegde waard.

  • 3.

    Bij het vaststellen van de reactie op de zienswijzen was nog geen zienswijze van de NMV ontvangen, weshalve deze niet meer mee kan worden genomen in de verdere standpuntbepaling.

Zienswijze van veehouderijbedrijf H.W. Winia, Wâldwei 26 te Elahuizen

  • 1.

    Het bedrijf is ten onrechte niet opgenomen in de lijst behorende bij de ontwerpverordening. De woning Wâldwei 24 vervult niet meer een volwaardige rol als bedrijfswoning bij het bedrijf. De woning is niet in eigendom van het veehouderijbedrijf. Door het college is niet aangegeven dat de thans voorliggende verordening in de toekomst kan worden herzien. Daarom wordt verzocht om het bedrijf aan de bijlage van de verordening toe te voegen opdat aan het bedrijf geen ontwikkelingsruimte wordt ontnomen.

  • 2.

    De woning Wâldwei 24 is inbestemd als 2e bedrijfswoning. Indien deze woning in de toekomst niet verwerfbaar blijkt als blijvende 2e bedrijfswoning kan deze uit het bestemmingsplan als zodanig worden afgevoerd. Indien de woning wel kan worden verworven en van een blijvend gebruik als 2e bedrijfswoning sprake kan zijn, kan het bedrijf alsnog van de bij de verordening behorende lijst worden afgevoerd.

Reactie op zienswijze

1 en 2.

Blijkens de zienswijze is duidelijk dat er vanuit de woning Wâldwei 24 (nog steeds) activiteiten worden verricht danwel diensten worden verleend die inherent zijn aan een bedrijfswoning. Ook in het vigerende bestemmingsplan is de koppeling tussen woning en bedrijf vastgelegd.

De onderhavige verordening is bedoeld om knelpunten in relatie tot de Wvg op te heffen.

Nu er nog steeds sprake is van een bedrijfswoning is –en derhalve geen knelpunt in de zin van de Wvg- is er geen aanleiding dit bedrijf op te nemen in een verordening die knelpunten beoogt weg te nemen.

Dit laat onverlet de mogelijkheid om bij toekomstige ontwikkelingen alsnog opname in de verordening in ogenschouw te nemen.