Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Veere 2026

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2026

Intitulé

Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Veere 2026

De raad van de gemeente Veere;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van (datum);

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zesde lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overweegt het volgende:

 De inwoners van Veere hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de manier waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Van inwoners wordt verwacht dat zij elkaar daarbij helpen.

 Er zijn inwoners die onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende kunnen deelnemen aan de samenleving of begeleiding nodig hebben om zelfstandig te kunnen wonen. Zij kunnen ondersteuning krijgen van de gemeente.

 De eerste verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van kinderen ligt bij de ouders en het kind zelf. De gemeente regelt een goede en toegankelijke jeugdhulp.

 Het is belangrijk voor de rechtszekerheid en duidelijkheid om regels vast te stellen over voorzieningen die het college kan toekennen.

 Het wenselijk is dat een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget (pgb) is toegekend, onder duidelijke voorwaarden de ondersteuning kan krijgen van iemand uit zijn sociale netwerk.

 Bij elk besluit, volgens deze verordening, wordt rekening gehouden met het door de gemeenteraad op 20 maart 2025 vastgestelde preventiebeleid 2025-2027 en de volgende visie:

• De eigen verantwoordelijkheid van de inwoners staat centraal. Zij doen zelf wat mogelijk is voor hun zelfredzaamheid, om te kunnen meedoen aan het sociale leven en hun inkomen te verwerven. Hierbij zetten zij, waar mogelijk, personen uit hun sociale netwerk in.

• Er wordt uitgegaan van de geldende wetten en regels, daarbij wordt gekeken naar het doel daarvan.

• De ontplooiing en het welzijn van inwoners zijn belangrijk. Zij verdienen bescherming en ondersteuning. Zodat inwoners hun eigen verantwoordelijkheid binnen de samenleving kunnen dragen.

• Het is belangrijk dat kinderen gezond en veilig opgroeien, groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam zijn en maatschappelijk kunnen participeren.

• Inwoners met een beperking of een chronische ziekte hebben goede toegang nodig tot de fysieke omgeving, vervoer, informatie, communicatie en andere voorzieningen en diensten.

• Inwoners proberen zelf of met hulp van hun sociale netwerk knelpunten op te lossen. De gemeente, samen met partners, helpt hen de juiste weg te vinden of biedt ondersteuning.

• De ondersteuning is gericht op het zoveel mogelijk versterken van de eigen kracht van de inwoners, het gezin of het sociale netwerk. De ondersteuning duurt niet langer dan nodig is en ondersteuning is maatwerk. De juiste ondersteuning wordt ingezet, niet zwaarder dan nodig is.

• Ondersteuningsvragen worden integraal benaderd. De resultaten die de inwoner of het gezin wil bereiken staan centraal. Er wordt goed gekeken naar het effect van een besluit.

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Veere (18-9-2025) en de Sociale Cliëntenraad Walcheren (25-9-2025);

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Veere 2026 en besluit deze te laten ingaan per 1 januari 2026

Hoofdstuk 1 – algemene bepalingen

Artikel 1. Zorgplicht college voor integrale toegang en intake

  • 1.

    Het college zorgt er in ieder geval voor dat ingezetenen die daar om verzoeken:

    a. Kosteloos en op laagdrempelige wijze worden ondersteund bij het verhelderen van een mogelijke ondersteuningsvraag;

    b. Kosteloos worden voorzien van relevante informatie in begrijpelijke taal en vorm ten aanzien van:

    i. het gemeentelijk beleid en de wijze waarop uitvoering wordt geven aan de wettelijke taken in het sociaal domein, en

    ii. hoe de toegang tot de diverse voorzieningen is georganiseerd;

    c. Worden doorverwezen en -geleid naar de passende instanties voor verdere ondersteuning;

    d. Dat degene die een melding, aanvraag of verzoek indient, wordt gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2.

    In het kader van de uitvoering van het eerste lid vindt geen verwerking van persoonsgegevens plaats. Op verzoek van de betrokkene kunnen de relevante bevindingen op schrift worden gesteld en aan de betrokkene ter beschikking worden gesteld.

Artikel 2. Machtiging

  • 1.

    Indien ouders, jeugdigen en cliënten zich willen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, dan dienen zij hiervoor een schriftelijke machtiging in.

  • 2.

    Het college kan bijstand of vertegenwoordiging door een gemachtigde weigeren indien tegen de gemachtigde ernstige bezwaren bestaan.

Artikel 3. Legitimatie

Het college kan de jeugdige en/of zijn ouders verplichten zich te legitimeren door middel van een identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 2 – Jeugdhulp

Artikel 4 Reikwijdte verordening

1. Deze verordening heeft betrekking op jeugdhulp voor jeugdigen:

a. Die hun woonadres, als bedoeld in artikel 1.1. onder o. van de Wet basisregistratie personen, in de gemeente Veere hebben;

b. Die onmiddellijk voorafgaand aan hun verblijf bij een jeugdhulpaanbieder, pleegouder, in een instelling of inrichting in de gemeente Veere hun woonadres hadden;

c. Of volgens het derde of vierde onderdeel van de begripsbepaling ‘woonplaats’ in artikel 1.1 van de wet onder verantwoordelijkheid van de gemeente Veere vallen.

Paragraaf 1 – Algemene bepalingen jeugdhulp

Artikel 5. Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Aanvraag: een verzoek van een belanghebbende (waaronder wordt verstaan: in ieder geval jeugdige en/of ouders) aan het college om een besluit te nemen;

  • Algemene of vrij toegankelijke voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn/haar ouders;

  • Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen of schuldhulpverlening;

  • • Spoedeisende gevallen/bloedspoed: Soms kan een situatie dusdanig ernstig zijn dat er sprake is van bloedspoed en is er direct actie vereist.

    a. Onder bloedspoed wordt verstaan: De situatie waarin een perso(o)n(en) zich bevindt is direct levensbedreigend en/of het hierin verblijven zal binnen 24 uur leiden tot een levensbedreigende situatie of blijvende lichamelijke en/of psychische schade.

    b. Onder directe actie wordt verstaan: Direct actie betekent dat alle andere werkzaamheden die de betrokken medewerkers aan het uitvoeren zijn ten tijde van de melding moeten wachten. De betrokken medewerkers gaan direct na vaststelling van bloedspoed aan de slag met het indiceren van de benodigde hulp waarna deze hulp direct (uiterlijk aan het einde van dezelfde werkdag) wordt ingezet. Een Ondersteuningsplan/aanvraag met handtekening is niet vereist indien dit binnen de gegeven tijd niet mogelijk is, mocht dit wel mogelijk zijn dan is een ondertekend Ondersteuningsplan noodzakelijk.

    o De directe inzet moet leiden tot een wijziging van de situatie met als gevolg dat deze niet meer wordt bestempeld als bloedspoed. Dit betekent dus niet dat alle problemen opgepakt moeten worden, enkel de risico’s die er voor zorgen dat er sprake is van bloedspoed.

    • Budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

    • Budgetplan: een door de jeugdige of ouder ingevuld en door het college in verband met het verzoek van de jeugdige of ouder van een individuele voorziening in de vorm van een pgb beoordeeld plan;

    • College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere;

    • Familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouder, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

    • Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of de ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

    • Individuele voorziening: op de jeugdige of hun ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening;

    • Jeugdige: een persoon zoals bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • Ondersteuningsplan: dit is een document, dat het college samen met de ouders en jeugdige opstelt, waarin de problematiek van de jeugdige beschreven staat en de manier waarop deze problematiek aangepakt gaat worden;

    • Ouder: gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

    • Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of hun ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige en/of de ouders een sociale relatie onderhouden;

    • Wet: Jeugdwet.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet, de Regeling Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van algemene en vrij toegankelijke voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar: preventie, vroegsignalering, versterken opvoedkundig klimaat, bevorderen opvoedvaardigheden, het versterken van het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en hun ouders en het uitvoeren van familiegroepsplannen, groepszwemles.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen of niet vrij toegankelijke voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar: persoonlijke verzorging, ambulante jeugdhulp, ambulante behandeling, vaktherapie, begeleiding dagelijks leven, dagbesteding en logeeropvang (respijtzorg), pleegzorg, residentiële jeugdhulp, ernstige dyslexiezorg (ED), gesloten jeugdzorg, crisiszorg, JeugdzorgPlus, jeugdreclassering, jeugdbescherming, jeugd geestelijke gezondheidszorg en zorg voor jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vormen van jeugdhulp en de uitwerking daarvan.

Paragraaf 2 – Toegang tot jeugdhulp

Artikel 7. Toegang algemene, toegankelijke voorziening

  • 1.

    Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of hun ouders.

  • 2.

    Jeugdigen en ouders die menen een beroep te kunnen doen op een algemene voorziening, kunnen zich rechtstreeks wenden tot degene die de betreffende voorziening van jeugdhulp aanbiedt.

Artikel 8. Toegang niet vrij toegankelijke jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, voor zover de jeugdhulpaanbieder door de gemeente gecontracteerd is en de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de wet en in lid 1 van dit artikel, plaatsvindt.

  • 3.

    Wanneer een jeugdige of zijn ouder zich bij een aanbieder meldt met een verwijzing van een medisch verwijzer, dan meldt de aanbieder dit voordat hij de jeugdhulp start, bij de gemeentelijke toegang.

  • 4.

    Tussen de aanbieder en de gemeentelijke toegang is afstemming met betrekking tot:

    a. Het woonplaatsbeginsel,

    b. Contract met de jeugdhulpaanbieder,

    c. De productcategorie en/of productcode,

    d. De eenheid/frequentie,

    e. Leeftijd van de jeugdige,

    f. De relatie met reeds toegewezen jeugdhulp,

    g. De termijn voor jeugdhulp en evaluatiemoment(en) bepaald.

  • 5.

    Het college legt de inzet van de betreffende jeugdhulp door een jeugdhulpaanbieder na een verwijzing genoemd in het eerste lid van dit artikel vast in een beschikking als bedoeld in artikel 17.

Artikel 9. Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

Artikel 10. Toegang jeugdhulp via het college

  • 1.

    De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en hun ouders die, conform de Jeugdwet, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Veere vallen.

  • 2.

    Voor jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag zijn algemene voorzieningen vrij toegankelijk.

  • 3.

    Jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag kunnen bij het college een schriftelijke aanvraag indienen om een besluit te nemen voor een individuele voorziening.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening, de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

  • 5.

    Het college informeert de jeugdige en/of de ouders dat deze zich bij een aanvraag voor een voorziening kosteloos kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

  • 6.

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking zoals bedoeld in artikel 17.

  • 7.

    In spoedeisende gevallen (bloedspoed) kan een jeugdhulpaanbieder de hulpverlening starten zonder zorgtoewijzing. De aanbieder dient de eerstvolgende werkdag alsnog bij de gemeentelijke toegang te melden dat er jeugdhulp gestart is zodat er een aanvraag gedaan kan worden. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk vast in een beschikking zoals bedoeld in artikel 17.

Artikel 11. Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan

  • 1.

    1. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk:

    a. wat de hulpvraag is van de jeugdige en/of ouder(s);

    b. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;

    c. of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen, bij de jeugdige en om welke problemen het concreet gaat;

    d. welke hulp gelet op de vastgestelde problematiek naar aard en omvang nodig is om de jeugdige in staat te stellen om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en/of voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

    e. de mogelijkheid van de jeugdige en/of ouder(s) om zelf of met ondersteuning van het sociale netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    f. de mogelijkheden om de hulpvraag op te lossen door het inzetten van een algemene voorziening;

    g. of en weke ondersteuning nodig is in de vorm van een individuele voorziening en het gewenste resultaat van de inzet van jeugdhulp;

    h. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    i. hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

    j. indien er sprake is van meerdere problemen binnen het gezin, is een systeemanalyse van de problematiek en een overzicht van de verschillende voorzieningen die al in het gezin getroffen zijn, noodzakelijk. Beoordeeld wordt, zoveel mogelijk met de jeugdige en de ouders samen, welke problematiek als eerste aangepakt moet worden en hoe de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

  • 2.

    Het college informeert de jeugdige en/of ouder(s) over de mogelijkheid om een pgb aan te vragen en geeft uitleg over wat de regels, gevolgen en verantwoordelijkheden zijn van een pgb.

  • 3.

    Ter voorbereiding van het gesprek verstrekken jeugdige en/of zijn ouder(s) alle gegevens en stukken die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover de jeugdige en/of zijn ouder(s) beschikken.

  • 4.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 5.

    Het college en de jeugdige of zijn ouders leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het ondersteuningsplan.

  • 6.

    Met toestemming van de jeugdige of zijn ouders worden in het ondersteuningsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het ondersteuningsplan met de jeugdige en of zijn ouder, het gemeentelijke toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

  • 7.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) dan wel een wettelijke vertegenwoordiger afzien van een onderzoek als de aanvraag wordt ingetrokken. Dat wordt schriftelijk bevestigd.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 12. Criteria voor een individuele voorziening

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouder(s) komen slechts in aanmerking voor een individuele voorziening wanneer het college of een andere verwijzer vaststelt dat:

    a. Sprake is van concrete opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen bij de jeugdige

    b. Inzet noodzakelijk is om de jeugdige gelet op deze problemen in staat te stellen:

    • Gezond en veilig op te groeien.

    • Te groeien naar zelfstandigheid.

    • Voldoende redzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

    c. De jeugdige en/of ouder(s) zelf of met hun sociale netwerk geen passende oplossing voor de hulpvraag kunnen vinden (eigen kracht). Wanneer hiervan sprake is, staat in artikel 13 van deze verordening, en

    d. Een algemene voorziening geen oplossing biedt voor de hulpvraag, en

    e. De jeugdige en/of ouder(s) geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de hulpvraag op te lossen.

  • 2.

    Als de aanvraag ziet op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige en/of ouder(s) voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, verstrekt het college alleen een voorziening:

    a. Als op het moment van de aanvraag sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en

    b. Voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 3.

    Het college verstrekt alleen een voorziening als bedoeld in lid 2 als de gemaakte kosten zien op een periode van maximaal drie maanden vóór de aanvraag.

  • 4.

    Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst passende en tijdig beschikbare voorziening.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in lid 1 en lid 2.

Artikel 13. Beoordeling (boven) gebruikelijke hulp en eigen kracht

  • 1.

    Jeugdigen of ouders of wettelijke vertegenwoordiger komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    a. Gebruikelijke hulp van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

    b. Boven-gebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de boven-gebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan;

    c. De ondersteuning vanuit het sociale netwerk;

    d. Het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten.

