Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR74898
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR74898/1
Bijstandsverordening Wet werk en bijstand ISD Bollenstreek en de verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën van belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend
Geldend van 01-01-2008 t/m heden
Intitulé
Bijstandsverordening Wet werk en bijstand ISD Bollenstreek en de verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën van belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleendDe raad der gemeente Teylingen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2007
- •
gelet op Gemeenschappelijke Regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst Hillegom, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen.
- •
Gelet op de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers (Ioaz)
- •
Overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid, onder b Wwb, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid Wwb
BESLUIT:
- 1.
De notitie “Evaluatie Bijstandsverordening” voor kennisgeving aan te nemen.
- 2.
De notitie “Evaluatie Maatregelenverordening” voor kennisgeving aan te nemen
- 3.
De “Bijstandsverordening WWB ISD Bollenstreek” in te trekken met ingang van 1 januari 2008.
- 4.
de bijstandsverordening Wet werk en bijstand ISD Bollenstreek en de verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën van belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend vast te stellen.
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijving; algemene bepalingen
- 1.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand.
- 2.
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
de wet: de Wet werk en bijstand
- b.
woning: een gebouwde onroerende zaak bestemd als woonruimte, een woonwagen en een woonschip.
- c.
woonkosten:
- 1.
indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.
- 2.
indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: rioolrechten, het eigenaresaandeel van de onroerende zaak belasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaresaandeel van de waterschapslasten.
- 1.
- d.
WSF-norm: het normbedrag voor levensonderhoud zoals genoemd in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering 2000.
- a.
- 3.
De bepalingen in deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen in deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.
HOOFDSTUK 2 Categorieën
Artikel 2 Indeling in categorieën
- 1.
Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorie-aanduiding.
- 2.
De categorieën worden aangeduid als:
- a.
alleenstaande;
- b.
alleenstaande ouder;
- c.
gehuwde.
- a.
HOOFDSTUK 3 Criteria voor het opleggen van toeslagen en het verlagen van de norm.
Artikel 3 Alleenstaanden en alleenstaande ouders
- 1.
De bijstandsnorm van de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verhoogd met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van de woonkosten met een ander.
- 2.
De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag, indien het betreft:
- a.
een alleenstaande;
- b.
een alleenstaande met één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen gelijk aan of minder dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;
- c.
een alleenstaande ouder met één of meer inwonende niet verdienende kinderen;
- d.
een alleenstaande ouder met één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen gelijk aan of minder dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
- a.
- 3.
De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt, 10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet indien het betreft:
- a.
een alleenstaande met één of meer onderhuurders of kostgangers;
- b.
een alleenstaande met één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen van meer dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
- c.
een alleenstaande die de woonkosten kan delen met anderen dan bedoeld in lid 3 sub a en b;
- d.
een alleenstaande ouder met één of meer onderhuurders of kostgangers;
- e.
een alleenstaande ouder met één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen van meer dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
- f.
een alleenstaande ouder die de woonkosten kan delen met anderen dan bedoeld in lid 3 sub d en e;
- a.
- 4.
Bij de toepassing van dit artikel wordt het inkomen dat een inwonend, niet ten laste komend kind ontvangt uit studiefinanciering op grond van de WSF in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud als gesteld in artikel 33, tweede lid, van de WWB.
Artikel 4 Gehuwden
- 1.
De norm van gehuwden wordt lager vastgesteld voor zover de belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan hebben dan waarin hun norm, voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de woonkosten met een ander.
- 2.
De verlaging bedraagt 10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet indien de gehuwden geheel of gedeeltelijk kunnen delen met:
- a.
één of meer onderhuurders of kostgangers;
- b.
één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen van meer dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet.
- c.
anderen dan bedoeld in sub a en b.
- a.
- 3.
Bij de toepassing van dit artikel wordt het inkomen dat een inwonend, niet ten laste komend kind ontvangt uit studiefinanciering op grond van de WSF in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud als gesteld in artikel 33, tweede lid, van de WWB.
Artikel 5 Geen woonkosten
- 1.
De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor die alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde geen woonkosten zijn verbonden.
- 2.
De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt:
- a.
10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet indien er sprake is van een (anti-)krakerswoning;
- b.
20% indien de belanghebbende geen woonkosten is verschuldigd.
- a.
- 3.
De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.
Artikel 6 Schoolverlaters
- 1.
De norm wordt lager vastgesteld voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd:
- a.
indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel;
- b.
indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en voor de werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding, tenzij het betreft een scholing of opleiding als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet.
- a.
- 2.
Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van die beëindiging.
- 3.
De norm als bedoeld in het eerste lid wordt verlaagd indien het betreft:
- a.
een alleenstaande uitwonende, tot de WSF-norm uitwonende;
- b.
een alleenstaande thuiswonende, tot de WSF-norm thuiswonende;
- c.
een uitwonende alleenstaande ouder, tot de WSF-norm uitwonende vermeerderd met de toeslag één-oudergezin zoals bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;
- d.
een thuiswonende alleenstaande ouder, tot de WSF-norm thuiswonende vermeerderd met de toeslag één-oudergezin zoals bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;
- e.
uitwonende gehuwden waarvan beide partners hun deelname aan het onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in lid 1 hebben beëindigd, tot 2 x de WSF-norm uitwonende;
- f.
uitwonende gehuwden waarvan één van beide partners de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in lid 1 heeft beëindigd, tot 1 x de WSF-norm uitwonende, vermeerderd met de halve gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet;
- g.
thuiswonende gehuwden waarvan beide partners hun deelname aan het onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in lid 1 hebben beëindigd, tot 2 x de WSF-norm uitwonende verminderd met 10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet;
- h.
thuiswonende gehuwden waarvan één van beide partners de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in lid 1 heeft beëindigd, tot 1 x de WSF-norm uitwonende, vermeerderd met de halve gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet verminderd met 10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet.
- a.
- 4.
De in het derde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.
Artikel 7 21 en 22 jarigen
De toeslag, als bedoeld in artikel 25 van de wet, wordt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar, in afwijking van artikel 3, lid 2, vastgesteld op:
- a.
5% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet indien de alleenstaande thuis woont;
- b.
10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet indien de alleenstaande uitwonend is.
Artikel 8 Cumulatie
- 1.
De norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder bedraagt:
- a.
minimaal de bedragen genoemd in artikel 21 sub a respectievelijk sub b van de wet, tenzij er sprake is van maatregelen als gevolg van verwijtbaar gedrag of toepassing is gegeven aan artikel 6 van deze verordening;
- b.
maximaal de bedragen genoemd in het eerste lid vermeerderd met de toeslag genoemd artikel 25 lid 2 van de wet.
- a.
- 2.
De norm voor gehuwden bedraagt:
- a.
minimaal 80% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet, tenzij er sprake is van maatregelen als gevolg van verwijtbaar gedrag of toepassing is gegeven aan artikel 6 van deze verordening;
- b.
maximaal het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet.
- a.
Artikel 9 Uitvoering
Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8.
HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen
Artikel 10 Omschrijving
Deze verordening kan worden aangehaald als: De bijstandsverordening WWB ISD Bollenstreek.
Artikel 11 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.
Ondertekening
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl