Nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Veere 2026

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2026

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Veere 2026

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere,

Gelet op de artikelen 6, 10, 11, 12, 13, 18, 25, 29, 30, 44, 46, 48, 53, 56, 60 en 69 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2026;

Besluit:

Vast te stellen de navolgende Nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Veere 2026:

Overwegende dat:

Dat de Jeugdwet per 1 januari 2015 in werking is getreden;

Dat het beoogd maatschappelijk doel van de Jeugdwet is dat jeugdigen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving;

Dat met de Jeugdwet wordt beoogd de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving te versterken;

Dat een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, vroegsignalering en zo nodig (zware) gespecialiseerde zorg en kinderbeschermingsmaatregelen en maatregelen van de jeugdreclassering bijdragen aan het beoogd maatschappelijk doel;

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 eveneens op 1 januari 2015 in werking is getreden. Uitgangspunt van de wet is dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht ook van inwoners dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan.

Deze nadruk op de eigen verantwoordelijkheid is terug te vinden in artikel 2.3.5 van de wet.

Inwoners die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen kunnen een beroep doen op ondersteuning door de gemeenten.

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Veere 2024 het kader voor het lokale beleid is vastgesteld. Deze nadere regels zijn opgesteld als uitwerking van de verordening. Op deze manier wordt transparant op welke manier er uitvoering wordt gegeven van de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp in de praktijk.

Hoofdstuk 1 nadere regels jeugdhulp

Paragraaf 1- Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp of de Algemene wet bestuursrecht.

Overige begripsomschrijvingen:

• SLT: sterk lokaal team

• Verordening: verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Veere 2026

Paragraaf 2- Toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 2. Start van de aanvraagprocedure

  • 1.

    Wanneer een jeugdige en/of de ouders een hulpvraag hebben, kunnen zij zich rechtstreeks wenden tot een vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening zoals beschreven in artikel 6 van de verordening, het gemeentelijk toegangsteam of het sterk lokaal team.

  • 2.

    Indien na een korte verkenning van de vraag blijkt dat de jeugdige en/of de ouders met de gegeven informatie en advies het ondervonden probleem zelf op kunnen lossen of zich kunnen wenden tot een vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening, stopt de aanvraagprocedure en wordt geen informatie bewaard over de jeugdige en/of de ouders.

  • 3.

    Indien verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, volgt een afspraak met de consulent. In dit gesprek krijgen jeugdigen en de ouders informatie over:

    a. De mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning die gratis inzetbaar is;

    b. De mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan / familiegroepsplan, na de start van de aanvraagprocedure;

    c. De identificatieplicht;

    d. De verwerking van persoonsgegevens;

    e. Een eventuele wachttijd;

    f. De mogelijkheid om een persoonsgebonden budget aan te vragen.

  • 4.

    Een hulpvraag kan rechtstreeks bij het college worden gemeld zonder gesprek zoals bedoeld in lid 3 als sprake is van bloedspoed, een veiligheidsrisico of als hiervoor een dringende reden bestaat. Hier is sprake van wanneer een jeugdige niet structureel kan rekenen op een volwassene die voorziet in zijn basale fysieke en emotionele behoefte, die hem beschermt tegen gevaar en die daarin continuïteit en voorspelbaarheid biedt.

Artikel 3. Het gesprek

  • 1.

    Na de aanvraag volgt een afspraak voor een gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders en de consulent. Hierbij is het uitgangspunt dat zowel ouders als jeugdige gehoord worden. Bij het gesprek kan een onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn.

  • 2.

    Bij het gesprek zoals in het eerste lid beschreven is/zijn in ieder geval aanwezig:

    a. Voor een jeugdige tot 12 jaar de ouder(s) en de jeugdige voor zover deze hiertoe in staat is;

    b. Voor een jeugdige tussen 12 en 16 jaar de jeugdige en de ouder(s);

    c. Voor een jeugdige vanaf 16 jaar de jeugdige zelf.

  • 3.

    Het college stemt de jeugdhulp waaraan de jeugdige en/of ouder(s) behoefte hebben ten minste af op het aanbod van activiteiten, diensten of middelen op grond van:

    a. de Leerplichtwet;

    b. de onderwijswetten;

    c. de Participatiewet;

    d. de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    e. de Wet inburgering 2021;

    f. de Wet kinderopvang;

    g. de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    h. de Wet publieke gezondheid;

    i. de Wet tijdelijk huisverbod; en

    j. de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg,

    zodat deze zo veel mogelijk op elkaar aansluiten en ondersteunt de jeugdige en/of ouder(s) actief bij het verkrijgen van toegang tot de andere voorziening(en) of bij behoud van de continuïteit van hulp op grond van de benodigde hulp.

  • 4.

    De jeugdige en/of ouders kunnen een familiegroepsplan inbrengen als input voor het gesprek op grond van artikel 2.1 sub g van de wet.

  • 5.

    De consulent maakt een verslag van het gesprek. Dit verslag is onderdeel van het ondersteuningsplan.

Artikel 4. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Het college en/of de aangewezen consulent verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie. Het college en/of de aangewezen consulent maakt vervolgens, indien noodzakelijk, zo spoedig mogelijk met de jeugdige en/of zijn ouders een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    De jeugdige en/of zijn ouders verschaffen voorafgaand aan het gesprek alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college, en/of de aangewezen consulent, voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3.

    Het college en/of de aangewezen consulent informeert, de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Het college en/of de aangewezen consulent kan gemotiveerd afzien van een gesprek, tenzij de jeugdige en/of zijn ouders aangeven een gesprek te willen

  • 5.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of de ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 6.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan/persoonlijk plan hebben opgesteld, betrekt de consulent dat bij het onderzoek.

  • 7.

    Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van hetgeen is opgenomen in artikel 11 van de verordening.

  • 8.

    De bevindingen uit het onderzoek worden vastgelegd in een ondersteuningsplan. De jeugdige en/of zijn ouders krijgen de mogelijkheid om binnen twee weken op het ondersteuningsplan te reageren door middel van het aanleveren van correcties en/of aanvullingen. Onjuistheden en feiten worden aangepast, opmerkingen en meningen komen niet in de plaats, maar worden aan het verslag toegevoegd.

  • 9.

    In spoedeisende gevallen kan het college afwijken van het opstellen van een ondersteuningsplan.

Artikel 5. Het ondersteuningsplan

  • 1.

    Binnen 10 werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de jeugdige of de ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of de ouders worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

  • 2.

    De jeugdige en/of zijn ouders tekenen het ondersteuningsplan voor gezien maar niet akkoord of akkoord en zorgen ervoor dat een getekend exemplaar binnen 10 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon, waarmee hij het gesprek heeft gevoerd. Als de jeugdige en/of zijn ouders tekenen voor akkoord of gezien maar niet akkoord, kunnen zij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom zij niet akkoord zijn.

  • 3.

    In het verslag is verder opgenomen:

    a. De ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of de ouders en de beoogde doelen en resultaten. De resultaten zijn specifiek beschreven, meetbaar en binnen afzienbare tijd haalbaar.

    b. Afspraken over het moment en de wijze waarop de resultaten van de jeugdhulp met de jeugdige en/of de ouders, het gemeentelijk toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder geëvalueerd worden.

Artikel 6. Identificatie

Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en de ouders vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    a. Een door het college vastgesteld aanvraagformulier of;

    b. Een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 5 van deze regeling.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen acht weken in de zin van hetgeen is opgenomen in het eerste lid onder a en 10 werkdagen in de zin van hetgeen is opgenomen in het eerste lid onder b na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 8. Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

  • 1.

    Het college zet geen individuele voorziening op grond van de Jeugdwet in, indien een (mogelijke) voorziening op grond van een andere wettelijke regeling voorrang heeft en daadwerkelijk kan worden ingezet. Voorbeelden van wetgeving die voorrang hebben op de Jeugdwet zijn: de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw).

  • 2.

    De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wet passend onderwijs is als volgt geregeld:

    a. Ondersteuning gericht op het doorlopen van het onderwijsprogramma dat primair gericht is op het leerproces, het behalen van onderwijsdoelen of om de jeugdige verder te helpen in de onderwijsontwikkeling, valt niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet.

    b. Als een jeugdige recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet passend onderwijs is deze wet voorliggend op de Jeugdwet en hoeft het college geen voorziening te treffen op grond van de Jeugdwet. Voorbeelden van ondersteuning vanuit de Wet passend onderwijs zijn educatieve dagbesteding en onderwijszorgarrangementen.

    c. Als de ondersteuning zoals beschreven onder a en b mogelijk ook een bijdrage levert aan de ontwikkeling op andere leefgebieden, is de gemeente niet verantwoordelijk voor die ondersteuning.

    d. Als een jeugdige voor het behalen van onderwijsdoelen begeleiding en/of persoonlijke verzorging nodig heeft op school in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen, valt de ondersteuning onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet. Daarbij zijn algemene voorzieningen voorliggend op individuele voorzieningen.

    e. Als op basis van wettelijke bepalingen onduidelijk is of de hulpvraag valt onder de Wet passend onderwijs of onder de Jeugdwet, dan rust op het college een inspanningsverplichting om in samenwerking met het onderwijs met behulp van het perspectiefplan of het onderwijs ontwikkelperspectiefplan tot een passende oplossing te komen voor de hulpvraag.

  • 3.

    Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door medewerkers van de opvang kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, en de begeleiding niet valt onder de door de zorgverzekeraar vergoede kosten voor verpleging en verzorging, dan kan een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet aan de orde zijn.

Paragraaf 3- Nadere regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 9. Aanvullende bepalingen voor een pgb

  • 1.

    Het college maakt geen gebruik van een verantwoordingsvrij bedrag.

  • 2.

    Voor budgethouders met meerdere PGB’s is schuiven tussen verschillende PGB budgetten niet toegestaan, tenzij hierover schriftelijke afspraken zijn gemaakt met het college.

  • 3.

    De budgethouder en/of diens vertegenwoordiger komt met de zorgverlener een zorgovereenkomst overeen.

  • 4.

    De toetsing van de zorgovereenkomst op arbeidsrechtelijke zaken wordt uitgevoerd door de SVB. De gemeente is verantwoordelijk voor de goedkeuring van de zorgovereenkomst. Daarbij worden zowel de inhoud als de financiën beoordeeld.

  • 5.

    Een PGB mag alleen na schriftelijke toestemming van het college besteed worden in het buitenland.

  • 6.

    Een voorziening verstrekt in de vorm van een pgb (informeel en professioneel) kan samenlopen met een voorziening verstrekt in de vorm van zorg in natura. Samenloop pgb (door een professionele zorgverlener) en zorg in natura is niet mogelijk in geval van toekenning hoog specialistische voorziening.

Artikel 10. Budgetplan

Aanvullend op de verordening, artikel 18, beschrijft de pgb-houder in het budgetplan ook:

  • a.

    Hoe de in te kopen hulp, een oplossing biedt voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige en/of ouder;

  • b.

    Wat de doelen van de hulp zijn, welke activiteiten er plaatsvinden en wanneer er evaluatiemomenten van de hulp zijn;

  • c.

    De activiteiten dienen aan de doelen verbonden te zijn en inzichtelijk moet zijn wie wat in die activiteiten kan doen (gezin, sociaal netwerk, school, algemene voorziening) en voor welke activiteiten een individuele voorziening nodig is;

  • d.

    Deze activiteiten worden vervolgens in uren per week uitgedrukt;

  • e.

    Als de activiteiten een relatie hebben met een behandeling, dan moet duidelijk omschreven zijn hoe de inzet van professionele ondersteuning en sociaal netwerk gecombineerd zijn.

Artikel 11. Aanvullende Kwaliteitscriteria

Voor formele aanbieders van jeugdhulp die betaald worden uit een pgb, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

  • a.

    Professionele (formele) aanbieders van jeugdhulp (zie artikel 20 van de verordening) die in Nederland gevestigd zijn, en betaald worden uit een pgb, dienen aan de eisen te voldoen zoals beschreven in het kwaliteitskader Jeugd (toepassing verantwoorde werktoedeling in de praktijk);

  • b.

    Indien de professionele aanbieder van jeugdhulp die betaald wordt uit een pgb, niet in Nederland gevestigd is, dient de pgb-houder in het budgetplan aan te tonen hoe een vergelijkbare kwaliteitstandaard bereikt wordt, als beschreven in het kwaliteitskader Jeugd;

  • c.

    Bij de beoordeling van het budgetplan, controleert de gemeente of de aanbieder bekend is bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Is dit niet het geval, dan meldt de gemeente deze aanbieder bij de inspectie aan.

Paragraaf 4 Nadere regels met betrekking tot vervoer

Artikel 12. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een schriftelijke aanvraag indienen voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding, indien zij in aanmerking willen komen voor een individuele vervoersvoorziening.

  • 2.

    De aanvraag voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding wordt zo mogelijk samen gedaan met de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • 3.

    Het college kan een formulier aanmerken als aanvraag als de zorgaanbieder in overleg met de jeugdige of zijn ouders dat op het formulier hebben aangegeven en het formulier is voorzien van een dagtekening, van de naam, Burgerservicenummer en geboortedatum van de jeugdige.

Artikel 13. Criteria vervoersvoorziening/vergoeding

Een vervoersvoorziening wordt toegekend wanneer:

  • a.

    Het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp, en;

  • b.