  • 2.

    Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van 1 van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.

  • 3.

    Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:

    a. De leeftijd van de jeugdige;

    b. De mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een jeugdige van die leeftijd nodig heeft;

    c. De aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;

    d. De mate van planbaarheid van de hulp;

    e. De behoeften en mogelijkheden van de jeugdige.

  • 4.

    Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouders door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.

  • 5.

    Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de ouders in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. Het college beoordeelt dan of van ouders verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals in lid 1 staat weergegeven. Het college maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:

    a. Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over een aaneengesloten éénmalige periode van maximaal drie maanden in één kalenderjaar.

    b. Langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de jeugdhulp langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar.

    Het college verwacht van ouders dat zij in kortdurende situaties de boven-gebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouders door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.

  • 6.

    Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:

    a. De aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;

    b. De mate van planbaarheid van de hulp;

    c. Het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouders;

    d. De manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige;

    e. Vaardigheden van de ouders om zelf hulp te bieden of de vaardigheden aan te leren om de hulp zelf te kunnen bieden;

    f. Of er sprake is van problematiek bij de ouders, zoals relationele problemen of schulden;

    g. Welke verplichtingen de ouders hebben, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen;

    h. Het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen;

    i. De woonsituatie;

    j. De samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijke stiefouder of niet);

    k. Is er een sociaal netwerk en zo ja, wat zijn de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige of zijn ouders te ondersteunen;

    l. Overige individuele omstandigheden die door jeugdige en ouders worden ingebracht.

  • 7.

    Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders, bij de beschikbaarheid van de ouders voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouders en bij de financiële situatie van de ouders wordt van hen verwacht dat zij de boven-gebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp.

  • 8.

    8. Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:

    a. Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige;

    b. Als de overbelasting ziet op spanningen door het werk (bijvoorbeeld door te veel uren werken of stress) of door andere factoren buiten de zorg van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen;

    c. Bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen;

    d. Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht;

    e. Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten;

    f. Een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.

  • 9.

    Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen individuele voorziening tot jeugdhulp.

  • 10.

    Als de jeugdige en/of de ouders een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van ouders verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.

  • 11.

    Het college kan bij nadere regels richtlijnen opnemen ten aanzien van het kaderen van gebruikelijke en boven-gebruikelijke hulp.

Artikel 14. Afstemming met andere voorzieningen.

  • 1.

    Afstemming met gezondheidszorg:

    a. Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de wet en artikel 8 van deze verordening, plaatsvindt;

    b. Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijk kader;

    c. Het college draagt er zorg voor dat de jeugdige of zijn ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 2.

    Afstemming met gecertificeerde instellingen:

    a. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders en de samenwerking bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering met betrekking tot:

    i. De aanmelding dat een maatregel is geïnitieerd;

    ii. Het inzetten van de hulp door de gecertificeerde instelling;

    iii. Het afronden van de hulp door de gecertificeerde instelling en de overdracht naar het lokale veld;

    iv. Afronden van inzet op basis van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    b. Het college en de gecertificeerde instellingen leggen de afspraken vast in een protocol.

  • 3.

    Afstemming met het justitiedomein:

    a. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering;

    b. Het college en de betrokken instellingen leggen de afspraken vast in een samenwerkingsprotocol als bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

  • 4.

    Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht:

    a. Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij de gemeentelijke toegang;

    b. Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de onder a genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren;

    c. Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige of zijn ouders.

  • 5.

    Afstemming met Veilig Thuis:

    Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

  • 6.

    Afstemming met Wmo-voorzieningen:

    a. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    b. Het college draagt zorg voor continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 7.

    Afstemming met voorzieningen werk en inkomen:

    Het college draagt zorg dat de gemeentelijke toegang, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen bij de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Artikel 15. Overgang 18-/18+

  • 1.

    Jeugdhulp eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat als een jeugdige gebruik maakt van een individuele voorziening dat er op tijd een gesprek plaatsvindt met de jeugdige over de veranderingen vanaf 18 jaar en welke voorziening na 18 jaar (eventueel) nodig is.

  • 3.

    De jeugdhulpaanbieder stelt voor jeugdigen die jeugdhulp krijgen vanaf het 16e levensjaar een ‘perspectiefplan’ op waarin onder andere staat:

    a. Welke hulp of ondersteuning nodig is vanaf het 18e levensjaar;

    b. Hoe en vanuit welke wet de hulp vanaf 18 jaar wordt ingezet;

    c. De jeugdhulpaanbieder betreft de jeugdige, het gezin en het college bij het opstellen van het perspectiefplan.

  • 4.

    Pleegzorg en verblijf in een gezinshuis loopt door tot 21 jaar. Hierbij blijft lid 2 echter ook van toepassing.

  • 5.

    Het college kan besluiten om de jeugdhulp door te laten lopen na het 18de jaar tot maximaal 23 jaar, wanneer:

    a. Het jeugdhulp betreft zoals beschreven in de 1e categorie van de definitie van jeugdhulp in art. 1.1. van de wet; en

    b. Indien er na het 18de levensjaar aantoonbaar geen opvolgende financiering beschikbaar is vanuit bijvoorbeeld de Wet langdurige Zorg, de Wmo, de Zorgverzekeringswet of vanuit justitie; en

    c. Voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden:

    i. De jeugdige kreeg al voor zijn 18de levensjaar hulp en de gemeente vindt dat voortzetting nodig is;

    ii. Er is voor het bereiken van de 18de leeftijd bepaald dat jeugdhulp nodig is;

    iii. Na beëindiging van de jeugdhulp (die was begonnen voor het 18de levensjaar) stelt de gemeente binnen een termijn van half jaar vast dat hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 6.

    Wanneer de jongere jeugdhulp ontvangt in het kader van straffen en maatregelen, of van reclasseringstoezicht is voortzetting tot het 23ste levensjaar op aanwijzen van justitie verplicht.

Artikel 16. Deskundigheid en vergewisplicht

  • 1.

    Het onderzoek als bedoeld in artikel 11 wordt gedaan onder de verantwoordelijkheid van een SKJ geregistreerde jeugdhulpprofessional.

  • 2.

    Uit hoofde van de deskundigheid van de SKJ-er wordt bepaald of er een noodzaak is een (andere) deskundige of deskundigen in te schakelen om te adviseren over de benodigde jeugdhulp. Dit met inachtneming van de verantwoordelijkheidstoedeling gesteld in artikel 4.1.1, tweede lid van de wet in samenhang bezien met de benodigde deskundigheid genoemd in artikel 2.1 van het Besluit Jeugdwet.

  • 3.

    In het ondersteuningsplan wordt opgenomen welke deskundigheid is ingeschakeld bij het onderzoek naar de hulpvraag als bedoeld in artikel 11.

  • 4.

    Het college vergewist zich ervan dat het onderzoek als bedoeld in lid 1 van artikel 11 op zorgvuldige wijze is uitgevoerd, door een daartoe gekwalificeerde deskundige en dat de uitkomst daarvan logischerwijs uit het onderzoek volgt alvorens een besluit op de aanvraag voor een individuele voorziening wordt genomen.

Artikel 17. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    a. Welke de te verstrekken voorziening is, wat de omvang is en wat de gestelde doelen daarvan zijn;

    b. Wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    c. Hoe de voorziening wordt verstrekt;

    d. Indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    e. Hoe en wanneer de ingezette jeugdhulp geëvalueerd wordt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    a. Voor welke gestelde doelen het pgb moet worden aangewend;

    b. Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    c. Wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    d. Welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    e. Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    f. De wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    g. Hoe en wanneer de ingezette jeugdhulp geëvalueerd wordt.

  • 4.

    Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking. In geval een pgb wordt toegekend, maakt ook het budgetplan onderdeel uit van de beschikking. In het geval er sprake is van een evaluatie, wordt het verslag van de evaluatie toegevoegd aan de beschikking en maakt daar onderdeel van uit. Dit is tevens van toepassing op het verslag van een (familie)netwerkberaad.

Paragraaf 3 – Pgb jeugdhulp

Artikel 18. Aanvullende regels om in aanmerking te komen voor een pgb

  • 1.

    Als een jeugdige of zijn ouder(s) in aanmerking komen voor een individuele voorziening, maar de jeugdhulp zelf wensen in te kopen door middel van een pgb, dienen de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger daartoe een pgb-plan in volgens een door het college vastgesteld en ter beschikking gesteld format. In het pgb-plan is opgenomen:

    a. De motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente volgens de jeugdige of zijn ouder(s) niet passend is en een pgb gewenst is;

    b. Welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen inkopen met een pgb, wat het beoogde resultaat is en wanneer en hoe wordt geëvalueerd;

    c. De voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    d. op welke wijze de kwaliteit van de in te kopen jeugdhulp is gewaarborgd;

    e. de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;

    f. Indien van toepassing, welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    g. De motivatie aan de hand van de tien punten benoemd in artikel 19 lid 1 waaruit blijkt dat de budgethouder of budgetbeheerder in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;.

    h. Er is een extra toelichting nodig als er meer dan 5 hulpverleners (zowel formeel als informeel) wordt ingezet. Hierbij behoudt de gemeente zich het recht om het aantal hulpverleners te begrenzen, indien het aantal hulpverleners invloed heeft op de uitvoerbaarheid van de hulp, de kwaliteit van de hulp, het overzicht en coördinatie van de hulp en belasting van de PGB houder in de rol van aansturend werkgever.

  • 2.

    Het college verstrekt een pgb als:

    a. De jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder, niet passend achten;

    b. Uit de beoordeling van de pgb-vaardigheid met inachtneming van artikel 19 blijkt dat de budgethouder of, indien van toepassing, de budgetbeheerder in staat is uitvoering te geven aan de eisen die het beheer van een pgb met zich meebrengt; en

    c. Naar het oordeel van het college met inachtneming van artikel 21 is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het pgb-plan opgenomen beoogde resultaat.

  • 3.

    Het college verstrekt geen pgb als er twijfels zijn over de integriteit van de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp, wat zich in ieder geval voordoet indien de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp in de drie jaar voorafgaande aan de aanvraag:

    a. Fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, heeft gepleegd;

    b. Betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de hulp in gevaar brengen;

    c. Veroordeeld is wegens het plegen van strafbare feiten tot een gevangenisstraf;

    d. Op basis van een Bibob-toets (een toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) door het college is geweigerd als zorgaanbieder.

  • 4.

    Het college weigert een pgb als een wettelijke weigeringsgrond als bedoeld in artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet van toepassing is.

  • 5.

    Een pgb dient door de jeugdige of hun ouders binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt. Als dit niet is gebeurd, kan de beschikking worden ingetrokken.

  • 6.

    Het college weigert het pgb als er naar oordeel van het college sprake is van een belangenverstrengeling tussen de budgethouder en de derde aan wie de budgethouder het pgb wenst te besteden. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan;

  • 7.

    Het college weigert een pgb voor de kosten de jeugdhulp:

    a. Als deze is gerealiseerd of aangevangen vóór de melding dan wel aanvraag;

    b. Als de jeugdige binnen de budgetperiode opnieuw een aanvraag doet omdat de met het pgb aangeschafte voorziening niet meer bruikbaar of beschikbaar is door aan de jeugdige of diens ouders te verwijten omstandigheden;

    c. Voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de natura voorziening.

  • 8.

    Het college neemt een aanvraag voor een pgb niet in behandeling als de budgethouder of diens vertegenwoordiger geen budget- motivatieplan indient of een bespreking van het budgetplan weigert of, na daartoe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt. Daarbij geldt dat het college de genoemde personen eerst in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen.

  • 9.

    Het college kan het pgb weigeren als een gegrond vermoeden bestaat om aan te nemen dat er geen of onvoldoende sprake is van gewaarborgde hulp.

  • 10.

    Het is niet toegestaan een overeenkomst te sluiten met een derde waarin het bieden van de geïndiceerde ondersteuning mede afhankelijk is van de woonruimte die door dezelfde derde of door een aan die derde gelieerde (rechts)persoon wordt geboden, tenzij het wonen (verblijf) onderdeel is van de indicatie.

  • 11.

    Het college kan nadere regels stellen over de aan een pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 19. Pgb-vaardigheid

  • 1.

    Om aan de voorwaarden voor pgb-vaardigheid te voldoen dient de beoogd budgethouder, al dan niet met hulp vanuit het sociaal netwerk of, indien van toepassing, een budgetbeheerder, in ieder geval:

    a. Een duidelijk beeld te hebben van de hulpvraag;

    b. Op de hoogte te zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of deze zelf (online) weten te vinden;

    c. In staat te zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden en deze administratie op verzoek van het college, in het kader van verantwoording te overleggen;

    d. Voldoende vaardig te zijn om in de Nederlandse taal te communiceren met de gemeente, de SVB en de zorgverleners;

    e. In staat te zijn zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;

    f. In staat te zijn om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan het college;

    g. In staat te zijn om te beoordelen en te beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;

    h. In staat te zijn de inzet van zorgverleners te coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    i. In staat te zijn om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren; en

    j. Voldoende kennis te hebben over het werk- of opdrachtgeverschap of deze kennis weten te vinden.

  • 2.

    Indien de jeugdige of de ouders zelf niet in staat zijn om het pgb te beheren, mag dit gedaan worden door een zogenaamde vertegenwoordiger onder de volgende voorwaarden:

    a. Er mag geen sprake zijn van een ongezonde relatie tussen de jeugdige en de ouders enerzijds en de vertegenwoordiger;

    b. Er mag geen vermoeden zijn van manipulatie van de jeugdige of de ouders door de vertegenwoordiger;

    c. De vertegenwoordiger dient te beschikken over een vaste woon/verblijfplaats;

    d. De vertegenwoordiger mag zelf niet de hulp uitvoeren met behulp van het pgb-budget.

  • 3.

    Een budgethouder of een budgetbeheerder wordt in beginsel niet in staat geacht de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren als sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:

    a. Het beheer wordt verricht door de persoon of organisatie die ook de jeugdhulp levert aan de budgethouder, tenzij hiervoor door het college toestemming is verleend en/of de persoon eerste of tweedegraads bloed- of aanverwant is van de jeugdig;

    b. Er is sprake van één of meer van de volgende omstandigheden:

    i. Schuldenproblematiek;

    ii. Ernstige verslavingsproblematiek;

    iii. Aangetoonde fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, begaan in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    iv. Een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    v. Een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    vi. Een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

    vii. Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

    viii. Het niet verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag.

Artikel 20. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de jeugdhulp verleend wordt door onderstaande personen:

    a. Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister, conform artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007, en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de werkzaamheden die nodig zijn; of

    b. Personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister conform artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007 en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de werkzaamheden die nodig zijn.

  • 2.

    Formele hulp wordt geleverd door personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of artikel 5.2.1, van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp (SKJ-registratie).

  • 3.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp, uitgezonderd ggz-behandeling, betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits deze persoon:

    a. Meerderjarig is;

    b. Veilige, doelmatige en cliëntgerichte jeugdhulp verleent, die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of de ouder;

    c. Deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of ouder niet tot overbelasting leidt.

  • 4.

    Als de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste- of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp omdat zij onderdeel uitmaken van het sociale netwerk. Onder personen van het sociaal netwerk wordt verstaan:

    a. Familie van de jeugdige of de ouders tot en met bloed –of aanverwantschap in de derde graad;

    b. Andere betrokkenen bij het gezin, zoals vrienden, buren, studenten, collega’s.

  • 5.

    Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1, onder a of b, en er niet voldaan is aan lid 2, is er sprake van informele hulp.

Artikel 21. Aanvullende kwaliteitseisen individuele voorziening in de vorm van een pgb

  • 1.

    1. Ter waarborging van de kwaliteit van de met een pgb in te kopen individuele voorziening voldoet de uitvoerder van de jeugdhulp aan de volgende eisen:

    a. Beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) die niet ouder is dan drie maanden bij aanvang van de zorgovereenkomst en gedurende de hulpverlening niet ouder dan drie jaar, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de uitoefening van diens functie. Ouder(s) zijn uitgesloten van deze eis;

    b. Beschikt over de juiste vaardigheden en deskundigheid om verantwoorde hulp te bieden;

    c. Houdt een deugdelijke administratie bij met een registratie van de geleverde hulp;

    d. Is voldoende vaardig om in de Nederlandse taal te communiceren;

    e. Werkt volgens een plan waarin activiteiten en doelen zijn vastgelegd;

    f. Voert de hulp uit in overeenstemming met de beschikking van het college;

    g. Stemt de hulp af op de persoonlijke situatie van de jeugdige of zijn ouder(s);

    h. Stemt de hulp af op andere voorzieningen, overige voorzieningen en individuele voorzieningen waar de jeugdige of zijn ouder(s) gebruik van maken;

    i. Respecteert de privacy van de jeugdige of zijn ouder(s) en gaat vertrouwelijk om met informatie over de persoonlijke situatie;

    j. Neemt bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling in het huishouden van de jeugdige of zijn ouder(s) voor advies of het doen van een melding contact op met Veilig Thuis;

    k. Meldt calamiteiten en geweldsincidenten bij de verlening van jeugdhulp aan het college;

    l. Werkt mee aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door het college of daartoe aangewezen derden op inhoudelijke kwaliteit en op rechtmatigheid;

    m. Is of raakt door verlening van de jeugdhulp naar het oordeel van het college niet overbelast.

  • 2.

    2. Ter waarborging van de kwaliteit van de met een pgb in te kopen individuele voorziening voldoet de uitvoerder van formele jeugdhulp aan de volgende aanvullende eisen:

    a. Hetgeen is bepaald in artikel 21, lid 1 en lid 2;

    b. Handelt in overeenstemming met de professionele standaard;

    c. Werkt op basis van een hulpverleningsplan;

    d. Werkt met een systeem voor kwaliteitsbewaking;

    e. Hanteert de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten en de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp; en

    f. Stelt een vertrouwenspersoon in staat zijn taak uit te voeren.

  • 3.

    Er wordt geen pgb voor informele jeugdhulp verstrekt als, conform het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling op basis van het Kwaliteitskader Jeugd, formele jeugdhulp noodzakelijk is.

Artikel 22. De hoogte van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het pgb voor formele hulp, niet zijnde ZZP’ers, bedraagt ten hoogste 90% en voor formele hulp door ZZP’ers 75 % van het tarief voor de goedkoopst passende individuele voorziening van zorg in natura.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college een hoger pgb toekennen wanneer het hier genoemde tarief niet toereikend is om de bij de hulpvraag passende jeugdhulp in te kopen. Het pgb dat het college toekent, bedraagt maximaal 100% van de goedkoopst passende individuele voorziening in natura.

  • 3.

    Het voor de jeugdige geldende maximale tarief per uur, dagdeel of etmaal, zoals wordt vastgesteld op de dag van de toekenning, blijft gedurende de looptijd van de toekenning ongewijzigd, met uitzondering van eventuele indexaties van de bedragen.

  • 4.

    Als de uitgaven aan hulp hoger zijn dan het door de gemeente pgb tarief, betaalt de jeugdige of zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger zelf het verschil.

  • 5.

    Als de informele of formele hulpverlener de hulp wil aanbieden tegen een lager tarief dan de tarieven die in dit artikel worden genoemd, is het mogelijk van de tarieven van dit artikel af te wijken. Het college neemt in het besluit op dat een lager tarief wordt verstrekt, en dat dit tarief op verzoek van de jeugdige of zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger is vastgesteld.

  • 6.

    De hoogte van het pgb voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    a. Kosten voor bemiddeling;

    b. Kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    c. Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    d. Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    e. Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    f. Reiskosten van de hulpverlener;

    g. Bijkomende zorgkosten, zoals cursuskosten of entreegeld;

    h. Overlijdensuitkering;

    i. Kosten voor een aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag;

    j. Kosten die worden gemaakt voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet toestemming is gegeven door het college.

  • 7.

    De hoogte van een pgb voor informele hulp bedraagt:

    a. Voor begeleiding is de hoogte van het PGB gelijk aan het dan geldende minimum uurloon, inclusief vakantie bijslag, op basis van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

    b. Voor persoonlijke verzorging is de hoogte van het pgb gelijk aan het dan geldende minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 8.

    In geval sprake is van een arbeidsovereenkomst, waarbij werkgeverslasten afgedragen moeten worden, wordt het pgb verhoogd met deze werkgeverslasten. Hierbij gaat het college uit van het lage tarief, tenzij niet aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan. Dan verhoogt het college het pgb met het hoge tarief. Beide tarieven worden (mede) gepubliceerd op de website van de SVB.

Mocht het lagere tarief zijn gehanteerd, en later blijken dat het hogere tarief van toepassing is, dan verhoogt het college ook achteraf nog het budget.

Artikel 23. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 25, lid 2, onder g.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van lid 1 en lid 2.

Paragraaf 4 – Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 24. Niet meewerken ouder(s)

  • 1.

    De jeugdige en zijn ouder(s) is (zijn) verplicht om, binnen de eigen mogelijkheden, mee te werken aan onderzoek gericht op besluitvorming over en de doelmatige inzet van jeugdhulp.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouder(s) naar het oordeel van het college niet of onvoldoende meewerkt (meewerken), kan de omvang van de benodigde jeugdhulp niet worden vastgesteld of is de jeugdhulp niet effectief en kan door het college worden besloten geen individuele voorziening te verstrekken, een lagere omvang vast te stellen of een eerder toegekende individuele voorziening in te trekken.

Artikel 25. Intrekking, herziening, opschorting en terugvordering

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing aangaande een verstrekking van een individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb te heroverwegen en kan hierover nadere regels stellen.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4, van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    a. De jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    b. De jeugdige of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    c. De individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb niet meer toereikend is te achten;

    d. De jeugdige of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb;

    e. De jeugdige of zijn ouder(s) het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is;

    f. De jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger met het pgb jeugdhulp betrekken van een jeugdhulp-aanbieder tegen wie bezwaren zijn ontstaan, als bedoeld in artikel 18, lid 3; of

    g. De jeugdige langer dan acht weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Een beslissing tot toekenning van een voorziening in natura kan worden ingetrokken als blijkt dat de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger zich niet binnen drie maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder.

  • 5.

    5. Een voorziening in de vorm van een pgb kan tussentijds worden beëindigd wanneer:

    a. Er sprake is van een verhuizing naar een andere gemeente waardoor de verantwoordelijkheid bij een andere gemeente komt te liggen;

    b. Bij overlijden waardoor de jeugdhulp niet meer wordt verleend;

    c. De budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en de gemeente vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

    d. De budgethouder zijn PGB laat omzetten in zorg in natura (gecontracteerd aanbod).

  • 6.

    Als het college een beslissing heeft herzien of ingetrokken op grond van het tweede lid onder a, dan kan het college de geldschade vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura of het te veel of ten onrechte genoten pgb.

  • 7.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb invorderen.

Artikel 26. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen in natura en in de vorm van pgb’s

  • 1.

    Het college wijst een of meerdere toezichthouder(s) aan die belast is (zijn) met het toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt met inachtneming van de paragrafen 6a en 6b, van de Regeling Jeugdwet de rechtmatigheid en doelmatigheid van individuele voorzieningen.

  • 3.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 4.

    Het college informeert jeugdigen en ouders duidelijk over de rechten en plichten die verbonden zijn aan de toegekende individuele voorziening (in natura of in pgb-vorm) en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de voorziening.

  • 5.

    Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader van een melding gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar.

Artikel 27 Overige maatregelen ter voorkoming oneigenlijk gebruik, misbruik en niet gebruik

  • 1.

    Het college maakt met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders afspraken over de facturatie, resultaatsturing en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.

  • 2.

    Het college maakt met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders afspraken over het monitoren van de gemiddelde trajectduur tijdens de looptijd van een contract.

Paragraaf 5 - Overige bepalingen

Artikel 28. Inlichtingen

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Mede overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet doen de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb.

Artikel 29. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 30. Kwaliteitseisen

  • 1.

    1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    d. voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op aanbieders van zorg in natura en aanbieders van met pgb ingekochte formele hulp.

  • 4.

    Het college is te allen tijde bevoegd om (de uitvoering van) het budgetplan te evalueren.

  • 5.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 31. Aanvullende eisen ten aanzien van de zorgverlening

Een zorgverlener:

  • a.

    Biedt hulp die veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verleend.

  • b.

    Werkt actief en integraal samen met andere hulpverleners en -aanbieders in het belang van de jeugdige en of ouders.

  • c.

    Werkt aantoonbaar (met een plan) aan de doelen van het ondersteuningsplan.

  • d.

    Moet, als dat wordt gevraagd, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen overhandigen.

  • e.

    Is niet bekend vanwege ondeskundige zorg, het handelen in strijd met relevante wetgeving of beleidsregels, misleiding of fraude.

  • f.

    Voldoet aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet.

Artikel 32. Aanvullende eisen ten aanzien professionele zorgverleners

  • a.

    1. Naast de eisen zoals opgenomen in de artikelen 30 en 31 moet ook aan de onderstaande eisen worden voldaan om in aanmerking te komen voor het tarief van de professionele zorgverlener:

    a. inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

    b. Zorgverleners beschikken over ervaringen, kwalificaties en/of opleidingen die passend zijn bij de te verrichten activiteiten, complexiteit en aard van de problematiek(en) van de jeugdige. Dit kan blijken uit:

    i. BIG en/of SKJ registratie.

    ii. Registratie bij het registerplein voor een van de relevante beroepen, of als voldaan wordt aan de eisen die vanuit dit beroepenregister gesteld worden aan opleiding en gedrag.

    iii. Registratie in het SRVB register voor vaktherapeuten of het Kwaliteitsregister voor HoogBegaafdheid.

    iv. Een diploma van een relevante opleiding die is erkend door het Centraal Register Beroepsopleidingen (Crebo).

    c. Medewerkers/zorgverleners ontvangen een salaris dat overeenkomstig is met de betreffende ondersteuning die wordt geboden.

    d. Medewerkers/zorgverleners zijn geen eerste- tweede of derdegraads familie van de jeugdige (met uitzondering van pleegzorgconstructies).

    e. Medewerkers/zorgverleners hebben een meldplicht bij calamiteiten en geweld.

    f. Medewerkers/zorgverleners werken volgens de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

    g. Er wordt gewerkt met een systematische kwaliteitsbewaking op verzoek aantoonbaar door de jeugdhulpaanbieder.

  • 3.

    Een professionele zorgverlener die niet aan de bovenstaande eisen voldoet krijgt een tarief dat gelijk is aan het niveau van een informele zorgverlener. Dat geldt ook voor een professionele zorgverlener die behoort tot het sociale netwerk van de jeugdige en/of ouders.

Artikel 33. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 4.

    1. De gemeente zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding bij het vaststellen van de tarieven voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering door:

    a. Een vaste prijs te bepalen. Die prijs geldt dan voor inschrijving op een aanbesteding en voor een daaropvolgende overeenkomst met een aanbieder; of

    b. Een reële prijs vast te stellen.

  • 5.

    2. De gemeente houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    a. De aard en omvang van de te verrichten taken;

    b. De voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    c. Een redelijke toeslag voor overheadkosten, zoals huisvestingskosten;

    d. Kosten van beroepskrachten cliëntgebonden, zoals kosten voor het opmaken van rapportages en het volgen van multidisciplinair overleg;

    e. Kosten van beroepskrachten niet-cliëntgebonden, zoals een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    f. Cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten, bijvoorbeeld kosten van verblijf of voedingskosten;

    g. Kosten van indexering.

  • 6.

    3. De gemeente houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven voor door derden te leveren vrij toegankelijke hulp in het kader van jeugdhulp, in ieder geval rekening met:

    a. De marktprijs van de voorziening, en

    b. De eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de aanbieder worden gevraagd, zoals verplichte deelname aan samenwerkingsverbanden.

  • 5.

    Lid 1, 2 en 3 geldt ook voor subsidies als deze worden verstrekt voor de daadwerkelijke verlening van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering aan jeugdigen of ouders en de subsidie bedoeld is om de te verrichtte diensten volledig te betalen.

  • 6.

    Het college bedingt bij de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders van preventie, jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen dat zij het verlenen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering alleen aan derden uitbesteden als zij die derden daarvoor een reële prijs betalen, die tot stand is gekomen met gebruikmaking van de kostprijselementen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 34. Privacy en gegevensverwerking

  • 1.

    Het college verwerkt uitsluitend persoonsgegevens van een jeugdige of ouder, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet.

  • 2.

    Het college legt de afspraken over het verwerken van persoonsgegevens vast in een protocol.

