Regeling vervallen per 01-07-2014

Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte

Geldend van 18-04-2013 t/m 13-06-2013

Uitvoeringsregeling van 16 maart 2010, houdende regels betreffende de subsidiëring van activiteiten op het terrein van Ruimte (Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte) (laatstelijk gewijzigd op 9 april 2013).

Gedeputeerde staten van Fryslân,

gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2006 en de Subsidieverordening Ruimte,

besluiten als volgt:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Algemene subsidieverordening van toepassing

  • 1 Op subsidieverstrekking op grond van deze uitvoeringsregeling is de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2006 van toepassing.

  • 2 Op grond van deze uitvoeringsregeling wordt geen subsidie verstrekt:

    • a.

      voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, als bedoeld in art. 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      voor een activiteit die naar het oordeel van gedeputeerde staten overwegend een politiek of commercieel karakter heeft.

Artikel 2 Subsidiabele kosten

  • 1 Onverminderd het hierna bepaalde worden als projectkosten uitsluitend in aanmerking genomen de rechtstreeks aan de uitvoering van de activiteit toe te rekenen, na het indienen van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten.

  • 2 Voor de vaststelling van de subsidiabele kosten wordt een post onvoorzien niet in aanmerking genomen.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a.

      kosten van onderzoek, ontwikkelkosten en kosten van voorbereiding sec, tenzij deze kosten onderdeel uitmaken van de activiteit;

    • b.

      kosten van personeel of projectleiders, tenzij deze kosten onderdeel uitmaken van de activiteit.

Artikel 3 Niet bestede middelen

Niet bestede middelen kunnen worden teruggevorderd.

Artikel 4 Niet doelgerichte verplichting

Gedeputeerde staten kunnen bij de subsidieverlening de verplichting opleggen dat de subsidieontvanger, op een door gedeputeerde staten te bepalen wijze te kennen geeft dat de activiteit (mede) tot stand is gekomen met subsidie van de provincie.

Artikel 5 Hardheidsclausule

Gedeputeerde staten kunnen bepalingen gesteld bij of krachtens deze uitvoeringsregeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Hoofdstuk 2 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

Titel 2 Stimulering Collectief Particulier Opdrachtgeverschap

Artikel 6 Begripsbepalingen

  • a.

    collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO): situatie waarin particulieren in groeps-verband zonder winstoogmerk een bouwkavel of één of meerdere panden aankopen en als CPO-groep optreden als opdrachtgever naar architect en aannemer;

  • b.

    CPO-project: woningbouwproject dat door middel van collectief particulier opdrachtgeverschap wordt gerealiseerd;

  • c.

    CPO-groep: groep natuurlijke personen, georganiseerd in een vereniging of stichting als bedoeld in artikel 2:27 respectievelijk 2:285 van het Burgerlijk Wetboek, die door middel van collectief particulier opdrachtgeverschap een woningbouwproject realiseert;

  • d.

    voortraject: de fase van een CPO-project die duurt vanaf de oprichting van een vereniging of stichting tot aan het verlenen van de bouwvergunning voor het CPO-project.

Artikel 7 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde staten kunnen subsidie verstrekken aan een CPO-groep voor activiteiten ter voorbereiding van een woningbouwproject.

Artikel 8 Subsidiabele kosten

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten ten behoeve van het voortraject, voor zover het betreft de inhuur van onafhankelijke externe deskundigheid voor de procesbegeleiding, centrale coördinatie en advisering bij de opstelling van een collectief bouwplan.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 2, derde lid, wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor:

    • a.

      kosten die verband houden met het verwerven van grond;

    • b.

      aankoopkosten van een pand;

    • c.

      kosten betreffende de oprichting van een rechtspersoon;

    • d.

      de inzet van ambtelijke capaciteit door gemeenten.

Artikel 9 Toetsingscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet een aanvraag voldoen aan de volgende criteria:

  • a.

    Het CPO-project bestaat uit ten minste 3 koopwoningen;

  • b.

    De gemeente waarin het CPO-project wordt gerealiseerd, verleent medewerking aan het project. Deze medewerking blijkt in elk geval uit de beschikbaarheid van bouwgrond en een schriftelijke verklaring van de gemeente, waaruit de bereidheid tot me-dewerking aan de realisatie van het CPO-project genoegzaam blijkt;

  • c.

    De CPO-groep die de subsidie aanvraagt wordt tijdens het voortraject begeleid door een professionele partij, die zelf geen direct belang heeft bij of in de realisering van het CPO-project.

Artikel 10 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 4.000,- per te realiseren koopwoning, met een maximum van € 40.000,- per CPO-project.

Artikel 11 Aanvraag, verdeelsystematiek en beslissing

  • 1 Subsidie dient te worden aangevraagd met gebruikmaking van een door gedeputeerde staten vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2 Gedeputeerde staten beslissen op volgorde van binnenkomst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.

  • 3 Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 12 Verplichtingen

  • 1 Het voortraject dient binnen 24 maanden na het besluit tot subsidieverlening te zijn afgerond

  • 2 De CPO-groep stelt gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk in kennis, indien het voortraject niet of niet tijdig wordt afgerond.

Artikel 13 Subsidievaststelling

Binnen 3 maanden na afronding van het voortraject dan wel, voor zover een besluit tot subsidieverlening is genomen, na de kennisgeving als bedoeld in artikel 12, tweede lid, dient de CPO-groep een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij gedeputeerde staten, met gebruikmaking van een daartoe ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

Titel 3 Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011

Artikel 14 Begripsbepalingen

In deze stimuleringsregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    archeologisch monument: terrein dat, vanwege de daar boven- of ondergronds aanwezige zaken, op zichzelf, of in verband met zijn omgeving van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde.

  • b.

    aanvang: begin van de feitelijke werkzaamheden, zoals omschreven in het instandhoudingsplan of het bestek.

  • c.

    beschermd stads- of dorpsgezicht: op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 aangewezen groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden, met dien verstande dat de aanwijzing heeft plaatsgevonden vóór het jaar 2000.

  • d.

    boerderij: ensemble van hoofdgebouw met bijgebouwen dat oorspronkelijk uitsluitend of voor het overwegende deel, is vervaardigd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf.

  • e.

    bouwhistorisch onderzoek: onderzoek naar gegevens betreffende de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van een of meer gebouwen of zelfstandige onderdelen daarvan, of naar een door mensen gemaakte structuur, aan de hand van de vorm, de constructie, de gebruikte materialen en de afwerking.

  • f.

    bouwhistorische inventarisatie: in een schriftelijke rapportage en op kaart vastgelegd onderzoek met classificatie van bebouwing in de ruimtelijke samenhang en structuur van een bepaald gebied aan de hand van geconstateerde of vermoede monument waarden.

  • g.

    buitenplaats: complex bestaande uit een versterkt huis, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, bouwwerken en tuinornamenten, omgeven door terreinen bestaande uit één of meer van de volgende onderdelen: grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, weiden, siertuinen, moestuinen. Het ensemble dient één geheel te vormen in nuttig gebruik maar ook in historische en architectonische zin, en dient van voor 1850 te dateren.

  • h.

    BRIM: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten.

  • i.

    directe kosten: de kosten van te verwerken materialen noodzakelijk voor de werkzaamheden met de daarbij behorende loonkosten, daaronder begrepen de kosten van eventueel steigerwerk om die werkzaamheden uit te voeren.

  • j.

    drempelbedrag: het bedrag waaronder geen subsidie wordt verstrekt.

  • k.

    eigenaar: natuurlijke of rechtspersoon, die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een van rijkswege beschermd monument of een van gemeentewege beschermd monument.

  • l.

    functiewijziging: het wijzigen van het bestaand gebruik van een monument of een overwegend deel ervan voor een nieuwe functie.

  • m.

    gemeentelijke monument: onroerende zaak die op grond van een gemeentelijke verordening is geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • n.

    groen monument: park- of tuinaanleg, geen onderdeel uitmakend van een buitenplaats, dan wel een andere door mensen gemaakt aardwerk of ingeplante aanleg, dat is aangewezen als gemeentelijk monument of rijksmonument.

  • o.

    industrieel erfgoed: bouwwerken voor bedrijf en techniek, welke langer dan vijftig jaar geleden zijn vervaardigd en die zijn aangewezen als gemeentelijk monument of rijksmonument.

  • p.

    instandhoudingsplan: plan met een overzicht van de aard en de omvang van de jaarlijks voorgenomen werkzaamheden bestaande uit onder meer restauratie en onderhoud, alsmede een omschrijving van de daarmee beoogde resultaten, voor een periode van ten hoogste zes kalenderjaren. Het instandhoudingsplan omvat tevens een meerjarenplan en een meerjarenbegroting.

  • q.

    kerk: gebouw of zelfstandige onderdeel daarvan, dat oorspronkelijk uitsluitend of voor het overwegend deel is vervaardigd voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

  • r.

    molen: bouwwerk dat wind, water of spierkracht omzet in bewegende machines of pompen.

  • s.

    monument: bouwwerk of zelfstandige onderdeel daarvan, of aanlegde onroerende zaak welke een tastbaar product van menselijk handelen is, en welke op zich of in verband met zijn omgeving van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde.

  • t.

    Nota Erfgoed: de op 10 februari 2010 door provinciale staten vastgestelde nota “Nota Erfgoed 2010-2013.”

  • u.

    onderhoud: reguliere werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het beschermde monument of onderdelen ervan.

  • v.

    overig monument: bouwwerk niet zijnde een boerderij, een buitenplaats, een kerk, een molen of een woonhuis, of zelfstandig onderdeel ervan.

  • w.

    reconstructie: werkzaamheden die nodig zijn voor het opnieuw maken en terugbrengen van verloren gegane onderdelen van monumenten in een vroegere gedaante.

  • x.

    restauratie: het verrichten van die werkzaamheden, die het normale onderhoud te boven gaan en die voor het herstel van een beschermd monument noodzakelijk zijn.

  • y.

    rijksmonumenten: monumenten die zijn opgenomen in het monumentenregister, vastgesteld ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988.

  • z.

    Restauratie Opleidings Project (ROP): een project waarbij leerling-timmerlieden en -metselaars de mogelijkheid krijgen om bij de uitvoerende leerbedrijven zich te ontwikkelen in het restauratiewerk.

  • aa.

    woonhuis: bouwwerk of zelfstandig onderdeel daarvan dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuis worden aangemerkt een woonhuis dat als museum is geregistreerd, een kerkgebouw, het hoofdhuis van een buitenplaats, een landhuis, een gebouw van liefdadigheid, een molen, een boerderij en industrieel erfgoed.

  • bb.

    zelfstandig onderdeel van een rijksmonument of gemeentelijk monument: onderdeel dat,

    • a.

      is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid,

    • b.

      is aan te merken als een toren, een klokkenstoel, een ringmuur of een hekwerk rond een kerk.

  • cc.

    zuivelfabriek: ensemble van hoofdgebouw met bijgebouwen of bouwwerken, waar mee het in gebruik, historisch en architectonisch een geheel vormt en dat oorspronkelijk uitsluitend of voor het overwegende deel is vervaardigd voor het verwerken van melk tot zuivelproducten.

Artikel 15 Reikwijdte 

De regeling heeft tot doel het verstrekken van subsidie voor restauratie, onderhoud, bouwhistorisch onderzoek en bouwhistorische inventarisaties aan rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, in het bijzonder kerken, molens, buitenplaatsen, boerderijen en overige monumenten.

Artikel 16 Subsidiabele activiteiten  

Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen voor: 

  • 1.

    de restauratie van rijksmonumenten, indien voor het betreffende bouwwerk een rijkssubsidie is verstrekt op grond van het BRIM 2009, het BRIM 2010 of het BRIM 2011.

  • 2.

    het onderhoud van rijksmonumenten, indien:

    • a.

      het een molen betreft, en

    • b.

      hiervoor een rijkssubsidie is verstrekt op grond van het BRIM in de periode 2006 tot en met 2011.

  • 3.

    restauratie en onderhoud van gemeentelijke monumenten, mits voor het betreffende bouwwerk tevens een gemeentelijke subsidie voor dat doel is verstrekt op grond van een gemeentelijke verordening in het jaar 2009, 2010 of 2011.

  • 4.

    het uitvoeren van een bouwhistorische inventarisatie, van op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten.

  • 5.

    het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek aan:

    • a.

      rijksmonumenten;

    • b.

      gemeentelijke monumenten;

    • c.

      industrieel erfgoed en zuivelfabrieken voor zover dit onderzoek plaats vindt voorafgaande aan, of onderdeel uitmaakt van de planvorming van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden, of ten behoeve van functiewijziging.

Artikel 17 Subsidiabele kosten voor restauratie en onderhoud  

  • 1 De subsidiabele kosten voor rijksmonumenten zijn de kosten als genoemd in artikel 2 van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 en gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten BRIM 2011, in het geval de subsidieaanvraag is gebaseerd op een BRIM-beschikking uit het jaar 2011.

  • 2 De subsidiabele kosten voor rijksmonumenten zijn de kosten als genoemd in artikel 2 van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2006 en gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten, in het geval de subsidieaanvraag is gebaseerd op een BRIM-beschikking uit de jaren 2006 tot en met 2010.

  • 3 Als subsidiabele kosten voor gemeentelijke monumenten worden uitsluitend in aanmerking genomen die kosten die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument is gelegen, voor de verstrekking van subsidie in aanmerking heeft genomen.

  • 4 Directe kosten van reconstructie komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • 5 Op de subsidiabele kosten voor rijksmonumenten wordt standaard een bedrag in mindering gebracht van:

    • a.

      € 40.000,- in het geval de aanvraag is gebaseerd op een beschikking op grond van het BRIM 2011;

    • b.

      € 33.333,- in het geval de aanvraag is gebaseerd op een beschikking op grond van het BRIM 2010;

    • c.

      € 26.667,- in het geval de aanvraag is gebaseerd op een beschikking op grond van het BRIM 2009.

  • 6 Het bepaalde in het vijfde lid is niet van toepassing op molens.

Artikel 18 Subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek en inventarisatie 

  • 1 Tot de subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek en bouwhistorische inventarisatie worden gerekend die kosten welke noodzakelijk zijn om het onderzoek of de inventarisatie door een onafhankelijke bouwhistorisch onderzoeker op een doelmatige wijze uit te voeren, en bevatten:

    • a.

      voorbereidingskosten;

    • b.

      documentatiewerkzaamheden;

    • c.

      literatuur- en archiefonderzoek;

    • d.

      kosten derden;

    • e.

      reiskosten;

    • f.

      rapportage kosten;

    • g.

      algemene bedrijfskosten.

  • 2 Niet subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek en bouwhistorische inventarisatie zijn de publicatiekosten van de onderzoeksresultaten.

Artikel 19 Hoogte van de subsidie voor restauratie en onderhoud  

  • 1 De subsidie voor een rijksmonument bedraagt maximaal 15% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 35.000,- en een drempelbedrag van € 2.000,-.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt het drempelbedrag voor molens € 1.000,-.

  • 3 De subsidie voor zowel onderhoud als restauratie van gemeentelijke monumenten, bedraagt evenveel als de gemeentelijk subsidie, maar nooit meer dan 35% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 35.000,- en een drempelbedrag van € 1.000,-.

Artikel 20 Hoogte van de subsidie voor bouwhistorisch onderzoek en inventarisatie 

  • 1 De subsidie voor een bouwhistorische inventarisatie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 25.000,- en een drempelbedrag van € 5.000,-.

  • 2 De subsidie voor bouwhistorisch onderzoek bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,- en een drempelbedrag van € 1.000,-.

Artikel 21 Aanvraag 

  • 1 Gedeputeerde staten doen mededeling van de datum van openstelling van de subsidieregeling.

  • 2 Een aanvraag kan worden ingediend vanaf 1 september 2011 tot en met 7 oktober van hetzelfde kalenderjaar.

  • 3 Subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van een door gedeputeerde staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 4 Het aanvraagformulier moet volledig zijn ingevuld en ondertekend, en bevat de in Bijlage 1 genoemde bijlagen.

  • 5 In afwijking van het in artikel 25, eerste lid onder g bepaalde, mogen voor molens subsidieaanvragen worden ingediend in het jaar na uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden, voor zover hiervoor een rijkssubsidie is verstrekt op grond van het BRIM in de periode 2006 tot en met 2011.

Artikel 22 Verdeelsystematiek en beslissing 

  • 1 Indien de aanvrager een onvolledige aanvraag, al dan niet na toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, aanvult, geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Gedeputeerde staten beslissen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3 Voor zover door verstrekking van subsidie voor de aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 23 Verplichtingen 

  • 1 De restauratie van een monument mag alleen worden uitgevoerd onder leiding van een architect ingeschreven in het wettelijk register.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt, waarvan de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken.

  • 3 De eigenaar is verplicht controle toe te laten op de uitvoering van een project.

  • 4 De werkzaamheden aan gemeentelijke monumenten dienen binnen een jaar na de datum van de subsidieverlening te zijn aangevangen.

  • 5 De werkzaamheden aan rijksmonumenten dienen te zijn voltooid binnen de termijn genoemd in de aan de subsidieaanvraag ten grondslag liggende BRIM-beschikking.

  • 6 De werkzaamheden aan gemeentelijke monumenten dienen te zijn voltooid binnen de termijn genoemd in de aan de subsidieaanvraag ten grondslag liggende gemeentelijke subsidiebeschikking.

  • 7 De eigenaar is verplicht na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het monument te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door die werkzaamheden is gebracht.

  • 8 Een bouwhistorisch onderzoek en een bouwhistorische inventarisatie mogen alleen worden uitgevoerd door een onafhankelijk bouwhistorisch onderzoeker.

  • 9 Een bouwhistorisch onderzoek en een bouwhistorische inventarisatie dienen te bestaan uit materieel onderzoek, literatuur- en archiefonderzoek en een verslaglegging van het onderzoek. Opzet en onderzoek dienen te voldoen aan de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve, 2009.

Artikel 24 Aanvullende verplichtingen 

Gedeputeerde staten kunnen de eigenaar verplichten:

  • a.

    mee te werken aan een onderzoek naar de ontstaans-, bouw- en bewoningsgeschiedenis van het monument;

  • b.

    tussentijds te berichten over de voortgang van de werkzaamheden;

  • c.

    het project aan te melden bij de coördinator Restauratie Opleidings Project;

  • d.

    dat voorafgaande aan de uitvoering overeenstemming is bereikt met gedeputeerde staten over de in de beschikking genoemd werkzaamheden.

Artikel 25 Weigeringsgronden 

De subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    voor het betreffende monument eerder subsidie is verleend op grond van:

    • 1e.

      het Besluit Rijkssubsidie Restauratie Monumenten (BRRM) 1997,

    • 2e.

      de Regeling Rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand (RRwr) 2006,

    • 3e.

      de Regeling Rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand (RRwr) 2007,

    • 4e.

      de Regeling Rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand (RRwr) 2008,

    • 5e.

      de Regeling extra rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Rerrm) 2009,

    • 6e.

      de Provinciale Bijdrageregeling Monumentenfonds 1995,

    • 7e.

      de Subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010,

    • 8e.

      de Tijdelijke Restauratie-impuls Frysk Erfskip,

    • 9e.

      de Stimuleringregeling restauratie rijksmonumenten provincie Fryslân 2010-2011;

  • b.

    in afwijking van het bepaalde onder a. wordt subsidie niet geweigerd in het geval er eerder uitsluitend subsidie is verleend voor:

    • 1e.

      een zelfstandig onderdeel van het rijksmonument of gemeentelijk monument,

    • 2e.

      het uurwerk, een luidklok, of het orgel van een kerkgebouw;

    • 3e.

      onderhoud van een molen of gemeentelijk monument;

    • 4e.

      de restauratie van een molen of gemeentelijk monument en de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op onderhoud;

  • c.

    voor zover in de subsidiabele kosten subsidie is verstrekt op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling;

  • d.

    indien het bouwhistorisch onderzoek niet wordt uitgevoerd door een onafhankelijk bouwhistorisch onderzoeker;

  • e.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 16, vijfde lid, sub a wordt afzonderlijke subsidie geweigerd voor bouwhistorisch onderzoek aan een rijksmonument, waarvoor in de betreffende kosten al een rijkssubsidie is verleend op grond van het BRIM 2009, BRIM 2010 of BRIM 2011;

  • f.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 16, vijfde lid, sub b wordt afzonderlijke subsidie geweigerd voor een bouwhistorisch onderzoek aan een gemeentelijk monument, waarvoor in de betreffende kosten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, waarin het monument is gelegen, een subsidie is verleend in 2009, 2010 of 2011;

  • g.

    met de werkzaamheden uit het instandhoudingsplan voor het rijksmonument al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen, met dien verstande dat die onderdelen van het instandhoudingsplan waarmee nog niet een aanvang is gemaakt wel subsidiabel zijn.

  • h.

    met de werkzaamheden uit het instandhoudingsplan voor het gemeentelijk monument al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen, met dien verstande dat die onderdelen van het instandhoudingsplan waarmee nog niet een aanvang is gemaakt wel subsidiabel zijn.

  • i.

    In afwijking van het in het eerste lid, onder g en h bepaalde mag vóór de subsidieverlening met de uitvoering van de werkzaamheden worden begonnen, indien gedeputeerde staten positief hebben beslist op een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe;

  • j.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op een woonhuis;

  • k.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op een monument dat eigendom is van de staat, de provincie, de gemeente, het waterschap, het veenschappen, de veenpolder of openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • l.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op een boerderij, die is gelegen binnen de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom;

  • m.

    het een subsidieaanvraag betreft voor een overige monument, dat is gelegen binnen de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom;

  • n.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op een rijksmonument, of gemeentelijke monument dat tevens archeologisch monument is;

  • o.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op een rijksmonument, of gemeentelijke monument dat tevens een groen monument.

Artikel 26 Gewijzigde omstandigheden 

De subsidieaanvrager doet gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk mededeling indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet geheel, niet tijdig of geheel niet zullen worden uitgevoerd;

  • b.

    niet tijdig of geheel niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

  • c.

    de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zullen worden verricht in afwijking van het ingediende instandhoudingsplan;

  • d.

    de financiële gegevens of andere omstandigheden die relevant zijn voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, wijzigen.

Artikel 27 Aanvraag tot vaststelling 

  • 1 Een aanvraag tot subsidievaststelling voor een rijksmonument vindt plaats uiterlijk op 30 april na afloop van het laatste kalenderjaar waarop het instandhoudingsplan betrekking heeft.

  • 2 Een aanvraag tot subsidievaststelling voor een gemeentelijk monument vindt plaats uiterlijk vier maanden na voltooiing van de werkzaamheden waarvoor de subsidie is aangevraagd.

  • 3 De eigenaar is verplicht bij het indienen van de aanvraag voor subsidievaststelling een plan voor het onderhoud in te dienen voor een periode van zes jaar, gerekend vanaf het moment van subsidievaststelling.

  • 4 Het in het derde lid bepaalde geldt niet in het geval de aanvraag tot vaststelling betrekking heeft op een bouwhistorisch onderzoek of bouwhistorische inventarisatie.

Artikel 28 Subsidievaststelling 

  • 1 Gedeputeerde staten stellen een subsidie voor een rijksmonument evenredig lager vast, indien het rijk de subsidie lager vast heeft gesteld.

  • 2 Gedeputeerde staten stellen een subsidie voor een gemeentelijk monument evenredig lager vast, indien de gemeente de subsidie lager vast heeft gesteld.

  • 3 In afwijking van artikel 42 van de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2006 stellen gedeputeerde staten de subsidie voor rijksmonumenten vast binnen acht weken na ontvangst van de definitieve vaststelling van de rijkssubsidie door de minister.

  • 4 In afwijking van artikel 42 van de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2006 stellen gedeputeerde staten voor gemeentelijke monumenten de subsidie vast binnen acht weken na ontvangst van de definitieve subsidievaststelling door burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het gemeentelijk monument is gelegen.

Titel 4 Stimulering funderingsherstel

Artikel 29 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: een natuurlijk persoon die eigenaar van een woning is, welke woning is gelegen in de provincie Fryslân.

  • b.

    bouwdepot: de stimuleringslening, die op het moment van verstrekken door SVn voor het gehele bedrag in een door SVn te beheren depot wordt gezet en tot uitbetaling komt op de in deze regeling nader omschreven wijze.

  • c.

    bouwtechnische voorziening: maatregel voor het opheffen van bouwtechnische gebreken, waaronder in ieder geval de volgende onderdelen worden verstaan:

    • 1.

      het herstel of vernieuwen van een fundering op houten palen, waaronder het ontgraven van de fundering, het slaan of pulsen van nieuwe palen, het maken van inkassingen, het aanbrengen van betonnen of stalen balken, het aanbrengen van een begane grondvloer van beton en het aanhelen van funderingsmetselwerk.

    • 2.

      het herstel van gevels en dragende muren, waaronder wordt verstaan het noodzakelijk vervangen van steens of halfsteens metselwerk of spouwmuur of vergelijkbare dragende constructies.

    • 3.

      het herstel van vloerconstructies, waaronder wordt verstaan het slopen van plinten en verrotte vloerdelen, het slopen van verrotte balken of het waterpas stellen van bestaande balken, het aanbrengen van (nieuwe) balken, vloeren of vloerdelen en het aanbrengen van nieuwe plinten.

