Regeling vervallen per 28-07-2016

Waterverordening provincie Fryslân

Geldend van 28-07-2016 t/m 27-07-2016

Intitulé

Waterverordening provincie Fryslân

PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN

Gelezen het lezen van het voorstel van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 1 september 2009, nr. 844668;

gelet op de artikelen 2.4, 2.8, 3.2, 3.11, 4.5, 4.7, 5.1, 5.2, 5.5 en 7.14a van de Waterwet en artikel 82 en 145 van de Provinciewet;

overwegende dat het in verband met de inwerkingtreding van de Waterwet noodzakelijk is de regelgeving met betrekking tot het waterbeheer algeheel te herzien;

besluiten:

de navolgende Waterverordening provincie Fryslân vast te stellen.

Waterverordening provincie Fryslân

Hoofdstuk 1 Algemeen

§ 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Waterwet

  • b.

    het algemeen bestuur: algemeen bestuur van het waterschap;

  • c.

    beheerplan: plan als bedoeld in artikel 4.6 van de wet;

  • d.

    het dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van het waterschap;

  • e.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Fryslân;

  • f.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

  • g.

    grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

  • h

     infiltratie: brengen van water in een grondwaterlichaam ter aanvulling van het grondwater met het oog op het onttrekken van water uit het grondwaterlichaam;

  • i.

    onttrekking: onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • j.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • k.

    projectplan: plan als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet;

  • l.

    regionale wateren/waterlichamen: watersystemen of onderdelen daarvan die niet in beheer zijn bij het Rijk;

  • m.

    regionale waterkering: waterkering als bedoeld in artikel 1.4, lid 1;

  • n.

    Waterbesluit: uitwerking bij Algemene Maatregel van Bestuur van bepalingen van de wet.

  • o.

    waterhuishoudingsplan: het regionaal waterplan als bedoeld in artikel 4.4 van de wet;

  • p.

    waterschap: Wetterskip Fryslân, Waterschap Zuiderzeeland of Waterschap Noorderzijlvest, ieder voor zover hun bevoegdheid strekt;

  • q.

     watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Artikel 1.2 Toedeling watersysteembeheer

Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem dat behoort tot de taak van het waterschap, zoals omschreven in artikel 4 van het reglement voor het betreffende waterschap.

§ 1.2 Primaire waterkeringen

Artikel 1.3 Provinciaal Overlegorgaan Kust

  • 1 Gedeputeerde staten stellen een overlegorgaan voor de kust in (POK) dat hen adviseert over de veiligheid van de kust en het waterbeheer in het kustfundament. Deze adviezen kunnen onder meer zien op voorstellen van rijkswege als bedoeld in artikel 2.7 van de wet om landinwaartse verplaatsing van de kustlijn te voorkomen of tegen te gaan.

  • 2 Het overlegorgaan wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van provincie, waterbeheerders, Rijk, kustgemeenten, relevante terreinbeheerders en belangenorganisaties.

  • 3 De vergaderingen van het overlegorgaan zijn niet openbaar, tenzij het overlegorgaan anders beslist.

  • 4 Het overlegorgaan stelt een reglement op waarin zij haar werkwijze nader regelt.

§ 1.3 Regionale waterkeringen

Artikel 1.4 Veiligheidsnorm en toetsing

  • 1 Regionale waterkeringen zijn de voormalige zeedijken en de boezemkaden zoals aangegeven op kaart 15 en 16 van het waterhuishoudingsplan.

  • 2 Op kaart 17 is voor de boezemkaden de veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar. Voor de Lauwersmeerdijk wordt als norm vastgelegd dat deze dijk een waterstand op het Lauwersmeer moet kunnen keren van 3.20 + NAP en voor de overige voormalige zeedijken: behoud van de toestand van 2010 en het benutten van verbeteringsmogelijkheden.

  • 3 Voor de veiligheidstoetsing 2008 - 2013 wordt voor de boezemkaden de omzetting van de in het tweede lid bedoelde norm naar de hoogte en stabiliteit van de regionale waterkeringen gebaseerd op een waterpeil dat is gerelateerd aan een maatgevend boezempeil van -20 cm + NAP (een rekenkundig gemiddelde van 12 maatgevende boezempeilen voor 12 locaties voor het jaar 2000).

  • 4 Gedeputeerde staten stellen uiterlijk in 2013 het maatgevend boezempeil voor de veiligheidstoetsing 2014 – 2019 vast.

  • 5 Gedeputeerde staten stellen, in aanvulling op het maatgevend boezempeil, de uitgangspunten voor het bepalen van de hydraulische randvoorwaarden vast voor de door de beheerder te verrichten toetsing van regionale waterkeringen.

  • 6 De beoordeling van de veiligheid van de boezemkaden wordt uitgevoerd door middel van een jaarlijkse schouw aangevuld met een 5-jaarlijkse hoogtemeting. Gedeputeerde staten stellen in de periode 2010 - 2015 vast welke boezemkaden aanvullend met de “STOWA-leidraad Toetsen op veiligheid regionale waterkeringen” worden getoetst.

  • 7 De beoordeling van de veiligheid van de Lauwersmeerdijk wordt uitgevoerd door middel van een jaarlijkse schouw. Gedeputeerde staten stellen in 2010 vast op welke wijze de veiligheid aanvullend wordt getoetst.

  • 8 De beoordeling van de veiligheid van de voormalige zeedijken wordt uitgevoerd door middel van een jaarlijkse visuele inspectie.

  • 9 Gedeputeerde Staten stellen een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze leidraad strekt tot aanbeveling voor de beheerder.

  • 10 De in het eerste lid bedoelde regionale waterkeringen dienen voor 1 januari 2019 te voldoen aan de veiligheidsnorm, vermeld in het tweede lid.

§ 1.4 Waterkwantiteit

Artikel 1.5 Normen waterkwantiteit

  • 1.

    Onderstaand schema bevat per gebied de norm waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren is ingericht. 

Grondgebruik

Inundatiefrequentie (1/ x jaar)

Maaiveldcriterium

Grasland

1/10

5%

Maïs

1/25*

5%

Overige landbouw (inclusief hoogwaardige akkerbouw)

1/50

1%

Bebouwd gebied

1/100

0%

Natuur

n.v.t.

n.v.t.