    Het voor de jeugdige en/of zijn ouders niet mogelijk is om op eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid (al dan niet gedeeltelijk en/of met behulp van het eigen netwerk) het vervoer te organiseren, en;

  • c.

    Er geen andere wettelijke regeling/voorziening is waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening, en;

  • d.

    Er geen passende jeugdhulpvoorziening op kortere afstand beschikbaar is, en;

  • e.

    De minimale afstand tot de jeugdhulpvoorziening meer dan 10 kilometer bedraagt; alles daaronder wordt gezien als verantwoordelijkheid van ouders en wordt van hun verwacht dat zij dit zelf regelen.

Artikel 14. Toekenning vervoersvoorziening/vergoeding

  • 1.

    Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding.

  • 2.

    Het college kan bij de afwegingen over de toekenning van een vervoersvraag de mogelijkheden betrekken die er voor een jeugdige zijn om zelfstandig te leren reizen.

Artikel 15. Passende vervoersvoorziening

  • 1.

    Als aan de criteria onder artikel 13 is voldaan bepaalt het college in overleg met de ouders welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) het meest passend is.

  • 1.

    2. De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:

    a. Een vergoeding voor openbaar vervoer indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

    b. Een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken of indien de jeugdige zelf kan leren reizen met openbaar vervoer;

    c. Aansluiting bij reeds bestaande vervoersbewegingen in het kader van de Wmo en/of leerlingenvervoer binnen (aanvullende) afspraken met het betreffende vervoersbedrijf voor zover dit mogelijk blijkt na onderzoek van de gemeente;

    d. Kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van een vastgesteld tarief: €0,23 per km, van toepassing op het aantal km bij meer dan 10 km enkele reis;

    e. Vervoer dat de zorgaanbieder regelt;

    f. Aangepast vervoer (taxivervoer) indien voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren.

Paragraaf 5 - Nadere regels voorliggende voorzieningen zwemcertificaat A of zwemdiploma A

Artikel 16. Begripsbepalingen

  • 1.

    Zwemdiploma A: Nationaal zwemdiploma A.

  • 2.

    Zwemcertificaat A: Nationaal zwemcertificaat A: wordt uitgereikt aan mensen met een (tijdelijke) beperking die één of meerdere examenonderdelen van zwemdiploma A niet kunnen halen en daardoor niet in staat zijn om volledig zwemveilig en zelfstandig mee te doen aan activiteiten in en rondom het water.

  • 3.

    Zwemles in groepsverband: zwemles in groepen vanaf 2 personen begeleid door één of meerdere instructeurs bedoeld om Nationaal zwemdiploma A of zwemcertificaat A te halen.

Artikel 17. Voorliggende voorzieningen

In de regio zijn zwemlessen georganiseerd voor kinderen met een beperking. Deze worden als voorliggend gezien. Deze lijst is niet uitputtend:

• Zwemles op de eigen bijzondere basisschool.

• Zwemplus op de Sprienke voor kinderen met een bewegingsachterstand of bewegingsbeperking.

• Zwemplus bij Omnium voor kinderen met een beperking.

• Zwemles voor kinderen van Springtij in Vlissingen.

Artikel 18. aanvullende criteria jeugdhulp voor het behalen van zwemdiploma A of zwemcertificaat A

  • 1.

    1. Als zwemles in groepsverband niet voldoende is om zwemdiploma A te halen, beoordeelt het college of de jeugdige of zijn ouders in aanmerking komen voor jeugdhulp. Na ontvangst van de aanvraag beoordeelt het college:

    a. Wat de hulpvraag is.

    b. Of er bij de jeugdige sprake is van opgroei en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waardoor de jeugdige niet in staat is om door zwemles in groepsverband zwemdiploma A te halen. De ouders hebben hierbij een inlichtingenplicht en een medewerkingsplicht. Het is in eerste instantie aan de ouder om aan te tonen dat de jeugdige, door opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of een stoornis, niet in staat is om zwemdiploma A te halen door zwemles in groepsverband. Als door de ouder onvoldoende is aangetoond dat de jeugdige door zwemles in groepsverband niet in staat is om zwemdiploma A te halen, onderzoekt het college dit. Als het college niet beschikt over deskundigheid om te beoordelen of de jeugdige in staat is om door zwemles in groepsverband zwemdiploma A te halen, schakelt zij hierbij een deskundige in.

    c. Indien is vastgesteld dat bij de jeugdige sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen, waardoor de jeugdige niet in staat is om door zwemles in groepsverband zwemdiploma A te halen beoordeelt het college welke hulp nodig is om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn om maatschappelijk te participeren. Hierbij wordt beoordeeld of en welke hulp nodig is om zwemdiploma A of zwemcertificaat A te halen, zo nodig door inschakeling van een deskundige.

  • 2.

    Het college onderzoekt de aanvraag overeenkomstig de artikelen 11 tot en met 13 uit de verordening. Het college beoordeelt of door de jeugdige of de ouder aanspraak gemaakt kan worden op zwemles in groepsverband met als doel om zwemcertificaat A te halen. Het college neemt als uitgangspunt dat een zwemcertificaat A voldoende is om zwemvaardig te zijn. Als door middel van zwemles in groepsverband zwemcertificaat A behaald kan worden, bestaat er geen recht op jeugdhulp omdat de jeugdige of de ouder aanspraak kan maken op een algemene voorziening.

  • 3.

    Bij het bepalen van de goedkoopste passende voorziening wordt er rekening mee gehouden dat de ouder in eerste instantie zelf verantwoordelijk is om de zwemles van de jeugdige te bekostigen. De hoogte van de jeugdhulp bedraagt daarom de kosten voor extra begeleiding te verminderen met de kosten van zwemles in groepsverband.

  • 4.

    Het college controleert de kwaliteit van de jeugdhulp die wordt aangeboden in natura of in de vorm van pgb. Hoofdstuk 4 van de wet en de artikelen 21 en 30 tot en met 33 van de verordening zijn daarom van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 6- Beoordeling (boven) gebruikelijke hulp en eigen kracht

Artikel 19. Beoordelingskader

Het college hanteert in aansluiting op artikel 13 van de verordening een richtlijn. De richtlijn is toegevoegd aan deze nadere regels als bijlage 1.

Paragraaf 7- Nadere regels met betrekking tot niet vrij-toegankelijke voorzieningen

Artikel 20. Beoordeling bij vermoeden van ernstige dyslexie (ED)

  • 1.

    Voor de inzet van ernstige dyslexie (ED) zorg geldt een toelatingsprocedure die is afgestemd met het onderwijs en de jeugdhulpaanbieders.

  • 2.

    ED-zorg is alleen mogelijk, indien de jeugdige aan de volgende eisen voldoet:

    a. De jeugdige volgt primair onderwijs, en;

    b. De jeugdige is 7 jaar of ouder, en;

    c. De behandeling is voor de 13e verjaardag gestart, en;

    d. Er is voldaan aan de toegangscriteria. Dit houdt in dat de school een leerling dossier heeft opgesteld waaruit blijkt dat het dyslexieprotocol is doorlopen en dat er een toestemmingsverklaring is van de ouder(s) en of gemachtigde om dit dossier door te geleiden naar de Toegang dyslexie.

  • 3.

    Toegang Dyslexie beoordeelt of aan bovenstaande eisen is voldaan. Indien het leerling dossier niet voldoet aan de eisen van het landelijk protocol “Dyslexie Prognose en behandeling 3.0” dan maakt Toegang Dyslexie hiervan melding aan de school van de jeugdige en ouders.

  • 4.

    De gemeente stuurt een brief naar de ouder(s) met een afwijzing voor de inzet van ED-zorg, als er niet aan de gestelde eisen in lid 2 wordt voldaan. In de brief is een bezwaarclausule opgenomen, zodat de ouders bezwaar kunnen aantekenen.

Artikel 21. Persoonlijke verzorging

  • 1.

    Persoonlijke verzorging betreft begeleiding die de jeugdige van 0-18 jaar nodig heeft bij zelfzorgactiviteiten, zoals gespecifieerd in de Jeugdwet.

  • 2.

    Het college hanteert voor persoonlijke verzorging aan de jeugdige in de thuissituatie de richtlijn met normtijden in bijlage 2 van deze nadere regels.

  • 3.

    Het college hanteert de volgende uitzonderingen bij persoonlijke verzorging:

    a. Als gebruikelijke persoonlijke verzorging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijk zorg moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een individuele voorziening worden toegekend. Bij zorghandelingen tijdens de kinderopvang of tijdens het onderwijs, is sprake van persoonlijke verzorging als het gaat om handelingen die organisaties voor kinderopvang of onderwijs normaal niet bieden.

    b. Als een kind van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder / verzorger verwacht het college geen bijdrage van de ouders.

  • 4.

    Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang: de reguliere opvang/zorg die instanties voor kinderopvang bieden is gebruikelijk zorg. Alleen voor de zorg die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg is er aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

  • 5.

    Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs: de school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp kan geen individuele voorziening worden ingezet. Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijk zorg op school te leveren. Deze hulp kan dus worden toegekend. De onderwijsregelgeving is voorliggend op een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet tijdens schooltijd.

Artikel 22. Ambulante behandeling

  • 1.

    Ambulante behandeling wordt alleen verstrekt voor de behandeling van:

    a. ontwikkelingsproblematiek; of

    b. problematiek in relatie tot een (licht) verstandelijke beperking; of

    c. psychische dan wel psychiatrische problematiek; of

    d. ernstige dyslexie (ED).

  • 2.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub a en b genoemde problematieken is gericht op het herstellen of het op gang brengen van een ernstig vastgelopen of verstoorde ontwikkeling en het versterken van de opvoedingskracht van het gezin, en wordt alleen verstrekt met als doel:

    a. de zelfredzaamheid van de jeugdige en zijn gezin te bevorderen en/of

    b. het adequaat functioneren van de jeugdige in de maatschappij op relevante leefgebieden te versterken; en/of

    c. inzicht in en acceptatie van mogelijk blijvende problematiek te verkrijgen.

  • 3.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub c genoemde problematieken is gericht op het aanpakken, herstellen, opheffen of stabiliseren van psychische of psychiatrische aandoeningen bij jeugdigen, en wordt alleen verstrekt als sprake is van een DSM-benoemde stoornis of sterk een vermoeden daarvan.

  • 4.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub d genoemde problematiek is gericht op het aanpakken, herstellen, opheffen of stabiliseren van leerachterstanden die veroorzaakt worden door ernstige dyslexie, en heeft als doel het behalen van een functioneel niveau van technisch lezen en spellen. Ambulant behandeling ernstige dyslexie wordt alleen verstrekt als:

    a. onderzoek het bestaan van ernstige dyslexie aantoont; en

    b. deze problematiek leidt dan wel redelijkerwijs kan leiden tot een significante leerachterstand; en

    c. de op grond van de Wet passend onderwijs verleende ondersteuning aantoonbaar ontoereikend is.

  • 5.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub a tot en met c genoemde problematieken gedurende onderwijstijd vind alleen plaats:

    a. als de jeugdige een vrijstelling van onderwijs heeft in de zin van art. 5 Leerplichtwet 1969; of

    b. als hierover afstemming heeft plaatsgevonden tussen de jeugdige en/of zijn ouders, het regionaal bureau leerplicht, het samenwerkingsverband passend onderwijs van de school waar de jeugdige staat ingeschreven en het college, mits de behandeling gericht is op het kunnen of kunnen blijven volgen van onderwijs.

Artikel 23. Vaktherapie

  • 1.

    1. Vaktherapie is een non-verbale behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren. Vaktherapie is de overkoepelende naam voor de volgende vaktherapeutische disciplines:

    a. Beeldende therapie;

    b. Danstherapie

    c. Dramatherapie;

    d. Muziektherapie;

    e. Psychomotorische therapie;

    f. Psychomotorische kindertherapie;

    g. Speltherapie.

  • 2.

    Vaktherapie wordt uitgevoerd door een vaktherapeut. Dat is een professional die een erkende opleiding op hbo-/masterniveau voor vaktherapie heeft volbracht. Een erkende opleiding is een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie geaccrediteerde opleiding.

  • 3.

    Vaktherapie kan alleen worden ingezet vanuit de wet als naar het oordeel van het college of andere wettelijke verwijzer sprake is van een noodzakelijke bijdrage aan de jeugdhulp en als er geen alternatief beschikbaar is.

  • 4.

    De behandelaar van een jeugdhulpaanbieder of medewerker van het (sterke) lokale team/de toegang moet advies geven over vaktherapie als een noodzakelijk onderdeel van de totale behandeling.

  • 5.

    Vaktherapie kan alleen worden ingezet onder verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar.

  • 6.

    Als de ouder(s) aanvullend verzekerd zijn, dan moet het aantal uren behandeling dat via de zorgverzekering wordt vergoed worden afgetrokken van de maximale inzet.

Artikel 24. Begeleiding bij het dagelijkse leven

  • 1.

    Begeleiding bij het dagelijkse leven wordt verstrekt als individuele begeleiding of als groepsbegeleiding.

    a. Individuele begeleiding wordt in één op één contact aangeboden aan de jeugdige en het gezin.

    b. Groepsbegeleiding wordt aangeboden in groepsverband. De groepsgrootte betreft het maximaal aantal jeugdigen per groep dat voor de jeugdige gezien zijn problematiek hanteerbaar is.

  • 2.

