Regeling vervallen per 01-01-2012

Kwaliteitsregels peuterspeelzalen en Voor- en Vroegschoolse Educatie

Geldend van 01-09-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Kwaliteitsregels peuterspeelzalen en Voor- en Vroegschoolse Educatie

Vastgesteld door de gemeenteraad op 24 november 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende minimaal twee dagdelen per week van maximaal 3,5 uur per dagdeel met als doel de brede ontwikkeling van de kinderen te stimuleren. Hierbij wordt ieder kind op systematische wijze gevolgd in de ontwikkeling en wordt gezorgd voor gerichte signaleringen, begeleiding en ondersteuning bij (dreigende)(taal-)ontwikkelingsachterstand door middel van het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden zodat optimale ontwikkelingskansen ontstaan. Daarnaast het vormgeven van een doorgaande ontwikkelingslijn naar de basisscholen toe.

    • b.

      peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt.

    • c.

      voorschoolse periode: periode waarin een kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar een peuterspeelzaal bezoekt;

    • d.

      Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE): Een vorm van peuterspeelzaalwerk waarbij met een gericht programma wordt getracht kinderen met een (dreigende)(taal-)onwikkelingsachterstand optimale ontwikkelingskansen te bieden;

    • e.

      het college: het college van burgemeester en wethouders

    • f.

      houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert en deze heeft gemeld bij de gemeente;

    • g.

      beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht en die valt onder de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO in het bezit van voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie op SPW-3 niveau of equivalent;

    • h.

      begeleider: degene die naast de beroepskracht werkzaamheden verricht ter ondersteuning van deze beroepskracht;

    • i.

      NEN-norm: de door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde norm.

    • j.

      toezichthouder: de door het college aangewezen instantie belast met het inspecteren van de peuterspeelzalen in het kader van de Technische Hygiëne Zorg.

Artikel 2 Bevoegdheden

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college kan voor de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels formuleren. 

Hoofdstuk 2 Meldingsplicht

Artikel 3 Meldingsplicht bij in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college. 

  • 2. De melding wordt ingediend op een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 4 Ambitieniveau peuterspeelzaalwerk en aanbod Voor-en Vroegschoolse Educatie

  • 1. Het minimum kwaliteitsniveau waaraan het peuterspeelzaalwerk moet voldoen is ambitieniveau 2. Dit niveau is gericht op spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen. 

  • 2. De peuterspeelzalen geven uitvoering aan het vastgestelde beleid voor VVE.

Artikel 5 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van melding.

  • 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoelt in artikel 20, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 6 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1 Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder blijkt dat niet aan de eisen van deze verordening wordt voldaan.

Artikel 7 Verlenen van ontheffing

  • 1. Het college kan tijdelijk ontheffing verlenen van de in hoofdstuk 3 genoemde kwaliteitsregels

  • 2. Het college bepaalt de termijn waarvoor ontheffing wordt verleend. De termijn waarvoor een ontheffing kan worden verleend is maximaal drie jaar.

Artikel 8 Intrekking of wijzigen van ontheffing

  • 1. Het college kan de ontheffing intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien, na het verlenen van de ontheffing, op grond van verandering van omstandigheden of inzichten moet worden aangenomen, dat intrekking of wijziging daarvan nodig is om de belangen waarvoor de ontheffing is verstrekt te beschermen;

    • c.

      indien de daaraan verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien binnen de termijn van één jaar hiervan geen gebruik wordt gemaakt;

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

Artikel 9 Verplichting van de houder van de peuterspeelzaal

  • 1 De houder is verplicht gegevens te verstrekken die door of namens het college in verband met de huisvesting, verzorging en / of begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

Artikel 10 Register

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden de gegevens opgenomen die bij de melding zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de peuterspeelzaal is opgenomen in het register. 

  • 3. Het register kan door een ieder kosteloos worden ingezien op het gemeentehuis. 

  • 4. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat wijzigingen in het register zijn opgenomen.

Artikel 11 Wijzigen van gegevens in het register

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn opgenomen of verwerkt. 

