Verordening riool- en waterzorgheffing Voorst 2026

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2026

Intitulé

Verordening riool- en waterzorgheffing Voorst 2026

DE RAAD VAN DE GEMEENTE VOORST;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 november 2025, nummer 835132;

gelet op de artikelen 156, tweede lid, aanhef en onderdeel h, en artikel 228a van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van riool- en waterzorgheffing Voorst 2026.

Artikel 1 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2.

    Voor de belasting wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 232, vierde lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld;

    • d.

      onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van water, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente.

Artikel 3 Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft.

  • 2.

    In dit artikel en in artikel 5 wordt verstaan onder bedrijfsverzamelgebouw: een gebouw dat dient om verschillende bedrijven in te huisvesten.

  • 3.

    In dit artikel en in artikel 5 wordt verstaan onder garagebox: een geheel overdekte en afsluitbare ruimte met een gebruiksoppervlakte van maximaal 30 m2.

  • 4.

    De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd.

  • 5.

    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater of oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Als de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald.

  • 6.
    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen;

      De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

    Als gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

  • 7.

    De op de voet van het vierde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  • 8.

    Als de gegevens bedoeld in het vierde lid voor een perceel niet bekend zijn, stelt de in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar het aantal kubieke meters water voor dat perceel vast op 45 m3 per persoon per jaar.

  • 9.

    Als meerdere percelen gebruik maken van één watermeter en geen tussenmeters aanwezig zijn, verdeelt de in artikel 232, vierde lid, onderdel a, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar de hoeveelheid water – voor zover mogelijk – naar evenredigheid van het aantal personen over de verschillende percelen.

  • 10.

    Voor de toepassing van het zevende en achtste lid is het aantal personen dat bij aanvang van de belastingplicht in de basisregistratie personen staat ingeschreven op een perceel bepalend.

  • 11.

    Als het perceel een bedrijfsverzamelgebouw of een garagebox is, wordt de belasting in afwijking van het vierde lid, geheven naar een vast bedrag per bedrijfsunit respectievelijk garagebox.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt:

    • a.

      € 244,08 voor een afvoer van 0 tot en met 500 m3 water;

    • b.

      € 610,32 voor een afvoer van 501 tot en met 1.000 m3 water;

    • c.

      € 1.220,64 voor een afvoer van 1.001 tot en met 5.000 m3 water;

    • d.

      € 2.441,16 voor een afvoer van 5.001 tot en met 10.000 m3 water;

    • e.

      € 3.661,80 voor een afvoer van 10.001 tot en met 20.000 m3 water;

    • f.

      € 4.870,20 voor een afvoer van 20.001 tot en met 40.000 m3 water;

    • g.

      € 6.087,72 voor een afvoer meer dan 40.000 m3 water.

  • 2.

    Het tarief van de belasting bedraagt voor een bedrijfsverzamelgebouw:

    • a.

      met maximaal 2 bedrijfsunits, per unit € 122,04;

    • b.

      met meer dan 2, maar maximaal 4 bedrijfsunits, per unit € 61,08;

    • c.

      met meer dan 4, maar maximaal 6 bedrijfsunits, per unit € 40,68;

    • d.

      met meer dan 6, maar maximaal 8 bedrijfsunits, per unit € 30,60;

    • e.

      met meer dan 8, maar maximaal 10 bedrijfsunits, per unit € 24,48;

    • f.

      met meer dan 10 bedrijfsunits, per unit € 20,40.

  • 3.

    Het tarief van de belasting bedraagt voor een garagebox: € 61,08.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Aangifte

  • 1.

    In afwijking van artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet geschiedt het uitnodigen tot het doen van aangifte door het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan.

  • 2.

    In afwijking van artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet wordt aangifte gedaan door het op de in de aangiftebrief aangegeven wijze, inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden.

  • 3.

    De aangiftebrief kan langs elektronische weg verzonden worden.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, als dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,-.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als de belastingschuldige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5.

    Belastingbedragen van minder dan € 10,- worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

  • 6.

    Voor de toepassing van het bepaalde in het vijfde lid wordt het totaal van de op één biljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere heffingen als één belastingaanslag aangemerkt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, als het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dat € 50,-, maar minder is dan € 10.000,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Overdracht van bevoegdheden

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van deze verordening, indien wijzigingen:

  • a.

    van zuiver redactionele aard zijn;

  • b.

    een gevolg zijn van nieuwe of gewijzigde rijksregelgeving die in werking treedt binnen drie maanden na de officiële bekendmaking van de inwerkingtreding ervan in het Staatsblad of de Staatscourant;

een en ander voor zover de met deze wijzigingen niet al bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden.

Artikel 12 Overgangsrecht

De Verordening riool- en waterzorgheffing Voorst 2025 van 16 december 2024, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2026.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2026.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de Verordening riool- en waterzorgheffing Voorst 2026.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2025.

Bert Jan Urban, griffier

Paula Jorritsma-Verkade, burgemeester

Toelichting Verordening riool- en waterzorgheffing Voorst 2026

Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de verordening 2025. Alleen de tarieven zijn aangepast.