Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2026

Geldend van 24-12-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2026

Hoofdstuk 1 – Inleiding

In deze verordening staan de gemeentelijke regels over maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Uitgelegd wordt hoe de gemeente uitvoering geeft aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo) en de Jeugdwet en wanneer een inwoner aanspraak kan maken op hulp of ondersteuning. Deze verordening is bedoeld om toegankelijk te zijn voor iedereen die een beroep doet op de Wmo of de Jeugdwet.

De volgende onderwerpen komen in deze verordening aan bod:

  • -

    het stappenplan om de melding van een inwoner en de eventuele aanvraag te beoordelen;

  • -

    de uitgangspunten voor het toekennen van maatwerk- of algemene voorzieningen;

  • -

    de soorten Wmo- en jeugdhulpvoorzieningen en de vorm waarin ze worden verstrekt;

  • -

    de afspraken die gelden tussen een inwoner en de gemeente;

  • -

    de regels die gelden voor het indienen van klachten en calamiteiten, maar ook de manier waarop de gemeente toezicht en handhaving heeft geregeld.

Bij deze verordening zit een toelichting die soms specifiekere informatie geeft over een artikel. Dit om de werkwijze en het beoordelingskader te verduidelijken. Deze verordening bevat ook een aantal bijlagen. In deze bijlagen staat informatie over: de gehanteerde begrippen en de soorten voorzieningen die kunnen worden ingezet en welke voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn.

De gemeente Doetinchem vindt het belangrijk dat er zowel voor inwoners als andere belanghebbenden een heldere en gebruiksvriendelijke verordening is. Met deze verordening hoopt zij hieraan te voldoen.

1.1 Het waarom van deze regels

In de gemeente Doetinchem vinden we het belangrijk dat:

  • -

    inwoners actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven en zoveel mogelijk zelfredzaam zijn;

  • -

    inwoners een eigen huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen;

  • -

    inwoners een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zelfstandig en veilig kunnen wonen; en

  • -

    kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien.

Het is de taak van het college om de inwoners van de gemeente daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) en de Jeugdwet (Jw). Deze wetten bepalen grotendeels hoe de gemeente aan deze wetten uitvoering moeten geven, maar de gemeente mag (en moet soms) ook zelf regels opstellen. De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. De hoofdlijnen worden in deze verordening besproken. De Nadere regels gaan dieper op bepaalde onderwerpen in. Onze gemeente kent de Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2026 en de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Doetinchem 2026.

1.2 Uitgangspunten

In de gemeente Doetinchem is beleid vastgesteld in het Integraal Beleidskader sociaal domein ‘Samen groeien [gD] gewoon doen’ 2024 – 2036. Deze verordening kan niet los worden gezien van dit beleidskader. In dit beleidskader zijn de uitgangspunten en beleidskeuzes voor het sociaal domein van de gemeente vastgelegd. Deze zijn toepassing op de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet binnen de gemeente Doetinchem.

Samen groeien door gewoon doen betekent voor ons het gewone leven centraal stellen en doen wat nodig is. Dat is de visie achter ons beleid voor het sociaal domein. Mensen komen immers het meest tot hun recht wanneer ze eigen regie ervaren en mee kunnen doen in de samenleving. We kiezen ervoor om het gewone leven centraal te stellen, waarbij mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en zoveel mogelijk zelf de regie hebben en houden. We rekenen op de zelf- en samenredzaamheid van een inclusieve samenleving waarin zo veel mogelijk mensen gewoon meedoen, waarin ze zich thuis voelen en waarin ze zich kunnen ontplooien.

Soms gaat het (tijdelijk) even minder en is er meer nodig. Dan kijken we naar wat iemand wél kan. We kiezen als vertrekpunt dat een hulpvraag niet altijd een probleem is waar een zorg- of ondersteuningstraject bij hoort. Professionele ondersteuning is altijd aanvullend en waar mogelijk tijdelijk. Veel dingen die we meemaken, horen bij het normale leven. Onze aanpak is gericht op het versterken van veerkracht. Indien mogelijk lossen we samen de problemen op en versterken zo de eigen kracht. Wanneer dat niet mogelijk is, zetten we in op het accepteren van en het leren omgaan met de situatie. We investeren in het netwerk of het opbouwen daarvan. Daarmee vergroten we de veerkracht en zorgen we dat iedereen deel blijft uitmaken van onze samenleving.

We werken met vijf bouwstenen en vier sociale opgaven.

De bouwstenen laten zien wat we belangrijk vinden, waar we voor staan en hoe we te werk gaan. Op basis van deze bouwstenen geven we de uitvoering in het sociaal domein vorm. Ze vormen onze vuistregels, die richting geven aan beleid en uitvoering. En ze bieden handelingsperspectief voor professionals. We werken in de gemeente Doetinchem met de volgende vijf bouwstenen:

  • 1.

    Inwoner centraal

  • 2.

    Veerkracht

  • 3.

    Preventie

  • 4.

    Perspectief

  • 5.

    Vertrouwen

We werken in de gemeente Doetinchem aan vier sociale opgaven:

  • 1.

    Bestaanszekerheid als basis onder een sociaal en veerkrachtig Doetinchem

  • 2.

    Verstevigen sociale basis in buurten en wijken

  • 3.

    Kansrijk opgroeien en een leven lang leren

  • 4.

    Gezond en gelukkig leven.

We werken op basis van de volgende uitgangspunten

  • -

    we gaan uit van de positieve ontwikkeling van alle inwoners en stimuleren dit door het creëren van mogelijkheden om zo normaal mogelijk mee te doen in de samenleving van alledag;

  • -

    We doen dit als gemeente vanuit een regisseursrol waarin we gericht zijn op het betrekken van en sturen op een beperkt aantal maatschappelijke partners in het realiseren van onze doelstellingen;

  • -

    we willen komen tot effectieve, versterkte preventie in het sociaal domein gericht op voorkoming en/of verlaging van toekomstige zorgkosten;

  • -

    we bouwen dit niet van de grond af aan op, maar zetten centraal wat al goed gaat. Op basis daarvan verstevigen we preventie, waarbij we ook heroverwegen of ombuigen.

Het is belangrijk om bij de uitvoering bewust te zijn van deze uitgangspunten. Samen zorgen we er zo voor dat we doen wat we hebben afgesproken met elkaar en de lange termijn weten te behalen en vast te houden.

1.3 Kernwaarden

Bij de toepassing van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van het besluit de ondersteuning recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de te realiseren doelen;

  • 2.

    Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken;

  • 3.

    De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale netwerk);

  • 4.

    Kwetsbare groepen, zoals kinderen of volwassen inwoners met beperkingen, hebben vaker extra hulp nodig om volwaardig mee te doen aan de samenleving.

De artikelen in deze verordening zijn gebaseerd op deze kernwaarden en een besluit over maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp wordt altijd genomen op basis van deze kernwaarden.

1.4 Wetgeving en artikelen

Deze verordening is gebaseerd op de wetten die onder 1.1. zijn genoemd. De Wmo en de Jeugdwet vormen de wettelijke basis voor de artikelen die in deze verordening zijn opgenomen. Deze verordening is met name gebaseerd op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede en derde lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Alsmede de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet. De tekst van deze verordening geldt voor beide wetten, tenzij nadrukkelijk één van beide wetten wordt bedoeld.

1.5 Buurtplein

Deze verordening wordt (ook) in acht genomen door Buurtplein B.V. (verder te noemen: Buurtplein). Het college heeft Buurtplein namelijk gemandateerd (aangewezen) om bevoegdheden namens het college uit te oefenen. Dit betekent dat Buurtplein alle meldingen van inwoners beoordeelt en namens het college kan bepalen of maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp wordt ingezet. Waar dat nodig is, wordt in deze verordening onderscheid gemaakt tussen het college en Buurtplein.

Hoofdstuk 2 – De Hulpvraag

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner hulp kan vragen aan Buurtplein als diegene ondersteuning in de zelfredzaamheid of participatie en/of gezond en veilig opgroeien nodig heeft. Hieronder is opgenomen hoe de inwoner de vraag aan Buurtplein kan stellen, hoe een verzoek wordt beoordeeld, wanneer een aanvraag kan worden gedaan en welke onderwerpen in een beslissing worden opgenomen. Het uitgangspunt is dat er één procedure is, dit is de standaardprocedure. Soms geldt voor bepaalde jeugdhulpvragen een bijzondere route, die is ook in dit hoofdstuk opgenomen.

De standaardprocedure/het beoordelingskader voor ondersteuningsvragen op grond van de Wmo en de Jeugdwet bestaat uit vier onderdelen: de melding, de beoordeling, de aanvraag en de beslissing. Dit beoordelingskader wordt, met uitzondering van bijzondere situaties, altijd gehanteerd.

2.1 Indienen hulpvraag

  • 1. Door of namens een inwoner die een hulpvraag heeft op het gebied van zelfredzaamheid, participatie en/of gezond en veilig opgroeien, kan melding worden gedaan bij Buurtplein.

  • 2. De melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal worden ingediend.

2.2 Procedure melding

  • 1. Na de melding neemt de medewerker van Buurtplein de hulpvraag van de inwoner in behandeling. De medewerker bevestigt de melding aan de inwoner.

  • 2. De medewerker van Buurtplein verstrekt informatie over de mogelijkheid om gratis hulp te krijgen door een onafhankelijk deskundige cliëntondersteuner.

  • 3. Buurtplein biedt de inwoner in geval van de Wmo de mogelijkheid om binnen zeven dagen na de melding zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij of zij wil bereiken met zijn vraag (persoonlijk plan).

  • 4. Vanaf het eerste contactmoment wordt gewaarborgd dat de communicatie tussen de medewerker van Buurtplein en de cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger, in begrijpelijke en duidelijke bewoordingen plaatsvindt. Deze zorg voor begrijpelijke communicatie geldt bij ieder volgend contactmoment.

2.3 Het gesprek

  • 1. Een inwoner die zich heeft gemeld bij Buurtplein, krijgt een uitnodiging voor een gesprek met een medewerker van Buurtplein.

  • 2. Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag, de persoonlijke situatie en het resultaat dat de inwoner wil bereiken.

  • 3. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft gemaakt, dan betrekt de medewerker dit bij het gesprek. Als de inwoner dat wil, kan hij iemand (bijvoorbeeld een familielid of een cliëntondersteuner) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.

  • 4. De medewerker van Buurtplein informeert de inwoner, of zijn vertegenwoordiger, over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5. De medewerker van Buurtplein verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek.

Als het gaat om gegevens die Buurtplein niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de medewerker van Buurtplein aan de inwoner om die gegevens aan te leveren.

2.4 Het onderzoek

  • 1. Om te bepalen of en welke ondersteuning noodzakelijk is, doet de medewerker van Buurtplein onderzoek. Hierbij volgt de medewerker bij iedere melding het stappenplan van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). 1 Dit stappenplan bestaat uit vijf stappen.

    Het stappenplan binnen de Wmo en de Jeugdwet:

    Stap 1: De medewerker stelt vast wat de hulpvraag van de inwoner is. 

    Stap 2: De medewerker stelt vast welke problemen, beperkingen en stoornissen er precies zijn. 

    Stap 3: De medewerker bepaalt welke hulp nodig is en hoeveel.

    Stap 4: De medewerker onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, met hulp van anderen uit het sociale netwerk of van andere organisaties, of met andere algemene (voorliggende) voorzieningen. 

    Stap 5: De medewerker bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste resultaat te bereiken.

  • 2. De medewerker van Buurtplein informeert de inwoner over de mogelijkheden om de persoonlijke situatie van de inwoner te verbeteren. De medewerker betrekt deze zaken, zoals bedoeld in stap 4 van het stappenplan, bij het onderzoek naar de hulpvraag.

  • 3. De medewerker van Buurtplein informeert de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb) en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Voor sommige vormen van hulp zijn er in de wet of in deze verordening extra voorwaarden gesteld. Deze staan vermeld in hoofdstuk 3, 4 en 5 van deze verordening.

  • 5. De medewerker van Buurtplein kan een andere professional of een door haar daartoe aangewezen externe onafhankelijke adviesinstantie om advies vragen als zij dit van belang acht voor het onderzoek.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het te volgen stappenplan.

2.4.1 Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

  • 1. Een individuele- of maatwerkvoorziening wordt niet verstrekt indien uit het onderzoek blijkt dat de betrokkene (en in het geval van een jeugdige tevens zijn ouders), zo nodig met inzet van het sociaal netwerk, op eigen kracht kan voorzien in of bijdragen aan het oplossen van de hulpvraag.

  • 2. Tot het sociaal netwerk behoren personen uit de kring van familie, vrienden, kennissen en andere bekenden die van betekenis zijn voor en bijdragen aan het welzijn en welbevinden van de betrokkene (en in het geval van een jeugdige tevens zijn ouder(s)).

  • 3. Tot de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen behoort in ieder geval het aanspreken van een aanvullende verzekering, indien deze is afgesloten.

  • 4. Bij het beoordelen van de eigen kracht in de zin van de Jeugdwet heeft het college als uitgangspunt dat de ouders en andere verzorgers en opvoeders in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en opvoeden van de jeugdige en het houden van toezicht. Zij doen alles wat binnen hun mogelijkheden past om ervoor te zorgen dat de jeugdige gezond en veilig kan opgroeien. Deze verantwoordelijkheid geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening of beperking heeft.

  • 5. Bij de beoordeling van de hulpvraag en toegang tot jeugdhulp wordt gekeken naar de balans tussen draagkracht en draaglast. Dit kan iets zeggen over of de benodigde hulp al dan niet valt onder gebruikelijke hulp. Als de draaglast structureel groter is dan de draagkracht en dit leidt tot een bedreiging van de ontwikkeling of veiligheid van de jeugdige, kan dit aanleiding zijn voor het inzetten van jeugdhulp. Zie tevens bijlage 3 van de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Doetinchem 2026 voor een Richtlijn bij dreigende overbelasting.

  • 6. Om te bepalen wat de betrokkene (en in het geval van een jeugdige tevens zijn ouder(s)) op eigen kracht kunnen oplossen, beoordeelt het college in ieder geval:

    • a.

      De behoeften en mogelijkheden van de betrokkene en/of ouder(s);

    • b.

      De benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

    • c.

      De mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van de betrokkene en/of ouder(s);

    • d.

      De samenstelling van het huishouden en de woonsituatie;

    • e.

      De mogelijkheden van het sociale netwerk om de betrokkene en/of de ouder(s) te ondersteunen;

    • f.

      De mogelijkheid om gebruik te maken van voorliggende (wettelijke) voorzieningen;

    • g.

      Overige relevante omstandigheden die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om de benodigde hulp zelf te bieden; en

    • h.

      In het geval van een jeugdige: het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen, waarbij geen financiële draagkrachtmeting wordt gedaan;

  • 7. Zie bijlage 3 van de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Doetinchem 2026 voor de Ouderschap Belastbaarheidsvragenlijst en bijlage 5 van de Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2026 voor de Belastbaarheidsvragenlijst Wmo.

Artikel 2.4.2 Beoordeling aanwezigheid gebruikelijke hulp

  • 1. In aansluiting op de artikelen 1.2.1, onder a. en 2.3.5 lid 3 van de Wmo 2015 wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt voor zover de cliënt de problematiek waarvoor in het gegeven geval een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd, kan verminderen of wegnemen:

    • a.

      door gebruik te maken van zijn eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp van huisgenoten;

    • c.

      met mantelzorg of hulp van anderen uit zijn sociale netwerk;

    • d.

      door gebruik te maken van algemene voorzieningen;

    • e.

      door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke zaken of diensten.

  • 2.

    • a.

      Bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4. onder b. van de Wmo 2015 beoordeelt het college of er gebruikelijke hulp van huisgenoten als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 Wmo 2015 beschikbaar is.

    • b.

      Huisgenoten van de cliënt zijn verplicht, als zij daarom gevraagd worden, aan het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onder a. genoemde onderzoek, alsmede bij heronderzoek als bedoeld in artikel 2.3.9 van de wet.

  • 3. Bij de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, onder a. wordt, voor zover daartoe aanleiding is, rekening gehouden met:

    • a.

      de samenstelling van de leefeenheid van de cliënt en diens huisgenoot of huisgenoten;

    • b.

      de aard van de relatie tussen de cliënt en diens huisgenoten;

    • c.

      de inhoudelijke aard, de omvang en de complexiteit van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • d.

      de beschikbaarheid en de praktische, lichamelijke en geestelijke mogelijkheden van de huisgenoot of de huisgenoten voor het ondersteunen van de cliënt bij diens zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving;

    • e.

      de mate waarin en de wijze waarop de cliënt voorafgaand aan de melding is ondersteund door diens huisgenoot of huisgenoten op het terrein van zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving;

    • f.

      overige relevante omstandigheden van de huisgenoot of huisgenoten van de cliënt die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om de cliënt hulp te bieden op het terrein van zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving.

  • 4. Voor gebruikelijke hulp van ouders en verzorgers aan hun kinderen geldt dat aangenomen moet worden dat ouders zorgen voor de opvoeding en veilig opgroeien van hun kinderen. Dit omvat: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp aan de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.

  • 5. Bij de beoordeling van de aanwezigheid van gebruikelijke hulp door ouders wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit hoofdstuk 4 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2024.

  • 6. Bij de beoordeling van de zorgbehoefte van een jeugdige wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden. Een Wlz-indicatie wijst op een zeer intensieve zorgbehoefte. Een dergelijke indicatie kan dus dienen als objectief criterium voor het bepalen van een zwaardere ondersteuningsbehoefte.

2.5 Verslag

  • 1. Binnen vijftien dagen na het gesprek stuurt de medewerker van Buurtplein de inwoner een verslag van de uitkomsten van het onderzoek naar de hulpvraag en naar de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 2. Als de medewerker meer informatie nodig heeft voor het verslag, waardoor het verslag niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan worden toegestuurd, wordt de inwoner hierover geïnformeerd.

  • 3. Uit het verslag blijkt welk resultaat de inwoner wil bereiken en hoe dat kan worden gerealiseerd (ondersteuningsplan). Daarbij wordt gekeken naar de korte en naar de lange termijn.

  • 4. In geval van de Wmo, wordt de inwoner de mogelijkheid geboden om een reactie te geven op het verslag. Dit wordt schriftelijk per mail gedaan. Eventuele opmerkingen van de inwoner worden als reactie in het verslag verwerkt.

  • 5. Als de inwoner een maatwerkvoorziening van de gemeente wil ontvangen, kan hij of zij dit – in geval van de Wmo – aangeven op het verslag. De medewerker ziet het verslag dan als een aanvraag.

  • 6. In geval van aanvragen die zien op jeugdhulp, wordt een reactie op het ondersteuningsplan gevraagd.

2.6 Aanvraag

  • 1. De aanvraag kan schriftelijk of digitaal worden ingediend. Het doel van de aanvraag is te bepalen of hulp of ondersteuning wordt verleend op grond van de Wmo of de Jeugdwet.

