Regeling vervalt per 01-01-2029

Beleidsregels Tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek gemeente Maashorst 2025, 2026 en 2027

Geldend van 27-09-2025 t/m 31-12-2028 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2025

Intitulé

Beleidsregels Tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek gemeente Maashorst 2025, 2026 en 2027

Het College van burgemeester en wethouders;

gelet op de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek en het artikel 78gg Participatiewet;

Overwegende, dat het college van burgemeester en wethouders (hierna het college):

  • Door de Rijksoverheid de opdracht heeft gekregen om inwoners te compenseren voor de gevolgen van de alleenverdienersproblematiek;

  • het wenselijk vindt om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden een huishouden een vaste tegemoetkoming kan worden verstrekt of geweigerd en;

  • daartoe beleidsregels wenst vast te stellen.

b e s l u i t

vast te stellen de

Beleidsregels Tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek gemeente Maashorst 2025, 2026 en 2027

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Het college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maashorst;

    • b.

      Gemeente: gemeente Maashorst;

    • c.

      Huishouden: twee personen die fiscaal partner en toeslagpartner van elkaar zijn voor het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.

    • d.

      Vaste tegemoetkoming: het bedrag dat over de kalenderjaren 2025, 2026 en 2027 per jaar wordt vastgesteld bij ministeriële regeling in het kader van artikel 78gg, Participatiewet.

    • e.

      Zelfmelder: alleenverdiener die niet op de landelijke lijst van de Belastingdienst staat en die een aanvraag voor een vaste tegemoetkoming bij het college heeft ingediend omdat hij meent toch tot de doelgroep van de Tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek te behoren.

HOOFDSTUK 2. DOELGOEP

Artikel 2. Doelgroep

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder alleenverdiener: het huishouden dat:

    • a.

      een inkomen heeft uit een uitkering, niet zijnde een uitkering op grond van artikel 19 Participatiewet, eventueel aangevuld met een uitkering op grond van de Participatiewet;

    • b.

      vergeleken met een vergelijkbaar huishouden, waarvoor het inkomen uit enkel een uitkering op grond van artikel 19 Participatiewet bestaat, een lager bedrag aan tegemoetkomingen met toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen ontvangt, als gevolg van de verschillende afbouwpaden van de dubbele algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 37, tweede lid, Participatiewet en in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • c.

      een netto-inkomen en tegemoetkomingen met toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen ontvangt dat in totaal lager ligt dan bij een vergelijkbaar huishouden waarvoor het inkomen uit een uitkering enkel bestaat uit een uitkering op grond van artikel 19 Participatiewet, vanwege hetgeen genoemd is onder sub b;

    • d.

      een vermogen heeft op 1 januari 00:00 uur van het kalenderjaar waarover de tegemoetkoming wordt toegekend dan wel aangevraagd, dat onder de vermogensgrens van de zorgtoeslag ligt.

HOOFDSTUK 3. TOEGANG

Artikel 3. Ambtshalve toekenning

  • 1. Het college kent aan ieder huishouden waarvan voor het betreffende kalenderjaar het Burgerservicenummer van de meestverdienende partner is verstrekt aan het college op grond van artikel 78gg, vijfde lid, Participatiewet, jaarlijks ambtshalve de vaste tegemoetkoming voor kalenderjaren 2025 en/of 2026 en/of 2027 toe.

  • 2. Het college kent daarnaast de vaste vergoeding over 2025 ambtshalve toe aan het huishouden indien:

    • a.

      het huishouden voor 2025 nog geen vaste tegemoetkoming toegekend heeft gekregen en tevens;

    • b.

      voor 2025 het Burgerservicenummer van de meestverdienende partner in het huishouden niet is verstrekt aan het college op grond van artikel 78gg, vijfde lid, Participatiewet en tevens;

    • c.

      op basis van de bij het college bekende gegevens over 2023 of 2024 het college vermoedt dat het huishouden aanspraak kan maken op de vaste tegemoetkoming en tevens;

    • d.

      er zich tussentijds geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de situatie van het huishouden of de achterliggende wetten.

