Regeling vervallen per 01-04-2012

Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Vught 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-03-2012

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Vught 2007

De raad van de gemeente Vught;

gelezen het voorstel van het college;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen aan personen met beperkingen bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

tot het vaststellen van de:

"Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Vught 2007"

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanvrager: Een persoon met een verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem;

    • b.

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

    • c.

      Compenseren: een alternatief bieden voor de aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving, zodanig dat de gevolgen van die beperkingen zoveel mogelijk worden opgeheven, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de aanvrager;

    • d.

      College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught;

    • e.

      Eigen aandeel: een financieel aandeel in de kosten, dat bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de aanvrager komt en waarop de regels in deze verordening en het Financiële Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

    • f.

      Eigen bijdrage: een bijdrage die bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een PGB voor rekening van de aanvrager komt respectievelijk blijft en waarop de in deze verordening en het Financiële Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

    • g.

      Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning: het door het college op grond van deze verordening vastgestelde overzicht, omvattende het geheel van verstrekkingen en bedragen, welke de gemeente in het kader van de Wet kan verstrekken;

    • h.

      Financiële tegemoetkoming: een bijdrage in de kosten van een voorziening al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

    • i.

      Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende meerderjarige kinderen, 18 jaar of ouder, geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

    • j.

      Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de centrale toegang tot de woning te bereiken;

    • k.

      Hoofdverblijf: de woning, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijke woonadres indien de aanvrager met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan;

    • l.

      Hulp bij het huishouden: een voorziening ter ondersteuning bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

    • m.

      Inkomen:

      • 1.

        het netto inkomen (conform berekening in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning);

      • 2.

        het gezamenlijk netto-inkomen van de ouders of pleegouders van de aanvrager, indien de aanvrager jonger is dan 18 jaar;

      • 3.

        het gezamenlijk netto-inkomen van de aanvrager en zijn echtgenoot, indien de aanvrager een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de Wet;

    • n.

      Maatschappelijke participatie: de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten:

      • 1.

        het voeren van een huishouden;

      • 2.

        het normale gebruik van de woning;

      • 3.

        het zich in en om de woning verplaatsen;

      • 4.

        het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen;

      • 5.

        het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

    • o.

      Mantelzorger: een persoon die mantelzorg verleend als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de Wet;

    • p.

      Meerkosten: kosten die een aanvrager extra moet maken en een niet-aanvrager niet;

    • q.

      Normale gebruik van de woning: de woning moet geschikt zijn en vrij ten gebruik staan voor de aanvrager met betrekking tot de elementaire woonfuncties eten, slapen, bad en toiletgebruik, koken en keukengebruik. Ten aanzien van een kind moet eveneens tot de elementaire woonfuncties worden gerekend dat het zonder gevaar voor de gezondheid in de woning kan spelen;

    • r.

      Norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand;

    • s.

      Persoonsgebonden Budget (PGB): een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels van toepassing zijn;

    • t.

      Rolstoelvoorziening: voorziening die de aanvrager in staat stelt zich binnen en buiten de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is;

    • u.

      Vervoersvoorziening: voorziening die de aanvrager in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • v.

      Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

    • w.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • x.

      Woningaanpassing: ingreep die gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen die een aanvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woning en waarvan de kosten een bedrag als genoemd in artikel 4.4, eerste lid van deze verordening niet te boven gaan;

    • y.

      Zelfredzaamheid: het lichamelijke,verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen van de aanvrager om zelf voorzieningen te treffen en de algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Beperkingen

  • 1. Een voorziening wordt toegekend voorzover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, objectief bezien, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • d.

      in het kader van het beleid maatschappelijke ondersteuning geen of onvoldoende collectieve voorzieningen geboden worden.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Vught. Gemeentelijke basisadministratie is hiertoe bepalend;

    • d.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • f.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Vught is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen of tenzij er sprake is van een wijziging in de beperkingen waardoor de voorziening niet langer adequaat is.

  • 3. Bij het compenseren van beperkingen die een aanvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die de aanvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een aanvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

  • 1. Het college biedt personen die recht hebben op een individuele voorziening de keuze tussen een voorziening in natura of het ontvangen van een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

  • 2. Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt voor het collectief aanvullend vervoerssysteem (regiotaxivervoer).

  • 3. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning neergelegde criteria.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Een voorziening die in natura wordt verleend, kan worden verstrekt in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      een persoonsgebonden budget kan slechts worden verleend indien er geen gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      de omvang van het persoonsgebonden budget van een woon-, vervoers- of rolstoelvoorziening is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      de omvang van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt berekend conform de regeling zoals vastgelegd in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

    • e.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en de wijze van uitbetaling wordt door het college vastgelegd in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. Het college gaat na of het verstrekte persoonsgebonden budget is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dit niet het geval dan kan het college maatregelen nemen zoals omschreven in artikel 7.7.

  • 5. De budgethouder van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden legt, per periode van vier weken, door middel van invulling van een daartoe door het college verstrekt formulier, aan het college verantwoording af omtrent de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 6. De budgethouder van het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoelvoorziening overlegt, ter verantwoording omtrent de besteding van het persoonsgebonden budget, de nota van aankoop.

  • 7. De budgethouder deelt het college onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.

Artikel 2.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van een Individuele voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp, een vervoersvoorziening of een woonvoorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd. Het college stelt in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning de wijze vast waarop de eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Kring rechthebbenden

Hulp bij het huishouden kan worden verleend aan:

  • -

    een Aanvrager;

  • -

    een Mantelzorger.

Artikel 3.2 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college te verstrekken hulp bij het huishouden ter compensatie van de beperkingen die een aanvrager ondervindt bij het voeren van een huishouden, kan bestaan uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura (waarvan de omvang in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is geregeld);

  • b.

    hulp bij het huishouden door een vergoeding van de kosten van alfahulp;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden (waarvan de omvang en de hoogte in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is geregeld).

Het is naar de vrije keuze van de aanvrager in welke vorm de hulp bij het huishouden wordt verstrekt.

Artikel 3.3 Recht op hulp bij het huishouden

  • 1. De aanvrager kan voor hulp bij het huishouden in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden.

  • 2. De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren (afgerond naar decimalen) per week.

  • 3. Bij de bepaling van de omvang van hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg van tot de leefeenheid behorende inwonende meerderjarige gezinsleden, die niet voor vergoeding in aanmerking komt.

  • 4. In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onderdeel a is voor de verlening van hulp bij het huishouden geen langdurige noodzaak vereist in geval van revalidatie.

  • 5. Om in aanmerking te komen voor hulp bij het huishouden is een eigen bijdrage verschuldigd. Het college stelt in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning de (jaarlijkse) regeling eigen bijdrage vast.

Artikel 3.4 Uitsluitingen

  • 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen of recreatiewoningen.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

Artikel 3.5 Respijtzorg

  • 1. De mantelzorger die zijn taken tijdelijk niet kan waarnemen, komt in aanmerking voor respijtzorg. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de geïndiceerde zorgbehoefte doch kan in beginsel maximaal een periode van zes weken op jaarbasis beslaan. Het college stelt in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning de omvang en nadere regels vast omtrent respijtzorg.

  • 2. De mantelzorger hoeft zelf geen eigen bijdrage te betalen. Wel zal een eventuele bijdrage van een verzorgde tijdens de respijtzorg onverminderd gehandhaafd blijven.

Artikel 3.6 Hulp bij het huishouden in natura

Het college verstrekt hulp bij het huishouden in natura op basis van een raamovereenkomst waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende zorgaanbieders waaruit de aanvrager een keuze kan maken.

Artikel 3.7 Hulp bij het huishouden en PGB

Het college stelt in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 2.4.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning en het zich in de woning verplaatsen, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 4.2 Soorten woonvoorzieningen

De in artikel 4.1 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming of een voorziening in natura voor een woningaanpassing;

  • c.

    een voorziening in natura of persoonsgebonden budget voor de niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming voor een uitraasruimte;

  • e.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting;

  • f.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving;

  • g.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen;

  • h.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie in een woning.

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 4.3 Uitsluitingen

  • 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur, AWBZ-erkende instellingen.

  • 2. De bepalingen van hoofdstuk 4 zijn eveneens niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan geheel of gedeeltelijk specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft:

    • a.

      voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten;

    • b.

      voorzieningen die bij (nieuw)bouw, renovatie of groot onderhoud zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen konden worden.