  • 2. Als het gaat om een maatwerkvoorziening (in natura, pgb of anders), geldt in elk geval:

    • a.

      Dat de uitkomst van het onderzoek bepaalt welke hulp wordt ingezet;

    • b.

      Dat de ondersteuning langdurig noodzakelijk is;

    • c.

      Dat de goedkoopst adequate voorziening wordt ingezet, die passend is om het probleem van de inwoner langdurig te verminderen of op te lossen;

    • d.

      Dat de hulp past bij het gewenste resultaat en de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 3. De aanvraag voor een pgb bevat in elk geval:

    • a.

      Een beschrijving van de te treffen maatwerkvoorziening en het te bereiken resultaat;

    • b.

      Een beschrijving van de voorgenomen uitvoering en de uitvoerder daarvan;

    • c.

      De kwalificaties van de uitvoering; en

    • d.

      Een motivering waarom een pgb is gewenst.

2.6.1 Deskundig oordeel, advies en voorbereiding van de besluitvorming

  • 1. Het college wint, met inachtneming van relevante wet- en regelgeving, specifiek deskundig oordeel en advies in en zorgt ervoor dat de deskundigheid bekend is bij de cliënt, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde advies wordt uitgebracht door of onder verantwoordelijkheid van een adviseur die beschikt over een registratie als professional:

    • a.

      bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd;

    • b.

      bij het Nederlands Instituut van Psychologen in het register Kinder- en Jeugdpsychologen; of

    • c.

      op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in het BIG-register.

    • d.

      op grond van een ander erkend kwaliteitsregister voor zorg- of jeugdhulpverleners, passend bij de aard van het advies.

  • 3. Het college treft voorzieningen waarmee is gewaarborgd dat het onderzoek en de voorbereiding van de besluitvorming op zorgvuldige wijze plaatsvindt, in het bijzonder door te voorkomen dat (medewerkers van) de organisatie die de hulp of ondersteuning biedt of mogelijk gaat bieden, ook het advies geeft over het al dan niet toekennen van deze hulp of het daarop betrekking hebbende besluit neemt.

  • 4. De besluitvorming en uitvoeringstaken zijn extern belegd bij Buurtplein. Het college acht het daardoor van belang een duidelijke scheiding tussen advisering, besluitvorming en uitvoering te waarborgen. Wanneer door Buurtplein wordt toe geleid naar een algemene voorziening draagt Buurtplein er zorg voor dat besluitvorming en uitvoering worden uitgevoerd door functioneel gescheiden professionals. Bij de beoordeling van een maatwerkvoorziening draagt Buurtplein er zorg voor dat advisering en besluitvorming worden uitgevoerd door functioneel gescheiden professionals. Tevens zijn er in het kader van rechtsbescherming, onafhankelijke clientondersteuning en een toegankelijke klachtenprocedure geborgd.

  • 5. Het gestelde in de voorgaande leden is ook van toepassing op heronderzoek.

2.7 Beslistermijn

  • 1. De medewerker van Buurtplein beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen acht weken nadat de aanvraag is ontvangen. Gaat het om een aanvraag in het kader van de Wmo, dan beslist het college binnen twee weken nadat de aanvraag is ontvangen en in ieder geval binnen acht weken na de melding.

  • 2. De beslistermijn kan schriftelijk worden opgeschort als de cliënt niet voldoende meewerkt aan het onderzoek of onvoldoende gegevens heeft verstrekt. Als het college een besluit niet binnen de gestelde termijn kan nemen, dan noemt het college een nieuwe termijn waarbinnen het besluit kan worden genomen. Op deze situaties geldt ook het bepaalde in afdeling 4.1.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2.8 Inhoud besluit

  • 1. De medewerker van Buurtplein stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de cliënt. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven op grond van de Wmo en/of de Jeugdwet. Als op grond van de Wmo of de Jeugdwet hulp wordt verleend, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of op een andere manier wordt gegeven.

  • 2. In het besluit (zowel bij hulp in natura, pgb of anderszins) wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hulp inhoudt en in welke vorm dit wordt verleend;

    • b.

      wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt;

    • c.

      hoe en door wie de hulp wordt gegeven;

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor de hulp gelden en dat er een ondersteuningsplan is vastgesteld;

    • e.

      hoe vaak een eventuele tegemoetkoming wordt betaald.

  • 3. Biedt de gemeente de hulp in de vorm van een pgb, dan wordt in het besluit ook vastgelegd:

    • a.

      waarvoor het pgb bedoeld is (welk resultaat/welke individuele voorzieningen);

    • b.

      hoe hoog het pgb is;

    • c.

      wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

    • d.

      wat de kwaliteitseisen zijn voor de besteding van het pgb;

    • e.

      wie uitvoering geeft aan het pgb;

    • f.

      wie het budget beheert;

    • g.

      de wijze van factureren en verantwoorden van een pgb;

  • 4. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage, dan wordt de inwoner hierover ook geïnformeerd.

2.9 Verval van recht

Het recht op ondersteuning vervalt als de cliënt niet binnen zes maanden na de datum van het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp/ondersteuning, tenzij dit de cliënt niet te verwijten valt. Deze voorwaarde wordt ook in de beslissing opgenomen.

2.10 Jeugdhulp via medisch verwijzers

  • 1. Het college zorgt ervoor dat de jeugdige jeugdhulp krijgt, als de huisarts, jeugdarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling of jeugdreclassering de jeugdige doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder en als die jeugdhulpaanbieder van mening is dat de jeugdhulp nodig is.

  • 2. Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen, de jeugdhulpaanbieders en de zorgverzekeraars over zulke doorverwijzingen.

  • 3. De jeugdhulpaanbieder houdt zich aan de afspraken die zijn gemaakt met het college in het kader van een contract- en subsidierelatie. Een medisch verwijzer verwijst door op basis van het gecontracteerd aanbod, tenzij het gecontracteerd aanbod niet voorziet in de ondersteuningsbehoefte. Beoordeling hiervan komt toe aan het college.

2.11 Spoedeisende gevallen

  • 1. In spoedeisende gevallen zorgt de medewerker van Buurtplein ervoor dat de inwoner de hulp en/of ondersteuning krijgt die nodig is. Buurtplein kan dan afwijken van de normale procedure, als dat nodig is en per ommegaande ondersteuning/hulp inzetten.

  • 2. Het college maakt afspraken met zorgaanbieders over de manier waarop met spoedeisende gevallen wordt omgegaan.

Hoofdstuk 3 – Zelfredzaamheid en Participatie (Wmo)

Een inwoner die vanwege een chronische beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hulp nodig heeft om zichzelf dagelijks te kunnen redden (zelfredzaamheid) of om mee te doen in de samenleving (participatie), kan – als het onderzoek dit uitwijst - in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening. De hulp of ondersteuning moet langdurig noodzakelijk zijn en een passende bijdrage leveren voor de inwoner, zodat deze in staat is om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kan blijven wonen.

Dit hoofdstuk bevat de criteria die gelden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening.

3.1 Algemene criteria voor toekenning van een maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Doetinchem kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn of haar zelfredzaamheid of participatie die hij of zij ondervindt, als de uitkomsten van het onderzoek, zie artikel 2.4 van deze verordening, dit uitwijst. Het gaat erom dat het college altijd eerst beoordeelt of de cliënt zijn of haar beperkingen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van anderen uit zijn/haar sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen, dan wel algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen.

  • 2. Een maatwerkvoorziening moet noodzakelijk zijn om de cliënt in aanvaardbare mate in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

  • 3. De maatwerkvoorziening is langdurig noodzakelijk.

  • 4. De maatwerkvoorziening is als goedkoopst adequate en tijdig beschikbare maatwerkvoorziening aan te merken.

  • 5. De maatwerkvoorziening is in overwegende mate op de cliënt gericht en past bij het gewenste resultaat en de persoonlijke situatie van de cliënt.

3.2 Algemene weigeringsgronden ten aanzien van een maatwerkvoorziening

  • 1. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      als het redelijk is van de cliënt te verlangen om zelf of met hulp van anderen voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen/problemen die er zijn wat betreft de zelfredzaamheid/participatie of gezond en veilig opvoeden/opgroeien;

    • b.

      als tot de leefeenheid van de cliënt een of meer personen behoren die gebruikelijke hulp kunnen verlenen;

    • c.

      als de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp kan worden opgelost of verminderd door gebruik te maken van algemene, algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen;

    • d.

      als aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp.

  • 2. Het college kan een aanvraag weigeren als de cliënt iets (niet) heeft gedaan waardoor hij de hulpvraag zelf heeft veroorzaakt en hij/zij deze had kunnen voorzien.

  • 3. Het college kan de maatwerkvoorziening ook weigeren, als een cliënt de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven of met terugwerkende kracht de noodzaak en de passendheid van de voorziening nog kan worden beoordeeld. Als de cliënt grote problemen krijgt door de weigering (onevenredig nadeel), dan kan het college de maatwerkvoorziening ook toekennen.

  • 4. Als de maatwerkvoorziening die wordt aangevraagd al eerder is verleend en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

3.3 Hulp bij het huishouden

  • 1. Binnen Doetinchem zijn de Maatwerkvoorzieningen HH1 – Huishoudelijke werkzaamheden, HH2 – Organisatie van het huishouden en Combinatie ondersteuning beschikbaar.

  • 2. Als er in het huishouden van de cliënt minderjarige kinderen zijn, dan kan een maatwerkvoorziening ook bestaan uit het overnemen van de gebruikelijke zorg voor deze kinderen. Deze hulp is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp is te overbruggen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de verschillende vormen van huishoudelijke hulp. |

  • 4. Ten aanzien van hulp bij het huishouden in de gemeente Doetinchem vindt een overgang plaats van een algemene voorziening naar maatwerkondersteuning. Tot en met 31 december 2025 konden inwoners instromen in de algemene voorziening ‘Schoonmaakhulp’. Vanaf 1 januari 2026 is deze mogelijkheid er niet meer. Ter ondersteuning van deze overgang is een overgangsregeling van kracht gesteld.

    • -

      Nieuwe cliënten vanaf 1 januari 2026 vallen onder het nieuwe beleid. Voor deze aanvragen geldt dat er geen algemene voorziening Schoonmaakhulp beschikbaar is en alleen een aanvraag gedaan kan worden voor een maatwerkvoorziening.

    • -

      Voor bestaande cliënten waarbij de algemene voorziening schoonmaakhulp binnen het overgangsjaar 2026 afloopt geldt dat bij een herindicatie het nieuwe beleid van toepassing is en dat er geen aanspraak meer gedaan kan worden op de algemene voorziening schoonmaakhulp.

    • -

      Voor bestaande cliënten met een algemene voorziening schoonmaakhulp waarbij de einddatum ligt op 1 januari 2027 of verder, geldt dat voor 31 december 2026 beoordeeld wordt of zij in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op basis van het nieuwe beleid. De beoordeling vindt dus plaats in 2026, maar de inwerkingtreding hiervan gaat in per 1 januari 2027.

3.4 Begeleiding individueel

  • 1. Het college zorgt ervoor dat cliënten die niet in staat zijn de normale dagelijkse activiteiten uit te voeren en onvoldoende zelfredzaam zijn, een maatwerkvoorziening begeleiding kunnen krijgen als het onderzoek uitwijst dat dit noodzakelijk is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de producten ‘begeleiding individueel’, ‘begeleiding individueel extra' en 'begeleiding individueel beschermd thuis', 'persoonlijke verzorging’ en 'logeren'. Begeleiding is gericht op herstel, verbeteren, ontwikkelen, stabiliseren en/of compenseren van de zelfredzaamheid en het welbevinden en/of de kwaliteit van leven.

  • 2. De begeleiding vindt zoveel mogelijk plaats in de eigen leefomgeving van de cliënt.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de verschillende vormen van begeleiding.

3.5 Begeleiding groep

  • 1. Buurtplein zorgt ervoor dat cliënten die een georganiseerde en gestructureerde dag invulling nodig hebben een maatwerkvoorziening kunnen krijgen in de vorm van dagbesteding. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'begeleiding groep belevingsgericht’ en 'begeleiding groep ontwikkelgericht'.

  • 2. Dagbesteding houdt in dat cliënten mee kunnen doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere groepsactiviteiten onder begeleiding, voor een of meer dagdelen per week.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de maatwerkvoorziening ‘begeleiding groep’.

  • 4. Het vervoer van cliënten naar en van de dagbesteding wordt in beginsel verzorgd door de vervoerder aan wie het vervoer via een regionale aanbesteding is gegund. Het vervoer kan worden uitgevoerd door een andere aanbieder van de dagbesteding indien dit, gelet op de individuele situatie van de cliënt, noodzakelijk wordt geacht omdat het vervoer door de gegunde vervoerder voor de cliënt leidt tot ernstig nadeel. Bijvoorbeeld omdat de cliënt vanwege een psychische of lichamelijke ondersteuning voor, tijdens of aansluitend aan het vervoer nodig heeft, welke niet door de gegunde aanbieder geboden kan worden. De beoordeling of sprake is van ernstig nadeel als bedoeld in het tweede lid wordt gedaan door of namens het college.

3.6 Primaat van collectief vervoer

  • 1. Als een inwoner beperkingen ervaart qua participatie, kan het college maatschappelijke ondersteuning bieden als collectieve- of een maatwerkvervoervoorziening. Vervoersvoorzieningen zien op het vervoer dicht bij huis zodat inwoners kunnen meedoen met recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten of bijvoorbeeld zelf de dagelijkse boodschappen kunnen doen. De ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met collectief taxivervoer of het gebruikmaken van een andere vervoersvoorziening.

  • 2. Het gaat bij participatie om:

    • a.

      het zich verplaatsen rondom de woning;

    • b.

      het zich verplaatsen over een langere afstand dicht bij huis; of

    • c.

      het vervoer naar de plek waar de inwoner kan deelnemen aan een activiteit van de gemeente om de dag in te vullen.

  • 3. Voor zover de inwoner gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zal deze mogelijkheid eerst worden beoordeeld. Een andere vervoersvoorziening wordt pas ingezet als het collectief vraagafhankelijk vervoer niet als passende bijdrage kan worden aangemerkt.

  • 4. Maatwerkvoorzieningen ZOOV worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het zich kunnen verplaatsen in een straal tot 20 kilometer rond de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

3.7 Overige vervoersvoorzieningen

  • 1. Als dat nodig is vanwege de beperkingen van de inwoner en gezien zijn of haar vervoersbehoefte, kan Buurtplein een vervoersmiddel verstrekken.

  • 2. Buurtplein kan inwoners daarnaast een bijdrage in de kosten geven, voor:

    • a.

      het gebruik van een eigen auto;

    • b.

      het gebruik van een taxi;

    • c.

      het gebruik van een rolstoeltaxi.

  • 3. In nadere regels stelt het college hiervoor een maximaal bedrag vast per periode.

3.8 Rolstoel en overige voorzieningen

  • 1. Buurtplein zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking niet kunnen verplaatsen in en om de woning, een maatwerkvoorziening kunnen krijgen. De maatwerkvoorziening houdt in dat de inwoner een rolstoel kan krijgen die geschikt is voor dagelijks zittend gebruik.

  • 2. Rolstoelen worden alleen verstrekt als de inwoner hier langdurig op is aangewezen (langer dan drie maanden).

  • 3. Er kunnen ook overige voorzieningen worden verstrekt voor het verplaatsen in en om de woning (zoals een handbike).

3.9 Vervanging vervoersmiddel en rolstoel

  • Als het gaat om het vervangen van een eerder door Buurtplein verstrekte rolstoel of vervoersmiddel in de vorm van een maatwerkvoorziening, dan doet Buurtplein dit alleen als de rolstoel of het vervoersmiddel:

    • a.

      technisch is afgeschreven;

    • b.

      verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om, of

    • c.

      niet passend meer is voor de problemen die de inwoner ervaart bij het verplaatsen in en om de woning of het vervoer dicht bij huis.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het vervangen van vervoersmiddelen.

Hoofdstuk 4 – Wonen in een veilige en gezonde omgeving (Wmo)

Inwoners met een beperking en/of langdurige psychosociale problemen, kunnen hulp nodig hebben om zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Het college heeft de taak om inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning of het zelfstandig kunnen wonen. De medewerker van Buurtplein kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de ondersteuning die aan deze inwoners kan worden gegeven als het gaat om wonen in een veilige en gezonde omgeving.

4.1 Een geschikte woning en primaat van verhuizen

  • 1. Buurtplein biedt een inwoner een woonvoorziening/woningaanpassing als het normale gebruik van zijn of haar woning als gevolg van een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem niet mogelijk is en de inwoner daardoor niet zelfredzaam is of zich niet kan handhaven in de samenleving en het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.4 uitwijst dat een woonvoorziening noodzakelijk is. Deze maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het veilig en op een geschikte manier wonen.

  • 2. De medewerker van Buurtplein onderzoekt altijd eerst of een verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning in de gemeente Doetinchem mogelijk is (primaat van verhuizen). Als de woning niet of alleen tegen zeer hoge kosten aangepast kan worden, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een geschikte woning, als deze beschikbaar is.

  • 3. De inwoner kan dan een geldbedrag krijgen voor de verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning. Deze verhuiskostenvergoeding is een maximaal bedrag per aanvraag en wordt vastgesteld in het meest actuele Besluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Doetinchem. Hiervan kan in individuele gevallen gemotiveerd worden afgeweken, zowel naar boven als naar beneden.

  • 4. Aard- en nagelvaste woningaanpassingen en roerende woonvoorzieningen worden slechts geboden indien deze zijn gericht op het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimte(n) in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt hoofdverblijf heeft of zal hebben.

  • 5. Een woningaanpassing of hulpmiddel wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

4.2 Weigeringsgronden woonvoorzieningen

  • 1. Buurtplein verstrekt geen woonvoorzieningen in de volgende situaties:

    • a.

      De beperkingen van de inwoner zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt.

    • b.

      De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerswoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning, een ADL-clusterwoning of een woonruimte die niet bestemd of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden.

    • c.

      De inwoner woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort, bijvoorbeeld een seniorencomplex, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte, zoals elektrische deuropeners.

    • d.

      Het gaat om voorzieningen die bij nieuwbouw of verbouw zonder meerkosten meegenomen kunnen worden.

    • e.

      De inwoner is zonder dringende reden verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning.

    • f.

      De inwoner is verhuisd naar een woning die niet de meest geschikte woning is om de beperkingen van de inwoner te verminderen of weg te nemen, tenzij de gemeente daar toestemming voor heeft verleend.

    • g.

      als het gaat om maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan automatische deuropeners, helingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

    • h.

      De noodzaak voor een woningaanpassing het gevolg is van achterstallig onderhoud.

  • 2. Een woonvoorziening die een eerder verstrekte woonvoorziening vervangt, kan alleen worden verstrekt, als:

    • a.

      de eerder verstrekte woonvoorziening technisch is afgeschreven;

    • b.

      de eerder verstrekte woonvoorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om, of als

    • c.

      de woonvoorziening geen passende oplossing meer is voor de woonproblemen van de inwoner.