  • 3. Het college kent de vaste tegemoetkoming over de jaren 2026 en/of 2027 ambtshalve toe aan het huishouden, indien:

    • a.

      het huishouden voor 2026 en/of 2027 nog geen vaste tegemoetkoming toegekend heeft gekregen en tevens;

    • b.

      voor 2026 en 2027 het Burgerservicenummer van de meestverdienende partner in het huishouden niet is verstrekt aan het college op grond van artikel 78gg, vijfde lid, Participatiewet en tevens;

    • c.

      op basis van de bij het college bekende gegevens over 2025 of 2026 het college vermoedt dat het huishouden aanspraak kan maken op de vaste tegemoetkoming en tevens;

    • d.

      er zich tussentijds geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de situatie van het huishouden of de achterliggende wetten.

Artikel 4. Aanvraag op uitnodiging

  • 1. Indien artikel 3.2 niet van toepassing is nodigt het college een huishouden uit om over 2025 een aanvraag voor de vaste tegemoetkoming in te dienen indien:

    • a.

      het huishouden voor het kalenderjaar 2025 nog geen vaste tegemoetkoming toegekend heeft gekregen en tevens;

    • b.

      voor het kalenderjaar 2025 het Burgerservicenummer van de meestverdienende partner in het huishouden niet is verstrekt aan het college op grond van artikel 78gg, vijfde lid, Participatiewet en tevens;

    • c.

      op basis van de bij het college bekende gegevens in 2025 het college vermoedt dat het huishouden aanspraak kan maken op de vaste tegemoetkoming.

  • 2. Indien artikel 3.3 niet van toepassing is nodigt het college een huishouden uit om over 2026 en/of 2027 een aanvraag voor de vaste tegemoetkoming in te dienen, indien:

    • a.

      het huishouden voor 2026 en/of 2027 nog geen vaste tegemoetkoming toegekend heeft gekregen en tevens;

    • b.

      voor 2026 en 2027 het Burgerservicenummer van de meestverdienende partner in het huishouden niet is verstrekt aan het college op grond van artikel 78gg, vijfde lid, Participatiewet en tevens;

    • c.

      op basis van de bij het college bekende gegevens in 2026 en 2027 het college vermoedt dat het huishouden aanspraak kan maken op de vaste tegemoetkoming.

Artikel 5. Aanvraag zelfmelder

  • 1. Het huishouden kan een aanvraag om een vaste tegemoetkoming indienen bij het college.

  • 2. De aanvraag om een vaste tegemoetkoming kan vormvrij worden ingediend bij het college.

  • 3. Het college beoordeelt of de aanvrager, als bedoeld in artikel 1.1 alleenverdiener is.

  • 4. Het college beoordeelt of de meestverdienende partner in het huishouden op de datum van aanvraag inwoner van de gemeente is en het huishouden voor het betreffende jaar nog geen vaste tegemoetkoming heeft ontvangen.

  • 5. Bij de vaststelling van het inkomen om te bepalen of het huishouden tot de doelgroep van alleenverdieners behoort, telt alleen het inkomen van beide (fiscale - en toeslag) partners mee.

  • 6. Als er sprake is van een vast maandinkomen, toetst het college het inkomen van de meest recente maand voorafgaand aan de datum van aanvraag. Het college rekent maandinkomen om naar een verwacht jaarinkomen.

  • 7. Als er sprake is van een variabel maandinkomen, toetst het college het inkomen van de meest recente drie achtereenvolgende maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag. In afwijking hiervan kan een langere periode worden gehanteerd indien het verloop van inkomsten hiertoe aanleiding geeft. Het college rekent deze maandinkomens om naar een verwacht jaarinkomen.

  • 8. Als de definitieve aanslag inkomstenbelasting of definitieve beschikking voor toeslagen over het kalenderjaar waarover de vaste tegemoetkoming wordt aangevraagd al bekend is, dan gebruikt het college het belastbaar jaarinkomen waar deze aanslag of beschikking op is gebaseerd.

  • 9. Bij de vaststelling van het vermogen hanteert het college de vermogensgrens van de zorgtoeslag zoals die geldt voor het kalenderjaar waarover de vaste tegemoetkoming wordt aangevraagd.

  • 10. Het peilmoment van het vermogen is 1 januari 00:00 uur van het kalenderjaar waarover de vaste tegemoetkoming wordt aangevraagd.