  • 3. In afwijking van lid 2 onder a en b kan in uitzonderingsituaties als genoemd in de uitvoeringsovereenkomst woonvoorzieningen gehandicapten met woningstichting Ons Bezit toch een financiële tegemoetkoming plaatsvinden onder de voorwaarde dat aanvragers dan met voorrang dergelijke aangepaste woningen toegewezen krijgen.

Artikel 4.4 Primaat van de verhuizing

  • 1. Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2 onder sub b en sub c in aanmerking komen wanneer verhuizing niet de goedkoopst compenserende oplossing is. De noodzakelijke aanpassingskosten van de huidige woning moeten daarom worden afgewogen tegen de vergoeding voor verhuizing en inrichting vermeerderd met de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning. Verhuizing is aangewezen indien de raming van de aanpassingskosten van de huidige woning hoger zijn dan € 6.810,00 exclusief BTW of de installatie van een traplift betreft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten dat verhuizing niet is aangewezen, ofschoon de aanpassingskosten van de huidige woning hoger zijn dan € 6.810,00 exclusief BTW of een traplift betreft indien:

    • a.

      de verhuizing voor het wegnemen van de geconstateerde beperkingen niet de goedkoopst adequate oplossing is;

    • b.

      aantoonbare medische belemmeringen zich verzetten tegen verhuizing danwel tegen een zoektijd van zes maanden;

    • c.

      er niet binnen een redelijke termijn van zes maanden na de dag waarop een beslissing op de aanvraag is genomen, een geschikte woning gevonden kan worden;

    • d.

      een verhuizing zou leiden tot een groter, kostenverhogend beroep op professionele hulpverlening als uitvloeisel van het stoppen van de mantelzorg door mensen uit de directe omgeving van de woning;

    • e.

      verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten niet meer kunnen worden uitgevoerd;

    • f.

      de nieuwe huurwoning een aanzienlijke huurlastenstijging met zich meebrengt. Een huurlastenstijging moet in relatie tot de draagkracht van de aanvrager worden gebracht. De huurlastenstijging mag niet groter zijn dan de aanwezige draagkracht.

Artikel 4.5 Woningaanpassing en uitraasruimte

  • 1. Indien verhuizing niet is aangewezen kan een aanvrager in aanmerking worden gebracht voor een woningaanpassing wanneer belemmeringen van ergonomische aard het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2, onder sub d in aanmerking komen wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 4.6 Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet woontechnische aard

Het college kan een persoonsgebonden budget of voorziening in natura verlenen voor de volgende woonvoorziening van niet bouwkundige of woontechnische aard: woningsanering in verband met CARA, rolstoeltapijt, hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, mobiel patiëntenliften. Om voor een dergelijke voorziening in aanmerking te komen volstaat het criterium “beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek”. Er hoeft dus geen sprake te zijn van ergonomische belemmeringen. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor woningsanering in verband met CARA en een rolstoeltapijt worden door het college vastgesteld in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Paragraaf 3 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 4.7 Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan of waarin de voorziening wordt getroffen en de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woning met een door het college in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woning kan betreden en de woonkamer en het toilet kan bereiken en er gebruik van kan maken.

Artikel 4.8 Weigeringsgronden

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing binnen een periode van zeven jaar waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, hellingbanen van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, extra trapleuningen, drempelhulpen of vlonders;

  • d.

    deze betrekking heeft op het aanpassen van hobby- en recreatieruimten, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden;

  • e.

    de woonvoorziening als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, omdat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • f.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet bestemd is om het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woning geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 4.9 Aard van de materialen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden aantoonbare beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van de woning als gevolg van onvoldoende onderhoud, of het gevolg zijn van het feit dat de woning niet voldoet aan de eisen waaraan de woning op grond van de Woningwet en het Bouwbesluit moet voldoen.

Artikel 4.10 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, mits daarvoor hun toestemming is verleend;

  • b.

    de door hen aangewezen personen toegang wordt verstrekt tot de woning waar de woonvoorziening wordt verricht;

  • c.

    aan de onder sub b genoemde personen alle gevraagde inlichtingen worden verstrekt welke betrekking hebben op de woonvoorziening;

  • d.

    de onder sub b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woonvoorziening.

Artikel 4.11 Gereedmelding en uitbetaling financiële tegemoetkoming

  • 1. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek tot vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

    • a.

      een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verstrekt;

    • b.

      rekeningen en betalingsbewijzen van de verrichte werkzaamheden.

  • 4. De financiële tegemoetkomingen in de kosten genoemd in artikel 4.2 onder sub b, d, f, g en h wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning. In geval de eigenaar van de woning niet degene is die de voorziening cq het onderhoud, keuring en reparatie daarvan aanvraagt en betaalt, wordt de voornoemde tegemoetkoming uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woning.

  • 5. De financiële tegemoetkomingen genoemd in artikel 4.2 onder a en e en het persoongebonden budget of voorziening in natura als genoemd onder c wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woning.

Paragraaf 4 Aanpassingen van woonwagens

Artikel 4.12 Woonvoorzieningen voor woonwagens

  • 1. Een woonvoorziening voor een woonwagen wordt slechts verleend indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is; en

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; en

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en

    • d.

      de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet; en

    • e.

      voor het plaatsen van de woonwagen een bouwvergunning is of kan worden verleend.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 onder sub a en/of sub b vindt de verstrekking, indien de technische levensduur van de woonwagen minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, plaats in de vorm van een gemaximeerde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget waarvan de hoogte is vastgesteld in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Paragraaf 5 Overige woonvoorzieningen

Artikel 4.13 Voorziening voor verhuizing en inrichting

  • 1. Het college kan een voorziening genoemd in artikel 4.2 onderdeel a verlenen aan:

    • a.

      een aanvrager;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente een woning vrijmaakt voor een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet.

  • 2. De in het eerste lid genoemde voorziening wordt slechts verleend indien:

    • a.

      de aanvrager verhuist naar een naar het oordeel van het college geschikte woning; hieronder wordt verstaan een woning waarin de aanvrager geen beperkingen ondervindt, of die met inzet van beperkte middelen, geschikt te maken is;

    • b.

      de aanvrager verhuist vanuit een zelfstandige woning;

    • c.

      de aanvrager verhuist vanuit en naar een woning die geschikt is om het hele jaar bewoond te worden;

    • d.

      de aanvrager niet verhuist naar een AWBZ-inrichting of verzorgingshuis;

    • e.

      de te verlaten woning in de gemeente Vught is gelegen;

    • f.

      in de te verlaten woning belemmeringen zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • g.

      de aanvrager niet is verhuisd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

Artikel 4.14 Tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen indien:

    • a.

      een aanvrager in verband met aanpassing van zijn huidige of nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; en

    • b.

      de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld bij het eerste lid onder sub a en sub b wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de woning waarin de woonvoorziening wordt aangebracht ten gevolge van het realiseren van de woonvoorziening niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verleent, bedraagt zes maanden.

  • 4. De hoogte van de financiële vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.15 Huurderving en het verwijderen van voorzieningen

  • 1. Het college registreert de aard en het aantal dure woonvoorzieningen die voor meer dan € 6.810,00 exclusief BTW zijn aangepast en kan desgewenst met de eigenaar van deze woningen afspraken maken over de toewijzing van deze woningen aan aanvragern als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet.

  • 2. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woning, die voor meer dan € 6810,00 is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden.

  • 3. Na de in lid 2 genoemde termijn kan aan verhuurders een financiële tegemoetkoming in het verwijderen van aangebrachte voorzieningen worden verstrekt.

  • 4. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt bepaald in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.2 onder h, indien:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van de wet, de Wvg dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG) is verstrekt;

  • b.

    de woonvoorziening is opgenomen in het door het college vast te stellen Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    de aanvrager ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woning als hoofdverblijf heeft en bewoont.

Artikel 4.17 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 4.2 onderdeel b, betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond overeenkomstig het bepaalde in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.18 Afspraken met verhuurders

Het college is bevoegd om met verhuurders afspraken te maken binnen de reikwijdte van deze Verordening over de afhandeling van eenvoudige aanvragen en het afkopen van kosten die gemaakt worden in het kader van artikel 4.2 onderdeel b, c, d, f, g en h.