4.3 Beschermd wonen

  • 1. Een cliënt die inwoner is van Nederland kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      hij/zij is aangewezen op een beschermde woonomgeving, gelet op de complexe problematiek;

    • b.

      de complexe problematiek niet voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarbij het college nog geen indicatie voor beschermd wonen kan vaststellen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening(en) begeleiding of dagbesteding, al dan niet gecombineerd met ambulante diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt; of

    • d.

      het beschermd wonen (mede) gericht is op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • 2. Een beschermde woonomgeving gaat gepaard met (noodzakelijk) verblijf in een accommodatie van een aanbieder waar 24-uurs toezicht en dagelijks aangewezen (geplande en ongeplande) ondersteuning wordt geboden;

  • 3. Afhankelijk van de aard en omvang van de complexe problematiek als bedoeld in het eerste lid onderdeel a, kan onder een beschermende woonomgeving ook een woning worden verstaan waarbij het 24 uurs toezicht en ondersteuning als bedoeld in het vorige lid in de directe nabijheid wordt geboden.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de maatwerkvoorziening beschermd wonen.

4.4 Maatschappelijke opvang

  • 1. Een cliënt die inwoner is van Nederland en psychische of psychosociale problemen heeft en/of zijn haar thuissituatie heeft verlaten, en als er mogelijk sprake is van risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang.

  • 2. De cliënt kan in aanmerking komen voor opvang als hij/zij (feitelijk) dakloos is en om die reden zijn of haar thuissituatie heeft verlaten.

  • 3. De cliënt kan in aanmerking komen voor specialistische opvang, wanneer hij/zij slachtoffer is van huiselijk- of seksueel geweld en om die reden zijn of haar thuissituatie heeft verlaten.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang.

Hoofdstuk 5 – Gezond en veilig opgroeien (Jeugdwet)

Jeugdigen in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de jeugdigen, hun ouders en hun netwerk, maar als zij daarbij hulp nodig hebben, kunnen zij een beroep doen op de gemeente voor ondersteuning op grond van de Jeugdwet. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop.

Met jeugdigen worden in deze verordening iedereen tot 18 jaar bedoeld. Maar ook jongvolwassenen vanaf 18 tot 23 jaar die al jeugdhulp ontvingen voordat zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben (zie ook artikel 1.1 van de Jeugdwet).

5.1 Preventieve maatregelen

  • 1. Buurtplein zorgt ervoor dat jeugdigen zoveel mogelijk gezond en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken helpt Buurtplein jeugdigen, hun ouders en hun sociale netwerk in ieder geval met:

    • a.

      het versterken van de opvoed- en opgroeiomgeving, waarin gezinnen, wijken, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen samenwerken en elkaar aanvullen;

    • b.

      informatie, advies en trainingen;

    • c.

      activiteiten voor jongeren die hun talenten ontwikkelen via het jongerenwerk;

    • d.

      opvoedondersteuning;

    Deze hulp is vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen verwijzing door een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts nodig, en ook geen besluit van de gemeente. In bijlage 3 is opgenomen welke vrij toegankelijke (algemene) voorzieningen er zijn.

  • 2. Buurtplein zorgt ervoor dat signalen over zorgen bij opgroei- en opvoedingsproblemen zo vroeg mogelijk worden opgevangen en dat daar ook zo vroeg mogelijk hulp wordt geboden. Waar mogelijk biedt het college jeugdhulp op vrijwillige basis.

  • 3. Jeugdigen, hun ouders en hun sociale netwerk kunnen daarnaast ondersteuning ontvangen van organen buiten Buurtplein om, zoals de jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau en de jeugdarts) of een vertrouwenspersoon.

5.2 Criteria jeugdhulp

  • 1. Bij een verzoek om ondersteuning ten aanzien van gezond opvoeden en/of opgroeien, kijkt de medewerker van Buurtplein altijd eerst of het gewenste resultaat op eigen kracht of met behulp van het sociale netwerk kan worden bereikt of dat algemeen gebruikelijke en/of voorliggende voorzieningen kunnen worden ingezet.

  • 2. Als het resultaat kan worden bereikt met de voorzieningen zoals genoemd in lid 1 en/of vrij toegankelijke hulp, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door Buurtplein of door een jeugdwelzijnsorganisatie. Als dat passend is, worden overige beschikbare voorzieningen ingezet. Pas als het gewenste resultaat daarmee niet kan worden bereikt, dan kan individuele voorziening jeugdhulp worden ingezet.

  • 3. Een individuele voorziening wordt enkel toegekend als de inzet van de voorziening doeltreffend geacht kan worden. De doeltreffendheid beoordeelt het college door vast te stellen of de individuele voorziening wezenlijk bijdraagt aan het oplossen van de hulpvraag en [waar beschikbaar] er wordt gewerkt met een bewezen effectieve interventie en nooit met een bewezen niet effectieve interventie. Naast het inzetten van bewezen effectieve interventies wordt geborgd dat de werkzaamheden worden uitgevoerd door daartoe gekwalificeerde professionals die in het bezit is van een registratie als bedoeld in artikel 2.6.1 lid 2 dan wel onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional, in overeenstemming met de norm van verantwoorde werktoedeling.

  • 4. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, wordt de goedkoopst adequate en tijdig beschikbare voorziening verstrekt.

  • 5. Bij het bieden van hulp houden Buurtplein en de jeugdhulpverlener rekening met de algemene leefwijze van de jeugdige en de ouders.

  • 6. Alle hulp is gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouder(s) en hun sociale netwerk. Zie voor een toelichting op deze begrippen tevens artikel 2.4.1 van deze verordening.

  • 7. Buurtplein betrekt de wensen van de jeugdige en zijn ouders bij de keuze welke jeugdhulp wordt ingezet.

  • 8. Pleegouders kunnen voor hulp in eerste instantie bij de pleegzorgorganisatie terecht. Als het nodig is kan de pleegzorgorganisatie extra hulp vragen aan Buurtplein.

5.3 Soorten jeugdhulp

  • 1. Binnen de gemeente Doetinchem zijn verschillende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) jeugdhulp beschikbaar. Deze worden ingezet als de vrij toegankelijke vormen van jeugdhulp, of andere voorliggende voorzieningen, niet geschikt zijn om het gewenste resultaat te bereiken. Voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp, heeft de inwoner een besluit van de gemeente nodig of een verwijzing door een jeugdarts, een huisarts, een medisch specialist of een Gecertificeerde Instelling (GI).

  • 2. In artikel 6.1 lid 5 van deze verordening opgenomen welke vormen van individuele jeugdhulp er zijn.

  • 3. Buurtplein zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jeugdige of de ouders wordt gegeven. Om dit te bereiken maakt het college afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Deze afspraken gaan in elk geval over procedures die gelden bij doorverwijzing, communicatie, afbakening van taken en verantwoordelijkheden, aansluiting tussen vrij toegankelijke hulp en niet vrij toegankelijke hulp.

5.4 Kinderopvang en buitenschoolse opvang

  • 1. Reguliere kinderopvang en reguliere buitenschoolse opvang is geen vorm van jeugdhulp.

  • 2. In uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding of specialistische begeleiding nodig heeft vanwege opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen, die niet door medewerkers van de opvang kan worden geboden en niet van ouder(s) kan worden verwacht, kan vanuit de Jeugdwet in het kader van de kinderopvang en buitenschoolse opvang begeleiding worden ingezet.

  • 3. BSO+ is een vorm van buitenschoolse opvang waarbij extra begeleiding noodzakelijk is. BSO+ kan ingezet worden als voorliggende voorziening, met extra ondersteuning voor kinderen die dit nodig hebben, zodat jeugdhulp alleen wordt ingezet indien de voorliggende voorziening niet passend of onvoldoende blijkt te zijn.

5.5 Overgang van 18- naar 18+

  • 1. Het college is er verantwoordelijk voor dat jeugdigen die jeugdhulp ontvangen, ondersteund blijven worden als ze 18 jaar worden en hiertoe nog een noodzaak is. Dat wil zeggen dat Buurtplein zorgt voor een plan voor de jongere op alle belangrijke leefgebieden, zoals scholing, werk of participatie, wonen, inkomen, zorg en ondersteuning, vrije tijd en het netwerk van de jeugdige.

  • 2. Het is mogelijk dat de jeugdhulp wordt verlengd. Dit kan maximaal tot de dag dat de jeugdige 23 jaar wordt. Deze verlenging is dan een onderdeel van het plan.

  • 3. Als sprake is van pleegzorg, dan wordt deze ingezet tot de dag dat de jeugdige 21 jaar wordt, tenzij de jeugdige 18 jaar of ouder is en heeft aangegeven op eigen benen te willen staan. De jeugdhulp kan eventueel worden verlengd totdat de jeugdige 23 jaar wordt.

  • 4. Jeugdhulp wordt ingezet zolang sprake is van een jeugdreclasseringsmaatregel, ook nadat de jeugdige 18 jaar is.

Hoofdstuk 6 – De vormen van de hulp en de te betalen bijdrage

De hulp die op grond van de Wmo of de Jeugdwet wordt ingezet, is in principe ‘in natura’: Buurtplein zorgt ervoor dat er hulp of ondersteuning wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld huishoudelijke hulp), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt verstrekt (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan ook een pgb of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd welke vormen van hulp er zijn en welke criteria daarvoor gelden. Ook wordt aangegeven wanneer van de cliënt een financiële bijdrage kan worden gevraagd.

6.1 Hulp in natura

  • 1. De cliënt die hulp of ondersteuning op grond van de Wmo of de Jeugdwet krijgt, ontvangt de hulp in natura (een dienst of een product), tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald. Gaat het om een product, dan wordt dit in eigendom, bruikleen of op huurbasis verstrekt.

  • 2. Het college is verantwoordelijk voor de inkoop van kwalitatief goede en veilige hulp/ ondersteuning en producten.

  • 3. Het college ziet erop toe dat de leverancier van een product de wettelijke bepalingen over de garantie naleeft en de cliënt informeert over alles wat van belang is om te weten over de dienst of het product.

  • 4. De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar op grond van de Wmo:

    • Hulp bij het Huishouden: HH1– Huishoudelijke werkzaamheden, HH2 – Organisatie van het huishouden, Combinatie-Ondersteuning;

    • Begeleidingsvormen: Begeleiding Individueel, Begeleiding individueel extra, Begeleiding individueel beschermd thuis, Begeleiding groep belevingsgericht, Begeleiding groep ontwikkelgericht; Persoonlijke verzorging; en Logeren;

    • Wmo Wonen: Beschermd wonen, Beschut wonen, Safehouse, Wonen gericht op zelfstandigheid 18-/18+;

    Zie voor een nadere beschrijving van de Wmo-maatwerkvoorzieningen de Artikelsgewijze toelichting bij dit artikel en bijlage 2 van de Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2026.

  • 5. De volgende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar op grond van de Jeugdwet:

    • Ambulante jeugdhulp: Ondersteuning individueel, Ondersteuning individueel intensief, Ondersteuning groep, Ondersteuning groep intensief, Behandeling individueel (niet GGZ), Behandeling groep (niet GGZ), Behandeling groep Orthopedagogisch dagcentrum (ODC), Cliëntgebonden expertise en advies, GGZ Basis, GGZ Specialistisch, GGZ Hoog Complex, Diagnostiek, Medicatiecontrole, Persoonlijke verzorging, Dyslexiezorg en Ambulante spoedhulp;

    • Jeugdhulp met verblijf: Pleegzorg voltijd, Pleegzorg deeltijd, Gezinshuis lichte begeleidingsintensiteit, Gezinshuis middel begeleidingsintensiteit, Gezinshuis zware begeleidingsintensiteit, Logeren, Verblijf GGZ reguliere bedden, Verblijf groep 8 bedden, Verblijf groep 6 bedden, Verblijf groep 4 bedden en Moeder/ouder-kindhuis; en

    • Crisis Jeugdhulp: Crisis GGZ (Ambulant), Crisis Verblijf (GGZ), Crisis Regulier verblijf (niet GGZ).

    Zie voor een nadere beschrijving van de individuele jeugdhulpvoorzieningen de bijbehorende productbeschrijvingen. Deze zijn te downloaden via de website van het Sociaal Domein Achterhoek.

  • 6. De gecontracteerde aanbieders van beschikbare individuele voorzieningen worden gepubliceerd in het document ''Gecontracteerde zorgaanbieders Sociaal Domein Achterhoek''. Dit document is te downloaden via de website van het Sociaal Domein Achterhoek.

  • 7. De client heeft recht op keuzevrijheid tussen een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb, conform artikel 2.3.6 van de Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 8. Voor Hulp bij het huishouden is het uitgangspunt dat de ondersteuning eens in de twee weken wordt geboden, maar Buurtplein doet onderzoek naar de factoren opgenomen in het normenkader van HHM. Hierbij houdt Buurtplein rekening met de persoonlijke omstandigheden. De meest recente versie van het Normenkader 'Hulp bij het Huishouden’ als bedoeld in bijlage 4 van deze verordening. Deze richtlijn is gebaseerd op het lokale beleid “Hulp bij het huishouden; de basis op orde” en op lokale omstandigheden/uitvoerbaarheid. De richtlijn wordt toegepast bij de uitvoering van deze verordening. Afwijkingen worden gemotiveerd en verantwoord.

6.2 Hulp in de vorm van een pgb

  • 1. In plaats van hulp in natura kan de cliënt een pgb krijgen als is voldaan aan de voorwaarden die de Wmo of de Jeugdwet of deze verordening en de nadere regels stellen. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan één of meer diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen, jeugdhulp of andere maatregelen afnemen van een professional of van een informele hulpverlener.

  • 2. Buurtplein kent een pgb toe als zij vindt dat de cliënt (of zijn of haar vertegenwoordiger) in staat is zijn belangen voldoende te behartigen. De cliënt (of zijn of haar vertegenwoordiger) moet de taken die bij het pgb horen op een verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Indien de client niet in staat is zelf het pgb te beheren, kan een pgb-beheerder worden aangesteld.

  • 3. Buurtplein weigert een pgbof trekt deze in indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de kwaliteitseisen zoals bedoeld in artikel 2.6.1 en 8.1 e.v van deze verordening

    • b.

      de budgethouder onvoldoende in staat is het pgb op verantwoorde wijze te beheren;

    • c.

      er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de ondersteuning niet doelmatig of veilig wordt ingezet.

  • 4. De cliënt maakt een ondersteunings- en budgetplan. Hierin staat door wie de hulp wordt geboden en welke hulp de cliënt met het pgb wil betalen. Buurtplein moet deze plannen goedkeuren en zal daarna het pgb vaststellen.

  • 5. De hoogte van een pgb is toereikend om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken.

  • 6. Het pgb is bedoeld voor het inkopen van de noodzakelijke hulp/de voorziening en kan niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor feestdagenuitkering aan de hulpverlener(s);

    • d.

      reiskosten en reistijd;

    • e.

      kosten die de zorgverlener in rekening brengt voor het niet nakomen van een afspraak of in verband met een opzegtermijn;

    • f.

      de opgelegde eigen bijdrage;

    • g.

      feestdagen of eenmalige uitkering aan de zorgverlener.

  • 7. Buurtplein verstrekt geen pgb in de volgende situaties:

    • a.

      De kosten zijn gemaakt vóórdat de aanvraag is ingediend en het is niet meer na te gaan of die hulp nodig was;

    • b.

      Het gaat om kosten voor vervoer, maar de cliënt kan gebruikmaken van het collectief taxivervoer;

    • c.

      Uit het door de cliënt ingediende ondersteunings- en budgetplan blijkt niet dat de kwaliteit van de hulp voldoende gewaarborgd is.

    • d.

      De cliënt kan het pgb niet zelf beheren en de beoogde pgb-beheerder is dezelfde persoon als de beoogde hulpverlener.

  • 8. Het pgb mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt.

  • 9. Het pgb wordt binnen zes maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Voor woningaanpassingen kan Buurtplein een langere termijn hanteren.

  • 10. De cliënt draagt zorg voor een afdoende verzekering tegen schade indien de met het pgb aangeschafte maatwerkvoorziening wordt meegenomen naar het buitenland.

  • 11. Het college kan nadere regels stellen aan het verstrekken van een pgb. Als het pgb wijzigt, kan er een overgangstermijn van drie maanden worden gehanteerd.

6.3 Pgb bij hulp door professionals

  • 1. Van professionele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de inwoner:

    • a.

      iemand die in dienst is van een instelling die bedrijfsmatig de hulp verleent en ingeschreven staat in het Handelsregister (artikel 5 Handelsregisterwet 2007) als zijnde beroepsmatig werkzaam op het terrein van maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Ook voldoet de hulp(verlener) aan de kwaliteits- en opleidingseisen zoals die ook gelden voor door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Deze zijn te vinden op www.sociaaldomeinachterhoek.nl; of

    • b.

      iemand die als Zelfstandige zonder personeel de beschikking heeft over een Beschikking geen loonheffingen (BGL) en ten aanzien van de uit het pgb te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) als zijnde beroepsmatig werkzaam op het terrein van de Jeugdwet of de Wmo. Ook voldoet de hulp(verlener) aan de kwaliteitseisen opgenomen in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet of hoofdstuk 3 van de Wmo en de kwaliteits- en opleidingseisen zoals die ook gelden voor de gemeente gecontracteerde aanbieders. Deze zijn te vinden op www.sociaaldomeinachterhoek.nl.

  • 2. De professional beschikt over een VOG. De professional draagt zorg voor het overleggen van een geldige VOG bij aanvang van de uit te voeren taken/werkzaamheden. Als daartoe aanleiding is, kan de gemeente of aanbieder een nieuwe VOG verlangen. De VOG mag in dat geval niet ouder zijn dan drie maanden en wordt tenminste elke 3 jaar opnieuw overlegd.

  • 3. Bij inzet op grond van de Jeugdwet beschikt de professional over een registratie:

    • a.

      bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd;

    • b.

      op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in het BIG-register.

    • c.

      op grond van een ander erkend kwaliteitsregister voor jeugdhulpverleners.

  • 4. Het college kan bij Nadere regels voorwaarden stellen aan het verstrekken van een pgb aan een professional.

  • 5. Ten aanzien van pgb bij hulp door professionals is het ''Kwaliteitskader Sociaal Domein Achterhoek kwaliteitseisen en toetsing'' en het ''Programma van eisen'', voortkomend uit de ZIN-contractering, van toepassing. Deze documenten zijn te downloaden via de website van Sociaal Domein Achterhoek.

6.4 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk (informele hulp)

  • 1. De persoon die hulp geeft, mag iemand uit het sociale netwerk van de cliënt zijn als deze persoon voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De ondersteuning door informele hulp leidt naar het oordeel van het Buurtplein tot betere of efficiëntere ondersteuning dan andere of professionele hulp, met het oog op de te bereiken resultaten.

    • b.

      Het pgb-uurtarief voor huishoudelijke ondersteuning en begeleiding door iemand uit het sociaal netwerk is tenminste gebaseerd op het wettelijk minimumloon, inclusief vakantiebijslag.