  • 11. Aanvragen voor het betreffende kalenderjaar kunnen niet eerder dan 1 januari van het betreffende kalenderjaar worden ingediend. De vaste tegemoetkoming over de kalenderjaren 2025, 2026 en 2027 wordt uiterlijk 31 december 2028 aangevraagd. Het recht wordt per kalenderjaar vastgesteld op basis van de gegevens van dat betreffende kalenderjaar.

  • 12. Om het voorgaande nader te kunnen beoordelen, kan het college nadere stukken opvragen die hiervoor redelijkerwijs nodig zijn. Hierbij kan worden gedacht aan beschikkingen/aanslagen van de Belastingdienst, maar ook bankafschriften (tot drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag dan wel een langere periode indien deze periode niet representatief is).

HOOFDSTUK 4. TOEKENNING EN VERSTREKKING

Artikel 6. Toekenning

  • 1. Het college kent de vaste tegemoetkoming eenmaal voor het betreffende kalenderjaar toe en voor het gehele bedrag.

Artikel 7. Verstrekking

  • 1. Het college verstrekt de vaste tegemoetkoming in één keer voor het betreffende kalenderjaar. De verstrekking voor het betreffende kalenderjaar loopt door als het huishouden uit de gemeente verhuist.

Artikel 8. Hoogte van het bedrag

  • 1. Het bedrag voor het kalenderjaar 2025 is vastgesteld bij een ministeriële regeling in het kader van artikel 78gg, Participatiewet. Voor het kalenderjaar 2025 is de tegemoetkoming vastgesteld op €1.000,- per huishouden.

  • 2. Het bedrag over de kalenderjaren 2026 en 2027 wordt jaarlijks vastgesteld bij ministeriële regeling in het kader van artikel 78gg, Participatiewet.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 9. Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2025.

  • 2. Deze beleidsregels gelden tot en met 31 december 2028.

Artikel 10. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek gemeente Maashorst 2025, 2026 en 2027.

Ondertekening

Maashorst, 16 september 2025

Burgemeester en wethouders van gemeente Maashorst,

de secretaris,

J.A.G.M. van Aaken

de burgemeester,

J.A. van der Pas

TOELICHTING ALGEMEEN

Achtergrond:

Iedereen in Nederland heeft recht op een besteedbaar inkomen op het bestaansminimum. Dit bedrag is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. Mensen met lage inkomens krijgen extra ondersteuning door middel van toeslagen. Een groep huishoudens ontvangt door een ongelukkige samenloop van wet- en regelgeving te weinig toeslagen. Dit heeft nadelige gevolgen voor het netto-inkomen van deze huishoudens. Zij ontvangen een netto-inkomen dat lager is dan een vergelijkbaar (echt)paar met bijstand en maximale toeslagen. Daarmee komen zij netto uit onder het bestaansminimum. Deze omstandigheden noemen we de Alleenverdienersproblematiek.

Deze problematiek ontstond in 2009 toen de overdraagbaarheid van de Algemene Heffingskorting gefaseerd werd afgebouwd (volledige afbouw in 2023), en daarbij een andere afbouw volgde dan de bijstandsuitkering (volledige afbouw in 2039). Het wegnemen van deze ongewenste situatie wordt in 3 fasen gecorrigeerd waarbij het rijk gemeenten heeft verzocht hierbij te ondersteunen in fase 1 en 2.

  • Fase 1: Gemeenten helpen het rijk in 2023 en 2024 met een oplossing via individuele bijzondere bijstand. Hiervoor is een handelingsperspectief geboden.

  • Fase 2: Gemeenten helpen het rijk in 2025, 2026 en 2027 met (de uitvoering van) de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek.

  • Fase 3: Vanaf 2028 is door de Belastingdienst een definitieve oplossing voorzien via de fiscaliteit (de inkomstenbelasting).

