Regeling vervallen per 01-07-2014

Provinciale Verordening Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing

Geldend van 29-06-2001 t/m 30-06-2014

PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN,

Gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van Fryslân van 17 april 2001

Overwegende dat de provincie als budgethouders Stedelijke vernieuwing een provinciale verordening nodig heeft, dat inmiddels de onderliggende Wet stedelijke Vernieuwing is aangenomen en dat met de voorliggende concept verordening aan de noodzaak tot regelgeving is voldaan,

BESLUITEN:

stellen wij hierbij vast de Provinciale Verordening Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing

Algemene bepalingen

1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • De Wet: de Wet stedelijk vernieuwing.

  • Het rijksbeleidskader: het beleidskader zoals dat door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bekend is gemaakt bij brief van 9 juni 1999.

  • Stedelijke vernieuwing: hetgeen de Wet daaronder verstaat.

  • Ontwikkelingsprogramma: hetgeen de Wet daaronder verstaat.

  • Investeringsbudget: hetgeen de Wet daaronder verstaat.

  • Investeringstijdvak: hetgeen de Wet daaronder verstaat.

  • Programmagemeenten: gemeenten die door Gedeputeerde Staten op grond van de tweede volzin van het derde lid van artikel 6 van de Wet zijn aangewezen. Van deze programmagemeenten wordt een ontwikkelingsprogramma verlangd om in aanmerking te komen voor investeringsbudget.

  • Projectgemeenten: de overige Friese gemeenten, voor zover die door tussenkomst van de provincie Fryslân investeringsbudget kunnen verkrijgen.

  • ISV: Investeringsbudget Stedelijk Vernieuwing.

  • GS: Gedeputeerde Staten

2 Het instellen en het beheer van het budget stedelijke vernieuwing

  • 21 Er is een Provinciaal budget investeringsbudget stedelijk vernieuwing. Dit budget wordt beheerd door Gedeputeerde Staten.

  • 22 Op basis van de stand van het budget per 31 december van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar wordt rente berekend. De rente wordt per 1 januari van het begrotingsjaar bijgeschreven.

3 De doelstellingen van en bestedingen uit het budget.

  • 31 Het budget is bedoeld voor het op grond van deze verordening verlenen van het investeringsbudget aan programma- en projectgemeenten voor de stedelijke vernieuwing gericht op de fysieke leefomgeving.

  • 32 Gedeputeerde Staten kunnen voor onvoorziene knelpunten, omvangrijke problematiek en voor programma’s en projecten met een bijzondere kwaliteit een deel van het budget afzonderen.

4 Het subsidieplafond

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het bepalen van een subsidieplafond voor investeringsbudget per investeringstijdvak voor programmagemeenten en per jaar voor projectgemeenten.

Programmagemeenten

5 Aanvragen tot het verlenen van een investeringsbudget door programmagemeenten.

Burgemeester en Wethouders van een programmagemeente kunnen uiterlijk op 1 juli van het eerste jaar van het investeringstijdvak conform het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 11 van de wet bij Gedeputeerde Staten een aanvraag tot het verlenen van een investeringsbudget indienen. Indien van toepassing dient de aanvraag ingediend te worden conform artikel art. 13.4 van de Wet.

6 Het besluit tot het verlenen van een investeringsbudget aan programmagemeenten

  • 61 Op een aanvraag tot het verlenen van een investeringsbudget beslissen Gedeputeerde Staten binnen 12 weken, gerekend vanaf 1 juli van het eerste jaar van het investeringstijdvak. Indien toepassing wordt gegeven aan art. 11 lid 5 van de Wet kan de termijn met ten hoogste 4 weken worden verlengd.

  • 62 Bij overschrijding van de indieningstermijn laten Gedeputeerde Staten de aanvraag buiten behandeling. Indien in een bepaald geval het wegens overschrijding van de indieningstermijn buiten behandeling laten van een aanvraag naar het oordeel van GS, zou leiden tot onbillijkheden, kunnen GS conform art. 11 lid 2 van de Wet besluiten de aanvraag alsnog te behandelen.