    • c.

      Deze persoon heeft naar het oordeel van het Buurtplein voldoende aantoonbaar gemaakt dat hij of zij door het geven van de hulp niet overbelast raakt en deze persoon heeft op geen enkele wijze druk uitgeoefend op de ontvanger van het pgb bij diens besluitvorming. Ook is deze persoon in staat om kwalitatief goede hulp te bieden en planmatig te werken.

    • d.

      Degene uit het sociale netwerk - met uitzondering van de gezaghebbende ouders als het gaat om een minderjarige cliënt - beschikt over een VOG.

  • 2. Indien een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad dan wel een huisgenoot van de budgethouder, of een andere persoon dan beschreven in artikel 6.3 ondersteuning biedt, is sprake van een informele aanbieder.

  • 3. Het college kan bij nadere regels voorwaarden stellen aan het verstrekken van een pgb aan een informele hulp.

  • 4. Informele hulp mag geen taken omvatten waarvoor professionele kwalificaties wettelijk vereist zijn. Een overzicht hiervan is te vinden in het schema onder dit artikel.

  • 5. Aanvullend op de wettelijke voorwaarden en weigeringsgronden geldt dat een pgb voor hulp vanuit het sociaal netwerk uitsluitend wordt toegekend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • -

      Bij begeleiding, behandeling, jeugdhulp, dagbesteding, verblijf en beschermd wonen moeten de mensen uit het sociale netwerk die het pgb inzetten deskundig en bekwaam zijn.

    • -

      Deze deskundigheid moet worden aangetoond met een relevante opleiding en/of aantoonbare werkervaring.

    • -

      Voor hulp bij het huishouden geldt dit deskundigheidsvereiste niet.

    In bijzondere gevallen kan van het deskundigheidsvereiste worden afgeweken bij hulpverlening door personen uit het sociale netwerk aan een jeugdige, mits de inzet aantoonbaar in het belang is van het kind en dit voldoende wordt gemotiveerd

    Overzicht van voorbehouden taken en bijbehorende professionele eisen

    Taak / handeling

    Vereiste kwalificatie / registratie

    Wettelijke basis

    Voorbehouden handelingen zoals injecteren, katheteriseren, wondverzorging bij diepe wonden, toedienen van injecties of infusen, sonde inbrengen

    BIG-geregistreerde verpleegkundige of arts (met bevoegdheid voor de handeling)

    Wet BIG, art. 36

    Let op: deze kolom bevat handelingen die expliciet onder de Zorgverzekeringswet vallen.

    Medicatieverstrekking in risicovolle situaties (bijv. opiaten toedienen, i.v.-medicatie)

    Verpleegkundige of verzorgende IG met bekwaamheid

    Wet BIG / richtlijnen medicatieveiligheid

    Let op: deze kolom bevat handelingen die expliciet onder de Zorgverzekeringswet vallen.

    Diagnostiek (bijv. stellen van medische diagnoses, psychodiagnostiek met beschermde methoden)

    Arts, psychiater, gz-psycholoog, orthopedagoog-generalist (allen BIG- of SKJ-geregistreerd)

    Wet BIG, Jeugdwet art. 1.1

    Therapieën met beschermde titel zoals fysiotherapie, ergotherapie, logopedie, psychotherapie

    BIG-geregistreerd in het desbetreffende beroep

    Wet BIG, art. 3

    Let op: deze kolom bevat handelingen die expliciet onder de Zorgverzekeringswet vallen.

    Jeugdhulp die in de wet aan geregistreerde professionals is voorbehouden (bijv. bepaalde vormen van behandeling in jeugdzorg)

    SKJ-registratie (Jeugd- en gezinsprofessional)

    Jeugdwet, art. 1.1 en 1.3

6.5 Hoogte en tarief pgb (Wmo)

  • 1. Het college stelt bij besluit maximale pgb-tarieven vast voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen dienstverlening door een professional en door een informele hulp.

  • 2. Voor professionele hulp wordt de hoogte van het pgb als volgt vastgesteld:

    voor formele hulp vanuit de Wmo (Wonen, Wonen Gericht op Zelfstandigheid en begeleiding) hanteert de gemeente het geldende hulp in natura tarief, gebaseerd op het kostprijsmodel van Sociaal Domein Achterhoek (www.sociaaldomeinachterhoek.nl), verminderd met een percentage aan overheadskosten. Het percentage kan wisselen per product. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van het product of dienst bij minimaal 1 aanbieder. Maatwerk is mogelijk.

  • 3. De pgb-tarieven voor dienstverlening door informele hulp worden tenminste gebaseerd op het wettelijk minimumloon, inclusief vakantiebijslag. Indien de budgethouder werkgeverslasten moet afdragen, wordt het budget met die lasten verhoogd.

  • 4. De hoogte van het pgb voor woningaanpassingen, hulpmiddelen en overige voorzieningen bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten en is toereikend voor het inkopen daarvan. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 5. Het college kan de hoogte van het pgb bepalen op basis van de offerte(s). Voor een woning- of autoaanpassing zijn dit twee offertes.

  • 6. Het onderhoud en de kosten van verzekering, worden bepaald aan de hand van het tarief dat van toepassing is op het hulpmiddel. Het pgb voor onderhoud en verzekering wordt passend en toereikend geacht en wordt per jaar verstrekt:

    • 1°.

      Voor de duur van tenminste 7 jaar, of;

    • 2°.

      Tot het jaar waarin de pgb-houder overlijdt, of;

    • 3°.

      Totdat de voorziening waarvoor een pgb is verstrekt technisch is afgeschreven, of;

    • 4°.

      Totdat de voorziening waarvoor een pgb is verstrekt verloren is gegaan, of;

    • 5°.

      Totdat de voorziening waarvoor een pgb is verstrekt niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 7. De hoogte van een pgb voor een sportrolstoel wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de sportrolstoel en bedraagt niet meer dan het in het meest actuele Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Doetinchem vastgestelde maximum. Het pgb wordt verhoogd met de kosten van onderhoud.

  • 8. Indien gebruik kan worden gemaakt van een hulpmiddel, geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder, wordt de hoogte van het pgb hierop afgestemd.

  • 9. De hoogte van een pgb voor een woningaanpassing en de eventueel daarmee samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie zijn gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen of zou hebben bedongen indien zij de woningaanpassing zelf zou hebben ingekocht.

  • 10. Bij de berekening van een pgb voor het gebruik van de (eigen) auto wordt uitgegaan van 2.000 kilometer op jaarbasis. Voor wat betreft de kosten per kilometer worden de normen van het Nibud voor een compacte klasse auto gehanteerd.

6.6 Hoogte en tarief Pgb (Jeugdhulp)

  • 1. Het college stelt bij besluit maximale pgb-tarieven vast voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen dienstverlening door een professional en door een informele hulp

  • 2. Voor professionele hulp wordt de hoogte van het pgb als volgt vastgesteld:

    voor formele hulp vanuit de Jeugdwet hanteert de gemeente het geldende hulp in natura tarief, gebaseerd op het kostprijsmodel van Sociaal Domein Achterhoek (www.sociaaldomeinachterhoek.nl), verminderd met een percentage aan overheadskosten. Het percentage kan wisselen per product. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van de voorziening bij minimaal 1 aanbieder. Maatwerk is mogelijk.

  • 3. De pgb-tarieven voor dienstverlening door informele hulp worden tenminste gebaseerd op het wettelijk minimumloon, inclusief vakantiebijslag. Indien de budgethouder werkgeverslasten moet afdragen, wordt het budget met die lasten verhoogd.

  • 4. De hoogte van een pgb is toereikend om op tijd veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken.

  • 5. De hoogte van een pgb voor jeugdhulp:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan, waar in ieder geval uiteen is gezet:

      • 1°.

        welke jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, en

      • 2°.

        indien van toepassing, voor welke hiervan de jeugdige of zijn ouders een persoon die behoort tot het sociale netwerk willen betrekken;

    • b.

      wordt berekend op basis van een tarief of prijs:

      • 1°.

        waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb de jeugdige of zijn ouders in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp van derden te betrekken; en

      • 2°.

        waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het vijfde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid heeft om de betreffende jeugdhulp te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 6. Bij de berekening van een pgb voor het gebruik van de (eigen) auto wordt uitgegaan van maximaal 2.000 kilometer op jaarbasis. Wat betreft de kosten per kilometer worden de normen van het Nibud voor een compacte klasse auto gehanteerd.

6.7 Verantwoording Pgb

  • 1. Het college kan de cliënt vragen om duidelijk te maken hoe het pgb is besteed en welke resultaten de hulp voor de cliënt heeft gehad.

  • 2. Als een cliënt een pgb krijgt, wordt alleen de hulp uitbetaald die feitelijk geleverd is/voor het product dat feitelijk is geleverd.

6.8 Opschorten Pgb

  • 1. Het Buurtplein kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan het Buurtplein doen als:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van het Buurtplein;

    • b.

      de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden die bij een pgb horen; of

    • c.

      de cliënt het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

6.9 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Buurtplein kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

6.10 Bijdrage algemene en individuele voorzieningen (Wmo)

  • 1. De cliënt die aanspraak heeft op de Algemene voorziening Schoonmaakhulp betaalt een bijdrage in de kosten van Wmo-hulp. Let op: Tot en met 31 december 2025 kunnen inwoners instromen in de algemene voorziening ‘Schoonmaakhulp’. Vanaf 1 januari 2026 is deze mogelijkheid er niet meer. Zie tevens artikel 3.3 lid 4 van deze verordening. Een cliënt is een abonnementstarief verschuldigd tot aan ten hoogste het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en Jeugdhulp. Er kan maximaal 130 uur op jaarbasis tegen genoemd abonnementstarief worden ingekocht. Er is geen bijdrage verschuldigd voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens.

  • 2. Ten aanzien van individuele Wmo-voorzieningen geldt het abonnementstarief. Hiervoor is aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is een bijdrage in de vorm van een abonnementstarief niet van toepassing op collectief vervoer (ZOOV op Maat). De cliënt betaalt een ritbijdrage afgeleid van het openbaarvervoerstarief voor collectief vraagafhankelijk vervoer. De hoogte hiervan is opgenomen in het meest actuele Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Doetinchem.

  • 4. Er is geen bijdrage in de vorm van een abonnementstarief verschuldigd in geval van niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens.

  • 5. Er is geen bijdrage in de vorm van een abonnementstarief van toepassing op beschermd wonen (inclusief woonkosten) en opvang. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en opvang is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot overeenkomstig hoofdstuk van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 6. De kostprijs van een:

    • a.

      Maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie van de aanbieders, na het raadplegen van de aanbieders of door de aanbieder zelf;

    • b.

      Pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4a, zevende lid, van de Wmo, wordt de bijdrage in de kosten voor opvang door de aanbieder die de opvang biedt geïnd.

  • 8. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

6.11 Mantelzorg- en vrijwilligerswaardering

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij Buurtplein voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht. Registratie voor bij de mantelzorgcentrale is hiervoor vereist. Vrijwilligers kunnen zich hiervoor melden bij de Vrijwilligerscentrale Doetinchem, onderdeel van Buurtplein.

  • 2. De mantelzorgwaardering heeft de volgende vorm:

    • a.

      een jaarlijkse blijk van waardering in natura.

    • b.

      een uitnodiging voor de Dag van de mantelzorger.

  • 3. De vrijwilligerswaardering heeft de volgende vorm:

    • a.

      een jaarlijkse blijk van waardering in natura.

    • b.

      een uitnodiging voor de jaarlijkse activiteit in het kader van de Nationale dag van de vrijwilliger.

  • 3. De gemeente kan nadere regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers en vrijwilligers in de gemeente.

Hoofdstuk 7 – Nakomen van afspraken

Als een cliënt hulp of ondersteuning ontvangt op grond van de Wmo of de Jeugdwet, wordt in de beschikking aangegeven welke afspraken er gelden. Het is belangrijk dat deze afspraken voor iedereen duidelijk zijn. Als de cliënt niet voldoet aan de gemaakte afspraken, heeft het college een aantal juridische bevoegdheden om de hulp/ondersteuning al dan niet op te schorten of te beëindigen. In bepaalde situaties kan een voorziening of een geldbedrag ook worden teruggevorderd. Het college is ook verantwoordelijk voor het voorkomen van fraude en stelt hiervoor een toezichthouder aan.

7.1 Voorkomen van fraude en toezichthouder

  • 1. Het college stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert het college cliënten op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.

  • 2. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan. Het college kan daarvoor gebruik maken van de handhavingsbevoegdheden die haar op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn gegeven. Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt het college ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals de bescherming van privacy, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk is toegestaan.

  • 3. De controle van de voorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening, ook pgb’s, te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.

  • 4. Het college wijst een of meerdere toezichthouders aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van een rechtmatige uitvoering van zowel de Wmo als de Jeugdwet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de wet.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

7.2 Herzien /intrekken voorziening

  • 1. Een cliënt, of zijn ouders, doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan Buurtplein mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Een beslissing tot toekenning van Wmo-ondersteuning of Jeugdhulp kan worden herzien of ingetrokken als:

    • a.

      de voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet langer passend of nodig is;

    • b.

      de cliënt zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening of het pgb zijn verbonden en staan vermeld in de beschikking;

    • c.

      de voorziening is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de cliënt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • d.

      Buurtplein niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de cliënt onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

    • e.

      de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

    • f.

      de cliënt niet binnen zes maanden gebruik heeft gemaakt van de voorziening, tenzij hem dat niet te verwijten is.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet of voor een ander doel is aangewend dan waarvoor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. De voorziening kan met terugwerkende kracht worden beëindigd (ingetrokken).

  • 5. Tevens is bij uitvoering van dit beleid het zorgbeëindigingsprotocol van toepassing. Dit protocol is te downloaden via de website van Sociaal Domein Achterhoek.

7.3 Terugvorderen voorziening

  • 1. Het college kan de geldwaarde van een voorziening of het pgb terugvorderen als sprake is van opzet aan de kant van de cliënt en dit de reden is voor het intrekken van de voorziening, zie artikel 7.2, lid 2, onder c, van deze verordening.

  • 2. Het college handelt in deze gevallen conform artikel 2.4.1 van de Wmo of artikel 8.1.4 van de Jeugdwet.

Hoofdstuk 8 – Kwaliteit

De diensten, hulp en hulpmiddelen die op grond van de Wmo en Jeugdwet worden geleverd, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten en hulp moeten aansluiten bij de behoefte van de cliënt. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de cliënt.

Tevens is bij uitvoering van dit beleid het ‘Kwaliteitskader Sociaal Domein Achterhoek kwaliteitseisen en toetsing’ van toepassing.

8.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van (mantel)zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard; en

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid en het kunnen overleggen van een verklaring omtrent het gedrag van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning.

8.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden (Wmo)

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet en het aangaan van een overeenkomst met derde of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen van deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      De kosten van de beroepskracht;

    • b.

      Redelijke overheadkosten;

    • c.

      Kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      Reis- en opleidingskosten;

    • e.

      Indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      Overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 8.3 – Verhouding prijs en kwaliteit bij door derden geleverde jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. In het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding baseert het college de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering op ten minste de volgende kostprijselementen:

    • a.

      cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden kosten van beroepskrachten;

    • b.

      cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten;

    • c.

      overheadkosten, inclusief een redelijke toeslag;

    • d.

      kosten voor indexering;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel;

    • f.

      een reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • g.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • h.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie.

  • 2. Ter voorbereiding van de aanbesteding voor jeugdhulp en Wmo/wonen laat het college voorafgaand een onafhankelijke kostprijsanalyse uitvoeren.

  • 3. Voor jeugdbescherming en jeugdreclassering hanteert het college de landelijk vastgestelde tarieven.

  • 4. Voor de Essentiële Functies hanteert het college het intensiteitenmodel. Dit objectieve tariefmodel maakt het mogelijk om voor groepen met een verschillende begeleidingsintensiteit een verschillend tarief te hanteren. Het model werkt met genormeerde kostprijselementen en stelt aanbieders in staat kostendekkend te werken.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de kwaliteit van de door derden te leveren jeugdhulp,

Hoofdstuk 9 – Klachten, medezeggenschap en inwonerparticipatie

Als cliënten klachten ervaren bij de uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning of de jeugdhulp, is het mogelijk om klachten in te dienen. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke manier zij hun klachten kenbaar kunnen maken. Het beleid dat het college maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is ook vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen.

9.1 Klachtregeling, calamiteiten en geweld

  • 1. Het college behandelt klachten van cliënten of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de intern vastgestelde klachtenregelingen.

  • 2. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 3. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening of hulp onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 4. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld en over de eventueel te ondernemen acties naar aanleiding van calamiteiten en geweldsincidenten.

Artikel 9.2 Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1. Aanbieders beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 9.3 Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en draagt er zorg voor dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 10 – Slotbepalingen

In dit laatste hoofdstuk zijn de slotbepalingen opgenomen. Aangegeven wordt welke verordeningen worden vervangen en wanneer onderhavige verordening ingaat. In dit hoofdstuk is ook de hardheidsclausule opgenomen. Dit artikel regelt dat kan worden afgeweken van de verordening als dat echt nodig is.

10.1 Evaluatie beleid

  • 1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minstens eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid in de praktijk.

  • 2. Het college houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

  • 3. De gemeenteraad bespreekt een verslag van dit onderzoek en past de verordening aan als dat nodig is.

10.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

  • 1. Het college of Buurtplein kan in specifieke situaties en/of bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van bepalingen in deze verordening, als de normale regels nadelig of onredelijk zijn voor de cliënt. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de Wmo of de Jeugdwet of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.

  • 2. In gevallen de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

10.3 Intrekken oude verordeningen en overgangsrecht

  • 1. 1.De Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2024 wordt ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een geldende indicatie verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2024 tot afloop van de indicatieduur of tot de cliënt een nieuwe overeenkomst met het college aangaat.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend voordat deze verordening in werking is getreden en waarop nog niet is beslist, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit dat op grond van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2024 genomen is, wordt beslist op basis van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2026, in hoeverre de belanghebbende hierdoor niet materieel wordt benadeeld.

10.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2026.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering

van 18 december 2025,

voorzitter

griffier

Bijlage 1: Begrippenlijst

Wet maatschappelijke ondersteuning

  • a.

    aanvraag: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen;

  • b.

    algemeen gebruikelijk: voorziening die niet specifiek is bedoeld voor mensen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d.

    budgetbeheerder: wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde van de budgethouder;

  • e.

    budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de wet;

  • f.

    beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • g.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • h.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem;

  • i.

    collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

  • j.

    eigen kracht: van eigen kracht wordt gesproken wanneer de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van cliënt zelf of met behulp van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf om de hulpvraag zelf op te lossen of hieraan bij te dragen en/of zijn aanspraak op grond van een andere wet (Zorgverzekeringswet, Participatiewet, Wet langdurige zorg etc.) tot gelding te brengen;

  • k.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • l.

    gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;

  • m.

    goedkoopst adequate voorziening: de algemene of maatwerkvoorziening die naar objectieve maatstaven gemeten van de geschikte oplossingen de meest goedkope, maar wel adequate ondersteuning biedt;

  • n.

    huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger;

  • o.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

  • p.

    hulpverlener: een hulpverlener is iedere professional in dienst of opdracht van een opdracht- of onderaannemer die contact heeft met cliënten en familie of naastbetrokkenen. Een hulpverlener heeft een opleiding die past bij de aard en problematiek van de cliënt.