Artikel 35. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders en pleegouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Hoofdstuk 3 – maatschappelijke ondersteuning

Paragraaf 1 – Algemene bepalingen maatschappelijke ondersteuning

Artikel 36. Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Aanvraag: een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen overeenkomstig artikel 1:3 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB);

  • Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers, toegankelijk is, en dat gericht is op maatschappelijke ondersteuning;

  • Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen en voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau en een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de client in staat is tot zelfredzaamheid en participatie.

  • Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

  • Beperkingen: aan de persoon verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot zelfredzaamheid en/of participatie;

  • Budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Wmo 2015;

  • Budgetplan: pgb-plan als bedoeld in artikel 53 lid 2 van deze verordening;

  • Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4 a van de wet;

  • Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • Cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • College: college van burgemeester en wethouders;

  • Diensten: maatwerkvoorziening niet zijnde hulpmiddelen of woningaanpassingen;

  • Dienstverlener: de zorgverlener die ingevolge een pgb diensten verleent aan een budgethouder;

  • Eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het vermogen van de cliënt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of tot een oplossing voor zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang te komen;

  • Financiële maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming, die forfaitair (vast bedrag) wordt vastgesteld;

  • Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

  • Huisgenoot: iedere persoon met wie de cliënt gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • Ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Veere;

  • Ondersteuningsplan: document dat samen met de cliënt, zijn gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger wordt opgesteld waarin de belemmeringen beschreven staan en de manier waarop de belemmeringen aangepakt gaan worden;

  • Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • • Maatschappelijke ondersteuning:

    a. Bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    b. Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    c. Bieden van beschermd wonen en opvang;

  • • Maatwerkvoorziening:

    a. Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    i. Ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    ii. Ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    iii. Ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

    b. Onder een maatwerkvoorziening wordt, met inachtneming van hetgeen bepaald in deze verordening, tevens een financiële tegemoetkoming verstaan;

    • Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

    • Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • Uitvoeringsbesluit Wmo 2015: landelijke Algemene Maatregel van Bestuur ingevolge artikel 2.1.4, vierde lid aanhef en onder b van de Wmo 2015;

  • Voorliggende voorziening: een voorziening ontleend aan een andere wettelijke regeling dan de Wmo 2015 en waarmee de ondersteuningsaanvraag wordt tegemoetgekomen;

  • Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Woonvoorziening: bouwkundige of niet-bouwkundige maatwerkvoorziening in de woning van een cliënt, waardoor de cliënt in zijn woning kan blijven wonen;

  • Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemeen dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Zowel van personen met als zonder beperking mag worden verwacht dat zij waar mogelijk hulp vragen en aanvaarden van naasten en derden. Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen die bij de situatie past.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 37. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 38. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 44 van deze verordening.

Artikel 39. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 44, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.

Paragraaf 2 - Algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

Artikel 40. Algemene voorziening

  • 1.

    Een algemene voorziening is een dienst en/of product dat voor alle inwoners van de gemeente daadwerkelijk beschikbaar, passend en toereikend is, en tegen een betaalbare prijs wordt aangeboden. Voor het verkrijgen van een algemene voorziening is geen beschikking van de gemeente vereist.

  • 2.

    Indien de cliënt zich rechtstreeks meldt bij een aanbieder van een algemene voorziening, wordt er door de aanbieder een ‘lichte toets’ uitgevoerd. Deze toets heeft als doel om op een laagdrempelige en efficiënte manier vast te stellen of de voorziening geschikt is voor de client en of deze voldoet aan de basisvoorwaarden voor gebruik van de voorziening. In ieder geval wordt dan getoetst of client onder de Wmo-doelgroep valt, of de client de voorziening kan betalen (bij voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage wordt gevraagd) en of bij de client niet overduidelijk is dat de algemene voorziening geen passende bijdrage zal leveren aan zijn zelfredzaamheid of participatie.

  • 3.

    Indien tijdens de lichte toets blijkt dat de algemene voorziening waarschijnlijk niet toereikend zal zijn om in de ondersteuningsbehoefte te voorzien, of wanneer de financiële haalbaarheid van de voorziening in twijfel wordt getrokken, dan verwijst de aanbieder de cliënt door naar het college.

  • 4.

    Een algemene voorziening kan ingericht zijn voor alle inwoners van Veere of voor een specifieke doelgroep, en is rechtstreeks toegankelijk voor mensen die maatschappelijke ondersteuning behoeven en/of tot de doelgroep van de voorziening behoren.

  • 5.

    Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelf- en samenredzaamheid en de participatie van ingezetenen en aan de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor, waaronder in elk geval de in dit hoofdstuk vermelde voorzieningen.

  • 6.

    Een algemene voorziening bevordert het doel zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

  • 7.

    De algemene voorziening geldt als preventief en als voorliggend op de maatwerkvoorziening.

Artikel 41. Aanbod algemene en maatwerkvoorzieningen

  • b.

    1. De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    a. Maaltijdvoorziening;

    b. Mantelzorg en vrijwilligersondersteuningsactiviteiten;

    c. Sociaal, cultureel en educatieve activiteiten;

    d. Opvang in het kader van (dreigend) huiselijk geweld;

    e. Slachtofferhulp;

    f. Onafhankelijke cliëntondersteuning;

    g. Uitleen van een sportvoorziening voor een periode van 6 maanden via Uniek sporten.

  • c.

    2. De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    a. Huishoudelijke ondersteuning;

    b. Begeleiding regulier en specialistisch;

    c. Dagbesteding regulier en specialistisch;

    d. Kortdurend verblijf;

    e. Vervoer naar dagbesteding regulier en rolstoelvervoer naar dagbesteding;

    f. Hulpmiddelenvoorzieningen;

    g. Woonvoorzieningen;

    h. Vervoersvoorzieningen;

    i. Beschermd wonen en opvang;

    Onderdelen a t/m e zijn uitgewerkt in bijlage 1.

  • 2.

    Voor de bepaling van de omvang van de maatwerkvoorziening genoemd onder lid 2 sub a past het college het meest actuele HHM-normenkader toe. In het geval in de bijlage 1 verwezen wordt naar het HHM-normenkader dat niet meer recent is, zal het college altijd het meest recente HHM-normenkader toepassen.

Artikel 42. Beschermd wonen en opvang

  • 1.

    Het college verstrekt de voorzieningen opvang conform het daartoe vastgestelde beleid van de centrumgemeente Vlissingen, de geldende verordening en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels van Vlissingen

  • 2.

    Het college verstrekt de voorzieningen beschermd wonen conform deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels.

Artikel 43. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college, voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Paragraaf 3 – Toegang tot maatschappelijke ondersteuning

Artikel 44. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen.

  • 2.

    De volgende factoren maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek:

    a. De behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    b. De mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    c. De mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    d. De behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    e. De mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    f. De mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen te komen tot zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    g. Welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn.

  • 3.

    Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 45 in te dienen.

  • 5.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 7.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de Wmo, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 8.

    Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 9.

    Het college geeft de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek. De cliënt ondertekent het verslag voor gezien en niet akkoord of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar naar het college.

  • 10.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 45. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd.

  • 3.

    Als de cliënt dit wenst, wordt een ondertekend ondersteuningsplan van het onderzoek gezien als aanvraag.

Artikel 46. Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt de melding en het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    a. Eigen kracht en/of;

    b. Gebruikelijke hulp en/of;

    c. Mantelzorg en/of;

    d. Hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    e. Algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    f. Algemene voorzieningen en/of;

    g. Andere voorzieningen.

  • 3.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    a. Eigen kracht en/of;

    b. Gebruikelijke hulp en/of;

    c. Mantelzorg en/of;

    d. Hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    e. Algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    f. Algemene voorzieningen en/of;

    g. Andere voorzieningen.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van lid 2 en lid 3 beschikbaar zijn.

  • 5.

    Een cliënt komt enkel in aanmerking voor een financiële maatwerkvoorziening voor zover:

    a. Hiermee naar oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en;

    b. Het betreft een voorziening waarvoor niet tijdig een passende voorziening in natura of middels een pgb beschikbaar is.

  • 6.

    Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 7.

    7. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    a. Tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen

    b. Tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    c. Of als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 8.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst, passende, tijdig beschikbare voorziening.

  • 9.

    Geen voorziening wordt toegekend als de cliënt door zijn gedrag het verstrekken, onderhouden of verantwoorden van de voorziening onmogelijk maakt.

  • 10.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de hier bovengenoemde voorwaarden.

Artikel 47. Criteria woonvoorzieningen en woning aanpassingen

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening en/of een woningaanpassing, welke is goedgekeurd door de bouwdeskundige van de gemeente, als de cliënt:

    a. Blijvende aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, én

    b. Aantoonbaar, naar redelijkheid en billijkheid, al het mogelijke heeft gedaan om een geschikte woning te vinden en/of binnen de eigen woning alle mogelijkheden heeft benut om de belemmeringen weg te nemen door bijvoorbeeld de woninginrichting aan te passen;

    c. De woningaanpassing langdurig nodig heeft en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst passende voorziening is en/of;

    d. De aanpassing nodig heeft om de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning;

    e. Een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis heeft, met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 2.

    Het college neemt de volgende kosten mee bij de vaststelling van de maatwerkvoorziening of het eenmalige Pgb voor een woningaanpassing:

    a. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    b. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    c. De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    d. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    e. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    f. De kosten voor het opstellen van de offertes van genodigde partijen.

  • 3.

    Onderhoud van een woonvoorziening is voor rekening van de inwoner.

  • 4.

    Onderhoud van woningaanpassingen is eveneens voor rekening van de inwoner.

Artikel 48. Gebruikelijke hulp

  • 1.

    De cliënt komt pas in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als hij zelf geen oplossing kan vinden voor de hulpvraag met gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van:

    a. De inwonende echtgenoot;

    b. Inwonende ouders;

    c. Inwonende kinderen;

    d. Andere huisgenoten.

    Het is de normale, dagelijkse hulp die huisgenoten elkaar onderling moeten bieden, omdat ze samen een duurzaam huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden en voor elkaar.

  • 2.

    Het college maakt bij de beoordeling of de (gebruikelijke) hulp van de huisgenoot verwacht mag worden onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:

    a. Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt. Het gaat hierbij over een periode van maximaal zes maanden in één jaar.

    b. Langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp bij de zelfredzaamheid en/of participatie langer dan zes maanden nodig is.

  • 3.

    Het college verwacht van huisgenoten dat zij in kortdurende situaties de benodigde hulp bieden. Het gaat hierbij ook om hulp die meer omvat dan alleen de gangbare gebruikelijke hulp.

  • 4.

    Het college verwacht van huisgenoten dat zij in langdurende situaties de gebruikelijke hulp bieden. Wat gebruikelijke hulp is, wordt bepaald aan de hand van de leden 6, 7 en 8.

  • 5.

    Bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp in langdurende situaties houdt het college in ieder geval rekening met de volgende factoren betreffende de cliënt:

    a. De aard van de relatie met de huisgenoot;

    b. De mate van hulp die cliënt nodig heeft;

    c. De aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit;

    d. De mate van planbaarheid van de hulp;

    e. De behoeften en mogelijkheden van de cliënt.

  • 6.

    Bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp in langdurende situaties houdt het college in ieder geval rekening met de volgende factoren betreffende de huisgenoot:

    a. De leeftijd van de huisgenoot;

    b. De woonsituatie;

    c. De beschikbaarheid om de hulp te bieden;

    d. De kennis, kunde en leerbaarheid van de huisgenoot om de noodzakelijke hulp te bieden;

    e. De lichamelijke en mentale belastbaarheid van de huisgenoot;

    f. Of er sprake is van problematiek bij de huisgenoot (zoals relationele problemen of schulden);

    g. Welke verplichtingen de huisgenoot heeft, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen;

    h. Het belang van de huisgenoot om een inkomen uit arbeid te krijgen;

    i. De vraag of financiële problemen (kunnen) ontstaan door het bieden van de hulp.

  • 7.

    Bij de belastbaarheid en bij (dreigende) overbelasting geldt bovendien het volgende:

    a. Er moet een verband zijn tussen de (dreigende) (over)belasting en de hulp aan de cliënt;

    b. Als de (over)belasting ziet op spanningen door het werk (bijvoorbeeld door te veel uren werken of stress) of door andere factoren buiten de hulpverlening aan de cliënt om, moet de huisgenoot eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen;

    c. Bij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen;

    d. Als de (dreigende) (over)belasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de huisgenoot verwacht.

  • 8.

    Als sprake is van (dreigende) overbelasting, wordt geen pgb voor het verlenen van hulp aan cliënt door een huisgenoot verstrekt. Een al eerder hiervoor verleend pgb wordt ingetrokken. Een andere zorgverlener wordt ingezet voor de benodigde hulp. Mogelijke signalen van overbelasting kunnen zijn:

    • Gespannen spieren, gewrichtspijn, spierkrampen, spiertrekkingen in het gezicht

    • Hoge bloeddruk

    • Slapeloosheid, rusteloosheid

    • Concentratieproblemen, dwangmatig denken, geen beslissingen kunnen nemen, denkblokkades

    • Migraine, duizeligheid

    • Verminderde weerstand

    • Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

    • Plotseling hevig zweten

    • Gevoelens van beklemming in de hals

    • Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen, neerslachtigheid, vaak huilen, verbittering

  • 9.

    Het collega kan bij naderere regels aanvullende criteria opstellen ten aanzien van gebruikelijke hulp.

Artikel 49. Weigeringsgronden voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    a. Als deze niet hoofdzakelijk op het individu is gericht;

    b. Als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;

    c. Voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    d. Voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    e. Voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    f. Indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    g. Indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan worden vastgesteld;

    h. Het college verstrekt alleen een voorziening als bedoeld in lid 1 sub g als de gemaakte kosten zien op een periode van maximaal drie maanden vóór de aanvraag;

    i. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

  • 2.

    2. Het college weigert een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie als:

    a. De cliënt geen ingezetene is van de gemeente Veere;

    b. De noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

    c. De voorziening voorzienbaar was, en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden dat de cliënt zelf maatregelen had getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt;

    d. De voorziening niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding.

  • 3.

    3. Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    a. Als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    b. Als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    c. Ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    d. Als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat. Wel kunnen automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte in aanmerking komen voor een voorziening. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    e. Als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    f. Als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    g. Als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

  • 4.

    4. Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd als deze reeds eerder is verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken. Met de normale afschrijvingsduur wordt de economische levensduur bedoeld:

    a. 25 jaar voor een aanpassing van de badkamer;

    b. 15 jaar voor aanpassing van de keuken;

    c. 10 jaar voor overige woonvoorzieningen;

    d. 7 jaar voor rolstoelen en vervoersvoorzieningen;

    e. 3 jaar voor sportrolstoelen.