  • 63 Gedeputeerde Staten kunnen een programmagemeente een hoger investeringsbudget verlenen dan het door hen vastgestelde indicatieve investeringsbudget als het specifieke knelpunten, situaties en/of vernieuwende aspecten bevat op het gebied van stedelijke vernieuwing.

  • 64 Gedeputeerde Staten kunnen in hun beschikking verplichtingen opnemen, die strekken tot verwezenlijking van het doel van het investeringsbudget. Gedeputeerde Staten kunnen in hun beschikking opnemen dat een in de beschikking opgenomen verplichting na de verlening nog moet worden uitgewerkt.

  • 65 Gedeputeerde Staten nemen in hun beschikking in ieder geval de verplichtingen op die door het tweede en derde lid van artikel 9 van de wet worden voorgeschreven.

  • 66 Gedeputeerde Staten toetsen de aanvragen in ieder geval aan het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid van artikel 8 van de wet.

  • 67 Gedeputeerde Staten kunnen een programmagemeente een investeringsbudget geheel of gedeeltelijk weigeren op grond van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid van artikel 8 van de wet. Gedeputeerde Staten gaan niet over tot weigering van de verlening dan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het ontwikkelingsprogramma aan te passen binnen een door Gedeputeerde Staten te bepalen termijn.

  • 68 Gedeputeerde Staten verlenen gedurende het investeringstijdvak jaarlijks een voorschot aan de programmagemeenten aan wie een investeringsbudget is verleend. De hoogte van dit voorschot is afhankelijk van het voorschot dat de minister, conform artikel 12.1 van de wet, jaarlijks aan de provincie verleend.

7 De aanvraag tot het vaststellen van het investeringsbudget voor programmagemeenten.

Burgemeester en Wethouders van een programmagemeente waaraan een investeringsbudget is verleend, dienen een aanvraag tot het vaststellen van het investeringsbudget bij Gedeputeerde Staten in, conform het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 13 van de wet.

8 Het besluit tot het vaststellen van het investeringsbudget voor programmagemeenten.

  • 81 Gedeputeerde Staten stellen het investeringsbudget vast op grond van een aanvraag tot het vaststellen van het investeringsbudget.

  • 82 Gedeputeerde Staten kunnen het investeringsbudget nooit hoger vaststellen dan het verleende investeringsbudget.

  • 83 Gedeputeerde Staten kunnen het investeringsbudget lager vaststellen dan het verleende investeringsbudget op grond en met in acht name van het bepaalde in het tweede lid van artikel 16 van de wet of als het rijk het provinciale investeringsbudget voor het investeringstijdvak lager vaststelt.

  • 84 Binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag nemen Gedeputeerde Staten een besluit omtrent het vaststellen van het budget.

Projectgemeenten

9 Aanvragen tot het verlenen van een investeringsbudget voor projectgemeenten

  • 9.1

    Burgemeester en Wethouders van een projectgemeente kunnen een aanvraag tot het verlenen van een investeringsbudget jaarlijks indienen, uiterlijk voor 1 maart, gedurende het investeringstijdvak waarop het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing van kracht is. Voor het jaar 2000 is de datum van indiening vastgesteld op 1 oktober 2000.

  • 9.2

    Een onderbouwing van de voorgenomen stedelijke vernieuwing bestaat ten minste uit:

  • -

    een overzicht van de opgave voor stedelijke vernieuwing voor het investeringstijdvak, per investeringsproject een inzicht in de te behalen prestaties en de betrokken (markt)partijen en hun investeringen;

  • -

    voor welk(e) investeringsproject(en) feitelijk investeringsbudget wordt aangevraagd met daarbij een beschrijving van de wijze waarop belanghebbenden, waaronder ook de omliggende gemeenten, bij de voorbereiding en de uitvoering van het investeringsproject zijn of worden betrokken.

  • 9.3

    Gedeputeerde Staten kunnen, ingeval een projectgemeente tussentijds de mogelijkheid krijgt een activiteit te ondernemen die voor de stedelijke vernieuwing van bijzondere betekenis is en waarmee bij de verdeling geen rekening is gehouden, verklaren dat zij bij de eerstvolgende verdeling investeringsbudget zullen verlenen.

10 Besluit tot het verlenen van een investeringsbudget voor projectgemeenten.

  • 10.1

    Op een aanvraag tot het verlenen van een investeringsbudget beslissen Gedeputeerde Staten voor 1 augustus van het jaar van de aanvraag. In verband met de afwijkende datum van 1 oktober 2000 beslissen GS in 2000 binnen 13 weken na 1 oktober.

  • 10.2

    GS kunnen de beslissingstermijn in bijzondere gevallen verlengen met 4 weken.

  • 10.3

    Bij overschrijding van de indieningstermijn laten Gedeputeerde Staten de aanvraag buiten behandeling. Indien in een bepaald geval het wegens overschrijding van de indieningstermijn buiten behandeling laten van een aanvraag naar het oordeel van GS, zou leiden tot onbillijkheden, kunnen GS conform art. 11 lid 2 van de Wet besluiten de aanvraag alsnog te behandelen.

  • 10.4

    Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen waarmee de provinciale urgentie van projecten bepaald wordt.

  • 10.5

    Gedeputeerde Staten kennen alleen een investeringsbudget aan projectgemeenten toe als:

  • -

    het investeringsproject kan worden gekenschetst als stedelijke vernieuwing dat gericht is op de fysieke omgeving, dan wel

  • -

    het project voldoende provinciale urgentie heeft en

  • -

    het subsidieplafond daarmee niet wordt overschreden.

  • 10.6

    Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van de subsidiabele kosten op basis van de door GS als redelijk zijnde aangemerkte kosten.

  • 10.7

    Gedeputeerde Staten kunnen op grond van het bepaalde in het vijfde lid van artikel 8 van de wet een projectgemeente een investeringsbudget geheel of gedeeltelijk weigeren. Gedeputeerde Staten gaan niet over tot het weigeren dan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te passen binnen een door Gedeputeerde Staten te bepalen termijn.

  • 10.8

    Gedeputeerde Staten kunnen aan het verlenen van een investeringsbudget verplichtingen verbinden, die strekken tot verwezenlijking van het doel van het investeringsbudget. De aan de verlening van het investeringsbudget verbonden verplichtingen kunnen na die verlening worden uitgewerkt, voor zover de beschikking tot verlening dit vermeldt.

  • 10.9

    Gedeputeerde Staten kunnen, op verzoek van de betreffende gemeente, een voorschot verlenen van maximaal 50% van het verleende investeringsbudget. Bevoorschotting vindt plaats nadat Burgemeester en Wethouders hebben bericht dat met de uitvoering van het project is aangevangen.

11 De aanvraag tot het vaststellen van investeringsbudget door projectgemeenten

  • 111 Voor de investeringsprojecten waarvoor Gedeputeerde Staten een investeringsbudget hebben verleend moeten Burgemeester en Wethouders een aanvraag tot het vaststellen van dat investeringsbudget indienen binnen 3 jaar na het besluit tot het verlenen van het investeringsbudget.

  • 112 Voor projecten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten dusdanig omvangrijk en complex zijn kan de in 11.1 genoemde termijn worden verlengd. Burgemeester en Wethouders dienen een verzoek tot een verlenging van de termijn in.

  • 113 De aanvraag tot het vaststellen van het investeringsbudget dient vergezeld te gaan van een verantwoordingsverslag. In het verslag dient een financiële verantwoording voor het betreffende project te zijn toegevoegd en indien het investeringsbudget meer bedraagt dan f. 25.000 tevens van een goedgekeurde verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

12 Het besluit tot het vaststellen van investeringsbudget voor projectgemeenten

  • 12.1

    Op een aanvraag tot het vaststellen van een investeringsbudget beslissen Gedeputeerde Staten binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Deze termijn kan eenmaal met vier weken worden verlengd.

  • 12.2

    Gedeputeerde Staten kunnen geen investeringsbudget vaststellen dat hoger is dan de verleende bijdrage.

  • 12.3

    Van het bepaalde in het voorgaande lid is uitgezonderd de situatie waarin de projectgemeente tot genoegen van GS aantoont dat de kosten van de aan de orde zijnde bodemsanering hoger zijn uitgevallen dan op grond van het saneringsplan waarmee GS hebben ingestemd kon worden aangenomen. In dat geval kunnen GS een investeringsbudget vaststellen dat hoger is dan het verleende budget. Dit laat het bepaalde in artikel 12 vierde lid van deze verordening onverlet.

  • 12.4

    Gedeputeerde Staten kunnen een investeringsbudget vaststellen dat lager is dan het verleende investeringsbudget als:

  • -

     het rijk het provinciale investeringsbudget voor het investeringstijdvak lager vaststelt,

  • -

    het investeringsproject waarvoor het investeringsbudget wordt vastgesteld minder ingrijpend of omvattend is uitgevoerd dan ten tijde van de verlening werd aangenomen, of

  • -

    de tekorten van het investeringsproject lager zijn dan ten tijde van de verlening werd aangenomen.

  • 12.5

    Gedeputeerde Staten betalen het vastgestelde investeringsbudget, onder verrekening met het eventueel betaalde voorschot, binnen zes weken na het vaststellen van het investeringsbudget. Als er meer voorschot is betaald dan het vastgestelde investeringsbudget, moet het teveel betaalde door Burgemeester en Wethouders onverwijld worden gerestitueerd.

Slotbepalingen

13 Hardheidsclausule

In gevallen waarin de verordening niet voorziet kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de voorschriften van deze verordening.

14 Overige bepalingen

  • 141 Gedeputeerde staten kunnen een verleend investeringsbudget intrekken of wijzigen op grond van artikel 21 van de wet.

  • 142 Gedeputeerde staten kunnen een verleend investeringsbudget ook intrekken als een gemeente niet voldoet aan het bepaalde in of krachtens deze verordening.

  • 143 De algemene subsidieverordening Fryslân is op deze verordening niet van toepassing.

15 Nadere regelgeving

Gedeputeerde Staten kunnen nadere aanwijzingen geven voor de uitvoering van deze verordening.

16 Naamgeving en in werking treden

  • 161 Deze verordening kan worden aangehaald als Provinciale Verordening Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing.

  • 162 Deze verordening treedt in werking vanaf de dag volgend op die waarop zij is afgekondigd in het provinciaal blad

Ondertekening

Leeuwarden, 23 mei 2001

voorzitter drs. E.H.T.M. Nijpels

griffier drs. G. van der Veen

Bijlage 1

[Klik hier om het document te downloaden]

Bijlage 2

[Klik hier om het document te downloaden]

TOELICHTING

Algemeen Deze verordening komt voort uit het Rijksbeleid omtrent het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. De wet Stedelijke Vernieuwing ligt ten grondslag aan deze verordening. Het beleid omtrent het ISV van de provincie Fryslân is verwoord in het Beleidskader Stedelijk Vernieuwing. Dit beleidskader geeft aan op welke wijze de provincie omgaat met het ISV en vormt ook één van de basisstukken voor deze verordening.

Advisering Gedeputeerde Staten stellen een Commissie Wonen en Stedelijke Vernieuwing en een adviesgroep Stedelijke Vernieuwing in om hen te adviseren over stedelijke vernieuwing.

Op het gebied van ISV zal op twee wijzen advies worden uitgebracht: - de Provinciale Commissie Wonen en Stedelijke Vernieuwing zal gevraagd en ongevraagd aan Gedeputeerde Staten adviseren over beleidsmatige aspecten omtrent het ISV. - De Adviesgroep Stedelijke Vernieuwing adviseert op ambtelijk niveau over de ingediende programma’s en projecten van de gemeenten.

Het aanwijzen van programmagemeenten. Gedeputeerde Staten wijzen programmagemeenten aan op grond en met in acht name van het bepaalde in het derde lid van artikel 6 van de wet. In het provinciaal beleidskader, dat door Gedeputeerde Staten op 18 april 2000 is vastgesteld, staat aangegeven welke Friese gemeenten programmagemeenten zijn. Programmagemeenten dienen een visie voor de komende vijf jaar (met een doorkijk voor de daarop volgende vijf jaar) op te stellen. Deze visie dient voor het eerste investeringstijdvak voor 1 juli 2000 bij de provincie te worden ingediend. Het is voor projectgemeenten niet mogelijk om binnen een investeringstijdvak om te schakelen naar programmagemeente.