*Voor maïs moet maatwerk mogelijk blijven. Afwijken van de norm is mogelijk als deze op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten niet gehaald kan worden.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen voorschriften vast voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren.

  • 3.

    Gedeputeerde staten stellen na overleg met het dagelijks bestuur het tijdstip vast waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren voldoet aan de in het eerste lid bedoelde normen.

Artikel 1.6 Regionale verdringingsreeks

  • 1 In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt bij het beheer bij de in artikel 2.1, lid 1, onder 3° van het Waterbesluit bedoelde behoeften, voor de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • 1.

      doorspoeling van landelijk gebied om botulisme en blauwalgen te voorkomen als er een risico voor de volksgezondheid bestaat;

    • 2.

      onttrekking voor proceswater of gietwater voor de glastuinbouw;

    • 3.

      doorspoeling om verzilting en verontreiniging van oppervlaktewater te bestrijden ten behoeve van de onttrekking van proceswater en gietwater voor de glastuinbouw;

    • 4.

      beregening van akker- en tuinbouwgewassen anders dan voorzien in het tweede lid, onder 1.

  • 2 In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt bij het beheer bij de in artikel 2.1, lid 1, onder 4° van het Waterbesluit bedoelde behoeften, voor de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • 1.

      beregening van akker- en tuinbouwgewassen, sportvelden en greens;

    • 2.

      doorspoeling tegen verzilting en verontreiniging voor beregening van akker- en tuinbouwgewassen;

    • 3.

      peilhandhaving in klei- en zandgebieden (landbouw- en stedelijk gebied);

    • 4.

      peilhandhaving, eventueel doorspoeling in niet-kwetsbare natuurgebieden;

    • 5.

      onttrekking voor beregening van gras en maïs uit oppervlaktewater;

    • 6.

      de afvoer van zoet water op de Wadden- en Noordzee voor de visintrek;

    • 7.

      doorspoeling om botulisme en blauwalgen te bestrijden, voor zover sprake is van overlast terwijl de volksgezondheid (nog) niet in het geding is;

    • 8.

      doorspoeling voor de elektriciteitscentrale Noardburgum;

    • 9.

      beperking bediening sluizen.

§ 1.5 Meten en beoordelen

Artikel 1.7 Verslag toetsing watersysteem

  • 1 Het dagelijks bestuur brengt vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm bedoeld in artikel 1.4, lid 2 iedere zes jaren verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer.

  • 2 Het verslag, bedoeld in het eerste lid, bevat een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de veiligheidsnorm, technische leidraad en voorschriften bedoeld in artikel 1.4 en de legger bedoeld in artikel 1.18.

  • 3 Het dagelijks bestuur brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de normen bedoeld in artikel 1.5, lid 1 iedere zes jaren verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale wateren onder zijn beheer.

  • 4 Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en voorschriften bedoeld in artikel 1.4 en de legger bedoeld in artikel 1.18.

  • 5 De verslagen, bedoeld in het eerste en derde lid, bevatten, indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, een omschrijving van de voorzieningen die nodig worden geacht en de termijn waarbinnen deze voorzieningen worden getroffen.

Artikel 1.8 Nadere regels

Gedeputeerde Staten kunnen nadere voorschriften vaststellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de verslagen, bedoeld in artikel 1.7.

§ 1.6 Waterakkoorden en plannen

Artikel 1.9 Voorbereiding waterakkoord

Bij de voorbereiding van het waterakkoord, bedoeld in artikel 3.7 van de wet, raadpleegt het dagelijks bestuur de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeente of gemeenten en de gedeputeerde staten van de provincie of provincies die geheel of gedeeltelijk binnen het beheersgebied waarop het waterakkoord betrekking heeft zijn gelegen.

Artikel 1.10 Voorbereiding waterhuishoudingsplan

  • 1 Gedeputeerde staten overleggen, ter voorbereiding van het waterhuishoudingsplan, met het dagelijks bestuur, de hoofdingenieur directeur van Rijkswaterstaat en de colleges van burgemeester en wethouders van de binnen het plangebied liggende gemeenten.

  • 2 Gedeputeerde staten raadplegen, ter voorbereiding van het waterhuishoudingsplan, de minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten van de aangrenzende provincies en de beheerder van de grensoverschrijdende dan wel grensvormende watersystemen.

  • 3 Op de voorbereiding van het waterhuishoudingsplan is afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 4 Een ieder heeft de gelegenheid zijn zienswijze op het waterhuishoudingsplan schriftelijk of mondeling in te brengen.

Artikel 1.11 Inhoud beheerplannen

  • 1 Het beheerplan bevat, naast het bepaalde in artikel 4.6 van de wet, ten minste:

    • a.

      de beschrijving van de bestaande toestand van het watersysteem waarover het beheer zich uitstrekt;

    • b.

      het beleid inzake het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

    • c.

      de beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering voor de realisering van de gestelde doelen;

    • d.

      een raming van de kosten van de, gedurende de planperiode, te nemen maatregelen, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen omslagen dan wel heffingen in de planperiode;

    • e.

      het gewenste grondwater- en oppervlaktewaterregiem voor de aan het oppervlaktewater en het freatisch grondwater toegekende functies;

    • f.

      één of meer kaarten, waarop de bestaande en geplande waterstaatswerken staan aangegeven.

  • 2 Het beheerplan is voorzien van een toelichting, waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a.

      de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de eventueel uitgevoerde onderzoeken;

    • b.

      een overzicht van de strategische doelstellingen in het waterhuishoudingsplan, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid, onder c, genoemde maatregelen.

Artikel 1.12 Voorbereiding en vaststelling

  • 1 Op de voorbereiding van het beheerplan is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 Het dagelijks bestuur raadpleegt bij het opstellen van het beheerplan de dagelijkse besturen van de aangrenzende waterschappen, gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders van de binnen het plangebied liggende gemeenten.

  • 3 Het dagelijks bestuur raadpleegt bij de voorbereiding van het beheerplan de beheerders van de grensoverschrijdende dan wel grensvormende watersystemen.

  • 4 Een ieder heeft de gelegenheid zijn zienswijze over het beheerplan naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 5 Een vastgesteld beheerplan wordt toegezonden aan de instanties als bedoeld in het tweede en derde lid en aan de minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 1.13 Goedkeuring

Het dagelijks bestuur zendt het beheerplan binnen vier weken na vaststelling ter goedkeuring naar gedeputeerde staten. Als bijlagen voegt het toe het verslag van het bij de voorbereiding gevoerde overleg, de ingediende zienswijzen en de beschouwingen van het algemeen bestuur daarover.