    Begeleiding bij het dagelijkse leven is gericht op het bevorderen, het behouden of het compenseren van zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van jeugdigen met ernstige opgroeiproblematiek, een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking dan wel een psychiatrische of somatische aandoening. Begeleiding bij het dagelijkse leven heeft als doel:

    a. De jeugdige en het gezin in staat te stellen om dagelijkse handelingen en vaardigheden uit te voeren, hier regie op te voeren, en waar relevant de geboden hulp en ondersteuning effectief te coördineren.

    b. Het gezin in staat te stellen om de jeugdige de juiste ondersteuning te geven en om nieuwe vaardigheden verder zelfstandig te ontwikkelen.

    c. De veiligheid van de jeugdige te borgen.

  • 3.

    Begeleiding bij het dagelijkse leven wordt alleen verstrekt ter stabilisatie en ondersteuning. Begeleiding bij het dagelijkse leven wordt voorts alleen verstrekt:

    a. Voor de jeugdige en het gezin voor wie de in lid 2 vermelde doelen als gevolg van een ernstig gebrek aan zelfredzaamheid of verlies aan regie bij het opgroeien en opvoeden niet zelfstandig haalbaar zijn; en

    b. Als de ondersteuning daarin, vanuit het eigen netwerk niet toereikend is; en

    c. Als dagbesteding zoals bedoeld in art. 25 niet passend is.

  • 4.

    Individuele begeleiding zoals bedoeld in lid 1 sub a wordt voorts alleen vertrekt als groepsbegeleiding zoals bedoeld in lid 1 sub b gezien de problematiek van de jeugdige niet passend is.

  • 5.

    De leden 1 t/m 4 van dit artikel gelden niet ten aanzien van begeleiding bij het behalen van zwemdiploma A of zwemcertificaat A, want hiervoor zijn de artikelen 16 tot en met 18 van deze nadere regels van toepassing.

Artikel 25. Dagbesteding en logeeropvang (respijtzorg)

  • 1.

    Dagbesteding is gericht op het bieden van een zinvolle invulling van en structuur aan de dag voor jeugdigen met ernstige opgroeiproblematiek, met een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking en/of met een psychiatrische of somatische aandoening, en ondersteund in het zo lang mogelijk behouden van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

  • 2.

    Dagbesteding wordt verstrekt ter ontlasting van het gezinssysteem, waar dit door de problematiek van de jeugdige in het eigen netwerk én binnen overige voorzieningen of de vrij-toegankelijke jeugdhulp onvoldoende lukt.

  • 3.

    Dagbesteding wordt verstrekt buiten schooltijden, in weekenden, en tijdens schoolvakanties en andere schoolvrije dagen. Dagbesteding wordt niet verstrekt gedurende onderwijstijd, tenzij de jeugdige een definitieve vrijstelling van onderwijs heeft in de zin van art. 5 Leerplichtwet 1969.

  • 4.

    Logeeropvang is gericht op ontlasting van het gezinssysteem van de jeugdige wanneer het nodig is dat de jongere naast de dagbesteding ook op sommige avonden en nachten op een locatie, niet zijnde de thuislocatie, verblijft. Logeeropvang wordt alleen verstrekt in aanvulling op dagbesteding zoals bedoeld in lid 1.

Artikel 26. Verblijfszorg

  • 1.

    Verblijfszorg is gericht op de behandeling van opvoed- of gedragsproblematiek, psychische / psychiatrische problematiek en/of problematiek van jeugdigen met een verstandelijke beperking.

  • 2.

    Verblijfszorg wordt dag en nacht (24-uursvoorziening) aangeboden buiten de eigen omgeving van de jongere op een locatie waar hij passende hulpverlening en/of behandeling krijgt aangeboden.

  • 3.

    Verblijfszorg wordt verstrekt op vrijwillige of gedwongen basis.

  • 4.

    Verblijfszorg kan gericht zijn op een of meerdere van de in artikel 22 lid 1 genoemde doelstellingen.

Artikel 27. JeugdzorgPlus

  • 1.

    JeugdzorgPlus is gericht op de intensieve behandeling van jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek.

  • 2.

    De vrijheden van de jeugdige kunnen voor de behandeling zoals genoemd in lid 1 worden ingeperkt, om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de hulp die hij nodig heeft.

  • 3.

    JeugdzorgPlus wordt dag en nacht (24 uurs-voorziening) aangeboden buiten de eigen omgeving van de jongere op een locatie waar hij passende hulpverlening en/of behandeling krijgt aangeboden.

  • 4.

    JeugdzorgPlus wordt verstrekt op vrijwillige basis.

  • 5.

    JeugdzorgPlus kan gericht zijn op een of meerdere van de in artikel 22 lid 1 sub cgenoemde doelstellingen.

Artikel 28. Pleegzorg

  • 1.

    Pleegzorg is gericht op het bieden van een vervangende opvoed- of behandelomgeving waarbij de jeugdige geplaatst wordt in een vervangende gezinssituatie. Dit kan een pleeggezin of gezinshuis zijn.

  • 2.

    Pleegzorg wordt verstrekt als de ouders tijdelijk of permanent pedagogisch onmachtig zijn om veiligheidsrisico’s veroorzaakt door kind-eigen of gezinsproblematiek weg te nemen.

  • 3.

    Pleegzorg kan gericht zijn op een of meerdere van de in artikel 19 lid 1 genoemde doelstellingen.

  • 4.

    Verlengde pleegzorg wordt ingezet als de jeugdige ook na het 18e levensjaar bij/in het pleeggezin of gezinshuis wil blijven wonen.

Artikel 29. Crisiszorg

  • 1.

    Crisiszorg is gericht op het bieden van kortdurende (verblijfs)zorg als sprake is van een crisissituatie.

  • 2.

    Crisiszorg wordt alleen verstrekt voor veiligheid zoals bedoeld in art. 22 lid 1 sub c en ter stabilisatie zoals bedoeld in sub b.

  • 3.

    Crisiszorg wordt zowel verstrekt als verblijfszorg en als ambulante jeugdhulp.

Paragraaf 8 - Overige bepalingen

Artikel 30. Duur beschikking jeugdhulp

  • 1.

    Voor jeugdhulp is het uitgangspunt een beschikkingsduur van maximaal 1 jaar, omdat een jeugdige opgroeit en ontwikkelt waardoor de situatie verandert. Een uitzondering hierop is mogelijk als uit zorgvuldige onderzoek blijkt dat een jaarlijkse verlenging niet noodzakelijk is of ongewenst is. Dit motiveert de gemeente in het ondersteuningsplan en wordt vermeld in de beschikking. Ook een kortere beschikkingsduur dan 1 jaar is mogelijk op basis van de leer- of behandeldoelen die zijn opgenomen in het ondersteuningsplan en waarbij eerder dan een jaar al resultaat behaald kan worden.

  • 2.

    Drie maanden voordat de beschikking afloopt wordt de ingezette jeugdhulp geëvalueerd. De jeugdige en/of ouder(s) wenden zich tijdig tot de toegang voor een evaluatie.

  • 3.

    De jeugdhulpaanbieder maakt een evaluatieverslag. De jeugdige en/of ouder(s) dienen dit verslag in bij de toegang voor de evaluatie. De consulent van de toegang kan daarnaast de jeugdige en of ouder(s) verzoeken nadere informatie in te dienen voor de evaluatie.

Hoofdstuk 2 nadere regels maatschappelijke ondersteuning

Paragraaf 1- Algemene bepalingen

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Veere 2026 of de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 31. Definities

• Verordening: de verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Veere 2026

• Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Paragraaf 2- Toegang maatschappelijke ondersteuning

Artikel 32. Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een hulpvraag aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de hulpvraag.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding en wijst de cliënt op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning is onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. De cliënt bepaalt of en wie hij als cliëntondersteuner wil.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

Artikel 33. Onderzoek en gesprek

  • 1.

    In aanvulling op artikel 44 van de verordening gaat het college ervan uit dat zelfredzaamheid en participatie in de samenleving een verantwoordelijkheid is dat elk individu heeft. Vanuit de gedachte dat de cliënt een inspanningsverplichting heeft om de eigen situatie te verbeteren, wordt beoordeeld wat de cliënt zelf nog kan, zo nodig met hulp van zijn sociale netwerk, mantelzorg, algemeen gebruikelijke dan wel algemene voorzieningen.

  • 2.

    Mocht dit alles niet leiden tot compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, dan wordt tenslotte beoordeeld in hoeverre een maatwerkvoorziening een zodanig passende bijdrage kan leveren dat de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid, participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

  • 3.

    Na de melding volgt een afspraak (in beginsel in de thuissituatie van de cliënt) voor een gesprek tussen de inwoner en de consulent. Bij het gesprek kan een onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn.

  • 4.

    Als de cliënt een familielid, vriend of mantelzorger mee wil nemen om deel te nemen aan het gesprek, dan is dat altijd mogelijk. Het gesprek wordt dan gezamenlijk (altijd in aanwezigheid of nabijheid van de cliënt) gevoerd. De consulent kan te allen tijde, in het belang van het onderzoek, een reden hebben om de inwoner (ook) alleen te spreken, bijvoorbeeld als de indruk bestaat dat de aanwezige derde(n) ongeoorloofde druk of invloed uitoefent op de inwoner, bijvoorbeeld om bepaalde dienstverlening al dan niet te betrekken.

  • 5.

    Voor zover daartoe aanleiding is, komen in dat gesprek ook de andere domeinen (Jeugdwet, Participatiewet, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, Wet inburgering, Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet) aan de orde.

  • 6.

    De consulent maakt een verslag van het gesprek. Dit verslag is onderdeel van het ondersteuningsplan.

Artikel 34. Verslag/ondersteuningsplan

  • 1.

    Binnen 10 werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

  • 2.

    De cliënt of zijn vertegenwoordiger tekenen het ondersteuningsplan voor gezien maar niet akkoord of akkoord en zorgen ervoor dat een getekend exemplaar binnen 10 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon, waarmee hij het gesprek heeft gevoerd. Als de cliënt of zijn vertegenwoordiger tekenen voor gezien maar niet akkoord, kunnen zij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom zij niet akkoord zijn. Zo lang het verslag niet door het college ontvangen is, kan verdere afhandeling van de hulpvraag niet plaatsvinden.

  • 1.

    3. In het verslag is verder opgenomen:

    a. De ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de beoogde doelen en resultaten. De resultaten zijn specifiek beschreven, meetbaar en binnen afzienbare tijd haalbaar.

    b. Afspraken over het moment en de wijze waarop de resultaten van de ondersteuning met de cliënt, het gemeentelijk toegangsteam en de zorgaanbieder geëvalueerd worden.

Artikel 35. Aanvraag

  • 2.

    1. Een cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    a. een door het college vastgesteld aanvraagformulier of;

    b. een door de cliënt ondertekend ondersteuningsplan/verslag als bedoeld in artikel 34.

  • 3.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Als de cliënt een maatwerkvoorziening aanvraagt, moet hij gegevens en bescheiden aanleveren die nodig zijn om een besluit te kunnen nemen.

  • 5.

    Als de aanvraaggegevens van de cliënt niet compleet zijn, krijgt de cliënt een redelijke hersteltermijn om de gegevens aan te leveren. In het algemeen volstaat een termijn van twee weken als een redelijke termijn om gegevens aan te leveren. Als de gegevens na de hersteltermijn nog niet compleet zijn, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.

  • 6.

    Alleen een ingezetene van de gemeente Veere kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie. Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.

Paragraaf 3 - Criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening

Artikel 36. Beoordelingskader

Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de wet, die onder andere de doelgroep regelt en criteria benoemt (zoals eigen kracht en gebruikelijke hulp), en de gemeentelijke verordening, die ook criteria bevat waaraan de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening op grond van de wet.

  • 1.

    Beoordelen van de aanvraag

    Uit art 2.3.2 lid 4 onder a tot en met g van de Wmo 2015 in samenhang met art. 2.3.5 lid 3 en 4 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre:

    a. De eigen mogelijkheden (eigen kracht);

    b. Algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    c. Gebruikelijke hulp;

    d. Mantelzorg;

    e. De behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    f. Ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk, en de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    g. De mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als is bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang.

  • 2.

    Eigen kracht

    Eigen kracht verwijst naar de mogelijkheden van de cliënt om zelf bij te dragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie. Het college verwacht van de cliënt dat hij zich inspant om datgene aan te wenden wat binnen zijn bereik ligt om zelf in zijn behoefte te voorzien. Eigen kracht is ook:

    a. Het bevorderen van het herstel (gebruik maken van behandelmogelijkheden);

    b. Een beroep doen op andere wetten;

    c. Een beroep doen op de aanvullende verzekering.

    d. In de eerste plaats stimuleert de gemeente de cliënt zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Daarvoor kijkt de consulent naar de persoonlijke eigenschappen van de cliënt, zijn talenten en vaardigheden, zingeving in combinatie met zijn directe omgeving.

  • 3.

    Gebruikelijke hulp

    De consulent beoordeelt of, en zo ja, in hoeverre de cliënt met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan is uitgewerkt in artikel 48 van de verordening. Aanvullend op dit artikel gaat het college ervanuit dat partners en inwonende gezinsleden elkaar bijstaan in de normale dagelijkse zorg, zoals taken in het gezamenlijke huishouden, administratie, schoonmaken, elementaire zorgtaken, bezoek aan familie/instantie/arts etc. De redelijkheid bepaalt wat als gebruikelijke hulp aangeduid kan worden. Wat redelijk is hangt af van de specifieke situatie van de cliënt en zijn huisgenoten. Iedere situatie is anders en vraagt om maatwerk.