Artikel 1 De meeste begrippen zijn overgenomen van de wet Stedelijke Vernieuwing. Indien van toepassing, zullen wijzigingen in de wet worden doorvertaald in de provinciale verordening. Definities uit de Wet zijn opgenomen in deze verordening.

Artikel 2 Het provinciaal budget wordt gevoed met het door het rijk aan de provincie verleende investeringsbudget (waarin onder meer middelen voor bodemsanering), het eventueel door provinciale staten voor stedelijke vernieuwing ter beschikking gestelde budget en de toe te rekenen rente over de middelen in het budget.

Artikel 3 3.2 Voor programmagemeenten wordt een kwaliteitsbudget opgesteld. De uitgangspunten van dit kwaliteitsbudget zijn opgenomen in het beleidskader Stedelijke Vernieuwing Provincie Fryslân. Het kwaliteitsfonds wordt in ieder geval gevoed door 20 procent van de gelden die overeenkomstig de indicatieve verdeling van het ISV-budget voor de programmagemeenten beschikbaar komen en door additionele Langman-gelden voor niet-rechtstreekse gemeenten. Programma’s met voldoende ambitie kunnen uit het kwaliteitsbudget een aanvulling krijgen op het aan hun toegewezen budget. Dit kwaliteitsbudget wordt voor het '20% gedeelte' gelijk verdeeld met het budget van de programmagemeenten, na indiening van het ontwikkelingsprogramma en voor de periode 2000 - 2005. De Langman aanvulling wordt ter zelfder tijd opgesplitst in een gedeelte t.b.v. de programmagemeenten en dan direct verdeeld en een gedeelte voor de project gemeenten.

Artikel 4 Gedeputeerde Staten hebben op 21 december 1999 voor de periode 2000 – 2005 een indicatieve verdeling vastgesteld voor het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Per programmagemeente, voor het kwaliteitsbudget van de programmagemeenten en voor het budget voor de projectgemeenten gezamenlijk is een indicatief bedrag aangegeven. Tevens is aangegeven welk bedrag in het kader van Langman-afspraken wordt toegevoegd aan het ISV-budget. Dit bedrag is bedoeld voor zowel programma- als projectgemeenten. Vanwege de in 1999 levende onduidelijkheden rond het opnemen van middelen voor bodemsanering is bij de vaststelling van de indicatieve verdeling met deze middelen geen rekening gehouden.

Artikel 5 In artikel 11.1 van de Wet staat aangegeven dat een aanvraag door een programmagemeente voor een investeringsprogramma door Burgemeester en Wethouders moet worden ingediend. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van een investeringsprogramma. In artikel 11.2 van de Wet staat aangegeven dat er onder zeer strikte voorwaarden de mogelijkheid is om een gemeente die niet in staat is geweest om het programma tijdig bij GS in te dienen, toch een investeringsbudget toe te kennen. Artikel 13.4 van de Wet geeft aan dat, indien van toepassing, een aanvraag voor vaststelling van een investeringsbudget tegelijk dient plaats te vinden met een aanvraag voor het verlenen van een investeringsbudget voor de periode volgend op de periode waarvoor een vaststelling wordt gevraagd.

Artikel 6 6.1 In artikel 11.3 van de Wet staat geschreven dat binnen acht weken nadat de aanvraag is ingediend GS een besluit dient te nemen omtrent het verlenen van een investeringsbudget. Deze termijn kan met 4 weken worden verlengd. Als blijkt dat het ontwikkelingsprogramma niet verenigbaar is met het provinciaal bodembeleid kan deze termijn nogmaals met 4 weken worden verlengd (artikel 11.5 van de Wet). Indien de termijn wordt overschreden, hebben gemeenten op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) het recht om bezwaar aan te tekenen tegen de overschrijding van deze termijn. Om de plannen onderling goed te kunnen vergelijken gaat deze termijn in de eerste dag nadat de programma’s bij GS ingediend behoren te zijn (1 juli van het eerste jaar van het investeringstijdvak).

De provincie zal de programma’s toetsen aan de door het Rijk opgestelde 12 prestatievelden voor het ISV. Daarnaast zal beoordeeld worden of de programma’s voldoende passen binnen het van kracht zijnde provinciale beleid. Hiervoor kunnen nader te bepalen regels worden opgesteld.

Het traject in het kader van aanvragen, besluiten en vaststellen van het budget voor een programmagemeente wordt in het schema in bijlage 1 weergegeven.

6.2 In art. 11.2 van de Wet wordt de mogelijkheid geboden tot het toekennen van een lager budget in het geval de aanvraag tot verlening van investeringsbudget te laat wordt ingediend.

6.3 De provincie heeft een kwaliteitsbudget ingesteld (zie ook artikel 3). Indien de programma’s over voldoende kwaliteit beschikken, wordt uit dit budget het deel van de betreffende gemeente uitgekeerd. Als blijkt dat een programma niet over voldoende kwaliteit beschikt, wordt het betreffende budget uit het kwaliteitsbudget niet uitgekeerd. Dit resterende budget kan worden verdeeld over de programma’s die wel over voldoende kwaliteit beschikken.

6.4 De provincie kent een budget toe voor een periode van vijf jaar. Het programma van een gemeente dient een overzicht te geven van activiteiten op het gebied van Stedelijke Vernieuwing voor deze periode. Indien de provincie van mening is dat één of een aantal aspecten ontbreekt of onvoldoende is, maar het programma wel voldoende kwaliteiten kent, kan onder voorwaarde(n) een budget worden toegekend.

6.5 In artikel 9 lid 2 van de Wet wordt aangegeven dat ontwikkelingsprogramma’s voor zover mogelijk aangepast dienen te worden aan eventuele tussentijdse beleidsontwikkelingen van het Rijk en dat een gemeente een ontwikkelingsprogramma slechts na goedkeuring door GS kan aanpassen aan een gemeentelijke beleidswijziging. In het 3e lid van artikel 9 van de Wet staat geschreven dat gemeenten een stelsel van kwaliteitszorg dienen in te richten ter bewaking en verbetering van de kwaliteit van de stedelijke vernieuwing. Deze monitoring wordt in de Memorie van toelichting onder paragraaf 3.5 nader toegelicht. Zie voorts ook deze toelichting onder art. 8

6.6 en 6.7 In de eerste drie leden van artikel 8 van de Wet staan enkele criteria op basis waarvan een investeringsbudget geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd. GS toetsen de programma’s aan deze criteria. Kortweg komt dit neer op onverenigbaarheid van het investeringsprogramma met gestelde inhoudelijke eisen omtrent het Stedelijk vernieuwingsbeleid, verwachte onhaalbaarheid van (delen van) het investeringsprogramma en onverenigbaarheid met intergemeentelijk, provinciaal of rijksbeleid.

6.8 Zoals gesteld in dit lid van de verordening, zullen GS het bevoorschottingsritme van de minister aanhouden.

Artikel 7 Bij een aanvraag tot het vaststellen van een investeringsbudget dient de gemeente een evaluatieverslag toe te voegen. Aan de hand van de bereikte doelstellingen (maatschappelijke effecten) maakt de gemeente met behulp van meetbare feiten aan de provincie zichtbaar wat de behaalde resultaten zijn geweest van de inzet omtrent het ISV in het investeringstijdvak. Tevens wordt aangegeven welke doelen niet zijn bereikt en wat de verklaring hiervoor is.

Gezien de termijn van het investeringstijdvak wordt van de gemeente verwacht dat zij een monitoringsysteem opstellen om tussentijds te meten wat de resultaten tot dan toe zijn. Dit om zowel voor zichzelf als voor de provincie inzichtelijk te maken wat de tot dan toe behaalde effecten zijn van de in het investeringsprogramma opgenomen doelstellingen. In de wet is geregeld dat rijk en provincie desgevraagd inzicht kunnen krijgen in alle informatie die relevant is voor het volgen van de voortgang en/of de periodieke evaluatie van de stedelijke vernieuwing en van de besteding van het investeringsbudget.