  • 5.

    5. Als een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    a. Tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    b. Tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of;

    c. Als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 6.

    Een collectieve maatwerkvoorziening gaat voor op een individuele maatwerkvoorziening.

  • 7.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt als de cliënt een indicatie heeft voor zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover, tenzij artikel 8.6a van de wet van toepassing is.

Artikel 50. Advisering

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 51. Afstemming met andere voorzieningen.

  • 1.

    Afstemming met gezondheidszorg:

    a. Het college maakt afspraken met zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om te komen tot een integrale dienstverlening en te voorkomen dat cliënten tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijk kader.

    b. Als de cliënt dit wenst, zorgt het college ervoor dat de cliënt ondersteund wordt richting het CIZ als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 2.

    Veilig thuis: Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    Afstemming met jeugdhulp:

    a. Het college zorgt voor een goede afstemming tussen voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen of ouders op grond van de Jeugdwet.

    b. Het college zorgt voor de continuïteit van ondersteuning onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 4.

    Afstemmingen met voorzieningen werk en inkomen: Het college zet bij de toegang tot maatschappelijke ondersteuning in op vroegtijdige signalering van belemmeringen op het gebied van werk en inkomen van de cliënt en helpt de cliënt waar nodig om de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen –zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen en re-integratievoorzieningen- te verkrijgen.

  • 5.

    Afstemming justitie (politie en zorg & veiligheidshuis): Het college zorgt voor goede afstemming tussen voorzieningen binnen het justitieel domein.

Artikel 52. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 1.

    2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    a. Welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang in tijdseenheden en het beoogde doel daarvan zijn;

    b. Wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    c. Hoe de voorziening wordt verstrekt;

    d. Indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    e. Dat er een evaluatiemoment is;

    f. Of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 2.

    3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    a. Voor welk doel het pgb moet worden aangewend;

    b. Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    c. Wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    d. Welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    d. Wat de ingangsdatum en duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    e. Wat de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    g. Of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 4.

    De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening of het pgb binnen 3 maanden gebruiken voor het doel waarvoor het is verstrekt.

Paragraaf 4 – Pgb en eigen bijdrage maatschappelijke ondersteuning

Artikel 53. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb als:

    a. De cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de ondersteuning die wordt geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder, niet passend is;

    b. Uit de beoordeling van de pgb-vaardigheid met inachtneming van artikel 54 blijkt dat de budgethouder of, indien van toepassing, de budgetbeheerder in staat is uitvoering te geven aan de eisen die het beheer van een pgb met zich meebrengt; en

    c. Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning die de cliënt van het budget wil inzetten, van goede kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het pgb-plan opgenomen beoogde resultaat.

  • 2.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in het eerste lid en artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    a. Hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    b. Wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    c. Welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    d. Op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    e. De kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

    f. Er is een extra toelichting nodig als er meer dan 5 hulpverleners (zowel formeel als informeel) wordt ingezet. Hierbij behoudt de gemeente zich het recht om het aantal hulpverleners te begrenzen, indien het aantal hulpverleners invloed heeft op de uitvoerbaarheid van de hulp, de kwaliteit van de hulp, het overzicht en coördinatie van de hulp en belasting van de PGB houder in de rol van aansturend werkgever.

  • 3.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    a. Kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    b. Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    c. Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    d. Kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    e. Reiskosten van de hulpverlener;

    f. Bijkomende zorgkosten, zoals cursuskosten of entreegeld;

    g. Overlijdensuitkering.

  • 4.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 5.

    Het pgb dient door de cliënt binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het pgb wordt toegekend. Indien het pgb niet binnen drie maanden na toekenning wordt aangewend, kan het college besluiten de beschikking te wijzigen, te herzien of in te trekken.

  • 6.

    Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen en voorwaarden verbonden:

    a. De budgethouder maakt met de hulpverlener of aanbieder in een schriftelijke overeenkomst tenminste afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren.

    b. Als uit de gegevens van de SVB blijkt dat binnen drie maanden geen besteding heeft plaatsgevonden, kan in overleg met de cliënt beëindiging of omzetting naar hulp in natura plaatsvinden.

    c. Een persoonsgebonden budget voor het sociaal netwerk is mogelijk als de ondersteuning:

    i. de gebruikelijke hulp overstijgt en in alle redelijkheid en billijkheid niet verwacht kan worden dat iemand dit in het kader van mantelzorg doet;

    ii. aantoonbaar aan dezelfde eisen van doelmatigheid en efficiency voldoet als de maatwerkvoorziening in natura voor de betreffende diensten.

  • 7.

    Het college verstrekt geen pgb als er twijfels zijn over de integriteit van de voorgenomen uitvoerder van de ondersteuning, wat zich in ieder geval voordoet indien de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp in de drie jaar voorafgaande aan de aanvraag:

    a. Fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, heeft gepleegd;

    b. Betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de hulp in gevaar brengen;

    c. Veroordeeld is wegens het plegen van strafbare feiten tot een gevangenisstraf;

    d. Op basis van een Bibob-toets (toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) door het college is geweigerd als zorgaanbieder.

  • 8.

    Het college weigert het pgb als er naar oordeel van het college sprake is van een belangenverstrengeling tussen de budgethouder en de derde aan wie de budgethouder het pgb wenst te besteden. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.

  • 9.

    Het college weigert een pgb voor de kosten van ondersteuning:

    a. Als de cliënt binnen de budgetperiode opnieuw een aanvraag doet omdat de met het pgb aangeschafte voorziening niet meer bruikbaar of beschikbaar is door aan de cliënt te verwijten omstandigheden;

    b. Voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning van derden hoger zijn dan de kosten van de natura voorziening.

  • 10.

    Het college neemt een aanvraag voor een pgb niet in behandeling als de budgethouder geen budget- motivatieplan indient of een bespreking van het budgetplan weigert of, na daartoe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt. Daarbij geldt dat het college de genoemde personen eerst in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen.

  • 11.

    Het college kan het pgb weigeren als een gegrond vermoeden bestaat om aan te nemen dat er geen of onvoldoende sprake is van gewaarborgde hulp.

  • 12.

    Het is niet toegestaan een overeenkomst te sluiten met een derde waarin het bieden van de geïndiceerde ondersteuning mede afhankelijk is van de woonruimte die door dezelfde derde of door een aan die derde gelieerde (rechts)persoon wordt geboden, tenzij het wonen (verblijf) onderdeel is van de indicatie.

  • 13.

    Het college kan nadere regels stellen over de aan een pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 54. Pgb-vaardigheid

  • 1.

    Om aan de voorwaarden voor pgb-vaardigheid te voldoen dient de beoogd budgethouder, al dan niet met hulp vanuit het sociaal netwerk of, indien van toepassing, een budgetbeheerder, in ieder geval:

    a. Een duidelijk beeld te hebben van de hulpvraag;

    b. Op de hoogte te zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of deze zelf (online) weten te vinden;

    c. In staat te zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden en deze administratie op verzoek van het college, in het kader van verantwoording te overleggen;

    d. Voldoende vaardig te zijn om in de Nederlandse taal te communiceren met de gemeente, de SVB en de zorgverleners;

    e. In staat te zijn zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;

    f. In staat te zijn om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan het college;

    g. In staat te zijn om te beoordelen en te beargumenteren of de geleverde ondersteuning passend en kwalitatief goed is;

    h. In staat te zijn de inzet van zorgverleners te coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    i. In staat te zijn om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren; en

    j. Voldoende kennis te hebben over het werk- of opdrachtgeverschap of deze kennis weten te vinden.

  • 2.

    Een budgethouder of een budgetbeheerder wordt in beginsel niet in staat geacht de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren als sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:

    a. Het beheer wordt verricht door de persoon of organisatie die ook de ondersteuning levert aan de budgethouder.

    b. Er is sprake van één of meer van de volgende omstandigheden:

    i. Schuldenproblematiek;

    ii. Ernstige verslavingsproblematiek;

    iii. Aangetoonde fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, begaan in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    iv. Een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    v. Een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    vi. Een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

    vii. Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

    viii. Het niet verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag.

Artikel 55. Onderscheid formele en informele ondersteuning

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele ondersteuning.

  • 3.

    2. Van formele ondersteuning is sprake als de ondersteuning verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de cliënt:

    a. Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    b. Personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 4.

    3. Als de ondersteuning geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste- of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp omdat zij onderdeel uitmaken van het sociale netwerk. Onder personen van het sociaal netwerk wordt verstaan:

    a. Familie van de cliënt tot en met bloed –of aanverwantschap in de derde graad;

    b. Andere betrokkenen bij het gezin, zoals vrienden, buren, studenten, collega’s.

  • 5.

    Als de ondersteuning wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het eerste lid, onder a of b, en er niet voldaan is aan lid 2, is er sprake van informele ondersteuning.

Artikel 56. Hoogte pgb

  • 6.

    1. De hoogte van het pgb voor een zaak wordt maximaal vastgesteld op:

    a. Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    b. Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor formele ondersteuning is gelijk aan het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor informele ondersteuning is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde ondersteuning in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

  • 4.

    Als het op basis van lid 1 en lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de ondersteuning hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

  • 7.

    5. Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget worden de volgende criteria gehanteerd:

    a. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd bij verstrekking in natura.

    b. Bij diensten – met uitzondering van huishoudelijke ondersteuning – is sprake van een gedifferentieerde tariefstelling voor inkoop via een pgb bij erkende zorginstellingen, een zelfstandige zonder personeel (ZZP) of eenmansbedrijf en niet-professionals. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    i. Een budgethouder die een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met een voor de sector toepasselijk cao, kan het maximum (90%) pgb-tarief ontvangen.

    ii. Inschakeling van een zzp’er of zorgorganisatie die arbeidsvoorwaarden met lagere loonschalen hanteert, leidt als gevolg van aannemelijke minderkosten, tot een maximum pgb-tarief van 75%.

    iii. Wordt de ondersteuning geleverd door een persoon uit het netwerk van de cliënt (die al dan niet een professionele hulpverlener is) dan bedraagt het pgb tarief:

    • Voor huishoudelijke ondersteuning is de hoogte van het pgb gelijk aan het dan geldende minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, op basis van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

    • Voor begeleiding is de hoogte van het pgb gelijk aan het dan geldende minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

    De hoogte van het pgb is in ieder geval niet hoger dan de kostprijs van zorg in natura.

    c. Het college kan de hoogte van het pgb als bedoeld in a t/m c vaststellen op basis van een door de cliënt aan te leveren offerte.

    d. In het persoonsgebonden budget is geen ruimte voor een vrij besteedbaar bedrag.

    e. In geval sprake is van een arbeidsovereenkomst, waarbij werkgeverslasten afgedragen moeten worden, wordt het pgb verhoogd met deze werkgeverslasten. Hierbij gaat het college uit van het lage tarief, tenzij niet aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan. Dan verhoogt het college het pgb met het hoge tarief. Beide tarieven worden (mede) gepubliceerd op de website van de SVB.

    Mocht het lagere tarief zijn gehanteerd, en later blijken dat het hogere tarief van toepassing is, dan verhoogt het college ook achteraf nog het budget.

  • 8.

    6. Het pgb moet besteed worden aan Wmo-ondersteuning en mag bijvoorbeeld niet besteed worden aan:

    a. Kosten voor bemiddeling;

    b. Kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • d.

    Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

  • e.

    Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

  • f.

    Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

  • g.

    Reiskosten van de hulpverlener;

  • h.

    Bijkomende zorgkosten, zoals cursuskosten of entreegeld;

  • i.

    Overlijdensuitkering.

  • 5.

    Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen en voorwaarden verbonden:

    • a.

      De budgethouder maakt met de hulpverlener of aanbieder in een schriftelijke overeenkomst tenminste afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren.

    • b.

      Als uit de gegevens van de SVB blijkt dat binnen een half jaar geen besteding heeft plaatsgevonden, kan in overleg met de cliënt beëindiging of omzetting naar hulp in natura plaatsvinden

  • 9.

    c. Een persoonsgebonden budget voor het sociaal netwerk is mogelijk als de hulp:

    i. de gebruikelijke hulp overstijgt en in alle redelijkheid en billijkheid niet verwacht kan worden dat iemand dit in het kader van mantelzorg doet;

    ii. aantoonbaar aan dezelfde eisen van doelmatigheid en efficiency voldoet als de maatwerkvoorziening in natura voor de betreffende diensten.

  • 6.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

  • 7.

    Het college kan in de nadere regels eisen stellen met betrekking tot de verstrekking, uitsluitingsgronden, de hoogte, uitbetaling, besteding, kwaliteitseisen en verantwoording van de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen maatwerkvoorziening.

  • 8.

    Het pgb moet in ieder geval toereikend zijn om maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals bedoeld in de wet en die in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt toegekend.

  • 9.

    Een pgb dient door de cliënt binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 57. Aanvullende regels voor pgb individuele vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Een pgb voor individueel vervoer kan worden toegekend wanneer de cliënt vanwege zijn specifieke situatie geen gebruik kan maken van het collectief vervoer.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor individueel taxi- en rolstoelvervoer wordt vastgesteld op 23 cent per kilometer, rekening houdend met het feitelijk vervoerspatroon van de cliënt, met een maximum van 2000 kilometer per jaar.

  • 3.

    In het uitzonderlijke geval dat enkel vervoer met de eigen auto voldoet wordt de hoogte van een pgb eveneens vastgesteld op 23 cent per kilometer. Hiervoor geldt een maximum van 20 kilometer enkele reis vanaf het huis van de cliënt. Uitzonderingen hierop zijn de puntbestemmingen genoemd in artikel 60, lid 8 van deze verordening.

Artikel 58. Financiële tegemoetkoming

Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuizing en vervoer. Zij stellen de hoogte hiervan vast bij besluit.

Artikel 59. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd voor alle algemene voorzieningen.

Artikel 60. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het landelijk geldende abonnementstarief per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    a. De voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer; of

    b. De voorziening kortdurend verblijf; of

    c. Een financiële tegemoetkoming; of

    d. Inzet huishoudelijke ondersteuning in een hospice

  • 4.

    Een bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt .

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid zijn alleenstaande ouders van gehandicapte kinderen vrijgesteld van de eigen bijdrage als het een woningaanpassing voor de jeugdige betreft.

  • 6.