  • q.

    ingezetene: persoon die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Doetinchem;

  • r.

    keukentafelgesprek: gesprek in het kader van het onderzoek bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • s.

    leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarmee de cliënt gemeenschappelijk een woning bewoont en gezamenlijk een huishouden voert;

  • t.

    mantelzorg: mantelzorg is onbetaalde hulp aan iemand uit je directe omgeving. Het gaat om langdurige hulp of ondersteuning die verder gaat dan de normale zorg, zoals hetF uitlaten van een huisdier of het oppassen van je kleinkinderen. Mantelzorg is niet altijd je eigen keuze, vaak raak je er vanzelf bij betrokken.

  • u.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • v.

    normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning worden verstaan;

  • w.

    ondersteunings- en budgetplan: plan opgesteld door (of namens) de cliënt waaruit blijkt op welke manier het pgb zal worden ingezet en besteed;

  • x.

    onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • y.

    participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • z.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • aa.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • bb.

    wmo wonen: deze term omvat diverse varianten van beschermd wonen;

  • cc.

    Wlz; Wet langdurige zorg;

  • dd.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • ee.

    woning: een woonruimte welke volgens algemeen maatschappelijk aanvaarde maatstaven bestemd en geschikt is voor permanente bewoning en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd én nog tenminste vijf jaar geschikt voor permanente bewoning;

  • ff.

    zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Jeugdwet

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    budgetbeheerder: wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde van de budgethouder;

  • c.

    budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de wet;

  • d.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem;

  • e.

    draagkracht: Het vermogen van de ouder(s), verzorger(s) of jeugdige om psychisch, sociaal, emotioneel, fysiek en/of financieel om te gaan met de opvoeding, zorg en ondersteuning die een jeugdige nodig heeft. Draagkracht wordt mede bepaald door factoren zoals gezondheid, sociaal netwerk, inkomen, woonsituatie, vaardigheden, copingstrategieën en beschikbaarheid van tijd en energie;

  • f.

    draaglast: de belasting die de ouder(s), verzorger(s) of jeugdige ervaren als gevolg van de opvoeding, verzorging en ondersteuning die noodzakelijk is, mede veroorzaakt door de aard en ernst van de problematiek van de jeugdige en/of het gezin, in combinatie met externe omstandigheden zoals werk, mantelzorg of meervoudige problematiek;

  • g.

    eigen kracht: van eigen kracht wordt gesproken wanneer de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouder(s) zelf of met behulp van het sociale netwerk toereikend zijn om te voorzien in of bij te dragen aan het oplossen van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • h.

    gebruikelijke hulp: dagelijkse verzorging, opvoeding, toezicht en stimulering van de ontwikkeling die kinderen horen te krijgen van hun (pleeg)ouders/wettelijk vertegenwoordigers, al dan niet aangevuld met zorg uit de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet.

  • i.

    huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger;

  • j.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • k.

    iJw: door het Zorginstituut beheerde standaarden als bedoeld in artikel 2.15, derde lid, van de wet bestaande uit bedrijfsregels, berichtenstandaarden en berichtspecificaties, overeenkomstig artikel 1, van de Regeling Jeugdwet;

  • l.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van deze verordening;

  • m.

    jeugdhulp: jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 1.1. van de wet;

  • n.

    ouder: begripsbepaling conform artikel 1.1 Jeugdwet, namelijk gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezind verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • o.

    overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening;

  • p.

    opvoeding: omvat het zorgen voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid (en voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte;

  • q.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • r.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige en/of de ouders een sociale relatie onderhouden;

  • s.

    wet: Jeugdwet.

Bijlage 2: Lijst van algemene voorzieningen Wmo

Algemene voorzieningen

De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • 1.

    Algemene voorziening Buurtplein

Gemeente Doetinchem heeft een algemene voorziening Buurtplein ingericht. Deze heeft tot doel een actieve en professionele manier bevorderen van en het uitvoering geven aan het optimaliseren van zelfredzaamheid en participatie van inwoners, alsmede het bijdragen aan de sociale kwaliteit van de Doetinchemse samenleving. Het Buurtplein doet de integrale vraagverheldering op alle levensgebieden en biedt eerstelijnsondersteuning voorliggend aan een maatwerkvoorziening. Daarbij bepaalt het Buurtplein of een maatwerkvoorziening wordt ingezet. De algemene voorziening Buurtplein is er voor inwoners van gemeente Doetinchem die niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met de inzet van het sociaal netwerk kunnen voorzien in zelfredzaamheid en participatie in de samenleving.

Een van de onderdelen waar Buurtplein uitvoering aan geeft zijn de vrijwilligerscentrale en mantelzorgcentrale. Op de website van Buurtplein is een overzicht van alle activiteiten te vinden.

  • 2.

    Algemene voorziening Stadskamer

De Stadskamer is een algemene voorziening gericht op (arbeidsmatige) dagbesteding en participatie in de samenleving. De Stadskamer faciliteert, ondersteunt en verbindt mensen en ideeën, zodat zij zich kunnen ontwikkelen en zich beter kunnen redden in de maatschappij. Er is meestal sprake van problemen op meerdere levensdomeinen. De Stadskamer biedt dagbesteding voor mensen met niet aangeboren hersenletsel (NAH), mensen met een psychische kwetsbaarheid, dementie en/of een lichamelijk beperking. De arbeidsmatige dagbesteding wordt voornamelijk vormgegeven binnen ‘De Stadswerkplaats’, welke onderdeel uitmaakt van de algemene voorziening Stadskamer. De algemene voorziening Stadskamer is er voor inwoners van gemeente Doetinchem die niet op eigen kracht, gebruikelijke hulp of met de inzet van het sociaal netwerk kunnen voorzien in (arbeidsmatige) dagbesteding en participatie in de samenleving.

  • 3.

    Algemene voorziening Rondom Autisme

Rondom Autisme is een laagdrempelige voorziening waarbij informatie, advies en ondersteuning wordt geboden aan mensen met (een vermoeden van) autisme en hun naasten (zoals ouders en partners). Rondom Autisme organiseert ervaringsgroepen voor mensen met een (vermoeden van) autisme waarin methodisch wordt gewerkt aan ontmoeten, ontwikkelen en ontplooien. Vanuit verschillende ontmoetingsplekken worden diverse activiteiten georganiseerd met en door ervaringsdeskundigen.

  • 4.

    Algemene voorziening Zorgboerderij Slangenburg

Zorgboerderij Slangenburg richt zich op (arbeidsmatige) dagbesteding, participatie, re-integratie en begeleid werk. Op methodische wijze wordt gewerkt aan het versterken van de eigen regie en zelfredzaamheid met inzet van ervaringsdeskundigheid. Zorgboerderij Slangenburg richt zich vooral op gezondheid, voedsel, natuur en fysieke activiteiten. Bij Zorgboerderij Slangenburg worden ook meer intensieve vormen van hulp aangeboden en is plek voor voor deelnemers met een complexere ondersteuningsvraag. Onder andere voor mensen met GGZ-achtergrond of een grotere psychosociale kwetsbaarheid.

  • 5.

    Algemene voorziening inloop en ontmoetingsplaats IrisZorg

Voorziening waar dak- en thuisloze mensen terecht kunnen voor laagdrempelige opvang en (arbeidsmatige) dagbesteding in een beschermde omgeving. Gelet op het doel van de voorziening is de inloop en ontmoetingsplaats georganiseerd als een algemene voorziening, waarvoor geen aanvraag nodig is en geen beschikking wordt afgegeven.

  • 6.

    Algemene voorziening nachtopvang IrisZorg

Laagdrempelige voorziening waarbij in de avond en nacht onderdak, begeleiding en hulp wordt geboden aan dak- en thuislozen. Gelet op het doel van de voorziening is de nachtopvang georganiseerd als een algemene voorziening waarvoor geen aanvraag nodig is en geen beschikking wordt afgegeven.

  • 7.

    Algemene voorziening Jongeren opvang Doetinchem

Stichting Jongeren opvang Doetinchem biedt crisisopvang en begeleiding aan dak- en thuisloze jongvolwassen in de leeftijd van 18 tot 27 jaar uit de Achterhoek. Er zijn 7 opvangplekken en er is 1 crisisbed beschikbaar. De kern is, naast het bieden van een dak boven het hoofd, het brengen van rust, reinheid en regelmaat in het leven; de basis op orde. De opvang en begeleiding is integraal, kleinschalig, in goede samenwerking en afstemming met andere organisaties en maatwerk per individu. Deze voorziening begeleidt jongvolwassenen richting zelfstandigheid of als tussenoplossing naar een andere vorm van wonen.

  • 8.

    Algemene vervoersvoorziening Contact op Wielen

Contact op Wielen – de Buurtmobiel is een algemene vervoersvoorziening. Deze voorziening is bedoeld voor oudere inwoners van Wehl, Gaanderen en Doetinchem die geen gebruik kunnen maken van het reguliere vervoersaanbod. De Buurtmobiel is een elektrocar die geschikt is voor korte ritten binnen de woonomgeving, zoals naar de supermarkt, huisarts of familie. Er zijn geen vaste opstappunten; deelnemers worden op afspraak opgehaald. Meer informatie is beschikbaar via www.contactopwielen.nl. Zie ook artikel 3.7 lid 1 en 2 van de Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2026.

  • 9.

    Algemene vervoersvoorziening buiten de gemeentegrenzen

Inwoners van de gemeente Doetinchem kunnen gebruikmaken van een algemene vervoersvoorziening buiten de gemeentegrenzen. Deze voorziening richt zich op mensen met een gezondheidsbeperking en op 65-plussers die vervoer nodig hebben buiten de gemeentegrenzen, maar geen gebruik kunnen maken van het reguliere vervoersaanbod. Vrijwilligers zetten hun eigen auto in om deelnemers te vervoeren naar bestemmingen zoals medische afspraken, familiebezoek of sociale activiteiten. Deze algemene voorziening is bedoeld voor inwoners die niet op eigen kracht, via gebruikelijke hulp of met ondersteuning vanuit hun sociaal netwerk kunnen voorzien in passend vervoer. Zie ook artikel 3.7 lid 3 van de Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2026.

  • 10.

    Bureau voor financiële ondersteuning

Bureau voor financiële ondersteuning biedt ondersteuning bij het beheer van financiën. Onder meer budgetbeheer, budget coachen en schuldregelen.

Maatwerkvoorzieningen

Zie voor de maatwerkvoorzieningen in het kader van maatschappelijke ondersteuning artikel 6.1 lid 4 van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2026.

Bijlage 3: Lijst van algemene jeugdhulpvoorzieningen

Algemene voorzieningen

De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • 1.

    Opgroei- en opvoedondersteuning

De jeugd- en gezinswerkers van Buurtplein bieden laagdrempelige ondersteuning aan gezinnen met vragen over opvoeden en opgroeien. Zij vormen het eerste aanspreekpunt voor ondersteuningsvragen en werken samen met ouders en jeugdigen aan een passend gezinsplan. De ondersteuning is breed en kan gaan over gedragsproblemen, zorgen rondom school, financiële kwesties of huisvesting. De jeugd- en gezinswerkers zijn SKJ-geregistreerd en werken wijkgericht, onder andere op scholen en bij huisartsenpraktijken. Indien nodig kunnen zij doorverwijzen naar specialistische jeugdhulp.

Naast Buurtplein biedt de gemeente via het Zorgloket ondersteuning aan ouders en verzorgers die vragen hebben over de ontwikkeling of opvoeding van hun kind. Dit kan variëren van lichte opvoedvragen tot complexe gezinsproblematiek. De ondersteuning is gericht op het versterken van de eigen kracht van gezinnen, waarbij gebruik wordt gemaakt van algemene voorzieningen of – indien nodig – specialistische jeugdhulp.

  • 2.

    Algemene voorzieningen jongerenwerk

Het jongerenwerk in Doetinchem richt zich op jongeren tussen de 12 en 23 jaar. Via het Jeugd Interventie Team (JIT) – een samenwerking tussen Buurtplein, gemeente, politie, Iriszorg en Bureau Halt – worden jongeren ondersteund bij problemen zoals schooluitval, conflicten thuis, schulden of overlast gevend gedrag. Jongerenwerkers zijn zichtbaar in de wijk, op straat en op scholen. Ze bieden begeleiding, advies en zorgen (zo nodig) voor verbinding met passende hulpverlening.

  • 3.

    Jeugdgezondheidzorg

De jeugdgezondheidszorg in Doetinchem wordt uitgevoerd door Yunio (voor 0-4 jaar) en de GGD Noord- en Oost-Gelderland (voor 4-18 jaar). Zij bieden preventieve zorg zoals vaccinaties, groeicontroles, gehoor- en oogtesten, en begeleiding bij opvoedvragen. De focus ligt op het vroegtijdig signaleren van problemen en het bevorderen van een gezonde ontwikkeling. Ouders kunnen terecht bij het consultatiebureau of jeugdverpleegkundigen op school.

  • 4.

    Algemene voorzieningen voor spoedeisende situaties

Voor jongeren die dak- of thuisloos zijn, biedt de gemeente Doetinchem verschillende vormen van ondersteuning. Jongeren kunnen zich melden bij Buurtplein of direct bij de Stichting Jongerenopvang Doetinchem (SJOD). Deze stichting biedt crisisopvang en woonbegeleiding aan jongeren van 18 tot 27 jaar. Daarnaast is er dag- en nachtopvang via IrisZorg en dagopvang bij de Stadskamer. De hulp richt zich op het vinden van een veilige woonplek en het opbouwen van een stabiel toekomstperspectief.

In situaties waarin sprake is van acute problematiek, zoals huiselijk geweld of kindermishandeling, kunnen inwoners terecht bij het landelijk meldpunt Veilig Thuis. Deze voorziening is ook buiten kantoortijden bereikbaar en biedt advies, ondersteuning en indien nodig directe interventie.

Individuele jeugdhulpvoorzieningen

Zie voor de individuele jeugdhulpvoorzieningen artikel 6.1 lid 5 van de verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2026.

Bijlage 4 – Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning

Het toekennen van huishoudelijke ondersteuning in het kader van de Wmo vindt plaats op basis van een zorgvuldig en individueel onderzoek. Ter ondersteuning van dit proces maakt het college gebruik van het normenkader Huishoudelijke Ondersteuning, zoals tot stand gekomen onder begeleiding van Bureau HHM.

Dit normenkader is ontwikkeld naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in 2016 en verder aangescherpt in 2018 en 2024. Het is gebaseerd op objectief, onafhankelijk en deskundig onderzoek naar de benodigde tijd voor het uitvoeren van huishoudelijke taken, in samenwerking met KPMG Plexus, en getoetst aan lokale gemeentelijke praktijk.

Het normenkader biedt een onderbouwde richtlijn voor het bepalen van de benodigde ondersteuning per cliënt. Hierbij wordt uitgegaan van een ‘ijk-cliënt’, met ruimte voor maatwerk op basis van individuele omstandigheden. Door vergelijking van de situatie van de cliënt met de ijk-cliënt, ontstaat een transparante en consistente toekenning van de benodigde hulp.

Hoewel het normenkader geen absolute norm is, vormt het een zwaarwegende leidraad bij het bepalen van passende ondersteuning. De toepassing ervan draagt bij aan rechtszekerheid, uniformiteit en onderbouwing van besluiten. Het is in principe geschikt voor toepassing in elke gemeente en bij iedere cliënt. Met dit normenkader wordt beoogd de huishoudelijke ondersteuning op verantwoorde wijze in te richten, in lijn met actuele jurisprudentie en inzichten uit de praktijk.

In afwijking van het normenkader HHM hulp bij het huishouden hanteert de gemeente Doetinchem een eigen richtlijn zoals opgenomen in de Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2026. Deze richtlijn is gebaseerd op het lokale beleid “Hulp bij het huishouden; de basis op orde” en op lokale omstandigheden/uitvoerbaarheid. De richtlijn wordt toegepast bij de uitvoering van deze verordening. Afwijkingen worden gemotiveerd en verantwoord.

De meest recente versie van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning is hier terug te vinden: Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2025 – Bureau HHM – Samen maken we de zorg beter

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING VERORDENING

Sommige artikelen uit de verordening vragen om een nadere toelichting, hieronder zijn aan de hand van de nummering van de verordening enkele artikelen toegelicht.

Hoofdstuk 2 – De hulpvraag

Artikel 2.1 – Indienen hulpvraag

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo wordt bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Het ‘door of namens de cliënt’ doen van de melding kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

Uit de memorie van toelichting op de Wmo (p. 24) blijkt dat de melding niet gebonden is aan vorm of locatie en schriftelijk, mondeling of telefonisch kan worden gedaan. De medewerker van Buurtplein zal de ontvangst van de melding aan de cliënt bevestigen en het tijdstip van de melding registreren.

Op grond van de Jeugdwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen een melding en aanvraag.

Het onderdeel cliëntondersteuning in lid 2 is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste en tweede lid van de Wmo. Ook in gevallen waarin jeugdhulp wordt aangevraagd, kan de medewerker van Buurtplein cliëntondersteuning aanbieden.

Artikel 2.3 - Het gesprek

Ten aanzien van een hulpvraag ingediend door een jeugdige of een hulpvraag die een jeugdige betreft geldt het volgende. Het is van belang om de jeugdige te betrekken bij het zorgtraject. Het zorgtraject kent meerdere momenten waarop contact met de jeugdige wordt gerealiseerd. De werkwijze van Buurtplein is dat ze iedere jeugdige altijd spreken en zien. Buurtplein kan hier een onderbouwde uitzondering op maken wanneer de situatie hier volgens hen om vraagt. Wanneer een jeugdige12 jaar of ouder is, is het vanuit de Jeugdwet verplicht om de jeugdige te spreken.

Artikel 2.4 - Het onderzoek

Dit artikel is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Bij het onderzoek zal in samenspraak met de cliënt/de jeugdige en/of ouder(s) en waar mogelijk met de mantelzorger dan wel diens vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt/de jeugdige. Waar dat kan, zal worden verwezen naar de eigen kracht, gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociaal netwerk, algemene, algemeen gebruikelijke of andere (voorliggende) voorzieningen.

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt/de jeugdige en ouder(s) (en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger) wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een goed beeld van de cliënt en de thuissituatie te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat er één of meerdere gesprekken gevoerd worden met de cliënt (en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger), maar hiervan kan ook worden afgeweken

Het sociaal netwerk van de cliënt wordt zoveel mogelijk betrokken bij het gesprek en het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Het gesprek hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Er kan worden afgezien van een gesprek of besloten tot een kort of telefonisch gesprek als dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen, bijvoorbeeld omdat de cliënt en diens beperkingen al bekend zijn bij Buurtplein.