Hoofdstuk 3 Kwaliteitseisen

Artikel 12 Algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze dat een en ander leidt tot verantwoord peuterspeelzaalwerk. Hiervoor voorziet de houder de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief van geschoold personeel en verantwoord materieel. De houder draagt daarbij zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid waardoor verantwoord peuterspeelzaalwerk ontstaat en in stand kan worden gehouden. 

  • 2. De houder beschikt over een pedagogisch beleidsplan waarin de voor de peuterspeelzaal kenmerkende visie op de omgang met de kinderen is beschreven. De personen werkzaam in de peuterspeelzaal handelen naar dit pedagogisch beleidsplan. 

  • 3. Het peuterspeelzaalwerk is gericht op het voorkomen en signaleren van (dreigende)(taal-) ontwikkelingsachterstanden en het ondersteunen hierbij van het kind en de ouder of verzorger. Het peuterspeelzaalwerk vindt plaats in een veilige en gezonde omgeving. De houder onderhoudt hiervoor contacten met de ouder of verzorger, overlegt zonodig met een deskundige, geeft voorlichting en advies.

  • 4. De houder draagt er zorg voor dat het peuterspeelzaalwerk bijdraagt aan een doorlopende ontwikkelingslijn tussen de peuterspeelzaal en de basisscholen.

Artikel 13 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

  • 1. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

  • 2. De houder of de dagelijkse leiding van de peuterspeelzaal volgt ter voorkoming en verspreiding van infectieziekten de richtlijnen van de GGD.

Artikel 14 Oppervlakte speelruimte bestaande bouw en nieuwbouw

  • 1. Bestaande bouw

    • a.

      Minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte per kind.

    • b.

      Minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte veilige en kindvriendelijke buitenspeelruimte per kind en die voor kinderen bereikbaar is.

  • 2. Nieuwbouw:Bij het realiseren van nieuwbouw wordt minimaal uitgegaan van de landelijke richtlijn zoals opgenomen in de NEN-normen voor peuterspeelzalen.

Artikel 15 Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte ruimtes.

  • 2. In een groep zijn minimaal 12 en ten hoogste 16 kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 16 Aantal beroepskrachten per groep en aanwezigheid begeleiders

  • 1. Voor het ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn ertijdens de openingsuren in elke groep tenminste twee beroepskrachten aanwezig. 

  • 2. De houder is vrij naast deze beroepskrachten begeleiders in te zetten.

Artikel 17 Overeenkomst tussen houder en ouder of verzorger

  • 1 Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder of verzorger van het kind.

Artikel 18 Informatieplicht aan de ouders of verzorger

  • 1 De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

    • a.

      de plaatsingsprocedure en voorwaarden;

    • b.

      het ambitieniveau als bedoeld in artikel 4;

    • c.

      het te voeren beleid, waaronder het beleid op het gebied van veiligheid en gezondheid en het pedagogisch beleid waarin de visie op de ontwikkeling van en omgang met het kind is beschreven;

    • d.

      de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing bij de peuterspeelzaal;

    • e.

      de wijze waarop de peuterspeelzaal deelneemt aan de activiteiten i.k.v. het VVE-beleid en de participatie van ouders daarin;

    • f.

      de wijze van informatie-uitwisseling na beëindiging van de voorschoolse periode door het kind en de overdracht naar de basisschool;

Artikel 19 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaamheden verrichten bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens. 

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overlegd niet ouder dan twee maanden. 

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt, die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een termijn van twee maanden. 

  • 4. De onder lid 1 genoemde verplichting geldt niet voor begeleiders die slechts incidenteel voor en in de peuterspeelzaal actief zijn.

Hoofdstuk 4 Het gemeentelijk toezicht

Artikel 20 Aanwijzing van toezichthouders

  • 1. Het college wijst toezichthouder(s) aan voor Technische Hygiëne Zorg, daarnaast kan het college een toezichthouder aanwijzen voor de bepalingen waarop artikel 4 lid 2 en artikel 12 lid 3 en 4, artikel 18 sub e tot en met h zich richten.