    In het kader van het minimabeleid:

    a. Stelt CAK het (verzamel)inkomen vast van een cliënt op wie het gemeentelijk minimabeleid van toepassing is.

    b. Bepaalt de gemeente de inkomensgrens waaronder geen bijdrage verschuldigd is (0-factuur). Deze inkomensgrens wordt door de gemeente jaarlijks doorgegeven aan CAK.

    c. Indien het (verzamel)inkomen van cliënt (zoals berekend door CAK) beneden de inkomensgrens ligt dan wordt de bijdrage op nihil gesteld.

  • 7.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de maatwerkvoorziening collectief vervoer, dat bestaat uit een tarief van € 0,18 per kilometer. Boven 25 kilometer komt daar een toeslag van €1,55 per kilometer bij. Het instaptarief bedraagt € 1,10. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de NEA-index (Indexeringsrichtlijn sector zorgvervoer en taxi). Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van vaststelling van dit tarief.

  • 8.

    Wanneer op Veere wonende vervoersgerechtigden voor medische doeleinden de volgende bestemmingen moeten bezoeken, geldt steeds het kilometertarief zonder de kilometertoeslag boven de 30 km. De reiziger betaalt het tarief van de toltunnel voor het bezoek aan het ziekenhuis Terneuzen niet.

    Ziekenhuis ADRZ Zierikzee

    MCM Kalverstraat Middelburg

    Gasthuis Middelburg

    Ziekenhuis ADRZ Vlissingen

    Hand Pols centrum Goes

    MCM Goes Goes

    Visio Goes

    Gardeslen Goes

    Lindenhof Goes

    Ziekenhuis ADRZ Goes

    Emergis Kloetinge

    Ziekenhuis de Honte Terneuzen

  • 9.

    De kostprijs van een:

    a. Maatwerkvoorziening of algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

    b. Pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 10.

    In de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door de instantie(s) die de opvang realiseert/realiseren, vastgesteld en geïnd.

  • 11.

    De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen en Opvang, worden vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.

  • 12.

    De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorziening opvang worden volgende de centrumgemeenteconstructie door het CAK vastgesteld en geïnd.

Artikel 61. Anti-speculatiebeding woningaanpassing

  • 1.

    De eigenaar wiens woning een Wmo-woonvoorziening is aangebracht die leidt tot waardestijging van de woning, moet indien hij de woning binnen een periode van 20 jaar na gereed melding van de woonvoorziening verkoopt, deze verkoop onverwijld aan het college melden en de meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan aan de gemeente terugbetalen tot maximaal het door de gemeente toegekende bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen c.q. aanpassing(en).

  • 2.

    De restitutie als bedoel in het eerste lid bedraagt:

    a. Bij verkoop van de woning binnen 1 jaar na verbouwing: 100% van de meerwaarde.

    b. Bij verkoop van de woning tussen het tweede en twintigste jaar na verbouwing; voor elk jaar 5% van de meerwaarde,

    c. In alle gevallen minus het bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

  • 3.

    De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur aan te wijzen en te betalen door het college.

Artikel 62. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 65, lid 3, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Paragraaf 5 – Overige bepalingen maatschappelijke ondersteuning

Artikel 63. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    a. Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    b. Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    c. Erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    d. Voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 64. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 65. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan de cliënt redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    a. De cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    b. De cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    c. De maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    d. De cliënt langer dan 8 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    e. De cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of;

    f. De cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het college een beslissing op grond van lid 3 onder a heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb invorderen.

  • 7.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 8.

    Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Artikel 66. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2.

    Het college wijst op basis van deze verordening op grond van artikel 6.1 lid 1 Wmo 2015 personen aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de jeugdwet en de Wmo 2015, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik, en niet- gebruik van deze wetten, alsmede het toezicht op de kwaliteit van voorzieningen die de gemeente op grond van de Wmo aanbiedt volgens de geldende kwaliteitscriteria.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt duidelijk over de rechten en plichten die verbonden zijn aan de toegekende individuele voorziening (in natura of in pgb-vorm) en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de voorziening.

  • 4.

    Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader van een melding gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar.

Artikel 67. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

    i. Een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

    ii. De vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    a. Overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en;

    b. Rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    a. De kosten van de beroepskracht;

    b. Redelijke overheadkosten;

    c. Kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    d. Reis- en opleidingskosten;

    e. Indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    f. Overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid het een overeenkomst aangaat.

Artikel 68. Klachtregeling en medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten en voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen en medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek.

Hoofdstuk 4 – Inspraak en cliëntenparticipatie

Artikel 69. Betrekken van verschillende doelgroepen bij de uitvoering van de verschillende wetten en het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende de uitvoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over de betreffende verordeningen en beleidsvoorstellen en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste lid.

Artikel 70. Afvalinzameling

Volwassenen en jeugdigen die vanwege medische gronden een grotere hoeveelheid restafval aanbieden, kunnen een beroep doen op een uitzonderingspositie. Het (extra) restafval kan dan worden aangeboden middels een ondergrondse container in hun woonkern. Dit is aanvullend op het aanbieden van de container voor restafval. Voorbeelden van mensen die voor deze uitzonderingspositie in aanmerking komen zijn personen met incontinentie, een stoma, thuisdialyse of chronische wondverzorging. Zij dienen een schriftelijke verklaring van bijvoorbeeld een huisarts of medisch specialist óf kopieën van facturen of recepten die hierop betrekking hebben te kunnen overleggen.

Hoofdstuk 5 – slotbepalingen

Artikel 71. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen en ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 72. Evaluatie

De werking van de verordening wordt doorlopend in de praktijk getoetst. Indien blijkt dat er aanpassingen noodzakelijk zijn, zal er een wijzigingsvoorstel worden ingediend.

Artikel 73. Overgangsrecht

  • 1.

    Een recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2024 blijft gehandhaafd, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee die voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening bedoeld in het eerste lid en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2024.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2024, wordt beslist met inachtneming van de verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2024, mits dit voor de belanghebbende(n) geen onevenredige nadelige gevolgen oplevert.

Artikel 74. Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking drie dagen na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2024.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Veere 2026.

1: Bouwstenen Overgenomen van deelovereenkomst SWVO:

Ondertekening

Domburg 11 december 2025,

De Griffier, De burgemeester

Bijlage 1: Bouwstenen

Huishoudelijke Ondersteuning (HO)

Categorie:

Huishoudelijke Ondersteuning iWmo code: 01A06

Bekostiging: inspanningsgericht, per uur

Prijsstelling: EUR 38,49 per uur

Definitie

Een schoon huis betekent dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en trap/gang. De genoemde ruimtes dienen schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaard basisniveau (KPMG Plexus norm) van schoon houden wordt gerealiseerd.

Definitie van het resultaat: Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.

Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.

Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

Doelgroep

Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische/fysieke) beperkingen de basisvoorziening voor een schoon en leefbaar huis niet kunnen realiseren, kunnen zij in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning.

Ingezetenen van de gemeenten in de Oosterschelderegio en gemeente Veere van 18 jaar en ouder.

Activiteiten

De activiteiten genoemd in normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 (HHM).

Gewenste resultaten

Een schoon en leefbaar huis:

Een schoon huis betekent dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon houden wordt gerealiseerd.

Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.

Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel.

Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maakt geen onderdeel uit van Huishoudelijke Ondersteuning.

Eisen aan personeel en organisatie

• Aansluiting bij CAO VVT

• Werk- en denkniveau Mbo niveau 1: Zorghulp

• Werk- en denkniveau Mbo niveau 2: Helpende Zorg en Welzijn.

• Met schriftelijke toestemming van de gemeente, mag een aanbieder afwijken van de personele eisen.

Overige kaders of normering

ISO HKZ certificering.

HKZ kleine ondernemingen

PDCA cyclus

PREZO

of gelijkwaardig

Toepassing en naleving van de Governancecode Zorg; zie https://www.governancecodezorg.nl/

Begeleiding regulier

Categorie:

Begeleiding iWmo code: 02A16

Bekostiging: inspanningsgericht, per uur

Prijsstelling: EUR 70,53 per uur

Definitie

Begeleiding regulier is gericht op individuele ondersteuning van cliënten bij participatie/meedoen. De ondersteuning is 6 maanden of langer noodzakelijk. In de meeste gevallen is er sprake van één-op-één ondersteuning.

Begeleiding regulier vindt plaats in de thuissituatie en kan soms op locatie plaatsvinden om vaardigheden toe te passen. De maatwerkvoorziening wordt per uur geïndiceerd.

De omvang is afhankelijk van de beoogde resultaten in combinatie met de persoonlijke capaciteiten en situatie van de cliënt.

De bouwsteen Begeleiding regulier biedt ondersteuning bij de volgende leefgebieden:

 Lichamelijk, -en of geestelijke gezondheid;

 Persoonlijk verzorging;

 Dag invulling, werk, scholing

 Huiselijke relaties/ zorg voor kinderen/ huisgenoten

 Maatschappelijke participatie;

 Huisvesting/ huishouden;

 Sociaal netwerk

 Financiën.

Doelgroep

Voor cliënten die als gevolg van hun beperking(en) niet, op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn/haar sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, in staat zijn om:

- zelfstandig besluiten te nemen;

- zelfstandig problemen op te lossen;

- zelfstandig de dagelijkse bezigheden te regelen/ de regie te voeren;

- zelfstandig de dagelijkse routine en structuur aan te brengen;

- anderen te begrijpen en zichzelf begrijpelijk te maken.

- sociaal contact aan te gaan, op te bouwen en te onderhouden.

Het doel is het bevorderen van de zelfredzaamheid en/of participatie.

• ter voorkoming van verwaarlozing of

• ter voorkoming van opname in een instelling.

Het betreft veelal mensen met beperkingen op het gebied van:

1. sociale redzaamheid en/of;

2. het bewegen en verplaatsen in relatie tot het aangaan van sociale contacten en/of;

3. het psychisch functioneren en/of;

4. het geheugen en de oriëntatie en/of;

5. het vertonen van matige gedragsproblemen.

We spreken van een matig gedragsprobleem als: een persoon zich dwars en opstandig gedraagt, gauw geprikkeld is en driftig wordt, anderen ergert, antisociaal gedrag vertoont (zoals liegen of stelen) of zich agressief gedraagt. Een partner of kind of de omgeving er nadelige gevolgen van ondervinden. Voorbeelden van storend gedrag is dwarsheid, onrust, brutaliteit, agressiviteit, het schenden van regels en weinig concentratie.

Activiteiten

• Zoveel mogelijk stabiel houden van de situatie, achteruitgang voorkomen of afremmen, of het begeleiden van de achteruitgang. Het gaat hierbij veelal om het bevorderen van het welzijn van de Inwoner, het ontlasten van mantelzorgers en langer thuis wonen mogelijk maken.

• De inzet van deze ondersteuning is onder andere gericht op praktische ondersteuning, samen taken uitvoeren, de cliënt ondersteunen en stimuleren (kleine) taken zelf te (blijven) doen, contacten te onderhouden of (deels) overname van (regie) taken.

• De cliënt leert vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse handelingen uit te voeren en het persoonlijk leven te structureren en daar zoveel mogelijk regie over te voeren. Het participatieniveau wordt ontwikkeld dan wel verhoogd.

• Het toe leiden naar andere meer passende zorg en/ of ondersteuning (zowel afschalen als opschalen valt hieronder). Dat wil zeggen het afschalen naar het voorliggend veld zoals een algemene voorziening of het opschalen naar uitbreiding van Wmo of andere wetgeving zoals ZvW of Wlz.

• Reflectieve gespreksvoering: Evalueren hoe het afgelopen week gegaan is. Waar liep de client tegenaan. Hoe kan hij het de volgende keer anders aanpakken/voorkomen? Indien noodzakelijk is dergelijke gespreksvoering op afroep beschikbaar. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van innovatieve middelen zoals digitaal contact of in kleine groepjes inrichting geven aan praktische processen van individuele begeleiding. (In kleine groep leren administratie te doen bijvoorbeeld).

• Niet bedoeld wordt therapeutische behandeling zoals het zwemmen met dolfijnen of therapeutisch paardrijden.

• Een cliënt kan een ondersteuningsvraag hebben op meerdere leefgebieden. Uitgangspunt voor het bepalen van het passende traject is echter het aantal leefgebieden waar door middel van de maatwerkvoorziening tegelijkertijd aan zal worden gewerkt. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat vragen binnen een bepaald leefgebied door middel van inzet van het Voorliggend Veld of door het eigen netwerk worden opgelost. Dan wordt voor dit leefgebied geen Begeleiding Thuis geïndiceerd.

• Ook is het mogelijk dat uit het gesprek volgt dat er niet aan alle leefgebieden in één keer, maar gefaseerd in de tijd, zal worden gewerkt. Denk hierbij aan prioritering. Er wordt gekeken met welke leefgebieden de ondersteuning moet starten de eerste periode. Het is vaak niet realistisch om aan alle doelen tegelijkertijd te werken. In de regel wordt aan één tot twee leefgebieden tegelijkertijd gewerkt.

• Tijdens het begeleidingstraject is het mogelijk dat het aantal leefgebieden wijzigt. Dit leidt niet tot een gewijzigde indicatie. Als binnen een leefgebied het resultaat is bereikt, kan aan het volgende leefgebied gewerkt gaan worden. Als het aantal leefgebieden waaraan tegelijkertijd wordt gewerkt niet verandert, dan leidt dit ook niet tot een uitbreiding van de indicatie. Mogelijk leidt dit wel tot aanpassing van het zorgplan, welke wordt besproken tijdens evaluatiemomenten.

• Bij deze vorm van ondersteuning is het van belang dat er (tussentijds) gemonitord/ geëvalueerd wordt. De situatie van de cliënt kan veranderen waardoor de ondersteuningsbehoefte veranderd en bijvoorbeeld leefgebieden of de benodigde intensiteit wijzigen. Mogelijk is er nieuw aanbod in het Voorliggend Veld of binnen het eigen netwerk waardoor professionele ondersteuning kan worden afgebouwd of helemaal kan worden stopgezet. De mogelijkheid van het stoppen van de professionele ondersteuning wordt altijd tijdens evaluaties besproken.

• Als de gemeente opdracht geeft aan de betrokken aanbieder om coördinatie op te pakken dan voert de aanbieder dat uit, tenzij de gemeente aangeeft zelf de coördinatie uit te voeren.

Gewenste resultaten

• De cliënt woont zo lang als mogelijk zelfstandig.

• De begeleiding is methodisch en, afhankelijk van de cliëntkenmerken gericht op:

a. het ontwikkelen van zelfredzaamheid en participatie.

b. het behouden van de zelfredzaamheid en participatie.

c. het beperken van de achteruitgang in zelfredzaamheid en participatie.

• Daar waar cliënt blijvend tekortschiet voorliggende ondersteuning inzetten of toewerken naar andere passende zorg/ ondersteuning die voor lange termijn ingezet kan worden.

• Tussen de cliënt en de aanbieder wordt een (zorg)plan opgesteld met SMART geformuleerde doelen.

Eisen aan personeel en organisatie

• Minimaal werk- en denkniveau Mbo niveau 3 : Verzorgende IG (verpleeghuiszorg en thuiszorg, gehandicaptenzorg of geestelijke gezondheidszorg).

• Uitgangspunt is dat de gemiddelde aanbieder 30% Mbo niveau 3 : Verzorgende IG en 70% Mbo niveau 4 : Verpleegkundige (met relevant specialisme) inzet.

• Met schriftelijke toestemming van de gemeente, mag een aanbieder afwijken van de personele eisen.

Overige kaders of normering

ISO 9001 of HKZ certificering of NEN-EN 15224

HKZ kleine ondernemingen

PDCA cyclus

PREZO

of gelijkwaardig (passend bij bijvoorbeeld Zorgboerderijen)

Toepassing en naleving van de Governancecode Zorg

zie https://www.governancecodezorg.nl/

Begeleiding specialistisch

Categorie:

Begeleiding iWmo code: 02A19

Bekostiging: inspanningsgericht, per uur

Prijsstelling: EUR 85,61 per uur

Definitie

Begeleiding specialistisch is gericht op individuele ondersteuning van cliënten bij participatie/meedoen. De ondersteuning is 6 maanden of langer noodzakelijk. In alle gevallen is er sprake van één-op-één ondersteuning.

Begeleiding specialistisch vindt plaats in de thuissituatie en kan soms op locatie plaatsvinden om vaardigheden toe te passen. De maatwerkvoorziening wordt per uur geïndiceerd. De omvang is afhankelijk van de beoogde resultaten in combinatie met de persoonlijke capaciteiten en situatie van de cliënt.

De bouwsteen Begeleiding specialistisch biedt ondersteuning bij het verminderen van ernstige belemmeringen op meerdere (meer dan 6) leefgebieden, tenzij sprake is van een gediagnosticeerde psychiatrische of psychogeriatrische stoornis, in welk geval ook ondersteuning bij het verminderen van ernstige belemmeringen op minder leefgebieden mogelijk is.

Het betreft de volgende leefgebieden:

 Lichamelijk, -en of geestelijke gezondheid;

 Persoonlijk verzorging;

 Dag invulling, werk, scholing

 Huiselijke relaties/ zorg voor kinderen/ huisgenoten

 Maatschappelijke participatie;

 Huisvesting/ huishouden;

 Sociaal netwerk

 Financiën.

* Uit het onderzoek (met cliënt, mantelzorgers, hulpverleners) moet blijken op welke leefgebieden tegelijkertijd ondersteuning via de maatwerkvoorziening nodig is. Hierbij gaat het om de professionele ondersteuning die geleverd moet worden aanvullend op en in samenhang met ondersteuning door eigen netwerk en vanuit Voorliggend Veld.

We kijken in eerste instantie naar het aantal leefgebieden waarop de ondersteuningsvraag van de cliënt betrekking heeft, en waarop de inzet van de aanbieder nodig is.

Alleen bij een gediagnosticeerde psychiatrische of psychogeriatrische stoornis, kijken wij ook naar de complexiteit van de persoon zelf of het specialisme van het in te zetten personeel.

In de meeste gevallen is er sprake van een tijdelijke indicatie

Doelgroep

Voor cliënten die als gevolg van hun beperking(en) niet, op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn/haar sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, in staat zijn om:

- zelfstandig besluiten te nemen;

- zelfstandig problemen op te lossen;

- zelfstandig de dagelijkse bezigheden te regelen/ de regie te voeren;

- zelfstandig de dagelijkse routine en structuur aan te brengen;

- anderen te begrijpen en zichzelf begrijpelijk te maken;

- sociaal contact aan te gaan, op te bouwen en te onderhouden.

Het betreft veelal mensen met beperkingen in:

1. sociale redzaamheid;

2. het bewegen en verplaatsen;

3. het psychisch functioneren;

4. het geheugen en de oriëntatie;

5. het vertonen van ernstig* probleemgedrag;

6. ontbreken van ziekte-inzicht;

7. ontbreken van of te weinig beschermde factoren om meer stabiliteit te krijgen.

*We spreken pas van ernstige gedragsproblemen wanneer één of meerdere typen storend gedrag gedurende enkele maanden voorkomen met bovendien duidelijk nadelige gevolgen voor de persoon of de omgeving. Voorbeelden van storend gedrag is dwarsheid, onrust, brutaliteit, anderen ergeren, agressiviteit, het schenden van regels, weinig concentratie, bedreigen van de sociale omgeving.

De verschillende typen storend gedrag kunnen verschillen in ernst. Een inschatting van de mate van ernst wordt gemaakt op basis van de volgende invalshoeken:

• De duur van de problematiek (hoe langer het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);

• De frequentie van het gedrag (hoe vaker het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);

• Het aantal situaties waarin het gedrag voorkomt (als gedrag in meerdere situaties voorkomt – thuis, school, vrienden, sportclub – is het ernstiger);

• Het aantal verschillende typen storend gedrag (hoe meer typen, des te ernstiger);

• Het samen vóórkomen van het storende gedrag met andere problemen;

• Het aantal en de ernst van de nadelige gevolgen en hoe deze worden ervaren door de persoon, zijn gezin en zijn bredere omgeving.

Activiteiten

• Zoveel mogelijk stabiel houden van de situatie, achteruitgang voorkomen of afremmen, of het begeleiden van de achteruitgang. Het gaat hierbij veelal om het bevorderen van het welzijn van de cliënt, het ontlasten van mantelzorgers en langer thuis wonen mogelijk maken.

• De inzet van deze ondersteuning is onder andere gericht op praktische ondersteuning, samen taken uitvoeren, de cliënt ondersteunen en stimuleren (kleine) taken zelf te (blijven) doen, contacten te onderhouden of (deels) overname van (regie) taken.

• De cliënt leert vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse handelingen uit te voeren en het persoonlijk leven te structureren en daar zoveel mogelijk regie over te voeren. Het participatieniveau wordt ontwikkeld dan wel verhoogd.

• Het toe leiden naar andere meer passende zorg en/ of ondersteuning (zowel afschalen als opschalen valt hieronder).

• Reflectieve gespreksvoering: Evalueren hoe het afgelopen week gegaan is. Waar liep de client tegenaan. Hoe kan hij het de volgende keer anders aanpakken/voorkomen? Indien noodzakelijk is dergelijke gespreksvoering op afroep beschikbaar. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van innovatieve middelen zoals digitaal contact of in kleine groepjes inrichting geven aan praktische processen van individuele begeleiding. (In kleine groep leren administratie te doen bijvoorbeeld).

• Niet bedoeld wordt therapeutische behandeling zoals het zwemmen met dolfijnen of therapeutisch paardrijden.

• Een cliënt kan een ondersteuningsvraag hebben op meerdere leefgebieden. Uitgangspunt voor het bepalen van het passende traject is echter het aantal leefgebieden waar door middel van de maatwerkvoorziening tegelijkertijd aan zal worden gewerkt. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat vragen binnen een bepaald leefgebied door middel van inzet van het Voorliggend Veld of door het eigen netwerk worden opgelost. Dan wordt voor dit leefgebied geen Begeleiding Thuis Specialistisch geïndiceerd.

• Ook is het mogelijk dat uit het gesprek volgt dat er niet aan alle leefgebieden in één keer, maar gefaseerd in de tijd, zal worden gewerkt. Denk hierbij aan prioritering. Er wordt gekeken met welke leefgebieden de ondersteuning moet starten de eerste periode. Het is vaak niet realistisch om aan alle doelen tegelijkertijd te werken. In de regel wordt aan één tot twee leefgebieden tegelijkertijd gewerkt.

• Tijdens het begeleidingstraject is het mogelijk dat het aantal leefgebieden wijzigt. Dit leidt niet tot een wijziging van de indicatie. Als binnen een leefgebied het resultaat is bereikt, kan aan het volgende resultaat gewerkt gaan worden. Als het aantal leefgebieden waaraan tegelijkertijd wordt gewerkt niet verandert, dan leidt dit ook niet tot het uitbreiden van de indicatie. Mogelijk leidt dit wel tot aanpassing van het zorgplan, welke wordt besproken tijdens evaluatiemomenten.

• Bij deze vorm van ondersteuning is het van belang dat er (tussentijds) gemonitord/ geëvalueerd wordt. De situatie van de cliënt kan veranderen waardoor de ondersteuningsbehoefte veranderd en bijvoorbeeld leefgebieden of de benodigde intensiteit wijzigen. Mogelijk is er nieuw aanbod in het Voorliggend Veld of binnen het eigen netwerk waardoor professionele ondersteuning kan worden afgebouwd of helemaal kan worden stopgezet. De mogelijkheid van het stoppen van de professionele ondersteuning wordt altijd tijdens evaluaties besproken.

• Als de gemeente opdracht geeft aan de betrokken aanbieder om coördinatie op te pakken dan voert de aanbieder dat uit, tenzij de gemeente aangeeft zelf de coördinatie uit te voeren.

Gewenste resultaten

• De cliënt woont zo lang als mogelijk zelfstandig.

• De begeleiding is methodisch en, afhankelijk van de cliëntkenmerken gericht op:

a. het ontwikkelen van zelfredzaamheid en participatie.

b. het behouden van de zelfredzaamheid en participatie.

c. het beperken van de achteruitgang in zelfredzaamheid en participatie.

• Daar waar cliënt blijvend tekortschiet voorliggende ondersteuning inzetten of toewerken naar andere passende zorg/ ondersteuning die voor lange termijn ingezet kan worden.

• Tussen de aanbieder en de cliënt wordt een zorgplan opgesteld waarin SMART geformuleerde doelen zijn opgenomen.

Eisen aan personeel en organisatie

• Er is specifieke expertise nodig over de ontregeling die kan plaatsvinden en er zijn “noodplannen” bij ontregeling.

• Minimaal werk- en denkniveau Mbo niveau 4 : Verpleegkundige (met relevant specialisme).

• Uitgangspunt is dat de gemiddelde aanbieder 30% Mbo niveau 4 : Verpleegkundige en 70% Hbo niveau 6 : Verpleegkundige (met relevant specialisme) inzet.

Met schriftelijke toestemming van de gemeente, mag een aanbieder afwijken van de personele eisen.

Overige kaders of normering

ISO 9001 of HKZ certificering of NEN-EN 15224

HKZ kleine ondernemingen

PREZO

PDCA cyclus

of gelijkwaardig (passend bij bijvoorbeeld Zorgboerderijen)

Toepassing en naleving van de Governancecode Zorg; zie https://www.governancecodezorg.nl/

Begeleid Leven (alleen gemeente Schouwen-Duiveland)

Categorie:

Begeleiding iWmo code: 02A21

Bekostiging: inspanningsgericht, per uur

Prijsstelling: EUR 85,61 per uur

Definitie

Begeleid Leven is een voorziening in begeleiding die past bij de problematiek van de jongvolwassene en waar hij/zij door dezelfde hulpverlener, in samenwerking met een jobcoach, tegelijkertijd thuis, op school en op de werkvloer ondersteunt kan worden. Begeleid leven wordt ingezet vanwege perspectief op zelfstandigheid en de motivatie van de jongvolwassene. Het gaat om intensieve begeleiding die in de loop van het traject afgebouwd wordt bij groeiende zelfstandigheid van de jongvolwassene.

De intensieve begeleiding bestaat uit planbare en niet planbare ondersteuningsmomenten en bevat inzet op de volgende leefgebieden:

 Lichamelijk, -en of geestelijke gezondheid

 Persoonlijk verzorging

 Daginvulling, werk, scholing

 Huiselijke relaties/ zorg voor kinderen/ huisgenoten

 Maatschappelijke participatie

 Huisvesting/ huishouden

 Sociaal netwerk

 Financiën.

Doelgroep

Begeleid Leven is er voor jongvolwassenen, die ondanks hun cognitieve vermogen en de inzet van reguliere hulpverlening door psychosociale problematiek en/of omgevingsfactoren niet in staat zijn geweest een zelfstandig leven op te bouwen. Vanwege deze vermogens is een voorziening binnen Beschermd Wonen niet passend. Vanwege de vele inzet van zorg in het verleden is een bouwsteen als begeleiding specialistisch te licht en de duur te beperkt. Deze jongvolwassenen kennen problemen op meerdere levensdomeinen en hebben vaak in het verleden al meerdere vormen van zorg ontvangen. Te denken valt aan:

• jongvolwassenen binnen de verlengde jeugdwet waarbij regulier onderwijs niet meer mogelijk is en de hulpverlening versnipperd wordt aangeboden (meerdere zorgvormen, intramurale setting, onderwijszorgarrangementen).

• jongvolwassenen die door Team Thuis aangewezen worden om uitstroom uit Beschermd Wonen mogelijk te maken.

Het betreft jongvolwassenen met een lange geschiedenis in de jeugdhulpverlening, uitval van school en soms zelfs met geschiedenis in de criminaliteit en bekend als problematische hangjongvolwassene of zelfs niet meer in beeld als 'thuiszitter'. De bouwsteen richt zich op het weer krijgen van toekomstperspectief voor deze jongvolwassene. Dit wordt mogelijk doordat de zorgverlener zowel thuis, als (in samenwerking met een jobcoach) op het werk en op school aanwezig kan zijn en er met de werkgever en school afspraken zijn om 'flexibel' met soms afwijkend gedrag om te gaan. Afwijkend gedrag resulteert niet direct in het kwijtraken van de BBL-werkplek, maar wordt door zorgverlener en jobcoach besproken en opgepakt met de jongvolwassene, school en werk.

Een andere voorwaarde is huisvesting. De doelgroep moet, bij het leren zelfstandig worden, ook in staat worden gesteld een eigen huishouden met budgetbeheer te verzorgen. Hiervoor is geschikte woonruimte nodig die voor de doelgroep te betalen is en waarvoor dus huurtoeslag ontvangen kan worden. Een zelfstandige woonruimte kan als start dienen van het traject, maar ook als doel dienen om naar toe te groeien. Het meest ideaal is een geclusterde woonvoorziening gebleken waar de zorgaanbieder meerdere jongvolwassenen kan huisvesten. Begeleiding in deze voorziening is dan beter te verdelen over de doelgroep en de doelgroep kan samen leren leven en gezamenlijk activiteiten ondernemen zoals leren koken.