  • 4.

    Mantelzorg

    In de Wmo 2015 is het begrip ‘mantelzorg’ als volgt beschreven: ‘hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw), die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet worden verleend in het kader van een hulpverlenend beroep’. Mantelzorg is in tegenstelling tot gebruikelijke hulp vrijwillige zorg en kan dus niet worden afgedwongen. Het is daarom ook altijd belangrijk om vooral af te gaan op wat de mantelzorger zelf aangeeft. De gemeente kan een vorm van respijtzorg toekennen. Dit kan gebeuren in de vorm van dagbesteding en kortdurend verblijf.

    Om inzicht te krijgen in de mogelijke overbelasting van mantelzorgers wordt gebruikt gemaakt van de Caregiver Strain Index, zie https://www.zorgvoorbeter.nl/tips-tools/tools/csi-caregiver-strain-index.

  • 5.

    5. De doelgroep die in aanmerking kan komen voor kortdurend verblijf ter ondersteuning van de mantelzorger bestaat uit cliënten:

    a. met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem,

    b. die niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie, en

    c. die worden ondersteund door een mantelzorger die tijdelijk ontlast moet worden.

  • 6.

    Sociaal netwerk

    Met het sociaal netwerk worden personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt, bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan uitwonende kinderen, buren, vrienden, vrijwilligers e.d.

Artikel 37. Ingezetene

Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat de cliënt ingezetene is van de gemeente, dat wil zeggen zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft. Uitzondering op deze regel is het behouden van hulpmiddelen na verhuizing. Als aan de voorwaarden in de “landelijke afspraken over het thuis laten staan van Wmo-hulpmiddelen bij een verhuizing naar een Wlz-zorginstelling” is voldaan mag de client de hulpmiddelen die op grond van de Wmo zijn verstrekt, behouden op het moment dat hij of zij naar een Wlz instelling verhuist maar geen ingezetene van de gemeente meer is. De voorwaarden van de “landelijke afspraken over het thuis laten staan van Wmo-hulpmiddelen bij een verhuizing naar een Wlz-zorginstelling” maken onderdeel uit van bijlage 3 bij deze regels.

Artikel 38. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 1.

    1. Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt bedoeld te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (kunnen) beschikken. Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als:

    a. Deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking,

    b. daadwerkelijk beschikbaar is,

    c. Een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is, en

    • a.

      Deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

  • 3.

    Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

Artikel 39. Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vervoer (CVV) is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het gebruik van CVV. Wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, kan men in aanmerking komt voor een pas voor CVV. Alleen wanneer is aangetoond dat CVV niet geschikt is voor belanghebbende, kan een andere individuele vorm van ondersteuning onderzocht worden.

Artikel 40. Goedkoopst passende maatwerkvoorziening

Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten de meest passende voorziening te zijn. Een collectieve voorziening, indien passend en toereikend, gaat voor op een maatwerkvoorziening individueel voor de cliënt. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopst passende maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.

Artikel 41. Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

De cliënt komt niet voor een maatwerkvoorziening in aanmerking:

a. Als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs vermijdbaar was;

b. Als de voorziening voorzienbaar was;

c. Als van de cliënt verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.

Van inwoners mag worden verwacht dat zij tijdig anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, of rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet bijvoorbeeld degene die weet dat traplopen binnen voorzienbare tijd niet meer mogelijk zal zijn, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar alternatieven. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op een woonvoorziening of woningaanpassing.

Artikel 42. Eerder verstrekte voorziening

Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd als deze reeds eerder is verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken. Met de normale afschrijvingsduur wordt de economische levensduur bedoeld:

a. 25 jaar voor een aanpassing van de badkamer.

b. 15 jaar voor aanpassing van de keuken.

c. 10 jaar voor overige woonvoorzieningen.

d. 7 jaar voor rolstoelen en vervoersvoorzieningen.

e. 3 jaar voor sportrolstoelen.

Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend is, bestaat geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening.

Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de verwachte normale afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Indien de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Daarop zijn twee uitzonderingen waarin wel een nieuwe voorziening kan worden verstrekt:

a. de eerder verleende voorziening is geheel of gedeeltelijk verloren gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen

b. de cliënt komt geheel of gedeeltelijk tegemoet in de veroorzaakte kosten.

Wanneer de medische situatie dusdanig is veranderd waardoor de voorziening niet meer passend is, kan een nieuwe voorziening worden toegekend. De afschrijvingsduur speelt in dit geval geen rol.

Paragraaf 4- Vaststellen gebruikelijke hulp

Artikel 43. Uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp

In de volgende situaties wordt ervan uitgegaan dat de huisgenoot geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:

  • a.

    De huisgenoot is overbelast of dreigt te worden overbelast. Deze overbelasting moet worden aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van Zeeuwse Zorgschakels of door een medisch specialist.

  • b.

    De huisgenoot heeft beperkingen en mist de kennis/vaardigheden om gebruikelijke hulp uit te voeren en kan deze vaardigheden niet aanleren.

  • c.

    De cliënt heeft een zeer korte levensverwachting;

  • d.

    De huisgenoot is regelmatig niet aanwezig, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter (zoals arbeidsverplichtingen of studie);

  • e.

    Er is naar het oordeel van het college sprake van bijzondere omstandigheden. Hieronder wordt in ieder geval de stapeling van zorgtaken verstaan.

Artikel 44. Gebruikelijke hulp bij ondersteuning bij het huishouden

Als de cliënt zijn/haar huishoudelijke taken niet meer kan uitvoeren wordt van de huisgenoten verwacht dat zij deze taken overnemen.

  • 1.

    Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

    Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.

    a. Niet-uitstelbare taken zijn: maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

    b. Wel-uitstelbare taken zijn: boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk (stofzuigen, schoonmaken van sanitair en keuken, en bedden verschonen).

  • 2.

    Bijdrage van kinderen aan het huishouden:

    Als er in het huishouden kinderen aanwezig zijn, dan gaan wij ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

    a. Kinderen tot 8 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

    b. Kinderen tussen 8-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

    c. Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

  • 3.

    Taken van een 18-jarige of oudere leeftijd

    Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

    • schoonhouden van sanitaire ruimte,

    • keuken en een kamer,

    • de was doen,

    • boodschappen doen,

    • maaltijd verzorgen,

    • afwassen en opruimen.

    We gaan uit van de meest recente versie van het normenkader voor hulp bij het huishouden dat door Bureau HHM is opgesteld. Het “Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning” is te vinden op: https://www.hhm.nl/werk/handreiking-normenkader-huishoudelijke-ondersteuning/ klik vervolgens op “Normenkader Huishoudelijke ondersteuning”.

Artikel 45. Gebruikelijke hulp bij begeleiding

Bij volwassenen onderling kan van partners en andere volwassen huisgenoten ten opzichte van elkaar worden gevraagd dat een groot deel van het sociaal verkeer gezamenlijk plaatsvindt, en begeleiding onderling dus gebruikelijk is. Inwonende volwassenen waaronder partner, huisgenoot of volwassen kinderen (> 18 jaar) worden verondersteld de praktische, ondersteunende begeleiding in het normale maatschappelijke verkeer te verzorgen.

  • 1.

    Gebruikelijke hulp bij begeleiding wordt verwacht in een kortdurende zorgsituatie zoals bedoeld in artikel 48 van de verordening: een periode van maximaal zes maanden in één jaar beslaat en waarin uitzicht is op herstel.

  • 2.

    In een zorgsituatie die langer dan drie maanden duurt en waarin uitzicht is op herstel en in een zorgsituatie waarin geen uitzicht is op herstel wordt gebruikelijke hulp verwacht bij:

    a. Begeleiding op het terrein van maatschappelijke deelname. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van een huisarts, het bezoeken van dagbesteding;

    b. Begeleiding bij het normale maatschappelijke verkeer binnen de levenssfeer. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie;

    c. Het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het doen van administratie.

Artikel 46. Gebruikelijke hulp bij het ondersteunen bij vervoer binnen de leefomgeving

Als de partner of huisgenoot van een cliënt met een vervoersprobleem de beschikking heeft over passend vervoer, zoals een auto, en hij is redelijkerwijs in de gelegenheid om de cliënt van en naar afspraken te brengen, wordt van hem verwacht dat hij actief bijdraagt aan het oplossen van het vervoersprobleem.

Gebruikelijke hulp wordt in ieder geval verwacht bij:

  • a.

    Vervoer met een incidenteel karakter die gepland kunnen worden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie, huisarts;

  • b.

    Structurele verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van de vervoer en de daginvulling van de huisgenoot.

Paragraaf 5 - Afwegingen bij maatwerkvoorzieningen

Artikel 47. Huishoudelijke ondersteuning in natura

  • 1.

    Algemene afweging:

    a. Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren tot de eigen verantwoordelijkheid. Dit kan betekenen dat een deel van het huishouden door cliënt wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.

    b. Het college kent geen of minder ondersteuning toe op het moment dat er gebruikelijke hulp aanwezig is.

    c. Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de betrokkene mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en de planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo ver als mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning.

    d. Uit deze eigen verantwoordelijkheid vloeit ook voort dat, in principe, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Dit zijn keuzes waarop betrokkenen zelf invloed uitoefenen en keuzes in maken.

    e. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden/dieren). De gevolgen hiervan op de omvang van de benodigde ondersteuning en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager.

    f. Het onderhoud van de tuin wordt niet tot het huishouden gerekend.

    g. Was men al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren, dan is het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen geen reden om een beroep te doen op gemeentelijke ondersteuning. Immers in de Wmo staan oplossingen die op eigen kracht ingevuld kunnen worden voorop. Wel moet altijd worden meegewogen of door het ontstaan van beperkingen de mogelijkheden wegvallen om de zelf ingehuurde hulp te continueren of dat de ondersteuning door de zelf ingehuurde hulp niet meer toereikend is.

    h. Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar helpt de cliënt om het resultaat te behalen.

    i. Indien belanghebbende regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt. De ondersteuning wordt geboden bovenop wat iemand zelf nog kan. Het resultaat dat behaald dient te worden is een schoon en leefbaar huis.

    j. Als ondersteuning bij het huishouden noodzakelijk blijkt, wordt een maatwerkvoorziening toegekend. De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning bestaat uit basisuren die, als dat noodzakelijk is, aangevuld worden met extra uren op maat.

  • 2.

    Definitie schoon huis:

    De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning is gericht op een schoon huis. Een schoon huis betekent dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en trap/gang. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaard basisniveau (KPMG Plexus norm) van schoon houden wordt gerealiseerd. De taken die leiden tot een schoon en leefbaar huis, conform bovenstaande definitie is door experts vastgesteld en beschreven in het onafhankelijke en objectieve onderzoek Normering van de basisvoorziening 'Schoon Huis', uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM, juli 2016.

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het meest recente HHM-normenkader: https://www.hhm.nl/werk/handreiking-normenkader-huishoudelijke-ondersteuning/

  • 3.

    Het klaarzetten of bereiden van eten en drinken

    Onder maaltijdverzorging wordt bijvoorbeeld verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag de broodmaaltijd wordt bereid en klaargezet en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. Ook wordt besproken of voorliggende voorzieningen zoals kant-en-klaar maaltijden van de supermarkt, mee-eten bij een verzorgingshuis, maaltijdbezorging aan huis etc. oplossingen bieden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Indien een persoon niet (meer) in staat is zelf of met hulp van de omgeving maaltijden te verzorgen en voorliggende voorzieningen niet of onvoldoende tot de noodzakelijke oplossing leiden, kan ondersteuning door de gemeente worden ingezet.

  • 4.

    Overlijden van cliënt in geval van samenleven:

    Als een cliënt die van de verstrekte Wmo voorziening gebruik maakt overlijdt, dan wordt er contact opgenomen met partner/huisgenoot zodat kan worden onderzocht of partner/huisgenoot baat heeft bij het houden van de voorziening door middel van het afgeven van een indicatie op zijn of haar naam.

  • 5.

    Huishoudelijke ondersteuning in een Hospice:

    Voor huishoudelijke ondersteuning in het hospice kan door het hospice een aanvraag ingediend worden. De gemeente keurt de aanvraag goed indien er geen vergoeding vanuit de zorgverzekering of Wet langdurige zorg mogelijk is. De gemeente geeft een beschikking af voor 2 uur huishoudelijke ondersteuning per week.

Artikel 48. Woonvoorzieningen

Een leefbaar huishouden voeren, impliceert een geschikte woning waarin de burger zijn alledaagse levenshandelingen kan verrichten. Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er voorzieningen die dit mogelijk maken.

Wanneer een beperking optreedt, dan zijn 2 mogelijkheden aan de orde:

• de woning aanpassen eventueel met aanvullende woonvoorzieningen of

• verhuizen naar een geschiktere woning.

Primair moet de inwoner over een woning beschikken, hetzij in huur of eigendom. Het is in principe aan de burger om een woning te zoeken, als de situatie daarom vraagt. Een (woon)boot of een woonwagen met vaste lig- of standplaats staat gelijk met een woning.

  • 1.

    Afwegingskader:

    Er moet een direct verband bestaan tussen de beperkingen die de cliënt ondervindt en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning, bijvoorbeeld de trap, het bad, drempels, de keuken of de breedte van de deuropeningen. Daarnaast moeten de beperkingen hem of haar belemmeren in het toegang verkrijgen tot en/of gebruik van essentiële woonruimten. Hobby en recreatieruimten vallen hier niet onder, tenzij de woning of een van de essentiële woonruimten uitsluitend via (een van) deze ruimten te bereiken is. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutische baden.