Artikel 21 Nieuw Artikel

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een verzoek om melding binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder één keer in de drie jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. 

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel, op verzoek van het college, onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 4. In afwijking van het bovenstaande houdt de toezichthouder geen toezicht op het bepaalde in artikel 4 lid 2, artikel 12 lid 3 en 4, artikel 18 sub e tot en met f.

Artikel 22 Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport. 

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport. 

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport. 

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling openbaar.

Artikel 23 Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectie-rapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft. 

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd en welke maatregelen zij wil nemen. 

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan leiden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Deze termijn dan door het college worden verlengd. 

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn. 

  • 5. Het college kunnen in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van een peuterspeelzaal gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 24 Overgangsbepaling

  • 1. Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle houders van peuterspeelzalen te voldoen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen.

Artikel 25 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 september 2009. Met ingang van deze datum vervalt de Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzalen, d.d. 30 juni 2005.

Artikel 26 Citeertitel

  • 1 De verordening wordt aangehaald als: “Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzalen en Voor- en Vroegschoolse Educatie”.

Toelichting 1

 Algemene toelichting

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder artikel 1, tweede lid, onderdeel b van de Wet kinderopvang (Wk). Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten is, die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet.

Het vastgestelde beleid van september 2008 voor de Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) heeft er aan bijgedragen dat het peuterspeelzaalbeleid ook moet worden aangepast. Door de gemeenteraad is bepaald, gelijktijdig met het vaststellen van het VVE-beleid, dat het ambitieniveau van de peuterspeelzalen moest worden verhoogd van 1 naar 2 om uitvoering te kunnen geven aan het VVE-beleid. Daarom is het nodig de oude verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen vastgesteld op 21 juni 2005 in te trekken en de onderliggende verordening daarvoor in de plaats vast te stellen. Op dit moment is een nieuwe wet in ontwikkeling (wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie = Wet OKE) die er toe moet leiden dat de kwaliteit van de peuterspeelzalen verder wordt verbeterd. De wet regelt een aantal zaken, die nu vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet, in deze verordening zijn opgenomen omdat deze kwaliteitseisen voortvloeien uit het gemeentelijke VVE-beleid en de keuze van de raad om het ambitieniveau van de peuterspeelzalen te verhogen. De wet treedt naar verwachting in werking op 1 augustus 2010.

De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet publieke gezondheid en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voor zover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden: het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben. In de Wk is gekozen voor algemene kwaliteitsregels. In de onderliggende Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en Voor- en Vroegschoolse Educatie wordt daarbij aangesloten. Deze geldt voor alle peuterspeelzalen in de gemeente. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1. BegripsomschrijvingenHier is bepaald dat er minimaal twee dagdelen per week peuterspeelzaalwerk aan kinderen wordt aangeboden. Door de peuterspeelzalen ontvangen hiervoor subsidie. De term voorschoolse periode is de periode waarop peuters van 2 tot 4 jaar een instelling bezoeken voordat de peuter naar de basisschool gaat. De term komt daaruit voort. De beroepskracht in opleiding (stagiaire), ouder of een vrijwilliger is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding, ouders of vrijwilligers onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die naast de beroepskracht werkzaamheden verricht ter ondersteuning van deze beroepskracht’ (h.).

Artikel 2. BevoegdhedenIn dit artikel is de bevoegdheid voor het nader formuleren van beleid bij het college neergelegd. Het college kan hierdoor beleid formuleren o.a. op het gebied van peuterspeelzaalwerk en samenwerkingsvormen met kinderopvang. Indien nodig kan daarbij geanticipeerd worden op landelijk beleid waarbij het samenwerken tussen de peuterspeelzalen en de kinderdagverblijven wordt gestimuleerd. Als in de toekomst nadere samenwerking plaatsvindt tussen de peuterspeelzalen en de kinderopvang kan alleen het gedeelte voor het peuterspeelzaalwerk worden gesubsidieerd. Daarop moeten de bestaande subsidiebeleidsregels worden afgestemd. Het college heeft al op basis van de Algemene subsidieverordening gemeente Aalburg de bevoegdheid beleidsregels vast te stellen voor het verlenen van subsidie voor het peuterspeelzaalwerk.