Artikel 8 Indien het gemeentelijk programma naar het oordeel van GS in voldoende mate heeft voldaan aan de beoogde doelstellingen, zullen GS overgaan tot het vast stellen van het verleende budget. GS hebben de mogelijkheid om het verleende budget lager vast te stellen. Zij kunnen hiertoe besluiten indien GS van mening zijn dat de te behalen maatschappelijke effecten onvoldoende zijn behaald. Hiervoor kunnen meer-dere redenen zijn. GS kunnen van mening zijn dat de mate waarin de voorgenomen activiteiten zijn ingezet niet overeenkomen met de in het programma weergegeven verwachtingen. Indien blijkt dat de in het ontwikkelingsprogramma aangegeven te behalen maatschappelijke effecten worden bereikt door autonome processen, zonder inzet van voorgenomen activiteiten in het kader van ISV, dient de gemeente te heroverwegen voor welke andere te behalen maatschappelijke effecten zij de beschikbare middelen uit het ISV-budget wil inzetten. Een dergelijke tussentijdse wijziging is in overleg met de provincie in principe mogelijk, maar hieraan dient een goede monitoring ten grondslag te liggen. Als een gemeente in voorgaand geval geen heroverweging heeft gemaakt, of deze overweging is niet gebasseerd op een goede monitoring, kunnen GS besluiten om het verleende bedrag niet vast te stellen. Het provinciale investeringsbudget wordt door het rijk gevuld. Voor uitkeringen uit het budget is de provincie dus van het rijk afhankelijk. Indien het rijk lager uitkeert of in het geheel niet uitkeert moet de provincie zich aanpassen hetgeen kan betekenen dat de provincie niet uitkeert en derhalve niet aan eventuele toekenningen kan voldoen.

Artikel 9 9.1 De indieningtermijn voor projectgemeenten is op 1 maart gesteld omdat de provincie van mening is dat deze datum voor de betrokken partijen de meest gunstige datum is. Deze datum is gelijk aan de voormalige indieningdatum van de projecten in het kader van de Stads- en dorpsvernieuwingsregeling. Voor het jaar 2000 is deze datum vastgesteld op 1 oktober omdat een eerdere datum niet haalbaar wordt geacht, zowel voor de betrokken gemeenten als voor de provincie. Wel wordt het zinvol geacht om in het jaar 2000 een indieningmogelijkheid te creëren.

9.2 Van de projectgemeenten wordt een overzicht van projecten verwacht voor de komende jaren. Een dergelijk overzicht is niet zo vergaand als een programma in het kader van het ISV. Wel wordt van dit overzicht verwacht dat er inzichtelijkheid ontstaat over de samenhang tussen de diverse projecten binnen het gemeentelijk ISV beleid en de prioriteiten in het kader van het gemeentelijk beleid met de wijze van fasering tussen de projecten.

9.3 Om onverwachte en/of onvoorziene ontwikkelingen op het gebied van de Stedelijke vernieuwing niet te frustreren kunnen GS, indien zij het belang inzien van de voortgang van deze ontwikkelingen, reeds op voorhand investeringsbudget verlenen. Dergelijke reserveringen worden bij uitzondering gemaakt.

Artikel 10 10.1 en 10.2 Indien de termijn wordt overschreden, hebben gemeenten op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) het recht om bezwaar aan te tekenen tegen de overschrijding van deze termijn.

10.3 In art. 11.2 van de Wet wordt de mogelijkheid geboden tot het toekennen van een lager budget.

10.4 De ingediende projecten worden getoetst aan de rijksprestatievelden van het ISV en het van kracht zijnde provinciaal beleid. De gemeente dient in de projectaanvraag aan te geven welke specifieke aspecten van het rijks- en provinciaal beleid met name van belang zijn voor het betreffende project. De provincie zal oordelen over de mate waarin en de wijze waarop de aanvraag aan (relevante) aspecten van het rijks- en provinciaal beleid voldoet.

10.5 Doel van het ISV is om integrale projecten met veel betrokken partijen te genereren. Verwacht wordt dat deze partijen financiële middelen inbrengen ten gunste van de uitvoering van het project, ook voor het onrendabele deel van het project. Onder private investeringen wordt verstaan: de inbreng van marktpartijen aan het project. Woningcorporaties worden ook als marktpartijen gezien. Ook van de gemeente wordt een wezenlijke bijdrage verwacht in het betreffende project.