    Allereerst beoordeelt de Wmo-consulent of voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen of verhuizing naar een geschiktere woning het probleem kunnen oplossen. Vervolgens beoordeelt zij welke voorzieningen tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Dat kunnen losse voorzieningen zijn maar ook bouwkundige of woontechnische aanpassingen.

  • 2.

    Het beschikken tot een woonvoorziening:

    Leidt de afweging tot één van voornoemde richtingen, dan volgt een kostenraming. Losse voorzieningen gaan doorgaans vóór op bouwkundige aanpassingen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

  • 3.

    Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

    Een aantal woonvoorzieningen is algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door passende vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels.

    Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen. In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:

    • Seniorenslot t.b.v. voordeur woning

    • Overbruggingsdrempels (drempelhulp)

    • Kranen, behalve een lange hendelkraan

    • (pannen)Lades

    • Wandgrepen en beugels, met uitzondering van opklapbare beugels

    • Verhoogd toilet (alle maten)

    • Toiletverhoger

    • Douchestoel

    • Douche glijstang, inclusief douchekop en doucheslang

    • Antislip vloer in doucheruimte

    • Spiegel in de natte cel, inclusief kantelgarnituur

    • Verlaagde bediening van klep(boven)ramen

    • Centrale verwarming en thermostatische radiatorkranen

    • Meterkast met meerdere groepen

    • Elektrische aansluiting in berging ten behoeve van opladen scootmobiel of elektrische rolstoel

    • Keramische- of inductie kookplaat

    • Deugdelijke zonwering

    • Wasdroger

    • Normale babyfoon/intercom• Airco

    • Extra trapleuning

    • Sokkel om wasmachine of koelkast op te plaatsen

    • Kosten voor demonteren fonteintje of verleggen verwarming i.v.m. plaatsen steunpunten

    • Renovatie van de keuken na een levensduur van 15 jaar

    • Renovatie van de badkamer na een levensduur van 25 jaar

    Er wordt altijd in het individuele geval bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

  • 4.

    Vormen van woonvoorzieningen

    a. Losse woonvoorzieningen

    Onder losse woonvoorzieningen wordt verstaan: voorzieningen die niet nagelvast aan het huis vast zitten en dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een tillift). Dit wordt ook wel “roerende woonvoorzieningen” genoemd. Voor het aanschaffen van een roerende woonvoorziening kan op verzoek van de cliënt een Persoonsgebonden budget worden verstrekt. Voor de hoogte van dat budget geldt:

    i. Voor de voorzieningen waarvoor een contract bestaat tussen de leverancier en de gemeente: de prijs op basis van de bedragen en de kortingspercentages die de gemeente heeft afgesproken met de gecontracteerde leveranciers, verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

    ii. Voor de voorzieningen waarvoor geen contract met een leverancier is afgesloten: de kostprijs op basis van de door het college geaccepteerde offerte. Trapliften worden, in de naturavariant, altijd in bruikleen verleend. Deze zijn her inzetbaar waardoor kapitaalvernietiging kan worden voorkomen. Het college vergoedt de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie indien deze verstrekking heeft plaatsgevonden in het kader van de Wmo. De hoogte van het onderhoud en reparatie is gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar. De cliënt kan ook een pgb aanvragen voor een traplift.

    b. Bouwkundige woonvoorziening

    Onder bouwkundige voorzieningen wordt verstaan: voorzieningen die nagelvast aan het huis vast zitten.

    c. Huurderving

    Het college kan in geval van huurbeëindiging van een aangepaste woning een tegemoetkoming verlenen aan de woningeigenaar in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal vijf maanden, gerekend vanaf de tweede maand van huurderving. De periode van vijf maanden, zoals genoemd kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd indien vaststaat dat binnen deze periode een belanghebbende voor de woning in aanmerking komt.

    Indien een woning ten gevolge van het realiseren van een woningaanpassing voor een nieuwe bewoner leeg staat, kan het college een tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woonruimte voor de duur van maximaal vijf maanden, gerekend vanaf de tweede maand van huurderving. De tegemoetkoming is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, en is ten hoogste de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.

    d. Woningaanpassing of verhuizing

    De Wmo-consulent beoordeelt of het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing naar een aangepaste of beter aan te passen woning. Indien overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen spelen, afgewogen moeten worden.

    i. Welke voorzieningen zijn nu nodig en welke voorzieningen zijn er in de toekomst, voorzienbaar, nodig? Als verwacht wordt dat voorzienbare aanpassingen boven het verhuisprimaatbedrag uitkomen moet toepassing van het primaat overwogen worden.

    ii. Op welke termijn kan het probleem worden opgelost? Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

    iii. Sociale factoren. Van belang is daarbij o.a. de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

    iv. Woonlasten en financiële draagkracht. Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Ook de verkoopbaarheid van de woning kan een rol spelen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd, en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.

    v. Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte. Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten zijn voor een verhuizing.

    vi. Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

    Volgt de cliënt het verhuisadvies dan ontvangt hij of zij een verhuiskostenvergoeding. Daar horen ook eventuele kleine aanpassingen in de nieuwe woning bij.

    Niemand kan verplicht worden om te verhuizen. Indien een verhuizing de beste oplossing is, maar de cliënt (en zijn gezin) kiest ervoor niet te verhuizen dan stelt het college voor de noodzakelijke aanpassingen een beperkt bedrag beschikbaar. Dit wordt verstrekt via een tegemoetkoming waarmee aanpassingen kunnen worden gedaan van bouwkundige of woontechnische aard. De hoogte van de tegemoetkoming is gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten tot een maximum van € 3.000,00. Het resterende komt voor rekening van de cliënt. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat alle benoemde aanpassingen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. De gemeente zal dit steekproefsgewijs controleren.

    De cliënt heeft naderhand géén recht meer op toekenning van een soortgelijke voorziening die tijdens de initiële afweging behoorde.

    e. Bezoekbaar maken huis

    i. Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling (Wlz= Wet langdurige zorg) woont kan één woning waar hij of zij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van de ouders) bezoekbaar worden gemaakt.

    ii. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en dat het toilet bruikbaar is.

    iii. Als er ten behoeve van client al een huis is dat al bezoekbaar is op grond van artikel 36 (van deze regels) dan wordt er geen voorziening voor het bezoekbaar maken van een ander huis verstrekt.

    iv. Er worden geen aanpassingen vergoed om het logeren mogelijk te maken.

    v. Bij gescheiden ouders wordt de alleen de woning aangepast waar het kind het meest verblijft (hoofdverblijf).

    f. Mantelzorgwoning

    Als er sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren (unit) die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Een unit wordt bekostigd door de gemeente en blijft daarmee ook eigendom van de gemeente. Indien de unit overbodig is geworden, wordt deze verwijderd en hergebruikt. Een inwoner kan ook besluiten zelf een mantelzorgwoning te willen bouwen. Uitgangspunt is dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen, enz. Met die middelen kan een mantelzorgwoning worden gehuurd. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

  • 5.

    Grenzen aan de woonvoorziening

    a. Niveau sociale woningbouw

    Het niveau voor sociale woningbouw zonder achterstallig onderhoud is de standaard voor het treffen van woonvoorzieningen. Wenst de cliënt een hoger kwaliteitsniveau, dan kan dat in samenspraak met de woningeigenaar worden gerealiseerd, maar komen de meerkosten voor zijn rekening.

    b. Algemeen gebruikelijke levensduur

    Heeft een aanvraag voor een voorziening betrekking op het geheel of gedeeltelijk vervangen van een badkamer of keuken in de woning die eigendom is van de cliënt, dan houdt de omvang van de toe te kennen voorziening verband met de algemeen gebruikelijke levensduur van die voorzieningen. Hiervoor volgen we het ‘Beleid huurverhoging na woningverbetering’ van de Huurcommissie.

    De afschrijvingstermijn voor een badkamer is daarin bepaald op 25 jaar, die voor een keuken op 15 jaar. In voorkomende situaties wordt de hoogte van de verstrekking als volgt begrensd:

    i. Is de te vervangen voorziening 25 respectievelijk 15 jaar of ouder dan wordt de vervanging aangemerkt als een algemeen gebruikelijke renovatie. In dit geval worden alleen de meerkosten die nodig zijn als gevolg van de beperking vergoed.

    ii. Heeft de te vervangen voorziening de leeftijd van 25 respectievelijk 15 jaar nog niet bereikt dan wordt de financiële tegemoetkoming verminderd met 5% respectievelijk 6,5% van de goedgekeurde kosten voor elk jaar dat de voorziening oud is.

    Conform de geldende verstrekkingsvormen in de verordening beschikt het college de woonvoorziening in natura, door middel van een pgb, of een tegemoetkoming.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt bepaald in relatie tot de vastgestelde levensduur van de maatwerkvoorziening:

    • Losse hulpmiddelen: 8 jaar

    • Trapliften: 10 jaar

    • Woningaanpassingen (andere dan aanpassingen aan badkamer en keuken) worden per casus bekeken.

    In het geval van verstrekking wordt de kostprijs van de maatwerkvoorziening bepaald op basis van de restwaarde.

    Als een cliënt die van de verstrekte Wmo voorziening gebruik maakt overlijdt, dan wordt contact opgenomen met de partner/huisgenoot, zodat kan worden onderzocht of partner/huisgenoot baat heeft bij het houden van de voorziening door middel van het afgeven van een indicatie op zijn of haar naam. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een traplift.

  • 6.

    Stopzetting bouwkundige en woontechnische woningaanpassing:

    Indien na toekenning van een bouwkundige of woontechnische aanpassing, maar voor de gereedmelding van de bouwkundige of woontechnische aanpassing, de relatie tussen de cliënt en de woning niet meer aanwezig is (in verband met verhuizing, overlijden en dergelijke), kan het besluit worden herzien. De mate van herziening is afhankelijk van het stadium waarin de woningaanpassing verkeert en de al aangegane en niet meer te annuleren verplichtingen.

Artikel 49. Vervoersvoorzieningen

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of de cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij spelen diverse aspecten een rol, zoals de vervoersbehoefte en de mogelijkheid om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer, kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk).

Het beoogde resultaat van de verstrekking van een vervoershulpmiddel is om het voor de cliënt mogelijk te maken zich lokaal te verplaatsen buitenshuis.

Wij onderscheiden onder andere de volgende vormen van vervoershulpmiddelen:

  • a.

    Aangepaste fietsen niet zijnde een Duo-fiets of tandem;

  • b.

    Scootmobielen.

De voorwaarde om een vervoersmiddel te verstrekken is dat iemand:

  • a.

    Een permanente mobiliteitsbeperking heeft. De verstrekking van een vervoershulpmiddel geschiedt enkel wanneer de kosten van de passende voorziening de kosten van de algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening te boven gaan.

  • b.

    Voldoende mobiel is om zonder hulp van buitenaf op en af te kunnen stappen van de scootmobiel om zichzelf in een noodsituatie in veiligheid te kunnen brengen.

  • c.

    Verkeersveilig is.

Het stallen van vervoersvoorzieningen dient op passende wijze te geschieden. Van cliënt mag worden verwacht dat hiervoor ruimte wordt gecreëerd, ook als deze ruimte op dat moment voor andere doeleinden wordt gebruikt. Als er sprake is van een doelgroepen gebouw dan heeft de eigenaar van het gebouw de plicht om het gebouw voor de doelgroep toegankelijk te maken. Indien een passende stallingsmogelijkheid ontbreekt, kan de gemeente een financiële tegemoetkoming voor de realisatie van een eenvoudige stalling of andere voorziening van bouwkundige of woon technische aard verschaffen. De vergoeding bedraagt nooit meer dan de goedkoopst passende voorziening.

  • 1.

    Afwegingskader

    a. De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Kan de cliënt , al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.

    b. Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys bedoeld.

    c. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als personen zonder beperkingen, dient men voor het vervoer een ritprijs te betalen.

    d. Eigen oplossingen, algemene diensten en gebruikelijke hulp gaan voor op een maatwerkvoorziening. Voorbeelden hiervan zijn:

    • Rolstoeltoegankelijk openbaar vervoer, fiets met trapondersteuning, gehandicaptenparkeerkaart, gehandicaptenparkeerplaats,

    • Vrijwilligersvervoer naar activiteiten vanuit wijkgebouwen, kerken, verenigingen, etc.

    • Eigen vervoer naar vrijetijdsactiviteiten.

    e. Ook hier kan voorzienbaarheid een rol spelen. Mogelijk komt de vraag om een vervoersvoorziening naar voren, omdat de aanvrager niet meer van een eigen vervoermiddel (fiets of auto) gebruik kan maken. Mogelijk was dit te voorzien en heeft de aanvrager rekening kunnen houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die zijn gemaakt. De aanvrager kan verder de kosten die hij of zij in het verleden maakte voor een persoonlijk vervoermiddel inzetten voor een alternatief.

    f. Leidt bovenstaande afweging niet tot een oplossing, dan komt een maatwerkvoorziening in beeld, echter alleen voor die verplaatsingen waarvoor de algemene voorzieningen geen afdoende oplossing bieden. Een combinatie van algemene + maatwerkvoorzieningen is goed mogelijk.

  • 2.

    Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

    Het collectief vervoersysteem heeft prioriteit, zodat eerst wordt beoordeeld of de cliënt hiervan gebruik kan maken. Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt.