Hoofdstuk 2. Meldingsplicht

Artikel 3. Meldingsplicht bij in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. Het melden biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De melding is gekoppeld aan een registratie. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft. Het register is voor een ieder toegankelijk.

Artikel 4. Ambitieniveau peuterspeelzaalwerk en aanbod Voor- en Vroegschoolse EducatieHet voorgeschreven ambitieniveau bepaalt de kwalificatie-eisen waaraan de peuterspeelzaal en de beroepskrachten moeten voldoen. Ambitieniveau 2 is gericht op spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen. Aan dit kwaliteitsniveau moeten alle peuterspeelzalen voldoen. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau. Op dit niveau krijgen de peuterspeelzalen een nadrukkelijke rol toebedeeld in de uitvoering van het vastgestelde VVE-beleid door niet alleen (dreigende)(taal-)onwikkelingsachterstanden te signaleren maar ook daadwerkelijk begeleiding en ondersteuning hierbij te bieden. Hiervoor wordt het uitvoerende werk gedaan door twee beroepskrachten.

Artikel 5. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop een nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die een peuterspeelzaal wil exploiteren niet onnodig lang te laten wachten voordat een exploitatie kan worden gestart.

Artikel 6. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalOp grond van dit artikel kan het college overgaan tot bestuursdwang (sluiting) of het opleggen van een dwangsom indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen indien niet aan de eisen van deze verordening.

Artikel 7. Verlenen van ontheffingDit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8. Intrekken of wijzigen van ontheffingDit artikel spreekt voor zich.

Artikel 9. Verplichtingen van de houder van de peuterspeelzaalDit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10. RegisterHet bijhouden van een register schept voor de ouders en de peuterspeelzalen duidelijkheid over de stand van zaken. In het register worden gegevens daarvoor opgenomen. De ouders of verzorgers kunnen op basis van deze gegevens zien of een peuterspeelzaal voldoet aan de kwaliteitseisen voor Technische Hygiëne Zorg en VVE.

Artikel 11. Wijzigen van gegevens in het registerVoor het actueel kunnen houden van het register is het nodig dat wijzigingen direct aan het college worden doorgegeven.

Hoofdstuk 3. Kwaliteitseisen

Artikel 12. Algemene kwaliteitseisenHet eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 49 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk. Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vorm geeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening. De kwaliteitseisen richten zich ook op VVE. Op basis hiervan wordt er o.a. door de peuterspeelzalen er voor gezorgd dat er een doorgaande ontwikkelingslijn ontstaat tussen de peuterspeelzalen en de basisscholen.

Artikel 13. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid Dit artikel bepaalt dat de houder een risico-inventarisatie uitvoert ten aanzien van veiligheid en gezondheid. Hiermee wordt in kaart gebracht welke risico’s kinderen in een peuterspeelzaal kunnen lopen. Er wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. Door de inventarisatie worden de omstandigheden voor de kinderen verbeterd en worden de leidsters gestimuleerd adequaat om te gaan met risico’s. De inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is, zoals bijvoorbeeld voorschriften uit het Bouwbesluit.

