Regeling vervallen per 01-03-2012

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m 29-02-2012

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007

De raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, no. 00016;gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning;mede gelet op artikel 149 van de Gemeentewet (Stbl. 1993, no. 611);overwegende, dat het noodzakelijk is maatschappelijke ondersteuning van burgers bij verordeningnader te regelen;b e s l u i tvast te stellen de volgende Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:a. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;b. Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen metaantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningeneen gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat totmaatschappelijke participatie;c. Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;d. Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusiefchronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bijhet uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normalegebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsenper vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan vansociale verbanden;e. Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. vande wet.;f. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen omvoorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijkmaken;g. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te wetenhet voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om dewoning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regio-nale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en hetaangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokalemaatschappelijke leven;h. Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid,een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossingbiedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;i. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien eenalgemene voorziening geen adequate oplossing biedt;j. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester enwethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorzieningin natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming(een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijkeondersteuning van toepassing zijn;k. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vormvan persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;l. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem teverlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluitmaatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;m. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kanworden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;n. Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiksdanwel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;o. Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover ditdeel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwenkosten van een dergelijke voorziening;p. Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat tengevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdatdeze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kanvervangen.q. Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk eenwoning bewoont;r. Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budgetis toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van hetpersoonsgebonden budget verschuldigd is.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1 Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van hethuishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen pervervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbandenaangaan op te heffen of te verminderen;b. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kanworden aangemerkt;c. deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2 Geen voorziening wordt toegekend indien:a. de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;b. de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Hardinxveld-Giessendam;c. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aardvan de in de woning gebruikte materialen;d. de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan hetuitrustingsniveau voor sociale woningbouw;e. er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijkingmet de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorzieningwordt aangevraagd;f. de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment vanbeschikken heeft gemaakt;g. een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens de aan deze verordening voorafgaande “Verordening voorzieningengehandicapten 2001” is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nogniet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan alsgevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.h. op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam neergelegde criteria.

Artikel 4 Voorziening in natura

Bij het verstrekken van een voorziening in natura bepaalt het college of er een bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst wordt afgesloten tussen de aanvrager en de gemeente of tussen de aanvrager en de leverancier. In de beschikking wordt deze keuze aangegeven.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

  • 1 Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgendevoorwaarden van toepassing:a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;b. de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatiegoedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoedingvoor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeenteHardinxveld-Giessendam.

  • 2 De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, de voorwaarden die aan de verstrekking van een persoonsgebonden budget gesteld kunnen worden, de wijze waarop het budget ter beschikking wordt gesteld en de wijze waarop controle plaats vindt over de besteding van het budget, worden door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeenteHardinxveld-Giessendam;

  • 3 De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld. Er wordt tevens een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen of te treffen voorziening dient te voldoen.

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam de omvang van deze eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voerenvan een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;b. hulp bij het huishouden in natura;c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de inartikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indiena. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek ofb. problemen bij het uitvoeren van de mantelzorghet zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij hethuishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als a. de in artikel 8, onder a. genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt ofb. niet beschikbaar is.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam regels stellen over het gebruikelijke aandeel van minderjarigen met wie de aanvrager duurzaamgemeenschappelijk een woning bewoont.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

  • 1 De omvang van de voorziening huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in klassen en niveau’s,waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:Klasse 1, 0 tot en met 1,9 uur per week;Klasse 2, 2 tot en met 3,9 uur per week;Klasse 3, 4 tot en met 6,9 uur per week;Klasse 4, 7 tot en met 9,9 uur per week;Klasse 5, 10 tot en met 12,9 uur per week;Klasse 6, 13 tot en met 15,9 uur per week.Bij een persoonsgebonden budget wordt aan iedere klasse een vast bedrag gekoppeld. Bij hulp innatura wordt per uur gedeclareerd door de zorgverlener.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam nadere regels stellen over de vormen van hulp bij het huishouden.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per klasse in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

  • 1 De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, teverstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:a. een algemene woonvoorziening;b. een woonvoorziening in natura;c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam nadere regels stellen over de vormen van woonvoorzieningen.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

  • 1 De in artikel 13 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;c. een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;d. een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie;e. tijdelijke huisvesting;f. een uitraasruimte.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam bepalingen opnemen over de vergoeding genoemd onder d en e en over huurderving in verband met de aangepaste woonruimte.

Artikel 16 Primaat van de verhuizing

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopstadequate voorziening is.

  • 3 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder f. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een, op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 17 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college eenherplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 18 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, verzorgingstehuizen, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen hadden) kunnen worden.

Artikel 19 Hoofdverblijf

  • 1 Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2 In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3 De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4 De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente vast te leggen maximumbedrag.

  • 5 Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 20 Reikwijdte

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoeop grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning tengevolge van ziekte ofgebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbaremeest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door hetcollege;c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders danautomatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd,gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn ener geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;e. De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimedie niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZinstellingof een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of in de verlatenwoonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning ondervond.

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijkeondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

  • 1 De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekkenvoorziening kan bestaan uit:a. een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;b. een vervoersvoorziening in natura;c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.d. een tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam nadere regels stellen over de vormen van vervoersvoorzieningen.

Artikel 23 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de inartikel 22 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbarebeperkingen op grond van ziekte of gebreka. het gebruik van het openbaar vervoer ofb. het bereiken van het openbaar vervoeronmogelijk maken.

Artikel 24 Het primaat van het collectief vervoer

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor deartikel 22, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneera. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeemals bedoeld in artikel 22, onder a., onmogelijk maken dan wel het systeem de vervoersbehoeftevan de aanvrager niet volledig dekt;b. een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., niet aanwezig is.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam nadere regels stellen over het in aanmerking komen van een vervoersvoorziening.

Artikel 25 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1 Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag,tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2 De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale en regionale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen

  • 1 De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning danwel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:a. een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;b. een rolstoelvoorziening in natura;c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;d. een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam nadere regels stellen over de vormen van rolstoelvoorzieningen.

Artikel 28 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 29 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 28, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 30 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag moet worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 31 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag moet worden ingediend op de door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam aan te geven wijze. Dit geldt zowel voor aanvragen voor voorzieningen inzake de wet als ook aanvragen voor zorg inzakede Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1 Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht opeen voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem teondervragen;b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer deskundigen van het CentrumIndicatiestelling Zorg te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2 Het college vraagt het Centrum Indicatiestelling Zorg om advies indien:a. het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in hetkader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kostennaar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuninggemeente Hardinxveld-Giessendam te boven zal gaan;b. het college voornemens is de gevraagde voorziening om medische redenen af te wijzen;c. het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3 Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4 Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 5 De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 33 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 34 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 35 Intrekking van een voorziening

  • 1 Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijkintrekken indien:a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat,waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2 Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 36 Terugvordering

  • 1 Ingeval een voorziening is ingetrokken kan een basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2 In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 37 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 38 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 39 Evaluatie

  • 1 Het college zendt 1 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk. Dit gebeurt uiterlijk in de maand mei. Dit verslag wordt vervolgens na ieder jaar binnen 5 maanden uitgebracht.

  • 2 Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd.

  • 3 Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.

Artikel 40 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 41 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam 2007.