Artikel 1.14 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan

Het dagelijks bestuur rapporteert ten minste één maal per jaar aan gedeputeerde staten over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan met inbegrip van de eventuele uitwerkingsplannen, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.

Artikel 1.15 Nadere voorschriften

Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen met betrekking tot vorm en inhoud van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel 1.14.

§ 1.7 Aanleg en beheer van waterstaatswerken

Artikel 1.16 Projectprocedure

Gedeputeerde staten kunnen, op eigen initiatief of op verzoek van het dagelijks bestuur, paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet van toepassing verklaren op:

  • a.

    projectplannen van waterschappen tot aanleg of wijziging van andere waterkeringen dan primaire waterkeringen in de zin van de wet; of

  • b.

    andere waterstaatswerken van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht.

Artikel 1.17 Toezending projectplan voor primaire waterkeringen

  • 1 Een projectplan als bedoeld in artikel 5.5 van de wet dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die is gelegen in de provincie Fryslân en in één of meer andere provincies wordt door het dagelijks bestuur tevens toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie of provincies.

  • 2 Het eerste lid is tevens van toepassing op projectplannen als bedoeld in artikel 5.7 van de wet die zijn gericht op het grondgebied van twee of meer provincies.

Artikel 1.18 Legger

 De legger bedoeld in artikel 5.1 van de wet bevat naast het bepaalde in het tweede lid van dat artikel in ieder geval:

  • a.

    het lengteprofiel en de dwarsprofielen van de primaire- en regionale waterkeringen, de regionale oppervlaktewaterlichamen en waterbergingsgebieden;

  • b.

    een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de werken genoemd onder a.

  • c.

    Op de overzichtskaart bedoeld in artikel 5.1, lid 1, tweede volzin van de wet worden de exacte reserveringszones aangegeven die daadwerkelijk nodig zijn voor de toekomstige versterking van de primaire waterkeringen.

  • d.

    De vereiste normen voor de vaarwegen op lijst C zoals bepaald in de vaarwegenverordening Fryslân 2014.

Artikel 1.18a Uitzondering leggerplicht

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat artikel 5.1, lid 1 van de wet gedurende een daarbij vast te stellen termijn niet van toepassing is op daarbij aan te wijzen waterkeringen of onderdelen daarvan.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen voor waterstaatswerken vrijstelling verlenen van de leggerplicht bedoeld in artikel 5.1 van de wet met betrekking tot vorm, afmeting en constructie indien deze waterstaatswerken zich naar hun aard of functie niet lenen voor omschrijving van die elementen.

§ 1.8 Peilbesluiten

Artikel 1.19 Aanwijzing verplichte peilbesluiten

Het algemeen bestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewater-lichamen onder zijn beheer.

Artikel 1.20 Inhoud peilbesluit

Een peilbesluit als bedoeld in artikel 1.19 gaat vergezeld van een kaart met de begrenzing van het gebied waarop het peilbesluit betrekking heeft en van een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:

  • a.

    de aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de verrichte onderzoeken;

  • b.

    een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie;

  • c.

    een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen;

  • d.

    een omschrijving van hoe de waterstanden zich verhouden tot de voor het betreffende gebied vastgestelde gewenste peilbeheer.

Artikel 1.21 Procedure voorbereiding, informatie

  • 1 Het dagelijks bestuur zendt gedeputeerde staten ter kennisneming de voorontwerpen van de peilbesluiten toe.

  • 2 Het dagelijks bestuur zendt gedeputeerde staten ter kennisneming besluiten tot vaststelling van peilbesluiten toe.

  • 3 Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

§ 1.9 Grondwater

Artikel 1.22 Formulier grondwatervergunning

Gedeputeerde staten stellen een formulier vast voor het aanvragen van een vergunning als bedoeld in artikel 6.4 van de wet.

Artikel 1.23 Registratieplicht

  • 1 Degene die water onttrekt aan of infiltreert in een grondwaterlichaam ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, van een bodemenergiesysteem of van industriële toepassingen in onttrokken hoeveelheden van meer dan 150.000 m3 per jaar is verplicht:

    • a.

      de omvang en de periode van de onttrekking op te geven aan gedeputeerde staten;

    • b.

      de hoeveelheden water die worden onttrokken te meten en daarvan aantekening te houden;

    • c.

      ieder jaar in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen een maand na die beëindiging aan gedeputeerde staten opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken hoeveelheden water;

    • d.

      bij de onder c bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave bedoeld onder a verstrekte gegevens.

  • 2 Degene die water infiltreert in een grondwaterlichaam is verplicht de kwaliteit van het te infiltreren water bedoeld in het eerste lid te meten, te registreren en daarvan aan gedeputeerde staten opgave te doen.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het dagelijks bestuur, nadere regels stellen omtrent de wijze van meting en registratie.

Artikel 1.24 Onttrekkings- en infiltratieverbod

Gedeputeerde Staten kunnen gebieden aanwijzen waarbinnen onttrekking en infiltratie voor andere categorieën dan bedoeld in artikel 6.4 van de wet verboden is.

Artikel 1.25 Grondwaterregister

  • 1 Gedeputeerde staten houden een register bij waarin inrichtingen worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 1.23, lid 1 worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen op grond waarvan de onttrekking of de infiltratie plaatsvindt.

  • 2 Het dagelijks bestuur houdt een register van onttrekkingen en infiltraties bij waarin in ieder geval de door het dagelijks bestuur verleende vergunningen en meldingen en de feitelijk onttrokken of geïnfiltreerde hoeveelheden per jaar per vergunninghouder worden opgenomen.

  • 3 Het dagelijks bestuur verstrekt de op grond van het tweede lid geregistreerde gegevens aan gedeputeerde staten die deze in het provinciale register doen opnemen.

Artikel 1.26 Ambtshalve inschrijving in grondwaterregister

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen een inrichting die niet op grond van artikel 1.23 aan hen is gemeld, ambtshalve in het register inschrijven.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid wordt als datum van de inschrijving aangehouden de datum waarop de onttrekking is aangevangen.