Het budgetbeheer wordt afgenomen bij een derde partij, niet zijnde de zorgverlener. Tijdens het traject kan aan de jongvolwassene een onafhankelijke cliëntondersteuner toegewezen worden, vanwege het feit dat veel zorg in één hand is en de jongvolwassene niet te veel afhankelijk van één partij mag worden.

Activiteiten

Maatwerk

Gewenste resultaten

• De cliënt woont zo lang als mogelijk zelfstandig, bij voorkeur in een geclusterde woonvorm.

• De begeleiding is methodisch en, afhankelijk van de cliëntkenmerken gericht op:

a. het ontwikkelen van zelfredzaamheid en participatie.

b. het behouden van de zelfredzaamheid en participatie.

c. het beperken van de achteruitgang in zelfredzaamheid en participatie.

• Daar waar cliënt blijvend tekortschiet voorliggende ondersteuning inzetten of toewerken naar andere passende zorg/ ondersteuning die voor lange termijn ingezet kan worden.

• Tussen de aanbieder en de cliënt wordt een plan opgesteld waarin SMART geformuleerde doelen zijn opgenomen.

Eisen aan personeel en organisatie

• Het is alleen mogelijk om begeleid leven aan te bieden indien u ook begeleiding specialistisch en begeleiding kunt aanbieden. U dient zich voor deze 3 producten in te schrijven.

• Minimaal werk- en denkniveau Mbo niveau 4 : Verpleegkundige (met relevant specialisme).

• Uitgangspunt is dat de gemiddelde aanbieder 30% Mbo niveau 4 : Verpleegkundige en 70% Hbo niveau 6 : Verpleegkundige (met relevant specialisme) inzet.

Met schriftelijke toestemming van de gemeente, mag een aanbieder afwijken van de personele eisen.

Overige kaders of normering

ISO 9001 of HKZ certificering of NEN-EN 15224

HKZ kleine ondernemingen

PREZO

PDCA cyclus

of gelijkwaardig (passend bij bijvoorbeeld Zorgboerderijen)

Toepassing en naleving van de Governancecode Zorg; zie https://www.governancecodezorg.nl/

Dagbesteding regulier

Categorie:

Begeleiding iWmo code: 07A03

Bekostiging: inspanningsgericht, per dagdeel 4 uur

Prijsstelling: EUR 40,94 per dagdeel 4 uur

Definitie

Dagbesteding regulier voor cliënten die vanwege hun beperking niet kunnen deelnemen aan gewoon of regulier begeleid werken dan wel niet meer werkzaam zijn. De dagbesteding vindt buiten de woonsituatie in groepsverband plaats.

Het accent ligt op een van de volgende activiteiten of een combinatie hiervan: arbeidsmatige activiteiten, activering (gericht op zinvolle besteding van de dag),

het bijhouden van vaardigheden.

Daar waar mogelijk werkt de aanbieder samen met stakeholders om de beschreven resultaten te realiseren. Combinaties van deelpopulaties is wenselijk.

Voor beide bouwstenen voor dagbesteding geldt in de Oosterschelderegio dat vervoer niet is inbegrepen. Het vervoer naar de dagbestedingslocatie is de eigen verantwoordelijkheid van de Inwoner. De cliënt kan indien noodzakelijk gebruik maken van de beschikbare vervoersvoorzieningen binnen de Wmo.

Doelgroep

Een maatwerkvoorziening gericht op participatie met activiteiten om de tijd prettig of zinnig in te vullen voor mensen met een beperking of een langdurige ziekte, bedoeld als ontspanning en gericht op het in zo goed mogelijke conditie houden (het activeren / stimuleren van persoonlijke interacties) van de deelnemers of ter ontlasting van mantelzorgers waarbij voorbeelden van dagbesteding zijn: helpen op een zorgboerderij, bewegingsactiviteiten, gezamenlijk een maaltijd bereiden en creatieve activiteiten.

Arbeidsmatige dagbesteding

Een maatwerkvoorziening gericht op participatie waarbij activiteiten met een arbeidsmatig karakter worden uitgevoerd gericht op het maken van producten voor de verkoop of het leveren van diensten, geschikt voor mensen die (nog) niet in een gewone baan kunnen werken of veel begeleiding nodig hebben tijdens het werk en mogelijk als onderdeel van een re-integratietraject en mogelijk als opstap naar een andere vorm van werk;

Activiteiten

- Maatwerk

- Vraaggericht

Gewenste resultaten

• het bieden van dagritme, maatschappelijke participatie en het behouden of vergroten van zelfstandigheid, en daarmee de stabiliteit van leven

• het bieden van een zinvolle daginvulling gericht op iemands herstel na een ontwrichtende ervaring, inclusief terugkeer van (zelfstandige) zinvolle participatie in de samenleving (ontwikkelingsgericht);

• het verbeteren van sociaal contact;

• het terugkeren naar (on)betaalde arbeid;

• Het ontlasten van de mantelzorger, partner en/of huisgenoot (meestal gericht op stabilisatie).

Eisen aan personeel en organisatie

• Minimaal werk- en denkniveau Mbo niveau 3 : Verzorgende IG (verpleeghuiszorg en thuiszorg, gehandicaptenzorg of geestelijke gezondheidszorg).

• Uitgangspunt is dat de gemiddelde aanbieder 40% Mbo niveau 3 : Verzorgende IG en 60% Mbo niveau 4 : Verpleegkundige (met relevant specialisme) inzet.

Met schriftelijke toestemming van de gemeente, mag een aanbieder afwijken van de personele eisen.

Overige kaders of normering

ISO 9001 of HKZ certificering of NEN-EN 15224

HKZ kleine ondernemingen

PDCA cyclus

PREZO

of gelijkwaardig (passend bij bijvoorbeeld Zorgboerderijen)

Toepassing en naleving van de Governancecode Zorg; zie https://www.governancecodezorg.nl/

Dagbesteding specialistisch

Categorie:

Begeleiding iWmo code: 07A04

Bekostiging: inspanningsgericht, per dagdeel 4 uur

Prijsstelling: EUR 63,29 per dagdeel 4 uur

Definitie

Dagbesteding specialistisch voor cliënten met ernstige beperkingen bij het dagelijks functioneren persoonlijke zorg, mobiliteit, zelfredzaamheid) die vanwege hun beperking niet maatschappelijk kunnen participeren binnen de algemene voorzieningen in de buurt. Dagbesteding Specialistisch vindt buiten de woonsituatie in groepsverband plaats. Tijdens de dagbesteding is sprake van intensieve begeleiding in samenhang met enige persoonlijke verzorging. De dagbesteding is gericht op het stabiliseren van functioneren en op het voorkomen van achteruitgang in fysieke, verstandelijke en sociaal-emotionele vaardigheden. Voor beide bouwstenen voor dagbesteding geldt in de Oosterschelderegio dat vervoer niet is inbegrepen. Het vervoer naar de dagbestedingslocatie is de eigen verantwoordelijkheid van de Inwoner. De Inwoner kan indien noodzakelijk gebruik maken van de beschikbare vervoersvoorzieningen binnen de Wmo.

Dagbesteding specialistisch is voor mensen die op locatie intensieve begeleiding nodig hebben door hun ernstige problematiek.

Doelgroep

Voor cliënten die als gevolg van hun beperking(en) niet, op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn/haar sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, in staat zijn om:

- zelfstandig besluiten te nemen;

- zelfstandig problemen op te lossen;

- zelfstandig de dagelijkse bezigheden te regelen/ de regie te voeren;

- zelfstandig de dagelijkse routine en structuur aan te brengen;

- anderen te begrijpen en zichzelf begrijpelijk te maken;

- sociaal contact aan te gaan, op te bouwen en te onderhouden.

Het betreft veelal mensen met beperkingen in:

1. sociale redzaamheid;

2. het bewegen en verplaatsen;

3. het psychisch functioneren;

4. het geheugen en de oriëntatie;

5. het vertonen van ernstig probleemgedrag;

6. ontbreken van ziekte-inzicht;

7. ontbreken van of te weinig beschermde factoren om meer stabiliteit te krijgen.

We spreken pas van ernstige gedragsproblemen wanneer één of meerdere typen storend gedrag gedurende enkele maanden voorkomen met bovendien duidelijk nadelige gevolgen voor de persoon of de omgeving. Voorbeelden van storend gedrag is dwarsheid, onrust, brutaliteit, anderen ergeren, agressiviteit, het schenden van regels, weinig concentratie, bedreigen van de sociale omgeving.

De verschillende typen storend gedrag kunnen verschillen in ernst. Een inschatting van de mate van ernst wordt gemaakt op basis van de volgende invalshoeken:

• De duur van de problematiek (hoe langer het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);

• De frequentie van het gedrag (hoe vaker het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);

• Het aantal situaties waarin het gedrag voorkomt (als gedrag in meerdere situaties voorkomt – thuis, school, vrienden, sportclub – is het ernstiger);

• Het aantal verschillende typen storend gedrag (hoe meer typen, des te ernstiger);

• Het samen vóórkomen van het storende gedrag met andere problemen;

• Het aantal en de ernst van de nadelige gevolgen en hoe deze worden ervaren door de persoon, zijn gezin en zijn bredere omgeving.

Activiteiten

- Maatwerk

- Vraaggericht

Gewenste resultaten

• het bieden van dagritme, maatschappelijke participatie en het behouden of vergroten van zelfstandigheid, en daarmee de stabiliteit van leven

• het bieden van een zinvolle daginvulling gericht op iemands herstel na een ontwrichtende ervaring, inclusief terugkeer van (zelfstandige) zinvolle participatie in de samenleving (ontwikkelingsgericht);

• het verbeteren van sociaal contact;

• het terugkeren naar (on)betaalde arbeid;

• Het ontlasten van de mantelzorger, partner en/of huisgenoot (meestal gericht op stabilisatie).

Eisen aan personeel en organisatie

• Er is specifieke expertise nodig over de ontregeling die kan plaatsvinden en er zijn “noodplannen” bij ontregeling.

• Minimaal werk- en denkniveau Mbo niveau 4 : Verpleegkundige (met relevant specialisme).

• Uitgangspunt is dat de gemiddelde aanbieder 50% Mbo niveau 4 : Verpleegkundige en 50% Hbo niveau 6 : Verpleegkundige (met relevant specialisme) inzet.

Met schriftelijke toestemming van de gemeente, mag een aanbieder afwijken van de personele eisen.

Overige kaders of normering

ISO 9001 of HKZ certificering of NEN-EN 15224

HKZ kleine ondernemingen

PDCA cyclus

PREZO

of gelijkwaardig (passend bij bijvoorbeeld Zorgboerderijen)

Toepassing en naleving van de Governancecode Zorg; zie https://www.governancecodezorg.nl/

Kortdurend Verblijf

Categorie:

Begeleiding iWmo code: 04A06

Bekostiging: inspanningsgericht, per etmaal (24 uur)

Prijsstelling: EUR 185,80 per etmaal (24 uur)

Definitie

Kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorg of het netwerk (respijtzorg). Het kan gaan om cliënten die voortdurend toezicht nodig hebben of waar constant zorg, of zorg op onplanbare tijdstippen, noodzakelijk is.

Doelgroep

18+ die (nog) niet in aanmerking komt voor Wlz of in de overgang naar de WLZ. Kortdurend verblijf is maximaal een periode van 3 nachten aansluitend per week.

Activiteiten

Kortdurend Verblijf omvat alle activiteiten die nodig zijn voor het verblijf aldaar. Er vindt geen stapeling plaats van andere maatwerkvoorzieningen.

Kosten zijn inclusief hotelmatige en verzorgende aspecten inclusief dagbesteding.

Verpleegtechnische handelingen vallen onder de zorgverzekeringswet.

Gewenste resultaten

Ter ontlasting van mantelzorgers.

Eisen aan personeel en organisatie

• Minimaal werk- en denkniveau Mbo niveau 2 : Helpende Zorg en Welzijn.

• Uitgangspunt is dat de gemiddelde aanbieder overdag 70% Mbo niveau 3 : Verzorgende IG en 30% Mbo niveau 4 : Verpleegkundige (met relevant specialisme) inzet.

• Uitgangspunt is dat de gemiddelde aanbieder in de nacht 100% Mbo niveau 3 : Verzorgende IG inzet.

Met schriftelijke toestemming van de gemeente, mag een aanbieder afwijken van de personele eisen.

Overige kaders of normering

ISO 9001 of HKZ certificering of NEN-EN 15224

HKZ kleine ondernemingen

PDCA cyclus

PREZO

of gelijkwaardig (passend bij bijvoorbeeld Zorgboerderijen)

Toepassing en naleving van de Governancecode Zorg; zie https://www.governancecodezorg.nl/

Vervoer dagbesteding regulier (Veere) - verplicht in te zetten bij het leveren van Begeleiding: Dagbesteding regulier inspanningsgericht en Dagbesteding specialistische inspanningsgericht.

Categorie:

Begeleiding iWmo code: 08A03

Bekostiging: inspanningsgericht, retour

Prijsstelling: EUR 17,13 per retour

Definitie

Vervoer van en naar de dagbestedingslocaties die gecontracteerd zijn door gemeente Veere

Doelgroep

Mensen die gebruik maken van dagbesteding en niet op eigen kracht, middels het netwerk of voorliggende voorzieningen naar de dagbesteding kunnen komen.

Activiteiten

Vervoer van en naar de dagbestedingslocatie

Vervoer dagbesteding met rolstoel (Veere) - verplicht in te zetten bij het leveren van Begeleiding: Dagbesteding regulier inspanningsgericht en Dagbesteding specialistische inspanningsgericht.

Categorie:

Begeleiding iWmo code:08A04

Bekostiging: inspanningsgericht, retour

Prijsstelling: EUR 27,77 per retour

Definitie

Vervoer van en naar de dagbestedingslocaties in de gemeente Veere, waarbij sprake is van directe vormen van begeleiding, noodzakelijk vanwege gedragsproblematiek of gezondheidsproblematiek en vervoer van personen die slechts gezeten in een rolstoel vervoerd kunnen worden.

Doelgroep

Mensen die afhankelijk zijn van begeleiding tijdens de reis die niet door de chauffeur kan worden gegeven of die gebruik moeten maken van rolstoelvervoer

Activiteiten

Vervoer van en naar de dagbestededingslocatie