    • 4.

      het herstel van schade aan onderdelen van de woning, die direct samenhangt met, of noodzakelijkerwijs voortvloeit uit, het uitvoeren van de bouwtechnische voorzieningen als bedoeld onder 1. tot en met 3. van dit artikelonderdeel.

  • d.

    eigenaar: degene, die een woning in eigendom heeft, alsmede:

    • -

      degene die het recht van erfpacht heeft

    • -

      de houder van het recht van opstal.

  • e.

    F3O-richtlijn: de richtlijn “Onderzoek en beoordeling van houten paalfunderingen onder gebouwen” van 18 januari 2011, zoals vastgesteld door de Organisatie Onafhankelijk Onderzoek Funderingen.

  • f.

    financieringsruimte: de financiële ruimte die de eigenaar heeft voor het betalen van rente en aflossing van de lening.

  • g.

    fonds: het fonds waaruit gedeputeerde staten, op grond van hun deelnemingsovereenkomst met SVn, een stimuleringslening kunnen toekennen, en waarin de rente en de aflossing over deze stimuleringslening worden teruggestort.

  • h.

    funderingsherstel: het geheel van bouwtechnische voorzieningen dat leidt tot het opheffen van bouwtechnische gebreken aan de houten fundering van een woning.

  • i.

    jaarannuïteit: vaste jaarlijkse betaling bestaande uit een rente- en een aflossingsdeel.

  • j.

    kredietbeoordeling: de vaststelling door SVn van de financieringsruimte en kredietwaardigheid van de aanvrager.

  • k.

    woning: een woning die eigendom is van een natuurlijk persoon en die bestemd is voor zelfstandige permanente bewoning.

  • l.

    SVn: de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten te Hoevelaken.

  • m.

    stimuleringslening: een laagrentende hypothecaire lening op annuïteitenbasis tegen een rente van 2% en een looptijd van 25 jaar, die aan de aanvrager na een verleningsbesluit van gedeputeerde staten, door SVn kan worden uitgekeerd ten laste van het fonds, zulks ten behoeve van de financiering van de door gedeputeerde staten aanvaarde subsidiabele activiteiten.

  • n.

    WOZ-waarde: waarde van de woning zoals vastgesteld door middel van de in 2010 door de gemeente afgegeven WOZ-beschikking.

Artikel 30 Doel

De regeling heeft als doel het stimuleren van herstel van woningen met gebreken aan houten funderingen, door middel van het beschikbaar stellen van een laagrentende lening.

Artikel 31 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken in de vorm van een laagrentende lening voor herstel aan de houten fundering van een woning.

 Artikel 32 Reikwijdte

  • 1 Deze regeling is van toepassing op een aanvraag voor een stimuleringslening door een woningeigenaar voor de kosten van het opheffen van bouwtechnische gebreken aan de houten fundering en de bouwtechnische gebreken aan de woning die hiermee direct samenhangen.

  • 2 Deze regeling is niet van toepassing op aanvragen voor een stimuleringslening voor een woning, die op of na 1 januari 1992 in eigendom is verkregen.

  • 3 De stimuleringsregeling is niet van toepassing op een woning met een WOZ-waarde hoger dan € 236.607,=.

Artikel 33 Funderingsonderzoek

Een onderzoek voor het vaststellen van funderingsproblemen met houten palen dient te worden uitgevoerd conform de “Richtlijn Onderzoek en beoordeling van houten paalfunderingen onder gebouwen” van 18 januari 2011, zoals vastgesteld door de Organisatie Onafhankelijk Onderzoek Funderingen.

Artikel 34 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in aanmerking voor de stimuleringslening:

  • a.

    de aanneemsom voor de bouwtechnische voorzieningen ten behoeve van het funderingsherstel;

  • b.

    de notariskosten;

  • c.

    de leges voor de vereiste vergunningen;

  • d.

    de kosten voor het afsluiten van de stimuleringslening;

  • e.

    de onderzoekskosten voor het vaststellen van funderingsproblemen met houten funderingen zoals die zijn bepaald door een terzake kundig bureau of instantie, met dien verstande dat deze kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien de aanvraag leidt tot verstrekking van de stimuleringslening;

  • f.

      de kosten verbonden aan de begeleiding van de aanvrager bij de aanpak van funderingsherstel door een ter zake kundige, inclusief kosten van directievoering;

  • 9.

    de kosten van de kredietbeoordeling;

  • h.

    de kosten voor het beheer van het bouwdepot.

Artikel 35 Aanvraag, verdeelsystematiek en beslissing

  • 1 De stimuleringslening wordt aangevraagd met gebruikmaking van een door gedeputeerde staten vastgesteld aanvraagformulier. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      een onderzoeksrapport waaruit blijkt dat funderingsherstel noodzakelijk is;

    • b.

      een uitvoeringsplan funderingsherstel inclusief een schets en een kostenraming;

    • c.

      een afschrift van de WOZ-beschikking 2010;

    • d.

      een kopie van de eigendomsoverschrijving in het kadastrale register.

  • 2 Een aanvraag kan gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend. Voor deze aanvraag geldt het voor dat kalenderjaar gepubliceerde subsidieplafond.

  • 3 Gedeputeerde staten beslissen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager, al dan niet met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag heeft aangevuld, de dag waarop de aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

  • 4 Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 36 Beslistermijn

  • 1 Gedeputeerde staten nemen binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit over de subsidieverlening.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen deze termijn eenmaal met ten hoogste 8 weken verlengen.

Artikel 37 Weigeringsgronden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:25, tweede lid en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de stimuleringslening geweigerd indien:

  • a.

    de aanvraag bouwtechnische voorzieningen betreft die niet als sober en doelmatig worden gezien;

  • b.

    de kosten van de bouwtechnische voorzieningen hoger zijn dan de WOZ-waarde van de woning.

  • c.

    het naar verwachting van gedeputeerde staten niet voldoende aannemelijk is dat de woning waaraan de bouwtechnische voorzieningen worden getroffen na het treffen van de bouwtechnische voorzieningen nog minimaal 25 jaar in stand zal blijven;

  • d.

    de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 2.500,=.

Artikel 38 Verlening onder ontbindende voorwaarden

Gedeputeerde staten verlenen de subsidie onder de volgende ontbindende voorwaarden:

  • a.

    het niet verkrijgen van een positieve kredietbeoordeling van SVn, en

  • b.

    het niet verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van het funderingsherstel van het bevoegde gezag.

Artikel 39 Stimuleringslening en betaalbaarstelling

  • 1 De stimuleringslening komt tot uitbetaling door middel van een bij SVn gevestigd bouwdepot.

  • 2 Uitbetaling vindt plaats op basis van door gedeputeerde staten goedgekeurde facturen van uitgevoerde werkzaamheden.

  • 3 In het bouwdepot overblijvende middelen worden afgeboekt op de lening.

  • 4 Tot zekerheid voor de toe te wijzen stimuleringslening wordt door de aanvrager financiële zekerheid gesteld in de vorm van het recht van hypotheek, dan wel een andere vorm van zekerheid.

  • 5 De stimuleringslening kan een aanvullende financiering zijn bovenop eerder verstrekte hypothecaire geldleningen.

  • 6 De lening wordt op basis van jaarannuïteiten afgelost in maandelijkse termijnen, steeds te voldoen per einde van de maand via automatische incasso.

  • 7 De looptijd van de stimuleringslening bedraagt 25 jaar.

  • 8 De rente bedraagt 2 procent en is vast gedurende de gehele looptijd.

  • 9 Vervroegde aflossing van de stimuleringslening is te allen tijde boetevrij toegestaan.

Artikel 40 Verplichtingen

  • 1 Het funderingsherstel dient binnen veertien maanden na het verlenen van de stimuleringslening te zijn voltooid.

  • 2 De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      de stukken en gegevens die nodig zijn voor de juiste toepassing van deze stimuleringsregeling aan gedeputeerde staten te verstrekken;

    • b.

      actief melding te doen aan gedeputeerde staten indien wordt afgeweken van het herstelplan.

    • c.

      bij verkoop van de woning het schuldrestant van de stimuleringslening ineens en op dat moment af te lossen.

Artikel 41 Aanvraag tot vaststelling

  • 1 De subsidieontvanger meldt bij het indienen van het laatste declaratieformulier, dat het funderingsherstel gereed is en overeenkomstig het herstelplan is uitgevoerd en verzoekt om vaststelling van de stimuleringslening.

  • 2 Het laatste declaratieformulier dient uiterlijk zestien maanden na de verleningbeschikking te zijn ingediend.

Artikel 42 Subsidievaststelling

  • 1 Gedeputeerde staten beslissen binnen twaalf weken op het verzoek tot vaststelling.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen de beslissingstermijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 3 Gedeputeerde staten stellen de stimuleringslening ambtshalve vast indien binnen 20 maanden na de verleningbeschikking geen aanvraag tot vaststelling is gedaan.

Artikel 43 Wijziging

Gedeputeerde staten kunnen de hoogte van de bedragen genoemd in deze regeling wijzigen.

Artikel 44 Looptijd

De Regeling is van kracht tot 5 jaar na de dag van publicatie in het Provinciaal Blad. 

Titel 5 Stimuleringsregeling monumenten 2012

Artikel 45 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    archeologisch monument: terrein dat, vanwege de daar boven- of ondergronds aan wezige zaken, op zichzelf, of in verband met zijn omgeving van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde.

  • b.

    aanvang: begin van de feitelijke werkzaamheden, zoals omschreven in het instandhoudingsplan of het bestek.

  • c.

    boerderij: ensemble van hoofdgebouw met bijgebouwen dat oorspronkelijk uitsluitend of voor het overwegende deel, is vervaardigd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf.

  • d.

    bouwhistorisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar gegevens betreffende de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van een of meer gebouwen of zelfstandige onderdelen daarvan, of naar een door mensen gemaakte structuur, aan de hand van de vorm, de constructie, de gebruikte materialen en de afwerking.

  • e.

    buitenplaats: complex bestaande uit een versterkt huis, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, bouwwerken en tuinornamenten, omgeven door terreinen bestaande uit één of meer van de volgende onderdelen: grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, weiden, siertuinen, moestuinen. Het ensemble dient één geheel te vormen in nuttig gebruik maar ook in historische en architectonische zin, en dient van voor 1850 te dateren.

  • f.

    BRIM: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten.

  • g.

    directe kosten: de kosten van te verwerken materialen noodzakelijk voor de werkzaamheden met de daarbij behorende loonkosten, daaronder begrepen de kosten van eventueel steigerwerk om die werkzaamheden uit te voeren.

  • h.

    drempelbedrag: het bedrag waaronder geen subsidie wordt verstrekt.

  • i.

    eigenaar: natuurlijke of rechtspersoon, die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een van rijkswege beschermd monument of een van gemeentewege beschermd monument.

  • j.

    gemeentelijke monument: onroerende zaak die op grond van een gemeentelijke verordening is geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • k.

    groen monument: park- of tuinaanleg, geen onderdeel uitmakend van een buitenplaats, dan wel een andere door mensen gemaakt aardwerk of ingeplante aanleg, dat is aangewezen als gemeentelijk monument of rijksmonument.

  • l.

    herbestemming: vestiging van een andere dan de bestaande functie of verbreding van de bestaande functie waarbij door deze vestiging of verbreding, de bestaande functie in overwegende mate wijzigt.

  • m.

    industrieel erfgoed: bouwwerken voor bedrijf en techniek, welke langer dan 50 jaar geleden zijn vervaardigd.

  • n.

    instandhoudingsplan: plan met een overzicht van de aard en de omvang van de jaarlijks voorgenomen werkzaamheden bestaande uit onder meer restauratie en onderhoud, alsmede een omschrijving van de daarmee beoogde resultaten, voor een periode van ten hoogste zes kalenderjaren. Het instandhoudingsplan omvat tevens een meerjarenplan en een meerjarenbegroting.

  • o.

    kerk: gebouw of zelfstandige onderdeel daarvan, dat oorspronkelijk uitsluitend of voor het overwegend deel is vervaardigd voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

  • p.

    molen: bouwwerk dat wind, water of spierkracht omzet in bewegende machines of pompen.

  • q.

    monument: bouwwerk of zelfstandige onderdeel daarvan, of aanlegde onroerende zaak welke een tastbaar product van menselijk handelen is, en welke op zich of in verband met zijn omgeving van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde.

  • r.

    Monumenten Inventarisatie Project: door de provincie uitgevoerd inventarisatieproject van Jonge Stedenbouw en bouwkunst uit de periode 1850-1940 met als doel een kwantitatief en kwalitatief overzicht te verkrijgen van de gebouwde omgeving uit de genoemde periode.

  • s.

    Nota Erfgoed: de op 10 februari 2010 door provinciale staten vastgestelde nota “Nota Erfgoed 2010-2013.”

  • t.

    onderhoud: reguliere werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het beschermde monument of onderdelen ervan.

  • u.

    reconstructie: werkzaamheden die nodig zijn voor het opnieuw maken en terugbrengen van verloren gegane onderdelen van monumenten in een vroegere gedaante.

  • v.

    restauratie: het verrichten van die werkzaamheden, die het normale onderhoud te boven gaan en die voor het herstel van een beschermd monument noodzakelijk zijn.

  • w.

    Restauratie Opleidings Project (ROP): een project waarbij leerling-timmerlieden en -metselaars de mogelijkheid krijgen om bij de uitvoerende leerbedrijven zich te ontwikkelen in het restauratiewerk.

  • x.

    rijksmonumenten: monumenten die zijn opgenomen in het monumentenregister, vastgesteld ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988.

  • y.

    transformatie: de bouwkundige werkzaamheden die nodig zijn om het monument geschikt te maken voor een herbestemming.

  • z.

    woonhuis: bouwwerk of zelfstandig onderdeel daarvan dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuis worden aangemerkt een woonhuis dat als museum is geregistreerd, een kerkgebouw, het hoofdhuis van een buitenplaats, een landhuis, een gebouw van liefdadigheid, een molen, een boerderij en industrieel erfgoed.

  • aa.

    zelfstandig onderdeel van een rijksmonument of gemeentelijk monument: onderdeel dat,

    a. is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid,

    b. is aan te merken als een toren, een klokkenstoel, een ringmuur of een hekwerk rond een kerk.

Artikel 46 Reikwijdte

De regeling heeft tot doel het verstrekken van subsidie voor restauratie, herbestemming, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek van monumenten.

Artikel 47 Subsidiabele activiteiten

 Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • 1.

    de restauratie in combinatie met herbestemming, indien:

    • a.

      er sprake is van een restauratie van een kerk met subsidiabele kosten van tenminste € 70.000,-- of een restauratie van een ander monument dan een kerk met subsidiabele kosten van tenminste € 50.000,-, én:

    • b.

      het één van de volgende monumenten betreft:

      • 1e

        rijksmonumenten;

      • 2e

        gemeentelijke monumenten;

      • 3e

        panden die zijn geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) mits de gemeente heeft verklaard dat het pand van cultuurhistorische waarde is;

      • 4e

        panden die door gemeenten als object van karakteristieke of beeldbepalende waarde zijn aangemerkt in het bestemmingsplan.

  • 2.

    de restauratie van rijksmonumenten, indien:

    • a.

      er sprake is van een restauratie van een kerk met subsidiabele kosten van tenminste € 70.000,-- of een restauratie van een ander monument dan een kerk met subsidiabele kosten van tenminste € 50.000,-, én:

    • b.

      het rijksmonument niet in eigendom is van de Stichting Alde Fryske Tsjerken of de Stichting Fryske Mole.

  • 3.

    het onderhoud van rijksmonumenten, indien:

    • a.

      het een molen betreft, en hiervoor een rijkssubsidie is verstrekt op grond van het BRIM in de periode 2006 tot en met 2012.

  • 4.

    restauratie en onderhoud van gemeentelijke monumenten, mits voor het betreffende bouwwerk tevens een gemeentelijke subsidie voor dat doel is verstrekt op grond van een gemeentelijke verordening in het jaar, 2010, 2011 of 2012.

  • 5.

    het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek aan:

    • a.

      rijksmonumenten;

    • b.

      gemeentelijke monumenten;

    • c.

      overige onder artikel 47, eerste lid genoemde categorieën van monumenten, mits dit onderzoek plaats vindt voorafgaande aan, of onderdeel uitmaakt van de planvorming van restauratiewerkzaamheden, of ten behoeve van herbestemming.

Artikel 48 Subsidiabele kosten voor restauratie in combinatie met herbestemming  

  • 1 De subsidiabele kosten voor restauratie in combinatie met herbestemming van monumenten zijn:

    • a.

      voor restauratie: de kosten als genoemd in artikel 2 van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 en gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten BRIM 2011;

    • b.

      voor transformatie: de kosten die genoemd staan in bijlage 2;

  • 2 Op de subsidiabele kosten voor de restauratie van rijksmonumenten wordt standaard een bedrag in mindering gebracht van:

    • a.

      € 70.000 voor kerken;

    • b.

      € 50.000,- voor overige monumenten.

  • 3 De aftrek zoals genoemd onder lid 2 wordt verminderd met het bedrag dat voor andere dan de aangevraagde werkzaamheden voor hetzelfde monument is opgenomen mits:

    • a.

      het bedrag van de andere dan de aangevraagde werkzaamheden vallen onder de subsidiabele kosten als genoemd onder het eerste lid onder a;

    • b.

      het bedrag van de andere dan de aangevraagde werkzaamheden zijn opgenomen in een instandhoudingsplan dat voor een BRIM-subsidie ingediend is voor 1 mei 2012;

    • c.

      de aangevraagde werkzaamheden vallen binnen dezelfde periode als die van het instandhoudingsplan waarin de andere dan de aangevraagde werkzaamheden zijn opgenomen;

  • 4 Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op molens.

Artikel 49 Subsidiabele kosten voor restauratie en onderhoud

  • 1 De subsidiabele kosten voor restauratie en onderhoud van rijksmonumenten zijn de kosten als genoemd in artikel 2 van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 en gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten BRIM 2011.

  • 2 Als subsidiabele kosten voor restauratie en onderhoud voor gemeentelijke monumenten worden uitsluitend in aanmerking genomen die kosten die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument is gelegen, voor de verstrekking van subsidie in aanmerking heeft genomen.

  • 3 Op de subsidiabele kosten voor restauratie van rijksmonumenten wordt standaard een bedrag in mindering gebracht van:

    • a.

      € 70.000 voor kerken;

    • b.

      € 50.000,- voor overige monumenten

  • 4 De aftrek zoals genoemd onder het derde lid wordt verminderd met het bedrag dat voor andere dan de aangevraagde werkzaamheden voor hetzelfde monument is opgenomen mits:

    • a.

      het bedrag van de andere dan de aangevraagde werkzaamheden vallen onder de subsidiabele kosten als genoemd onder het eerste lid;

    • b.

      het bedrag van de andere dan de aangevraagde werkzaamheden zijn opgenomen in een instandhoudingsplan dat voor een BRIM-subsidie ingediend is voor 1 mei 2012;

    • c.

      de aangevraagde werkzaamheden vallen binnen dezelfde periode als die van het instandhoudingsplan waarin de andere dan de aangevraagde werkzaamheden zijn opgenomen.

  • 5 Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing op molens.

Artikel 50 Subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek

  • 1 Tot de subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek worden gerekend die kosten welke noodzakelijk zijn om het onderzoek door een onafhankelijke bouwhistorisch onderzoeker op een doelmatige wijze uit te voeren, en bevatten:

    • a.

      voorbereidingskosten;

    • b.

      documentatiewerkzaamheden;

    • c.

      literatuur- en archiefonderzoek;

    • d.

      kosten derden;

    • e.

      reiskosten;

    • f.

      rapportage kosten;

    • g.

      algemene bedrijfskosten.

  • 2 Niet subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek zijn de publicatiekosten van de onderzoeksresultaten.

Artikel 51 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie voor restauratie in combinatie met herbestemming van rijksmonumenten bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000,-- waarbij de subsidie voor het gedeelte van transformatie niet hoger is dan € 200.000,--.

  • 2 De subsidie voor restauratie in combinatie met herbestemming bedraagt maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000,-- indien dit geen rijksmonument betreft.

  • 3 De subsidie voor restauratie van een rijksmonument zonder herbestemming bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000,-

  • 4 Indien er voor aangevraagde restauratie-activiteiten ook een BRIM-subsidie is verleend bedraagt, in afwijking van het eerste lid en derde lid, de hoogte van de subsidie voor dat betreffende deel, maximaal 15% van de subsidiabele restauratiekosten met een maximum van € 45.000,--

  • 5 De subsidie voor het onderhoud van rijksmonumentale molens bedraagt maximaal 15% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 7.500,--

  • 6 De subsidie voor zowel onderhoud als restauratie van gemeentelijke monumenten zonder herbestemming, bedraagt evenveel als de verleende gemeentelijk subsidie, maar nooit meer dan 35% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 45.000,-

  • 7 De subsidie voor bouwhistorisch onderzoek bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,-

  • 8 Voor de hoogte van de subsidie geldt een drempelbedrag van € 2.000,- met uitzondering voor bouwhistorisch onderzoek en het onderhoud van rijksmonumenten waarvoor een drempelbedrag van € 1.000,-- geldt.

Artikel 52 Aanvraag

  • 1 Gedeputeerde staten doen mededeling van de datum van openstelling van de subsidieregeling.

  • 2 Een aanvraag kan worden ingediend vanaf 3 september 2012 tot en met 8 oktober van hetzelfde kalenderjaar.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de aanvraag voor een restauratie met herbestemming ingediend worden van 3 september 2012 tot en met 31 december 2012.

  • 4 Subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van een door gedeputeerde staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 5 Het aanvraagformulier moet volledig zijn ingevuld en ondertekend, en bevat de in Bijlage 1 genoemde bijlagen.

Artikel 53 Verdeelsystematiek en beslissing

  • 1 Indien de aanvrager een onvolledige aanvraag, al dan niet na toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, aanvult, geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Gedeputeerde staten beslissen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3 Voor zover door verstrekking van subsidie voor de aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 54 Verplichtingen

  • 1 De restauratie of herbestemming van een monument mag alleen worden uitgevoerd onder leiding van een architect ingeschreven in het wettelijk register.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt, waarvan de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. Toestemming behoeft niet te worden aangevraagd indien deze toestemming al eerder is verleend maar niet ouder is dan 1 januari 2005.

  • 3 De eigenaar is verplicht controle toe te laten op de uitvoering van een project.

  • 4 De werkzaamheden voor restauratie, herbestemming en onderhoud dienen binnen een jaar na de datum van de subsidieverlening te zijn aangevangen.

  • 5 De verplichting van het vierde lid geldt niet voor de werkzaamheden voor restauratie en onderhoud van rijksmonumenten waarvoor een rijkssubsidie op grond van het BRIM is verleend.

  • 6 De werkzaamheden voor restauratie, herbestemming en onderhoud dienen te zijn voltooid binnen twee jaar na de datum van de subsidieverlening.

  • 7 Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het vierde en zesde lid is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.

  • 8 In afwijking van het zesde lid dienen de werkzaamheden voor restauratie en onderhoud aan rijksmonumenten waarvoor een rijkssubsidie op grond van het BRIM is verleend te zijn voltooid binnen de termijn genoemd in de aan de subsidieaanvraag ten grondslag liggende BRIM-subsidie.

  • 9 In afwijking van het zesde lid dienen de werkzaamheden aan gemeentelijke monumenten te zijn voltooid binnen de termijn genoemd in de aan de subsidieaanvraag ten grondslag liggende gemeentelijke subsidiebeschikking. Deze verplichting geldt niet voor restauraties in combinatie met herbestemming.

  • 10 De eigenaar is verplicht na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het monument te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door die werkzaamheden is gebracht.

  • 11 Een bouwhistorisch onderzoek mag alleen worden uitgevoerd door een onafhankelijk(e) ter zake deskundig onderzoeker of onderzoeksbureau.

  • 12 Een bouwhistorisch onderzoek dient te voldoen aan de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve, 2009.

  • 13 Indien de aangevraagde activiteiten vergunningplichtig zijn op grond van de Monumentenwet, dient de omgevingsvergunning te zijn verleend binnen één jaar na de datum van de subsidieverlening.

Artikel 55 Aanvullende verplichtingen

Gedeputeerde staten kunnen de eigenaar verplichten:

  • a.

    mee te werken aan een onderzoek naar de ontstaans-, bouw- en bewoningsgeschiedenis van het monument;

  • b.

    tussentijds te berichten over de voortgang van de werkzaamheden;

  • c.

    het project aan te melden bij de coördinator Restauratie Opleidings Project of voor een andere leerlingwerkplaats;

  • d.

    dat voorafgaande aan de uitvoering overeenstemming is bereikt met gedeputeerde staten over de in de beschikking genoemd werkzaamheden.

Artikel 56 Weigeringsgronden

 De subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    voor het betreffende monument eerder subsidie is verleend op grond van:

    • 1e.

      het Besluit Rijkssubsidie Restauratie Monumenten (BRRM) 1997,

    • 2e.

      de Regeling Rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand (RRwr) 2006,

    • 3e.

      de Regeling Rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand (RRwr) 2007,

    • 4e.

      de Regeling Rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand (RRwr) 2008,

    • 5e.

      de Regeling extra rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Rerrm) 2009,

    • 6e.

      de Provinciale Bijdrageregeling Monumentenfonds 1995,

    • 7e.

      de Subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010,

    • 8e.

      de Tijdelijke Restauratie-impuls Frysk Erfskip,

    • 9e.

      de Stimuleringregeling restauratie rijksmonumenten provincie Fryslân 2010-2011;

    • 10e.

      de Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek monumenten 2011;

  • b.

    in afwijking van het bepaalde onder a. wordt subsidie niet geweigerd in het geval er eerder uitsluitend subsidie is verleend voor:

    • 1e.

      een zelfstandig onderdeel van het rijksmonument of gemeentelijk monument,

    • 2e.

      het uurwerk, een luidklok, of het orgel van een kerkgebouw;

    • 3e.

      onderhoud van een molen of gemeentelijk monument;

    • 4e.

      de restauratie van een molen of gemeentelijk monument en de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op onderhoud;

  • c.

    voor zover in de subsidiabele kosten subsidie is verstrekt op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling;

  • d.

    indien het bouwhistorisch onderzoek niet wordt uitgevoerd door een onafhankelijk(e) ter zake deskundig onderzoeker of onderzoeksbureau;

  • e.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 47, vijfde lid, sub a wordt afzonderlijke subsidie geweigerd voor bouwhistorisch onderzoek aan een rijksmonument, waarvoor in de betreffende kosten al een rijkssubsidie is verleend op grond van het BRIM 2009, BRIM 2010 of BRIM 2011, BRIM 2012;

  • f.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 47, vijfde lid, sub b wordt afzonderlijke subsidie geweigerd voor een bouwhistorisch onderzoek aan een gemeentelijk monument, waarvoor in de betreffende kosten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, waarin het monument is gelegen, een subsidie is verleend in 2009, 2010, 2011 of 2012;

  • g.

    met de werkzaamheden uit de subsidieaanvraag al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen, met dien verstande dat die onderdelen van de aanvraag waarmee nog niet een aanvang is gemaakt wel subsidiabel zijn.

  • h.

    In afwijking van het onder g bepaalde mag vóór de subsidieverlening met de uitvoering van de werkzaamheden worden begonnen, indien gedeputeerde staten positief hebben beslist op een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe;

  • i.

    In afwijking van het onder g bepaalde mogen voor molens subsidieaanvragen worden ingediend in het jaar na uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden, voor zover hiervoor een rijkssubsidie is verstrekt op grond van het BRIM en het uitgevoerde werkzaamheden betreft in de periode 2011 of 2012.

  • j.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op een woonhuis;

  • k.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op een monument dat eigendom is van de staat, de provincie, de gemeente, het waterschap, het veenschap, de veenpolder of openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • l.

    voor zover de werkzaamheden voorzien in een reconstructie of indien de werkzaamheden onderdeel zijn van een plan dat in overwegende mate is gericht op reconstructie;

  • m.

    er in het geval van een restauratie in combinatie met herbestemming er geen bouwhistorisch onderzoek is uitgevoerd;

  • n.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op een rijksmonument, of gemeentelijke monument dat tevens archeologisch monument is;

  • o.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op een rijksmonument, of gemeentelijke monument dat tevens een groen monument is met uitzondering van een buitenplaats;

  • p.

    in het geval van een restauratie in combinatie met herbestemming naar wonen er minder dan 3 woningen worden gerealiseerd;

  • q.

    de subsidieaanvraag betrekking heeft op activiteiten waarvoor er op grond van de Monumentenwet sprake is van een vergunningplichtige activiteit en waarvoor nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend.

Artikel 57 Gewijzigde omstandigheden

De subsidieaanvrager doet gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk mededeling indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet geheel, niet tijdig of geheel niet zullen worden uitgevoerd;

  • b.

    niet tijdig of geheel niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

  • c.

    de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zullen worden verricht in afwijking van het ingediende instandhoudingsplan;

  • d.

    de financiële gegevens of andere omstandigheden die relevant zijn voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, wijzigen.

Artikel 58 Aanvraag tot vaststelling

  • 1 Een aanvraag tot subsidievaststelling voor werkzaamheden aan een rijksmonument waarvoor ook een BRIM-subsidie is verleend vindt plaats uiterlijk op 30 april na afloop van het laatste kalenderjaar waarop het instandhoudingsplan betrekking heeft.

  • 2 Een aanvraag tot subsidievaststelling voor restauratie en onderhoud aan een gemeentelijk monument zoals bedoeld in artikel 47 het vijfde lid, vindt plaats uiterlijk vier maanden na voltooiing van de werkzaamheden waarvoor de subsidie is aangevraagd.

  • 3 De eigenaar is verplicht bij het indienen van de aanvraag voor subsidievaststelling een plan voor het onderhoud in te dienen voor een periode van zes jaar, gerekend vanaf het moment van subsidievaststelling.

  • 4 Het in het derde lid bepaalde geldt niet in het geval de aanvraag tot vaststelling betrekking heeft op een bouwhistorisch onderzoek.

Artikel 59 Subsidievaststelling

  • 1 In het geval voor de aangevraagde werkzaamheden ook een BRIM-subsidie is verleend geldt:

    • a.

      Gedeputeerde staten stellen een subsidie voor een rijksmonument evenredig lager vast, indien het rijk de subsidie lager vast heeft gesteld.

    • b.

      Gedeputeerde staten stellen de subsidie voor rijksmonumenten vast binnen acht weken na ontvangst van de definitieve vaststelling van de rijkssubsidie door de minister.

  • 2 In het geval voor de aangevraagde werkzaamheden ook een subsidie door de gemeente is verleend geldt:

    • a.

      Gedeputeerde staten een subsidie voor een gemeentelijk monument evenredig lager vaststellen, indien de gemeente de subsidie lager vast heeft gesteld.

    • b.

      Gedeputeerde staten stellen voor gemeentelijke monumenten de subsidie vast binnen acht weken na ontvangst van de definitieve subsidievaststelling door burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het gemeentelijk monument is gelegen.

Titel 6 Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing III

Artikel 60 Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • a.

    A-lijst: lijst met woningen die voldoen aan de criteria van artikel 126, tweede lid van de Wet geluidhinder;

  • b.

    bestaand stedelijk gebied: het gebied dat de bestaande of bij bestemmingsplan toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing, waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur van een kern bevat, zoals begrensd op de van de Verordening Romte Fryslân deel uitmakende kaarten Begrenzing bestaand stedelijk gebied;

  • c.

    bodemsanering: het aanpakken van een bodemverontreiniging op zodanige wijze dat bij het huidige of toekomstige gebruik van de locatie geen risico's meer aanwezig zijn voor zowel mens als milieu;

  • d.

    cultuurhistorische kaart: een samenstel van provinciale kaarten waarop elementen en structuren van aardkundige, archeologische, historisch-geografische en bouwhistorische aard in de provincie Fryslân zijn aangegeven en omschreven;

  • e.

    ernstige bodemverontreiniging: verontreiniging waarbij een interventiewaarde voor één of meer stoffen wordt overschreden in ten minste 25 m² grond of 100m³ grondwater;

  • f.

    herstructurering: fysieke herinrichting van bestaand stedelijk gebied met behoud van de bestaande functies;

  • g.

    ISV: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing III;

  • h.

    gemeenten: alle gemeenten in Fryslân met uitzondering van de gemeente Leeuwarden;

  • i.

    nader onderzoek: onderzoek waarmee de ernst en omvang van de verontreiniging, en de spoedeisendheid van bodemsanering worden vastgesteld;

  • j.

    regio: de samenwerkende gemeenten in een bepaald gebied als bedoeld in artikel 60, leden k-o;

  • k.

    regio noordoost: de gemeenten Dongeradeel, Ferwerderadiel, Tytsjerksteradiel, Kollumerland c.a., Dantumadiel en Achtkarspelen;

  • l.

    regio noordwest: de gemeenten Het Bildt, Boarnsterhim, Franekeradeel, Harlingen, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, en Menameradiel;

  • m.

    regio zuidoost: de gemeenten Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen, Opsterland en Smallingerland;

  • n.

    regio zuidwest: de gemeenten Sudwest-Fryslân, Skarsterlân, Lemsterland en Gaasterlân-Sleat;

  • o.

    regio Waddeneilanden: de gemeenten Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog;

  • p.

    regionale projectenlijst: jaarlijkse, door de gezamenlijke gemeenten in een regio opgestelde lijst, ten behoeve van de projecten die in aanmerking kunnen komen voor een subsidie op grond van deze titel;

  • q.

    saneringsonderzoek: onderzoek naar de meest geschikte en meest kosteneffectieve saneringsmethode voor een geval van bodemverontreiniging;

  • r.

    spoedlocatie: locatie als bedoeld in artikel 37 van de Wet bodembescherming waarbij, op basis van landelijk vastgestelde criteria, sprake is van zodanige humane, ecologische of verspreidingsrisico’s, dat sanering spoedeisend is;

  • s.

    standaardsystematiek SSK-2010: systematiek voor het maken van kostenramingen in de grond-, weg- en waterbouwsector en een handreiking voor kostenmanagement;

  • t.

    stedelijke vernieuwing: op het bestaand stedelijk gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad en van de woonomgeving, het hergebruiken of herbestemmen van leegstaande of vrijkomende panden en locaties, alsmede inspanningen gericht op het realiseren van een gezonde, veilige en duurzame woon- en leefomgeving;

  • u.

    toekomstbestendig bouwen: zodanig bouwen dat een gebouw lange tijd in gebruik kan blijven door het flexibel en aanpasbaar te construeren, of door het aanbrengen van toekomstgerichte voorzieningen;

  • v.

    transformatie: fysieke herinrichting van bestaand stedelijk gebied, waarbij bestaande functies gewijzigd worden in andere functies;

  • w.

    uitleggebied: een uitbreidingslocatie voor wonen, werken of voorzieningen, aansluitend op een kern, zoals opgenomen in een in voorbereiding zijnd of vastgesteld bestemmingsplan waar gedeputeerde staten mee hebben ingestemd en die niet valt binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied;

  • x.

    voorbereidings- en ontwikkelingskosten: kosten voor een project, niet direct verbonden aan de bouw of realisatie van dat project, waaronder kosten voor het opstellen van het programma van eisen of bestek, communicatie en overleg, voor het maken van het ontwerp, voor het bouwrijp maken van gronden en voor het aanvragen van vergunningen en onderzoekskosten.

Paragraaf 1 Stedelijke vernieuwing en herstructurering wonen

Artikel 61 Doel

Gedeputeerde staten kunnen aan gemeenten subsidie verlenen ten behoeve van projecten voor stedelijke vernieuwing als genoemd in artikel 60, onder t.

Artikel 62 Doelgroep

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend door gemeenten.

Artikel 63 Aanvraag

  • 1 Gedeputeerde staten bepalen de periode waarbinnen de in artikel 62 bedoelde aanvraag voor subsidie kan worden ingediend.

  • 2 Een subsidieaanvraag bevat:

    • a.

      het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;

    • b.

      een opgave van de kosten en de financiering;

    • c.

      een opgave van de tijdsplanning;

    • d.

      een opgave van de betrokken partijen en de beoogde resultaten van het project in relatie tot de gemeentelijke opgaven voor stedelijke vernieuwing.

  • 3 Een gemeente kan slechts een aanvraag indienen voor één of meerdere projecten die voorkomen op de regionale projectenlijst als genoemd in artikel 60, onder p.

  • 4 Gedeputeerde staten beslissen op basis van rangschikking, uiterlijk binnen twaalf weken na het sluiten van de in het eerste lid bedoelde aanvraagperiode.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen deze termijn eenmaal met ten hoogste 8 weken verlengen.

Artikel 64 Subsidiabele kosten voor het verbeteren van de woonomgeving

  • 1 Voor projecten gericht op het verbeteren van de woonomgeving, in samenhang met het verbeteren van woningen, zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      kosten voor het aanleggen, opknappen, en aanpassen van verkeerskundige voorzieningen en parkeervoorzieningen;

    • b.

      kosten voor het aanleggen, opknappen, en aanpassen van groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, en andere vergelijkbare openbare voorzieningen;

    • c.

      kosten voor het opknappen en aanpassen van de waterhuishouding en de riolering, waaronder begrepen de aanleg van nieuwe waterhuishoudkundige voorzieningen zoals waterpartijen en infiltratievoorzieningen;

    • d.

      kosten voor het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting van het openbare gebied, waaronder begrepen de aanleg van collectieve energievoorzieningen, voorzieningen voor collectieve afvalinzameling en voorzieningen voor duurzaam bodemgebruik;

    • e.

      kosten voor de voorbereiding en ontwikkeling van het project tot een maximum van 20% van de totale projectkosten.

  • 2 De subsidiabele kosten voor het verbeteren van de woonomgeving bedragen maximaal € 3.000,-- per te verbeteren woning en maximaal € 300.000,- per project, met een minimum van € 36.000,-.

Artikel 65 Subsidiabele kosten voor het verbeteren van woningen

  • 1 Voor projecten gericht op het verbeteren van woningen zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      kosten voor het verbeteren van de bouwtechnische staat van de woning, waaronder het toekomstbestendig maken van de woning, tot een maximum van € 3.000,-- per woning;

    • b.

      kosten voor het verbeteren van het wooncomfort, zodat de woning voldoet aan de hedendaagse basiskwaliteitseisen, tot een maximum van € 3.000,-- per woning;

    • c.

      kosten voor maatregelen waardoor het woningtype beter aansluit op de woningvraag, voor zover deze kosten niet al zijn begrepen onder a of b, tot een maximum van €3.000,-- per woning;

    • d.

      kosten voor de verbetering van het energielabel van een woning, mits het bestaande label lager is dan energielabel C, tot een maximum van € 3.000,-- per woning;

    • e.

      kosten voor de voorbereiding en ontwikkeling van het project tot een maximum van 20% van de totale projectkosten.

  • 2 De subsidiabele kosten bedragen maximaal € 12.000,-- per woning en maximaal € 300.000,- per project, met een minimum van € 36.000,-.

Artikel 66 Subsidiabele kosten voor het hergebruiken of herbestemmen van leegstaande of vrijkomende panden of locaties

  • 1 Voor projecten gericht op hergebruik of herbestemming van leegstaande of vrijkomende panden of locaties zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      aankoopkosten van het pand dat, of van de locatie die, voor hergebruik is bestemd;

    • b.

      kosten voor het beëindigen of verplaatsen van een bedrijf dat milieuoverlast in de omgeving veroorzaakt;

    • c.

      sloopkosten van een pand dat naar het oordeel van de aanvrager redelijkerwijs niet meer geschikt te maken is voor een toekomstige functie;

    • d.

      verbouwkosten om een pand meer geschikt te maken voor een nieuwe functie;

    • e.

      kosten voor de inrichting van de openbare ruimte rond het pand of de locatie;

    • f.

      kosten voor de voorbereiding en ontwikkeling van het project tot een maximum van 20% van de totale projectkosten.

  • 2 De subsidiabele kosten bedragen maximaal € 300.000,-- per project, met een minimum van € 36.000,-.

Artikel 67 Niet subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a.

    kosten die marktconforme tarieven te boven gaan;

  • b.

    reguliere personeelskosten;

  • c.

    beheer- en gebruikskosten na oplevering van het project;

  • d.

    kosten die reeds worden gedekt uit hoofde van een andere subsidie.

Artikel 68 Criteria

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen slechts subsidie verlenen voor een project vanuit het budget bedoeld in artikel 69, indien het project voorkomt op de regionale projectenlijst als bedoeld in artikel 60, onder p.

  • 2 Projecten die voorkomen op de regionale projectenlijst dienen aan ten minste één van de volgende criteria te voldoen:

    • a.

      het project is gericht op verbetering van woningen en de verbetering van de kwaliteit van de woonomgeving;

    • b.

      het project is gericht op hergebruik of herbestemming van leegstaande of vrijkomende panden of locaties.

  • 3 In aanvulling op het tweede lid, dienen projecten te voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de woningen die bestemd zijn voor woningverbetering dienen in eigendom te zijn van een natuurlijk persoon of een in Friesland werkzame woningbouwcorporatie, en

    • b.

      van woningen die bestemd zijn voor woningverbetering mag de WOZ-waarde niet hoger zijn dan € 250.000,-, en

    • c.

      van woningen bestemd voor woningverbetering dient het energielabel met minimaal twee stappen te verbeteren, en

    • d.

      indien het gaat om een herstructureringsproject dienen minimaal 10 woningen te worden verbeterd, en

    • e.

      voor projecten betreffende het hergebruiken of herbestemmen van leegstaande of vrijkomende woningen, dient de aanvrager een aanschrijving tot woningverbetering op grond van artikel 13 Woningwet te hebben uitgevaardigd, en waarvan genoegzaam is gebleken dat aan de betreffende last tot woningverbetering na verloop van de begunstigingstermijn geen uitvoering is gegeven, en

    • f.

      projecten voor het hergebruiken of herbestemmen van leegstaande of vrijkomende panden of locaties dienen gelegen te zijn binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied zoals vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân, en

    • g.

      de gemeentelijke cofinanciering dient minimaal 100% van de totale provinciale subsidiebijdrage per project te bedragen.

Artikel 69 Subsidieplafond  

Gedeputeerde staten stellen jaarlijks per regio het subsidieplafond voor stedelijke vernieuwing en herstructurering vast.

Artikel 70 Prioritering tussen projecten

  • 1 Indien de totale subsidiabele kosten van de ingediende projecten het jaarlijkse regionale subsidieplafond als bedoeld artikel 69 overschrijden, maakt de regio een selectie van projecten zodat het totale aangevraagde bedrag past binnen het subsidieplafond dat voor die regio gereserveerd is.

  • 2 Bij deze selectie kent de regio aan elk project punten toe aan de hand van de volgende verdeling:

    • a.

      projecten gericht op het verbeteren van de woonomgeving – twee punten;

    • b.

      projecten gericht op het verbeteren van woningen – twee punten;

    • c.

      projecten gericht op het hergebruiken of herbestemmen van leegstaande of vrijkomende panden of locaties – twee punten;

    • d.

      projecten die expliciet rekening houden met de gevolgen van demografische veranderingen – één punt;

    • e.

      projecten die expliciet rekening houden met de cultuurhistorische waarden:

      • 1.

        van beschermde stads- en dorpsgezichten op grond van de Monumentenwet, overige gebieden of gezichten met bijzondere waarden, of Delfts Rood buurten, zoals die zijn aangegeven en omschreven op en bij de betreffende deelkaarten van de Cultuurhistorische Kaart, of;

      • 2.

        van Wederopbouwwijken die op de betreffende deelkaart van de Cultuurhistorische Kaart zijn aangegeven en in een cultuurhistorische verkenning door de gemeente zijn uitgewerkt, of;

      • 3.

        van beschermde gezichten die door gemeenten in een bestemmingsplan of erfgoedverordening zijn aangewezen en omschreven; – één punt;

  • 3 De hoogste prioriteit wordt toegekend aan het project dat de meeste punten heeft behaald.

  • 4 Tussen projecten met een gelijk aantal punten maakt de regio een zelfstandige en gemotiveerde keuze.

  • 5 Bij gebreke van een selectie door de regio selecteren gedeputeerde staten de projecten voor de betreffende regio, met inachtneming van het eerste tot en met het vierde lid.

Paragraaf 2 Bodemsanering

Artikel 71 Doel

Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen ten behoeve van projecten voor bodemsanering aan gemeenten en natuurlijke personen.

Artikel 72 Aanvraag voor gemeentelijke projecten

  • 1 Gedeputeerde staten bepalen de periode waarbinnen de in artikel 71 bedoelde subsidieaanvraag door gemeenten kunnen worden ingediend.

  • 2 Een subsidieaanvraag bevat:

    • a.

      het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;

    • b.

      een nader onderzoek inclusief een risicobeoordeling van de ernst en spoedeisendheid;

    • c.

      een saneringsonderzoek, saneringsplan, en plan van aanpak of bestek;

    • d.

      een kostenraming uitgevoerd volgens de standaardsystematiek SSK-2010.

  • 3 De in het tweede lid onder b en c genoemde onderzoeken dienen te zijn opgesteld door een KWALIBO-gecertificeerd onderzoeksbureau.

  • 4 Gedeputeerde staten beslissen op basis van rangschikking, uiterlijk binnen twaalf weken na het sluiten van de in het eerste lid bedoelde aanvraagperiode.

  • 5 Gedeputeerde staten kunnen deze termijn eenmaal met ten hoogste 8 weken verlengen.

Artikel 73 Aanvraag voor particuliere projecten

  • 1 Een aanvraag kan gedurende het gehele kalenderjaar door particulieren bij gedeputeerde staten worden ingediend.

  • 2 Een subsidieaanvraag bevat:

    • a.

      het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;

    • b.

      een nader onderzoek inclusief een risicobeoordeling van de ernst en spoedeisendheid;

    • c.

      een saneringsonderzoek, saneringsplan, en plan van aanpak of bestek;

    • d.

      een kostenraming uitgevoerd volgens de standaardsystematiek SSK-2010.

  • 3 De in het tweede lid onder b en c genoemde onderzoeken dienen te zijn opgesteld door een KWALIBO-gecertificeerd onderzoeksbureau.

  • 4 Gedeputeerde staten beslissen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager, al dan niet met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag heeft aangevuld, de dag waarop de aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst van de aanvraag geldt. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

  • 5 Gedeputeerde staten beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 6 Gedeputeerde staten kunnen de in het vijfde lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 74 Subsidiabele kosten voor bodemsanering

  • 1 Voor projecten gericht op bodemsanering zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      de kosten van een nader onderzoek;

    • b.

      de kosten van het opstellen van een saneringsonderzoek, saneringsplan, plan van aan pak of bestek;

    • c.

      de kosten van uitvoering van de sanering;

    • d.

      de kosten voor begeleiding en evaluatie van de sanering.

  • 2 De hoogte van de subsidie voor gemeentelijke bodemsaneringsprojecten bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van €500.000 per project.

  • 3 De hoogte van de subsidie voor particuliere bodemsaneringsprojecten bedraagt:

    • a.

      maximaal 25 % van de kosten van een nader bodemonderzoek, tot een maximum van € 5.000,-;

    • b.

      maximaal 25 % van de kosten van het opstellen van een saneringsonderzoek, saneringsplan, plan van aanpak of beststek, tot een maximum van € 5.000,-;

    • c.

      maximaal 50% van de kosten van uitvoering van de sanering;

    • d.

      maximaal 25% van de kosten voor milieukundige begeleiding en evaluatie, tot een maximum van € 5.000,-.

  • 4 De totale hoogte van de subsidie voor een particulier bodemsaneringsproject, als bedoeld in het derde lid, bedraagt maximaal € 75.000,- per project.

Artikel 75 Niet subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a.

    kosten die marktconforme tarieven te boven gaan;

  • b.

    reguliere personeelskosten;

  • c.

    beheer- en gebruikskosten na oplevering van het project;

  • d.

    kosten voor bodemsanering die voor vergoeding in aanmerking komen op grond van een andere regeling.

Artikel 76 Criteria gemeentelijke projecten

Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen voor een gemeentelijk project, indien aan de volgende criteria is voldaan:

  • a.

    de bodemsaneringlocatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied of in een uitleggebied, en

  • b.

    er is geen sprake van een locatie in landelijk gebied, van waterbodems of van de aanpak van een locatie die valt onder een ander vastgesteld bodemsaneringsprogramma, en

  • c.

    er is sprake van ernstige verontreiniging, veroorzaakt voor 1987, en

  • d.

    er zijn maximale inspanningen verricht om middelen uit de markt te behalen door onderhandelingen, of door inzet van het juridische instrumentarium uit de Wet bodembescherming, doch deze inspanningen hebben aantoonbaar onvoldoende resultaat opgeleverd.

Artikel 77 Prioritering tussen gemeentelijke projecten

  • 1 Indien de totale subsidiabele kosten van de ingediende gemeentelijke projecten het subsidieplafond als bedoeld in artikel 79 overschrijden, maken gedeputeerde staten een selectie van projecten zodat het totale aangevraagde bedrag past binnen het subsidieplafond.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde selectie wordt voor gemeentelijke projecten onderstaande voorkeursvolgorde gehanteerd:

    • a.

      spoedlocaties met humane risico’s;

    • b.

      spoedlocaties met ecologische- en verspreidingsrisico’s;

    • c.

      gevallen van ernstige bodemverontreiniging in combinatie met stedelijke vernieuwing.

Artikel 78 Criteria particuliere projecten

Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen voor bodemsanering van percelen met een woonbestemming in eigendom van een natuurlijk persoon, indien aan de volgende criteria is voldaan:

  • a.

    de woning is bestemd om te worden gebruikt voor bewoning door de huidige eigenaar, en

  • b.

    de eigenaar moet een marktconforme prijs hebben betaald voor de woning, en

  • c.

    de rechtsvoorganger van de huidige eigenaar moet zelf ook bewoner zijn geweest, en

  • d.

    er mag geen sprake zijn van een verontreiniging als gevolg van een huisbrandolietank, en

  • e.

    de bodemverontreiniging moet op grond van de Wet bodembescherming zijn aangemerkt als een geval van ernstige bodemverontreiniging, en

  • f.

    er dient sprake te zijn van een verontreiniging van de landbodem, en

  • g.

    de eigenaar dient in het bezit te zijn van een onderzoeksrapport, waaruit de ernst, omvang en spoedeisendheid kan worden vastgesteld, en

  • h.

    de eigenaar heeft de verontreiniging niet zelf veroorzaakt.