§ 1.10 Schadevergoeding

Artikel 1.27 Instelling commissie

Gedeputeerde staten stellen een commissie van deskundigen in die is belast met het adviseren over verzoeken als bedoeld in artikel 7.14a, lid 1 van de wet.

Artikel 1.28 Procedure advies

  • 1 Gedeputeerde staten stellen een verzoek als bedoeld in artikel 7.14a, lid 1 van de wet in handen van de commissie van deskundigen en zenden een afschrift daarvan aan de vergunninghouder of vergunninghouders die zij daarbij betrokken achten. Zij doen daarvan mededeling aan de verzoeker.

  • 2 De commissie van deskundigen brengt zo spoedig mogelijk advies uit over de ondervanging of vergoeding van de schade dan wel over de overneming van de onroerende zaak.

  • 3 De commissie van deskundigen zendt het ontwerp van haar advies toe aan degene op wiens verzoek zij een onderzoek heeft ingesteld en aan de betrokken vergunninghouders of vergunninghouders.

Artikel 1.29 Indienen zienswijzen

  • 1 Gedurende zes weken na de verzending van het ontwerpadvies kunnen de betrokkenen, bedoeld in artikel 1.28 lid 3 schriftelijk hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen bij de commissie van deskundigen. De commissie stelt degenen die een zienswijze hebben ingediend in de gelegenheid hun zienswijze in persoon of bij gemachtigde op een daartoe door haar te beleggen zitting voor één of meer van haar leden mondeling toe te lichten, daarbij desgewenst bijgestaan door deskundigen.

  • 2 Van hetgeen op de zitting, bedoeld in het eerste lid, naar voren wordt gebracht wordt een verslag gemaakt.

  • 3 De commissie stelt haar advies naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen al dan niet gewijzigd vast en zendt dat gelijktijdig met het verslag van de hoorzitting en haar beschouwingen omtrent de zienswijzen toe aan de betrokkenen, bedoeld in artikel 1.28 lid 3, aan gedeputeerde staten en. in geval het verzoek bedoeld in artikel 7.15a lid 1 van de wet, verband houdt met een door het bestuur van een waterschap verleende vergunning, aan het desbetreffende bestuur.

  • 4 Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht stelt de commissie haar advies zo spoedig mogelijk nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken vast en zendt dat toe aan de betrokkenen, bedoeld in artikel 1.28 lid 3, aan gedeputeerde staten en, in geval het verzoek bedoeld in artikel 7.15a lid 1 van de wet verband houdt met een door het bestuur van het waterschap verleende vergunning, aan het desbetreffende bestuur.

Hoofdstuk 2 Grondwaterheffing

Artikel 2.1 Aard van de belasting

Onder de naam “grondwaterheffing”wordt een directe belasting geheven wegens het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 7.7 lid 1 van de wet.

Artikel 2.2 Heffingplicht

  • 1 Heffingplichtig is degene, die gedurende het belastingjaar of een bepaalde periode daarvan grondwater onttrekt.

  • 2 Gedeputeerde staten houden een register bij van heffingplichtingen.

Artikel 2.3 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 2.4 Maatstaf van heffing

  • 1 De heffing wordt opgelegd naar de onttrokken hoeveelheid grondwater per belastingjaar.

  • 2 Als retourbemaling plaats vindt of water wordt geïnfiltreerd wordt de hoeveelheid in de bodem gebracht water voor de helft in mindering gebracht op de onttrokken hoeveelheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.5 Tarief

  • 1 Het tarief bedraagt € 0,0113 per kubieke meter onttrokken hoeveelheid grondwater.

  • 2 Aanslagen van minder dan € 25,00 worden niet opgelegd.

  • 3 Voor de hoeveelheid onttrokken grondwater tot 50.000 m3 per jaar geldt een vrijstelling van de heffing.

Artikel 2.6 Wijze van heffing

De heffing wordt opgelegd bij wege van aanslag.

Artikel 2.7 Aangifte

De ambtenaar als bedoeld in artikel 227a lid 2 onder b van de Provinciewet verstrekt op verzoek of uit eigener beweging een aangiftebiljet aan de heffingplichtige.

Hoofdstuk 3 Handhaving

Artikel 3.1 Handhavingsambtenaren

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de ambtenaren belast, aangewezen door gedeputeerde staten.

Hoofdstuk 4 Zwemwater

Artikel 4.1

Een besluit tot tussentijdse herziening van een waterhuishoudingsplan waarbij uitsluitend voor een watersysteem of onderdeel daarvan de functie zwemwater wordt vastgelegd dan wel een zodanige functietoekenning wordt ingetrokken wordt op grond van artikel 4.12 van het Waterbesluit vastgesteld door gedeputeerde staten.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Intrekken verordeningen

De Grondwaterverordening voor de provincie Fryslân, de Grondwaterbelastingverordening Fryslân, de Verordening waterhuishouding provincie Fryslân, de Verordening waterkwaliteitsbeheer Fryslân en de Verordening waterkering Noord-Nederland worden ingetrokken met ingang van het tijdstip waarop deze verordening in werking treedt.

Artikel 5.2 Evaluatie

Gedeputeerde staten brengen in 2015 aan Provinciale Staten een verslag uit over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht besluiten

  • 1 De op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende besluiten die op grond van verordeningen bedoeld in artikel 5.1 zijn genomen blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders heeft beslist.

  • 2 Op procedures op grond van de verordeningen als bedoeld in artikel 5.1 die zijn aangevangen voor de inwerkingtreding van deze verordening blijft het op dat moment geldende recht van toepassing.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Waterverordening provincie Fryslân.

Ondertekening

 Leeuwarden, 4 november 2009
voorzitter J.A. Jorritsma
griffier O. Bijlsma
 

Toelichting Waterverordening provincie Fryslân

Algemeen

Eind 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet is in de plaats gekomen van enkele sectorale wetten op het gebied van waterbeheer en heeft deze wetgeving gemoderniseerd en geïntegreerd. Doelstellingen van de nieuwe wet: deregulering en stroomlijning van wetgeving, actualisering en versterking van het instrumentarium voor waterbeheer en een betere aansluiting op het Europees recht. De Waterwet wijzigt de bestuurlijke verhoudingen en instrumenten binnen het waterbeheer zodat ook de verschillende provinciale verordeningen op het gebied van waterbeheer moeten worden aangepast. In navolging van het integreren van alle waterbeheerwetten zijn ook alle provinciale verordeningen op dit gebied samengevoegd tot één integrale Waterverordening. Alleen de Vaarwegenverordening blijft voorlopig zelfstandig bestaan. De Waterwet heeft een overgangstermijn van 3 jaar vastgesteld om de consequenties van de Waterwet voor de vaarwegen goed in beeld te brengen. Daarom blijft de huidige Vaarwegenverordening ook zo lang zelfstandig bestaan. Waterwet en Waterverordening vervangen de sturing vooraf via allerlei toezichtbepalingen naar een systeem van samenwerking en medebewind en het op zo laag mogelijk niveau leggen van bevoegdheden. Men gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van elk bestuursorgaan. Alleen in-dien op een bepaald niveau afspraken niet worden nagekomen dan volgt een mogelijkheid van een aanwijzing of van een in de plaats treding van een hoger bestuurslichaam.

Op rijksniveau en in het provinciale waterhuishoudingsplan worden normen bepaald voor de primaire en regionale waterkeringen, voor situaties van regionale wateroverlast en watertekort en voor de waterkwaliteit. Deze normen worden in de Waterverordening juridisch vastgelegd en vormen een inspanningsverplichting voor de waterbeheerders. Het rijk heeft de normen bepaald voor de primaire waterkeringen. De provincie bepaalt de normen voor de regionale keringen. In de Waterverordening zijn de bestaande normen voor de regionale keringen overgenomen. Voor de regionale wateroverlast zijn normen vastgelegd in de vorm van bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht. Hiermee ontstaat inzicht in het maatschappelijk verantwoord geachte beschermingsniveau tegen wateroverlast, dat de burger van de overheid mag verwachten. De referentienormen voor water-overlast zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) opgenomen in de vorm van functiegerichte normen. Deze basisnormen moeten op termijn worden omgezet naar definitieve normen. De gebiedsprocessen die zijn opgestart in het kader van Waterbeheer 21ste eeuw (WB 21) zullen per gebied leiden tot specifieke gebiedsgerichte normen voor de toelaatbare frequentie van wateroverlast dan wel tot gemotiveerde afwijkingen van de basis-normen die in het NBW zijn vastgelegd. Voor een situatie van watertekort is door het rijk een landelijke verdringingsreeks opgesteld, een op voorhand vastgestelde prioriteitenvolgorde voor de verdeling van water tijdens een periode van watertekort. Het resultaat van een inschatting en afweging van de maatschappelijke kosten en baten van de verdeling van water in tijden van schaarste. De provincie heeft een regionale verdringingsreeks vastgesteld die het mogelijk maakt om binnen de landelijke verdringingsreeks regionaal maatwerk te leveren en geeft richting aan het operationele beheer in perioden van waterschaarste. Wat betreft de normering voor waterkwaliteit geeft de Waterwet aan dat deze voor water (voor de Kaderrichtlijn Waterdoelen) wordt vastgelegd op grond van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Deze Algemene maatregel van bestuur (Amvb) is de 'Amvb doelstellingen'. Hierin zijn de waterkwaliteitseisen opgenomen voor rijkswateren en de kaders voor de door de provincie vast te stellen doelstellingen (voor sterk veranderde en kunstmatige wateren). De AmvB bepaalt dat de normen voor kunstmatige en sterk veranderde wateren worden vastgelegd in het waterhuishoudingsplan en niet in de Waterverordening.

Verder introduceert de verordening de zogenaamde projectprocedure voor belangrijke waterhuishoudkundige maatregelen. Deze procedure vereenvoudigt de normale wettelijke procedure en maakt het mogelijk dat bepaalde ingrepen in het watersysteem die geen uitstel kunnen leiden versnelt kunnen worden uitgevoerd.

Alle belangrijke handelingen in het watersysteem worden gebonden aan een vergunning of aan algemene regels. Er wordt zoveel mogelijk gekozen voor algemene regels omdat deze verplichting minder zwaar is. Voor alle handelingen waarvoor een vergunningplicht geldt wordt de watervergunning ingevoerd. Indien voor een activiteit binnen het watersysteem meerdere vergunningen nodig zijn worden deze samengevoegd tot één watervergunning en deze wordt afgegeven door één overheidslichaam. In principe is dit het hoogste bestuursorgaan. Voor de watervergunning wordt samen met de omgevingsvergunning, waarin alle niet-watervergunningen zijn samengevoegd, één loket ingericht voor de burgers. Hiermee wordt de vergunningverlening richting bedrijven en burgers zo klantvriendelijk mogelijk ingericht.

Per artikel

Artikel 1.1 Begripsbepalingen In artikel 1.1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen die in de wet zijn opgenomen zoals die van een oppervlaktewaterlichaam en een bergingsgebied zijn niet in deze verordening herhaald.

Artikel 1.2 Toedeling watersysteembeheerDe artikelen 3.1 en 3.2 van de Waterwet voorzien in een landsdekkend systeem waarin is bepaald wie belast is met het beheer van watersystemen. De beheerders voor (onderdelen van) bij het Rijk in beheer zijnde watersystemen worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. De overige beheerders van (onderdelen van) watersystemen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarbij dient artikel 2.2, tweede lid, van de Waterschapswet in acht te worden genomen, waarin is bepaald dat de zorg voor het regionale watersysteem bij reglement aan waterschappen wordt opgedragen, tenzij dat niet verenigbaar is met een goede organisatie van de waterstaatkundige verzorging. Ter uitvoering van artikel 3.2, eerste lid, van de Waterwet worden daarom in dit artikel de waterschappen aangewezen als beheerder van het regionale watersysteem. Hierbij is verwezen naar de reglementaire omschrijving van de taak van het waterschap, zijnde de waterstaatkundige verzorging van het gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen. Met de in de taakopdracht opgenomen clausulering wordt bereikt dat de toedeling van beheer geen betrekking heeft op watersystemen die in beheer zijn bij het Rijk of op vaarwegbeheer dat als onderdeel van het watersysteembeheer bij een gemeente of provincie berust, zijnde een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de Waterschapswet.

Artikel 1.3 Provinciaal Overlegorgaan KustbeleidIn artikel 2.7 van de wet is aangegeven dat landwaartse verplaatsing van de kustlijn van rijkswege wordt voorkomen voor zover dat naar het oordeel van de minister van Verkeer en Waterstaat nodig is ter handhaving van de bij de wet bepaalde veiligheidsnorm. Tot voor kort werd ten aanzien van dit beleid samengewerkt met het bij wet ingestelde provinciaal overlegorgaan voor de kust (POK), dat functioneerde onder het voorzitterschap van de watergedeputeerde. Het POK adviseerde niet alleen over de handhaving van de basiskustlijn, de kustlijnkaarten en de kustsuppleties, maar ook over relevante beleidsontwikkelingen zoals buitendijks bouwen e.d. In strikte zin is het met de nieuwe wetgeving niet langer noodzakelijk dat wordt samengewerkt met het POK en komt wettelijke grondslag voor dit orgaan te vervallen. De provincie hecht er, mede gelet op de relevantie van de advisering over kustgerelateerde onderwerpen, aan dat dit orgaan wordt voortgezet. Artikel 1.3 voorziet hierin door de instelling, samenstelling en rol van het POK te regelen in deze verordening. In lid 4 van het artikel wordt bepaald dat het overlegorgaan een reglement opstelt met betrekking tot haar werkwijze. Gelet op de praktische betekenis van dit reglement is de bevoegdheid voor het opstellen ervan gelegd bij het overlegorgaan zelf.

Artikel 1.4 Veiligheidsnorm en toetsing regionale waterkeringen Op grond van artikel 2.4 van de wet moeten bij provinciale verordening voor daarbij aan te wijzen andere dan primaire waterkeringen die in beheer zijn bij een andere beheerder dan het Rijk, veiligheidsnormen worden vastgesteld. In dit artikel wordt daarin voorzien. Vastgelegd is wat het gewenste beschermingsniveau is van de waterkeringen die op grond van hun functie van regionale betekenis worden geacht. De norm dient voor de dagelijkse praktijk geoperationaliseerd te worden. Dit geschiedt enerzijds in de vorm van een voorschrift voor de toetsing en anderzijds in de vorm van een technische leidraad voor het ontwerp van een regionale waterkering. Omdat het hierbij om een uitwerking van de veiligheidsnorm gaat is de bevoegdheid tot vaststelling in handen van gedeputeerde staten gelegd. Om te bereiken dat de toetsing van de actuele veiligheidssituatie door de beheerders op uniforme wijze tot stand komt, hebben de daarvoor gestelde regels het karakter van een bindend voorschrift. Afwijking hiervan is niet mogelijk. Wat betreft het ontwerp hebben de regels het karakter van een richtlijn. Dat betekent dat de beheerder een bepaalde ruimte wordt gelaten om in verband met specifieke plaatselijke omstandigheden af te wijken. Een afwijking kan bijvoorbeeld wenselijk zijn om voor de langere termijn een optimum te realiseren tussen aanleg- en onderhoudskosten.

Artikel 1.5 Normen waterkwantiteitOp grond van artikel 2.8 van de wet moeten bij provinciale verordening, met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, normen worden gesteld met betrekking tot de gemiddelde overstromingskans per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. In dit artikel wordt daarin voorzien. Voor verschillende te onderscheiden gebieden worden normen gegeven waarbij de kans op overstroming als gevolg van grote hoeveelheden neerslag is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstroming. De normen drukken de hoogst toelaatbaar geachte kans op overstroming uit ofwel het wenselijk geachte beschermingsniveau. De normering bakent de zorgplicht af die de waterbeheerder heeft op het vlak van het voorkomen dan wel beperken van ontoelaatbare wateroverlast door inundatie vanuit oppervlaktewater ten gevolge van neerslag en geeft daarmee helderheid voor de burgers en de bedrijven over het restrisico en hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van roerende en onroerende zaken.

Artikel 1.6 Regionale verdringingsreeks Van de watersystemen wordt voor vele maatschappelijke en economische behoeften gebruik gemaakt: proceskoeling in de industrie, nutsvoorzieningen, veiligheid van waterkeringen enz. Soms is er echter onvoldoende water beschikbaar om aan de watervraag te voldoen. Gelet op de potentieel grote gevolgen voor de gebruikers is in het Waterbesluit een prioriteitsrangorde voor de verdeling van water in tijden van watertekorten opgenomen in artikel 2.2, de zogenoemde verdringingsreeks. De voorganger van deze reeks was niet wettelijk vastgelegd, maar maakt wel al deel uit van het beleid in het vorige waterhuishoudingsplan. Van watertekort is sprake indien de vraag naar water vanuit de verschillende maatschappelijke en economische behoeften groter is dan het aanbod, waarbij het gaat om de beschikbaarheid van voldoende water van die kwaliteit die voor bepaalde behoeften nodig is. Artikel 2.2 van het Waterbesluit legt de landelijke verdringingsreeks vast, welke bindend is. De landelijke verdringingsreeks bepaalt de prioriteitsrangorde van de waterbehoeften waarvoor water mag worden benut in geval van watertekort. De landelijke verdringingsreeks is opgebouwd uit vier categorieën van gebruikers, die onderling zijn geprioriteerd. Binnen categorie 1 (het waarborgen van de veiligheid tegen overstroming en het voorkomen van onomkeerbare schade, waaronder peilhandhaving) en categorie 2 (nutsvoorzieningen, waaronder onttrekking aan het oppervlaktewater en doorspoeling ten behoeven van drinkwatervoorziening) is in de landelijke verdringingsreeks nog een nadere prioritering aangebracht. Binnen categorie 3 (kleinschalig hoogwaardig gebruik) en categorie 4 (overige behoeften) is in de landelijke verdringingsreeks geen nadere prioritering aangegeven. Wel biedt artikel 2.3 van het Waterbesluit de provincie de mogelijkheid om in de waterverordening de nadere prioritering binnen categorie 3 en categorie 4 vast te leggen. Op deze manier kan regionaal maatwerk geleverd worden. Hierbij kan niet worden afgeweken van de landelijke verdringingsreeks. De in de reeks opgenomen behoeften en de daaraan toegekende prioriteiten staan derhalve vast evenals de nadere prioritering binnen de categorieën 1 en 2. In artikel 1.6 is van de mogelijkheid tot nadere prioritering binnen categorie 3 en 4 gebruikt gemaakt. Deze moet door de waterbeheerder worden gehandhaafd bij de verdeling van het beschikbare water over de diverse functies in de regio tijdens een periode van watertekort. Met deze nadere prioritering houdt de waterbeheerder bij het opstellen van calamiteitenplannen en waterakkoorden rekening. De regionale verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoeften in een situatie van watertekort voorgaat boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten.

Artikel 1.7 Verslag toetsing watersysteem en nadere regels De beheerder draagt zorg voor de periodieke beoordeling van het watersysteem, meer specifiek de beoordeling van de primaire en regionale waterkeringen, de regionale wateren en de ondersteunende kunstwerken. Daarbij wordt beoordeeld in hoeverre de waterstaatwerken voldoen aan de gestelde normen met betrekking tot de veiligheid van de regionale waterkering respectievelijk het tegengaan van wateroverlast. Het dagelijks bestuur van een waterschap wordt daarom verplicht om periodiek aan gedeputeerde staten te rapporteren over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen en van de regionale wateren. Deze rapportageverplichting is niet beperkt tot de regionale waterkeringen en de regionale wateren die onder het beheer van het waterschap staan, maar betreft alle waterkeringen en wateren. Uit deze opdracht blijken de verantwoordelijkheden die het waterschap heeft voor de handhaving van de normen die zijn neergelegd in of worden vastgesteld op grond van de artikelen 1.4 en 1.5 van de verordening. Er wordt een zesjaarlijkse rapportage voorgeschreven. Wat betreft de rapportage over de regionale waterkeringen is aansluiting gezocht bij de toetsing door het Rijk van de primaire waterkeringen. De resultaten van de beoordeling van het watersysteem en de bevindingen bij de beoordeling worden door het waterschap vervat in een verslag, dat wordt toegezonden aan gedeputeerde staten. Het verslag heeft een ander karakter en wordt met een andere frequentie opgesteld dan de algemene voortgangsrapportage bedoeld in artikel 1.14.. In samenhang met het voorgaande kan in de rapportage aandacht worden besteed aan de uit het Nationaal Bestuursakkoord Water voortvloeiende verplichting voor de beheerder om de regionale watersystemen te toetsen aan de zogenaamde werknormen en de uitwerking van de gewenste grond- en oppervlaktewaterregimes (GGOR; in Fryslân “gewenst peilbeheer” genoemd) als bedoeld in het Nationaal Bestuursakkoord Water. In verband met de vereiste veiligheid, het tegengaan van wateroverlast en discussies met betrekking tot schaderegelingen en kostenverdeling is het van belang dat de toetsing van watersystemen op uniforme wijze kan worden uitgevoerd, zodat eenduidig kan worden bepaald wanneer het watersysteem kan worden gekwalificeerd als "op orde".

Artikel 1.9 t/m 1.13 Hier zijn procedurele bepalingen opgenomen voor waterakkoorden en de waterplannen en in aanvulling op de wet aangegeven welke onderwerpen in het beheerplan aan de orde moeten komen.

Artikel 1.14 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan In artikel 3.10 van de wet is bepaald dat bij provinciale verordening met het oog op een samenhangend en doelmatig regionaal waterbeheer regels kunnen worden gesteld omtrent de door de besturen van waterschappen te vertrekken informatie. Voor het kunnen uitoefenen van toezicht is het van belang dat gedeputeerde staten over adequate en voldoende actuele informatie beschikken. In dit artikel is geregeld dat de beheerder tenminste eenmaal per jaar aan gedeputeerde staten rapporteert over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan en de mate waarin de in het beheerplan gestelde doelen worden bereikt. Deze voortgangsrapportage vormt de basis voor het periodiek bestuurlijk overleg in de beleidscyclus tussen de provincie en het waterschap. In dit verband kan worden gewezen op de afspraken die het IPO en de Unie van waterschappen hebben neergelegd in de rapportage "Afstemming van taken in het regionale waterbeheer" (2005). Uitgangspunt is dat de samenwerking tussen provincie en waterschap zich toespitst op de gezamenlijke beleidsvorming (met ieder een eigen rol hierin), de uitvoering en het toezicht op de uitvoering. Daarbij wordt uitgegaan van een afstemming van taken op basis van partnership en complementariteit. In het periodiek overleg kunnen alle onderwerpen betreffende het regionaal waterbeheer, het waterhuishoudingsplan en het waterbeheerplan aan de orde worden gesteld. In de voortgangsrapportage en het overleg daaromtrent kan onder meer worden ingegaan op de aspecten en planonderdelen, genoemd in artikel 4.6 van de wet en hetgeen daaromtrent is bepaald in het Waterbesluit. Hierbij kan worden gedacht aan de uitvoering van het programma van maatregelen en voorzieningen, de planning van de uitvoering, de daarvoor beschikbare en/of benodigde financiële middelen, de gekwantificeerde opgaven en de condities (zoals de mogelijkheden voor de ruimtelijke inpassing van waterhuishoudkundige voorzieningen, het draagvlak bij belanghebbenden, de acceptatie van de financiële gevolgen die nodig zijn om de strategische doelen te kunnen realiseren en overige, voor de realisatie, relevante omstandigheden). Bij de rapportage en het bepalen van de prioriteiten kan een relatie worden gelegd met het verslag inzake de beoordeling van het watersysteem, bedoeld in artikel 1.7. Op basis van het verslag en het periodiek overleg ziet de provincie erop toe dat de gestelde strategische doelen worden bereikt.

Artikel 1.16 Projectprocedure waterstaatswerken De wet geeft voor de aanleg, verlegging en versterking van primaire waterkeringen een specifieke coördinatieregeling, de projectprocedure voor waterstaatswerken genoemd. Daarmee worden de besluitvormingsprocedures bespoedigd en vereenvoudigd. De wet beperkt deze coördinatieregeling niet tot primaire waterkeringen maar geeft de provincies de mogelijkheid deze regeling ook open te stellen voor: a. projectplannen van waterschappen tot aanleg of wijziging van andere waterkeringen dan primaire waterkeringen in de zin van de wet; of b. andere waterstaatswerken van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht. Op voorhand kunnen geen besluiten worden gedefinieerd waarvoor de procedure kan worden toegepast. De behoefte aan toepassing kan evenwel niet worden uitgesloten. Daarom is er voor gekozen om de eventuele inzet van de projectprocedure flexibel vorm te geven. Ten behoeve van deze flexibiliteit is er voor gekozen de besluitvorming over de inzet van de projectprocedure bij gedeputeerde staten neer te leggen. Zij kunnen de projectprocedure in voorkomende gevallen van toepassing te verklaren op waterstaatswerken van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moet worden gebracht. Daarbij zal per geval bepaald worden of sprake is van een provinciaal belang of van belangen van derden die de toepassing van de projectprocedure wenselijk maken. Verder krijgt het waterschap de mogelijkheid om gedeputeerde staten om toepassing te verzoeken, als zij daartoe aanleiding zien.