10.7 In artikel 8, lid 5 van de wet staat opgenomen dat GS het recht hebben om een investeringsbudget te weigeren op grond van het feit dat de ingediende aanvraag niet overeenkomt met de (nader uit te werken) doelstellingen van het Rijk omtrent Stedelijke Vernieuwing (verwezen wordt tevens naar artikel 7.2 van de Wet), indien de aanvraag niet op de juiste wijze is ingediend en/of niet voldoende is onderbouwd (verwezen wordt naar artikel 7.4 van de Wet) en indien de aanvraag strijdig is met rijks- en/of provinciaal beleid.

10.8 GS hebben de mogelijkheid om een bijdrage uit het ISV-budget onder voorwaarde te verstrekken aan de aanvrager. Indien achteraf niet aan deze voorwaarde(n) is voldaan hebben GS de mogelijkheid om de subsidieverlening lager of niet vast te stellen. Het verlenen van voorschotten door GS is afhankelijk van het kasritme zoals het Rijk dat hanteert voor de uitbetalingen aan de provincie.

Artikel 11 11.1 en 11.2 In principe dient een project waaraan een ISV-bijdrage is verleend binnen drie jaar te zijn afgerond. Indien de aanvrager naar de mening van GS gegronde redenen heeft dat deze termijn niet haalbaar is, kan de aanvrager een verzoek indienen om deze termijn met maximaal een jaar te verlengen.

11.3 In het verantwoordingsverslag dient te worden opgenomen in hoeverre de doelstellingen van het betreffende project zijn behaald. Indien bepaalde doelstellingen niet gehaald zijn, dient te worden aangegeven wat de reden hiervoor is geweest en welke effecten dit op het betreffende project heeft gehad.

Artikel 12 12.3 Bij bodemsaneringsprojecten komt het soms voor dat zich, tijdens de uitvoering van de sanering, tegenvallers voordoen die niet te voorzien waren. In die gevallen biedt de verordening Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om het investeringsbudget hoger vast te stellen dan het verleende investeringsbudget. Deze mogelijkheid is gecreëerd omdat het voor projectgemeenten niet mogelijk is om eventuele tegenvallers weg te strepen tegen eventuele meevallers. De projectgemeente zal moeten aantonen dat het gaat om extra kosten die ten tijde van het instemmen met het saneringsplan niet te voorzien waren. De mogelijkheid om een hoger investeringbudget vast te stellen is beperkt tot het bodemsaneringsdeel van een investeringsproject. De beschikbaarheid van voldoende middelen (zie hierna bij 12.4) is een andere voorwaarde voor het eventueel hoger vaststellen van een investeringsbudget.

12.4 Het provinciale investeringsbudget wordt door het rijk gevuld. Voor uitkeringen uit het budget is de provincie dus van het rijk afhankelijk. Indien het rijk lager uitkeert of in het geheel niet uitkeert moet de provincie zich aanpassen hetgeen kan betekenen dat de provincie niet uitkeert en derhalve niet aan eventuele toekenningen kan voldoen.

Artikel 14 Gezien de specifieke eisen en het andere karakter van het ISV vergeleken met andere subsidieregelingen, maakt dat deze verordening niet onder de Algemene Provinciale Subsidieverordening valt.

Artikel 15 Het ISV is een groeiproces. GS kunnen in zwaarwegende gevallen afwijken van of aanvullingen maken op het beleid en/of deze verordening. Dit kan een oplossing bewerkstelligen die meer op de gemeentelijke problematiek is toegesneden. Met name op het terrein van de bodemsanering is alles nog niet uitgekristalliseerd. Er kan, indien dit wenselijk wordt geacht, in deze nadere regelgeving aangegeven worden op welke wijze er wordt omgegaan met de overgang van oude regelingen naar het ISV. Een ander voorbeeld hiervan zou de particuliere woningverbetering kunnen zijn, een regeling die als onderdeel van stads en dorpsvernieuwing komt te vervallen. Door nadere regelgeving kan aangegeven worden op welke (andere) wijze omgegaan wordt met particuliere woningverbetering.