Artikel 79 Subsidieplafond

Gedeputeerde staten stellen jaarlijks zowel voor particulieren als voor gemeenten het subsidieplafond voor bodemsanering vast.

Paragraaf 3 Geluidsanering verkeerslawaai

Artikel 80 Doel

Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen ten behoeve van projecten voor sanering van verkeerslawaai bij woningen die voorkomen op de A-lijst.

Artikel 81 Aanvraag

  • 1 Een aanvraag voor subsidie voor een project gericht op sanering van verkeerslawaai kan door gemeenten worden ingediend bij gedeputeerde staten.

  • 2 Gedeputeerde staten bepalen de termijn waarbinnen de in het eerste lid bedoelde subsidieaanvraag kan worden ingediend.

  • 3 Een subsidieaanvraag bevat:

    • a.

      het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;

    • b.

      een kostenraming van het project waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 4 Gedeputeerde staten nemen binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit over de subsidieverlening.

  • 5 Gedeputeerde staten kunnen deze termijn eenmaal met ten hoogste 8 weken verlengen.

  • 6 Gedeputeerde staten beslissen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager, al dan niet met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag heeft aangevuld, de dag waarop de aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst van de aanvraag geldt. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 82 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor geluidsaneringsprojecten zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      de kosten voor de voorbereiding en de begeleiding van de uitvoering van saneringsmaatregelen, tot een maximum van 15% van de uitvoeringskosten als bedoeld onder b;

    • b.

      de kosten voor de uitvoering van de sanering, op basis van een gespecificeerde kostenraming.

  • 2 Voor de voorbereiding en begeleiding van de uitvoering van het saneringsproject kan bij de aanvraag een voorschot worden gevraagd van ten hoogste 15% van de uitvoeringskosten.

Artikel 83 Niet subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a.

    kosten die marktconforme tarieven te boven gaan;

  • b.

    reguliere personeelskosten;

  • c.

    beheer- en gebruikskosten na oplevering van het project;

  • d.

    kosten die reeds worden gedekt uit hoofde van een andere provinciale subsidie.

Artikel 84 Criteria

Een project voor geluidsanering dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • a.

    een vermelding op de A-lijst op grond van de Wet geluidhinder;

  • b.

    het betreft een nog niet uitgevoerde sanering aan een woning, waarvan de eigenaar eerder niet aan sanering heeft meegewerkt.

Artikel 85 Subsidieplafond

Gedeputeerde staten stellen jaarlijks het subsidieplafond voor geluidsanering verkeerslawaai vast.

Paragraaf 4 Overige bepalingen

Artikel 86

Projecten dienen binnen drie jaar nadat de projectsubsidie is verleend te zijn afgerond.

Artikel 87 Weigeringsgronden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt een subsidie in ieder geval geweigerd indien:

  • 1.

    er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • a.

      het project niet of niet geheel zal worden verwezenlijkt, of

    • b.

      de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie te verbinden verplichtingen.

  • 2.

    Gedeputeerde staten gaan niet over tot weigering van de subsidie dan nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld het project aan te passen binnen een door gedeputeerde staten te bepalen termijn.

Artikel 88 Verplichtingen

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen aan de verlening van een subsidie op grond van deze titel verplichtingen verbinden, voor zover de verplichting strekt tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2 Onder een verplichting als bedoeld in het eerste lid kan zijn begrepen de verplichting van een aanvrager om op een of meer ijkmomenten gedurende een project de voortgang en de bereikte resultaten van een project inzichtelijk te maken.

  • 3 In ieder geval is de subsidieontvanger verplicht wijzigingen, vertraging of stopzetting van het project, per ommegaande schriftelijk aan gedeputeerde staten te melden. 

Artikel 89 Intrekking en wijziging

  • 1 Zolang de subsidie niet is vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 90, kunnen gedeputeerde staten de verlening van de subsidie intrekken of ten nadele van de aanvrager wijzigen indien:

    • a.

      de doelstellingen waarvoor de subsidie is verleend kennelijk niet of niet geheel zullen worden verwezenlijkt en dit de aanvrager kan worden toegerekend, of

    • b.

      de aanvrager niet heeft voldaan aan de aan de verlening van de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2 Zolang de subsidie niet is vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 90, kunnen gedeputeerde staten de verlening van de subsidie intrekken of ten nadele van de aanvrager wijzigen indien:

    • a.

      de verleende voorschotten zijn besteed aan een ander doel dan stedelijke vernieuwing, bodemsanering of geluidsanering;

    • b.

      de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de subsidie zou hebben geleid, of

    • c.

      de verlening van de subsidie anderszins onjuist was en de aanvrager dit wist of behoorde te weten.

  • 3 De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij in de beschikking tot intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 4 De vastgestelde subsidie voor een project kan niet meer bedragen dan de verleende subsidie.

Subsidievaststelling

Artikel 90 Aanvraag tot vaststelling

  • 1 Voor de definitieve vaststelling van de subsidie dient de aanvrager na oplevering van het project een aanvraag tot vaststelling in, met een verantwoording van de gemaakte kosten en de daaraan gerealiseerde werkelijke output, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 Gedeputeerde staten beslissen binnen twaalf weken op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen de beslistermijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 4 Gedeputeerde staten stellen de subsidie ambtshalve vast indien binnen 48 maanden na de verleningbeschikking geen aanvraag tot vaststelling is gedaan.

  • 5 Gedeputeerde staten gaan niet over tot ambtshalve vaststelling dan nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld een aanvraag tot vaststelling in te dienen binnen een door gedeputeerde staten te bepalen termijn.

Bevoorschotting

Artikel 91

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen voorschotten verlenen.

  • 2 Bevoorschotting vindt plaats op grond van een reële verantwoording van de subsidiabele kosten die binnen een bepaalde periode gemaakt zullen worden.

  • 3 Een voorschot bedraagt maximaal 50% van het bedrag dat aan subsidiabele kosten als bedoeld in het tweede lid is verantwoord.

  • 4 Onverminderd het derde lid, bedraagt de totale bevoorschotting, verdeeld over een of meerdere verleende voorschotten, maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 92  Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 93 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte.

Ondertekening

Leeuwarden, 16 maart 2010

voorzitter J.A. Jorritsma

secretaris mr. J. Wibier

Bijlage:

[Klik hier om het document te downloaden] [Klik hier om het document te downloaden] [Klik hier om het document te downloaden]  

Algemene toelichting bij Titel 2: Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO)

Inleiding

Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) houdt in dat particulieren in groepsverband een kavel of pand(en) aankopen om gezamenlijk woningen te realiseren voor eigen bewoning. De groep treedt in de vorm van een vereniging of stichting op als één opdrachtgever/ontwikkelaar naar architect en aannemer. CPO kan worden beschouwd als een variant op de traditionele kavelbouw, waarbij in één keer meerdere woningen worden gerealiseerd die samen een eenheid vormen (beeldkwaliteit) en waarbij de zeggenschap van de consument voorop staat.

Doel van de CPO-subsidie

Met het door VROM beschikbaar gesteld budget van € 414.996,- kan de provincie direct subsidie geven aan een groep burgers, die in groepsverband is georganiseerd in een stichting of vereniging en die - zonder winstoogmerk - opdracht geeft voor een woningbouwproject. Hiermee worden groepen burgers gestimuleerd om zelf aan de slag te gaan. Het kan gaan om: • nieuwbouw of • verbouw van bestaande panden. Het kan dan gaan om functiewijziging of om collectieve ingrijpende renovatie van één of meerdere aan elkaar grenzende panden. Als het om ingrijpende renovatie gaat moet het gaan om zeer sterk verpauperde panden, ook wel aangeduid met rotte kiezen.

Het geld moet worden besteed aan de proceskosten die een CPO-groep maakt om tot realisatie van het project te komen. Deze kosten worden gemaakt in het voortraject: de fase vanaf het moment dat de CPO-groep een vereniging of stichting opricht tot het moment dat de gemeente één of meerdere bouwvergunningen verleent aan de CPO-groep.

Artikelsgewijze toelichting bij Titel 2: Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO)

Artikel 7 Subsidiabele activiteiten

Alleen activiteiten die de CPO-groep ontplooit in het voortraject komen in aanmerking voor subsidie. Het gaat dan om activiteiten in de fase van planuitwerking en ontwerp. Voorbeelden van subsidiabele activiteiten zijn:

  • -

    het inhuren van een professioneel bureau om advies uit te brengen, bijvoorbeeld in de vorm van een plan van aanpak, een programma van eisen, een verkavelingsplan, exploitatieberekeningen en dergelijke;

  • -

    vergader- en reproactiviteiten door de CPO-groep;

  • -

    onderzoeksactiviteiten (bv. archeologisch, milieukundig onderzoek e.d. op de bouwlocatie);

  • -

    het ontwerpen en maken van bouwtekeningen van de woningen.

Artikel 8 Subsidiabele kosten

De subsidie is bedoeld om de kosten in het voortraject van CPO-projecten te financieren, omdat het voor particulieren lastig kan zijn deze financiering voor elkaar te krijgen. Op het moment dat het voortraject is afgerond, is het blijkbaar al gelukt de financiering rond te krijgen voor het voortraject en is deze niet meer nodig. Als het voortraject is afgerond kan er daarom geen subsidie meer worden aangevraagd op basis van deze regeling. Huurwoningen in een CPO-project komen niet in aanmerking voor subsidie. De reden hiervoor is dat de provincie ervan uitgaat dat de eigenaar/verhuurder van de woningen de kosten in het voortraject van het CPO-project kan financieren. Er mag wel subsidie worden aangevraagd voor CPO-projecten waarin zowel huur- als koopwoningen worden gerealiseerd. Subsidie wordt alleen verleend voor de realisatie van de koopwoningen. Subsidievoorwaarde is voorts dat een project uit minimaal 3 koopwoningen bestaat. De grondverwerving of koop van een pand is uitgesloten van subsidie omdat hierbij sprake is van eigen vermogensvorming. Oprichting van een vereniging of stichting is als subsidievoorwaarde gesteld om te waarborgen dat de CPO-groep gemotiveerd is. Oprichtingskosten zijn daarom niet subsidiabel.

TOELICHTING bij Titel 4: Stimulering funderingsherstelToelichting Algemeen

Inleiding

De voorliggende regeling betreft een stimuleringsregeling voor eigenaren van woningen voor het opheffen van bouwtechnische gebreken aan houten funderingen (funderingsherstel) en eventuele daarmee direct samenhangende bouwtechnische gebreken aan het casco van de woning. Funderingsproblemen komen met name voor in het Friese veenweidegebied. De regeling is echter niet tot dit gebied beperkt, maar geldt voor het gehele Friese grondgebied.

Aard en omvang van de funderingsproblematiek

In het Friese veenweidegebied is sprake van een voortgaand proces van daling van bodem, slootpeilen en grondwater. Zonder de peilen steeds aan de opgetreden bodemdaling aan te passen, zou het gebied op den duur onder water komen te staan. Niet alleen landbouwgrond daalt, ook erven en tuinen doen dat, maar die worden in de regel steeds weer opgehoogd, waardoor peilaanpassing niet nodig is. Toch daalt ook daar het grondwater vanwege de invloed van peilaanpassingen die voor de landbouw nodig zijn. Als gevolg hier van komen de (houten) funderingen op een gegeven moment droog te staan. Met name voor de houten funderingen vormt dit een probleem. Die worden dan aangetast door houtrot en verliezen op den duur hun draagkracht. Scheuren, scheefstand en andere vormen van schade aan de woning zijn het gevolg. Indien men de fundering niet snel vervangt kan de schade aan de woning nog verder toenemen.

Houten funderingen werden tot halverwege vorige eeuw in het veenweidegebied veel toegepast. Bij een klein deel van de woningen is inmiddels schade aan fundering en gebouw geconstateerd. Bij de overige panden is dat binnen nu en de komende decennia te verwachten.

Achtergrond en karakter stimuleringsregeling

Provinciale staten sluiten aansprakelijkheid voor enige vorm van funderingsschade uitdrukkelijk uit. Niettemin willen provinciale staten vanuit een morele verantwoordelijkheid een handreiking doen in de richting van de eigenaar-bewoners die funderingsschade hebben bij woningen gefundeerd op houten palen. Het behoud van het karakter en de leefbaarheid van onder andere het veenweidegebied vormt daarbij een belangrijke bijkomende overweging.

Karakter van de regeling is dat de provincie de aanvrager stimuleert funderingsherstel bij zijn woning uit te voeren, door middel van het beschikbaar stellen van een laagrentende lening (vast rentepercentage van 2%) tot een maximum van het bedrag dat noodzakelijk is voor funderingsherstel. Deze lening wordt verstrekt via de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten (hierna SVn), waarbij de provincie via een zogenaamde revolverend fonds de benodigde financiële middelen beschikbaar stelt. Revolverend wil zeggen dat de betaalde rente en aflossingen weer terugvloeien in het fonds, waardoor onafgebroken geld beschikbaar blijft voor nieuwe stimuleringsleningen. De zeggenschap over het door SVn beheerde fonds voor de Regeling stimulering funderingsherstel berust volledig bij de Provincie. De provincie bepaalt waaraan het geld wordt besteed, aan wie en onder welke voorwaarden. SVn voert de Regeling stimulering funderingsherstel voor een belangrijk deel uit. Daartoe hebben de provincie Fryslân en SVn een deelnemingsovereenkomst ondertekend. SVn voert ook voor een aantal grote gemeenten in het westen van het land soortgelijke regelingen voor funderingsherstel uit, al dan niet in combinatie met regelingen voor woningverbetering. SVn heeft als doel een bijdrage te leveren aan de kwaliteitsverbetering van de volkshuisvesting in de meest brede zin.

Criteria

Wil een aanvrager voor een laagrentende lening op grond van deze regeling in aanmerking komen dan dient onder andere aan de volgende voorwaarden te worden voldaan.

Ten eerste mag de WOZ waarde (peildatum 2010) van de woning niet uitgaan boven een bedrag van € 236.607,-. Dit is normaliter de grens van de Nationale Hypotheekgarantie zoals die wordt gehanteerd door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen . Ten tweede dient de woning door de aanvrager te zijn aangekocht voor 1 januari 1992. Met ingang van deze datum is het Burgerlijk Wetboek gewijzigd. Op grond van artikel 7:17 lid 2 van het BW geldt een mededelingsplicht voor de verkoper van en woning en een onderzoeksplicht voor de koper ten aanzien van verborgen gebreken. Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de koper geformaliseerd om zich terdege te informeren over de technische toestand van een woning alvorens tot aankoop over te gaan. Kortom, kopers hadden vanaf die datum op de hoogte kunnen zijn van het risico van funderingsschade. In een aantal gevallen zal bij het bepalen van de koopprijs rekening gehouden zijn met het noodzakelijke funderingsherstel. In een dergelijk geval zou een bijdrage van de provincie de nieuwe eigenaar een dubbel voordeel opleveren. Derhalve zijn eigenaren die hun woning na 1 januari 1992 hun woning hebben gekocht van de regeling uitgesloten. Ten derde zal uit een onderzoeksrapport moeten blijken dat sprake is van funderingsgebreken aan een houten fundering en dient een herstelplan te worden overlegd.

Indien aan deze drie belangrijke voorwaarden is voldaan zal vervolgens door het SVn een kredietbeoordeling worden uitgevoerd. Tevens dient voor het uitvoeren van het funderingsherstel een omgevingsvergunning voor bouwen van het bevoegde gezag (meestal de gemeente) te worden gekregen.

Fonds

Het fonds voor de Regeling stimulering funderingsherstel heeft een looptijd van 5 jaar. Voor elk jaar wordt een subsidieplafond vastgesteld en gepubliceerd. Uit het fonds worden stimuleringsleningen verstrekt tegen een rente van 2 procent en met een looptijd van 25 jaar.

Procedure

De procedure voor het verkrijgen van een stimuleringslening kan kort samengevat als volgt worden beschreven: De aanvrager vraagt een formulier voor het verkrijgen van een stimuleringslening funderingsherstel op bij provincie of gemeente. Vervolgens laat de aanvrager een onderzoek uitvoeren naar de aanwezigheid van paalrot onder zijn/haar woning. Indien uit het onderzoek (uitgevoerd conform de “Richtlijn Onderzoek en beoordeling van houten paalfunderingen onder gebouwen”) blijkt dat er paalrot aanwezig is, kan bij gedeputeerde staten een aanvraag voor een stimuleringslening op grond van de Regeling stimulering funderingsherstel worden ingediend. Bij die aanvraag dient een herstelplan voor de fundering en eventuele bijkomende gebreken aan de woning (tengevolge van funderingsgebreken) te worden overlegd. Gedeputeerde staten beoordelen vervolgens of het herstelplan voldoet en toetsen tevens of de WOZ-waarde van de woning de grens van € 236.607,- niet te boven gaat. Tevens gaan zij na of de aanvrager de woning voor 1 januari 1992 in eigendom heeft verkregen. Voldoet de aanvrager aan de voornoemde vereisten dan volgt een verleningsbeschikking voor de stimuleringslening onder ontbindende voorwaarden. Dit betekent dat pas aanspraak op subsidie ontstaat wanneer de aanvrager een positieve kredietbeoordeling van SVn heeft verkregen: met andere woorden, de aanvrager moet de extra stimuleringslening financieel kunnen dragen. Ten tweede dient voor het aanbrengen van de nieuwe fundering een omgevingsvergunning voor bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bij het bevoegd gezag (meestal de gemeente) te worden aangevraagd en verkregen. Wordt aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan dan treedt de ontbindende voorwaarde dus in werking en wordt geen stimuleringslening verstrekt.

Indien aan de hiervoor genoemde vereisten is voldaan, kan de stimuleringslening worden verstrekt. Na het stellen van financiële zekerheid, meestal in de vorm van het recht van (tweede) hypotheek op het huis, zal de lening worden gestort in een door SVn beheerd bouwdepot. Na uitvoering van het funderingsherstel en uitbetaling van alle facturen van de uitgevoerde werkzaamheden met betrekking tot het funderingsherstel, kan de aanvrager bij gedeputeerde staten een aanvraag indienen tot vaststelling van de stimuleringslening. Hiermee wordt de exacte omvang, op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten, uiteindelijk bepaald. Tenslotte: zolang de stimuleringslening niet is vastgesteld kan deze door gedeputeerde staten worden ingetrokken op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht. Eén van de intrekkingsgronden is bijvoorbeeld het niet voldoen aan de aan de subsidieverlening (lees: stimuleringslening) verbonden verplichtingen. Indien de stimuleringslening wordt ingetrokken is de lening direct opeisbaar.

Artikelsgewijze toelichting bij Titel 4 Stimulering funderingsherstel

Artikel 29 Begripsbepalingen

Alleen natuurlijke personen die eigenaar van een woning zijn, gelegen in de provincie Fryslân, kunnen een aanvraag indienen voor een stimuleringslening op grond van deze regeling. Dit is tot uitdrukking gebracht in de definitie van het begrip aanvrager.

In de definitie van het begrip funderingsherstel is tot uitdrukking gebracht dat de regeling beperkt is tot bouwtechnische gebreken aan houten funderingen.

Artikel 30 Doel

De regeling heeft tot doel het stimuleren van funderingsherstel van woningen met funderingsproblemen aan houten funderingen, door middel van het beschikbaar stellen van laagrentende leningen. De regeling is beperkt tot houten funderingen, omdat funderingsproblematiek zich verreweg het vaakst voordoet bij woningen gefundeerd op houten palen. Houten funderingen zijn het meest kwetsbaar ingeval van verlaging van de grondwaterstand.

Artikel 30 Subsidiabele activiteiten

In het kader van deze regeling is de laagrentende lening een hypothecaire lening op annuïteitenbasis tegen een rente van 2% en een looptijd van 25 jaar, die aan de aanvrager na een besluit van gedepu-teerde staten kan worden toegekend. Verwezen wordt verder naar de begripsbepaling van stimuleringslening in artikel 29.

Artikel 32 Reikwijdte

De regeling heeft betrekking op kosten die gemaakt moeten worden voor het opheffen van bouwtechnische gebreken aan de houten fundering en de bouwtechnische gebreken aan de woning die daarmee direct samenhangen. Een voorbeeld van het laatste is scheurvorming in muren van het huis tengevolge van het (gedeeltelijk) verzakken van de fundering van het huis.

Het tweede lid van artikel 32 bepaalt dat de regeling niet van toepassing is op aanvragen voor een stimuleringslening voor een woning, die op of na 1 januari 1992 in eigendom is verkregen. Tijdens de behandeling van de uitgangspunten voor de onderhavige Regeling Stimulering funderingsherstel in Provinciale Staten is verschillende keren naar voren gebracht dat de funderingsproblematiek in het Friese Veenweidegebied niet uniek is en ook verre van onbekend. Uitgangspunt is daarom dat kopers op de hoogte hadden kunnen zijn van het risico van funderingsschade. In een aantal gevallen is er bij het bepalen van de koopprijs rekening gehouden met het noodzakelijke funderingsherstel. In een dergelijk geval zou een bijdrage van de provincie de nieuwe eigenaar een dubbel voordeel opleveren. Het is praktisch gezien onmogelijk per geval te beoordelen of sprake is geweest van “voorkennis”. Dat is ook niet noodzakelijk omdat het Burgerlijk Wetboek hiervoor een houvast biedt. Met de komst van het nieuwe Burgerlijk Wetboek per 1 januari 1992, is daarin artikel 7:17 tweede lid opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat sinds die datum sprake is van een mededelingsplicht voor de verkoper van een woning en een onderzoeksplicht voor de koper ten aanzien van verborgen gebreken aan de woning. Daarmee is de verantwoordelijkheid van de koper geformaliseerd om zich terdege te informeren over de technische toestand van een woning, alvorens tot aankoop over te gaan. Daarom zijn woningen die na 1 januari 1992 zijn aangekocht van de Regeling Stimulering funderingsherstel uitgesloten.

In het derde lid van artikel 32 is bepaald dat de stimuleringsregeling niet van toepassing op een woning met een WOZ-waarde hoger dan € 236.607,-. Het bedrag van € 236.607,- is de netto grenswaarde van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG). De NHG-grens bedraagt sinds jaar en dag € 265.000,-: dit is het bruto bedrag, inclusief 12% kosten. De ratio achter het aansluiten bij de NHG-grens in deze regeling is dat mensen die in staat zijn om een woning boven de NHG-grens te bekostigen, voldoende zelfredzaam zijn om de kosten van funderingsherstel zelf te dragen.

Artikel 33 Funderingsonderzoek

Artikel 33 schrijft voor dat funderingsonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de “Richtlijn Onderzoek en beoordeling van houten paalfunderingen onder gebouwen” van 18 januari 2011, zoals vastgesteld door de Organisatie Onafhankelijk Onderzoek Funderingen (= brancheorganisatie F3O).

Op initiatief van brancheorganisatie F3O is een richtlijn ontworpen voor het uitvoeren van funderingsonderzoek, omdat de noodzaak hiertoe al vele jaren in de branche gevoeld werd.

Funderingsherstel heeft een grote impact op de financiële situatie van de eigenaren. Goed inzicht in de kwaliteit van een houten paalfundering is daarom erg belangrijk. Die kwaliteit kan bepaald worden door een funderingsonderzoek. Een uniforme richtlijn voor het uitvoeren van funderingsonderzoek kan het vertrouwen in de kwaliteit van het onderzoek vergroten en kan een rol spelen in het vergemakkelijken van een overdracht van het pand en kan onterechte sloop of niet noodzakelijk funderingsherstel voorkomen. Eén richtlijn omdat het funderingsonderzoek vaak over een oude en momenteel niet meer ontworpen constructie gaat die in vele opzichten buiten de bestaande regelgeving valt en waarvan de beoordeling een specifieke en complexe zaak is.

In 2003 is in opdracht van het ministerie van VROM door een aantal branchepartijen een protocol voor de uitvoering van een funderingsinspectie opgesteld. De uitvoering van een funderingsinspectie is vaak een onderdeel van een funderingsonderzoek. De inhoud van het VROM-protocol 2003 is in de F3O richtlijn geïntegreerd en geactualiseerd naar de laatste stand van de kennisopbouw. Verder is voor de F3O-richtlijn zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande documenten handelend over houten paalfunderingen (Amsterdam 2009, SBR 2007 en 2010, Gemeentewerken Rotterdam 2008, Wattjes 1922).

De voorgeschreven F3O richtlijn is momenteel de “state-of-the-art” op het terrein van funderingsonderzoek en wordt door alle gerenommeerde onderzoeksbureaus toegepast. De richtlijn is opgesteld door een interdisciplinair team van wetenschappers en praktijkmensen.

Artikel 34 Subsidiabele kosten

SVn voert de Regeling stimulering funderingsherstel voor de provincie Fryslân uit. Voor het afsluiten van een stimuleringslening worden door SVn kosten in rekening gebracht. Dit geldt eveneens voor de kosten van het uitvoeren van de kredietbeoordeling en voor het beheer van het bouwdepot door SVn. Al deze kosten kunnen worden ondergebracht in de stimuleringslening. Legeskosten die door de gemeenten worden gevraagd voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van het funderingsherstel, kunnen tevens onder de stimuleringslening worden gebracht.

Onderzoekskosten voor het vaststellen van funderingsproblemen kunnen slechts onder de stimuleringslening worden gebracht, indien daadwerkelijk een stimuleringslening wordt verstrekt. Mocht de aanvraag voor een stimuleringslening worden afgewezen (bijvoorbeeld vanwege onvoldoende financiële draagkracht), dan komen deze kosten dus voor rekening van de aanvrager. Indien het funderingsonderzoek leidt tot de vaststelling dat er geen sprake is van paalrot, dan komen de kosten van het onderzoek eveneens voor rekening van de aanvrager.

Begeleidingskosten van bijvoorbeeld een bureau voor het indien van een aanvraag, kunnen tevens onder de stimuleringslening worden gebracht.

Artikel 35 Aanvraag, verdeelsystematiek en beslissing

Bij het aanvragen van de stimuleringslening dient een aantal bescheiden aan gedeputeerde staten te worden overgelegd. Dit betreft onder andere een uitvoeringsplan voor het funderingsherstel en een kopie van de eigendomsoverschrijving van de woning uit het kadastrale register. Dit laatste is van belang om te kunnen vaststellen of de woning eventueel op of na 1 januari 1992 in eigendom is verkregen. Als dat het geval is dan kan geen stimuleringslening verstrekt worden (zie ook de toelichting bij artikel 32).

Gedeputeerde staten hebben voor de gehele periode 2012 tot en met 2016 de subsidieplafonds per jaar vastgesteld. Bedoelde plafonds worden voorafgaand aan elk kalenderjaar gepubliceerd. Dit is het bedrag dat gedurende dat kalenderjaar beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift (aldus artikel 4:22 van de Algemene wet bestuursrecht). Aanvragen kunnen gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend. Voor deze aanvraag geldt het voor dat jaar geldende subsidieplafond.

Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst afgehandeld, dus volgens het beginsel “wie het eerst komt, wie het eerst maalt”. Mocht op een bepaalde dag het subsidieplafond worden overschreden, en er op die dag meerdere aanvragen binnengekomen zijn, dan wordt door loting beslist welke aanvragen afgehandeld kunnen worden (artikel 35, vijfde lid). De aanvraag telt overigens pas mee wanneer deze compleet is.

Artikel 36 Beslistermijn

De hoofdregel luidt dat gedeputeerde staten binnen 12 weken een besluit op de aanvraag tot subsidieverlening nemen. Genoemde termijn kunnen zij eenmalig met ten hoogste 8 weken verlengen, in welk geval de uiterste beslistermijn 20 weken bedraagt.

Artikel 37 Weigeringsgronden

Dit artikel somt de weigeringsgronden op. Indien gedeputeerde staten tot het oordeel komen dat de bouwtechnische voorzieningen in het kader van het uit te voeren funderingsherstel niet als sober en doelmatig kunnen worden gezien, dan wordt de aanvraag geweigerd. Woningen dienen na het uitvoeren van het funderingsherstel nog minimaal 25 jaren mee te kunnen. Indien bekend is dat een woning op de nominatie staat op een gegeven gesloopt te gaan worden, dan zal de stimuleringslening geweigerd worden. Indien het totaalbedrag van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 37 onder d, lager is dan € 2.500,- zal de stimuleringslening geweigerd worden.

Artikel 38 Verlening onder ontbindende voorwaarden

Het begrip voorwaarde moet hier worden gelezen in de betekenis van artikel 6:21 van het Burgerlijk Wetboek: de werking van een rechtshandeling wordt afhankelijk gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Ontbindende voorwaarde wil zeggen dat de aanspraak op subsidieverlening vervalt indien een onzekere toekomstige gebeurtenis intreedt. De ontbindende voorwaarden worden tevens door gedeputeerde staten in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen, omdat alleen in dat geval gedeputeerde staten zich daadwerkelijk op de ontbindende voorwaarden kunnen beroepen.

Artikel 39 Stimuleringslening en betaalbaarstelling

Indien een positieve kredietbeoordeling van het SVn is verkregen en de gemeente een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van het funderingsherstel heeft verleend, kan de stimuleringslening betaalbaar worden gesteld. Na het passeren van de hypotheekakte bij de notaris wordt het bedrag van de stimuleringslening in een bouwdepot gestort. Uitbetaling vindt plaats op basis van door gedeputeerde staten goedgekeurde facturen van uitgevoerde werkzaamheden.

Mocht er na uitvoering van alle werkzaamheden blijken dat er nog middelen in het bouwdepot zitten, dan worden deze in mindering gebracht op de stimuleringslening (nadat uiteindelijk de subsidievaststelling heeft plaatsgevonden). De aanvrager van een stimuleringslening is verplicht financiële zekerheid te stellen voor de toe te wijzen stimuleringslening. Meestal zal dit gebeuren in de vorm van het recht van hypotheek. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin het wenselijk is een andere vorm van zekerheid te vragen. Voorbeeld is het pandrecht op een bankrekening. De looptijd van de stimuleringslening bedraagt 25 jaar.

Artikel 40 Verplichtingen

Een belangrijke verplichting in artikel 40 is de actieve meldplicht van de aanvrager met betrekking tot afwijkingen ten opzichte van het ingediende herstelplan. Achterliggende reden voor het opnemen van deze verplichting is dat gedeputeerde staten ten allen tijde moeten kunnen beoordelen of de afwijkingen wel stroken met het achterliggende doel van het verstrekken van de stimuleringslening, namelijk het herstellen van de fundering en de daarmee samenhangende gebreken aan de woning.

Artikel 42 Subsidievaststelling

Na de subsidieverlening (in de vorm van een subsidieverleningsbeschikking) volgt op een gegeven moment de subsidievaststelling (afdeling 4.2.5 Awb). Met de term subsidievaststelling duidt de Algemene wet bestuursrecht een tweede beschikking aan waarin wordt vastgesteld in hoeverre de voorwaarden zijn vervuld en hoeveel het exacte subsidiebedrag bedraagt. Met de subsidievaststelling wordt dus vastgesteld of de gesubsidieerde activiteit is verricht (m.a.w. is het funderingsherstel uitgevoerd) en of de aan de bij de subsidieverlening opgelegde verplichtingen is voldaan. De beschikking tot subsidievaststelling geeft daarmee een onvoorwaardelijke en definitieve aanspraak op een bepaald bedrag.

 

Toelichting bij Titel 5: Stimuleringsregeling monumenten 2012. Algemene Toelichting

Inleiding Op basis van de Nota Erfgoed 2010-2013 wordt er jaarlijks een stimuleringsregeling opgesteld voor het stimuleren van restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek van monumenten. Aan eigen provinciale middelen is ruim € 1.000.000,-- beschikbaar. De regeling voor 2012 sluit voor een deel aan op de Uitvoeringsregeling 2011 dat zich heeft gericht op rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Er zijn 2 grote verschillen met de regeling van 2011. Dit betreft de inzet van de gedecentraliseerde rijksmiddelen voor restauratie en de aandacht voor herbestemming.

Decentralisatie rijksmiddelen voor restauratieDe restauratiemiddelen van het Rijk zijn per juli 2012 gedecentraliseerd naar de provincie. Op 5 maart 2012 is hierover een bestuursovereenkomst ondertekend tussen Rijk en IPO. Het verdelingsvoorstel is op 19 april door het IPO-bestuur vastgesteld. In 2014 wordt de decentralisatie geëvalueerd. Voor Fryslân betekent dit dat er jaarlijks een bedrag van bijna € 1,5 miljoen extra beschikbaar is voor de restauratie van rijksmonumenten. In de Nota Erfgoed was deze samenwerking in het kader van de Modernisering Monumentenwet al aangekondigd. Tezamen met de provinciale middelen zullen deze rijksmiddelen worden gebundeld in één regeling.

Restauratie in combinatie met herbestemmingIn het Coalitie- en Uitvoeringsakkoord is aangegeven dat er steeds meer karakteristieke gebouwen zonder maatregelen leeg komen te staan en te maken krijgen met achterstallig onderhoud. Het provinciebestuur wil de restauratie en het vernieuwend hergebruik van karakteristieke gebouwen stimuleren. Dit sluit ook aan op één van de pijlers uit de Modernisering Monumentenzorg door het Rijk. Gelet op de beleidsmatige aandacht voor herbestemming wordt voorgesteld een fors deel van het beschikbare budget voor restauraties in combinatie met herbestemming te besteden. De aandacht voor herbestemming sluit ook aan op het uitvoeringsprogramma streekplan 2011-2014 en het programma ruimtelijke kwaliteit. Hierin is het project Erfgoedparels opgenomen. Dat zich richt op locaties die in onbruik zijn, leeg staan of verpauperen. Een actievere provinciale rol kan ertoe bijdragen dat op grotere schaal locaties worden aangepakt en herontwikkeld. In 2013 zal deze inzet worden geïntensiveerd. Hierin wordt samengewerkt met de provincies Groningen en Drenthe en met het Rijk (Visie Erfgoed en Ruimte) om tot een gezamenlijke aanpak te komen. Instrumenten waar aan wordt gedacht zijn een digitaal meldpunt, herbestemmingsverkenningen, makelen en schakelen. Als karakteristieke panden worden naast rijksmonumenten de volgende categorieën aangemerkt: a. gemeentelijke monumenten; b. panden die zijn geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) mits de gemeente heeft verklaard dat het pand van cultuurhistorische waarde is; c. panden die door gemeenten als karakteristiek of beeldbepalend zijn aangemerkt in het bestemmingsplan; Omdat het vertrekpunt van de nota Erfgoed en de gedecentraliseerde rijksmiddelen restauratie is, dient het plan te zijn gecombineerd met een restauratie. Herbestemmingen van monumenten gaan gepaard met hoge investeringskosten. Om toch tot een exploitabel beheer te kunnen komen wordt een subsidie verstrekt voor de restauratiekosten en de transformatiekosten. Deze transformatiekosten hebben uitsluitend betrekking op de bouwkundige ingrepen die nodig zijn om het pand te transformeren naar een nieuwe functie. Herbestemmingen van monumentale panden zijn vaak complex en vaak niet snel te realiseren. Daarom is in deze regeling gekozen voor een ruime termijn van indiening. Voor het budget 2012 kan tot 31 december 2012 ingediend worden.

Uitvoeringsregeling De uitvoeringsregeling wordt gebaseerd op de Subsidieverordening Ruimte. Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid deze uitvoeringsregeling vast te stellen.

Overleg In de lijn van “De mienskip op ien” is er over de subsidieregeling met monumentenorganisaties, gemeenten en het Rijk overleg gevoerd.

Hoofdkeuzes Binnen de uitgangspunten van de Nota Erfgoed zijn de volgende algemene keuzes gemaakt. Vele daarvan sluiten aan op de regeling van 2011.

  • a.

    Gelet op de beleidsmatige aandacht voor herbestemming is een fors deel van het beschikbare budget voor restauraties in combinatie met herbestemming beschikbaar.

  • b.

    Subsidie voor restauratie zonder herbestemming wordt uitsluitend verstrekt voor restauraties van rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Gelet op het beperkte budget wordt er in het verlengde van de regeling van 2011 gekozen voor:

    • *

      Rijksmonumenten, als zijnde van evident provinciaal belang. Daarmee wordt bestaand beleid op hoofdlijnen voortgezet voor ca. 80% van de subsidieverzoeken.

    • *

      Gemeentelijke monumenten. Deze keuze is gemotiveerd op grond van:

      • -

        de waarborg van een gemeentelijk vergunningstelsel. Voor restauratie of wijziging aan een gemeentelijk monument is een gemeentelijke vergunning vereist.

      • -

        de ‘koöperaasjegedachte’. Op deze wijze wordt beoogd het gemeentelijk monumentenbeleid te stimuleren en gezamenlijk in te zetten voor het behoud van het Friese erfgoed.

      • -

        efficiëntie: door de subsidiebeschikkingen van de gemeente als uitgangspunt te nemen worden de provinciale bestuurslasten verlaagd.

  • c.

    Subsidie voor onderhoud van rijksmonumenten wordt niet verleend. Alleen voor molens, die zijn aangewezen als rijksmonumenten, is ook subsidie voor onderhoud mogelijk, afgestemd op het BRIM. Voor gemeentelijke monumenten is naast restauratie ook voor onderhoud subsidie mogelijk. Het onderhoud wordt uitgevoerd op basis van een zesjarig instandhoudingsplan.

  • d.

    Voor restauratieaanvragen wordt gekozen voor een financiële ondergrens voor de subsidiabele kosten. Voor kerken wordt deze bepaald op € 70.000,-- en overige monumenten op € 50.000,--. Alles gerekend binnen een instandhoudingsperiode van 6 jaar. Aanvragen met subsidiabele kosten hieronder komen niet voor subsidie in aanmerking. De redenen om hiervoor te kiezen zijn de volgende.

    • -

      het onderscheid tussen onderhoud’ en restauratie is lastig te maken en wordt ook niet meer gehanteerd in het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM). In de systematiek van het BRIM hebben aanvragen betrekking op “instandhouding” en kunnen zowel worden ingediend voor ‘reguliere werkzaamheden en/of beperkt herstel’ (lees: ‘onderhoud en een beetje restauratie’) of als ‘incidenteel ingrijpend herstel en/of een grote ingreep naast reguliere werkzaamheden’ (lees: ‘restauratie of wijziging en onderhoud’). Een financiële grens geeft juridische duidelijkheid.

    • -

      In de BRIM 2012 ligt de maximale subsidie op € 100.000 voor kerkgebouwen en € 50.000 voor overige monumenten. Gelet op het beperkte budget krijgen aanvragen met de minste kosten voorrang. Naar verwachting zal het “omslagpunt” ergens tussen de € 70.000 en € 80.000 uitkomen. Aanvragen hieronder zullen waarschijnlijk een BRIM subsidie krijgen, indien ze ook aan de andere criteria voldoen.

    • -

      Wanneer in de provinciale regeling gekozen wordt voor de genoemde financiële ondergrenzen zullen aanvragen onder dit bedrag een meer onderhoudsmatig karakter krijgen. Onderhoud is, behoudens de genoemde uitzonderingen, niet subsidiabel.

    • -

      Het budget is beperkt en de aanvragen naar verwachting groot. Het voorkomen van het in grote getale afwijzen of uitloten van aanvragen moet worden voorkomen. De nadruk dient te liggen op de plannen met het grootste restauratiekarakter. Dit vraagt om een relatief hoge financiële ondergrens. Gelet op de afspraken tussen Rijk en IPO wordt een scheiding tussen restauratie en reguliere instandhouding beoogd. De bedragen onder de financiële ondergrenzen worden beschouwd als meer onderhoudsmatig en een rijksverantwoordelijkheid waar de provincie niet aan bijdraagt.

  • e.

    Afhandeling van subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst.

  • f.

    Geen subsidie voor woonhuizen.

    Woonhuizen zijn meestal monumenten met een economisch rendabele functie. Eigenaren van woonhuis-rijksmonumenten kunnen bovendien de kosten van onderhoud fiscaal aftrekken. In veel gevallen van deze groep bestaat verder de mogelijkheid een laagrentende lening af te sluiten via het Nationaal Restauratiefonds.

  • g.

    groene en archeologische monumenten worden niet gesubsidieerd. Monumentaal groen als onderdeel van een ensemble met een gebouwde buitenplaats is wel subsidiabel. Voor werkzaamheden aan groene en archeologische monumenten kan eventueel een beroep worden gedaan op de Subsidieverordening van het Provinciaal Meerjaren Programma Fryslân 2009 (pMJP).

  • h.

    Uitgesloten voor subsidieaanvraag zijn overheden. Geen subsidie wordt verleend voor monumenten in eigendom van overheidsorganen als provincie, gemeente, waterschap. Van overheden mag worden verwacht dat zij de gebouwen in hun bezit, binnen de exploitatie van de organisatie in stand houden.

  • i.

    Geen uitsluiting meer van monumenten binnen bebouwde kommen. Hiervoor wordt gekozen omdat er vanwege de decentralisatie ook een verantwoordelijkheid wordt gezien voor de restauratie van rijksmonumenten binnen de bebouwde kom. In de regeling voor 2011 gold de uitsluiting van de bebouwde kom, behoudens kerkgebouwen, molens en buitenplaatsen. De reden hiervoor was de focus van het provinciale beleid op het “buitengebied.” Ook de wettelijke adviesmogelijkheid voor gedeputeerde staten ligt buiten de bebouwde kom in een aantal specifieke gevallen.

  • j.

    De hoogte van de subsidie te stellen op:

    • -

      15% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 45.000 voor rijksmonumenten indien er voor dezelfde activiteiten een BRIM-beschikking is verleend;

    • -

      60 % van de subsidiabele kosten voor restauratie van rijksmonumenten met een maximum van € 400.000,--;

    • -

      35% van de subsidiabele kosten voor restauratie en onderhoud van gemeentelijke monumenten met een maximum van € 45.000,--;

    • -

      50% van de subsidiabele kosten voor restauraties met herbestemming van rijksmonumenten met een maximum van € 400.000 en waarbinnen het aandeel voor de herbe-stemming niet groter mag zijn dan € 200.000. Voor een maximum van € 200.000 voor het transformatiedeel is gekozen omdat gelet op de nota erfgoed en de overeenkomst over de decentralisatie, binnen het totale budget van de regeling het zwaartepunt op restauratie ligt. Bovendien wordt eventuele staatsteun voorkomen vanwege de maximale de-minimis van € 200.000 in drie jaar voor andere dan restauratiewerkzaamheden.

    • -

      50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000 restauraties met herbestemming indien dit een niet-rijksmonument betreft. Voor een maximum van € 200.000 is gekozen omdat gelet op de nota erfgoed en de overeenkomst over de decentralisatie, het zwaartepunt op rijksmonumenten ligt. Bovendien wordt eventuele staatsteun voorkomen vanwege de maximale de-minimis van € 200.000 in drie jaar voor niet formeel aangewezen monumenten.

  • k.

    een aanvraag kan alleen worden ingediend wanneer er voor de activiteit een omgevingsvergunning is aangevraagd, voorzover er sprake is van een vergunningplichtige activiteit. Dit ter stimulering van uitvoerbare plannen van goede kwaliteit. Als verplichting geldt dat de vergunning binnen een jaar na de subsidieverlening moet zijn verleend.

  • l.

    Specifieke budgetten voor stichtingen Alde Fryske Tsjerken en Fryske Mole

    Voor restauraties van objecten van deze twee provinciale aangewezen organisaties gelden specifieke budgetten (elk € 150.000,--), gelet op hun bijzondere positie van provinciaal belang. Deze bijzondere positie is ook in de bestuursovereenkomst tussen Rijk en IPO over de decentralisatie van de restauratiemiddelen benoemd. Omdat vooraf al duidelijk is voor wie deze budgetten bedoeld zijn, worden deze buiten deze regeling gehouden en apart verleend.

Budget en subsidieplafondsTotaal te besteden: 2,5 miljoen De dekking is: - bijna 1,5 miljoen aan gedecentraliseerde rijksmiddelen; - ruim 1,0 miljoen aan strukturele middelen monumentenzorg en tijdelijke middelen Nota Erfgoed waaronder het Deltaplan Fryske Tsjerken.

De regeling bestaat uit vier categorieën met bijbehorende subsidieplafonds. Hierbij is rekening gehouden met provinciale beleidsaccenten, afspraken met het Rijk en de uitkomsten van het overleg met monumentenorganisaties. Omdat het gedecentraliseerde rijksgeld alleen besteed mag worden aan rijksmonumenten worden deze apart onderscheiden. Zoals genoemd gelden er specifieke budgetten voor de Stichtingen Alde Fryske Tsjerken en de Stichting Fryske Mole. A. Restauratie met herbestemming (€ 1.000.000) 1 rijksmonumenten € 700.000 2. niet-rijksmonumenten € 300.000

B. Restauratie rijksmonumenten (€ 1.300.000): 1. rijksmonumenten € 1.000.000

C. Onderhoud rijksmonumentale molens € 90.000

D. Restauratie en onderhoud gemeentelijke monumenten € 100.000 E. Bouwhistorisch onderzoek € 10.000

Specifieke budgetten buiten de regeling om: - rijksmonumenten Stichting Alde Fryske Tsjerken € 150.000 - rijksmonumenten Stichting Fryske Mole € 150.000

Totaal € 2.500.000Artikelsgewijze toelichting bij Titel 5: Stimuleringsregeling monumenten 2012

Artikel 45 BegripsbepalingenIn de begripsomschrijvingen wordt zoveel mogelijk aangesloten op de begripsomschrijvingen en toelichting van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (BRIM) 2011, of wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik. De definities gelden zowel voor rijksmonumenten als niet-rijksmonumenten. Voor enkele begrippen is een nadere toelichting opgenomen.

Boerderij: In deze definitie wordt uitgegaan van het bedrijfscomplex van hoofdgebouw en bijgebouwen op het boerenerf, zoals bijschuren, stookhut, wagenloodsen, kleinveestallen zoals is bepaald in de registeromschrijving van het gemeentelijke monument of rijksmonument. Ook het woonhuisgedeelte valt onder de boerderij. Daarbij maakt het niet uit dat het vrij staat of aan het bedrijfsgebouw is vast gebouwd.

Bouwhistorisch onderzoek: is maatwerk en specialistenwerk en kan drie gradaties van diepgang hebben: een bouwhistorische inventarisatie voor een stedenbouwkundig ensemble, of een bouwhistorische opname (variërend van een verkenning op hoofdlijnen tot een nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling). Een bouwhistorische ontleding is vaak pas mogelijk door destructief onderzoek.

Herbestemming: vestiging van een andere dan de huidige functie of verbreding van de huidige functie waarbij door deze vestiging of verbreding, de oorspronkelijke functie in overwegende mate wijzigt. Van een andere functie is in ieder geval sprake in het geval van een planologische functiewijziging. Maar dit is niet maatgevend, aard en omvang spelen ook een rol. Ook een wijziging van kerkelijk naar multifunctioneel gebruik door een dorpsstichting of stichting Alde Fryske tsjerken, wordt beschouwd als een functiewijziging. Indien hierbij het kerkelijke gebruik wel voor een deel blijft kan in dit geval ook sprake zijn van een verbreding waarbij de oorspronkelijke functie in overwegende mate wijzigt. Om van een herbestemming te spreken dienen er dan wel meer niet-kerkelijke dan kerkelijke bijeenkomsten te worden gehouden.

Industrieel erfgoed: onder dit ruime begrip wordt verstaan onroerend goed dat oorspronkelijk is gebouwd en bestemd voor handel, bedrijvigheid en transport, zoals pakhuizen, fabrieken, kantoorgebouwen, warenhuizen, stationsgebouwen, alsook bouwwerken van techniek, zoals sluizen, bruggen, gemalen, transformatorgebouwtjes, watertorens, vuurtorens e.d., maar ook: machines voor zover onroerend door bestemming, bijvoorbeeld machines voor het aandrijven van pompen in een gemaal en voor zover deze onderdeel uitmaken van het monument.

Kerk: Bij kerken gaat het om gebouwen die in oorsprong uitsluitend of voor een overwegend deel zijn vervaardigd voor de gezamenlijke belijdenis van de godsdienst of levensovertuiging. Het gaat dus uitsluitend om die gebouwen waarin zich de ruimte bevindt waar deze gezamenlijke belijdenis plaatsvond of plaatsvindt. Het huidige gebruik van kerken is niet van belang. Kerktorens, klokkenstoelen, ringmuren en hekwerk rondom kerkgebouwen worden voor de toepassing van stimuleringsregeling tot de kerken gerekend. Met een hekwerk rond kerk worden bedoeld de hekwerken welke een fysieke erfscheiding vormen tussen het perceel waarop de kerk is gebouwd en de aangrenzende percelen. Graf-, en rouwkapellen, catechisatielokalen en dergelijke worden niet gerekend tot de categorie ‘kerk’ maar tot de categorie ‘overige monumenten’, óók als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Bij kloosters geldt de kloosterkapel of kloosterkerk als kerkgebouw in de zin van de stimuleringregeling, indien deze is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid. Gebouwen zoals pastorieën, kosterswoningen en dergelijke worden altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Het betreft dan een zelfstandig onderdeel dat is uitgesloten voor de subsidiëring.

Monument: De exacte omvang van een monument wordt bepaald door de omschrijving in het register van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.

Reconstructie: Het gaat hierbij om het, naar een vroegere gedaante, vervaardigen van onderdelen die niet meer in situ zijn aangetroffen in de bestaande toestand en die in de ontwikkelingsgeschiedenis van het bouwwerk zijn verdwenen. Het gaat daarbij niet om onderdelen in situ die zijn versleten en opnieuw moeten worden gemaakt.

Restauratie Opleidings Project (ROP): Dit is een landelijk project dat op regionaal niveau wordt uitgevoerd. De coördinatie hiervan in de provincies Fryslân, Groningen en Drenthe gebeurt via de Vereniging Restauratie Noord (VRN). Het ROP biedt leerling-timmerlieden en -metselaars de mogelijkheid om onder leiding van ervaren leermeesters bij de uitvoerende leerbedrijven in praktijkopleidingsplaatsen op restauratieprojecten zich te ontwikkelen in het ambacht, zodat het vakmanschap voor de toekomst behouden blijft. De coördinator ROP brengt leerlingen en restauratieprojecten bij elkaar.

Transformatie: de bouwkundige werkzaamheden die nodig zijn om het monument geschikt te maken voor een herbestemming. Inrichtingszaken of andere roerende zaken vallen hier niet onder. Bij de regeling wordt een limitatieve lijst gevoegd om duidelijk te maken welke activiteiten subsidiabel zijn.

Woonhuis: Onder woonhuizen vallen in de eerste plaats beschermde monumenten die in oorsprong geheel of gedeeltelijk zijn vervaardigd voor bewoning. Het gaat hier dus, behalve om monumenten die geheel als woonhuis zijn vervaardigd, ook om monumenten met in oorsprong gemengde functies, zoals: wonen/horeca, wonen/kantoor, wonen/pakhuis, wonen/werken en wonen/winkel. Daarnaast vallen er beschermde monumenten onder, die oorspronkelijk een ándere functie dan bewoning hadden, maar die nu voor meer dan de helft (in m²) voor bewoning in gebruik zijn. Kelders, zolders, bergingen en garages worden hierbij aangemerkt als ruimtes met een woonfunctie. Tot slot worden bepaalde beschermde monumenten nooit als woonhuis aangemerkt, ook niet als ze thans worden bewoond. Dit zijn woonhuizen die als museum zijn geregistreerd, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens. Voor dergelijke monumenten is meestal sprake van een grotere instandhoudingsopgave in relatie tot de exploitatiemogelijkheden dan bij andere monumenten. Dit hangt samen met hun omvang, constructiewijze of de aanwezigheid van specifieke monumentale waarden die de gebruiksmo-gelijkheden beperken. Beschermde monumenten die in oorsprong als woonhuis zijn vervaardigd en die geregistreerd staan in het Nederlands Museumregister, worden niet aangemerkt als woonhuis. De eigenaren van deze monumenten – vaak stichtingen – hebben veelal geen recht op fiscale aftrek van onderhoudskosten, en bovendien beperkte inkomsten.

Zelfstandig onderdeel: Gebouwde monumenten kunnen bestaan uit één ondeelbaar geheel of uit meerdere zelfstandige onderdelen. Het komt regelmatig voor dat er wel zelfstandige onderdelen te onderscheiden zijn. In dergelijke gevallen kan de eigenaar ook voor één of meer van deze zelfstandige onderdelen een subsidie aanvragen. Onder het begrip worden de twee mogelijkheden aangeven waarbij sprake is van een zelfstandig onderdeel. Het begrip ‘monument’ betreft in de Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2012 zowel het beschermde monument, als een of meer zelfstandige onderdelen daarvan. Voor het begrip ‘zelfstandige bouwkundige eenheid’ wordt hetzelfde verstaan Als in artikel 1 toelichting van het Besluit van 27 september 2010, houdende regels met betrekking tot de financiële ondersteuning van eigenaren van beschermde monumenten ten behoeve van de instandhouding van beschermde monumenten (Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Staatsblad 2010, 708).

Artikel 46 ReikwijdteDe subsidieregeling is bedoeld voor restauratie, herbestemming, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek van monumenten. In artikel 47 Subsidiabele activiteiten en artikel 56 Weigeringsgronden, worden de categorieën nader ingeperkt. Deze inperkingen worden voor een groot deel in de Algemene Toelichting toegelicht.

Artikel 47 Subsidiabele activiteiten Lid 1: Restauratie in combinatie met herbestemming In de algemene toelichting is restauratie in combinatie met herbestemming al toegelicht. Het dient te gaan om plannen waarbij een restauratie wordt gecombineerd met een herbestemming. Bij herbestemming dient het te gaan om de vestiging van een andere dan de huidige functie of verbreding van de oorspronkelijke functie waarbij deze in overwegende mate wijzigt. In de toelichting op artikel 45 wordt dit nader toegelicht.

Lid 1 en 2: ondergrens restauratie Een aanvraag voor restauratie in combinatie met herbestemming dient een restauratiedeel van voldoende omvang te bevatten. Zoals genoemd in de algemene toelichting wordt de ondergrens voor restauratie gelegd op € 70.000 voor kerken en € 50.000 voor overige monumenten, te berekenen aan subsidiabele kosten gedurende de instandhoudingsperiode van 6 jaar.

Lid 3: onderhoud van rijksmonumentale molens Gelet op de primaire verantwoordelijkheid van het rijk wordt hier alleen een subsidie verstrekt indien er ook een rijkssubsidie is verstrekt op grond van het BRIM in de periode 2006 tot en met 2012. Voor de oudere perioden is gekozen omdat op basis van eerdere aangegane ver-plichtingen molens ook achteraf, na uitvoering, nog subsidie mogen aanvragen voor de jaren 2011 en 2012.

Lid 4: restauratie en onderhoud van gemeentelijke monumenten Een provinciale bijdrage is alleen mogelijk indien burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument is gelegen een subsidie hebben verstrekt in 2009, 2010 of 2011 voor restauratie of onderhoud van het betreffende object. Een lening wordt niet als zodanig aangemerkt.

Lid 1 t/m 4: zelfstandig onderdeel van een monument Gelet op de definitie van de verschillende typen monumenten is ook een aanvraag voor een zelfstandig onderdeel van een monument, bv. een toren of een orgel, een subsidiabele activiteit.

Lid 5: het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek: Het vijfde lid heeft betrekking op aanvragen van bouwhistorisch onderzoek die niet zijn opgenomen in een aanvraag voor restauratie met of zonder herbestemming. Met deze bepaling wordt beoogd het bouwhistorisch onderzoek in een zo’n vroeg mogelijk stadium van de planvorming te stimuleren. Daarmee kunnen de monumentale waarden tijdig worden gesignaleerd en in de planvorming worden betrokken. Een subsidieaanvraag voor bouwhistorisch onderzoek wordt afgewezen, indien het bouwhistorisch onderzoek al onderdeel uitmaakt van een ingediende aanvraag voor restauratie met of zonder herbestemming. Het is dus ook niet toegestaan de kosten voor het bouwhistorisch onderzoek ‘los te weken’ uit de subsidiabel gestelde kosten en daarmee een afzonderlijk verzoek in te dienen. Voor de systematiek, de vorm, de omvang en de wijze van verslaglegging van bouwhistorisch onderzoek wordt als leidraad gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. Zie ook artikel 23.

Artikel 48 Subsidiabele kosten voor restauratie in combinatie met herbestemming Lid 1: restauratie Voor het bepalen van de subsidiabele kosten worden de rijksrichtlijnen gebruikt. Deze zijn bepaald in artikel 2 van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 en gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten BRIM 2011.

Lid 1: transformatie Herbestemmingen van monumenten gaan gepaard met hoge investeringskosten. Om toch tot een exploitabel beheer te kunnen komen wordt een subsidie verstrekt voor de restauratiekosten en de transformatiekosten. Deze transformatiekosten hebben uitsluitend betrekking op de bouwkundige ingrepen die nodig zijn om het pand te transformeren naar een nieuwe functie. Deze activiteiten worden limitatief omschreven in bijlage 2 behorende bij deze subsidieregeling. Kosten die betrekking hebben op de (nieuwe) inrichting of andere roerende zaken zijn niet subsidiabel in het kader van deze regeling. Hiervoor zijn in bepaalde gevallen mogelijkheden binnen de subsidieregeling voor Plattelandsprojecten (pMJP). Ook herbestemmingen zonder restauratie kunnen bij het pMJP terecht. Een herbestemming naar wonen dient te bestaan uit tenminste drie woningen.

Lid 4 en 5: aftrek onderhoudsdeel Zie onder artikel 49

Artikel 49 Subsidiabele kosten voor restauratie en onderhoud Lid 1 restauratie en/of onderhoud Voor het bepalen van de subsidiabele kosten worden de rijksrichtlijnen gebruikt. Deze zijn bepaald in artikel 2 van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 en gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten BRIM 2011.

Lid 2 gemeentelijke monumenten Alleen die kosten die de gemeente voor de verstrekking van subsidie in aanmerking heeft genomen worden subsidiabel gesteld.

Lid 3 en lid 4 Aftrek van onderhoudsdeel en eventuele vermindering van de aftrek Om het onderhoudsdeel te onderscheiden van het restauratiedeel wordt op basis van dezelfde bedragen als hiervoor genoemd, een standaard aftrek toegepast van € 70.000,-- voor kerken en voor overige monumenten € 50.000,--. Dit gerekend over een instandhoudingsperiode van 6 jaar. Het is mogelijk dat aanvragers hun plannen hebben opgesplitst. Bijvoorbeeld het onderhoudsdeel met een relatief laag subsidiabel bedrag is ingediend voor de BRIM en het restauratiedeel wordt ingediend bij de provincie. Het toepassen van de aftrek op het restauratiedeel door de provincie zou in dat geval niet terecht zijn. Het onderhoudsdeel wordt immers niet ingediend en op een andere wijze gefinancierd. Indien de aanvrager met een instandhoudingsplan van 6 jaar aantoont dat het onderhoudsdeel niet in de aanvraag bij de provincie zit maar op een andere wijze wordt gefinancierd, dan wordt de aftrek verminderd of geheel geschrapt met het bedrag dat voor dat onderhoud in het instandhoudingsplan is opgenomen. Eén en ander afhankelijk van de grootte van het onderhoudsbedrag dat in het instandhoudingsplan zit. Voorwaarde is wel dat de bij de provincie aangevraagde restauratiewerkzaamheden vallen binnen dezelfde periode als die van het instandhoudinsplan waarin de andere onderhoudswerkzaamheden zijn opgenomen.

Lid 5 molens Omdat het onderhoud van rijksmonumentale molens wel subsidiabel is, is de aftrek niet van toepassing op molens.

Artikel 50 Subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoekVoor de opzet van het bouwhistorisch onderzoek wordt als leidraad gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009.

Het kostenoverzicht voor het bouwhistorisch onderzoek dient te worden aangeleverd in een nader gespecificeerde offerte voor de volgende onderdelen: voorbereidingskosten, documentatieonderzoek aan het object, doelgericht archief- en literatuuronderzoek, kosten van derden, reiskosten, rapportagekosten en algemene bedrijfskosten. De omvang, detaillering en vormgeving van het rapport zijn sterk afhankelijk van de aard van het onderzoek en de onderzoeksvraagstelling. Een bouwhistorische inventarisatie verschilt van een bouwhistorische verkenning, of een bouwhistorische opname, of bouwhistorische (deel-)analyse, maar bevat de volgende componenten, die tot de subsidiabele kosten worden gerekend: Voorbereidingskosten Met deze kosten worden bedoeld de kosten voor het opstellen van een Plan van Onderzoek, waarin het onderzoeksniveau, de uitgangspunten en diepgang van het onderzoek zijn vastgelegd; Documentatiewerkzaamheden Onder de subsidiabele, materiële documentatiewerkzaamheden worden gerekend: opmetin-gen, waarneming/veldwerk, fotografie) van het onderzochte bouwwerk. Literatuur- en archiefonderzoek Onder het subsidiabele literatuur- en archiefonderzoek wordt verstaan: doelgericht onderzoek naar de bouw-, verbouw en gebruiksgeschiedenis van het onderzochte bouwwerk in bibliotheken of archieven; Kosten derden Onder de subsidiabele kosten van derden worden begrepen de kosten die samenhangen met specialistische werkzaamheden die door anderen dan de bouwhistoricus -eventueel onder laboratoriumomstandigheden- worden uitgevoerd, zoals dendrochronologische onderzoek of kleuronderzoek, zowel stratigrafisch als pigmentanalyse. Reiskosten Subsidiabele reiskosten zijn de reiskosten van vestigingsplaats tot plaats van onderzoek, waarbij de gereden kilometers dienen te worden berekend volgens de ANWB routeplanner of vergelijkbare routeplanner en de maximale vergoeding per kilometer € 0,19 bedraagt. Rapportagekosten Rapportage kosten, zijn die kosten welke noodzakelijk zijn voor het maken, vormgeven en vermenigvuldigen van het onderzoeksrapport, zoals materiaalkosten, uitwerking van de documentatiewerkzaamheden en literatuur- en archiefonderzoek, redactiewerkzaamheden en kopieerkosten. De rapportage dient de weerslag te zijn van het onderzoek en bestaat uit: - een tekstgedeelte met een overzicht van de administratieve gegevens ten behoeve van het onderzoek, de specificatie en definiëring van de onderzoeksvraag, bouw- en gebruiksgeschiedenis van het object, de beschrijving van de bestaande situatie en de waardestelling; - een beeldgedeelte, bestaande uit één of meer zoals kaarten, plattegronden, waarderings-plattegronden, opmetings- en/of reconstructietekeningen van het onderzochte object en fo-to’s. Tweede lid Met een publicatie wordt bedoeld een wetenschappelijke en/of publiekgerichte uitgave anders dan de rapportage.

Artikel 51 Hoogte van de subsidie

Voorbeeldberekeningen Hieronder een aantal voorbeeldberekeningen waarin verschillende aspecten zijn opgenomen van restauratie in combinatie met een herbestemming. De subsidiabele kosten zijn daarbij vastgesteld door provincie of overgenomen van het Rijk op grond van een BRIM-beschikking. Gerekend is met voorbeelden die hoger uitkomen dan het drempelbedrag van € 2.000,-.

Restauratie in combinatie met herbestemming (rijksmonument) Aandachtspunt is de maximale subsidie van het totaal (€ 400.000) en de maximale subsidie voor het onderdeel transformatie (€ 200.000). Het onderdeel restauratie en transformatie moet daarom apart van elkaar berekend worden.

Deel restauratie Subsidiabele kosten restauratie, € 389.000,- Aftrek onderhoud (kerk, art. 48 lid 2) € 70.000,- minus Correctie aftrek op basis van instandhoudingsplan (art. 48 lid 3) € 48.000,- plus Uitgevoerde werkzaamheden (art. 56, lid sub g) € 56.000,- minus Totaal restauratie € 311.000,- Subsidie is 50% van € 311.000,- is € 155.500,-.

Deel transformatie Subsidiabele kosten transformatie € 464.000 Subsidie is 50% is € 232.000, maximale subsidie is 200.000

Subsidie is € 155.500 + € 200.000 = € 355.500,--

 

Restauratie in combinatie met herbestemming (niet-rijksmonument) Hier geldt alleen het maximum voor het totaal: hier hoeven de onderdelen restauratie en transformatie dus niet apart van elkaar berekend worden.

Subsidiabele kosten restauratie, € 393.000,- Subsidiabele kosten transformatie € 189.000,- Aftrek onderhoud (overig monument, art 48 lid 2) € 50.000,- minus Correctie aftrek op basis van instandhoudingsplan (art. 48 lid 3) € 0,- Uitgevoerde werkzaamheden (zie artikel 56, lid sub g) € 0.- Totaal € 532.000,- Subsidie is 50% van € 542.000 = € 266.000,- maximale subsidie is € 200.000,--.

Restauratie rijksmonument Subsidiabele kosten restauratie, € 454.000,- Aftrek onderhoud (kerk, art 49 lid 3) € 70.000,- minus Correctie aftrek op basis van instandhoudingsplan (art. 49 lid 4) € 63.000,- plus Uitgevoerde werkzaamheden (zie artikel 56, sub g) € 0.- Totaal € 447.000,- Subsidie is 60% van € 447.000 = € 268.200,--

Restauratie en onderhoud gemeentelijk monument Bij gemeentelijke monumenten is het uitgangspunt de onherroepelijke gemeentelijke subsidiebeschikking voor onderhoud, restauratie of instandhouding. Aanvragers die voor de werkzaamheden aan een gemeentelijk monument een lening hebben, komen niet in aanmerking voor een provinciale subsidie.

Subsidiabele kosten, vastgesteld door burgemeester en wethouders € 213.000,- Uitgevoerde werkzaamheden (zie artikel 56, sub g) € 26.000,- minus Totaal € 187.000,- Uitkomst 1: Mogelijke provinciale subsidie maximaal 35% van € 187.000 is € 65.450,-. De gemeente heeft een subsidie verleend van € 50.000,-. In dat geval verleent de provincie een subsidie volgens het maximum: is € 45.000,-. Uitkomst 2: Mogelijke provinciale subsidie maximaal 35% van € 187.000 is € 65.450,-. De Burgemeester en Wethouders hebben een subsidie verleend van € 7.500,-. Dan verleent de provincie ook maximaal € 7.500,-.

Artikel 52 AanvraagEen aanvraag wordt ingediend door een eigenaar of diens gemachtigde en betreft uitsluitend beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen die de primaire aanvrager zelf in eigendom heeft. Per aanvraag wordt één aanvraagformulier ingediend. Subsidie wordt op aanvraag verstrekt per object of zelfstandig onderdeel ervan. Geclusterde aanvragen van aangewezen organisaties voor monumentenbehoud of verschillende deeleigenaren zijn niet mogelijk.

Tweede en derde lid Wanneer een aanvraag te vroeg of te laat is gedaan, zal deze buiten behandeling worden gelaten. Voor de volgorde van registratie en behandeling van de aanvragen wordt uitgegaan van de ontvangsttheorie. Dat wil zeggen dat de datum van de ontvangst van de aanvragen bepalend is voor de volgorde waarin de subsidies worden verdeeld. Aanvragen worden per datum en niet per tijdstip geregistreerd omdat het niet mogelijk is om gelijke behandeling te garanderen voor alle mogelijkheden waarop de aanvragen kunnen binnenkomen (fax, post, persoonlijk afgeven, elektronisch bericht). Elke aanvraag die op eenzelfde dag binnenkomt wordt daarom zonder tijdstip geregistreerd. Indien de aanvraag elektronisch geschiedt, geldt als datum van ontvangst de datum waarop ook het ondertekeningsformulier en de bijlagen door de provincie zijn ontvangen. Om te bepalen of een aanvraag tijdig, dat wil zeggen binnen de termijn van artikel 52 lid 2 en 3, is ingediend, geldt voor verzending per post de verzendtheorie. Een stuk dat per post is gestuurd, is nog tijdig als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het bin-nen een week is ontvangen. Het poststempel is bepalend voor de verzenddatum. In het geval dat de datum poststempel ontbreekt (zoals bij een portvrije envelop) of onleesbaar is, wordt ervan uitgegaan dat het stuk tijdig is verzonden als het stuk niet is gedagtekend op een datum na de laatste dag van de termijn, en het stuk niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. In dat geval geldt als datum van ontvangst de laatste dag van de indieningstermijn, althans voor de vraag of tijdig is ingediend.

Artikel 53 Verdeelsystematiek en beslissingEerste lid Indien een aanvraag wordt aangevuld geldt voor de verdeelsystematiek de datum van ontvangst van de aanvulling, als datum van ontvangst van de aanvraag. Tweede lid en derde lid Uitgegaan wordt van een stelsel waarin de beschikbare bedragen worden verdeeld naar volgorde van ontvangst. Niet uitgesloten is dat op dezelfde dag meerdere subsidieaanvragen binnenkomen en dat honorering van al deze aanvragen tot een overschrijding van het voor die categorie betreffende subsidieplafond zou leiden. Daarom is in het derde lid een voorziening opgenomen om voor die situatie een nadere rangorde aan te kunnen brengen in de aanvragen van de desbetreffende dag. Deze rangorde wordt bepaald door middel van loting.

Artikel 54 VerplichtingenDe verplichtingen beogen kwaliteitsborging en/of financiële borging.

Elfde lid Bouwhistorisch onderzoek is een specialisme dat belangenvrij dient te worden uitgevoerd. Om die reden dient het bouwhistorisch onderzoek te worden uitgevoerd door een onafhankelijk(e) ter zake deskundig onderzoeker of onderzoeksbureau. De bouwhistorisch onderzoeker mag dus geen rol hebben in de totstandkoming of toetsing van het ontwerp voor een beoogde verbouwing, wijziging, of bij de uitvoering van de beoogde instandhoudingswerkzaamheden. Dat betekent dat bouwhistorisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door de architect / het architectenkantoor of een op grond van artikel 23, tweede lid daaraan gelijkstelde organisatie, de aannemer, of de opdrachtgever niet voor subsidie in aanmerking komt. Twaalfde lid De volledige titel van de Richtlijnen luidt: L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009.

Artikel 55 Aanvullende verplichtingenVan de bevoegdheid, neergelegd in dit artikel, zullen gedeputeerde staten met name gebruik maken indien de aard van het object of de aard van de werkzaamheden daartoe aanleiding geeft. Deze verplichtingen beogen kwaliteitsborging en/of financiële borging, zonder dat daaraan rechten kunnen worden ontleend voor aanvullende of een verhoogde subsidie.

Artikel 56 WeigeringsgrondenDit artikel bevat – in aanvulling op de artikelen 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat een aantal algemene weigeringgronden bevat – een aantal specifieke gron-den waarop de subsidie wordt geweigerd.

Sub a, 1e tot met 9e Voor subsidieverzoeken die eerder zijn gehonoreerd in het kader van één van de genoemde subsidieregelingen gaan wij er van uit dat het object of het onderdeel waarvoor eerder subsidie is verleend in zodanige staat is gebracht dat deze met onderhoud kan volstaan. Subsidie op die rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen wordt geweigerd, omdat deze regeling niet is bedoeld voor onderhoud aan rijksmonumenten, met uitzondering van de categorie molens. Sub b Omdat in de genoemde subsidieregelingen ook deelrestauraties kunnen zijn gesubsidieerd aan een zelfstandig onderdeel, of uurwerk, of luidklok of orgel waardoor de restauratie van het monument of zelfstandig onderdeel niet meer in aanmerking zou komen is voor deze specifieke gevallen een uitzondering gemaakt. Omgekeerd betekent dat ook wanneer voor een kerkgebouw eerder een subsidie is verleend op grond van een van de aangehaalde regelingen en nu voor een onderdeel (bv. uurwerk, luidklok of orgel) een aanvraag indient, dit onderdeel wordt getoetst aan de definitie van zelfstandig onderdeel. Een andere uitzondering van de weigeringsgronden betreft het onderhoud van molens en gemeentelijke monumenten. Wanneer er een relatief recente restauratiesubsidie is verleend op basis van de onder a genoemde regelingen, is het voor molens en gemeentelijke monumenten nog mogelijk een onderhoudssubsidie aan te vragen. Ook als er een eerdere onderhoudssubsidie is verleend is dit nog mogelijk. Sub c Er wordt geen subsidie verstrekt voor zover in de subsidiabele kosten een subsidie is verstrekt op grond van een andere provinciale subsidieregeling. Deze bepaling is opgenomen om cumulatie van subsidies te voorkomen. Sub d Dat betekent dat bouwhistorisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door de architect / het architectenkantoor of een op grond van het tweede lid van artikel 23 daaraan gelijkstelde orga-nisatie, de aannemer, of de opdrachtgever niet voor subsidie in aanmerking komt. Sub g en h Er wordt geen subsidie verstrekt voor zover met de werkzaamheden is begonnen vóórdat de subsidie is verleend. Uiteraard is het niet zo dat de subsidie voor de hele planperiode wordt geweigerd, indien al met de werkzaamheden is begonnen. Subsidie wordt niet meer verleend voor de kosten van de werkzaamheden waarmee is begonnen voordat de subsidie is verleend. Het is niet toegestaan met de uitvoering van de werkzaamheden te beginnen voordat er een besluit is genomen op het subsidieverzoek.

Voorbeeld 1 Een als gemeentelijk monument aangewezen brug dient binnen het reguliere onderhoud van infrastructurele kunstwerken in die gemeente te zijn opgenomen met voldoende waarborgen ten aanzien van de monumentale kwaliteiten en financiële middelen.

Voorbeeld 2 Een molen die is aangewezen als rijksmonument en eigendom is van het een gemeente of Wetterskip Fryslân dient binnen de exploitatie van deze bestuurslaag te zijn opgenomen met voldoende waarborgen ten aanzien van de monumentale kwaliteiten en financiële middelen.

Sub m. Bij een herbestemming is de kans groot dat er een behoorlijke bouwkundige ingreep plaatsvindt. Het is belangrijk dat er dan zorgvuldig met de monumentale waarden wordt omgegaan. Daarom wordt een bouwhistorisch onderzoek verplicht gesteld. Een bouwhistorisch onderzoek kent verschillende gradaties van diepgang. Mocht een bouwhistorisch onderzoek ontbreken en is de omgevingsvergunning op het moment van de indiening van de aanvraag al zijn verleend, dan wordt de subsidie niet geweigerd.

Sub o. Hier wordt bedoeld een zelfstandig groen monument, bijvoorbeeld een park. De weigeringsgrond is niet van toepassing op een groen monument als onderdeel van een buitenplaats. Zie ook artikel 31 en de Algemene toelichting onder Ad e.

Artikel 57 Gewijzigde omstandighedenEr kunnen zich omstandigheden voordoen, die – indien van tevoren bekend – de beslissing omtrent de subsidie anders hadden doen uitvallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de tegenvallende staat van de fundering, die vooraf niet bekend had kunnen zijn. Zodra zo’n omstandigheid zich na het indienen van de aanvraag of na de subsidieverlening voordoet, dient dit onverwijld aan gedeputeerde staten te worden bericht. Zo’n omstandigheid kan zich bijvoorbeeld ook voordoen, indien de eigenaar bij nader inzien besluit de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt verleend, op een later tijdstip uit te voeren, het monument is verwoest of wanneer sloop wordt overwogen, dan wel wanneer de eigenaar in surseance van betaling geraakt of diens faillissement wordt uitgesproken. Wanneer afwijking van het plan niet is gemeld, maar dit toch van dien aard is dat het gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking, of wanneer werkzaamheden zijn verricht hoewel de vergunning daarvoor was geweigerd, kan dit bij eindafrekening leiden tot een lagere vaststelling. Naar aanleiding van een melding kan de subsidie lager worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen. Het is belangrijk om altijd te voldoen aan de meldingsplicht. Bij het niet voldoen aan deze plicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidie worden ingetrokken omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.

Artikel 58 Aanvraag tot vaststellingOm het belang van het regelmatig uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden na voltooiing van de gesubsidieerde werkzaamheden te waarborgen, is de verplichting opgenomen dat er vóór de definitieve vaststelling van de subsidie, een onderhoudsplan voor een periode van tenminste 6 jaar moet worden ingediend. Een instandhoudingsplan op basis van het BRIM (instandhoudingsregeling) wordt ook als zodanig aangemerkt. Wanneer uitsluitend subsidie is aangevraagd voor bouwhistorische inventarisatie of bouwhistorisch onderzoek geldt deze verplichting niet, omdat daarvoor geen instandhoudingswerkzaamheden aan het gebouw worden uitgevoerd.

Artikel 59 SubsidievaststellingZodra de Minister, of Burgemeester en Wethouders de subsidie over de uitgevoerde werkzaamheden definitief heeft vastgesteld en gedeputeerde staten daarvan een afschrift hebben ontvangen zullen ook gedeputeerde staten de subsidie definitief gaan vaststellen. Omdat gedeputeerde staten in de ‘koöperaasje-gedachte’ subsidie hebben verstrekt is de definitieve vaststelling door de Minister of door Burgemeester en Wethouders leidend voor wat betreft de afhandelingtermijnen van het verzoek tot definitieve vaststelling van de subsidie. Om het belang van het regelmatig uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden na voltooiing van de gesubsidieerde werkzaamheden te waarborgen, is de verplichting opgenomen dat er vóór de definitieve vaststelling van de subsidie, een onderhoudsplan voor een periode van tenminste zes jaar moet worden ingediend. Een instandhoudingsplan op basis van het BRIM (instandhoudingsregeling) wordt ook als zodanig aangemerkt.

 

Toelichting bij Titel 6: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing III

1. InleidingStedelijke vernieuwing is gericht op het leefbaar, toonbaar en vitaal houden van het bestaande bebouwde gebied van steden en dorpen. Het rijk onderkent het grote belang van deze taak en stelt daarvoor al meerdere jaren geld ter beschikking op grond van de Wet stedelijke vernieuwing (recentelijk ingetrokken). Voor het stimuleren van de stedelijke vernieuwing in Fryslân, beschikt de provincie Fryslân tot en met 2015 over financieringsmiddelen in het kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing III (ISV-III). Dit zijn gedecentraliseerde rijksmiddelen die de provincie inzet voor het opknappen van de fysieke woon- en leefomgeving in steden en dorpen. Na 2014 vervalt de rijksuitkering ISV en komt deze taak geheel bij provincies, gemeenten, corporaties en marktpartijen te liggen. De provincie is budgethouder van de ISV-middelen voor de zogenaamde niet-rechtstreekse gemeenten. Leeuwarden ontvangt als enige rechtstreekse gemeente in Fryslân direct een ISV-III uitkering van het rijk. Deze Verordening ISV-III regelt de inzet van ISV-middelen die op dit moment beschikbaar zijn voor de periode 2012 tot en met 2015. Hierbij zijn de regels afgestemd op de nieuwe financieringssystematiek (meer bestedingsvrijheid voor provincie en gemeenten; minder verantwoording richting rijk) en op het nieuwe beleid; in de volgende paragrafen wordt dit nader toegelicht.

2. Doelen en aandachtspunten stedelijke vernieuwingHet Provinciaal beleidskader Stedelijke vernieuwing 2012-2015 - waarmee Provinciale Staten op 25 april 2012 hebben ingestemd - geeft richting aan de inzet van ISV-middelen en brengt daarbij accenten aan. Dit betekent dat de provincie de ISV-middelen tot en met 2015 zo gericht en effectief mogelijk inzet voor de verbetering van het bestaand bebouwd gebied en leefbare wijken en buurten. Hiermee wil de provincie bereiken dat gebiedsprojecten de volgende doelen realiseren:

  • naast corporatiewoningen, zoveel mogelijk particuliere woningen herstructureren;

  • de energie-index van bestaande woningen met minimaal twee stappen verbeteren;

  • tegelijk de woon- en leefomgeving opknappen en herinrichten;

  • kansen voor hergebruik/ herbestemming van leegstaande panden en vrijkomende locaties door transformatie benutten;

  • milieuhinderlijke bedrijven, bodemverontreiniging en verkeerslawaai saneren.

In relatie tot de bovengenoemde doelen, vraagt de provincie bij de invulling van gebiedsprojecten specifiek aandacht voor de volgende punten:

  • het op peil houden van de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in gebieden of kernen die te maken hebben of krijgen met de gevolgen van demografische veranderingen, met name bevolkingskrimp en vergrijzing. Het is gewenst dat in wijken en buurten waar dit speelt, met maatregelen wordt geanticipeerd op deze bevolkingsveranderingen;

  • het rekening houden met de cultuurhistorische waarden van waardevolle bebouwde gebieden. Dit zijn de beschermde stads- en dorpsgezichten die op grond van de Monumentenwet zijn aangewezen, overige gebieden of gezichten met bijzondere waarden, en enkele specifieke karakteristieke buurten: Wederopbouwwijken en Delfts Rood. Deze gebieden zijn met hun cultuurhistorische waarden aangegeven op de betreffende deelkaarten van de provinciale Cultuurhistorische Kaart (www.fryslan.nl/chk). Voor de Wederopbouwwijken zijn de waarden nog niet per gebied uitgewerkt. Voor deze gebieden stimuleren wij het maken van een cultuurhistorische verkenning door de gemeente. Waardevolle gebieden kunnen ook door de gemeente zelf zijn bepaald door het aanwijzen van een gemeentelijk beschermd gezicht in een bestemmingsplan of door een erfgoedverordening.

3. Beschikbare ISV middelen Gedeputeerde staten hebben in 2011, vooruitlopend op het vastgestelde Provinciaal beleidskader stedelijke vernieuwing 2012-2015, 40% van het ISV-III budget stedelijke vernieuwing en herstructurering gereserveerd voor de gemeenten Smallingerland, Heerenveen, Sûdwest Fryslân voor wat betreft het grondgebied van de voormalige gemeente Sneek, Harlingen en Dongeradeel. De gekozen programmalijn van ISV-I en ISV-II is voor deze gemeenten voortgezet. Voor hen is vanwege de complexe en structurele stedelijke vernieuwingsopgave in hun gemeenten een afzonderlijk programmabudget gereserveerd. De bedoeling van deze reservering is dat deze gemeenten geen vertraging oplopen in de uitvoering van voorgenomen programma’s. Deze gemeenten hebben een Meerjaren Ontwikkelingsprogramma opgesteld (MOP). Per 1 januari 2011 is de decentralisatie-uitkering van het ISV naar het Provinciefonds gegaan. Sindsdien bestaat er geen wettelijk onderscheid meer tussen programma- en projectgemeenten. Met het oog op een eenduidige systematiek en de gewenste vereenvoudiging, maakt de regeling voor de verdeling van de resterende ISV budgetten geen onderscheid meer tussen programmagemeenten en projectgemeenten Dit betekent dat ook de programmagemeenten, naast hun programmafinanciering, projecten kunnen indienen voor subsidiëring op projectbasis op grond van deze regeling. Gedeputeerde staten verdelen de beschikbare middelen over de Friese gemeenten op basis van ingediende projecten voor stedelijke vernieuwing. ISV kent een onderverdeling in 3 deelbudgetten: wonen/herstructurering, bodemsanering en geluidsanering. De gemeente Leeuwarden ontvangt als rechtstreekse gemeente tot en met 2014 rechtstreeks een ISV uitkering van het Rijk. De middelen voor bodemsanering worden verdeeld onder de gemeenten op basis van ingediende projecten voor bodemsanering. Deze projecten maken bij voorkeur onderdeel uit van integrale gebiedsprojecten voor stedelijke vernieuwing. Daarnaast kunnen ook particulieren subsidie voor bodemsaneringsprojecten op grond van deze regeling aanvragen. Verwacht wordt dat, gezien de recente economische ontwikkelingen en de stagnatie op de woningmarkt, de projectontwikkeling en projectverwerving eerst op gang moeten komen. Daarom is gekozen voor meerjarige financiering met een oplopend kasritme. De financiering op basis van kasritme loopt dus door na 2015, omdat projecten waarschijnlijk een langere looptijd hebben en nog niet in 2015 afgerond zullen zijn.

4. VerdelingssystematiekHet provinciaal Beleidskader Stedelijke Vernieuwing 2012-2015 streeft naar een regionale verdeling van middelen voor stedelijke vernieuwing; de omschakeling naar een regionale verdeelsystematiek mag echter de voortgang van projecten niet vertragen. In deze overgangsfase naar een volledig regionale verdeling van middelen, wordt in deze regeling voor een ‘tussenmodel’ gekozen. Dit verdelingsmodel werkt als volgt: Voor elke regio reserveren gedeputeerde staten jaarlijks een budget (= tendersystematiek). Hiertoe bepalen zij jaarlijks de omvang van het ISV budget stedelijke vernieuwing en herstructurering, en verdelen dat over de regio’s. Per jaar kunnen de gemeenten binnen een regio projecten aanmelden. In 2013 neemt de provincie Fryslân, in dit geval het organisatieonderdeel voor Plattelânsprojecten, het initiatief om de voorgenomen verbeterprojecten in de diverse gemeenten te inventariseren. De samenwerkende gemeenten binnen een regio stellen vervolgens een regionale projectenlijst op; hiermee ontstaat een volledig beeld van urgente verbeterprojecten in de gehele regio. Gemeenten kunnen na 2014 bij een volgende ISV-tender desgewenst ook voor een nieuwe, afzonderlijke vorm kiezen, bijvoorbeeld door het instellen van een regionaal (bestuurlijk) overleg stedelijke vernieuwing/ herstructurering. Belangrijk is dat de regionale projectenlijst door alle gemeenten in de regio bestuurlijk is geaccordeerd. Met deze systematiek komt het initiatief bij de regio te liggen. Gemeenten binnen een regio zijn aan zet en kunnen binnen de voorwaarden van deze regeling gezamenlijk hun eigen prioriteiten stellen. Dat biedt ruimte voor maatwerk. Dit betekent ook dat de gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor regionale afstemming. We gaan er vanuit dat de gemeenten in een regio gezamenlijk tot een lijst van urgente projecten komen en daarbij over hun eigen gemeentegrenzen heen kijken. Gemeenten zullen deze nieuwe werkwijze waarschijnlijk niet automatisch gaan doorvoeren en toepassen. Daarom ondersteunt de provincie de gemeenten bij het opzetten en organiseren van regionale bijeenkomsten om tot afstemming te komen. Voor de projecten die op de regionale projectenlijst staan, dienen de betreffende gemeenten vervolgens subsidieaanvragen bij gedeputeerde staten in. Gedeputeerde staten toetsen of de projecten op de regionale projectenlijst staan en of de projecten voldoen aan de voorwaarden; indien dit het geval is, worden de aangevraagde subsidiebijdragen aan de gemeenten verleend. Indien de door gemeenten aangevraagde bijdragen groter zijn dan het regionale budget, moet op regionaal niveau een afweging tussen projecten plaatsvinden: hoe meer van de beoogde doelen een project realiseert, des te meer prioriteit heeft een project. Indien een project daarnaast expliciet rekening houdt met de gevolgen van demografische veranderingen en met cultuurhistorische aspecten, levert dat extra punten op. In het Provinciaal beleidskader Stedelijke vernieuwing 2012-2015 worden deze aspecten toegelicht. De regio weegt op basis hiervan af welke gemeentelijke projecten op de regionale projectenlijst komen. Als de regio niet tot een selectie kan komen, maken gedeputeerde staten een keuze tussen de gemeentelijke projecten en verlenen zij vervolgens subsidiebijdragen aan de betreffende gemeenten. Het staat de programmagemeenten vrij om de al aan hen toegekende programmabudgetten, toe te voegen aan het basisbudget van hun regio. Dit zou dan betekenen dat ook deze programmamiddelen regionaal besteed kunnen worden. Deze werkwijze is de opmaat voor een volledige regionale verdeling en programmering in het kader van de Streekagenda’s, die vanaf 2014 wordt ingevoerd. Dit zal de provincie nog nader uitwerken. In de tussentijd wordt de hier beschreven werkwijze gehanteerd.

5. Subsidiabele onderdelen en voorwaarden per categorie.De regio houdt bij het opstellen van de regionale projectenlijst rekening met de onderstaande subsidiabele onderdelen en voorwaarden; deze onderdelen en voorwaarden zijn verwerkt in de artikelen 61 tot en met 70. Bij het verlenen van een subsidie voor een project op basis van de regionale projectenlijst, nemen gedeputeerde staten deze onderdelen en voorwaarden in acht. 1a. verbeteren van de woonomgeving (openbaar gebied) Integrale verbetering van het projectgebied staat in het provinciaal beleid centraal. Daarom is het van belang dat naast de woningen ook de woonomgeving - het openbare deel van het projectgebied - wordt opgeknapt en heringericht. De provincie stimuleert een structurele versterking van de openbare ruimte, waarbij kansen voor zorgvuldig, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik worden benut. Een voorbeeld hiervan is ondergronds parkeren in combinatie met het toevoegen van hoogwaardig groen en hoogwaardig blauw (water). Belangrijk doel is dat de bewoners zich weer betrokken voelen bij hun buurt en plezier beleven aan de openbare voorzieningen. Het toevoegen van groen- en waterelementen vergroot ook de mogelijkheden om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen, zoals het beperken van hittestress en berging en afvoer van water. Daarnaast kan gedacht worden aan de ontwikkeling van ecologische kwaliteiten en de aanleg van buurtvoorzieningen zoals speelvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen, en collectieve energievoorzieningen. Op deze manier streeft de provincie naar duurzame herinrichting van publieke ruimten met veel ruimtelijke kwaliteit. De subsidie voor het opknappen van de openbare ruimte in het projectgebied bedraagt maximaal €3.000,- per te verbeteren woning; de subsidiebijdrage voor de openbare ruimte is dus gekoppeld aan het aantal woningen dat in het projectgebied wordt verbeterd. Dit kunnen zowel corporatiewoningen als particuliere woningen zijn, of een combinatie van corporatie- en particuliere woningen. De gemeentelijke cofinanciering is minimaal gelijk aan het provinciaal subsidiebedrag voor de openbare ruimte. De subsidie kan tevens ingezet worden voor de voorbereiding en ontwikkeling van een project (inclusief communicatie), bijvoorbeeld ter stimulering van innovatieve werkwijzen om daarmee een integrale verbetering van het projectgebied te realiseren.1b. verbeteren van woningen Subsidiebijdragen vanuit ISV-I en ISV-II zijn tot nu toe hoofdzakelijk ingezet voor het opknappen en herinrichten van de woonomgeving, dus het publieke deel van een herstructureringsproject. Het Provinciaal beleidskader stedelijke vernieuwing 2012-2015 geeft verder aan dat vooral in de goedkope en middeldure particuliere woningvoorraad achterstanden en tekorten aanwezig zijn die nog onvoldoende worden aangepakt. Daarom stimuleert de provincie vanuit ISV-III, naast het verbeteren van de woonomgeving, ook het opknappen van particuliere woningen in het goedkope en middeldure segment. Dan gaat het om woningen met een WOZ waarde Na het vaststellen van het Provinciaal beleidskader stedelijke vernieuwing in april 2012 is in het najaar 2012 een nieuw kabinet aangetreden, dat plannen heeft gepresenteerd waarmee de investeringsmogelijkheden van (noordelijke) corporaties behoorlijk lijken te worden ingeperkt. Hoewel de nadruk voor de inzet van ISV3-subsidie ligt op de particuliere woningen, conform het Provinciaal beleidskader, willen we gemeenten de mogelijkheid bieden de ISV-III middelen waar nodig in te kunnen zetten voor projecten gericht op corporatiewoningen die door deze kabinetsmaatregelen in de knel dreigen te komen. Dit passend binnen de geldende regels voor staatssteun. Gemeenten kunnen in dat geval gemotiveerd verbeterprojecten voor corporatiewoningen ondersteunen die urgent en gewenst zijn en die anders geschrapt of ernstig vertraagd dreigen te worden. De nadruk bij particuliere woningen ligt op renovatie; sloop van particuliere woningen, al dan niet in combinatie met vervangende nieuwbouw, vindt nu nog weinig plaats. Daarom zijn op dit moment met de relatief beperkte middelen, de meeste resultaten te behalen met het renoveren van bestaande woningen in combinatie met het verbeteren van de woonomgeving. De volgende onderdelen van woningverbetering zijn subsidiabel:

  • het verbeteren van de bouwtechnische staat waardoor de woning weer langere tijd mee kan, inclusief toekomstbestendig bouwen ; vanuit een oogpunt van duurzaamheid is renovatie meestal beter dan sloop en vervangende nieuwbouw;

  • het verbeteren van het wooncomfort om te voldoen aan de basiskwaliteitseisen van deze tijd (bijv. aanleg nieuwe badkamer of keuken, toilet op verdieping); de gemeente bepaalt wat deze basiskwaliteitseisen zijn;

  • het afstemmen van het woningtype op woningvraag en woonwensen, zodat de woning beter in de markt komt te liggen (bijv. levensloopbestendig maken, aanpassing woningindeling). Veroudering kan er bijvoorbeeld toe leiden dat woningen niet meer voldoen aan de veranderende woonwensen van bewoners. Dit kan één van de redenen zijn waarom huishoudens bepaalde wijken verlaten. Ook de veranderende bevolkingssamenstelling kan leiden tot andere woonwensen, waardoor meer woningen geschikt moeten zijn voor bijvoorbeeld senioren of eenpersoonshuishoudens. De gemeente motiveert welke maatregelen en aanpassingen nodig zijn;

  • in alle gevallen geldt dat de energieprestatie van een woning die wordt opgeknapt, met minimaal twee labels verbetert, tenzij de woning al een energielabel C of hoger heeft; hiervoor staan onder andere middelen in het kader van het 100.000 woningenplan ter beschikking inclusief EFRO, als onderdeel van het Noordelijk Energieakkoord.

De maximale bijdrage per subsidiabel onderdeel is €3.000,- per woning, tot een maximum van in totaal €12.000,- per woning. Omdat deze projecten zich kenmerken door veel overleg en communicatie met de particuliere woningbezitter, kan de provinciale subsidiebijdrage per project voor maximaal 20% worden ingezet voor de kosten voor voorbereiding en ontwikkeling van een project, zoals omschreven in de begripsbepalingen. De woningen in een project hoeven niet in één wijk of dorp te liggen, maar kunnen ook verspreid door de gemeente liggen; dit biedt ruimte voor een themagerichte aanpak (bijv. het opknappen van één of meerdere woningtypen, of van woningen uit een bepaalde bouwperiode). Wel geldt de voorwaarde dat in een herstructureringsproject minimaal 10 woningen worden verbeterd. Als algemene voorwaarde geldt dat de gemeentelijke cofinanciering minimaal 100% van de totale provinciale subsidiebijdrage per project bedraagt. De gemeente draagt zorg voor de uitkering van subsidiebijdragen aan particuliere woningeigenaren. Dit impliceert dat de gemeente over een regeling voor particuliere woningverbetering beschikt die regelt welke concrete maatregelen subsidiabel zijn. Gemeenten kunnen de bovenstaande algemene criteria nader uitwerken door aanvullende voorwaarden in hun regeling voor particuliere woningverbetering op te nemen. 2. hergebruiken / herbestemmen leegstaande panden en vrijkomende locaties Als een woning dreigt te verpauperen of ernstige onderhoudsgebreken heeft, kan de gemeente op grond van artikel 13 van de Woningwet de eigenaar van het pand aanschrijven om verbeteringsmaatregelen te treffen. De gemeente dient eerst van deze bevoegdheid gebruik te maken, voordat een beroep kan worden gedaan op provinciale middelen voor het stimuleren van hergebruik; een provinciale bijdrage aan hergebruik van leegstaande of vrijkomende woningen is daarom alleen mogelijk indien de gemeente kan aantonen dat ze een aanschrijving tot woningverbetering op grond van artikel 13 van de Woningwet heeft gedaan en deze niet tot woningverbetering heeft geleid. In deze categorie valt ook de sanering van een milieuhinderlijk bedrijf. In de meeste gevallen gaat dit namelijk samen met transformatie en hergebruik. De verwachting is dat in de periode tot en met 2015 maximaal 25 panden en/of locaties binnen deze ca-tegorie aangepakt kunnen worden. Per project is maximaal €300.000,- beschikbaar, met een minimum-bijdrage van €36.000,- per project. Als algemene voorwaarde geldt dat de gemeentelijke cofinanciering minimaal 100% van de totale provinciale subsidiebijdrage per project bedraagt. Daarnaast geldt de volgende algemene voorwaarde: er moet sprake zijn van hergebruik of transformatie van panden of locaties in het bestaand stedelijk gebied van kernen, zoals deze in de Verordening Romte Fryslân is begrensd; Subsidiabele kosten per project zijn:

  • aankoopkosten van het pand of de locatie die voor hergebruik/ herbestemming in aanmerking komt;

  • kosten voor het beëindigen of verplaatsen van een bedrijf dat milieuoverlast in de omgeving veroorzaakt;

  • sloopkosten van een pand dat naar het oordeel van het college van b en w van de gemeente redelijkerwijs niet meer geschikt te maken is voor een toekomstige functie; er is vanuit gegaan dat de gemeente rekening houdt met de eventuele beeldbepalende waarde van een pand;

  • verbouwkosten om een pand meer geschikt te maken voor een nieuwe functie;

  • inrichting van de openbare ruimte rond het pand of de locatie;

  • kosten voor voorbereiding en ontwikkeling van het project, tot een maximum van 20% per project.

6. BodemsaneringDe ISV-III middelen voor bodemsanering zijn gelabelde gelden en worden door gedeputeerde staten specifiek ingezet voor de sanering van urgente bodemverontreinigingen. Gemeenten kunnen hiervoor projecten bij gedeputeerde staten indienen. Op basis daarvan kennen gedeputeerde staten middelen aan gemeenten toe. Indien de aangevraagde bijdragen groter zijn dan de beschikbare budgetten, dienen tussen projecten prioriteiten gesteld te worden. Hiervoor gebruiken gedeputeerde staten de criteria uit het Provinciaal beleidskader stedelijke vernieuwing 2012-2015, zoals vertaald in deze regeling. Deze regeling bevat ook een bepaling voor de sanering van particuliere terreinen. Deze regeling volgt uit het provinciaal beleidskader op grond van een gezonde en duurzame leefomgeving en sluit aan bij de provinciale doelen en ambities vanuit het provinciale fysieke omgevingsbeleid. Het opnemen van een particuliere subsidieregeling onder het ISV ondersteunt daarnaast het landelijke beleid om in 2030 de gevallen van ernstig bodemsanering te hebben beheerst. In relatie tot de rijksdoelstelling met betrekking tot een gezonde en duurzame leefomgeving, sluiten wij voor het ISV deelbudget bodem aan bij de afspraken die zijn gemaakt in het “Convenant bodemontwikke-lingsbeleid en aanpak spoedlocaties”, zoals vertaald in het Provinciaal beleidskader stedelijke vernieuwing 2012-2015. Dit bodemconvenant is op 10 juli 2009 gesloten tussen IPO, VNG, Unie van Waterschappen en de Minister van VROM. Dit convenant kent prioriteit toe aan de aanpak van humane spoedlocaties; dit zijn gevallen van ernstige bodemverontreiniging met risico’s voor de mens. Deze zogenaamde humane spoedlocaties moeten in 2015 zijn gesaneerd of beheerst. De overige spoedlocaties – dit zijn gevallen van ernstige bodemverontreiniging met ecologische of verspreidingsrisico’s – dienen aansluitend te worden gesaneerd of beheerst. De regeling maakt een onderscheid tussen subsidieaanvragen door gemeenten en aanvragen door particulieren. Hierbij moet voldaan worden aan de in de regeling genoemde criteria. Voor het deelbudget ISV bodemsanering gelden specifieke uitgangspunten. Voor bodemmiddelen van het ISV zijn de provincies het bevoegd gezag en verantwoordelijk voor de verdeling van middelen. Na de humane spoedlocaties wordt voorrang gegeven aan locaties met ecologische- en verspreidingsrisico’s. Voor de realisering van deze doelstelling uit het bodemconvenant mag de gemeente ISV-middelen voor bodemsanering inzetten mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • -

    de locatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied of in uitleggebieden;

  • -

    er is geen sprake van een locatie in landelijk gebied, van waterbodems of van de aanpak van een locatie die valt onder een brancheafspraak (zoals Gasfabrieksterreinen, VINEX-locaties, in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen);

  • -

    er is sprake van een (potentieel) geval van ernstige verontreiniging, veroorzaakt voor 1987;

  • -

    er is sprake van een (potentieel) spoedeisende sanering (milieuhygiënisch of maatschappelijk);

  • -

    er zijn maximale inspanningen verricht om geld uit de markt te behalen door onderhandelingen of,

  • -

    door de inzet van het juridische instrumentarium uit de Wet bodembescherming, maar deze inspan-ningen hebben onvoldoende resultaat opgeleverd.

Als aan alle criteria is voldaan en het deelbudget toereikend is, kunnen de middelen tevens worden ingezet voor locaties waar minimaal sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging en er sprake is van stedelijke vernieuwing. Er dient dan wel sprake zijn van samenloop.

Het ISV-budget bodemsanering kan worden ingezet voor de dekking van de kosten voor bodemonderzoek, het opstellen van een saneringsplan, het uitvoeren van een sanering, het verrichten van nazorg, andere projectgebonden kosten zoals schadevergoedingsregelingen en personele capaciteit. Voor een beroep op een ISV bijdrage bodemsanering moet worden voldaan aan de voorwaarden van het rijksbeleidskader bodemsanering zoals hiervoor omschreven. Daarnaast zal bodemsanering functiegericht en kosteneffectief moeten zijn. Indien sprake is van onvoldoende financiële middelen stellen wij bij gemeentelijke projecten - naar voorkeursvolgorde - de volgende prioriteiten: 1. spoedlocatie met humane risico’s; 2. spoedlocatie met ecologische- en verspreidingsrisico’s; 3. gevallen van ernstige bodemverontreiniging in combinatie met stedelijke vernieuwing.

Particuliere projecten hoeven niet noodzakelijkerwijs binnen het bestaand stedelijk gebied gelegen te zijn; ze mogen ook in het landelijk gebied gelegen zijn. Toekenning van de subsidie geschiedt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen (dus “wie het eerst komt, die het eerst maalt”).

7. Geluidsanering Op grond van deze regeling, kunnen net als onder de ISV-II regeling, geluidssaneringsprojecten voor subsidiëring in aanmerking komen. Voor de geluidssanering gaat het om het isoleren van woningen met een geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer van 65 dB of hoger. Deze woningen zijn in 1986 door de gemeenten opgegeven aan het toenmalige Ministerie van VROM en worden aangeduid als A-lijst woningen. Sinds 1986 wordt een saneringsprogramma uitgevoerd voor het isoleren van deze A-lijst woningen. De gemeenten vragen individueel een subsidieverzoek aan voor saneringsprojecten in de regio waar hun gemeente deel van uitmaakt. Er zijn drie regio’s, te weten Noord, Zuidwest en de Friese Wouden. Verreweg het grootste gedeelte van deze A-lijst woningen in de provincie Fryslân is reeds gesaneerd. Bij de geluidssanering gaat het nu nog om een beperkt aantal resterende saneringsprojecten (gevelisolatie van woningen die nog niet zijn gesaneerd, maar die wel voorkomen op de A-lijst). Deze resterende woningen worden aangeduid als ‘oud-weigeraars’, omdat aan hen eerder een saneringsvoorstel is gedaan waarmee ze niet hebben ingestemd. In totaal gaat het nu nog om een beperkt aantal projecten in de gemeenten Achtkarspelen, Weststellingwerf, Heerenveen, Tytsjerksteradiel, Sudwest-Fryslân, Dantumadeel en Boarnsterhim. In 2010 hebben deze gemeenten – op ons verzoek – aangegeven, dat er nog A-lijst woningen zijn die nog gesaneerd moeten worden. De woningen waar het nu nog om gaat zijn dus in principe bekend. Het totaal geraamde bedrag dat nodig is om alle (nu nog resterende) woningen te saneren wordt geschat op maximaal € 900.000,-. De verwachting is dat dit bedrag voldoende is voor de uitvoering van de sanering, omdat in de praktijk blijkt dat er altijd woningeigenaren zijn die niet mee willen doen aan de sanering. De uitvoeringsperiode voor het saneren van de resterende woningen loopt van 2012 tot 2016. Daarna is de geluidsanering op grond van deze regeling afgerond. Verdere aanpak van geluidsknelpunten gaat enerzijds via het “Actieplan provinciale wegen” en anderzijds via de bewaking van de (nog vast te stellen) Geluidsproductieplafonds (conform wetsvoorstel SWUNG2). De invulling van dit onderdeel geluidssanering wijkt af van het Provinciaal beleidskader stedelijke vernieuwing 2012-2015. In dit beleidskader is er van uitgegaan dat de sanering van woningen op de A-lijst een aflopende zaak is en niet meer onder de komende ISV periode valt; in dit beleidskader is daarom gekozen voor sanering van nieuwe situaties verkeerslawaai als integraal onderdeel van ISV projecten. Voorlopig geven we echter nog prioriteit aan het afronden van de A-lijst zodat in ieder geval de woningen met het meeste verkeerslawaai gesaneerd kunnen worden. In een volgende tranche van deze regeling zal de provincie criteria opnemen voor sanering van nieuwe situaties als integraal onderdeel van stedelijke vernieuwing; deze criteria zullen zijn afgestemd op het Provinciaal beleidskader stedelijke vernieuwing 2012-2015.

8. Staatssteun en aanbestedingsnormenGemeenten ontvangen de ISV-middelen voor de uitvoering van hun ISV-projecten. In veel gevallen voeren marktpartijen als projectontwikkelaars de projecten feitelijk uit. De ISV-middelen worden dan door hen daadwerkelijk besteed. De Europese regelgeving stelt grenzen aan de omvang van staatssteun aan particuliere ondernemingen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor naleving van deze regelgeving. Daarnaast moeten de gemeenten erop toezien dat bij de besteding van ISV-middelen (door henzelf of door derden) rekening wordt gehouden met nationale en Europese aanbestedingsnormen. Bij het verlenen van ISV-bijdragen voor bodemsanering bekijkt de gemeente eerst in hoeverre derden aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de kosten van onderzoek en/of sanering. Op grond van Europese regelgeving is er sprake van ongeoorloofde staatssteun als er bodemgeld beschikbaar wordt gesteld aan partijen die op grond van de Wet bodembescherming aansprakelijk gesteld kunnen worden. Om die reden moet een aansprakelijkheidstoets zijn uitgevoerd voordat een gemeentelijke ISV-bijdrage voor bodemsanering wordt verleend. Het doel van de aansprakelijkheidstoets is om de hoogte van de gemeentelijke ISV-bijdrage te bepalen. De regeling biedt daarnaast een mogelijkheid voor subsidiëring van particuliere bodemsaneringsprojecten. Gelet op de criteria voor subsidiëring, voldoet deze subsidiemogelijkheid aan de regels voor staatssteun.

9. Voortgang van projecten Teneinde het verloop van de geselecteerde projecten te kunnen monitoren en om projecten zo nodig bij te kunnen sturen, wil de provincie bij de grotere en complexe projecten gebruik maken van maximaal drie ‘ijkmomenten’; het aantal ijkmomenten zal in verhouding staan tot de omvang en complexiteit van een project en de bijbehorende subsidie. Op deze ijkmomenten kijkt de provincie samen met de gemeente naar de voortgang en de bereikte resultaten van een project. Deze ijkmomenten worden voor de aanvang van een project in overleg met de gemeente vastgelegd, en kunnen gedeputeerde staten als een verplichtende voorwaarde aan de subsidie verbinden. Wanneer op een ijkmoment blijkt dat het project verloopt zoals gepland, keren gedeputeerde staten het bijbehorende deel van de subsidie uit. Indien blijkt dat (deel)resultaten niet of pas veel later gehaald worden dan in eerste instantie voorzien, treden de partijen met elkaar in overleg. In overleg kan worden besloten andere ijkmomenten te hanteren of om termijnen te verschuiven. In een uiterste consequentie kan de provincie een deel van de subsidie intrekken omdat niet aan de verplichtingen wordt voldaan. De uitvoering van de projecten en de voortgang daarin, worden hiermee onderdeel van overleg tussen provincie en gemeenten. De budgettaire verantwoordelijkheid en verantwoording komen veel meer op gemeentelijk niveau te liggen: burgemeester en wethouders leggen verantwoording af aan de gemeenteraad over hun doelen en de inzet van de beschikbaar gestelde middelen. De gemeentelijke verantwoording over de inzet van ISV-middelen vindt plaats op basis van reële aannames. In een project kan voor meerdere onderdelen subsidie worden verstrekt zolang niet meerdere subsidies op dezelfde subsidiabele kosten betrekking hebben.  

Artikelsgewijze toelichting

Stedelijke vernieuwing en herstructurering wonen

Artikel 60 bevat de begripsbepalingen. Begrippen zijn gedefinieerd als dat voor een goede interpretatie en eenduidigheid van de bepalingen van deze regeling noodzakelijk is.

Op de A-lijst staan alle saneringswoningen die op 1 maart 1986 een geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai ondervonden van 65 dB(A) of hoger én waar gevelmaatregelen door de gemeente destijds als enige oplossing werden gezien. Deze woningen dienen gemeld te zijn bij de betreffende gemeente.

De CHK is een samenstel van provinciale kaarten waarop elementen en structuren van aardkundige, archeologische, historisch-geografische en bouwhistorische aard in de provincie Fryslân zijn aangegeven en omschreven. De CHK is digitaal beschikbaar gesteld op de website www.fryslan.nl/chk en wordt voortdurend actueel gehouden.

Verontreiniging waarbij een interventiewaarde voor één of meer stoffen wordt overschreden in ten minste 25 m² grond en/of 100m³ grondwater. Voor een ernstig geval dienen tenminste maatregelen voor beheer te worden getroffen en de urgentie te worden vastgesteld.

Meer informatie over de standaardsystematiek voor het maken van kostenramingen is te vinden op de website van CROW: www.crow.nl/ssk.

In artikel 61 is het doel van stedelijke vernieuwing waarvoor subsidies kunnen worden verstrekt weergegeven. Met dit doel en met de nadere uitwerking daarvan in de daaropvolgende artikelen, geeft de provincie sturing aan de stedelijke vernieuwing in de gewenste richting. Alle Friese gemeenten kunnen op grond van artikel 62 een subsidieaanvraag voor een gebiedsproject bij gedeputeerde staten indienen; alleen de gemeente Leeuwarden is hiervan voor de resterende ISV-III periode uitgezonderd, omdat Leeuwarden rechtstreeks een ISV-III uitkering van het rijk heeft ontvangen.

Artikel 63 stelt eisen aan de aanvraag van een ISV subsidie voor stedelijke vernieuwing en herstructurering (wonen). Er is een standaard aanvraagformulier beschikbaar. Dit formulier is raadpleegbaar via de website van de provincie Fryslân (www.fryslan.nl). De aanvraag dient inzichtelijk te maken welke onderdelen van een project voor subsidie in aanmerking komen en op welke manier aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor de gevraagde onderbouwing van de gemeentelijke opgaven voor stedelijke vernieuwing kan de gemeente verwijzen naar een actueel gemeentelijk beleidsplan zoals een gemeentelijk woonplan of herstructureringsplan. Op die manier kan de gemeente aangeven hoe het project past in het gemeentelijke omgevingsbeleid en de opgaven die daarbij spelen.

Het derde lid van artikel 63 regelt de regionale afstemming van projecten voor stedelijke vernieuwing. Dit gebeurt in elk van de vijf regio’s zelf. De gemeenten binnen een regio kunnen zelf de meest geschikte manier bepalen voor deze afstemming, mits er maar een regionale lijst tot stand komt van projecten die volgens de gemeenten voor ISV subsidiëring in aanmerking komen; de gemeente waarvan een project op deze regionale lijst staat, dient vervolgens een subsidieaanvraag voor dat project bij gedeputeerde staten in. In het vierde lid van artikel 63 is bepaald dat gedeputeerde staten besluiten op een aanvraag, op basis van rangschikking. Deze rangschikking vindt plaats aan de hand van een puntentoekenning per project, zoals genoemd in artikel 70, tweede lid.

In de artikelen 64 tot en met 67 zijn de subsidiabele kosten per categorie van project en de niet subsidiabele kosten aangegeven. Deze onderdelen zijn in paragraaf 5 toegelicht.

Het ‘verbeteren van de woonomgeving’ is een ruim begrip; daar kunnen veel activiteiten onder vallen. Een gemeenschappelijk kenmerk daarvan is dat het gaat het om het publieke domein en om publieke voorzieningen, dus om voorzieningen waarvan meerdere mensen en organisaties in de wijk of buurt gebruik kunnen maken en profijt hebben.

Artikel 68 geeft de criteria aan waaraan een project moet voldoen om subsidie te kunnen verkrijgen; deze zijn hiervoor toegelicht in paragraaf 5. Een project dient in ieder geval te zijn gericht op één of meer van de doelen uit het Provinciaal beleidskader Stedelijke vernieuwing 2012-2015, en voor te komen op de regionale projectenlijst. Daarnaast gelden nog enkele specifieke voorwaarden die in artikel 68, derde lid zijn opgenomen. Subsidie voor verbetering van woningen is mogelijk indien de WOZ-waarde niet meer bedraagt dan € 250.000,--. Het gaat om de waarde zoals die is vastgesteld op de peildatum van het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan.

Onder “woningen die bestemd zijn voor woningverbetering” in artikel 68, derde lid, onder a-c, worden de woningen verstaan die in aanmerking kunnen komen voor ISV subsidie voor particuliere woningverbetering of voor verbetering van corporatiewoningen op grond van deze regeling

In artikel 68, derde lid onder e is bepaald dat alleen het uitvaardigen van een aanschrijving tot woningverbetering onvoldoende is: aanvullend is als voorwaarde gesteld dat moet blijken dat de aangeschrevene ook na verloop van de begunstigingstermijn van een opgelegd sanctiemiddel (last onder dwangsom of last onder bestuursdwang) geen maatregelen heeft getroffen om te voldoen aan de aanschrijving tot woningverbetering.

Voor wat betreft artikel 68, derde lid onder g kan nog worden opgemerkt dat aan de gemeentelijke cofinanciering wel een expliciet besluit ten grondslag dient te liggen.

Artikel 69 regelt de budgetreservering. Jaarlijks bepalen provinciale staten in de provinciale begroting de omvang van het provinciale budget voor stimulering van de stedelijke vernieuwing en herstructurering. Het budget dat beschikbaar is voor projecten, verdelen gedeputeerde staten vervolgens jaarlijks over de regio’s door middel van een reservering van een bedrag per regio. Op die manier kan flexibel worden ingespeeld op de behoeften en op actuele ontwikkelingen en inzichten.

Artikel 70 regelt de prioritering van projecten. Wanneer het regionale budget ontoereikend is, maakt de regio een selectie tussen projecten. Dit is maatwerk waarbij de regio een eigen, onderbouwde afweging kan maken. Dit artikel geeft richting aan deze afweging, zodat de provinciale prioriteiten daarin doorwerken. Dit gebeurt op basis van een puntensysteem. De voorwaarden uit artikel 68, tweede lid spelen hierbij allereerst een rol. Een project kan gericht zijn op meerdere doelen tegelijk; des te meer achterliggende doelen een project realiseert, des te meer punten een project krijgt.

De provincie Fryslân, c.q. Plattelandsprojecten, heeft hierbij een faciliterende rol en kan gemeenten on-dersteunen in het proces om te komen tot een prioriteitsvolgorde. De gezamenlijke gemeenten besluiten over deze prioriteitsvolgorde. Bij gebreke van een selectie door de regio selecteren gedeputeerde staten de projecten voor de betreffende regio met inachtneming van artikel 70, leden 1 tot en met 4.

: dit betreft projecten die mede zijn gericht op het op peil houden van leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in gebieden of kernen die te maken hebben of krijgen met de gevolgen van demografische veranderingen. Het is gewenst dat in verbeterprojecten waar dit speelt, met een goede onderbouwing wordt geanticipeerd op voorzienbare gevolgen. Dit betekent bijvoorbeeld dat in een herstructureringsproject voor een buurt met verouderde woningen, die te maken zal krijgen met leegstand, het slopen of samenvoegen van panden nodig kan zijn.

: dit onderdeel betreft projecten die rekening houden met de cultuurhistorische waarden van waardevolle bebouwde gebieden. Dit zijn aangewezen beschermde gezichten (o.g.v. de Monumentenwet), gebieden of gezichten met bijzondere waarden en enkele specifieke karakteristieke buurten verbonden aan de stijlperioden waarin deze ontworpen zijn: Wederopbouw en Delfts Rood. Deze gebieden staan met hun cultuurhistorische waarden op de Cultuurhistorische Kaart (www.fryslan.nl/chk) van de provincie.

Bodemsanering

In de artikelen 71 tot en met 79 staan de bepalingen over bodemsanering. Hiervoor staat het ISV deelbudget bodemsanering ter beschikking.

Artikel 72 bevat een aantal vereisten waaraan de aanvraag voor gemeentelijke projecten dient te voldoen. Er is een standaard aanvraagformulier beschikbaar. Dit formulier is raadpleegbaar via de website van de provincie Fryslân (www.fryslan.nl). Zo dient de aanvraag een nader bodemonderzoek en een saneringsplan te bevatten. Het saneringsplan mag een concept betreffen. Een aantal bij de aanvraag in te dienen onderzoeken dient te zijn opgesteld door KWALIBO-gecertificeerde onderzoeksbureaus. KWALIBO (thans onderdeel van het Besluit bodem kwaliteit) is een wettelijke regeling voor kwaliteitsborging bij bodemintermediairs. Een van de consequenties van KWALIBO is dat bedrijven die actief zijn op het gebied van bodemonderzoek of bodemsanering, erkend dienen te zijn voor het mogen uitvoeren van deze activiteiten. In het vierde lid is bepaald dat gedeputeerde staten beslissen op basis van rangschikking. De rangschikking vindt plaats aan de hand van de voorkeursvolgorde genoemd in artikel 77 tweede lid.

Artikel 73 bevat de vereisten waaraan de aanvraag voor particuliere projecten moet voldoen. Voor particuliere projecten is gekozen voor de systematiek “wie het eerst komt, wie het eerst maalt”. In het vierde lid is daarom bepaald dat gedeputeerde staten beslissen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

De artikelen 74 en 75 geven aan welke de subsidiabele en niet subsidiabele kosten zijn voor bodemsaneringsprojecten. In artikel 74 vijfde lid is geregeld dat kosten voor bodemsanering die voor vergoeding in aanmerking komen op grond van een andere regeling niet op grond van deze regeling vergoed kunnen worden. Bijvoorbeeld kosten die vergoed kunnen worden op grond van de zogenaamde Bedrijvenregeling.

De artikelen 76 en 78 bevatten de criteria waaraan gemeentelijke en particuliere bodemsaneringsprojecten moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Deze voorwaarden komen uit het Provinciaal beleidskader Stedelijke vernieuwing 2012-2015 en zijn afgeleid van het rijksbeleidskader voor bodemsanering.

Artikel 76 onder c en 78 onder e: De hoeveelheid verontreinigde grond (>25 m³) of grondwater (>100 m³) bepaalt samen met het verontreinigingsniveau (groter dan de interventiewaarde) of er sprake is van een al dan niet 'ernstig' geval van bodemverontreiniging. De interventiewaarden (I-waarde) zijn de verontreinigingsniveaus waarboven sprake is van ernstige of dreigende ernstige vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.

In artikel 78 onder a en c is bepaald dat de vorige en de huidige eigenaar ook zelf bewoner moeten zijn (geweest). Achterliggende gedachte hierbij is dat voormalige bedrijventerreinen niet vervolgens als particulier terrein voor saneringsgelden in aanmerking komen, of dat andere speculatiewijzen hiermee worden voorkomen.

Artikel 77 regelt de prioriteiten tussen gemeentelijke projecten in het geval het subsidieplafond wordt overschreden. Deze prioriteiten zijn voor de gemeentelijke projecten gebaseerd op het bodemconvenant “Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties” (op 10 juli 2009 afgesloten tussen IPO, VNG, Unie van Waterschappen en de Minister van VROM) en op het Provinciaal beleidskader Stedelijke vernieuwing 2012-2015. Humane spoedlocaties zijn in dit verband gevallen van ernstige bodemverontreiniging met risico’s voor de mens. Deze humane spoedlocaties moeten in 2015 zijn gesaneerd of beheerst. Voor de particuliere projecten vindt het opstellen van prioriteiten plaats op grond van de volgorde van binnenkomst van aanvragen en eventuele loting (zie artikel 73, vierde lid).

Geluidsanering verkeerslawaai

In de artikelen 80 tot en met 85 staan de bepalingen over geluidsaneringsprojecten in verband met verkeerslawaai.

Artikel 81 regelt wie een aanvraag voor een geluidsaneringsproject kan indienen. Dit zijn in beginsel alle Friese gemeenten; echter in de praktijk zal het waarschijnlijk alleen de gemeenten Achtkarspelen, Weststellingwerf, Heerenveen, Tytsjerksteradiel, Sud-West Fryslân, Dantumadeel en Boarnsterhim betreffen, omdat het om een afronding van geluidssaneringsprojecten op de A-lijst gaat (de zogenaamde lijst van “oud-weigeraars”). In het tweede lid is bepaald dat gedeputeerde staten de termijn bepalen waarbinnen de subsidieaanvraag ingediend kan worden. In het derde lid is bepaald dat de aanvraag vergezeld dient te gaan van een kos-tenraming van het project – conform het model “” van het Bureau Sanering wegverkeerslawaai of een vergelijkbaar model.

In het zesde lid is geregeld hoe het budget wordt verdeeld over de aanvragers. Hierbij is de volgorde van binnenkomst van de aanvraag bepalend. Indien het subsidieplafond voor een bepaald jaar wordt overschreden en aanvragen van verschillende gemeenten op dezelfde dag worden ontvangen, wordt door middel van loting de rangschikking van de aanvragen vastgesteld. Dit zou er toe kunnen leiden dat een (deel van de uitvoering van een) project een jaar later voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 82 regelt de subsidiabele kosten. Twee soorten kosten zijn subsidiabel: de uitvoeringskosten van het project en de kosten voor de voorbereiding en de begeleiding. De voorbereiding en begeleiding worden meestal verzorgd door de Milieudienst waarin de betreffende gemeente ligt. De uitvoeringskosten zijn de kosten die de aannemer moet maken om de gevel(s) te isoleren. Voorwaarde is dat aan tenminste twee aannemers een offerte voor uitvoering van het project wordt gevraagd. Voor de voorbereiding en de begeleiding van het project is uitgegaan van een maximaal percentage van 15% van de uitvoeringskosten. In het tweede lid is geregeld dat een vooruitbetaling aan de gemeente of Milieudienst kan worden gedaan. Alvorens aan aannemers een offerte wordt gevraagd, dient middels een akoestisch onderzoek duidelijk te zijn welke maatregelen moeten worden getroffen. Deze vooruitbetaling is bedoeld voor het uitvoeren van het akoestisch onderzoek en voor het opstellen van een kostenraming.

Artikel 84 bevat de criteria waaraan een saneringsproject moet voldoen. Alleen voor woningen die in 1986 op de zogeheten A-lijst van het voormalige ministerie van VROM zijn vermeld en die nog niet eerder zijn gesaneerd kan subsidie worden aangevraagd.

Overige bepalingen

In de artikelen 86 tot en met 91 zijn de overige bepalingen en slotbepalingen opgenomen.

In artikel 88 staat dat gedeputeerde staten aan een subsidie verplichtingen kunnen verbinden. Eén van die verplichtingen kan het bijhouden door de gemeente van de voortgang en de resultaten van het project zijn; op die manier kunnen samen met de gemeente per project de ijkmomenten worden vastgesteld.

Subsidieverlening vindt plaats in twee fasen. Gedeputeerde staten verlenen subsidie op basis van een projectaanvraag. Uitbetaling van de subsidie vindt vervolgens gefaseerd plaats tijdens de uitvoering van het project, naar gelang de realisatie van de verschillende projectonderdelen; het betalingsritme wordt vooraf bepaald, aan de hand van de tijdsplanning van het project. Indien het project is gerealiseerd en opgeleverd, stellen gedeputeerde staten het definitieve subsidiebedrag vast. Dit bedrag kan nooit hoger zijn dan de verleende subsidie. Vaststelling geschiedt op aanvraag van de gemeente. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kunnen gedeputeerde staten de subsidie wijzigen of intrekken; in artikel 89, eerste en tweede lid is aangegeven in welke situaties dit kan. Vooruitlopend op de realisering van projectonderdelen, kunnen gedeputeerde staten voorschotten verstrekken (artikel 91). Voorwaarde is dat de gemeente binnen een bepaalde periode subsidiabele kosten zal maken, en deze kosten op basis van realistische aannames heeft verantwoord.