Artikel 1.18 en 1.18a De leggerIn deze artikelen wordt in aanvulling op de wet bepaald wat in de legger moet worden opgenomen en wordt geregeld dat gedeputeerde staten de mogelijkheid hebben om in bepaalde gevallen vrijstelling te verlenen van de leggerplicht. Zij kunnen zelf bepalen met welke procedure dit besluit wordt voorbereid. Het besluit heeft geen rechtsgevolg en tegen het besluit staat derhalve geen bezwaar en beroep open.

Artikel 1.19 t/m 1.21 PeilbesluitenIn Fryslân is de gehele provincie belegd met peilbesluiten. Allen zijn onder goedkeuring van gedeputeerde staten tot stand gekomen. Met de komst van het gewenst peilbeheer, waar de provincie via de goedkeuringsbevoegdheid van het beheerplan invloed op uitoefent, is de goedkeuring op de individuele peilbesluiten komen te vervallen. Gelet op het belang van de peilbesluiten wordt in de verordening wel een toezendplicht vastgelegd. Verder wordt aangegeven welke informatie een peilbesluit moet bevatten en wat de procedure is voor de vaststelling.

Artikel 1.22 t/m 1.26 GrondwaterDe wet gaat uit van systeembeheer, waarbij het gehele watersysteem in beheer komt bij één beheerder. Op verzoek van de provincies zijn de onttrekkingen t.b.v. de drinkwaterproductie, de grotere industriële winningen (> 150.000 m3 per jaar) en de bodemenergiesystemen in beheer bij de provincies gebleven, omdat de belangen hier het belang van het waterbeheer overstijgen. In de verordening is in artikel 1.22 en 1.23 geregeld wat voor vergunningformulier moet worden gebruikt en op welke wijze de hoeveelheden moeten worden geregistreerd. Het waterschap bepaalt in de keur wat voor regelgeving er voor de onttrekkingen en infiltraties onder haar beheer geldt. Op provinciaal niveau wordt daar geen uitspraak over gedaan. Wel wordt in artikel 1.24 de mogelijkheid geopend voor gedeputeerde staten om deze regelgeving voor bepaalde gebieden voor te schrijven. Dit met het oog op belangen die het waterbeheer overstijgen (denk aan de bescherming van de drinkwaterbronnen). Op dit moment is daar nog geen reden voor. Artikel 1.25 en 1.26 voorzien in het bijhouden van een register van de grondwateronttrekkingen en de infiltraties. Dat register zal o.a. de basis vormen voor de heffing van de grondwaterbelasting en is verder van belang om een goed overzicht te houden van alle ingrepen in het grondwatersysteem. Fryslân is aangesloten bij een landelijk register. Het waterschap voert alle onttrekkingen en infiltraties onder haar beheer in het register in zodat een totaal-overzicht beschikbaar is.Artikel 1.27 t/m 1.29 Schadebeoordelingscommissie grondwater Er is regelmatig sprake van schade als gevolg van een grondwateronttrekking. Veelal stonden de particulieren die deze schade leden qua bewijsvoering in een ongelijke positie ten opzichte van de veroorzaker van de schade (over het algemeen grote bedrijven met veel eigen deskundigheid). De ingetrokken Grondwaterwet bevatte een verplichting voor de provincies om een commissie van deskundigen in te stellen die kostenloos een onderzoek ver-richt naar het causaal verband tussen schade aan eigendommen en een grondwateronttrekking . Met dit deskundigenrapport werd de positie van de particulieren aanzienlijk versterkt. De wettelijke verplichting voor de commissie is in de wet komen te vervallen. Gelet op de meerwaarde van de commissie is er voor gekozen deze nu via de verordening in te stellen. De kosten kunnen uit de grondwaterheffing worden gefinancierd.

Artikel 2.1 t/m 2.7 Grondwaterheffing Van de grotere onttrekkers van grondwater wordt een belasting geheven voor o.a. de bekostiging van het noodzakelijke onderzoek, het in stand houden van een meetnet, het bijhouden van het grondwaterregister en het behandelen van schadegevallen. De heffing werd geregeld in de grondwaterbelastingverordening. De tekst van deze verordening is ongewijzigd overgebracht naar de waterverordening.

Artikel 3.1 Handhavingsambtenaren In dit artikel wordt geregeld wie bevoegd gezag is voor hetgeen in deze verordening is geregeld.

Artikel 4.1 Toekenning functie zwemwaterBij de vaststelling van een waterhuishoudingsplan wordt o.a. de functie zwemwater toegekend aan bepaalde daarvoor in aanmerking komende wateren. Indien na de vaststelling van het plan een wijziging in deze functietoekenning wordt doorgevoerd, dan dient hiervoor de procedure van het waterhuishoudingsplan te worden doorlopen. Dit is een vrij zware procedure, vooral indien er slechts een kleine wijziging wordt doorgevoerd voor bijvoorbeeld één watersysteem of maar een deel van een watersysteem. Het Waterbesluit opent de mogelijkheid om de vaststelling van dit soort functietoekenningsbesluiten te delegeren aan gedeputeerde staten, waardoor het besluit op een eenvoudiger manier tot stand kan komen. In dit artikel wordt gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Artikel 5.1 t/m 5.5 Overgangs- en slotbepalingenDeze artikelen bevatten de nodige besluiten over de intrekking van de verordeningen die komen te vervallen, het overgangsrecht voor de besluiten die recent op basis van deze verordeningen zijn genomen en de inwerkingtreding en naamgeving van de verordening. Bijzonder is artikel 5.2, waarin wordt geregeld dat gedeputeerde staten aan provinciale staten verslag uitbrengen over de doeltreffendheid en effecten van de nieuwe verordening. Dit is een wettelijke verplichting. Er is gekozen voor 2015, omdat dat het jaar is waarop de nieuwe waterverordening wordt opgesteld. De resultaten van de evaluatie voor de verordening die nu wordt vastgesteld kunnen dan direct worden meegenomen in de nieuwe versie.