Artikel 4.19 Hardheidsclausule woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan, of meer bedragen dan het bedrag genoemd in artikel 4.4, eerste lid van deze verordening, worden niet verleend, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een aanvrager ondervindt bij het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel, waardoor tevens het ontmoeten van medemensen mogelijk wordt en op basis daarvan sociale verbanden kunnen worden aangegaan, kan bestaan uit:

  • a.

    een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 5.2 Soorten vervoersvoorzieningen

  • 1. De in artikel 5.1 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer (regiotaxisysteem), zoals nader geregeld in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      een voorziening in natura in de vorm van:

      • 1.

        een bruikleenauto;

      • 2.

        een scootmobiel;

      • 3.

        een ander vervoermiddel;

      • 4.

        een aanpassing aan een onder 1, 2 of 3 genoemde voorziening;

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor de kosten van:

      • 1.

        aanpassing van een eigen auto;

      • 2.

        aanschaf en gebruik van een ander vervoermiddel;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor het aanschaffen van een scootmobiel of een ander vervoermiddel;

    • e.

      een financiële tegemoetkoming voor:

      • 1.

        gebruik van een bruikleenauto;

      • 2.

        gebruik van een eigen auto;

      • 3.

        gebruik van een rolstoeltaxi.

  • 2. Het college stelt in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels en de hoogte van de persoonsgebonden budgetten vast als bedoeld in het vorige lid, sub c en d.

Artikel 5.3 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een aanvrager kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 5.2, eerste lid, onder a vermeld, in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of;

    • b.

      het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2. Een aanvrager kan eerst voor een vervoersvoorziening als in artikel 5.2 eerste lid onder b,c of d vermeld, in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid onder a, onmogelijk maken.

  • 3. Voor de bij artikel 5.2 eerste lid onder b sub 2, 3 en 4 genoemde voorzieningen geldt dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 5.2 eerste lid onder a, kunnen worden verstrekt.

  • 4. Wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek bij de gehandicapte begeleiding noodzakelijk maken tijdens de rit met het collectief vervoerssysteem, wordt de gehandicapte toegestaan één begeleider gratis mee te laten reizen.

  • 5. Het college stelt nadere regels met betrekking tot het bepaalde in het derde en vierde lid.

Artikel 5.4 Eigen bijdrage en inkomensgrens vervoersvoorzieningen

  • 1. Aan het gebruik van het collectieve vervoerssysteem, zoals bedoeld in artikel 5.2 eerste lid onder a, wordt van de deelnemers een eigen bijdrage verlangd. De hoogte van deze bijdrage wordt door het college bepaald in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Indien het inkomen van de aanvrager hoger is dan 1,5 maal het norminkomen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat geen vervoersvoorziening wordt verstrekt als genoemd in artikel 5.2 eerste lid onder a, een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening als bedoeld in artikel 5.2 eerste lid onder a, b sub 1 en c sub 1, 2 en 3.

  • 3. Indien het inkomen van de aanvrager tussen 1,5 en 2,5 maal het norminkomen is, terwijl uitsluitend gebruik kan worden gemaakt van een rolstoeltaxi, niet zijnde een collectieve vervoersvoorziening, wordt in afwijking van het tweede lid het verschil tussen de autokostenvergoeding en de vergoeding voor het gebruik rolstoeltaxi vergoed.

  • 4. In de situatie dat binnen een leefsituatie meerdere personen Wmo gerechtigd zijn, geldt een inkomensgrens van 2,5 maal het norminkomen.

  • 5. Voor het overige wordt voor zover de behoeften van echtgenoten (of daaraan volgens de wet gelijkgestelden) niet samenvallen niet meer dan 1,5 maal een enkele vergoeding toegekend.

  • 6. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten als bedoeld in artikel 5.2 lid 1 sub b en c worden door het college vastgesteld in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.5 Omvang in gebied

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag (5 openbaar vervoerzones), tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. Indien een aanvrager in een dergelijk geval bovendien medisch aantoonbaar geen gebruik kan maken van het bovenregionale vervoerssysteem dat door het ministerie van VWS aangeboden wordt, kan hij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de gemaximeerde financiële tegemoetkoming is door het college vastgesteld in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De aanvrager die in een instelling verblijft die ingevolge artikel 6 van de AWBZ is toegelaten, kan in aanmerking worden gebracht voor een financiële tegemoetkoming ten behoeve van het noodzakelijk te achten bovenregionale weekendvervoer mits aangetoond kan worden dat niet met het landelijke bovenregionale vervoerssysteem gereisd kan worden. De hoogte van het gemaximeerde financiële tegemoetkoming is door het college vastgelegd in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.6 Bepalingen van overgangsrecht

De gehandicapte aan wie tot 1 april 2004 een financiële vergoeding is verstrekt voor gebruik eigen auto op grond van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Vught 2002 opgenomen “keuzeregeling autokostenvergoeding” bij indicatie voor regiotaxivervoer, behoudt deze vergoeding.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning, rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, te verstrekken rolstoelvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een aanvrager ondervindt bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening, kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening,

  • c.

    een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel, dan wel een aanpassing daaraan.

Artikel 6.2 Soorten rolstoelvoorzieningen

De in artikel 6.1 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woning, dan wel een aanpassing daaraan;

  • b.

    accessoires;

  • c.

    onderhoud en reparatie;

  • d.

    een sportrolstoel.

Artikel 6.3 Het recht op een rolstoelvoorziening

  • 1. Een aanvrager kan voor de in artikel 6.1, onder a. en b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel of permanent dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een aanvrager in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht als de aanvrager zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 6.4 Levering

  • 1. Het college verstrekt een rolstoel op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij de kosten voor reparatie en onderhoud zijn inbegrepen.

  • 2. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 lid b en c, wordt zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan inkopen die gelijkwaardig is aan de vastgestelde eenheidsprijs voor voorzieningen in natura zoals de gemeente die verstrekt. Het persoonsgebonden budget is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de rolstoel.

  • 3. Het college stelt in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming als genoemd in artikel 6.1 lid b en c en artikel 6.2.

Artikel 6.5 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.2, lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Toegang tot voorzieningen

Artikel 7.1 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 7.2 Indienen aanvraag

De aanvraag voor voorzieningen op grond van deze verordening kunnen worden ingediend bij het zorgloket WegWijs.

Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de aanvrager door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een daartoe door henzelf gecontracteerd medisch adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      dat op grond van de wet verplicht is;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat naar hun oordeel gewenst acht.

  • 3. Het medisch adviesinstantie dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

    • a.

      medische kennis op het niveau van een arts;

    • b.

      sociale kennis;

    • c.

      ergonomische kennis;

    • d.

      technische kennis.

  • 4. Het college kan de noodzaak van een voorziening laten vaststellen door een ambtenaar van het zorgloket WegWijs (hoogwaardige intake).

  • 5. De aanvrager is verplicht aan het college of het door hen aangewezen medisch adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 6. Indien het in lid 1 bedoelde onderzoek niet kan plaatsvinden vanwege het niet verschijnen van de aanvrager door nalatigheid van de aanvrager kan de gemeente de door de adviseur in rekening gebrachte kosten verhalen op de aanvrager.

  • 7. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 7.4 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager verricht het college onderzoek naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 7.5 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.6 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van onjuiste gegevens een besluit is genomen dat niet genomen zou zijn als de juiste gegevens wel bekend waren geweest.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.7 Terugvordering

  • 1. Ingeval een besluit geheel of gedeeltelijk is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste of onvolledig verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Beslissing in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Bezwaar, beroep en klachten

Op besluiten die de gemeente op grond van deze verordening neemt is bezwaar en beroep conform de Algemene wet bestuurswet mogelijk.

Tevens is de reguliere klachtenregeling van de gemeente van toepassing.

Artikel 8.4 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek

Artikel 8.5 Beleidsregels

Het college kan in een beleidshandboek nadere regels vaststellen Het beleidshandboek bevat de beleidsregels over de uitvoering en toepassing van deze verordening en het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 8.6 Wetswijzigingen

Ingeval van wetswijzigingen die gevolgen hebben voor de verordening is het college bevoegd beschikkingen te nemen conform de wetswijziging, vooruitlopend op de formele wijziging van de Verordening Wmo gemeente Vught 2007

Artikel 8.7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011

Artikel 8.8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Vught 2007".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Vught op 16 december 2010.
de griffier,
drs. H.C. de Visch Eijbergen
de voorzitter,
R.J. van de Mortel

Toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Ad a.

In deze verordening is ervoor gekozen om te spreken over aanvragers in plaats van ondersteuningsvragers. Dit omdat dit volgens de gemeente een correctere terminologie is richting cliënten.

Ad b en p.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels.

Ad c.