    CVV niet of onvoldoende passend

    Als het CVV niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een andere maatwerkvoorziening worden toegekend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:

    a. Vervoer op korte afstand in de woonomgeving waarvoor de fiets wordt gebruikt of die lopend wordt afgelegd. In deze situatie zal het CVV geen afdoende oplossing bieden.

    b. Vervoer op wat langere afstand, het regionaal vervoer, waarvoor het openbaar vervoer, auto of elektrisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt.

  • 3.

    Auto-aanpassingen

    Als een cliënt zonder auto-aanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kan overwogen worden of een auto-aanpassing wordt vergoed. Bij auto-aanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke auto-aanpassingen. Bij verstrekking van auto-aanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is. De auto moet in een staat zijn om aangepast te kunnen worden.

    De volgende autoaanpassingen gelden als algemeen gebruikelijk (niet limitatief):

    • Uitneembare hoedenplank;

    • Derde of vijfde deur;

    • Elektrisch bedienbare portierruiten;

    • Verstelbare lendensteunen op de voorstoel;

    • Neerklapbare of inklapbare achterbank;

    • Rembekrachtiging;

    • Automatische transmissie;

    • De kosten van een APK-keuring;

    • Stuurbekrachtiging;

    • Airconditioning;

    • Cruise control;

    • Automatische deuropeners voor garagedeuren.

Artikel 50. Rolstoelen en hulpmiddelen voor sportbeoefening

  • 1.

    Afwegingskader

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidenteel’ gebruik vallen niet onder alledaagse verplaatsingen. Incidenteel betekent ‘niet structureel’ en ‘weinig voorkomend’. In deze situaties verwijst de Wmo-consulent naar de thuiszorgwinkels. Gebruikt de cliënt de rolstoel regelmatig, dan is een verstrekking vanuit de Wmo mogelijk. De Wmo-consulent stelt op grond van het indicatieadvies een programma van eisen op.

    De Wmo-consulent houdt rekening met de mantelzorger. Is deze bijvoorbeeld niet in staat de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, dan kan een ondersteunende motorvoorziening verschaft worden.

  • 2.

    Rolstoelvoorziening

    Het gaat om verplaatsingen die betrokkene maakt in of direct vanuit de woning, m.a.w. hij is voor deze alledaagse verplaatsingen aangewezen op een rolstoel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende rolstoelvoorzieningen:

    a. Handmatig voortbewogen rolstoel;

    b. Elektrisch voortbewogen rolstoel;

    c. Aanpassingen aan de rolstoel (extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten, maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt).

    Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel of de elektrische rolstoel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen overwogen worden.

3. Grenzen aan de verstrekking

a. Richtlijn voor de verstrekking is de goedkoopst passende voorziening. Wenst cliënt een “luxere” uitvoering dan komen de meerkosten voor zijn rekening.

b. In het geval van verhuizing van de cliënt naar Veere, dan kan de gemeente de rolstoel overnemen tegen de vast te stellen restwaarde, en voor zover deze is opgenomen in het kernassortiment van de gemeente. In het omgekeerde geval kan de rolstoel ook door een andere gemeente worden overgenomen. Als een rolstoel niet wordt overgenomen, dient de gemeente een vergelijkbaar middel te leveren.

c. Kosten van onderhoud, keuring, verzekering en reparatie van een rolstoel worden geheel vergoed tenzij sprake is van schade door verwijtbaar gedrag van cliënt of zijn gezinsleden.

d. Kosten voor het opladen van de accu van een scootmobiel of elektrische rolstoel worden niet vergoed.

e. Bij een elektrische rolstoel of scootmobiel wordt alleen de standaard accu en snelheid vergoed. Als de cliënt een grotere accu wil, dan moet de cliënt de meerkosten zelf betalen.

4. Sportbeoefening

a. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. Uitgegaan wordt van de maximale fysieke mogelijkheden (dus alleen als het medisch noodzakelijk is een sportvoorziening wordt uitgerust met elektrische ondersteuning).

b. Voorliggend op een eigen voorziening is de uitleen via Uniek Sporten, om uit te proberen of een sport past en ook de voorziening die geleend wordt passend is. Dit is voor de periode van maximaal een half jaar.

c. Sportrolstoelen of andere hulpmiddelen die worden gebruikt om therapeutische doelen te bereiken vallen onder de Zorgverzekeringswet.

d. Kosten voor het feitelijk kunnen bezoeken van of deelnemen aan activiteiten zoals entreegelden of lidmaatschapsbijdragen komen niet voor vergoeding in aanmerking. Verwacht mag worden dat de levensduur van een sportvoorziening minimaal drie jaar is. Een sportvoorziening wordt een keer per drie jaar verstrekt.

e. De voorziening voor sportbeoefening kan als maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura, een pgb of financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Artikel 51. Begeleiding

Begeleiding betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.

  • 1.

    Afwegingskader

    Aanbieders die hebben ingeschreven om de maatwerkvoorziening begeleiding te bieden, hebben de mogelijkheid dit aan te passen op basis van de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt. Dit kan bestaan uit een afgestemd geheel van diensten, waaronder begrepen:

    a. Begeleiding individueel

    b. Begeleiding groepsgericht

    c. Persoonlijke verzorging in het kader van de begeleiding;

    d. Het daarvoor noodzakelijke vervoer.

  • 2.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen

    Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan begeleiding waar andere voorzieningen wellicht mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:

    • Het ordenen en op orde houden van administratie;

    • Activiteiten zoals computercursus of taalles;

    • Inzet van maatjes;

    • Alarmering;

    • Dagopvang/huiskamerproject/inloop.

  • 3.

    Voorliggende voorzieningen

    a. Welzijnsactiviteiten:

    Welzijnsactiviteiten bevatten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten.

    b. Behandeling

    Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, dan wordt eerst behandeling ingezet. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of ineen revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op bijvoorbeeld: het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

    c. (Wettelijk) voorliggende voorzieningen

    Er zijn (wettelijke) arbeidsvoorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen. Op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.

  • 4.

    Individuele begeleiding

    Individuele Begeleiding kent vele vormen, bijvoorbeeld:

    a. Begeleiding thuis

    b. Langdurige noodzakelijke begeleiding gericht op zelfredzaamheid, regie en structuur in het huishouden, plannen van dagelijkse activiteiten, het aanleveren of behouden van vaardigheden en het ondersteunen van mantelzorgers. Indien noodzakelijk is dit op afroep beschikbaar. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van innovatieve middelen zoals digitaal contact, groepswijze inrichting van individuele begeleiding.

    c. Begeleiding thuis speciaal

    d. Specialistische langdurig noodzakelijke begeleiding bij tekortschietende (zelf)regie, sociaal-emotionele problematiek, integratie en participatie. Hierbij kan ook aandacht zijn voor activerende elementen zoals het regelen van dagelijkse bezigheden, het nemen van besluiten, het plannen en uitvoeren van taken. Deze vorm van ondersteuning wordt geleverd door een zorgprofessional, gespecialiseerd in deze vorm van begeleiding.

  • 5.

    Begeleiding groep

    Ook bekend onder de naam “dagbesteding”. Begeleiding groep is:

    Begeleiding gericht op participatie / dagbesteding

    a. Dagbesteding voor cliënten die vanwege hun beperking niet kunnen deelnemen aan gewoon of regulier begeleid werken dan wel niet meer werkzaam zijn.

    b. De dagbesteding vindt in principe overdag plaats, buiten de woonsituatie, in groepsverband. Het accent ligt op een van de volgende activiteiten of een combinatie hiervan: arbeidsmatige activiteiten, activering (gericht op zinvolle besteding van de dag), het bijhouden van vaardigheden eventueel aangevuld met lichte assistentie bij persoonlijke zorg. Daar waar mogelijk wordt samenwerking met het bedrijfsleven gezocht. Combinaties van deelpopulaties is wenselijk.

    Begeleiding gericht op gespecialiseerde dagbesteding

    a. Dagbesteding voor cliënten met uitgebreide beperkingen bij het dagelijks functioneren persoonlijke zorg, mobiliteit, zelfredzaamheid) die vanwege hun beperking niet maatschappelijk kunnen participeren binnen de algemene voorzieningen in de buurt. Dagbesteding vindt in principe overdag plaats buiten de woonsituatie in groepsverband. Tijdens de dagbesteding is sprake van intensieve begeleiding in samenhang met enige persoonlijke verzorging. De dagbesteding is gericht op het stabiliseren van functioneren en op het voorkomen van achteruitgang in fysieke, verstandelijke en sociaal-emotionele vaardigheden.

  • 6.

    Vervoer

    De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het vervoer naar de begeleidingslocatie. Uiteraard wordt ook hier eerst beoordeeld of de cliënt de mogelijkheid heeft om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer, kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk).

  • 7.

    Indiceren Begeleiding

    Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt afhankelijk van de situatie gebruik gemaakt van Signs of Safety/Wellbeing of de ARIJ of het normenkader begeleiding van HHM.

    Naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek wordt bepaald in welk cliëntprofiel de cliënt het beste past en welk resultaat behaald kan worden bij deze cliënt. Dit wordt beschreven in een zorgplan. Het zorgplan beschrijft niet enkel de huidige situatie, maar beschrijft ook de doelen of resultaten die behaald moeten worden.

  • 8.

    Kortdurend verblijf

    a. Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week) in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen.

    b. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben, bijvoorbeeld als er valgevaar is of als de cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn.

    c. Kortdurend verblijf kan ook voor de doelgroep psychiatrie een mogelijkheid zijn ter ontlasting van de mantelzorg om opname binnen een woonvorm te voorkomen of als time out om opname binnen GGZ te voorkomen.

    d. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorgen, toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Het permanent toezicht kan een vorm van actieve observatie zijn, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

    e. De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld.

    f. Het is denkbaar dat in specifieke situaties wordt toegestaan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week, zodat de mantelzorger op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn. Wel geldt dat maximaal drie keer per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden. Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt.

    g. In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de zorgverzekering. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

    h. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor CVV, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als CVV (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

Paragraaf 6- Regels voor een persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 52. Voorwaarden voor toekenning persoonsgebonden budget

  • 1.

    De cliënt kan zelf het budget beheren: zelf de ondersteuning inkopen en hulpverleners aansturen. De cliënt mag ook iemand machtigen om dit voor hem of haar te doen.

  • 2.

    De cliënt koopt 'doeltreffende' ondersteuning in. Ondersteuning is doeltreffend als de cliënt er zelfstandiger door kan leven. Verder moet de ondersteuning cliëntgericht en veilig zijn.

  • 3.

    De cliënt kan motiveren waarom hij of zij zelf ondersteuning wil inkopen met een pgb.

Artikel 53. Voorwaarden pgb ten behoeve van inzet sociaal netwerk

  • 1.

    De geboden hulp overstijgt de gebruikelijke zorg en inzet voor elkaar.

  • 2.

    Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet worden betaald uit het pgb.

  • 3.

    De persoon die hulp gaat bieden heeft aangegeven dat de zorg voor hem/haar niet tot overbelasting leidt. Deze overbelasting moet worden vastgesteld door een onafhankelijke arts.

  • 1.

    4. Aan de inzet van personen uit het sociale netwerk zijn de volgende kwaliteitseisen verbonden:

    a. De persoon verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt;

    b. De persoon doet melding van iedere calamiteit bij het verlenen van de hulp aan het college;

    c. De persoon doet melding van iedere vorm van geweld en het vermoeden tot mishandeling bij het college en/of het Algemeen meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling.

Artikel 54. Budgetplan

  • 1.

    Aanvullend op de verordening, artikel 53, beschrijft de pgb-houder of zijn pgb-beheerder in het budgetplan ook:

    a. Hoe de in te kopen hulp, een oplossing biedt voor de ontwikkeldoelen van de cliënt die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt;

    b. Wat de doelen van de hulp zijn, welke activiteiten er plaatsvinden en wanneer er evaluatiemomenten van de ondersteuning zijn;

    c. De activiteiten dienen aan de doelen verbonden te zijn en inzichtelijk moet zijn wie wat in die activiteiten kan doen (gezin, sociaal netwerk, algemene voorziening) en voor welke activiteiten een maatwerkvoorziening nodig is;

    d. Deze activiteiten worden vervolgens uitgedrukt in eenheden en tarief;

    e. Als de activiteiten een relatie hebben met een behandeling, dan moet duidelijk omschreven zijn hoe de inzet van professionele ondersteuning en sociaal netwerk gecombineerd zijn.

  • 2.

    Indien de pgb-beheerder een wettelijke vertegenwoordiger heeft, is deze verplicht een kopie van de desbetreffende rechterlijke uitspraak te overleggen.

  • 3.

    3. Voor het opnemen van een professionele zorgverlener in het budgetplan dient de pgb-beheerder de volgende documentatie te verstrekken:

    a. Een kopie van het uittreksel van inschrijving bij de Kamer van Koophandel van de zorgverlener;

    b. Een bewijs van inschrijving in het BIG-register of een andere beroepsrelevante registratie van de hulpverlener;

    c. Een kopie van een Verklaring omtrent gedrag van de zorgverlener, waarbij deze verklaring niet ouder mag zijn dan drie maanden. De verklaring dient specifiek te zijn afgegeven voor de desbetreffende functie;

    d. Een kopie van het hoogst behaalde en voor het geven van de ondersteuning relevante diploma van de zorgverlener.

  • 4.