De medewerker van Buurtplein kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs verplicht.

Het is van belang dat elk onderzoek plaatsvindt aan de hand van het stappenplan, zoals opgenomen in artikel 2.4 van de verordening. Het stappenplan bestaat uit vijf te volgen stappen.

Zie hieronder een specifieke toelichting op het stappenplan als bedoeld in lid 3:

Stap 1 - inventariseer de vraag.

Wat is de hulpvraag van de cliënt of zijn ouders?

In dit verband moet opgemerkt worden dat uit artikel 1.1, van de Jeugdwet voortvloeit dat jeugdhulp niet alleen de hulp aan de jeugdige is, maar ook dat de ouder zelf in aanmerking kan komen voor jeugdhulp.

Ter inventarisatie van de hulpvraag wordt ook nadrukkelijk gekeken naar hoe de situatie is ontstaan waarom er nu een beroep doen op de gemeente wordt gedaan.

Stap 2 - breng de onderliggende problematiek minutieus in kaart, leg dat vast.

Welke problemen, beperkingen en stoornissen zijn er? Bij deze stap in het onderzoek wordt nadrukkelijk ook beoogd om de oorzaken van de waargenomen problematiek in de context van de systeem- en gezinsdynamiek in kaart te brengen.

Stap 3 - stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast.

De vraag of hulp noodzakelijk is en zo ja, met welke omvang moet, met inachtneming van de bevindingen uit de eerste twee stappen, worden beantwoord op een wijze die rekening houdt met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de cliënt, alsmede (zoveel mogelijk) met de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond. Dit heeft als doelstelling dat de jeugdige gezond en veilig kan opgroeien, dat cliënt kan groeien naar zelfstandigheid en dat hij voldoende zelfredzaam kan zijn en maatschappelijk kan participeren.

Stap 4 - kijk wat de discrepantie tussen noodzaak en eigen kracht is.

Onderzoek naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de cliënt/ ouder(s) en van het sociale netwerk en of de op basis van de eerste drie stappen als noodzakelijk bepaalde hulp hiermee al dan niet volledig kan worden ondervangen. Anders gezegd: het bepalen van de mate waarin de eigen kracht toereikend is. De stappen 1 tot en met 3 bouwen als het ware de hulpplicht eerst op tot een bepaald maximum. Stap 4 verkleint deze vervolgens weer, eventueel zelfs tot nul.

Stap 5 - stel vast welke voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost.

Het is deze discrepantie tussen zorgvuldig geïnventariseerde noodzaak en eigen kracht die uiteindelijk de hulpplicht concretiseert, welke op het college rust.

Artikel 2.4.1 - Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

Dit artikel concretiseert het wettelijke uitgangspunt: het college treft pas een individuele of maatwerkvoorziening indien de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de betrokkene (en in het geval van een jeugdige diens ouder(s)) ontoereikend zijn om de hulpvraag op te lossen. Daarbij geldt dat – zo nodig met inzet van het sociale netwerk – eerst gekeken moet worden wat zij zelf kunnen bijdragen. De eigen kracht staat centraal; pas bij gebleken onmacht treedt het college ondersteunend op. Dit volgt ook uit de parlementaire geschiedenis en diverse uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 14 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477; CRvB 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362).

Het eerste lid geeft uitvoering aan het principe dat bij toereikende eigen kracht geen individuele voorziening wordt verstrekt. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de verzorging, opvoeding en het toezicht op hun kinderen (zie BW art. 1:82 en 1:247). Van hen wordt verwacht dat zij alles binnen hun mogelijkheden doen om hulp te bieden, inclusief boven gebruikelijke hulp indien noodzakelijk.

Personen uit de kring van familie, vrienden, kennissen en andere betekenisvolle relaties vormen het sociaal netwerk. Uit jurisprudentie blijkt dat expliciet moet worden beoordeeld of het sociale netwerk in staat is om (gedeeltelijk) noodzakelijke hulp te bieden. Belangrijk is ook de mate van betrokkenheid van het netwerk vóór de aanvraag. De betrokkene (en in het geval van een jeugdige diens ouder(s)) moeten medewerking verlenen aan dit onderzoek op grond van hun medewerkingsplicht.

Lid 3 bevat een concrete plicht voor ouders om gebruik te maken van een reeds afgesloten aanvullende verzekering die (gedeeltelijk) dekking biedt voor de gevraagde hulp. Het college onderzoekt of een dergelijke verzekering bestaat, maar ouders hoeven er geen af te sluiten om recht op hulp te verkrijgen. Dit sluit aan bij rechtspraak van de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2021:5828).

Het college hanteert als uitgangspunt dat ouders en opvoeders verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en opvoeden van jeugdigen. Dit geldt ook bij ziekte, aandoeningen of beperkingen. De norm wordt mede ingevuld door de verplichtingen zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek én door rechtspraak, waaruit blijkt dat ouders ook boven gebruikelijke hulp geacht worden te kunnen bieden (CRvB 17 juli 2019). Indien zij door aanpassing van hun arbeidspatroon of maatschappelijke activiteiten overbelasting kunnen opheffen, wordt dat van hen verwacht.

Bij de beoordeling van de hulpvraag is het cruciaal dat het college de verhouding tussen draaglast en draagkracht onderzoekt. Alleen bij een structureel onevenwicht dat de ontwikkeling of veiligheid van de jeugdige bedreigt, is jeugdhulp gerechtvaardigd. Financiële draagkracht is hierbij geen criterium, conform CRvB 26 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1327), al wordt het belang van inkomen wel meegewogen.

Het zesde lid operationaliseert de afweging van eigen kracht en probleemoplossend vermogen. De criteria a t/m h zijn gestoeld op zowel wettelijke grondslagen als jurisprudentie en parlementaire toelichting. Hier volgt een toelichting op de subleden:

  • a.

  • b.

    Bij sub a en b over de behoeften en mogelijkheden van de client en de voor de client benodigde ondersteuningsintensiteit en duur spelen onder meer leeftijd, problematiek, beperkingen of stoornissen een rol. Het kan dan gaan om hoeveel hulp de client nodig heeft, maar ook om de vraag hoe die hulp in de tijd is verdeeld. Het kan gaan om hulp die direct of op wisselende tijdstippen moet worden geboden. Het gaat dus om hoe zwaar of complex de hulpvraag is, hoe vaak en hoe lang de hulp nodig is en of het structureel of tijdelijk van aard is.

  • c.

    Bij sub c over de mogelijkheden wordt in het geval van een jeugdige meegewogen in hoeverre de ouders voorafgaand aan de aanvraag de hulp al boden en of zij deze hulp kunnen voortzetten. Een andere vraag kan zijn of de aard van de hulp het toelaat dat deze door de ouders wordt geboden. Of dat ouders vanwege het ontbreken van bepaalde deskundigheid of eigen problematiek de hulp niet kunnen bieden. Is er sprake van (dreigende) overbelasting van de ouders, dan wordt eerst onderzocht wat de ouders zelf kunnen doen om de (dreigende) overbelasting op te heffen.

  • d.

    Bij sub d over de samenstelling van het gezin en de woonsituatie spelen verschillende factoren een rol om te bepalen wat redelijkerwijs van de betrokkene (en in het geval van een jeugdige de ouder(s)) kan worden verwacht. Zijn er bijvoorbeeld meerdere kinderen in het gezin, wat is de leeftijd van de kinderen, hebben meerdere kinderen hulp nodig, wat is de aard en omvang van die hulp en op welke tijden is er hulp nodig?

  • e.

    Het college doet op basis van sub e ook onderzoek naar de mogelijkheden van het sociale netwerk. Dit wordt expliciet genoemd in de parlementaire geschiedenis bij de Jeugdwet en jurisprudentie van de CRvB (CRvB 14 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477). Een relevante vraag is dan ook wat de betrokkenheid van het sociale netwerk was voordat de aanvraag werd ingediend. En kan het sociale netwerk de noodzakelijke hulp bieden of is hiervoor bepaalde deskundigheid vereist?

  • f.

    Bij het beoordelen van de eigen kracht speelt ook een rol in hoeverre er gebruik kan worden gemaakt van overige (wettelijke) voorzieningen. Het college onderzoekt of er bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van algemene voorzieningen of overige voorzieningen. Daarnaast wordt onderzocht of een beroep kan worden gedaan op een voorliggende wettelijke voorziening. Denk hierbij aan hulp of zorg vanuit de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg of via onderwijswetgeving. Als er sprake is van zorg op grond van de Zorgverzekeringswet wordt ook onderzocht of een beroep kan worden gedaan op een aanvullende verzekering (Rechtbank Oost-Brabant 10 november 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:5828).

  • g.

    In sub g is opgenomen dat ook andere omstandigheden een rol kunnen spelen bij het beoordelen van de eigen kracht. Het is niet mogelijk alle denkbare omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de eigen kracht, in regels te vatten. Daarom is in algemene zin verwezen naar overige relevante omstandigheden. De term ‘relevante’ vraagt om een inhoudelijke beoordeling van de omstandigheden door het college.

  • h.

    Bij sub h over het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen heeft de CRvB op 26 mei 2021 een uitspraak gedaan (CRvB 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1327). Daaruit volgt dat de maatstaven eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de ouders, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet, geen ruimte bieden voor een beoordeling van de financiële draagkracht van een gezin om zelf jeugdhulp te kunnen verlenen. Een dergelijke vergaande interpretatie vindt volgens de CRvB geen steun in de tekst en ook niet in de geschiedenis van de totstandkoming van de Jeugdwet. Dat betekent dat het college bij het beoordelen van het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen geen financiële draagkrachtmeting uitvoert.

Ter ondersteuning van de beoordeling van de belastbaarheid en draagkracht van de ouder(s) maakt het college gebruik van de Ouderschap Belastbaarheidsvragenlijst (bijlage 3 van de Nadere regels Jeugdhulp). Dit draagt bij aan een objectieve, transparante beoordeling van de hulpbehoefte en het probleemoplossend vermogen.

Artikel 2.4.2 Beoordeling aanwezigheid gebruikelijke hulp

Eerste lid

Uit artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015 blijkt dat een (passende) maatwerkvoorziening moet worden verstrekt als bepaalde onderzochte alternatieven (eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit netwerk en/of algemene voorzieningen) geen of onvoldoende oplossing bieden. Dat sluit ook aan op wat artikel 1.2.1 Wmo 2015 regelt.

Omgekeerd geredeneerd: voor zover die (op basis van artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015) onderzochte mogelijke alternatieven wel een oplossing bieden, hoeft er geen maatwerkvoorziening geboden te worden. De maatwerkvoorziening is immers de ‘hekkensluiter’ bij het zoeken naar oplossingen voor problemen op het gebied van zelfredzaamheid, participatie en het zich handhaven in de samenleving, zie TK, 2013-2014, 33 841, nr. 3 blz.148.

Kortom, de wet regelt via een dwingend geformuleerde bepaling (…“het college beslist tot verstrekking”…) dat een maatwerkvoorziening moet worden verstrekt, als bepaalde voorliggende mogelijkheden ontbreken of ontoereikend zijn.

Daarmee wordt impliciet gezegd dat die maatwerkvoorziening kan worden geweigerd voor zover die voorliggende oplossingen wel aanwezig zijn.

Dat alles lijkt voldoende om te kunnen weigeren op basis van de wet. Maar toch is dat niet voldoende: de verordening moet dit – om rechtszekerheid te bieden – wel vermelden.

Tweede lid

Onderdeel a.

Als een cliënt zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, moet het college die melding systematisch onderzoeken. Bij dat onderzoek moet worden bekeken of het probleem waarvoor de cliënt zich meldt, opgelost kan worden zonder een Wmo-maatwerkvoorziening. Daarbij moet onder meer worden onderzocht of dat probleem geheel of gedeeltelijk via gebruikelijke hulp kan worden opgelost. Gebruikelijke hulp is in artikel 1.1.1 lid 1 Wmo 2015 gedefinieerd als “hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten”.

De Memorie van Toelichting op het toenmalige wetsvoorstel Wmo 2015 vermeldt er dit over:

“gebruikelijke hulp

In het kader van de indicatiestelling binnen de AWBZ speelt de zogenaamde gebruikelijke zorg een belangrijke rol. Gebruikelijke zorg is de zorg die redelijkerwijs van huisgenoten mag worden verlangd. Hiervoor is geen indicatie mogelijk. De zorg die deze gebruikelijke zorg in omvang en intensiteit overstijgt, wordt als mantelzorg gezien en deze zorg is in principe wel indiceerbaar; dit impliceert dat die zorg alsnog wordt verstrekt als de mantelzorg zou wegvallen. De indicatiesteller bepaalt voor hoeveel professionele zorg iemand in aanmerking komt. De mate waarin mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van deze zorg te bieden, is bepalend voor het aantal uren professionele zorg dat iemand uiteindelijk krijgt. Hierbij speelt de draagkracht van mantelzorgers een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon zal het bieden van één uur zorg per dag het maximum zijn dat hij of zij kan dragen, terwijl voor een ander de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid et cetera). Bij het indicatieproces kan de mantelzorger aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft om mantelzorg te kunnen bieden. Het voorgaande geeft aan dat mantelzorg niet gezien kan worden als een soort voorliggende voorziening. Gemeenten zullen – net als onder de AWBZ gebeurt – moeten bepalen wanneer iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. In het wetsvoorstel staat voorop dat allereerst wordt bezien of en in hoeverre iemand zelf dan wel met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Gemeenten zullen op het punt van de gebruikelijke hulp beleid moeten ontwikkelen. Anders zou er sprake kunnen zijn van toeval of van willekeur. Uitgangspunt is echter wel dat voor gebruikelijke hulp geen maatschappelijke ondersteuning mogelijk is. Het gaat, gelet op de definitie, om de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (d.w.z. de personen waarmee betrokkene gezamenlijk een huishouden voert). Van de echtgenoot of partner en van inwonende kinderen mag in het algemeen worden verwacht dat zij hun naaste hulp bieden («gebruikelijke hulp»). De invulling van gebruikelijke hulp door de echtgenoot of partner en inwonende kinderen is aan deze personen zelf. Zo kan het voorkomen dat een echtgenoot, partner of de inwonende kinderen ervoor kiezen hulp in te huren in plaats van de hulp zelf te verrichten. De definitie van gebruikelijke hulp strekt zich niet uit tot niet-inwonende kinderen. Deze maken immers niet langer deel uit van het gezamenlijke huishouden van hun ouder(s). Dit laat onverlet dat de gemeente wel met de cliënt kan bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden. Bij het bieden van mantelzorg, eventueel in aanvulling op gebruikelijke hulp, speelt de draagkracht van de mantelzorger als gevolg van zijn persoonlijke omstandigheden in relatie tot de relatie en de zorgintensiteit een rol. Als langs die weg geen oplossing kan worden gevonden, wordt naar andere mogelijkheden (mantelzorg en hulp van anderen uit het sociale netwerk en algemene voorzieningen) gekeken; als ook dat geen soelaas biedt, is de gemeente verplicht ondersteuning te bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening.”

Er moet dus sprake zijn van huisgenoten; bij alleenwonende cliënten is onderzoek naar gebruikelijke hulp dus niet nodig.

Wel kan het dan verstandig zijn om kritisch te beoordelen of de cliënt ook echt alleen woont, ter voorkoming van misbruik van de Wmo (of andere regelingen waarbij de woonsituatie een rol speelt).

Onderdeel b.

In artikel 2.3.8 lid 3 van de wet is de medewerkingsplicht van de cliënt geregeld. Aangezien bij onderzoek (zie artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015) of heronderzoek (zie artikel 2.3.9 Wmo 2015) ook onderzoek naar de aanwezigheid van gebruikelijke hulp van huisgenoten vereist is, is onder b. ook een medewerkingsplicht voor die huisgenoten geregeld. Het gaat om alle denkbare medewerking, zoals het aanleveren van bewijsstukken, medewerking aan een gesprek en medewerking aan het onderzoek door een deskundige.

Derde lid

Om te bepalen of huisgenoten gebruikelijke hulp kunnen bieden moeten gemeenten beoordelen wat er in redelijkheid van die huisgenoten kan worden gevraagd. Om de manier waarop die beoordeling plaatsvindt kenbaar te maken, moeten gemeenten zelf regels stellen in hun verordening, zie artikel 2.1.3 lid 2, onder a. Wmo 2015. Zo wordt meer rechtszekerheid geboden en willekeur zoveel mogelijk vermeden.

In het tweede lid is daarom een aantal criteria neergelegd, die de beoordeling concretiseren van wat redelijkerwijs van huisgenoten kan worden gevraagd.

Ad a.

Hier wordt de samenstelling van het huishouden genoemd. Verschillende factoren kunnen een rol spelen bij het antwoord op de vraag wat er redelijkerwijs gevraagd kan worden. In een groot huishouden zijn er in principe meer mensen van wie mogelijk hulp kan worden gevraagd.

Maar er kan meer spelen, zoals de leeftijd van de verschillende huisgenoten. Van volwassen huisgenoten kan meer gevraagd worden dan van (jonge) kinderen.

Andersom vragen jonge kinderen zelf ook zorg, waardoor mogelijk minder tijd overblijft voor gebruikelijke hulp voor huisgenoten uit de Wmo-doelgroep (mensen met beperkingen, chronische psychische problemen en met psychosociale problemen).

Ad b.

Onder b. wordt de aard van de relatie tussen huisgenoten genoemd. Echtgenoten onderling en ouders en kinderen hebben een directe familierechtelijke band; ze zijn eerstegraads bloed- of aanverwanten. Echtgenoten onderling en ouders hebben sowieso een wettelijke zorgplicht (voor elkaar en voor hun kinderen) op grond van het Burgerlijk Wetboek.

In grote lijnen komt het erop neer, dat hoe nauwer de familieband is, hoe meer van huisgenoten kan worden verwacht.

Aan de andere kant zijn er steeds meer samengestelde gezinnen, waarbij één van de volwassen partners geen familieband heeft met kinderen binnen dat gezin. Maar wellicht wel een (gedeeltelijke) zorgtaak voor eigen kinderen uit een vorige relatie, die geen huisgenoot zijn, maar voor wie misschien wel een zorgtaak speelt.

Ad c.

De behoefte aan ondersteuning van de cliënt is afhankelijk van diens beperkingen. Dan kan het gaan om de hoeveelheid hulp die de cliënt nodig heeft, maar ook om de vraag hoe die hulpvraag in de tijd is verdeeld. Het kan gaan om hulp die direct of op wisselende tijdstippen moet worden geboden.

Soms gaat het om hulp die goed te plannen is, en misschien kan worden gecombineerd met gezamenlijke gezinsactiviteiten, waarbij men elkaar spreekt. Denk aan het doornemen van de dag tijdens het ontbijt.

Ook kan een rol spelen of de hulp uitstelbaar is en/of kan worden verdeeld over de week, bijvoorbeeld huishoudelijk werk of administratieve werkzaamheden. Veel administratief werk kan tegenwoordig worden beperkt door digitalisering. Denk aan het regelen van automatische incasso’s voor het betalen van vaste lasten.