Het begrip compenseren zoals dat is opgenomen in de Verordening is om uitvoeringsredenen noodzakelijk. Zij ligt ten grondslag aan een objectieve (medische) indicatie. De compensatieplicht is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatieplicht ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van de compensatieplicht in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Het onderdeel “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wvg. Voor de hantering van het begrip “in aanvaardbare mate” kan aansluiting worden gezocht bij verschillende Wvg-uitspraken van de Centrale Raad van Beroep waarbij aangegeven wordt dat belanghebbende zich enige beperkingen dient te getroosten (zie bijvoorbeeld CRvB 19-02-1999, nr. 97/10900 Wvg, CRvB 20-02-2002, nr. 01/1115 Wvg, CRvB 02-08-2005, nr. 00/969 Wvg, CRvB 01-02-2006, nr. 03/2988).

Ad d.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad e en f.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning In dit Besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

Ad g.

In het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning zullen een aantal zaken op het gebied van financiële normen, zoals regeling persoonsgebonden budget en regeling eigen bijdrage, nader worden uitgewerkt.

Ad h.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad i.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijvingen ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassene’ de term ‘meerderjarige’ opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.

Ad j.

Onder gemeenschappelijke ruimten vallen ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen zoals een gang, een portaal etc., en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken. Wanneer een gehandicapte voor de uitoefening van de normale woonfuncties van een gemeenschappelijke ruimte gebruik maakt en daarin ergonomische beperkingen ondervindt, kan hij in aanmerking komen voor het treffen van voorzieningen. Overigens heeft de gemeente ervoor gekozen in de verordening de mogelijke woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten limitatief op te sommen.

Ad k.

In artikel 4.7 van de verordening is bepaald dat een woonvoorziening slechts wordt verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen. De definitie van hoofdverblijf is daarom bij de begripsbepalingen nader uitgewerkt.

Ad l.

Met deze definitie wordt aangesloten bij de definitie in de wet. De Hulp bij het Huishouden is door de gemeente Vught als één dienst aanbesteed. Wel is binnen de dienst hulp bij het huishouden een onderscheid gemaakt in verschillende categorieën.

Categorie 1: Huishoudelijke werkzaamheden (HH1)

Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Voor deze categorie cliënten gelden de volgende functies:

1.

Lichte en zware schoonmaakwerkzaamheden

2.

Verzorging kleding en linnengoed

3.

Boodschappen doen voor dagelijks leven (indien een boodschappendienst geen goed alternatief is)

4.

Maaltijdverzorging (indien een maaltijdservice geen goed alternatief is)

Categorie 2: Huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met organisatie van het huishouden (HH2)

Een deel van de cliënten heeft additionele hulp nodig bij het organiseren van het huishouden. Deze wordt vastgesteld op basis van de indicatiestelling en kunnen onder meer (tijdelijk) bestaan uit de volgende functies:

1.

Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten

2.

Helpen met maaltijdbereiding

3.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

4.

Instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden

5.

Psychosociale begeleiding, tevens observeren

Ad m.

Het inkomen is het netto-inkomen, tenzij het gaat om de berekening van de eigen bijdrage. Bij de berekening van de eigen bijdrage is het bruto-inkomen het uitgangspunt.

Ad n.

Maatschappelijke participatie wordt hier gedefinieerd zoals dat ook in de Wet is omschreven.

Ad o.

De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet. In artikel 1, lid 1 onder b, van de wet is bepaald dat onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar, overstijgt.

Ad q.

Onder het normale gebruik van de woning kan worden verstaan dat de woning geschikt moet zijn en vrij ten gebruik moet staan voor de bewoners met betrekking tot eten, slapen, bad en toiletgebruik,koken en keukengebruik. Het gebruik van bijvoorbeeld een zolder en/of garage ten behoeve van een hobby past hierbinnen niet. Verder mag bij het zoeken van de goedkoopste oplossing rekening gehouden worden met de mate waarin gezinsleden en huisgenoten betrokkene kunnen helpen. Een uitbreiding van het begrip ergonomische beperking is van toepassing bij gehandicapte kinderen. Tot de elementaire woonfuncties wordt hierbij eveneens gerekend dat het zonder gevaar voor eigen gezondheid in de woonruimte kan spelen. Veiligheidsvoorzieningen (zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een tuinomheining) kunnen voor vergoeding in aanmerking komen.

Ad r.

Deze begripsomschrijving is ontleend aan artikel 1 sub c van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg (Rfteb) welke regeling met de invoering van de Wmo is komen te vervallen. Het norminkomen is gerelateerd aan de normen zoals opgenomen in de Wet werk en bijstand (Wwb), vermeerderd met de maximale toeslag zoals in de Wwb bedoeld.

Ad s.

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Ad t.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad u.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad v.

Natura voorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad w.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad x.

In deze verordening wordt onder woningaanpassing verstaan woningaanpassingen van bouw- of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen). Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen. Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouw- of woontechnische voorzieningen. De woonvoorzieningen van niet-bouw- of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen) vallen niet onder dit begrip. Onder woningaanpassingen wordt tevens verstaan: aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de gehandicapte te kunnen bereiken.

Ad y.

Bij de definitie van zelfredzaamheid wordt aansluiting gezocht bij de in de wet gebruikte terminologie. Ook kadert zij de compensatieplicht verder in.

Artikel 1.2 Beperkingen

Eerste lid

Ad a.

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperkingen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

De regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, gaat niet altijd op voor hulp bij het huishouden. Hulp bij het huishouden kan een beperkte periode nodig zijn, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. Dit is de reden waarom er in dit artikel geen melding wordt gemaakt van hulp bij het huishouden.

Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Een adequate voorziening is een voorziening die gezien de omstandigheden van de aanvrager als doelmatig en doeltreffend gezien kan worden. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet. Het collectief aanvullende vervoerssysteem (regiotaxi) vormt hierop een uitzondering.

Ad d.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is.

Tweede lid

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, zoals ook al vermeld bij de toelichting op artikel 1 sub o. van deze verordening dat ingaat op de definitie “meerkosten”. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening.

Zo zijn rolstoelen nooit algemeen gebruikelijk. Een fiets echter is algemeen

gebruikelijk zonder meer, omdat in Nederland iedereen in principe beschikt over een fiets. Om die reden komt een aanvrager niet voor een fiets in aanmerking. Indien daarentegen een aanvrager een speciale fiets nodig heeft, worden, op grond van het feit dat de fiets algemeen gebruikelijk is, de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere uitvoering. Zie Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Een zelfde redenering is te houden voor de verstrekking van een vervoersvoorziening. Voor iedereen boven de grens van 1,5 maal het norminkomen is een auto algemeen gebruikelijk. In die ‘welstandsklasse’ heeft nagenoeg iedereen in Nederland een auto, waarvan de kosten uit het inkomen bekostigd kunnen worden. Alleen meerkosten, bijvoorbeeld kosten voor speciale aanpassingen aan de auto, kunnen in deze situatie vergoed worden, tenminste als er een

medische noodzaak is voor het rijden met een eigen auto.

Met het beschikbaar komen van steeds meer standaard zaken die voorheen niet of slechts tegen hoge meerkosten verkrijgbaar waren, is er sprake van een verschuiving met betrekking tot het begrip algemeen gebruikelijk zijn. Voorbeelden van zaken die inmiddels als algemeen gebruikelijk mogen worden beschouwd zijn; een wasdroger, een snorfiets, een Spartamet, een douche (vervanging bad door douche), douchekop met glijstang, inductie/keramische kookplaat, thermostatische mengkranen, één hendelmengkranen en zelfs verhoogde toiletpotten.

Daarnaast speelt de – financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Ad b.

Een voorziening wordt niet verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten (bijvoorbeeld verzekeringsovereenkomst).

Ad c.

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Ad d.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder d. genoemde bepaling bedoeld.

Ad e.

In dit artikel wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woonvoorziening heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit,waardoor een woonvoorziening wellicht niet noodzakelijk is.

Indien deze beoordeling ondanks de reeds gemaakte kosten toch kan plaatsvinden, mag de aanvraag niet op grond van deze bepaling worden afgewezen. Uit jurisprudentie is op te maken dat afwijzing op grond van het feit dat de kosten al zijn gemaakt, voordat het college een beslissing heeft genomen, slechts houdbaar is wanneer de gemeente niet meer kan achterhalen of een voorziening adequaat en passend is.

Ad f.