Toelichting 1

Artikelsgewijze toelichting Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.AlgemeenOpmerking; in de verordening wordt diverse keren gespoken over een persoon als bedoeld in artikel1, eerste lid, onder g van de wet en vervolgens over de onderdeel 4, 5 of 6 of over 5 en 6Daar worden onder verstaan:Onderdeel 4 : mantelzorgers en vrijwilligers;Onderdeel 5 en 6: mensen met een beperking, mensen met een chronisch psychisch probleem enmensen met een psychosociaal probleemArtikel 1. BegripsbepalingenAd a.Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuningopgenomen citeertitel van de wet.Ad b.Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorsteltoegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolghiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginselontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voorde begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheiden de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardigeuitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft determen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het onderdeel “aantoonbare beperkingenop grond van ziekte of gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wvg.Ad c.De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning,Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation,onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikelgenoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedtde International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) eenuniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen inindividuele gevallen vast te stellen.”Ad d.De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van debegripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van dewet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicaptenhet onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede inverband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoorblijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeelop dit begrip van toepassing.Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch ofpsychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluitzorgaanspraken).Ad. e.De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van“mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).Ad f.Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburgc.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.Ad g.Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op hetamendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.Ad h.Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aanbureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande ofnog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemenewoonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperktetoegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaathet om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel ofkortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrektworden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aande aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgdis.Ad i.Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuelevoorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodigzal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beidecategorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager.Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op deindividuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemenevoorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggendevoorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren datzij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen enpersonenalarmering.Ad j.De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van eenvoorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zijhet dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadereregels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van hetvaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (NOTA BENE: Over het ontwerp-Besluitmaatschappelijke ondersteuning is op 22 juni 2006 algemeen overleg gevoerd in de Tweede Kamer).In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigenbijdragen, als ze daartoe willen overgaan.Ad k.Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkomingworden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of inde vorm van dienstverlening.Ad l.Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaaldevoorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerkingomtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorendepersoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeenteHardinxveld-Giessendam.Ad m.Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening teverwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld alstegemoetkoming in de kosten.Ad n.Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wetmaatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningenverstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap ofbeperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijkbeschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van degeldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeengebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begripheeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiekvoor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch nietvergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is debegripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij omvoorzieningen:- die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;- die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;- die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoalsdat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip“gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder q.Ad o.Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze tweebegrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijkverband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem,zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon alsde aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft dezemeerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op debestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeengebruikelijk zijn, is de wet gericht.Ad p.Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel vanuitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daaronderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: erhoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezienverstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie van de aanvrager hetbedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigenbijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing zijn.Ad q.Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan deinvoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzamelingbeleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele puntenaangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wetovergaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomen en is het begrip‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woningbewonen’.Ad r.De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder”noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over debesteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.Artikel 2. Reikwijdte.Artikel 2. lid 1.Ad a.Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten enaan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan,in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadiumverkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeborenis en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naarde stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dusredelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal deprognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder debenodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurendenoodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugvalopvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bijhet antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffendevoorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingenheeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, nietvoor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan eenberoep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kadervan de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welkeperiode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussenkortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn,wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is,bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.Ad b.Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectievemaatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordthierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nogtoereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in debeoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, dekosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaatzijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen diekostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe nietvoor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van eenvoorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is hetdenkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dusuiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge hetduidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te wordenaangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dande goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelente betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen hetbeleid.Ad c.Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individueleprobleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grondvan de wet.Artikel 2. lid 2.Ad a.Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvragervergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoevenniet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving(AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die isvastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van dezeverordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aardvan de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol,bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name diefinanciële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geenalgemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijktimmers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede tengevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldendebijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotselingoptredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder diehandicap immers ook niet gebeuren.Ad b.In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifiekebepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeentewoonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moetopgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar deaanvrager niet woonachtig is.Ad c.Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de verordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeldvoor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.Ad d.Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003.Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoendekwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijkebegrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallendat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop eenuitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatieafspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indienbijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere ofmeer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.Ad e.In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van eenbeperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden vanbeperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepalingbedoeld.Ad f. en g.In artikel 2 lid 2, onder f. en g. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder f.wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door deaanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft devoorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de teverstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadathet college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag eenaanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op deaanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen overde te treffen voorziening.Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnenuiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorzieningbeschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte vande aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woningelders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven,komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente eenafweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot verhuizenovergaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat deaanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt.In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woninganders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen ishet verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient deaanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebbenverkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatiewaarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan eenverhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekkenwoning.Onder g. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om eenvergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar isdat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid,dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verlorengaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijkte doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbarekeuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekerenwaarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bijbrand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op dezeverordening worden gedaan.Ad h.Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten en betrefteen andere voorliggende voorziening waarop men een beroep kan doen.Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.Artikel 3. Keuzevrijheid.De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorzieningde keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut.Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van eenpersoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprakeis van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget teverstrekken.Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid ombij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in dezeverordening, maar in het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam uitgewerkt.Artikel 4. Voorziening in naturaIn de praktijk is er sprake van zowel een relatie tussen gemeente en aanvrager middels eenbruikleenovereenkomst (bij trapliften) als ook van een relatie tussen aanvrager en leverancier middelseen bruikleenovereenkomst ( bij bijv rolstoelen en andere vervoersvoorzieningen).Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijkevoorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bijbeschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grondvan de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 vandeze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.Artikel 6. Persoonsgebonden budget.Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekendevoorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt danook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bijtoekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budgetmoet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan detegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers eenreferentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopstadequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag wordenvastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soortenvoorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit maatschappelijkeondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam, dat door het college moet worden vastgesteld.Het college bepaalt de omvang van een persoonsgebonden budget . Het zal immers gaan om eenveelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbijzullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling vandeze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam en de beleidsregels.Lid 3 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in detoekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van hetbudget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zichdat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.In lid 3 is eveneens neergelegd de algemene eis dat er een programma van eisen wordt vastgesteld,waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwervenvoorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan hetprogramma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekendebudget.Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of eenpersoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid dehoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wiemaatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt deraad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet.Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluitmaatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de AlgemeneMaatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuurstelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze afwijkende bedragen kunnen in het Besluitmaatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam worden opgenomen.Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden terondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeelopgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulpbij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip“voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulpbij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaardat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijngebracht.Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven datonder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij hethuishouden’ geïntroduceerd.Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordtgenoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veeladministratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen vandirect beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name vooreenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Het is aan eengemeente om te bezien of zij deze vorm van hulp bij het huishouden in hun verstrekkingenpakket wilopnemen.Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm vanpersoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in detoekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijnvoor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgbmoet de aanvrager zelf hulp inhuren.Artikel 9. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van eenalgemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. Inaanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge vanziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Nota bene:het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordtovergenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is weldegelijk mogelijk.Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordeningneergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishoudenhet probleem op adequate wijze kan oplossen.Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is,komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus insamenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening innatura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor eenpersoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluitmaatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam.Artikel 10. Gebruikelijke zorg.Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en inhoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen.Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren’90 van de vorige eeuw. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijkegebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In dedoor het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden metgebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij hethuishouden.Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden.In de AWBZ werd tot de invoering van de wet geïndiceerd in klassen. Klassen zijn te vergelijken metstandaardporties. Elke klasse is gekoppeld aan minimaal en een maximaal aantal uren per weekbinnen een vaste bandbreedte. Indien men bijvoorbeeld een indicatie heeft voor 1,5 uur hulp, wordtmen ingedeeld in klasse 1. Mocht de behoefte aan hulp van de aanvrager enigszins stijgen of dalenbinnen de bandbreedte van de toegekende klasse, dan hoeft daarvoor niet opnieuw geïndiceerd enbeschikt te worden. Voor de gemeente is dat een administratief voordeel, voor aanvragers ook.Materieel kan het voor aanvragers binnen de speelruimte van de klasse echter enigszins negatief ofpositief uitpakken, afhankelijk van de daadwerkelijk noodzakelijke uren zorg. Als die zorgbehoefte,uitgedrukt in uren, zich onderaan de bandbreedte bevindt, is men voordelig uit; is de behoefte aanuren gelegen vlak onder het plafond van de klasse, is het voordeel minder. Zolang de objectiefvastgestelde behoefte echter binnen de bandbreedte blijft, is er sprake van een toereikendevoorziening. Voor zover hulp bij het huishouden nodig is die klasse 6 overstijgt, is het mogelijkadditionele uren aan deze hoogste klasse toe te voegen. In het Besluit maatschappelijkeondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam wordt door het college jaarlijks het daarbijpassende uurbedrag vastgelegd.Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget.Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op artikel 11. Jaarlijkse vastlegging houdt verbandmet prijsindexering, zoals genoemd in artikel 38.Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.Artikel 13. Woonvoorzieningen.De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:Ad a. de algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om sneloplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aanklussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog teontwikkelen voorzieningen;Ad b. een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm vanfinanciële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of eendouchestoel;Ad c. het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding;Ad d. de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ookrechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van dewet.Ad lid 2.Hier wordt de mogelijkheid geboden aan het college om nadere regels te stellen over de vormen vanwoonvoorzieningen.Artikel 14. Primaat collectieve woonvoorzieningen en recht op individuelewoonvoorzieningen.In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemenevoorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wetrelevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichtingop het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65).Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moethet probleem middels een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorzieningin natura of een persoonsgebonden budget.Artikel 15. Soorten woonvoorzieningen.Ad a.Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten,indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reedsbewoonde woning . Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming inde verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook eenverhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleenbedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan metbouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren alslawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn dus niet van belang. Uitgangspunt vanhet gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepastewoningen in de gemeente.Ad b en c.Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, tercompensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met eenbeperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- ofwoontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsaneringi.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voorbaden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobielepatiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vormvan een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruikmogelijk is.Ad d.Een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie kan als zelfstandige en alsbijkomende voorziening worden verstrekt.Ad e.Ter overbrugging van een bepaalde periode kan tijdelijke huisvesting noodzakelijk zijn.Ad f.Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijkebeleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat teversmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte dieop basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kanworden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking inde vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen oftot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifiekenoodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaanom een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.Lid 2In navolging van de onder de Wvg bestaande mogelijkheid kan het college bepalen dat eenvergoeding kan worden gegeven aan een eigenaar van een huurwoning als deze de woning niet kanverhuren in verband met de daar aangebrachte voorzieningen.Artikel 16. Primaat van de verhuizing.Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor eenwoningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing konbieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van deregel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tothet hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dejurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaatsmoeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiëlegrenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat deoplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkendemedisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op dewoningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medischverantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan tepassen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijkebeleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent hettoepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.Artikel 17. Primaat van de losse woonunit.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan €20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn enSport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kostenvoor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen dieopnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan deinvestering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt inprincipe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in deconcrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels dezebepaling. Wel zullen de geldende eisen van welstand en het bestemmingsplan in acht moeten wordengenomen.Toepassing van artikel 19, lid 3 WRO kan een oplossing geven.Artikel 18. Uitsluitingen.Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningenwordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van deWet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aanwoonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in hetverstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijkeruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijkegebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardigemeerkosten kunnen worden meegenomen.Artikel 19. Hoofdverblijf.In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat degemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van dewet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezienhet feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningengehandicapten is beoogd.In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaaldegezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. Degemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting totcompensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geenbetrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemenvoor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente eenwoning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel20, onder b.Ad lid 2 t/m 5Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht opwoonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor hetzogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden.Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om deomvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit tebreiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 19.Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet.“Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van dewoonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin wordengemaximeerd, zie lid 4. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten werd hiervoor vaak wordt eenbedrag gehanteerd dat gelijk was aan het bedrag voor een verhuiskostenvergoeding.Artikel 20. Reikwijdte.Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussende ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningendie hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond vanartikel 20.Ad a.Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voorwoonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschiktewoning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeftvoornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maargewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijkereden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of hetaanvaarden van werk elders.Ad. b.Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoekennaar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschiktewoning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen”wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbarehandelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-,huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatiewaarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgenzicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen socialehuurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal degemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen.Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meestgeschikte woning.Ad c.Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu,worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt.Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de inde verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief,dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.Ad d.Onder d. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn alsalgemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aanverhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naareen kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reedszelfstandig wonen.Ad e.Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten dedoelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebbendus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden.Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werdenervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is menverhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wetvoorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door deCentrale Raad van Beroep is bevestigd.Artikel 21. Terugbetaling bij verkoop.De Verordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling.Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalenvan een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grondvan de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat deverkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan hetcollege om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordtgemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren vandeze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.Artikel 22. Vormen van te verstrekken voorzieningen.Ad a.De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer,zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast hetcollectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten vanscootermobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wet voorzieningengehandicapten gebeurde.Ad b.Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen, evenalsonder de Wet voorzieningen gehandicapten. In de beleidsregels c.q. het verstrekkingenbeleid wordtuitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.Ad c.Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is hetpersoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door hetcollege wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendamuitgewerkt.Ad lid 2.Hier wordt de mogelijkheid geboden aan het college om nadere regels te stellen over de vormen vanvervoersvoorzieningen.Artikel 23. Het recht op een algemene voorziening.Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie totde beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja inhoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolgevan een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan deWet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door tekijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens).Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is,heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus,men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hiermoet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten dewet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie deproblematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onderde wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niettherapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel eenvervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.Artikel 24. Het primaat van de collectieve vervoersvoorziening.Artikel 24 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele verstrekkingenzoals genoemd onder b. en c. van artikel 22. Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerkingkomen:a indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectievevervoersvoorziening of;b indien er geen algemene voorziening aanwezig is.Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeemverstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van deaanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de CentraleRaad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen dieslechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleencollectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.Ad lid 2.Hier wordt de mogelijkheid geboden aan het college om nadere regels te stellen over wie en onderwelke voorwaarden in aanmerking komen voor vervoersvoorzieningen.Artikel 25. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepbepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming invervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldendezorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of beziten gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeengebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijkgeacht.Artikel 26. Omvang in gebied en in kilometers.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen inhet kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan dezorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijkeondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken ofuit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder dewet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 26, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicaptengevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzonderingde bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wetvoorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen demogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen. Dezejurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer vande Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.Artikel 27. Diverse typen rolstoelvoorzieningen.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorievoorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maaraangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wetvoorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als deenige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van dewet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hieronder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Dezerolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordtniet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder dedoor de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel wordengebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is hetzittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen teverstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoendemogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, hetverplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond vande wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur enandere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en nietalgemeengebruikelijke zaken.Voor een sportrolstoel moet alleen een persoongebonden budget (voorheen forfaitaire bijdrage)worden verstrekt. Sportrolstoelen worden dus nog steeds niet in natura verstrekt. Het budget van hetPGB zal bepaald worden aan de hand van de gewenste dan wel te verstrekken sportrolstoel.Bij artikel 27 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorzieningte verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteelgebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoeweldat in de praktijk wel vaak gebeurde.Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maardan via een algemene rolstoelvoorziening. Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbijsoms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoelplaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via eenrolstoelpool waarop de betrokkene een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een grootaantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegenwel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen.De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b. en c. betreft hetde individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d. de sportrolstoel wordt genoemd.Ad lid 2.Hier wordt de mogelijkheid geboden aan het college om nadere regels te stellen over de vormen vanrolstoelvoorzieningen.Artikel 28. Incidenteel, danwel dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel.In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kankomen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vormvan een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittendverplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt alshulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voorhet verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvullingop dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteriaworden vastgelegd in de beleidsregels.Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsenin en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of alspersoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrektworden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder hetbegrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Andere sportvoorzieningenworden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleenvoor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.Artikel 29. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indiende AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één endezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is erook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten wordenverstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie“verblijf” (bijvoorbeeld een woonzorgcentrum) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bijeen voor die functie wél erkende instelling. Het “woonzorgcentrum met verpleegafdeling” is eenveelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”,maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie“verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juistomdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instellingworden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruikmaakt van de erkenning van de andere instelling.Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.Artikel 30. Gebruik aanvraagformulier.In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van eenbeschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekentdat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst eenaanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten datvanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel isbepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteldaanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gesteldeaanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. DeAlgemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van deaanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verderondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet isingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd.Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.Artikel 31. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a.van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijzewaarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied vanwonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “degemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens dezewet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op hetgebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepalingen toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op hetgebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (alsvallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop dewetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningenkrachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen.Artikel 32. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvragerop te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaatsen tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezendeskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.Het CIZ is het aangewezen adviesorgaan.Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemenebepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat indeze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijkvoorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en nietwerkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet nietgeregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van dewet echter onontbeerlijk zijn. Als adviseur is gekozen is voor het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).Advies wordt gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeldom te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopendop dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het momentvan de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerdwordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgangvan AWBZ en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordtvan eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel nietbekend is bij deze wet.Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder b., kan uiteraard alleen maar op basis vaneen medisch advies.Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; somskan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder datduidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderendeeffecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in hetbijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dathier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijdemogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom adviesgevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnenspelen.De bepaling in lid 3 spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, hetinkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag tekunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 32 lid 1 van dezeverordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel vangebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking wordengestroomlijnd.Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluitop de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvragerechter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het collegeniets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrechtbuiten behandeling te laten.Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeenterekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens(Wbp).Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICFclassificatievan de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomennaar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijkeuitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICFclassificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aanvoorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet BijzondereZiektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICFclassificatieafstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wetvergemakkelijken.Lid 5 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat debeschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behoudenen bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen meteen beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaalprobleem.Artikel 33. Samenhangende afstemming.In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welkewijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie vande aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijkezorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang tebezien. Evenals het genoemde in de toelichting op artikel 31 van deze verordening, gaat het hier naarzijn aard om uitvoeringsbeleid, vandaar de delegatie aan het college.Artikel 34. Wijzigingen in de situatie.Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zijvan invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.Artikel 35. Intrekking van een voorzieningDuidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband methet kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat dezevan invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaardenduidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende tewijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is hetbelangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aanhet college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechtetoegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking eeneventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkenezich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.Artikel 36. TerugvorderingDe wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om dezemogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is omvoorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd(voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Hetbesluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedtechter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bijterugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigdebetaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan degerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger isdan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagerebedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonderverplichte procureurstelling.Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaaktindien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewustverkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van eenvoorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdragebinnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting temaken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijkeprocedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van eenprocureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van eendeurwaarder.Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zesmaanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor dezeis verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbijde uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorzieningvoorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas danplaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 36 is dus niet van toepassing opwoningaanpassingen.Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.Artikel 37. Hardheidsclausule.Artikel 37 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken vande bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen.Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadelevan de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij dewoningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het vanbelang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend isdat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het puntstaat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn omeen langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadrukgemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwdworden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerkingdan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.Artikel 38. Indexering.Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerdeBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam te indexeren. Indexeringvoor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBSprijsindexcijfervoor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur zoals die op 22 juni2006 in de Tweede Kamer is behandeld bepaalt in artikel 4.5. lid 1 dat ook de bedragen van de eigenbijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bijministeriële regeling Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in de lokale verordeningtegelijkertijd hiermee door te voeren.Artikel 39. Evaluatie.Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Datbeleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in deverordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college isneergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdathet voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden totaanpassing van de verordening of van de beleidsregels.Eén keer in de 4 jaar, 1 jaar voorafgaande aan het beleidsplan, dient er een evaluatie plaats te vinden.Eventuele gewenste aanpassingen kunnen dan in het beleidsplan worden meegenomen. Nu heteerste beleidsplan slechts voor 2007 wordt vastgesteld en het volgende beleidsplan voor 2008 tot enmet 2011 gaat gelden is één en ander zo opgenomen.Er vindt namelijk een evaluatie plaats in 2011 over 2007 tot en met 2010, terwijl de voorbereiding envaststelling van het beleidsplan 2012 tot en met 2015 ook in 2011 plaatsvindt.Verder zal er jaarlijks een verslag moeten worden uitgebracht. Op grond van beide documenten kande verordening zo nodig worden aangepast.Artikelen 40. en 41. Inwerkingtreding en citeertitel.Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.