De beleidsregels die nu voorliggen hebben betrekking op fase 2, de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek (Wtrap). Deze tijdelijke wet is op 1 januari 2025 in werking getreden. De wet is een aparte regeling binnen de Participatiewet en biedt de wettelijke grondslag om de bij de Belastingdienst bekende huishoudens met alleenverdienersproblematiek over de jaren 2025, 2026 en 2027 ambtshalve een vaste tegemoetkoming te betalen. De vaste tegemoetkoming wordt jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Voor het kalenderjaar 2025 is de tegemoetkoming vastgesteld op € 1.000,- per huishouden. Het Inlichtingenbureau deelt de bij de Belastingdienst bekende Burgerservicenummers van de meestverdienende partner van de betrokken huishoudens via het gegevensportaal met onze gemeente. Huishoudens waarvan onze gemeente het vermoeden heeft dat zij tot de doelgroep behoren kunnen uitgenodigd worden om een aanvraag voor de vaste tegemoetkoming te doen. Huishoudens die zelf het vermoeden hebben tot de doelgroep te behoren kunnen op eigen initiatief een aanvraag doen (zogenaamde zelfmelders).

Omvang en kenmerken doelgroep

In 2025 zijn, op grond van definitieve inkomens-en vermogensgegevens van 2023, landelijk 6.178 huishoudens bekend bij de Belastingdienst die vallen onder de doelgroep van de alleenverdienersproblematiek. In onze gemeente betreft het naar verwachting 30 tot maximaal 40 huishoudens. Dit zijn (echt)paren waarbij één van de partners de meestverdienende partners is. Het inkomen bestaat uit een loondervingsuitkering (UWV of privaat) of een Wajong-uitkering. Het inkomen van de kostwinner kan aangevuld zijn met een aanvullende bijstandsuitkering of een klein loon. De minstverdienende partner heeft mogelijk een klein inkomen.

Financiering

De gemeente ontvangt via een decentrale uitkering volledige financiering voor de uitvoering van deze tijdelijke wettelijke regeling. De financiering is gebaseerd op toekenning van de jaarlijkse tegemoetkoming van de gehele doelgroep die op de lijst van de Belastingdienst is opgenomen, een percentage voor toekenning aan huishoudens die in de actualiteit recht hebben op de vaste tegemoetkoming. Er is ook rekening gehouden met de inrichtings- en uitvoeringskosten en een opslagpercentage voor onvoorziene kosten. Jaarlijks keert het Rijk een aanvulling uit op basis van de definitieve inkomensgegevens en omvang van de doelgroep. De financiering gaat daarmee uit van volledig bereik van de gehele doelgroep.

Afwegingen

De Wtrap laat uw college van burgemeester en wethouders op onderdelen beleidsvrijheid in de uitvoering van hun taak. Door de Beleidsregels tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek gemeente Maashorst 2025, 2026 en 2027 geeft het college van burgemeester en wethouders van Maashorst aan hoe zij invulling geeft aan deze beleidsvrijheid bij de uitvoering van de Wtrap.

Voor de inrichting van de concept-beleidsregels is uitgegaan van een zo eenvoudig mogelijk afhandelingsproces, waarbij de inzet is om de voor de vaste tegemoetkoming in aanmerking komende huishoudens en onze uitvoerende dienst zo minimaal mogelijk te belasten. De financiering door het rijk is ook gebaseerd op deze werkwijze. Een meer precieze afhandeling leidt tot meer stress en lasten bij de getroffen huishoudens en hogere gemeentelijke uitvoeringslasten.

In de concept beleidsregels is daarom opgenomen om de gehele aangeleverde lijst van de Belastingdienst ambtshalve toe te kennen en uit te keren zodra de rekeningnummers zijn ontvangen. Om die reden heeft het college besloten om geen extra voorwaarden te stellen aan de ambtshalve toekenning. Daarnaast is opgenomen dat aan bij ons bekende huishoudens de vaste tegemoetkoming voor 2026 en/of 2027 eveneens ambtshalve wordt uitgekeerd wanneer het huishouden in het voorgaande jaar ook tot de doelgroep van de alleenverdienersproblematiek behoorde en de woon-en leefsituatie niet is gewijzigd

Bij de gemeente bekende huishoudens waarvan het vermoeden bestaat dat zij behoren tot de doelgroep van de alleenverdienersproblematiek worden uitgenodigd een aanvraag te doen. Vanaf 2026 wordt (op basis van Fase II, de wettelijke regeling) het voorgaande jaar bij de beoordeling van een aanvraag meegenomen.

In de concept-beleidsregels is de vermogensgrens van de zorgtoeslag vanwege rechtsgelijkheid opgenomen als een van de criteria bij de beoordeling of het huishouden tot de doelgroep alleenverdienersproblematiek behoort.