Onder f. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Derde lid

Door dit artikel op te nemen in de verordening wordt voorkomen dat méér gemaakt wordt van de compensatieplicht waar de wet over spreekt dan waarin redelijkerwijze kan worden voorzien door de gemeente. Verwacht mag worden dat een aanvrager bij de keuzes die gemaakt worden in het leven rekening houdt met beperkingen die horen bij zijn levensfase. Er zullen geen voorzieningen verstrekt worden bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn niet passende bij de individuele omstandigheden waarin de aanvrager zich bevindt.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

Eerste lid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorzieningen de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Een nadere toelichting hierover is opgenomen in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Tweede lid

Voor het collectieve vervoer wordt geen persoonsgebonden budget ingevoerd om de financiën gepaard gaande met deze voorziening beheersbaar te houden en omdat de gemeente nog een lopend contract heeft met een vervoerder. Dit artikel kan te zijner tijd worden aangepast.

Derde lid

De gemeente biedt zoveel als mogelijk keuzevrijheid voor de burger om te kiezen voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Voor wat betreft de hulp bij het huishouden zal de keuzevrijheid volledig zijn. Door een vereenvoudiging van de procedure en een verhoging van het budget wordt het gebruik van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden ook gestimuleerd.

Bij de hulpmiddelen die voorheen onder het regime van de Wet voorzieningen gehandicapten vielen zal gestimuleerd worden om de aanvrager een voorziening in natura in plaats van een persoonsgebonden budget te laten kiezen. Dit om hergebruik van de hulpmiddelen te kunnen blijven garanderen, iets wat de gemeente verplicht is te doen aangezien zij met de huidige leverancier contractueel een herverstrekkingspercentage is overeengekomen van 70%. Op deze wijze wordt massale kapitaalvernietiging voorkomen en kunnen de uitgaven voor hulpmiddelen beheersbaar worden gehouden. Voorts is het hierdoor mogelijk een hoogwaardig hulpmiddelenpakket te blijven aanbieden zonder dat een bureaucratische eigen bijdrage regeling hoeft te worden opgelegd.

Het persoonsgebonden budget voor woon, vervoer en rolstoelvoorzieningen bedraagt de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate te verstrekken voorziening in natura. Dat wil zeggen de inkoopprijs die de gemeente moet betalen bij de door haar gecontracteerde leverancier voor voorzieningen in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten. De hoogte van de vergoeding voor het persoonsgebonden budget en daarbij behorende regelgeving is nader vastgelegd in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Het collectief aanvullend vervoer (regiotaxi) is in de gemeente van hoog niveau en strekt zich uit over een groot reisgebied. Als veel mensen van het persoonsgebonden gebruik gaan maken tast dit de financierbaarheid van het regiotaxisysteem en lopende contractuele afspraken aan. In lid 2 is dan ook bepaald dat geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt voor het collectief aanvullend vervoerssysteem (regiotaxi).

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Deze bepaling spreekt voor zich en sluit ook aan op de voormalige Wvg praktijk.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Deze bepaling spreekt voor zich en geeft aan dat een nadere uitwerking volgt in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. Voor de persoonsgebonden budgetten voor de diverse soorten voorzieningen is een nadere uitwerking opgenomen in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning dat door het college wordt vastgesteld.

Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.

Artikel 2.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit Wmo wordt vastgelegd. Het college heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen in het Besluit Wmo vast te stellen.

Overigens hoeft geen cumulatiebepaling te worden opgenomen. De eigen bijdrage in de Wmo is preferent op die van AWBZ zodat niet de gemeente maar het zorgkantoor rekening zal houden met cumulatie van eigen bijdragen .Voor voormalige hulpmiddelen Wet voorzieningen gehandicapten wordt overig geen regeling eigen bijdrage getroffen. Deze beperkt zich dus tot hulp bij het huishouden.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Kring

Op aangeven van de landelijke cliëntenorganisaties is er voor gekozen uitdrukkelijk op te nemen dat ook mantelzorgers aanspraak kunnen maken op hulp bij het huishouden.

Artikel 3.2 Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht. Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Het gaat om een vorm van persoonlijke dienstverlening.

Onder b. wordt de vergoeding van de kosten die zijn verbonden aan de inhuur van alfahulp genoemd.

Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Artikel 3.3 Recht op hulp bij het huishouden

In dit artikel is beschreven wanneer het recht op hulp bij het huishouden ontstaat.

Artikel 3.4 Uitsluitingen

Onder lid 1. is bepaald dat enkel een voorziening voor hulp bij het huishouden wordt verstrekt als de persoon met beperkingen een woonruimte bewoont die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden.

In lid 2 is bepaald dat geen recht op hulp bij het huishouden bestaat indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. De zorg voor personen waarbij een verblijfsindicatie is geïndiceerd valt onder de AWBZ en niet onder de verplichting van de gemeente. De verblijfsindicatie is het criterium op grond waarvan iemand wel of niet onder de Wmo valt.

Artikel 3.5 Inkomensgrens hulp bij het huishouden

Tweede lid

Er is er voor gekozen om de inkomensgrens te laten vervallen bij een indicatie die minder is dan 4 uur per week. Doordat de eigen bijdrage gelijk gesteld wordt aan het tarief ZIN (zie aanpassing van het Financieel Besluit onder punt 3 (2010: € 23,74)) is de inkomenstoets overbodig. De berekening van de hoogte van de eigen bijdrage wordt gedaan door het CAK.

Artikel 3.6 Respijtzorg

Met dit artikel is rekening gehouden met het feit dat ook de Mantelzorger aanspraak moet kunnen maken op hulp bij het huishouden indien deze zijn taken niet kan waarnemen. Dit is in lijn met de achterliggende gedachte van de Wmo, participeren. Respijtzorg wordt in beginsel beperkt tot een periode van 6 weken op jaarbasis, echter individuele omstandigheden kunnen aanleiding geven tot het afwijken van deze periode. Het indicatiebesluit is hiertoe leidend.

Artikel 3.7 Hulp bij het huishouden in natura

Eerste lid

Dit artikel verwijst naar de Europese aanbesteding van hulp bij het huishouden waar de gemeente enkele partijen heeft gecontracteerd waaruit de burger kan kiezen indien hij de voorkeur geeft voor een voorziening in natura.

Tweede lid

Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. Bij de indicatiestelling wordt aangegeven hoeveel uren concreet nodig zijn voor het compenseren van de beperkingen voor wat betreft hulp bij het huishouden. Zowel voor de gemeente als de aanvrager schept dit duidelijkheid over de omvang van het aantal uren.

Er is nadrukkelijk voor gekozen om omvang van de huishoudelijke hulp niet langer te bepalen op basis van klassen omdat op basis hiervan, mensen meer hulp bij het huishouden kunnen ontvangen dan dat zij op grond van hun indicatie nodig hebben. Om het oneigenlijk gebruik van huishoudelijke hulp tegen te gaan, vormt het uren-criterium een passend toetsingskader bij de bepaling van de omvang van de hulp bij het huishouden.

In het Financiële Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt één en ander door het college nader uitgewerkt en vastgelegd.

Artikel 3.8 Hulp bij het huishouden en PGB

Eerste, tweede en derde lid

In dit artikel is vastgelegd dat het college in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een regeling persoonsgebonden budget uitwerkt voor die aanvragers die kiezen voor een persoonsgebonden budget.

Om beleidsdoelstellingen te verwezenlijken waar het gaat om versimpeling van de regeling ten opzichte van de regeling zoals die gold in de AWBZ en omdat de regeling ook gunstiger is dan de regeling in de AWBZ gaat deze in per 1 januari 2007 voor alle cliënten. Er zullen dus geen overgangscliënten persoonsgebonden budget zijn.

Om zeker geen rechtsongelijkheid teweeg te brengen is er voor gekozen uitdrukkelijk in lid 3 op te nemen dat mocht niettemin door de nieuwe regeling sprake zijn van een ongunstigere situatie voor een aanvrager dat de oude regeling uit de AWBZ op hem van kracht zal blijven.

Artikel 3.9 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor cliënten hulp bij het huishouden. Om zo min mogelijk druk te leggen op de uitvoering van de hulp bij het huishouden in het eerste jaar en de overgang naar de nieuwe situatie voor cliënten te vergemakkelijken is ervoor gekozen om aanvragers die een indicatie hebben die tot 1 januari 2008 loopt na een herindicatie meteen de nieuwe dienst aan te bieden. Voor aanvragers waarvan de indicatie tot na 1 januari 2008 loopt is na herindicatie gekozen om te wachten met het aanbieden van de voorziening op basis van de WMO tot 1 januari 2008.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen

In dit artikel is bepaald dat de woonvoorziening kan worden verstrekt in drie vormen.

Ad a.

Een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming, op individuele basis, worden verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel.

Ad b.

Het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding;

Ad c.

De financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen welke wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte.

In het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is gewerkt welke vorm voor welke soort woonvoorziening gangbaar is.