    Indien de pgb-beheerder iemand uit zijn of haar sociaal netwerk wil inzetten, en deze persoon geen familielid is in de eerste of tweede graad, dient de pgb-beheerder de volgende documentatie te verstrekken:

    a. Een bewijs waaruit blijkt dat de persoon uit het sociaal netwerk, op basis van opleiding en/of ervaring, in staat is de vereiste ondersteuning te bieden;

    b. Een kopie van een Verklaring omtrent gedrag voor de betreffende persoon, waarbij deze verklaring niet ouder mag zijn dan drie maanden. De verklaring dient specifiek te zijn afgegeven voor de desbetreffende functie .

  • 5.

    Indien de inwoner het persoonsgebonden budget (pgb) zelf wenst te beheren, is hij of zij verplicht een kopie van de pgb-test te overleggen.

Artikel 55. Pgb beheerd door een vertegenwoordiger (pgb-beheerder)

  • 1.

    Indien de cliënt die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt en die zelf niet in staat is om het pgb te beheren, mag dit gedaan worden door een zogenaamde vertegenwoordiger.

  • 2.

    Hieraan verbindt het college de volgende uitgangspunten:

    a. Een pgb-beheerder handelt in het belang van de cliënt die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt;

    b. De pgb-beheerder is één persoon;

    c. Een wijziging van de pgb-beheerder is een wijziging van de situatie van de cliënt die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt en moet daarom gemeld worden bij het college;

    d. Er mag geen sprake zijn van een ongezonde relatie tussen de cliënt die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt enerzijds en de vertegenwoordiger anderzijds;

    e. Er mag geen sprake zijn van manipulatie van de cliënt die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt door de vertegenwoordiger;

  • 3.

    Het college verbindt de volgende eisen aan het beheren van pgb door een vertegenwoordiger:

    a. De vertegenwoordiger dient te beschikken over een vaste woon/verblijfplaats;

    b. De vertegenwoordiger mag zelf niet de hulp uitvoeren met behulp van het pgb-budget;

    c. De vertegenwoordiger dient een integriteitsverklaring te ondertekenen;

    d. De vertegenwoordiger dient een Verklaring Omtrent het Gedrag te overleggen voordat hij of zij als pgb-beheerder wordt aangesteld; keurig

    e. De vertegenwoordiger dient nabijheid tot de cliënt te hebben, wat betekent dat hij of zij in staat is om de belangen van de cliënt te behartigen door inzicht te hebben in diens wensen, behoeften, ontwikkeling, en inzicht te hebben in de feitelijke zorglevering om zo aansturing en bijsturing mogelijk te maken. Daarnaast dient er met enige regelmaat (fysiek) contact te zijn tussen de vertegenwoordiger en de cliënt;

    f. De vertegenwoordiger dient te communiceren met de cliënt in dezelfde taal als de cliënt.

  • 4.

    In onderstaande gevallen kan iemand geen pgb-beheerder zijn:

    a. De vertegenwoordiger is ook zorgverlener of heeft een andere functie bij de zorg-verlenende instantie;

    b. De vertegenwoordiger heeft een familieband in de 1e of 2e graad met de zorgverlener/zorgaanbieder;

    c. Een budgetbeheerder beheert meer dan 3 pgb's van verschillende inwoners;

    d. De vertegenwoordiger heeft directe of indirecte financiële belangen in de geleverde zorg of diensten aan de jeugdige of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt voor wie het pgb wordt beheerd;

    e. De vertegenwoordiger is financieel onbekwaam om het pgb op een verantwoorde en transparante manier te beheren, waaronder het bijhouden van financiële overzichten en het tijdig indienen van verantwoordingsdocumenten;

    f. De vertegenwoordiger heeft zelf een indicatie vanuit de Wmo gericht op begeleiding en/of dagbesteding.

Artikel 56. Pgb budget omzetten in zorg in natura (en andersom)

Als in de praktijk blijkt dat een pgb geen gepaste leveringsvorm is voor de cliënt kan de consulent zorg in natura als alternatief aanbieden. De cliënt kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en een ver- strekking in natura (of andersom). Als de cliënt een voorziening in natura (bijv. scootmobiel) omgezet wil zien in een pgb wordt de voorziening ingenomen en wordt een pgb verstrekt.

Artikel 57. Berekening tarief pgb

  • 1.

    Het tarief voor een pgb:

    a. Is gebaseerd op het ondersteuningsplan, waarin staat hoe het pgb besteed wordt;

    b. Is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

  • 2.

    De hoogte van een pgb kan zijn opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, en verzekering(en).

Artikel 58. Maximale pgb tarieven

  • 2.

    1. Woonvoorzieningen

    Aanvullend op de verordening kan het maximaal pgb tarief ook worden vastgesteld op het huurbedrag van de goedkoopst passende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een contract heeft gesloten bij losse en voor hergebruik geschikte voorzieningen die niet in eigendom worden verstrekt.

    2. Vervoersvoorzieningen

    Het pgb wordt maximaal vastgesteld op:

    a. Het aankoopbedrag plus onderhoud van de goedkoopst passende voorziening bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten voor vervoersvoorzieningen die normaliter in eigendom worden verstrekt;

    b. Het bedrag van de kosten inclusief onderhoud volgens de door het college geaccepteerde offerte bij vervoersvoorzieningen die in eigendom worden verstrekt als de gemeente voor de betreffende voorziening geen mantelovereenkomst heeft gesloten;

    c. Het huurbedrag van de goedkoopst passende voorziening inclusief onderhoud en reparatie bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten bij voor hergebruik geschikte vervoersvoorzieningen die niet in eigendom worden verstrekt;

  • 3.

    Rolstoel

    Aanvullend op de verordening kan het maximaal pgb tarief ook worden vastgesteld op het huurbedrag van de goedkoopst passende voorziening inclusief onderhoud en reparatie bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten bij een voor hergebruik geschikte rolstoel die niet in eigendom worden verstrekt.

  • 4.

    Sportvoorziening

    Het pgb wordt maximaal vastgesteld op het bedrag van de kosten inclusief onderhoud volgens de door het college geaccepteerde offerte.

Artikel 59. Verantwoording eenmalige pgb’s

Bij een eenmalig pgb wordt er in alle gevallen verantwoording gevraagd over de besteding van het budget. Bij beschikking wordt vastgelegd op welke wijze en binnen welke termijn verantwoording moet worden afgelegd.

Paragraaf 7 - Terugbetalingsverplichting bij woningaanpassingen

Artikel 60. Terugbetaling bij verkoop woning

Bij verkoop van een woning die op grond van de Wmo is aangepast, dient de cliënt de aangetoonde meerwaarde van de verbouwing terug te betalen. De meerwaarde wordt bepaald door een taxatie van de woning uit te voeren voor en na verbouwing. Deze taxatie wordt uitgevoerd door een door het college aangewezen (onafhankelijke) taxateur. Bij terugbetaling wordt de volgende afschrijvingstermijn gehanteerd:

a. Bij verkoop van de woning binnen een jaar na verbouwing moet 100% van de meerwaarde worden terug betaald;

b. Bij verkoop van de woning tussen het tweede en twintigste jaar na verbouwing: voor elk jaar 5% van de meerwaarde;

c. In alle gevallen minus het bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Artikel 61. Duur van de voorziening

De periode waarvoor een indicatie voor dienstverlening wordt afgegeven is afhankelijk van meerdere factoren. In de eerste plaats of er sprake is van Wmo-ondersteuning.

  • 1.

    Voor een Wmo-maatwerkvoorziening geldt het uitgangspunt dat een voorziening voor langere tijd kan worden afgegeven. De duur is afhankelijk van de levensfase en persoonlijke omstandigheden van de inwoner. Dit is maatwerk. De duur van de voorziening kan voor zowel bepaalde (met einddatum) als voor als onbepaalde tijd (zonder einddatum) zijn, en alle periodes daartussen.

  • 2.

    Voor welke termijn een voorziening wordt afgegeven, is afhankelijk van de volgende factoren:

    a. De aard van de voorziening, de beperkingen en leerbaarheid van de inwoner en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

    b. De woonomstandigheden en bij dienstverlening de samenstelling van het huishouden van de inwoner en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen.

  • 3.

    Om een voorziening zonder einddatum te kunnen afgeven moet uit het onderzoek blijken dat:

    a. Er sprake is van een situatie waarin niet verwacht wordt dat de inwoner zelfredzamer kan worden en dat de leerbaarheid van de inwoner niet kan verbeteren, al dan niet door inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg of algemene voorzieningen. Hierdoor is de inwoner blijvend aangewezen op de ondersteuning vanuit de Wmo;

    b. Er geen verandering te verwachten is in de situatie van inwoner of in omvang van de noodzakelijke hulp;

    c. Er geen verwachting is dat de inwoner verslechterd en daardoor in aanmerking komt voor de Wlz.

Paragraaf 8 - Eigen bijdrage

Artikel 62. Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De bedragen per maand, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.1, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

    a. De samenstelling van het huishouden van belanghebbende;

    b. De leeftijd van belanghebbende;

    c. Reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als Wlz).

Artikel 63. Eigen bijdrage en duur van de eigen bijdrage

  • 1.

    Voor maatwerkvoorzieningen geldt dat:

    a. Het Centraal administratie kantoor (CAK) bepaalt welke inwoner de eigen bijdrage betaalt op basis van door de gemeente bepaalde normen. Reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als Wlz).

    b. De eigen bijdrage is verschuldigd gedurende de periode van de maatwerkvoorziening.

    c. De rolstoelvoorzieningen (inclusief sportrolstoelen) zijn uitgesloten van het opleggen van de eigen bijdrage.

    d. De eigen bijdrage niet van toepassing is bij kinderen jonger dan 18 jaar;

    e. De eigen bijdrage niet van toepassing is op zorgmijders;

    f. In individuele gevallen kan het college besluiten geen eigen bijdrage op te leggen.

Artikel 64. Eigen bijdrage beschermd wonen en opvang

  • 1.

    Voor inwoners van Veere met een Beschermd Wonen voorziening, int de gemeente Vlissingen de eigen bijdrage.

  • 2.

    De eigen bijdrage voor opvang wordt vastgesteld en geïnd door de aanbieder en centrumgemeente Vlissingen.

Paragraaf 9 - Voorkomen van fraude

Artikel 65. Mededelingsplicht

Van de cliënt wordt verwacht dat hij mededeling doet van wijzigingen in zijn omstandigheden waarvan redelijkerwijs is in te schatten dat deze gevolgen heeft voor de verstrekte voorziening. Ook wordt verwacht dat de cliënt meewerkt aan onderzoek in geval van (vermoedens) van onrechtmatigheden. De cliënt heeft de plicht vermoedens van fraude te melden bij de gemeente. Wanneer aan deze oproep geen gehoor wordt gegeven, zal de betreffende medewerker hiervan zelf melding moeten maken, waarna dit aan het college wordt voorgelegd.

Paragraaf 10 - Waardering mantelzorgers

Artikel 66. Waardering

De mantelzorgwaardering bestaat uit een bijdrage van maximaal € 100,-. De Stichting Manteling voert de regeling uit. Om voor een waardering in aanmerking te komen, meldt een hulpvrager zich tussen 1 januari en 1 april van het desbetreffende jaar aan bij Stichting Manteling. Manteling toetst via een telefonische intake van maximaal 20 minuten of er in het voorgaande jaar voldaan is aan de volgende criteria:

a. Meer dan 8 uur per week mantelzorg

b. Voor minimaal drie maanden

c. Geen vrijwillige keus

Als een hulpvrager in aanmerking komt voor een bijdrage wordt dit overgemaakt op de rekening van de hulpvrager. De hulpvrager kan zelf een (eventuele) verdeling bepalen.

Hoofdstuk 3 Afsluitende bepalingen

Artikel 67. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze regels, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 68. Overgangsrecht

  • 1.

    Een recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2024 en de nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2024 blijft gehandhaafd, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee die voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening bedoeld in het eerste lid en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2026, worden afgehandeld krachtens de verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2024 en de nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2024.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2024, wordt beslist met inachtneming van de verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2024 en nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2024, mits dit voor de belanghebbende(n) geen onevenredige nadelige gevolgen oplevert.

Artikel 69. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels, treden na vaststelling door het college, in werking op 1 januari 2026.

  • 2.

    Bij inwerkingtreding van deze nadere regels worden de oude nadere regels, de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Veere 2024, ingetrokken en vervallen deze.

  • 3.

    Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Veere 2026.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 28 oktober 2025.

Burgemeester en wethouders van Veere,

De secretaris, de burgemeester,

Bijlage 1: Richtlijnen (boven) gebruikelijke hulp en eigen kracht

Bij het bepalen van gebruikelijke hulp wordt gekeken naar de gemiddelde tijdsbesteding die bij die activiteit bij een jeugdige met een normale ontwikkeling van dezelfde leeftijd gebruikelijk is. Voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid van hun kind zijn ouder(s) verantwoordelijk voor:

• Een veilige en beschermende woonomgeving (hiermee bedoelen we fysieke en sociale veiligheid);

• Een passend pedagogisch klimaat en stimulans in de ontwikkeling van de jeugdige;

• Verzorging, begeleiding en opvoeding.

Van ouders kan worden verwacht dat zij hun kind, ongeacht de leeftijd:

• Begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport;

• Begeleiden naar het ziekenhuis;

• Begeleiden bij plannen en structureren van dagindeling, (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

• Vervoeren naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt.

Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse zorg, hulp en ondersteuning bieden die past bij de levensfase van het kind. Hier volgen algemene richtlijnen voor gebruikelijke hulp van ouders aan jeugdigen met een normaal ontwikkelingsprofiel per leeftijdscategorie. Deze kunnen worden gebruikt voor het beoordelen of jeugdhulp nodig is.

Jeugdigen van 0 tot en met 2 jaar

• Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

• Ouderlijk toezicht is 24 uur per dag zeer nabij nodig;

• Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

• Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 3 en 4 jaar

• Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

• Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

• Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

• Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

• Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

• Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

• Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 5 tot en met 11 jaar

• Hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

• Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

• Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

• Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische, geestelijke en emotionele ontwikkeling;

• Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

• Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;

• Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

• Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en opvoeding en begeleiding wordt geboden.

Jeugdigen van 12 tot en met 17 jaar

• Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

• Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

• Kunnen vanaf 16 jaar maximaal één dag en nacht alleen gelaten worden;

• Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

• Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

• Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

• Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

• Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd.

Bij een normaal ontwikkelingsprofiel worden jeugdigen vanaf het 18e levensjaar in staat geacht zelfstandig te kunnen wonen, al dan niet met begeleiding en een steunend netwerk.

Bij de beoordeling of hulp gebruikelijk is, wordt er echter rekening mee gehouden dat ieder kind zich anders ontwikkelt. Dat betekent dat het ene kind meer en/of langer sturing of begeleiding nodig heeft dan het andere. De bovenstaande indeling geeft dan ook uitdrukkelijk richtlijnen, maar dat betekent niet dat als een kind (nog) niet volledig voldoet aan het bij zijn of haar leeftijd passende ontwikkelingsprofiel de te bieden ondersteuning niet als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt. De meeste kinderen vanaf 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Ook bij andere ADL-activiteiten heeft het ene kind meer en/of langer sturing en begeleiding nodig dan het andere. Als een kind van 10 jaar nog toezicht nodig heeft bij het tandenpoetsen, is het gebruikelijk dat de ouder dit toezicht biedt.

Van belang is verder dat het bij gebruikelijke hulp echter ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle jeugdigen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp en zorg van ouders aan kinderen kunnen worden gezien. Bij jeugdigen met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking is het gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren, ook als dat meer is dan gemiddeld bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd. Dit is een belangrijk uitgangspunt. Immers, ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse zorg van kind tot kind. Het ene kind ontwikkelt zich nu eenmaal anders dan het andere kind en heeft meer of minder begeleiding en zorg nodig

Bijlage 2 Normtijden persoonlijke verzorging voor kinderen, gemeente Veere:

https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR719865#hoofdstuk_1:

De gemeente kent de volgende normtijden voor hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)/persoonlijke zorg van de jeugdige in de thuissituatie. Deze zijn afkomstig uit de CIZ indicatiewijzer (2014).

Activiteiten persoonlijke verzorging

Overzicht handelingen

Gemiddelde tijd per keer in minuten

Max. frequentie per dag

1.1 Zich wassen

Delen van het lichaam

10

1x

Gehele lichaam

20

1x

1.2 Zich aankleden

Volledig aan-/uitkleden

15

2x

Gedeeltelijk uitkleden

10

1x

1.3 In en uit bed gaan

Hulp bij uit bed komen

10

1x

Hulp bij in bed gaan

10

1x

Hulp bij middag rust

10

2x

1.4 Zich verplaatsen in zit- of lighouding (hulp bij bewegen, houding)

15

Maatwerk

1.5 Naar toilet gaan en zich reinigen c.q. incontinentiemateriaal verwisselen

15

Maatwerk

1.6 Eten en drinken

Hulp bij broodmaaltijd

10

2x

Hulp bij warme maatlijd

15

1x

Hulp bij drinken

10

6x

1.7 Toiletgang

Stomaverzorging bij lokaal intacte huis

20

Maatwerk

Stomazakje wisselen

10

Maatwerk

Katheterzak legen/wisselen

10

Maatwerk

Uritip aanbrengen

15

Maatwerk

Klysma microlax

15

Maatwerk

2.1 Persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid

Zorg voor tanden

5

2x

Zorg voor haren

5

1x

Zorg voor nagels

5

1x per week

Scheren

10

1x

Inspectie van intacte huid op (dreigende vervormingen, ontstekingen en/of infecties)

10

Maatwerk

Zalven van intacte huid

10

Maatwerk

Verzorging aan smetplekken (roodheid en irritaties huid)

10

Maatwerk

2.2 Aanbrengen/verwijderen prothese

Aanbrengen prothese/hulpmiddelen

15

1x

Verwijderen prothese/hulpmiddel

15

1x

2.3 Aanleren en begeleiden van PV-activiteiten

Aanleren van kind, ouders en/of sociaal netwerk gekoppeld aan activiteiten 1.1 tot en met 2.2

Gelijk aan één of meer van de aan te leren activiteiten 1.1 tot en met 2.2 plus maximaal in totaal 30 minuten per week

Gelijk aan één of meer van de aan te leren activiteiten 1.1 tot en met 2.2

Bron: CIZ Indicatiewijzer – Toelichting op de beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014

Bijlage 3. bestuurlijke afspraken Wmo bij verhuizing naar Wlz-zorginstellingen:

Landelijke afspraken over het thuis laten staan van Wmo-hulpmiddelen bij een verhuizing naar een Wlz-zorginstelling (versie 17 juli 2023)

Ieder(in), VNG, Firevaned, VGN en VWS willen het mogelijk maken dat voor cliënten die verhuizen naar een Wlz-zorginstelling (op basis van een zzp-financiering) de benodigde hulpmiddelen die verstrekt zijn uit de Wmo 2015, indien gewenst, thuis kunnen blijven staan. Deze hulpmiddelen blijven thuis staan voor zover zij redelijkerwijs niet vanuit de zorginstelling zijn mee te nemen, zoals bijvoorbeeld een tillift. Gelet op deze gezamenlijke wens worden de volgende afspraken gemaakt die op 1 juli 2023 zullen ingaan:

1. De uitvoering van deze afspraken zal plaatsvinden met zo weinig mogelijk administratieve lasten voor betrokkenen, in het bijzonder de hulpmiddelengebruiker en hun naasten.

2. De hulpmiddelen blijven thuis staan als de cliënt de intentie heeft minimaal 18 dagen per jaar thuis te logeren.

3. Ten aanzien van de hulpmiddelen geldt het volgende:

• Het betreft uitsluitend hulpmiddelen die op basis van de Wmo 2015 thuis reeds zijn verstrekt (verkregen in natura of met een pgb) op het moment van de verhuizing en niet redelijkerwijs vanuit de zorginstelling zijn mee te nemen in geval van thuis logeren. Het al dan niet kunnen meenemen beoordeelt de zorginstelling in overleg met de cliënt(vertegenwoordiger), waarbij de woonsituatie thuis wordt meegewogen.

• Een traplift is geen hulpmiddel, maar een woningaanpassing. Ook daarvan kan het echter nodig zijn dat deze aanwezig blijft in de thuissituatie in verband met het logeren. Een traplift valt daarmee onder de te maken afspraken.

• Mobiliteitshulpmiddelen (zoals rolstoelen en aangepaste fietsen) worden niet op twee plekken verstrekt en vallen daarmee niet onder deze landelijke afspraken.

• Onderhoud, reparatie en het vervangen van de verstrekte hulpmiddelen thuis op een later moment door hulpmiddelen met dezelfde functionaliteiten vallen onder deze afspraken.

4. Het laten staan van deze hulpmiddelen leidt niet tot extra eigen betalingen voor de cliënt(vertegenwoordiger).

5. Ten aanzien van het behoud van de benodigde Wmo-hulpmiddelen thuis geldt het volgende:

• Tijdens het intakegesprek bij de zorginstelling waar de cliënt gaat verblijven wordt de wens besproken om thuis te logeren, indien dit redelijkerwijs relevant kan zijn.

• Wanneer dit het geval is informeert de zorginstelling de cliënt (vertegenwoordiger) over de mogelijkheid om hulpmiddelen thuis te laten staan. Tijdens dit gesprek herinnert de zorginstelling de cliënt(vertegenwoordiger) er tevens aan de verhuizing te melden bij het Wmo loket van de gemeente en de leverancier(s) van de Wmo-hulpmiddelen die thuis staan.

• De cliënt(vertegenwoordiger) informeert de zorginstelling over welke Wmo-hulpmiddelen thuis aanwezig zijn. Vervolgens geeft de zorginstelling aan welke van deze hulpmiddelen vanuit de zorginstelling zijn mee te nemen wanneer sprake is van thuis logeren. Het resultaat is een overzichtslijst van Wmo-hulpmiddelen die thuis nodig blijven. De zorginstelling doet geen inhoudelijke beoordeling van de benodigde hulpmiddelen en doet ook geen onderzoek ter plekke naar de woonsituatie van de cliënt.

• De cliënt meldt de verhuizing naar een Wlz-zorginstelling bij de gemeente (o.a. bij het Wmo-meldpunt of de consulent van het sociale wijkteam) en geeft daarbij aan welke:

a. De hulpmiddelen die thuis zijn verstrekt op basis van de Zvw vallen niet onder deze afspraken.

b. Deze grens is gebaseerd op een geschil bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen over het beschikbaar stellen van een tweede exemplaar op basis van de Zvw, waarbij de geschillencommissie en de zorgverzekeraar aangeven dat een beoogd gebruik van 18 dagen per jaar dit rechtvaardigt.

c. Over het meeverhuizen van deze individuele mobiliteitshulpmiddelen zijn reeds afspraken gemaakt in het kader van het verhuisconvenant.

d. Wmo-hulpmiddelen uit de overzichtslijst kunnen blijven staan, omdat thuis wordt gelogeerd.

• De leverancier van deze hulpmiddelen is doorgaans voor de cliënt meer zichtbaar dan de gemeente. Het is dan ook wenselijk dat de cliënt de verhuizing bij de leverancier(s) meldt, zodat zij de cliënt er op kunnen attenderen hoe te handelen om ervoor te zorgen dat de hulpmiddelen thuis gebruikt kunnen blijven worden.

• De gemeente stuurt binnen 5 werkdagen een ontvangstbevestiging naar de cliënt(vertegenwoordiger), waarin de termijn wordt aangegeven waarbinnen de aanvraag wordt afgehandeld. Aanvullend informeert de gemeente ook desbetreffende leverancier(s) over welke hulpmiddelen thuis blijven staan.

• Op het moment dat niet meer thuis wordt gelogeerd meldt de cliënt(vertegenwoordiger) dit bij de gemeente en de betrokken leverancier(s), zodat de hulpmiddelen kunnen worden opgehaald.

• Het blijft voor de cliënt(vertegenwoordiger) mogelijk het betreffende hulpmiddel van de leverancier te kopen.

6. Ten aanzien van een eventuele vervanging van het hulpmiddel met dezelfde functionaliteiten geldt het volgende:

• De cliënt(vertegenwoordiger) meldt de eventuele vervanging van het hulpmiddel (verkregen in natura of met een pgb) bij de leverancier. Ook is mogelijk dat de leverancier de noodzaak voor vervanging vaststelt bij het onderhoud van het hulpmiddel.

• Sommige gemeenten, zowel gemeenten die hulpmiddelen huren als gemeenten die hulpmiddelen in eigendom hebben, willen dat de leverancier bij het vervangen van het hulpmiddel de gemeente daarvan in kennis stelt. In dat geval zal de leverancier een melding van vervanging doen bij de gemeente.

• Wanneer de ergotherapeut of fysiotherapeut van de zorginstelling hierover een advies heeft uitgebracht is dit altijd gebaseerd op het uitgangspunt dat wordt gekozen voor de goedkoopste, passende oplossing ten behoeve van de logeerfunctie. De leverancier volgt dit advies. De zorginstelling is niet verplicht hierover een advies uit te brengen.

7. Voor zover bovengenoemde afspraken niet voorzien in specifieke hulpmiddelen en hiermee samenhangende voorzieningen die thuis zijn verstrekt op basis van de Wmo 2015 geldt dat partijen in samenspraak handelen in de geest van deze landelijke afspraken.

8. Gemeenten blijven de financiering van de gehuurde hulpmiddelen die thuis blijven staan voortzetten. Gemeenten worden voor het thuis laten staan van hulpmiddelen die zij in eigendom hebben of huren gecompenseerd door extra financiële middelen toe te voegen aan het gemeentefonds (met budgettaire dekking vanuit de Wlz). Vooralsnog wordt uitgegaan van de volgende reeks (in mln. euro’s):

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Voorlopige reeks

0,2

0,5

0,7

0,8

0,8

1,0

Op basis van gezamenlijke afspraken tussen de VNG, Firevaned en VWS over een eenvoudig onderzoek naar de werkelijke uitgaven van gemeenten in 2025, mede op basis van declaraties van Firevaned, zal deze reeks in 2025 zo nodig worden bijgesteld.

9. Alle partijen plaatsen deze afspraken op hun website en brengen deze afspraken actief bij hun achterban onder de aandacht. Voor cliënten en hun naasten wordt voorzien in toegankelijke en begrijpelijke informatie via Regelhulp.nl.

10. Begin 2025 zal op basis van casuïstiek worden bezien of een verduidelijking van deze afspraken nodig is. VWS neemt daartoe het initiatief.

11. Deze landelijke afspraken zullen, in gezamenlijk overleg, worden herzien als eventuele wijzigingen van de wettelijke aanspraken op hulpmiddelenzorg daartoe aanleiding geven. VWS neemt daartoe het initiatief.