Regeling vervallen per 15-02-2019

Besluit nadere regels heffing en invordering van voorlopige aanslagen inzake de Verordening nazorgheffing Gelderland 1999

Geldend van 15-11-1999 t/m 14-02-2019

Intitulé

Besluit nadere regels heffing en invordering van voorlopige aanslagen inzake de Verordening nazorgheffing Gelderland 1999

Vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 9 november 1999, nr. BD1999.15514 (Provinciaal Blad nr. 1999/98 van 10 november 1999). In werking getreden op 15 november 1999.

Artikel 1.

Het bedrag van de voorlopige aanslag wordt vastgesteld op basis van artikel 5 van de Verordening nazorgheffing stortplaatsen Gelderland 1999.

Artikel 2.

De eerste voorlopige aanslag wordt opgelegd binnen twaalf maanden na aanvang van het belastingtijdvak.

Artikel 3.

De voorlopige aanslag kan in termijnen worden betaald. Het aantal termijnen van de voorlopige aanslag is gelijk aan het aantal kalenderjaren dat resteert, te rekenen vanaf de datum van het opleggen van de voorlopige aanslag tot de vermoedelijke sluiting van de stortplaats als bedoeld in de sluitingsverklaring. De eerste termijn vervalt 30 dagen na dagtekening van de voorlopige aanslag, de volgende termijnen telkens een jaar later.

Artikel 4.

Het bedrag van de voorlopige aanslag wordt zodanig over de termijnen verdeeld dat ieder termijnbedrag 2% groter is dan het bedrag van de direct voorafgaande termijn.

Artikel 5

Indien een bedrag voor de vervaldatum wordt betaald, wordt over het vooruitbetaalde bedrag een rente van 5,06% per jaar vergoed. De rente wordt berekend op basis van samengestelde intrest over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de betaling van het vooruitbetaalde bedrag en eindigt op de vervaldatum van het bedrag.

Artikel 6.

Indien voor een bedrag uitstel van betaling wordt verleend, is een rente van 5,06% per jaar verschuldigd over het bedrag waarvoor uitstel is verleend. De rente wordt berekend op basis van samengestelde intrest over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldatum van het bedrag waarvoor uitstel is verleend en eindigt op de dag voor de betaling van het bedrag.

Artikel 7.

Indien een betalingstermijn wordt overschreden is een rente van 5,06 % per jaar verschuldigd over het op de belastingaanslag openstaande bedrag. De rente wordt berekend op basis van samengestelde intrest over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldatum van het openstaande bedrag en eindigt op de dag voor de betaling van het openstaande bedrag.

Artikel 8.

Uitstel van betaling wordt slechts verleend voorzover er naar het oordeel van de ambtenaar belast met de invordering van de provinciale belastingen voldoende zekerheid wordt gesteld.

Artikel 9.

Dit besluit wordt aangehaald als “Besluit nadere regels heffing en invordering van voorlopige aanslagen inzake de Verordening nazorgheffing Gelderland 1999".

Artikel 10.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 november 1999.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Artikelsgewijze toelichting

Vooraf Dit besluit voorziet in nadere regels ten behoeve van het opleggen van voorlopige aanslagen inzake heffingen en invorderingen ten behoeve van de nazorg van stortplaatsen. Op 24 maart 1999 is door Provinciale Staten de Verordening nazorgheffing stortplaatsen Gelderland 1999 vastgesteld op grond waarvan het mogelijk is geworden om aan stortplaatsexploitanten heffingen op te leggen ten behoeve van de nazorg. Onder andere is hierbij het Reglement fonds nazorg stortplaatsen Gelderland 1999 vastgesteld. Het fonds nazorg wordt gevoed door de belastingheffing. Uit het fonds wordt de “eeuwigdurende” nazorg betaald van stortplaatsen die op of na 1 september 1996 nog afval ontvingen.

Considerans De wettelijke grondslag voor het opleggen van voorlopige aanslagen inzake heffingen ten behoeve van de nazorg stortplaatsen wordt gevormd door de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de provinciale Verordening nazorgheffing stortplaatsen Gelderland 1999. Volgens artikel 13, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de inspecteur Provinciale belastingen een voorlopige aanslag opleggen volgens door Gedeputeerde Staten te stellen regels. De aard, wijze, maatstaf en berekening van de heffing is in de Verordening nazorgheffing stortplaatsen Gelderland 1999 reeds nader bepaald.

Artikel 1 De voorlopige aanslag wordt vastgesteld conform de maatstaf en berekening van de heffing zoals die is omschreven in artikel 5 van de Verordening nazorgheffing stortplaatsen Gelderland 1999. Dit omvat een basisbedrag (“doelvermogen”) met diverse opslagen.

Artikel 2 De eerste voorlopige aanslagen zullen worden opgelegd binnen ййn jaar na datum van ingang van de heffing, zoals vastgelegd in genoemde verordening. Voor de reeds in exploitatie zijnde stortplaatsen is de datum van ingang van de heffing 25 maart 1999. Dit betekent dat voor 25 maart 2000 de eerste voorlopige aanslagen verzonden worden voor stortplaatsen die reeds in exploitatie zijn.

Artikel 3 De voorlopige aanslag betreft het totale geraamde doelvermogen plus opslagen. Dit bedrag wordt evenredig verdeeld over het aantal jaren dat de stortplaats vermoedelijk nog open is. De eerste termijn van betaling dient binnen 30 dagen na de dagtekening voldaan te worden. De volgende termijnen volgen steeds een jaar later.

Artikel 4 De gemiddelde stijging van 2% in de verdeling van de jaarlijkse termijnbedragen beoogt parallel te lopen met de voorziene andere tariefcomponenten die opgenomen zijn in het storttarief. De gehanteerde 2% is gebaseerd op het gemiddelde geraamde inflatiepercentage. Deze verdelingsmethodiek is conform het gehanteerde IPO-rekenmodel “Berekening van nazorgkosten en nazorgheffing” (versie 2.02).

Artikel 5 Indien een bedrag wordt vooruitbetaald wordt dit gewaardeerd door een rente van 5,06% van dit bedrag te vergoeden aan de betaler. Deze rente staat gelijk aan het beoogde gemiddelde rendement van het fonds nazorgheffing op basis van het in artikel 4 genoemde IPO-rekenmodel.

Artikel 6 Als uitstel van betaling wordt gevraagd, dient over nog te betalen bedrag een rente van 5,06% per jaar te worden betaald. De rente wordt op dezelfde wijze berekend als in artikel 5.

Artikel 7 Als een betaling niet binnen 30 dagen geschiedt en ook geen uitstel van betaling is gevraagd, wordt evenals in artikel 6 een rente van 5,06% berekend, te vergoeden door de betaler.

Artikel 8 De provinciale invorderingsambtenaar beoordeelt de aanvragen om uitstel van betaling. Uitstel van betaling wordt slechts verleend tegen afgifte van garanties tot betaling. Uitstel wordt slechts verleend als er naar het oordeel van de invorderingsambtenaar voldoende garanties worden gegeven dat het bedrag in een later stadium alsnog betaald zal worden.