Artikel 4.2 Soorten woonvoorzieningen

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning . Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woonvoorziening zoals vermeld bij sub b. en c. van dit artikel. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn dus niet van belang. Het dient uitdrukkelijk te gaan om beperkingen die de aanvrager ondervindt en niet om problemen die bijvoorbeeld de huisgenoten eventueel door het gedrag van de persoon met beperkingen hebben.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

In dit kader kan het college besluiten om een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten te verstrekken aan een persoon indien door deze verhuizing een woonruimte met woonvoorzieningen of een geschikte woonruimte voor een persoon met beperkingen vrij komt (zie artikel 4.13). De financiële tegemoetkoming dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

Ad b en c.

Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d.

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Duidelijk is dat de uitraaskamer is bedoeld om de persoon met beperkingen tegen zichzelf te beschermen en ook om de ouders/verzorgers in staat te stellen om beter toezicht uit te oefenen. Dat het daarbij moet gaan om de persoon met beperkingen is evident.

Ad e.

Als de woonruimte van een persoon met beperkingen wordt aangepast, dan is het soms noodzakelijk dat de aanvrager, en mogelijk ook de huisgenoten en kinderen, tijdelijk elders moeten wonen.

Tevens komt het voor dat een aanvrager al een andere woonruimte heeft gehuurd maar die nieuwe woning nog niet kan worden betrokken omdat de woonvoorziening nog moet plaatsvinden.

Voor de periode dat het noodzakelijk is, kan een vergoeding worden verstrekt voor de extra woonlasten.

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten zijn, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Ad f.

Door aan de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen.

Ad g.

De kosten van het verwijderen van nagelvaste woonvoorzieningen die in eigendom zijn verstrekt, komen voor rekening van degene aan wie de woonvoorziening is toegekend. Zaken die in bruikleen zijn verstrekt, worden verwijderd op kosten van de gemeente.

Ad h.

De kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden vergoed vanuit het belang om de woonvoorziening zo lang mogelijk goed te laten functioneren.

Artikel 4.3 Uitsluitingen

In dit artikel zijn de beperkingen bij het verstrekken van woonvoorzieningen opgenomen.

Artikel 4.4 Primaat van de verhuizing

Het primaat van verhuizing is overgenomen van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Vught 2004. Het primaat van verhuizen wil zeggen, dat binnen het geheel van woonvoorzieningen de verhuizing voorop staat. Dus, voordat bezien wordt of iemand in aanmerking kan komen voor financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing of roerende voorzieningen, wordt eerst gekeken of verhuizing zinvol en/of mogelijk is (meest goedkope en adequate oplossing). De noodzakelijke aanpassingskosten van de huidige woning moeten worden afgewogen tegen de vergoeding voor verhuizing en inrichting vermeerderd met de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning. Besloten is om het primaat van verhuizing strikt toe te passen indien de kosten van de aanpassing van de huidige woning hoger zijn dan € 6.810,- of de installatie van een traplift betreffen. ( Voor de aanschaf van een traplift betaalt de gemeente immers ook gemiddeld € 6810,00).

Op deze regel gelden in beginsel de volgende uitzonderingen:

  • 1.

    De verhuizing is voor het wegnemen van de geconstateerde ergonomische beperking niet de goedkoopst adequate oplossing.

  • 2.

    Op redelijke termijn (6 maanden ingaande de dag waarop belanghebbende van de beslissing kennis heeft kunnen nemen) kan geen geschikte woning gevonden worden. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. De vorm van de woning moet verder aansluiten bij de omvang van de huishouding en in alle redelijkheid wordt ook rekening gehouden met de woonomgeving (in nabijheid van noodzakelijke voorzieningen). Notabene, indien uitgezien wordt naar een passende nieuwbouwwoning wordt een termijn van 12 maanden aangehouden.

  • 3.

    Er zijn aantoonbare medische belemmeringen die zich tegen verhuizing cq een zoektijd van een half jaar naar een geschikte woning, verzetten. Hiertoe is een zorgvuldig medisch advies van de door de gemeente gecontacteerde medische adviesinstantie benodigd.

  • 4.

    De aanwezigheid van mantelzorg die wordt verleend door mensen uit de directe omgeving van de woning maken het onacceptabel dat er verhuisd moet worden. Hierbij moet de mantelzorg wel enige inhoud en volume hebben. Met andere woorden: mantelzorg voorkomt professionele hulp en duidelijk moet ook zijn dat deze vorm van hulpverlening bij een eventuele nieuwe woning niet aanwezig kan zijn.

  • 5.

    Inkomstenderving. Wanneer verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten (bijvoorbeeld boerderij) niet meer kunnen worden uitgeoefend, wordt verhuizing niet geschikt geacht.

  • 6.

    De nieuwe huurwoning mag geen aanzienlijke stijging van de woonlasten met zich meebrengen. Een woonlastenstijging moet in relatie tot de draagkracht van de aanvrager worden gebracht. De woonlastenstijging mag niet groter zijn dan de aanwezige draagkracht. Overigens houdt ook de woningstichting bij het toewijzen van een woning rekening met de inkomen/huurprijsverhouding.

    Wanneer cliënten een eigen woning bezitten worden de woonkosten van deze eigen woning als volgt berekend:

    Verschuldigde hypotheekrente op jaarbasis

    Onroerende zaakbelasting (eigenaargedeelte)

    Onderhoudskosten

    ------------------------------------------------------- +/+

    Woonkosten op jaarbasis

Deze woonkosten worden vervolgens vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning (onder aftrek van eventuele huursubsidie). Vervolgens wordt bezien of dat een eventuele huurlastenstijging de draagkracht van de cliënt te boven gaat.

Indien binnen een redelijke termijn (6 maanden) geen adequate woning gevonden kan worden, kan besloten worden alsnog een tegemoetkoming voor de kosten van woningaanpassing van de huidige woning te verstrekken. Als voorwaarde geldt hierbij dat cliënt aantoonbaar moet kunnen maken dat hij zelf al het mogelijke heeft gedaan om een woning te vinden. Hiertoe dient betrokkene in ieder geval ingeschreven te hebben gestaan als (urgent) woningzoekende bij woningstichting Ons bezit en frequent op woonadvertenties gereageerd te hebben. Aanpassing van de huidige woning dient vervolgens te geschieden conform de aangedragen richtlijnen (programma van eisen) van de door de gemeente gecontracteerde medische adviesinstantie.

Het primaat van de verhuizing is uitdrukkelijk niet in strijd met de wet Wmo.

De gemeente compenseert immers nadrukkelijk de aanvrager in zijn gebrek.

Gekozen wordt echter voor de goedkoopste adequate oplossing om de kosten van woningaanpassingen beheersbaar te kunnen houden, aangepaste huurwoningen optimaal te benutten en grootscheepse kapitaalvernietiging tegen te gaan.

Artikel 4.5 Woningaanpassing en uitraasruimte

Onder woningaanpassing wordt verstaan woningaanpassingen van bouw- of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen). Deze voorzieningen kunnen ook in natura verstrekt worden. Deze categorie betreft het overgrote deel van de woningaanpassingen.

Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen. De woonvoorzieningen van niet-bouw- of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen) vallen niet onder dit begrip. Onder woningaanpassingen wordt tevens verstaan aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de gehandicapte te kunnen bereiken. Een woningaanpassing is gekoppeld aan het criterium ergonomische beperking. Het criterium ergonomische beperkingen moet aldus worden uitgelegd dat voor het vergoeden van woningaanpassingen de vereiste geldt dat er zich bij een gehandicapte een - hetzij uit een lichamelijke, hetzij uit een geestelijke handicap voortvloeiende - belemmering voordoet ten aanzien van (één van) de elementaire woonfuncties, welke in direct verband staat met een lichamelijke functionele beperking. Onder de woningaanpassing wordt ook begrepen de uitraasruimte.

Artikel 4.6 Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet woontechnische aard

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- en woontechnische aard (roerende woonvoorziening) zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming verstaan worden voor de aanschaf van vloerbedekking i.v.m. CARA of rolstoelgebruik.

Om voor een roerende woonvoorziening in aanmerking te komen, volstaat het criterium "beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek". Er behoeft aldus geen sprake te zijn van ergonomische beperkingen.

Aan de caraverpleegkundige van de Stichting Thuiszorg wordt advies gevraagd.