Het is ook denkbaar dat ondersteuning bepaalde kwalificaties vraagt van degene die de cliënt ondersteunt, en dat huisgenoten die niet hebben. Denk aan bepaalde complexe gedragsproblematiek waarvoor gespecialiseerde hulp nodig is. Ook kan een nauwe sociale relatie juist een belemmering zijn om bepaalde hulp te bieden, omdat daarvoor juist een objectieve benadering door een (professionele) buitenstaander nodig is om adequate hulp te geven.

Waar mogelijk wordt het vaststellen van de behoefte aan (de omvang van) hulp gerelateerd aan normtijden in gemeentelijk beleid, bijvoorbeeld aan normtijden voor het indiceren van huishoudelijke hulp.

Ad d.

Onder de toelichting op onderdeel c. is een aantal voorbeelden gegeven rond de variatie in hulpvragen van cliënten.

Tegenover de ondersteuningsvraag staan de mogelijkheden van huisgenoten. Kunnen die huisgenoten aan die vraag voldoen? Of is deze vraag te groot of te gecompliceerd voor één of meer huisgenoten? Daarbij kunnen allerlei factoren een rol spelen. Denk aan het hebben van een baan buitenshuis, lange reistijden, of het hebben van een zorgtaak voor kinderen binnen of buiten de gezinsrelatie.

Ook huisgenoten van wie gebruikelijke hulp wordt gevraagd, kunnen beperkingen hebben, zowel fysiek als geestelijk. Die kunnen mogelijkheden om hulp te bieden beïnvloeden, in samenhang gezien met de aard en omhang van de hulpvraag van de cliënt.

Een huisgenoot met fysieke beperkingen kan misschien niet alle huishoudelijke werkzaamheden overnemen, maar bijvoorbeeld wel een cliënt met geestelijke problematiek helpen met organisatorische zaken.

Zo nodig kan het college deskundigenonderzoek (laten) doen naar fysieke en geestelijke (on-) mogelijkheden van huisgenoten om te bepalen of het bieden van gebruikelijke hulp mogelijk is, en zo ja, in welke mate. Daarbij is van belang dat (dreigende) overbelasting van degenen die de hulp verlenen, wordt voorkomen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door bij (dreigende) overbelasting wel een tijdelijke indicatie voor ondersteuning te geven, die gefaseerd wordt afgebouwd. Zo wordt aan de betrokkenen ruimte gegeven om zich in te stellen op de situatie. Dat kan spelen bij een situatie waarin iemand plotseling ernstig beperkt raakt en huisgenoten tijd nodig hebben om zich op de nieuwe situatie te kunnen instellen.

Ad e.

Sommige problemen waarvoor cliënten een Wmo-melding doen, spelen al langere tijd. In zulke gevallen is de vraag hoe de cliënt zich in de periode voorafgaand aan de melding heeft ‘gered’.

Hebben huisgenoten daarbij een rol gespeeld, en zo ja welke? En kunnen die huisgenoten hun ondersteuning dan niet ‘redelijkerwijs’ blijven bieden, als dat voorafgaand aan de melding ook mogelijk was?

Of is de ondersteuning te zwaar geworden en zijn huisgenoten overbelast of dreigen ze overbelast te raken? Het is denkbaar dat de duur en intensiteit van de hulp op een gegeven moment te veel wordt. Ook kunnen andere factoren een rol spelen, bijvoorbeeld ouder worden, een bijkomende mantelzorgtaak bijvoorbeeld voor ouder wordende ouders, of door een andere baan.

Zo nodig kan het college deskundigenonderzoek (laten) doen naar (dreigende) overbelasting van huisgenoten om te bepalen of het bieden van gebruikelijke hulp mogelijk is, en zo ja, in welke mate.

Ad f.

Het is niet mogelijk alle denkbare omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om gebruikelijke hulp te bieden, in regels te vatten. Daarom is onder f. in algemene zin verwezen naar overige relevante omstandigheden van huisgenoten. De term ‘relevante’ vraagt om een inhoudelijke beoordeling van de omstandigheden door het college.

Vijfde lid

Uitgangspunten gebruikelijke hulp

Een veilige woonomgeving = gebruikelijke hulp

Het door ouders bieden van een veilige thuisomgeving is gebruikelijke hulp.

Dit betekent dat:

  • De lichamelijke en sociale veiligheid van het kind is gewaarborgd, en

  • Er een bij de leeftijd van het kind passend opvoedkundig klimaat is, en

  • Het kind de verzorging, begeleiding en stimulans krijgt die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Als een kind niet bij (een van) de ouder(s) kan wonen omdat de ouder(s) geen veilige woonomgeving kunnen bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van de ouder(s), is verblijf op grond van de Jeugdwet aan de orde.

Permanent toezicht = geen gebruikelijke hulp

Permanent toezicht in de zin van actieve observatie valt niet onder gebruikelijke zorg.

24 uur per dag zorg in de nabijheid = gebruikelijke hulp afhankelijk van leeftijd en zorgbehoefte

Kinderen die een blijvende behoefte hebben aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, kunnen nog zijn aangewezen op (gebruikelijke) hulp van ouders, zo nodig ondersteund door zorg vanuit de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet.

Vanaf ongeveer 8 jaar spreken we (bij kinderen die voldoen aan de toegangscriteria van de Wlz) niet meer van gebruikelijke hulp.

Kinderen tot ongeveer 8 jaar hebben nog hulp in de nabijheid nodig. Daarbij houden we de volgende richtlijnen aan:

  • Kinderen van 5 tot ongeveer 8 jaar hebben overdag nog voortdurend begeleiding en aansturing nodig, maar zijn steeds meer zelfstandig in de zelfzorg en motoriek. Overdag hebben zij veelal op geplande momenten hulp of enige overname van zelfzorg nodig.

Er is bijvoorbeeld geen sprake meer van gebruikelijke hulp bij kinderen met een matige, ernstige of zeer ernstige verstandelijke beperking als er bij hen ook:

  • 1.

    Intensief toezicht (maar geen actieve observatie) nodig is in verband met (geobjectiveerde) ernstige gedragsproblemen, of

  • 2.

    Een blijvende noodzaak is voor (volledige) overname van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL40), of

  • 3.

    Sprake is van beperkingen op meerdere terreinen, zoals bewegen en verplaatsen, ADL, gedrag.

  • Kinderen van 3 tot ongeveer 5 jaar hebben overdag voortdurend begeleiding, toezicht en overname van zelfzorg nodig. ’s Nachts hebben zij soms nog begeleiding en overname van zelfzorg nodig.

Er is voor kinderen vanaf ongeveer 3 jaar geen sprake meer van gebruikelijke hulp als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudige beperkingen (EMB). EMB-kinderen hebben een ernstige verstandelijke beperking met een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief en een ernstige motorische beperking. Meestal is ook sprake van zintuiglijke problemen (waaronder prikkelverwerkingsstoornissen) en/of somatische aandoeningen (zoals epilepsie, reflux, slikproblemen, luchtweginfecties et cetera).

  • Kinderen van 0 tot ongeveer 3 jaar hebben voortdurend begeleiding, toezicht en volledige overname van zelfzorg nodig.

Artikel 2.5 – Verslag

Zowel binnen de Wmo als de Jeugdwet is verslaglegging een belangrijk onderdeel van het onderzoek.

De medewerker van Buurtplein verstrekt aan de cliënt/ de jeugdige en/of of ouder(s) een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Een goede weergave van het uitgevoerde onderzoek, stelt de medewerker van Buurtplein in staat om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.

Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen.

Artikel 2.6 – Aanvraag

In artikel 2.3.2, negende lid van de Wmo is bepaald dat een aanvraag niet eerder kan worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd (de meldingsfase is afgerond), tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de melding.

In de Jeugdwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen de meldingsfase en de aanvraag. Het onderzoek volgt nadat de aanvraag is ingediend.

Naast de cliënt kan alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.De Wmo bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). Voor besluiten op grond van de Jeugdwet geldt de algemene beslistermijn van acht weken (op grond van de Algemene wet bestuursrecht).

Artikel 2.6.1 - Deskundig oordeel, advies en voorbereiding van de besluitvorming

Het college moet ervoor zorgen dat deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager. De rechtspraak over de wet vereist dat adviseurs beschikken over de voor het uitbrengen van hun adviezen noodzakelijke deskundigheid en dat dit vereiste wordt vastgelegd in de verordening (CRvB 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1097, rov. 4.9 (slot)).

Daartoe bepaalt artikel 2.6.1 lid 2 van de verordening dat adviezen worden uitgebracht door of onder verantwoordelijkheid van een adviseur die beschikt over een registratie bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd, een registratie bij het Nederlands Instituut van Psychologen in het register Kinder- en Jeugdpsychologen, een registratie op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in het BIG-register of een andere erkende beroepsregistratie. Daarmee is vastgesteld welke vakbekwaamheid van hen verwacht mag worden en is gezekerd dat de (eindverantwoordelijke) adviseur zich toetsbaar opstelt. Deze registratie waarborgt dat de betreffende adviseur valt onder tuchtrecht en zich toetsbaar opstelt. Dit sluit aan bij de jurisprudentie van de CRvB die stelt dat adviseurs moeten beschikken over de noodzakelijke vakkennis (CRvB 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1097, r.o. 4.9).

De CRvB heeft geoordeeld dat geen sprake is van een zorgvuldige voorbereiding van een besluit (zoals vereist op grond van artikel 3:2 van de Awb) wanneer de beoordeling en de uitvoering van dat besluit zijn belegd bij dezelfde organisatie. Ten aanzien van het uitbesteden van taken, bevat artikel 2.6.1 lid 3 een expliciete bepaling op basis waarvan het college verantwoordelijk is voor het voorkomen van rolvermenging. Advisering, besluitvorming en levering van ondersteuning moeten vanuit oogpunt van zorgvuldige besluitvorming onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd. Dit heeft de CRvB expliciet genoemd in zijn uitspraak van 29 mei 2024 (CRvB 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1096, r.o. 4.11).

Ten slotte geldt de norm van deskundigheid ook bij heronderzoeken. Hierbij wordt opnieuw beoordeeld of een voorziening of pgb nog passend is. Ook hier wordt vereist dat het onderzoek met passende deskundigheid wordt uitgevoerd om de zorgvuldigheid van het besluit te waarborgen.

Artikel 2.8 – Inhoud besluit

Als de cliënt/de jeugdige en/of ouder(s) een aanvraag bij het college indienen, dan dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen de cliënt desgewenst bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. De beschikking is duidelijk over de in te zetten maatwerkvoorziening en de voorwaarden die daarvoor gelden.

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Ook het betalen van een eventuele bijdrage (in geval van de Wmo), moet in de beschikking zijn opgenomen.

Hoofdstuk 3 - Soorten voorzieningen

Artikel 3.1 – Algemene criteria voor toekenning van een maatwerkvoorziening

Dit artikel bevat de criteria voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening kan worden volstaan met de goedkoopst adequate voorziening. Adequaat houdt in dat de voorziening haar doel moet bereiken op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Als meerdere voorzieningen voldoen aan het criterium van adequaatheid, dan wordt de goedkoopste toegekend.

In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is:

“Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.” Het college moet per situatie onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt in kwestie.

Artikel 3.2 – Algemene weigeringsgronden ten aanzien van een maatwerkvoorziening / terugwerkende kracht

Als een cliënt een voorziening heeft aangeschaft voordat hij of zij een beroep doet op de Wmo, gaat de medewerker van Buurtplein alleen over tot vergoeding hiervan als de noodzaak en de passendheid van de voorziening nog kunnen worden beoordeeld. Tenzij de medeweker van Buurtplein hiervoor toestemming heeft gegeven of als de cliënt door de weigering onevenredig nadeel ondervindt.

Artikel 3.6 - Primaat van collectief vervoer

Dit artikel benoemt het primaat dat een collectieve maatwerkvoorziening heeft op een individuele maatwerkvoorziening. Indien de cliënt toegang heeft tot een collectieve maatwerkvoorziening en deze voorziening levert een passende bijdrage, dan kan het college volstaan met het verstrekken van de collectieve maatwerkvoorziening.

De kaders van de collectieve vervoersvoorziening (hierna: cvv) zijn vastgelegd. Ook hierbij geldt het primaat van het cvv op een individuele maatwerkvoorziening gericht op vervoer.

Het zich kunnen verplaatsen is van belang bij zelfstandige maatschappelijke participatie. De bijdrage vanuit de Wmo beperkt zich tot het verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving. Het gaat om lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning

ZOOV Op Maat is voor elke inwoner met een vervoersbeperking, waarvoor het niet mogelijk is om via het reguliere openbaar vervoer naar een plaats van bestemming binnen de regio Achterhoek te reizen.

Artikel 3.7 - Overige vervoersvoorzieningen

Eerste lid

Een vervoersmiddel in de zin van de Wmo is een voorziening die een cliënt helpt om zich lokaal te kunnen verplaatsen als hij of zij dit vanwege lichamelijke, psychische of cognitieve beperkingen niet (meer) op eigen kracht kan doen en als het gebruik van algemeen beschikbare voorzieningen niet mogelijk of niet passend is.

Vervoersmiddelen die hieronder kunnen vallen zijn bijvoorbeeld:

  • Een scootmobiel

  • Een rolstoel met elektrische ondersteuning (elektrische rolstoel)

  • Een driewielfiets of aangepaste fiets

  • Een aangepaste brommer

  • Vervoerspas voor bijvoorbeeld regiotaxi

Let op: het gaat in deze bepaling dus niet om het leveren van algemene vervoersvoorzieningen, maar om maatwerkvoorzieningen die aansluiten bij de persoonlijke vervoersbehoefte van de cliënt.

Hoofdstuk 4 - Wonen

4.1 – Criteria woonvoorzieningen

Het uitgangspunt is dat inwoners zoveel mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Waar dat noodzakelijk is, kan op grond van de Wmo een woonvoorziening worden verstrekt. Het primaat van verhuizen geldt als uitgangspunten bij het verstrekken van kostebare woonvoorzieningen. Dit betekent dat wordt beoordeeld of verhuizen een optie is. Hierbij worden de omstandigheden van de cliënt, zoals sociale factoren, de woonlastenconsequenties en de binding met de buurt, altijd afgewogen.

Artikel 4.3 en 4.4 – Beschermd wonen en maatschappelijke opvang

Als het voor de inwoner niet mogelijk is om (veilig) thuis te blijven wonen, of wanneer dit voor de samenleving een gevaar oplevert, bestaat de mogelijkheid om beschermd te wonen. Maatschappelijke opvang kan worden geboden als de inwoner (feitelijk) dakloos is.

Hoofdstuk 5 – Gezond en veilig opgroeien

Artikel 5.1 – Preventieve maatregelen

Het uitgangspunt bij het gezond en veilig opgroeien is dat zoveel mogelijk wordt gekeken naar de inzet van preventieve maatregelen.

Artikel 5.2 – Jeugdhulp

Ouders zijn in principe zelf verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen, alleen als het sociale netwerk, gebruikelijke hulp, of gebruikmaking van andere voorzieningen niet voldoende oplossing biedt, of ontoereikend is, zal jeugdhulp worden ingezet. Vanuit de Jeugdwet wordt in principe de goedkoopst adequate voorziening ingezet. Jeugdhulp is altijd gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de jeugdige. Dit betekent dat het de bedoeling is om jeugdhulp zoveel mogelijk tijdelijk in te zetten. Zie ook de memorie van toelichting op de Jeugdwet, o.a. pagina 16 en 17.

In het derde lid wordt de doeltreffendheid van de voorziening behandeld. Een individuele voorziening wordt uitsluitend toegekend indien deze daadwerkelijk bijdraagt aan het oplossen van de gestelde hulpvraag. Het college beoordeelt daarbij of het inzetten van de voorziening is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat de voorziening effectief is en dus bewezen werkt. Hiermee wordt aangesloten bij de geldende rechtspraak waarin is geoordeeld dat een individuele voorziening waarvan de effectiviteit niet wetenschappelijk is bewezen, door het college geweigerd kan worden indien deze geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van beschikbare voorzieningen. Het college zal bij de weigering van een individuele voorziening waarvan de effectiviteit niet wetenschappelijk is bewezen moeten motiveren waarom in die specifieke situatie een andere oplossing passender of eveneens passend is. Bij toepassing van deze bepaling kan het college gebruik maken van de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut, de zorgstandaarden van de GGZ Standaarden en de databank voor interventies gericht op jeugdigen met een beperking (databank interventies gehandicaptenzorg).

Het college kan in beleid regelen welke vormen van jeugdhulp zij aantoonbaar niet effectief acht. Het college kan daarbij gebruik maken van de door de praktijk opgestelde zogenaamde ‘niet doen-lijst’ die in het kader van de Hervormingsagenda Jeugd zal worden gepubliceerd.

5.4 Kinderopvang en buitenschoolse opvang

In deze bepaling wordt geëxpliciteerd dat reguliere kinderopvang en buitenschoolse opvang geen jeugdhulp is waarvoor het college verantwoordelijk is.

Kinderopvang en buitenschoolse opvang is de verantwoordelijkheid van ouder(s), werkgever en overheid. Het leren omgaan van leidsters van de kinderopvang met kinderen met een beperking is de verantwoordelijkheid van ouder(s) en de kinderopvang/buitenschoolse opvang. Kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, kunnen ook terecht op een kinderdagverblijf. Dit is geregeld in de Wet op de kinderopvang.

Alleen indien er ten gevolge van een hulpvraag aanvullende begeleiding vereist is die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan jeugdhulp worden ingezet. Dit kan alleen in de situaties waarbij opvang niet het doel is, maar er sprake is van ontwikkelingsdoelstellingen. Daarbij kan gedacht worden aan (ernstige) gedragsproblematiek.

Deze bepaling laat onverlet dat het college daarnaast verschillende vormen van dagbesteding beschikbaar kan hebben gesteld, waaronder het medisch dagverblijf, een kinderdagcentrum, een zorgboerderij of BSO+.

Hoofdstuk 6 - Vormen van hulp en de te betalen bijdrage

Artikel 6.1 lid 4 - Hulp in natura – Maatschappelijke ondersteuning

1. Hulp bij het Huishouden

De volgende vormen van hulp bij het huishouden worden onderscheiden:

  • 1.

    Maatwerkvoorziening HH1 – Huishoudelijke werkzaamheden;

  • 2.

    Maatwerkvoorziening HH2 – Organisatie van het huishouden;

  • 3.

    Maatwerkvoorziening Combinatie-ondersteuning;

Zie voor een nadere toelichting van bovenstaande maatwerkvoorzieningen de Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2026.

2. Begeleidingsvormen

Wmo ondersteuning helpt cliënten vanaf 18 jaar die een verstandelijke of lichamelijke beperking hebben, of die (langdurige) psychische problemen, psychosociale problemen of verslavingsproblemen hebben. De hulp wordt zoveel mogelijk gegeven in de eigen omgeving van de cliënt. Andere voorliggende voorzieningen en hulp in de buurt zijn voor deze cliënt niet voldoende geschikt.