Risico’s

Bereiken van de doelgroep

De doelgroep die ontbreekt op de lijst van de Belastingdienst en die in de actualiteit kampt met alleenverdienersproblematiek is een kwetsbare groep die vaak ook niet weet dat zij tot de doelgroep behoort. Vanuit gesprekken en uitsluiting van andere oorzaken van een tekort aan netto-inkomen moet blijken of een huishouden te maken heeft met de alleenverdienersproblematiek.

Bekendheid van de regeling bij ketenpartners

Partners binnen de keten (sociaal raadslieden/wijkteams/maatschappelijke organisaties) hebben vaak contact met huishoudens die kampen met inkomensvraagstukken. Dit kunnen ook huishoudens zijn die behoren tot de doelgroep van de alleenverdienersproblematiek. Het is belangrijk dat deze ketenpartners op de hoogte zijn van de mogelijkheden om een vaste tegemoetkoming te ontvangen.

Afronding

De meeste huishoudens ontvangen in het najaar van 2028 hun definitieve beschikking toeslagen over 2027. Dat geeft de alleenverdieners tot 1 januari 2029 de tijd om een aanvraag in te dienen.

TOELICHTING ARTIKELEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

Dit artikel geeft o.a. een definitie voor de begrippen huishouden, vaste tegemoetkoming en zelfmelder.

Artikel 2: Doelgroep

In dit artikel wordt omschreven wat in deze beleidsregels wordt verstaan onder alleenverdiener

Artikel 3: Ambtshalve toekenning

Artikel 3.1: Ambtshalve toekennen aan huishoudens die op de lijst van de Belastingdienst staan

Ieder huishouden waarvan het BSN van de meestverdienende partner staat vermeld op de lijst van de Belastingdienst wordt ambtshalve de vaste tegemoetkoming toegekend. De Wtrap biedt hier een grondslag voor.

De gemeente kan, voordat zij een ambtshalve toekenning doet, wel een lichte toets uitvoeren. De VNG adviseert dat niet te doen. Van de inwoners op de lijst van de Belastingdienst staat vast dat zij op de peildatum van de lijst nog in leven waren en woonachtig in de desbetreffende gemeente. Daarmee is feitelijk al voldaan aan de minimale vereisten van de lichte toets. In de format beleidsregels is de uitvoering van de lichte toets daarom niet opgenomen.

Artikel 3.2 en 3.3: Ambtshalve toekennen aan reeds bekende huishoudens die niet op de lijst van de Belastingdienst staan

In de format beleidsregels zijn in artikel 3.2 en 3.3 twee keuzes opgenomen om de vaste tegemoetkoming ambtshalve toe te kennen aan huishoudens die al bij de gemeente bekend zijn, maar voor het betreffende jaar (jaar t) niet op de lijst van de Belastingdienst staan.

De eerste keuze regelt dat de bekende huishoudens uit fase I in 2025 (fase II) ambtshalve uitgekeerd krijgen. De tweede keuze regelt dat wanneer in fase II een huishouden bekend is/wordt, er alleen voor de jaren in fase II ambtshalve uitgekeerd kan worden.

Als de gemeente hiervoor kiest, worden huishoudens minder belast en het vermindert het capaciteitsbeslag bij de gemeentelijke uitvoering. Met ‘bekend’ worden huishoudens bedoeld waarvan de gemeente voor een eerder jaar (t-X) heeft vastgesteld dat het een alleenverdienershuishouden was en een tegemoetkoming heeft uitgekeerd. Deze huishoudens kunnen in jaar t weer alleenverdienershuishouden zijn maar niet op de lijst staan, omdat deze lijst gebaseerd is op gegevens van jaar t-2.

De voorwaarden voor beide opties zijn dat beide personen op het moment van toekennen in leven zijn, de meestverdienende partner inwoner is van de gemeente, en er zich tussentijds geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de situatie van het huishouden of de achterliggende wetten. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de beleidsregel.

Voorbeeld I: In 2025 wordt getoetst of de omstandigheden zijn gewijzigd voor huishoudens die een tegemoetkoming hebben ontvangen tijdens fase I (2023 en/of 2024). Wanneer de omstandigheden niet zijn gewijzigd, kan de gemeente de vaste tegemoetkoming in 2025 ambtshalve toekennen. Deze huishoudens behoren in de actualiteit tot de doelgroep van de alleenverdienersproblematiek.