Artikel 14. Oppervlakte speelruimte bestaande bouw en nieuwbouwHet Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) heeft middels NEN 2580 normen opgesteld voor de oppervlakte en inhoud van gebouwen. Deze normen houden, op het moment van het schrijven van deze verordening, in dat voor peuterspeelzalen:- per groep een ruimte beschikbaar is per kind van 3 m2 bruto speel/werkoppervlak;- er buitenspeelruimte beschikbaar is, waarvan de oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt. Deze richtlijn is een landelijke minimumnorm, die gehanteerd kan worden voor de ruimtebehoefte voor peuterspeelzalen. Bij nieuw te exploiteren peuterspeelzalen wordt deze richtlijn gevolgd. Voor de bestaande peuterspeelzalen wordt uitgegaan van de in het artikel opgenomen aantal vierkant meters binnen- en buitenspeelruimte per kind zoals deze waren opgenomen in de Verordening Kwaliteits-regels Peuterspeelzalen. Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 15. Groepen en groepsgrootte Dit artikel bepaalt dat de minimum groepsgrootte 12 en de maximum groepsgrootte 16 kinderen bedraagt. De minimum groepsgrootte is ingesteld ter voorkoming van het ontstaan van veel kleine groepen waarvoor een subsidie per groep verleend wordt. Wanneer de groepsgrootte onder het minimum ligt zal nagegaan worden wat de oorzaak hiervan is. Hierbij valt bijv. te denken aan een laag peuteraanbod op een bepaald moment.Het maximumaantal van 16 kinderen komt overeen met te verwachten nieuw landelijk beleid per 1 augustus 2010 (Wet OKE).

Artikel 16. Aantal beroepskrachten per groep en aanwezigheid begeleidersHet ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn. Ter ondersteuning van de beroepskrachten kunnen begeleiders (bv stagiaires of vrijwilligers) worden ingezet.

Artikel 17. Overeenkomst tussen houder en ouder of verzorgerVoor houders van peuterspeelzalen en ouders of verzorgers van het kind is het van belang om in een overeenkomst vast te leggen wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Daarom is hier bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder of een verzorger.

Artikel 18. Informatieplicht aan de ouders of verzorger De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders of verzorger voor dat ze een overeenkomst tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 19. Verklaring omtrent het gedrag Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die structureel werkzaamheden verrichten in de peuterspeelzaal op hun gedrag zijn getoetst. Vanwege het structurele karakter van hun werkzaamheden dienen zijn in het bezit te zijn van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. Niet ongebruikelijk is dat begeleiders die structureel werkzaamheden verrichten in de peuterspeelzaal voor deze werkzaamheden een onkostenvergoeding ontvangen. Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.Begeleiders die slechts incidenteel in de peuterspeelzaal worden ingezet voor werkzaamheden in de peuterspeelzaal hoeven niet in het bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag. Zij ontvangen doorgaans ook geen onkostenvergoeding voor hun inzet.

Hoofdstuk 4. Het gemeentelijk toezicht

Artikel 20. Aanwijzing van toezichthouders Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Titel 5.2 Toezicht op naleving van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 21. Onderzoek door de toezichthouder Technische Hygiëne Zorg In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden: - het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding om een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;- het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;- het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips. Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5. Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer in de drie jaar een controle wordt uitgevoerd. In deze verordening zijn kwaliteitseisen opgenomen waaraan de peuterspeelzalen moeten voldoen. Deze zijn gericht op Technische Hygiëne Zorg (THZ). Daarnaast zijn er kwaliteitseisen opgenomen voor VVE. De controle voor de THZ vindt gebruikelijk plaats door de GGD. In het vierde lid is bepaald dat de toezichthouder voor de Technische Hygiëne Zorg geen toezicht houdt op de kwaliteitseisen voor VVE. Voor de controle op de kwaliteitseisen voor VVE wordt jaarlijks gemonitord door het aanleveren van kengetallen en overige gegevens door de deelnemende partijen. Zonodig kan door het college hiervoor een externe toezichthouder worden aangewezen.

Artikel 22. Het inspectierapport De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Dit rapport vormt de basis voor het handhavende optreden door het college (zie artikel 25, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk plaatsvindt. Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. De bevoegdheid tot toezicht is in mandaat aan de GGD overgedragen. Op deze wijze handelt de toezichthouder namens het college.

Artikel 23. Aanwijzing en bevel Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld. Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Hoofdstuk 5. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 24. OvergangsbepalingAlle houders dienen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening te voldoen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen. Er is gekozen voor een termijn van drie jaar, omdat de toezichthouder één keer in de drie jaar de peuterspeelzalen zal inspecteren.

Artikel 25. InwerkingtredingDeze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 26. CiteertitelDeze bepaling spreekt voor zich.