De volgende andere vormen van ondersteuning worden onderscheiden:

  • 1.

    Begeleiding individueel;

  • 2.

    Begeleiding individueel;

  • 3.

    Begeleiding individueel beschermd thuis;

  • 4.

    Begeleiding groep belevingsgericht;

  • 5.

    Begeleiding groep ontwikkelgericht;

  • 6.

    Persoonlijke verzorging;

  • 7.

    Logeren.

1. Begeleiding individueel

De begeleiding richt zich op het vergroten of behouden van vaardigheden en/of het voorkomen van achteruitgang. Begeleiding heeft ook een signalerende functie; voorkomen van overvraging en signaleren van achteruitgang. Doel van de begeleiding is het vergroten of behouden van de eigen kracht en eigen regie met positief effect op een of enkele leefgebieden. De begeleiding wordt geboden op de beste plek. Dit kan thuis bij de cliënt zijn, maar ook elders. In aanvulling daarop kan begeleiding op afstand door middel van (beeld) bellen worden geboden, wanneer dit aansluit bij de hulpvraag en mogelijkheden van de cliënt.

2. Begeleiding individueel extra

De begeleiding helpt cliënten om stabiel te worden, te herstellen en zich te ontwikkelen. Bij de begeleiding wordt een plan gevolgd. De begeleiding let op signalen en merkt problemen op. Als dat nodig is, wordt er op tijd ingegrepen om te voorkomen dat iemand uit balans raakt. Het doel van de begeleiding is dat iemand zijn of haar eigen kracht terugkrijgt of vergroot en meer zelf kan bepalen. Dit heeft een positief effect op verschillende gebieden in het leven. De begeleiding wordt gegeven op de beste plek. Dit kan thuis zijn, maar ook ergens anders. Daarnaast kan begeleiding op afstand via (video) bellen worden gegeven, als dit past bij de hulpvraag en mogelijkheden van de cliënt.

3. Begeleiding individueel beschermd thuis

De begeleiding helpt cliënten om te herstellen, zich te ontwikkelen en vast te houden wat ze hebben bereikt. De begeleiding let op signalen en merkt problemen op. Als dat nodig is, wordt er op tijd ingegrepen om te voorkomen dat iemand uit balans raakt. Het doel van de begeleiding is dat iemand zijn of haar eigen kracht terugkrijgt of vergroot en meer zelf kan bepalen. Dit heeft een positief effect op verschillende gebieden in het leven en het weer zelfstandig kunnen wonen. De begeleiding kan veranderen naar een situatie waarin de persoon samen met zijn omgeving om kan gaan met de beperkingen zonder extra hulp of met planbare hulp. De begeleiding is 24 uur per dag, 7 dagen per week bereikbaar. Als het nodig is, kan de begeleider binnen 45 minuten bij de cliënt (thuis) zijn.

4. Begeleiding groep belevingsgericht

De cliënt heeft behoefte aan dagactiviteiten die structuur geven en de dag zinvol maken, om sociaal isolement te voorkomen. De begeleiding helpt bij het behouden van vaardigheden en ontlast de mantelzorger of thuissituatie. Ontwikkelingsgerichte dag invulling is voor deze groep niet passend of niet meer mogelijk. De activiteiten zijn vooral recreatief en gericht op sociale contacten, het versterken van het sociale netwerk en ontmoeting. Voorbeelden van activiteiten zijn wandelen, knutselen, klussen, gymnastiek/sporten, zingen, samen koken en andere mensen ontmoeten.

5. Begeleiding groep ontwikkelgericht

De begeleiding helpt cliënten om zich op lange(re) termijn te ontwikkelen. Het doel is dat cliënten uit de hulp op maat/maatwerkvoorziening gaan naar een volgende plek: (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan, vrijwilligerswerk of onderwijs. De begeleiding helpt bij het aanleren van (werk)vaardigheden om zelfredzaam te worden en mee te doen in de samenleving: inzet op maximale persoonlijke ontwikkeling in een werkomgeving of een hogere trede op de participatieladder. Waar nodig ondersteunt de begeleiding bij behandeling en herstel.

6. Persoonlijke verzorging

Persoonlijke verzorging helpt mensen om zichzelf beter te verzorgen in het dagelijks leven. Het doel is dat de cliënt zo zelfstandig mogelijk is en blijft bij activiteiten als wassen, aankleden, eten en uiterlijke verzorging. Het gaat om een cliënt die tijdelijk niet zelfredzaam is, maar waarbij er geen sprake is van een geneeskundige context of een verhoogd risico op geneeskundige zorg. De begeleider kijkt goed of er signalen bestaan die laten zien dat het moeilijker wordt voor de cliënt of dat de situatie onveilig is.

De begeleiding gebeurt thuis bij de cliënt. Beeldbellen kan worden gebruikt, bijvoorbeeld om aan te sturen of uitleg te geven. Dit gebeurt alleen als het past bij wat de cliënt nodig heeft. Beeldbellen is een aanvulling en vervangt het persoonlijke contact niet.

7. Logeren

Logeren via de Wmo is bedoeld voor mensen die tijdelijk niet thuis kunnen blijven. Bijvoorbeeld omdat hun mantelzorger even rust nodig heeft. Tijdens het logeren krijgt de cliënt hulp bij Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (hierna ADL) zoals eten, wassen en aankleden. Ook zijn er activiteiten om tot rust te komen en weer energie op te doen. De begeleider let goed op signalen zoals overbelasting van de mantelzorger of onrust bij de cliënt.

De zorg vindt plaats in een accommodatie van de aanbieder. Deze locatie is huiselijk ingericht en biedt comfort en veiligheid. De cliënt heeft hier een eigen slaapkamer en er is altijd toezicht, ook in de avond en nacht. De aanbieder zorgt voor ADL-ondersteuning. De begeleiding is persoonlijk en gebeurt op de locatie zelf. Beeldbellen wordt meestal niet ingezet, omdat het belangrijk is dat er iemand fysiek aanwezig is bij de cliënt.

3. Wmo wonen

  • 1.

    Beschermd wonen;

  • 2.

    Beschut wonen;

  • 3.

    Safehouse;

  • 4.

    Wonen gericht op zelfstandigheid 18-/18+;

1. Beschermd wonen

Vanwege problemen is het nodig dat de cliënt in een instelling met toezicht en begeleiding gaat wonen. Het verblijf is tijdelijk en in veilige omgeving, en helpt de cliënt om zelfredzaam te worden, mee te doen in de samenleving, beter te functioneren, een stabieler psychiatrisch ziektebeeld te krijgen, verwaarlozing of overlast te voorkomen, en gevaar voor zichzelf of anderen af te wenden. De ondersteuning richt zich op door- en uitstroom. De begeleiding is altijd dichtbij en de cliënt kan op elk moment om hulp vragen. De begeleiding moet flexibel zijn om snel te kunnen reageren. Samenwerken met het informele netwerk, begeleiders/behandelaren en andere belangrijke partners is nodig en onderdeel van de begeleiding. De begeleiding merkt ook dingen op.

Beschermd wonen is er in 3 vormen. Zonder begeleiding, met begeleiding individueel basis en met begeleiding individueel plus. In bijlage 2 van de Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2026 is hierover nadere informatie te vinden.

Dagbesteding of individuele begeleiding is geen onderdeel van beschermd wonen en kan apart geregeld worden. Dagbesteding kan bij een andere aanbieder plaatsvinden dan de woonaanbieder.

2. Beschut wonen

De cliënt kan tijdelijk niet zelfstandig wonen en heeft baat bij een veilige en gezamenlijke woonomgeving met zorg en 24-uurs nabijheid door bereikbaarheid. De begeleiding helpt de cliënt om meer zelf te kunnen beslissen, nieuwe vaardigheden te leren of verloren vaardigheden terug te krijgen. Het doel van de begeleiding is ook om de cliënt zelfredzamer te maken en stabiliteit te waarborgen. Soms is het nodig om de sturing van de cliënt over te nemen, maar het doel is altijd om naar eigen regie te streven.

Beschut wonen is er in 3 vormen. Zonder begeleiding, met begeleiding individueel basis en met begeleiding individueel plus. In bijlage 2 van de Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2026 is hierover nadere informatie te vinden.

3. Safehouse

Een Safehouse biedt herstelgerichte ondersteuning aan volwassen cliënten met verslavingsproblematiek en psychosociale en/of psychiatrische problemen. Deze voorziening biedt een veilige en gezonde, afgeschermde omgeving, waarin vaardigheden en gedrag die noodzakelijk zijn voor blijvend herstel na een verslaving worden aangeleerd en wordt geoefend in een huiselijke omgeving met groepsgenoten.

De ondersteuning in een Safehouse is met name voor mensen die net een behandeling tegen verslaving hebben afgerond, kampen met multi-problematiek, een terugval hebben gehad of gebaat zijn bij een een ‘’oefenplek’’ zonder de verleiding van hun oude (verslavings-)netwerk. Het doel is om te leren hoe je zonder verslaving kunt leven. De cliënt leert bijvoorbeeld hoe je een dagritme opbouwt, zelfstandig kunt wonen en omgaan met problemen. Ook is er aandacht voor psychische en sociale problemen.

De begeleiders letten goed op hoe het met de cliënt gaat. Ze kijken of er signalen zijn van terugval of andere problemen. Als het nodig is, grijpen ze op tijd in. De cliënt leert ook om problemen te herkennen en ermee om te gaan. De begeleiders werken samen met behandelaars, familie of andere belangrijke mensen in het leven van de cliënt. De begeleiding gebeurt op een vaste locatie van de organisatie, in Nederland. De plek is veilig en geschikt voor de doelgroep. Het verblijf duurt maximaal een jaar. Er is overdag begeleiding aanwezig en er is altijd iemand bereikbaar. Bij spoed kan er binnen 45 minuten iemand op locatie zijn. Er is ook een gezamenlijke ruimte voor groepsactiviteiten. De cliënt woont samen met anderen die ook werken aan hun herstel. Ze kunnen elkaar helpen door ervaringen te delen. Begeleiding op afstand, zoals beeldbellen, gebeurt in principe niet. Wel kunnen begeleiders de cliënt telefonisch ondersteunen. Als er iets misgaat, kunnen zij snel in actie komen. De begeleiding gebeurt vooral op de plek waar de cliënt woont. Dat is belangrijk voor het gevoel van veiligheid en het herstelproces.

4. Wonen gericht op zelfstandigheid 18-/18+

De cliënt heeft hulp nodig om meer grip te krijgen op zijn of haar leven en zelfstandiger te worden. Dit kan gaan om een jongere of volwassene die is opgegroeid in een situatie die niet goed past bij wat hij of zij nodig heeft. De mensen om de cliënt heen kunnen hierbij niet genoeg helpen. De cliënt is klaar om een volgende stap te zetten richting volwassenheid, maar kan nog niet helemaal zelfstandig wonen. De cliënt werkt eraan om zo zelfstandig mogelijk mee te doen in de samenleving en leert de vaardigheden die daarvoor nodig zijn.

Artikel 6.2 – Hulp in de vorm van een pgb

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo een pgb verstrekken. De Jeugdwet heeft in artikel 2.9 en artikel 8.1.1. bepaalt dat dit mogelijk is.

Criteria en weigeringsgronden ten aanzien van een Pgb zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van de verordening.

Tweede lid

In sommige situaties is een cliënt niet in staat om het pgb zelf te beheren. In dat geval mag een ander persoon het pgb namens de cliënt beheren. Deze persoon wordt de pgb-beheerder genoemd.

De pgb-beheerder kan een wettelijk vertegenwoordiger zijn, zoals een bewindvoerder, mentor of curator. Ook kan het gaan om een andere persoon uit het netwerk van de cliënt, zoals een familielid, partner of een bekende.

Het is van belang dat de pgb-beheerder:

  • -

    betrouwbaar is,

  • -

    beschikt over voldoende kennis van de pgb-systematiek en wet- en regelgeving, en

  • -

    in staat is om de administratie en verantwoording van het pgb correct bij te houden.

  • -

    in staat is tot een redelijke waardering van de belangen van zijn cliënt.

De gemeente moet erop kunnen vertrouwen dat het pgb op een verantwoorde en rechtmatige manier wordt besteed. Om die reden mag de pgb-beheerder in principe niet tegelijkertijd ook de zorgverlener zijn. Het belang van de cliënt dient centraal te staan. Hiermee wordt belangenverstrengeling voorkomen. Een uitzondering wordt gemaakt voor situaties waarin de pgb-beheerder tevens een partner of familielid van de cliënt is. In dat geval beoordeelt het college of dit in het specifieke geval toegestaan is. Indien een ander, zoals een bewindvoerder, het pgb-beheer op zich neemt, draagt de cliënt er zorg voor dat een onafhankelijke derde toezicht houdt op de kwaliteit en voortgang van de geleverde zorg.

De gemeente kan vragen om bewijs dat de pgb-beheerder geschikt is. Dit kan bijvoorbeeld een beschikking zijn van de rechtbank of een schriftelijke machtiging als het gaat om een informele vertegenwoordiger.

De pgb-beheerder van de cliënt ondersteunt de cliënt van aanmelding tot evaluatie van zorg, beschermt de rechten van de cliënt en is integraal aanspreekpunt voor zowel de gemeente als de zorgaanbieder.

Vijfde lid

De in te kopen voorziening van goede kwaliteit zijn.

Zesde lid

Daarnaast moet duidelijk zijn voor welke kosten het pgb niet kan worden gebruikt. Hierin voorziet de verordening.

Artikel 6.5 en artikel 6.6 - Hoogte pgb Wmo en Jeugd

Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners, zoals voor ondersteuning door informele hulp.

Voor professionele hulp wordt de hoogte van het pgb als volgt vastgesteld: voor formele hulp vanuit de Jeugdwet en Wmo hanteert de gemeente het geldende hulp in natura tarief, gebaseerd op het kostprijsmodel van Sociaal Domein Achterhoek (www.sociaaldomeinachterhoek.nl), verminderd met een percentage aan overheadskosten. Het percentage kan wisselen per product. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van het product of dienst bij minimaal 1 aanbieder. Maatwerk is mogelijk. Dit zodat inwoners in staat zijn met behulp van pgb passende zorg in te kopen bij een niet door de gemeente gecontracteerde (jeugdhulp)aanbieder.

Over de hulp uit de sociale omgeving wordt in de memorie van toelichting behorend bij de Wmo 2015 (pag. 20) opgemerkt dat met het wetsvoorstel een omslag in denken in gang wordt gezet. Dit geldt ook voor de Jeugdwet (zie memorie van toelichting, pag. 16). Het is niet meer vanzelfsprekend dat de overheid bij iedere hulpvraag bijspringt. De regering heeft daarbij aangegeven dat de inzet van informele hulp als zeer waardevol wordt geacht, maar dat het wenselijk is dat de beloning met een pgb beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Uitgangspunt is dat iedere ingezetene kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.

Het tarief is lager dan het tarief voor professionele hulp aangezien voor informele hulp geen arbeidsrechtelijke verplichtingen (o.a. werkgeverslasten), verzekeringen, reiskosten gelden en omdat lagere kwaliteitseisen worden gesteld t.o.v. de aanbieder van formele zorg (o.a. opleidingsniveau). Gelet op de genoemde uitgangspunten van de Wmo 2015 en de Jeugdwet is het reëel dat voor ondersteuning ingekocht bij informele hulp het pgb zodanig is vastgesteld dat dit niet als inkomensvoorziening gaat gelden. Het tarief maakt duidelijk dat ondersteuning vanuit het sociale netwerk van een andere orde is dan ondersteuning verleend door derden of gecontracteerde aanbieders.

Artikel 6.10 - Bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening

Dit artikel geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde lid en 2.1.5, eerste lid van de Wmo.

Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels gesteld met betrekking tot deze bijdragen. De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt. Beschermd wonen kent een andere systematiek voor de eigen bijdrage dan de overige Wmo maatwerkvoorzieningen, zoals bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van opvang, worden geïnd door het CAK.

Hoofdstuk 7 – Nakomen van afspraken

Op grond van artikel 2.1.3, vierde lid van de Wmo en artikel 2.9, onder d van de Jeugdwet dienen in de verordening regels te worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Het college zet hiertoe met name in op preventie van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en voert tevens al dan niet steekproefsgewijs controles uit naar het gebruik en de besteding van voorzieningen. Het college wijst daarnaast een toezichthouder aan die toeziet op de kwaliteit van de Wmo-voorzieningen en de rechtmatige uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet.

Hoofdstuk 8 - Kwaliteit

Artikel 8.1 - Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder c van de Wmo en artikel 4.1.1 van de Jeugdwet. Hierin staat dat bij verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 8.2 - Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden (Wmo)

Op grond van artikel 2.6.4, eerste lid van de Wmo en artikel 2.11, tweede lid, onder a, van de Jeugdwet, kan het college de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Artikel 8.3 - Verhouding prijs en kwaliteit bij door derden geleverde jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van de continuïteit van de jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering en een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.11, tweede lid, van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet voorziet in nadere criteria, zogenoemde kostprijselementen, voor het bepalen van een reële prijs bij de inkoop van jeugdzorg door gemeenten, die in de verordening moeten worden opgenomen. Artikel 8.3 voorziet hierin. Het college bepaalt, met inachtneming van deze kostprijselementen, de te betalen prijzen voor de in te kopen jeugdhulp.

Hoofdstuk 9 – Klachten, medezeggenschap en inwonersparticipatie

Artikel 9.1- Klachtenregeling/calamiteiten en geweld

De gemeente is al op grond van de Awb verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a van de Wmo en artikel 4.2.1 lid 1 van de Jeugdwet).

In de memorie van toelichting op de Wmo (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

In artikel 3.4 eerste lid van de Wmo en artikel 4.1.8 van de Jeugdwet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening/jeugdhulp heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 9.2 - Medezeggenschap bij aanbieders

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder e van de Wmo en artikel , waarin is bepaald dat bij verordening in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. Het gaat dus uitdrukkelijk om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voor de Jeugdwet is in artikel 4.2.4 bepaald dat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van toepassing is op grond waarvan een jeugdhulpaanbieder medezeggenschap dient vorm te geven binnen de organisatie.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen

In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 10 - Slotbepalingen

Artikel 10.1 - Evaluatie

Op grond van dit artikel moet het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of het uitvoeringsbeleid. Gezien de transities is opgenomen dat er minstens eenmaal per vier jaar wordt geëvalueerd.

Artikel 10.2 - Hardheidsclausule

Dit artikel dient als vangnet voor situaties waarin een afweging op grond van de Wmo en de Jeugdwet tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze situatie zich (regelmatig) voor zal doen, omdat het in de Wmo en de Jeugdwet om maatwerk gaat.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor hetzelfde onderwerp gebruikt, dan kan dit een signaal zijn om het beleid ter zake aan te passen.

Artikel 10.3 - Intrekking oude verordening

Aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening.


Noot
1

Zie o.a. ECLI:NL:CRVB:2017:1477 en ECLI:NL:CRVB:2018:819