Voorbeeld II: In 2025 heeft een huishouden de vaste tegemoetkoming ontvangen na te zijn beoordeeld door de gemeente. Het huishouden komt in 2026 niet voor op de lijst van de Belastingdienst. De omstandigheden zijn niet gewijzigd. De vaste tegemoetkoming wordt over 2026 ambtshalve uitgekeerd.

Let op! Voor het ambtshalve toekennen van de vaste tegemoetkoming aan al bekende huishoudens moet een vermoeden bestaan dat het om een alleenverdienershuishouden gaat. Dit vermoeden kan nooit blijken uit het feit dat het huishouden het jaar daarvoor op de lijst van de Belastingdienst stond en daarom ambtshalve een tegemoetkoming ontvangen heeft. Dit komt omdat de lijst van de Belastingdienst gegevens bevat over vastgestelde inkomens van twee jaar eerder (t-2). Het is bekend dat een deel van de huishoudens (ca 50%) op de lijst feitelijk al geen alleenverdienershuishouden meer is op het moment dat zij ambtshalve de tegemoetkoming ontvangen. Een vermoeden dat een recht bestaat op de vaste tegemoetkoming zal dus altijd moeten zijn gebaseerd op een situatie dat de gemeente in een eerder jaar zelf heeft vastgesteld dat het een alleenverdienershuishouden betreft.

Artikel 4: Aanvraag op uitnodiging

De gemeente nodigt op basis van dit artikel de volgende huishoudens uit tot het doen van een aanvraag:

Huishoudens die op grond van een bestandsanalyse huishoudens in de actualiteit (jaar t) mogelijk tot de doelgroep van de alleenverdienersproblematiek behoren, en die niet vallen onder artikel 3.2 en 3.3

Artikel 5: Aanvraag zelfmelder

Alle andere huishoudens die vermoeden dat zij tot de doelgroep van de alleenverdieners behoren kunnen zelf een aanvraag indienen. Dit artikel bepaalt daarbij wat de criteria zijn om te bepalen of het huishouden recht heeft op de vaste tegemoetkoming.

Artikel 5.6 en 5.7: Voor de berekening van het inkomen zijn er verschillende mogelijkheden:

  • Een vast maandelijks inkomen: Hiervoor adviseert de VNG een referteperiode van één maand te hanteren.

  • Een variabel maandelijks inkomen: Hiervoor adviseert de VNG een referteperiode van de drie meest recente maanden te hanteren.

Het vaste of variabele inkomen moet vervolgens naar een jaarinkomen worden omgerekend.

Artikel 5.9: Bij de vaststelling van de lijst door de Belastingdienst voor ambtshalve toekenning van de tegemoetkoming, is rekening gehouden met de vermogensgrenzen van de toeslagen. Het is vanwege rechtsgelijkheid en de bedoeling van de regeling belangrijk dat gemeenten ook voor zelfmelders met deze vermogensgrenzen rekening houden. In de beleidsregels is daarom de vermogensgrens van de zorgtoeslag opgenomen als criterium bij de beoordeling of een huishouden tot de doelgroep alleenverdienersproblematiek behoort.

Artikel 6: Toekenning

De toekenning van de vaste tegemoetkoming is eenmaal per kalenderjaar voor het hele bedrag.

Om te voorkomen dat alleenverdiener huishoudens in geval van verhuizing tussen de wal en het schip belanden, wordt voor alle ambtshalve toekenningen geadviseerd als peildatum voor de woonplaats de datum waarop de definitieve lijst van de Belastingdienst is gebaseerd, te hanteren. Voor 2025 is dat 15 januari 2025. De meestverdienende partner, waarvan het BSN op de lijst staat vermeld, was op die datum inwoner van de gemeente.

Artikel 7: Verstrekking

De gemeente kan kiezen of vaste tegemoetkoming in één keer of verdeeld over de resterende maanden in het kalenderjaarjaar wordt verstrekt en, indien van toepassing, onder aftrek van reeds betaalde bedragen. De VNG adviseert de vaste tegemoetkoming in één keer uit te betalen.

Ook als de inwoner gedurende het jaar verhuist, blijft de gemeente die de vaste tegemoetkoming heeft toegekend, de nog te betalen bedragen uitkeren.