In geval van allergie wordt conform de richtlijnen van het Nederlands Astmafonds slechts voor de slaapkamer een vergoeding gegeven voor sanering van de vloerbedekking. Is betrokkene jonger dan vier jaar, dan kan ook de vloerbedekking van de woonkamer met een tegemoetkoming vanuit de Wvg gesaneerd worden. De idee achter deze uitzondering is dat jonge kinderen doorgaans nog veel op de vloer in de woonkamer spelen, nog niet school¬gaand zijn en dus ook veel hinder zullen ondervinden van niet allergeenarm gemaakte vloerbedekking in de woonkamer.

Gaat het om rolstoelvast tapijt, dan zal in principe alleen een vergoeding gegeven worden voor kosten van de vloerbedekking op de benedenverdieping in de ruimten die met de rolstoel toegankelijk moeten zijn. Ook in deze omstandigheden wordt rekening gehouden met de leeftijd van de bestaande vloerbedekking conform het afschrijvingsprincipe dat in het Verstrekkingenbesluit staat omschreven zonder dat er sprake is van een

draagkrachtberekening. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen, welke niet nagelvast aan de woning verbonden zijn, alsmede mobiele patiëntenliften.

Artikel 4.7 Hoofdverblijf

Eerste lid

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 4.7, onder b.

Tweede, derde, vierde en vijfde lid

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Uiteraard dient er wel sprake te zijn van het regelmatig bezoeken van deze woning door de AWBZ-bewoner. Deze uitzondering op het gestelde in lid 1. was gebaseerd op de Wvg-verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het mogelijk maken van het betreden van de woonruimte en een toilet, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4.

Artikel 4.8 Weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 4.7.

Ad a.

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders en het niet mogelijk bleek om te verhuizen naar een adequate woning.

Ad b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 4.6 lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Ad e.

Onder e. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning of aanleunwoning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Ad f.

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren, en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Artikel 4.9 Aard van de materialen

Het wegnemen van vocht en tocht valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo. Dit houdt niet in dat beperkingen die voortvloeien uit bijvoorbeeld COPD niet op grond van de Wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 4.2 sub c.

Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van deze verordening.

Artikel 4.10 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Niet eerder dan nadat het college een besluit op de aanvraag heeft genomen, mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond daarvan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Dit voorkomt dat een voorziening, waarmee vroegtijdig is begonnen, uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Het college kan immers ook factoren laten meewegen die buiten de woonruimte van de persoon met beperkingen gelegen zijn zoals een beschikbare aangepaste woonruimte elders, waardoor een woonvoorziening niet noodzakelijk is.

Artikel 4.11 Gereedmelding en uitbetaling financiële tegemoetkoming

In dit artikel wordt geregeld, dat de woonvoorziening binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, wordt gereed gemeld. De gereed melding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald. Hiervoor is gekozen omdat degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, niet in alle gevallen de persoon met beperkingen zal zijn.

De termijn wordt gesteld om te voorkomen dat het treffen van een voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een termijn is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van een financiële tegemoetkoming blijft open staan. De gemeente controleert of aan de voorwaarden die zijn gesteld bij het verlenen van de financiële tegemoetkoming, is voldaan. Om dit efficiënt te regelen is ervoor gekozen om een verklaring te vragen aan degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan het besluit tot toekenning van de financiële tegemoetkoming worden ingetrokken en het uitbetaalde bedrag worden teruggevorderd.

Artikel 4.12 Woonvoorzieningen voor woonwagens

De uitgangspunten waarbij een woonvoorziening aan een woonwagen kan worden aangebracht, zijn in principe gelijk aan die bij een woning. Toch kunnen er redenen zijn om, gezien de kenmerken van deze woonruimte, nadere voorwaarden te stellen. Deze voorwaarden zijn in dit artikel opgenomen.

Artikel 4.13 Voorziening voor verhuizing en inrichting

Het college kan een tegemoetkoming toekennen in de verhuis- en inrichtingskosten indien de gehandicapte verhuist naar een aangepaste woonruimte of een woonruimte die met inzet van beperkte middelen aan te passen is. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Om dat te stimuleren kan het college een vergoeding toekennen aan de gehandicapte die naar een aangepaste woning verhuist, maar ook aan degene die een aangepaste woning vrijmaakt.

Artikel 4.14, 4.15 en 4.16

Betreft kosten voor onderhoud, keuring en reparatie, tijdelijke huisvesting, huurderving en verwijderen voorzieningen. De laatste drie punten hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen en zo min mogelijk kapitaalverlies optreedt. Op grond van de wet is de gemeente niet verplicht om onderhouds-, keurings- en reparatiekosten te vergoeden. Alleen het treffen van een voorziening is expliciet in de wet geregeld. Als deze kosten niet vergoed worden zal de verhuurder deze kosten waarschijnlijk meenemen in de exploitatie van het niet door subsidie gedekte deel van de investering. De kosten van een aantal specifieke voorzieningen worden gesubsidieerd omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn.

Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd.

In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. (tijdelijke huisvesting).

Artikel 4.17 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft, kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te

realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin o.i.d. wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken.

Artikel 4.18 Afspraken met verhuurders

Voor een goede werking van de verordening is het doelmatig om met Vughtse verhuurders nadere werkafspraken te kunnen maken.

Artikel 4.19 Hardheidsclausule woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan, of meer bedragen dan genoemd in het Financiële Besluit individuele voorzieningen Wmo worden niet verleend, tenzij de noodzaak van de aanpassing is vastgesteld door het orgaan als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ en weigering van de voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

Ad a.

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld.

Een persoon met beperkingen kan voor het collectief vervoer in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk is en/of;

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

Met andere woorden: het openbaar vervoer is een voorliggende voorziening waarvan ook een persoon met beperkingen gebruik kan maken. Indien deze vorm van vervoer niet vanwege de beperkingen te bereiken is of gebruik ervan niet mogelijk is door de beperkingen, kan een voorziening in de vorm van collectief vervoer worden verstrekt. In Vught wordt gebruik gemaakt van de diensten van het regiotaxisysteem, uitgevoerd door Personenvervoer Zuid-Nederland BV (PZN) te Tilburg.

Met de regiotaxi kunnen binnen het vervoersgebied ritten worden gemaakt van maximaal 5 OV-zones, inclusief opstapzone, tegen het reguliere OV-tarief. (Met het reguliere OV-tarief wordt bedoeld het door het Rijk vastgestelde blauwe strippenkaart tarief voor busvervoer). Er is geen beperking in het aantal ritten op jaarbasis. Ook kunnen bepaalde specificaties worden geboden, bijvoorbeeld indicaties voor individueel vervoer, voorzitgarantie, rolstoelregiotaxi. Is er een medische noodzaak voor begeleiding tijdens de rit dan kan de begeleider zonder kosten meereizen. Elke rechthebbende mag een sociaal begeleider mee laten reizen. Deze betaalt het reguliere OV-tarief.

Ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen, die ook al bestonden onder de Wet voorzieningen gehandicapten.

Ad c.

De belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning uitgewerkt.

Artikel 5.2 Soorten vervoersvoorzieningen

In dit artikel zijn de mogelijke vervoersvoorzieningen opgesomd en ook de wijze waarop zij kunnen worden verstrekt.

Artikel 5.3 Het recht op een vervoersvoorziening

Deze passage geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek a. het gebruik van het openbaar vervoer of b. het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemens bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Zo'n situatie valt niet onder bekostiging via de Wet Voorzieningen Gehandicapten. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is een langdurige noodzaak aanwezig en kan wel een vervoersvoorziening verstrekt worden. Indien de psychische blokkade behandeld wordt en er geen uitzicht is op een therapeutische oplossing, is een verstrekking gerechtvaardigd.

Ook belangrijk is het primaat regiotaxivervoer. Het primaat regiotaxivervoer is niet in strijd met de wet. De gemeente compenseert immers nadrukkelijk de aanvragers in hun gebrek.

Gekozen wordt echter voor de goedkoopste adequate oplossing om de kosten van vervoersvoorzieningen beheersbaar te kunnen houden. Indien dus de mogelijkheid bestaat om van het vervoer per regiotaxi gebruik te maken andere voorzieningen in beginsel niet worden toegekend. Een uitzondering wordt gemaakt voor de gehandicapte die zodanig in zijn mobiliteit is beperkt dat hij/zij voor iedere verplaatsing aangewezen is op vervoer per regiotaxi. In dat geval is de regiotaxi zonder aanvullende voorziening voor vervoer in de directe omgeving van de woning geen adequate voorziening. Het derde lid schept dan ook de mogelijkheid om naast het aanvullend vervoer voorzieningen als een scootmobiel of een driewielfiets te verstrekken.

Artikel 5.4 Eigen bijdrage en inkomensgrens vervoersvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x het norminkomen niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht. Dit geldt tevens voor een met een auto vergelijkbare voorziening.

De inkomensgrens voor personen die zijn aangewezen op het gebruik van een rolstoeltaxi, niet zijnde een rolstoeltaxi via Personen Vervoer Zuid-Nederland (PZN), is de inkomensgrens op 2,5 x het norminkomen gesteld. De voorziening in de vorm van een individuele rolstoeltaxi kan alleen worden verstrekt als de rolstoeltaxi via PZN geen oplossing voor het vervoersprobleem biedt. De voorziening kan alleen worden verstrekt in plaats van de rolstoeltaxi via PZN en niet in aanvulling daarop.

Als de aanvrager een inkomen heeft dat hoger ligt dan 2 maal het norminkomen, wordt geen voorziening in de vorm van een individuele rolstoeltaxi verstrekt.

Bij rolstoelen zal gestimuleerd worden om de aanvrager een voorziening in natura in plaats van een persoonsgebonden budget te laten kiezen. Dit om hergebruik van de hulpmiddelen te kunnen blijven garanderen, iets wat de gemeente verplicht is te doen aangezien zij met de huidige leverancier contractueel een herverstrekkingspercentage is overeengekomen van 70%. Op deze wijze wordt massale kapitaalvernietiging voorkomen en kunnen de uitgaven voor hulpmiddelen beheersbaar worden gehouden. Voorts is het hierdoor mogelijk een hoogwaardig hulpmiddelenpakket te blijven aanbieden zonder dat een bureaucratische eigen bijdrage hoeft te worden opgelegd.

Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen bedraagt de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate te verstrekken voorziening in natura. Dat wil zeggen de inkoopprijs die de gemeente moet betalen bij de door haar gecontracteerde leverancier voor voorzieningen in natura (waarbij kortingen a.gv herverstrekking en kwantumafname van toepassing zijn), indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten.

De hoogte van de vergoeding voor het perssonsgebonden budget en daarbij behorende regelgeving is nader vastgelegd in het Financiële Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.5 Omvang in gebied

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt nog beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder deze verordening en wet te laten vallen. Vandaar dat in artikel 5.4, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-verordening gemeente Vught 2004 is omschreven. Voor het vervoer boven de 5 Openbaar Vervoerzones wordt verwezen naar de door het ministerie van VWS ingestelde landelijke reisservice voor bovenregionaal vervoer. Voor Wmo-gerechtigden die geen gebruik kunnen maken van dit landelijke vervoerssysteem en die (medisch aantoonbaar) in bijzondere gevallen door het ontbreken van een bovenregionaal contact in een sociaal isolement dreigen te raken, wordt een individuele (geldelijke) oplossing op maat geleverd. De hoogte van de gemaximeerde financiële tegemoetkoming is geregeld in het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Voor het weekendvervoer van bewoners van AWBZ instellingen geldt hetzelfde. Van geval tot geval zal gekeken worden naar de sociale contacten rondom de instelling en het risico op vereenzaming. Voor wie bovenregionaal contact van dusdanig wezenlijk belang is om sociaal isolement te voorkomen, wordt een (geldelijke) oplossing op maat worden geleverd. (zie Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning).

Artikel 5.6 Bepalingen van overgangsrecht

Dit artikel is specifiek opgenomen voor de Vughtse situatie om rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid tegen te gaan.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning, rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Kosten van verzekering vallen niet onder de compensatieplicht.

In het contract met Welzorg is bepaald dat voor de door Welzorg geleverde voorzieningen een WA-verzekering is afgesloten. Dit hoeft de klant niet zelf te doen. De kosten zijn verrekend in de huurprijs van het middel.

Kiest de klant van een persoonsgebonden budget dan komen de kosten van verzekering voor eigen rekening omdat deze kosten niet vallen onder de compensatieplicht.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt. Dit blijft zo.

De verstrekking van rolstoelen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget is bedoeld voor rolstoelen voor dagelijks zittend gebruik. Dit houdt in dat rolstoelen voor incidenteel gebruik in principe niet worden verstrekt, omdat niet voldaan wordt aan het criterium “voor dagelijks zittend verplaatsen”. Hiermee wordt aangesloten op het verstrekkingencriterium, zoals dat onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold.

Artikel 6.2 Soorten rolstoelvoorzieningen

In dit artikel worden de rolstoelvoorzieningen nader uitgewerkt.

Artikel 6.3 Het recht op een rolstoelvoorziening

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, waarbij deze een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.

Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Artikel 6.4 Levering

Bij rolstoelen zal gestimuleerd worden om de aanvrager een voorziening in natura in plaats van een persoonsgebonden budget te laten kiezen. Dit om hergebruik van de hulpmiddelen te kunnen blijven garanderen, iets wat de gemeente verplicht is te doen aangezien zij met de huidige leverancier contractueel een herverstrekkingspercentage is overeengekomen van 70%. Op deze wijze wordt massale kapitaalvernietiging voorkomen en kunnen de uitgaven voor hulpmiddelen beheersbaar worden gehouden. Voorts is het hierdoor mogelijk een hoogwaardig hulpmiddelenpakket te blijven aanbieden zonder dat een bureaucratische eigen bijdrage hoeft te worden opgelegd.

Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen bedraagt de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate te verstrekken voorziening in natura. Dat wil zeggen de inkoopprijs die de gemeente moet betalen bij de door haar gecontracteerde leverancier voor voorzieningen in natura (waarbij kortingen a.gv herverstrekking en kwantumafname van toepassing zijn), indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten.

De hoogte van de vergoeding voor het persoonsgebonden budget en daarbij behorende regelgeving is nader vastgelegd in het Financiële Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 6.5 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wmo.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 7. Toegang tot voorzieningen

Artikel 7.1 Gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 7.2 Indienen aanvraag

De gemeente heeft het zorgloket WegWijs aangewezen als toegang tot de individuele voorzieningen op grond van deze verordening.

Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek en advies

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen.

Omdat de gemeente een adviesinstantie heeft gecontracteerd, is in de verordening niet opgenomen wie de adviseur is. Bij de inwerkingtreding van de verordening zal het adviesbureau Trivium voor in ieder geval de periode van twee jaar als medisch adviseur optreden. In het contract met het Trivium is uitgewerkt in welke concrete gevallen Trivium als adviseur wordt ingeschakeld. Eenvoudige indicaties worden, zoals dat ook onder de Wet voorzieningen gehandicapten was, door de medewerkers van de gemeente zelf gesteld.

Een afwijzing om medische redenen kan alleen maar op basis van een medisch advies.

Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het

bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’s.

Lid 3 spreekt overigens voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie maar ook het kunnen tonen van een geldig legitimatiebewijs en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 7.1 lid 1 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Het ICF-classificatiesysteem is door de Wereld Gezondheidsorganisatie opgesteld om het functioneren van mensen te beschrijven. Dit ICF-classificatiesysteem is gepubliceerd in 2001.

In 2002 kwam hiervan de Nederlandse vertaling. De ICF is een begrippenkader (een soort woordenboek) waarmee het mogelijk is het functioneren van mensen en eventuele problemen die mensen in het functioneren ervaren, te beschrijven plus de factoren die op dat functioneren van toepassing zijn. Meer informatie over de ICF is terug te vinden op www.rivm.nl/who-fic.

Artikel 7.4 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals het genoemde in de toelichting op artikel 7.2 van deze verordening, gaat het hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid. Feitelijk wordt de samenhangende afstemming in het loket bereikt. Doelstelling van het loket is om via vraagverheldering, -verbreding en –verdieping en de indicatiestelling in het loket voor zowel Wmo als AWBZ-voorzieningen, een samenhangende afstemming te verkrijgen.

Artikel 7.5 Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 7.6 Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidsvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 7.7 Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Bijvoorbeeld wanneer deze bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woonvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 4.2 onder b., c. en d. zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woonvoorziening is uitgevoerd.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Artikel 8.1 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 8.2 Beslissing in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze bepaling is een vangnetbepaling.

Artikel 8.3 Bezwaar, beroep en klachten

Spreekt voor zich.

Artikel 8.4 Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit Wmo, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde bedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De concept Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.4, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.

Artikel 8.5 Beleidsregels

Deze bepaling spreekt voor zich en is opgenomen om eventuele onduidelijkheden in de uitvoering later alsnog te kunnen ondervangen.

Artikel 8.6 Wetswijzigingen

Deze bepaling is opgenomen om snel en effectief te kunnen inspringen op mogelijke wetswijzigingen.

Artikel 8.7 Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 8.8 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.